19 Toekomstagenda mbo

Aan de orde is het VAO Toekomstagenda mbo (AO d.d. 11/11).

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Ik dien de volgende moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat van de huidige cascadebekostigingssystematiek een bepaalde financiële prikkel uitgaat en dat de minister in het kader van de kwaliteitsafspraken nog twee additionele en verschillende financiële prikkels wil toevoegen;

verzoekt de regering, onderzoek te doen naar de effecten van de financiële prikkels die uitgaan van zowel de bestaande cascadebekostiging als de twee voorgestelde additionele bekostigingssystematieken alvorens deze prikkels te implementeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen en Siderius. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 257 (31524).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er in het kader van de toekomstagenda voor het mbo kwaliteitsafspraken gemaakt worden met mbo-instellingen;

overwegende dat de kwaliteitsafspraken vooral bestaan uit afspraken met Den Haag in plaats van met de belanghebbende partijen op de instellingen zelf en in de regio;

verzoekt de regering, de aanpak van de kwaliteitsafspraken te veranderen en mbo-instellingen zelf kwaliteitsafspraken te laten maken op regionaal niveau tussen bestuur, docenten, studenten en betrokken bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere relevante partijen;

verzoekt de regering voorts, toe te zien op de kwaliteit van de regionaal gemaakte afspraken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 258 (31524).

Mevrouw Siderius (SP):

Voorzitter. Mijn eerste motie gaat over het weigeren van studenten op mbo-instellingen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat met enige regelmaat studenten (met of zonder beperking) na een intakegesprek bij een mbo-instelling geweigerd worden;

constaterende dat het onbekend is om welke aantallen studenten het gaat en om welke redenen studenten afgewezen worden door mbo-instellingen;

verzoekt de regering, een uitvraag te doen bij alle mbo-instellingen aangaande het aantal geweigerde studenten en de bijbehorende argumentatie voor het schooljaar 2015/2016 en deze uitvraag tegelijkertijd met het wetsvoorstel inzake toelatingsrecht in het mbo aan de Kamer te zenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Siderius. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 259 (31524).

Mevrouw Siderius (SP):

Dan heb ik nog een motie over het geven van instemmingsrecht op het salaris van bestuurders.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een deel van de bestuurders van mbo-instellingen nog steeds meer verdient dan de minister;

van mening dat geld voor onderwijs naar onderwijs moet gaan;

verzoekt de regering, de medezeggenschapsraden instemmingsrecht te geven op het salaris en de declaraties van bestuurders,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Siderius. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 260 (31524).

Mevrouw Siderius (SP):

Ik had nog een motie voorbereid over de cascadebekostiging, maar nu de heer Van Meenen daarover een motie heeft ingediend, kan ik daar wellicht bij aansluiten. Dat scheelt weer een stemming.

Mevrouw Lucas (VVD):

Voorzitter. Allereerst wil ik de minister danken voor de toezeggingen die zij in het algemeen overleg heeft gedaan ten aanzien van de pilot voor de bekostiging van bedrijfsscholen en een gelijke behandeling van de bol en de bbl. Aanvullend heb ik nog twee moties. De eerste motie gaat over de conceptbeleidsregel macrodoelmatigheid.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de wet en de commissie macrodoelmatigheid niet bedoeld zijn om concurrentie op basis van onderwijskwaliteit uit te schakelen;

overwegende dat de wet misbruikt kan worden en kan leiden tot een eenzijdig aanbod van opleidingen, waardoor de keuzevrijheid van studenten in het geding komt;

voorts overwegende dat de aanwezigheid van meerdere gelijknamige opleidingen niet per definitie leidt tot een ondoelmatig opleidingsaanbod als er voldoende arbeidsmarktperspectief is en de opleidingen een verschillend didactisch model hanteren;

verzoekt de regering om er zorg voor te dragen dat de commissie macrodoelmatigheid bij haar adviezen altijd naar de daadwerkelijke opzet van de gelijknamige opleidingen kijkt en dit meeweegt bij de vraag of de keuzevrijheid van studenten niet onnodig wordt aangetast,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Lucas. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 261 (31524).

Mevrouw Lucas (VVD):

Dan heb ik nog een motie over de beroepspraktijkvorming.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de motie-Straus (34300-VIII, nr.11), waarin de regering verzocht is om de tevredenheid van werkgevers over de aansluiting van opleidingen op de arbeidsmarkt te meten op basis van de gegevens van leerbedrijven in het mbo, is aangenomen;

constaterende dat uit de startrapportage inzake de kwaliteitsafspraken van MBO in Bedrijf wordt gesteld dat de aandacht voor de beroepspraktijkvorming binnen de kwaliteitsplannen van instellingen tegenvalt en er weinig concrete doelstellingen of beoogde resultaten op dit thema worden uitgewerkt;

constaterende dat de gegevens ten behoeve van de begroting voor 2017 over de tevredenheid van werkgevers ook een belangrijke indicator kunnen vormen voor de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming van opleidingen in het mbo;

verzoekt de regering, de verzamelde gegevens over de tevredenheid van werkgevers over de aansluiting van opleidingen op de arbeidsmarkt ook te gebruiken als een indicator voor het bepalen van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming in het kader van de kwaliteitsafspraken in het mbo,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Lucas. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 262 (31524).

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Voorzitter. Op de agenda stond ook burgerschapsvorming. Daarover dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit onderzoek van Panteia bleek dat 61% van de docenten in het vo uitingen van moslimdiscriminatie waarnam in de klas;

constaterende dat een docent in Capelle aan den IJssel een bloedig ongeluk in Mekka een geval van "karma" naar aanleiding van 9/11 heeft genoemd;

overwegende dat deze zaken burgerschapsontwikkeling van leerlingen ondermijnen en de bestrijding van islamofobie bemoeilijken;

verzoekt de regering, alles in het werk te stellen om islamofobie en moslimhaat binnen het onderwijs tegen te gaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 263 (31524).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat 18% van de mbo-studenten die doorstromen naar het hbo en 27% van de leerlingen die doorstromen naar entreeopleidingen in het eerste jaar definitief uitstroomt;

overwegende dat een betere regionale informatie-uitwisseling tussen onderwijsinstellingen zal bijdragen aan een verbetering van die doorstroom;

verzoekt de regering, in samenwerking met het Sion (Samenwerkingsplatform Informatie Onderwijs) met voorstellen te komen om ervoor te zorgen dat doorstroominformatie over studenten tussen regionale onderwijsinstellingen nog beter wordt benut,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 264 (31524).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de veranderlijkheid van de arbeidsmarkt ons noopt om de aansluiting tussen het (beroeps)onderwijs en de arbeidsmarkt te borgen;

overwegende dat uit onderzoek van het Kohnstamm Instituut blijkt dat docentenstages ertoe leiden dat het onderwijs en het bedrijfsleven van elkaar leren;

verzoekt de regering, met voorstellen te komen om te stimuleren dat er in het (beroeps)onderwijs meer gebruik gemaakt gaat worden van docentenstages,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 265 (31524).

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Voorzitter, ik wil u bedanken voor de coulance.

De voorzitter:

U hebt zestien seconden extra mogen gebruiken.

Wij wachten even totdat alle moties zijn gekopieerd en rondgedeeld.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Bussemaker:

Voorzitter. De motie op stuk nr. 257 van het lid Van Meenen gaat over financiële prikkels, cascadebekostiging en onderzoek naar additionele bekostigingssystematiek. Ik ontraad deze motie. Ik ben het met de heer Van Meenen eens dat we zorgvuldig moeten kijken naar de financiële gevolgen van de introductie van financiële prikkels. Dat hebben we bij de cascadebekostiging ook gedaan en daarom hebben we die sterk afgevlakt. Zoals de heer Van Meenen weet is de studiewaarde een onderdeel van de kwaliteitsafspraken. Het niet hanteren van financiële prikkels levert ook effecten op. Het is dus meer de vraag wát de effecten zijn dan óf je effecten wilt. Bij het voortijdig schoolverlaten hebben we gezien dat de effecten positief zijn. We willen bij de kwaliteitsafspraken bekijken wat de mogelijke effecten zijn en die bij de evaluatie betrekken. Ik ontraad deze motie dus.

De heer Van Meenen (D66):

Dat is precies de vraag: wat de effecten zijn. Met deze motie verzoek ik om dat te onderzoeken. Ik hoor de minister zelfs zeggen dat ze dat ook wil onderzoeken. Zoals ik de minister hoor, lijkt het me dus nog eerder ondersteuning van beleid dan dat ik hier iets heel vreemds zou vragen, tenzij het beleid vreemd is.

Minister Bussemaker:

Het punt is dat we dan enkele jaren ervaring moeten hebben. We gaan de kwaliteitsafspraken dus evalueren. Ik zei dat we op basis van eerdere evaluaties, bijvoorbeeld die van het voortijdig schoolverlaten waar we de prikkels al langer hebben, hebben geconstateerd dat de effecten positief zijn. Die behouden we dus. Bij de cascade hebben we geconstateerd dat de voorgenomen cascade een aantal nadelen had. Die hebben we aangepast. Over de studiewaarde zijn we nu in gesprek met de scholen, met als doel om ze zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de verwachtingen. Meer kan ik vooraf niet doen. Vervolgens evalueer ik de daadwerkelijke effecten bij de evaluatie van de kwaliteitsafspraken. Ik snap wat de heer Van Meenen wil, maar dat kan ik niet: van tevoren honderd procent duidelijkheid geven over de precieze effecten. Nee, die effecten zullen in de praktijk blijken. We bereiden het zo goed voor als maar enigszins kan. Daarom ontraad ik de motie.

De voorzitter:

Mevrouw Siderius, alleen de indiener mag een vraag stellen over een motie.

Mevrouw Siderius (SP):

Ja, voorzitter, maar ik wil daar iets over zeggen als dat mag. Ik vind het in tegenstelling tot de minister wel een fantastische motie en ik zou haar graag mede indienen. Dat heb ik al afgestemd met de heer Van Meenen. Wellicht kan dat nu ergens worden genoteerd.

De voorzitter:

Prima. Dat is genoteerd, dank u wel.

Minister Bussemaker:

Voorzitter. In de motie op stuk nr. 258 van de heer Van Meenen wordt de regering verzocht om toe te zien op de kwaliteit van de regionaal gemaakte afspraken en die afspraken ook alleen op regionaal niveau te maken. Als ik de motie letterlijk neem, moet ik haar echt ontraden, hoezeer ik ook hecht aan regionale afstemming. Wij vragen mbo-scholen om plannen te presenteren en om bij die plannen rekening te houden met hun specifieke regionale inbedding, maar om bij de vertaling van die plannen ook rekening te houden met een aantal nationale beleidsthema's. Denk aan voortijdig schoolverlaten, denk aan professionalisering, denk aan de kwaliteit van beroepspraktijkvorming. Daarvan mogen ze afwijken, maar daarvoor moeten ze dan goede argumenten hebben. Ook moeten ze het uitleggen. De toetsing vindt plaats door MBO in Bedrijf, dat ook nadrukkelijk naar de regionale aspecten kijkt, maar uiteindelijk zijn het wel afspraken die scholen met mij maken. Ik lees de motie toch als dat de heer Van Meenen dit onwenselijk vindt. Dat ben ik dan niet met hem eens; daarom ontraad ik de motie.

Met de motie van het lid Siderius op stuk nr. 259 wordt de regering verzocht om bij mbo-instellingen uitvraag te doen van het aantal geweigerde studenten. Die motie ontraad ik. In het debat heb ik al eerder aangegeven dat elke weigering er een te veel is. Daarom ben ik bezig met een wetsvoorstel over een toelatingsrecht in het mbo. Daar hebben wij al een aantal onderzoeken voor gedaan en signalen opgepakt. Het voegt naar mijn idee niets of nauwelijks iets toe om nu wederom een onderzoek en een uitvraag bij alle mbo-instellingen te doen. Daar komt bij dat, als wij een uitvraag doen en een briefje sturen aan de mbo-instellingen, wij niet per definitie de antwoorden krijgen die wij wellicht willen hebben om ons een goed beeld te vormen. Studenten kunnen impliciet worden afgewezen, doordat de instelling tijdens de intake onterecht aangeeft dat de opleiding of de instelling niet past bij de student. Daarom gaan wij dat in de Wet toelatingsrecht in het mbo anders doen, zodat een instelling of een school altijd uitleg moet geven. We weten uit onderzoek van het Expertisecentrum Beroepsonderwijs dat studenten worden geweigerd. Dat is voor mij voldoende reden om nu tot wetswijziging over te gaan. Ik ontraad de motie.

Mevrouw Siderius (SP):

Dat is een heel bijzonder antwoord. De minister zegt dat, als er een briefje naar de mbo-instellingen wordt gestuurd, het niet zeker is dat de goede antwoorden binnenkomen. Het idee is juist om in kaart te brengen hoe groot de problematiek is. Daarom willen wij niet alleen weten hoe groot het aantal klagende mbo-studenten is, maar zijn wij ook benieuwd naar hun argumentatie. Het kan zijn dat studenten op inhoudelijke basis niet kunnen deelnemen aan een opleiding. Het lijkt mij logisch, zeker als het kabinet er een wetsvoorstel voor gaat indienen, dat de problematiek bekend is, hoe groot die is en hoe een en ander zich verhoudt tot het totaalaantal geweigerde studenten.

Minister Bussemaker:

Daar hebben wij ook een aantal signalen voor. Herhaalde klachten van aankomend studenten en studenten, en debatten met deze Kamer zijn de reden geweest voor het wetsvoorstel om ook voor het mbo, net als in de rest van het onderwijs, een toelatingsrecht te laten gelden. Dat neemt niet weg dat er bij bijzondere opleidingen — denk aan sportopleidingen — altijd sprake kan zijn van bijzondere eisen. In de memorie van toelichting wordt daarover een uitgebreide verantwoording opgenomen, maar die krijgt de Kamer nog. Naar mijn idee is er voldoende onderzoek beschikbaar om zicht te hebben op de problematiek.

Ik kom bij de motie van mevrouw Siderius op stuk nr. 260. Daarin wordt de regering verzocht om medezeggenschapsraden instemmingsrecht te geven op het salaris en de declaraties van bestuurders. Die motie ontraad ik. Er liggen twee wetsvoorstellen voor om het salaris van bestuurders aan banden te leggen. De raad van toezicht is verantwoordelijk voor het salaris. Als wij daar nu wijzigingen in aanbrengen, helpt dat niet bij het strakke beleid dat wij nu net hebben ontwikkeld om paal en perk te stellen aan het salaris van bestuurders in de publieke sector. Ik zie veel meer, maar daar komen wij vast op terug, in een debat over zeggenschap van medezeggenschapsraden op hoofdlijnen. Daar heeft de heer Van Meenen al vaak voor gepleit. Ik ontraad deze motie dus.

Dan de motie van mevrouw Lucas op stuk nr. 261, waarin de regering wordt verzocht om er zorg voor te dragen dat de commissie macrodoelmatigheid bij haar adviezen altijd naar de daadwerkelijke opzet van de opleidingen kijkt en die meeweegt bij de vraag of de keuzevrijheid van studenten niet onnodig wordt aangetast. Ook deze motie ontraad ik. Het is niet de bedoeling van de wet die tot macrodoelmatigheid moet leiden, om de keuzevrijheid van studenten in te perken, maar die suggestie zit wel in de motie, het dictum lezend. Sterker nog, er staat expliciet in de beleidsregel dat dit een component is die moet worden meegewogen in de besluitvorming over de zorgplichten. De zorgplicht doelmatigheid kijkt vooral naar de doelmatige besteding van rijksmiddelen, collectieve middelen. Dat wordt ook breed door deze Kamer gedragen, want de wet is met een grote meerderheid aangenomen. Ik lees ook in de motie dat de wet wellicht misbruikt kan worden om de keuzevrijheid van studenten in te perken. Die stellingname verwerp ik, want dat staat niet in de wet. Het ligt anders als men mij vraagt om maatregelen te nemen, mocht dit onverhoopt gebeuren. De suggestie dat de wet kan worden misbruikt om de keuzevrijheid van studenten te beperken, is niet in overeenstemming met de wet en ook niet met de bedoeling van de wet. Ik heb ook geen signalen dat dit het geval is. Daarom ontraad ik de motie.

Mevrouw Lucas (VVD):

Wij hebben helaas wel signalen dat de wet daarvoor misbruikt wordt. Het gaat mij erom dat wat in de wet staat, minder duidelijk in de beleidsregel macrodoelmatigheid staat, namelijk dat het aanwezig zijn van meerdere opleidingen met hetzelfde crebonummer in een regio per definitie zou leiden tot een ondoelmatig aanbod. Daar kunnen ook didactische verschillen aan ten grondslag liggen. Het behoud daarvan kan heel waardevol zijn voor de keuzevrijheid van een student. Als de minister dat beaamt, kan ik de motie op stuk nr. 261 aanhouden.

Minister Bussemaker:

Dat beaam ik, want ik ben zelf een groot voorstander van meer didactische differentiatie in het mbo, zoals wij dat in het vo veel meer zien. In het mbo mag dat wat mij betreft verder ontwikkeld worden. Nogmaals, in de beleidsregel staat dat de keuzevrijheid moet worden meegenomen in een eventueel oordeel over de doelmatige besteding van de rijksmiddelen.

Mevrouw Lucas (VVD):

De uitleg van de minister is voor mij voldoende om de motie aan te houden.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Lucas stel ik voor, haar motie (31524, nr. 261) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Bussemaker:

In de motie op stuk nr. 262 wordt de regering verzocht om de gegevens over de tevredenheid van werkgevers over de aansluiting van opleidingen op de arbeidsmarkt ook te gebruiken als een indicator voor het bepalen van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming in het kader van de kwaliteitsafspraken in het MBO. Deze motie moet ik ontraden, niet omdat ik het in de motie gestelde niet zou willen, maar omdat ik het niet kan. In de motie wordt verwezen naar de meting van de tevredenheid van leerbedrijven over de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Het probleem is dat die informatie niet kan worden benut voor de kwaliteitsafspraken over de beroepspraktijkvorming, om twee redenen. Ten eerste is het meten van het oordeel van werkgevers over de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt echt iets anders dan de tevredenheid van de werkgevers over de beroepspraktijkvorming. In de kwaliteitsafspraken gaat het over de beroepspraktijkvorming. Ik zou dan het oordeel van de werkgevers over de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming moeten meenemen, terwijl ik in de motie lees over de aansluiting van de opleidingen op de arbeidsmarkt. Ten tweede is de desbetreffende indicator in de begroting een landelijk cijfer. Voor de totstandkoming hiervan is slechts een beperkte steekproef door SBB nodig. Dit betekent dat de gegevens niet kunnen worden uitgesplitst naar het niveau van instellingen of een nog lager niveau. Het niveau van de instellingen heb ik echter wel nodig om het te kunnen meenemen bij het maken van de kwaliteitsafspraken, want die worden op het niveau van de instelling gemaakt.

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik kom eerst even terug op het laatste punt. Toen de motie-Straus werd aangenomen, is niet gezegd dat dit gedaan zou worden via een steekproef. Wij hebben gevraagd of SBB bij de erkenning van de leerbedrijven de vraag zou willen meenemen hoe tevreden die leerbedrijven zijn over de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. In mijn motie staat dat het een indicator kan zijn voor het bepalen van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming. Nu blijkt uit MBO in Bedrijf dat wij eigenlijk helemaal geen gegevens hebben. Straks hebben wij deze gegevens wel. Iets is beter dan niets, dus ik zou graag zien dat de minister de gegevens die SBB zal opvragen bij de leerwerkbedrijven ook zal benutten voor de kwaliteitsafspraken. Op dit moment is het echt te vrijblijvend. Dit is een prima mogelijkheid om werk met werk te maken.

Minister Bussemaker:

Die kwaliteitsafspraken worden gemaakt tussen de desbetreffende instelling en mij. Die afspraken moeten met iedereen op basis van dezelfde informatie gesloten worden. Toen mevrouw Straus haar motie indiende, heb ik al op dit probleem gewezen. Ik heb ook toen gezegd dat het geen kwestie is van niet willen, maar een kwestie van niet kunnen. Overigens snap ik het belang dat mevrouw Lucas hecht aan de tevredenheid van werkgevers over de opleiding en de beroepspraktijkvorming. Dat deel ik met haar.

Iets anders is om de tevredenheid van werkgevers mee te nemen bij de beroepspraktijkvorming. Dat is wat mij betreft een belangrijk onderdeel, maar niet het enige onderdeel. Ik hecht bijvoorbeeld ook aan het oordeel van de studenten. Ook dat oordeel is van belang bij de beroepspraktijkvorming.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Bussemaker:

Als de motie dusdanig geformuleerd zou worden dat zij echt ziet op de beroepspraktijkvorming, met de indicator die nu al in de kwaliteitsafspraken zit ... Maar dan blijf ik nog met het probleem zitten dat ik wel een indicator moet hebben die in alle gevallen geldt. Misschien kunnen we die ontwikkelen in de loop van de tijd, maar die kan ik nu niet te voorschijn toveren.

De tevredenheid van werkgevers, onderwijsinstellingen en leerbedrijven over de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming wordt gemonitord. De eerste resultaten komen in de zomer van 2016 en kunnen worden benut voor het verbeteren van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming door de instellingen. Als mevrouw Lucas bij die lijn zou aansluiten, zou dat iets zijn wat ik niet alleen wil, maar ook kan uitvoeren.

De voorzitter:

Uw reactie roept weer een reactie op van mevrouw Lucas.

Mevrouw Lucas (VVD):

We hebben er al meerdere keren om gevraagd om te bezien of de tevredenheid en het oordeel van de werkgevers meegewogen kunnen worden. Dat wordt steeds vooruitgeschoven. Ik ga deze motie wel in stemming brengen. Ik zal nog even kijken of ik haar iets kan aanpassen, maar ik breng haar wel in stemming.

Minister Bussemaker:

Ik blijf het zeggen, net zoals ik dat indertijd ook deed bij de motie van mevrouw Straus, want ik wil het benadrukken: ik moet een motie wel kunnen uitvoeren. Een motie moet uitvoerbaar zijn. Ik heb de aarzelingen verwoord die ik had wat de uitvoerbaarheid van de motie-Straus betreft en helaas zie ik die hier ook weer.

In zijn motie op stuk nr. 263 verzoekt de heer Kuzu de regering om alles in het werk te stellen om islamofobie en moslimhaat binnen het onderwijs tegen te gaan. Deze motie ontraad ik. Ik vind dat we niet naar aanleiding van een incident op één school hier algemene uitspraken moeten doen. Bij dit thema doen andere fracties dat ook weleens en dan ontraden we dergelijke moties ook. Ik wil aandacht voor burgerschapsonderwijs en daarin wordt verdraagzaamheid voor alle religies meegenomen. Ik wil daar geen uitzondering op maken. Het kan gaan over islamofobie, het kan ook gaan over de Holocaust, het kan op allerlei manieren: ik vind het allemaal even verwerpelijk en ik vind dat we onze jongere generaties moeten laten opgroeien in het besef van samenleven en van het tegengaan van elke vorm van discriminatie en haat.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Even ter correctie. De minister sprak over een incident. Ik heb overigens lof voor haar laatste woorden over verdraagzaamheid en dat we het samen moeten doen, ook voor de klas en in de klas, maar dit is geen incident. Als uit onderzoek blijkt dat 61% van de leerlingen discriminatie op basis van een islamitische achtergrond waarneemt bij de docent in de klas, dan kan de minister dat toch niet afschrijven als een incident?

Minister Bussemaker:

Ik doel op de overwegingen daaronder, waarin het gaat over "een docent in Capelle aan den IJssel". Ik heb van andere fracties ook weleens dit soort moties gezien, maar wij moeten hier geen uitspraken willen doen over incidentele gevallen. We moeten hier uitspraken doen over wat wij als algemeen kader schetsen. Over dat kader kan ik alleen maar klip-en-klaar zeggen dat daar geen enkele vorm van haat en discriminatie in past.

De voorzitter:

Mijnheer Kuzu, het gaat erom dat u één vraag stelt over de motie.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Nogmaals, ik hoor de minister weer praten over incidentele gevallen. Ik zie het niet als een incident. Het klopt inderdaad dat de Kamer ook een motie heeft aangenomen over antisemitisme. Ik zeg daar direct bij dat ik het belangrijk vind dat dit ook een plek krijgt in burgerschapsvorming, maar ik breng mijn motie toch in stemming, vooral om te zien hoe de collega's van de PVV, het CDA, de VVD, de ChristenUnie en de SGP in dit onderwerp staan.

De voorzitter:

Dank u wel. Het staat u vrij om moties in stemming te brengen.

Minister Bussemaker:

De motie op stuk nr. 264 verzoekt de regering om in samenwerking met het Sion met voorstellen te komen om ervoor te zorgen dat doorstroominformatie over studenten tussen regionale onderwijsinstellingen nog beter wordt benut. De doorstroming is een onderdeel van de strategische agenda die we aanstaande maandag gaan bespreken. Ik wil de heer Kuzu eigenlijk vragen om deze motie aan te houden, omdat daar nu bij uitstek de doorstroming van mbo naar hbo aan de orde is en daar ook andere elementen gepresenteerd worden. Ik snap wel de zorg van de heer Kuzu.

In de motie-Kuzu op stuk nr. 265 wordt de regering verzocht om met voorstellen te komen om te stimuleren dat in het (beroeps)onderwijs meer gebruik gemaakt gaat worden van docentenstages. Ik ontraad deze. Ik acht deze echt overbodig. Scholen kunnen hiermee al aan de slag gaan en via kwaliteitsafspraken zijn hiervoor ook middelen beschikbaar. Naar aanleiding van verzoeken van anderen, onder andere de heer Rog, heb ik daarover al toezeggingen gedaan. Deze motie voegt daar niets aan toe.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende moties zullen wij volgende week dinsdag stemmen.

Ik dank de minister voor haar aanwezigheid en haar antwoorden op de vragen van de Kamerleden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven