18 Leraren en lerarenopleidingen

Aan de orde is het VAO Leraren en lerarenopleidingen (AO d.d. 18/11). 

De voorzitter:

Dan geef ik de heer Van Meenen van D66 het woord. 

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Namens de fractie van D66 wil ik drie moties indienen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat onderwijsvernieuwing en ontwikkeling van de docent van groot belang zijn voor de kwaliteit van het onderwijs; 

overwegende dat docenten in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs voldoende tijd nodig hebben om dit op een hoog niveau vorm te geven; 

spreekt uit te streven naar een maximaal aantal lesuren van 20 uur per week per (fulltime) docent voor het voortgezet onderwijs en acht dagdelen per week voor een (fulltime) docent in het primair onderwijs; 

verzoekt de regering, in overleg met het onderwijsveld hiertoe voorstellen uit te werken, waardoor leraren tijd en ruimte krijgen om zich te verbeteren, te verbreden en/of te verdiepen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 212 (27923). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat er op dit moment veel beleidsdossiers zijn die grote impact hebben op het vak van leraar; 

overwegende dat leraren bij de ontwikkeling van dit beleid betrokken moeten worden en een goed georganiseerde beroepsgroep dit proces kan verstevigen; 

verzoekt de regering, actief te bevorderen dat de onderwijscoöperatie het vertegenwoordigend orgaan voor de beroepsgroep van leraren wordt, bestuurd door docenten, regie voerend over vorm en inhoud van het lerarenregister, en volwaardig gesprekspartner namens de leraren van onder andere de overheid bij beleidsontwikkeling, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 213 (27923). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat kinderen moeten leren omgaan met de digitale wereld en dat leren programmeren hen kan helpen om probleemoplossend en creatief te denken; 

overwegende dat digitale vaardigheden, inclusief het leren programmeren, ongetwijfeld de komende jaren onderdeel zullen worden van het curriculum; 

constaterende dat er momenteel te weinig leraren zijn die hierin les kunnen geven; 

verzoekt de regering, met een plan van aanpak te komen om digitale vaardigheden en programmeren onderdeel uit te laten maken van de lerarenopleiding, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen en Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 214 (27923). 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Ik dien twee moties in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat een groep leraren in het manifest Leraar 2032 pleit voor het oprichten van een nationale lerarenraad waarmee leraren een centrale rol gaan spelen in onder andere de curriculumontwikkeling; 

overwegende dat leraren niet alleen als "klankbord" moeten worden betrokken bij vernieuwingen en ontwikkelingen die hun werk direct raken; 

overwegende dat bij een professionele cultuur hoort dat leraren zowel op schoolniveau als op schooloverstijgend niveau ook directe zeggenschap hebben over de invulling en vormgeving van hun werk; 

verzoekt de regering om: 

  • -in overleg te treden met in ieder geval de initiatiefnemers van het manifest Leraar 2032 en de onderwijscoöperatie om de mogelijke invulling en organisatie van een nationale lerarenraad te bespreken; 

  • -de Kamer uiterlijk in maart 2016 over de uitkomsten van dit overleg te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ypma en Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 215 (27923). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de opleiding van nieuwe leraren wordt vormgegeven in samenwerking tussen opleidingsinstituten en scholen waarbij wordt bijgedragen aan: 

a. het verwerven van kennis en basisvaardigheden; 

b. aansluiten en voorbereiden op de onderwijspraktijk; 

c. aansluiten op individuele leervragen en de vorming van de professionele identiteit van studenten; 

constaterende dat de samenwerking en afstemming tussen lerarenopleidingen en scholen reeds worden gestimuleerd en gesubsidieerd in het kader van Opleiden in de school; 

constaterende dat er in 2016 onderzoek wordt afgerond naar de effecten van het opleiden in de school op de professionele vaardigheden van startende leraren en dat de regering met het NRO bespreekt welk aanvullend onderzoek wenselijk en mogelijk is; 

constaterende dat de regering bereid lijkt om te onderzoeken of naast de stages nog meer onderdelen van de lerarenopleiding in de school kunnen worden vormgegeven; 

overwegende dat intensieve samenwerking en afstemming tussen opleidingsinstituten en scholen gebaat zijn bij kleinschaligheid en maatwerk, zodat instituutsopleiders, schoolopleiders en studenten samen vorm en inhoud kunnen geven aan kwalitatief goed onderwijs; 

verzoekt de regering om: 

  • -de Kamer in 2016 te informeren over de (deel)uitkomsten van het onderzoek naar opleiden in de school, uitgevoerd door de Rijksuniversiteit Groningen, zodra dit is voltooid; 

  • -op korte termijn met het NRO in overleg te treden over aanvullend onderzoek naar de effecten van Opleiden in de school en daarbij ook de wens te betrekken om onderzoek te laten doen naar de onderdelen die naast de stage ook in de school kunnen worden vormgegeven; 

  • -de Kamer op basis van de uitkomsten van de uitgevoerde onderzoeken voor het einde van 2016 een voorstel te doen voor eventuele inhoudelijke aanpassingen in de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ypma en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 216 (27923). 

Mevrouw Ypma, de spreektijd is echt twee minuten, inclusief het indienen van de moties. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Ik dien slechts één motie in, maar wel een heel goede. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de beleidsvrijheid van werkgevers in het onderwijs groot is om onbevoegde leraren voor de klas te zetten, omdat er — met name in het mbo — talloze uitzonderingsbepalingen zijn op de bevoegdheidseisen voor leraren; 

constaterende dat docenten op het mbo kunnen worden benoemd, terwijl ze onbevoegd zijn en geen verplichting hebben om een opleiding te volgen; 

van mening dat het leraarberoep een vak is met bijbehorende standaarden, waarvoor een diploma moet worden behaald; 

verzoekt de regering, in het plan van aanpak Tegengaan onbevoegd lesgeven het aantal uitzonderingsbepalingen op de bevoegdheidseisen te beperken en daarbij specifiek aandacht te besteden aan het mbo, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 217 (27923). 

Ik zie dat de minister intussen is gearriveerd. Van harte welkom. Ik stel vast dat er behoefte is aan een korte schorsing. Wij wachten even totdat de laatste motie is rondgedeeld. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

De voorzitter:

Als eerste zal de minister het woord voeren. 

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Ik zal ingaan op de moties op stukken nrs. 214, 216 en 217 en de staatssecretaris op de moties op stukken nrs. 212, 213 en 215. 

In zijn motie op stuk nr. 214 vraagt de heer Van Meenen om een plan van aanpak voor digitale vaardigheden en ook om programmeren deel te laten uitmaken van de lerarenopleidingen. Ik vraag de heer Van Meenen om die motie aan te houden totdat ik de plannen presenteer voor het platform responsiviteit bij de lerarenopleidingen. Als de heer Van Meenen de motie niet wil aanhouden, ontraad ik de motie. De reden hiervoor is dat het van belang is om goed na te denken over wat de lerarenopleidingen moeten leren. Ze moeten responsief zijn, maar tegelijkertijd komt er heel veel op de lerarenopleidingen af. Wij willen er eigenlijk vanaf dat wij elke keer als wij allemaal een nieuw onderdeel belangrijk vinden, zeggen: dat moeten ze maar gaan doen. De staatssecretaris is bezig met het platform Onderwijs2032. Ik wil eerst de resultaten daarvan afwachten. Vervolgens kom ik met het platform responsiviteit lerarenopleidingen. Dat is dan het moment om na te denken over wat er op lerarenopleidingen moet veranderen. 

De heer Van Meenen (D66):

Dit is een overtuigend argument. Ik zal de motie aanhouden. 

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van Meenen stel ik voor, zijn motie (27923, nr. 214) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Minister Bussemaker:

Nu ga ik in op de motie-Ypma op stuk nr. 216, die gaat over opleiden in de school. Daarover hebben wij uitgebreid met elkaar gesproken. Laat het helder zijn dat ik ook een voorstander ben van veel meer opleiden in de school buiten de stages om. Ik zie veel ontwikkeling in de samenwerking. De samenwerking tussen scholen en opleidingen wordt steeds beter. Ik zie verder dat er duurzame partnerschappen gesloten worden. Op mijn tour langs de lerarenopleidingen heb ik mooie voorbeelden daarvan gezien. Morgen en overmorgen ben ik in Cambridge en Edinburgh voor een werkbezoek over lerarenopleidingen en over het samenwerken tussen scholen en lerarenopleidingen. Ik ben het dus voor een groot deel met deze motie eens, als het erom gaat een goed beeld te krijgen. Mevrouw Ypma heeft daar nog een aantal eisen aan toegevoegd. In de motie wordt verzocht om niet alleen met het NRO in overleg te gaan — het spreekt vanzelf dat ik dit doe — maar ook om de uitkomsten van het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen met de Kamer te delen. Daartoe ben ik bereid. Ik zal de Kamer dan ook informeren over de conclusies die ik daaraan verbind, waarbij ik ook de gesprekken met de sectorraden betrek die ik de komende tijd zal voeren. Als ik de motie zo mag interpreteren, laat ik het oordeel aan de Kamer. 

Tot slot kom ik op de motie-Van Dijk op stuk nr. 217 over het plan van aanpak inzake onbevoegd lesgeven inzake het mbo. Er is tijdens een eerder AO al toegezegd dat er in het eerste kwartaal van 2016 een brief wordt gestuurd over bevoegdheden in het mbo. Voor een deel gaat dit over de discussie die de staatssecretaris met de Kamer voert met het plan van aanpak voor onbevoegden. Er speelt echter wel een specifieke problematiek bij het mbo, waardoor we naar maatwerkoplossingen moeten zoeken. In het mbo hebben we namelijk veel meer mensen uit de praktijk dan in het andere onderwijs. Ik wil die mensen uit de praktijk daar ook hebben. Vanzelfsprekend wil ik dat die bevoegd zijn, maar dit kan wel vragen om andere eisen dan bij het basis- en voortgezet onderwijs. 

De Kamer heeft al een brief toegezegd gekregen voor het eerste kwartaal. We hebben eerder ook al gediscussieerd over specifieke aspecten binnen het mbo. Ik zie dus eigenlijk geen toegevoegde waarde in deze motie, boven hetgeen dat al is toegezegd. Daarmee is zij naar mijn idee overbodig en ontraad ik haar. 

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de staatssecretaris. 

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. De motie op stuk nr. 212 van de heer van Meenen gaat over ruimte en tijd voor leraren om te werken aan hun eigen professionalisering. Ik wijs erop dat dat ook een van de dingen is die we hebben afgesproken in het Nationaal Onderwijsakkoord. Er is tijd en ruimte beschikbaar gekomen. Dat is vervolgens ook weer vertaald naar de cao's. Ik denk dat ook de nieuwe wet over onderwijstijd scholen enorm helpt om flexibeler om te gaan met het maken van roosters en het kunnen vrijroosteren van leraren om aan dit soort activiteiten deel te nemen. De heer Van Meenen vindt dat nog niet genoeg, blijkt uit deze motie. Ik begrijp zijn standpunt, maar toch ontraad ik deze motie. Dit betekent namelijk dat kinderen op scholen uiteindelijk beduidend minder lessen krijgen en ik vind dat zij niet de dupe mogen worden. 

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 213. Daar kan ik eigenlijk een stuk meer in meekomen, maar ik wil even kijken of ik het daar met de heer Van Meenen over eens kan worden. Als ik het dictum van de motie letterlijk neem, dan moet ik deze ontraden. Er zitten een paar inconsistenties in, bijvoorbeeld dat de Onderwijscoöperatie regie moet voeren over de vorm en inhoud van het lerarenregister. Daarover heb ik nu juist afgesproken dat dit in handen komt te liggen van degenen die zich registreren en dus niet van de organisatie. De Onderwijscoöperatie trekt weliswaar de kar, maar uiteindelijk liggen het beheer en de organisatie daarvan in handen van de geregistreerde leraren. Dat is een van de redenen waarom ik niet kan meekomen in deze motie. Ik ben het helemaal eens met de beweging die gemaakt wordt naar een meer vertegenwoordigend orgaan, dat representatief is voor de beroepsgroep. Ik denk dat die ontwikkeling ook in gang is gezet door de Onderwijscoöperatie. Te denken valt bijvoorbeeld aan de activiteiten rond het manifest van de leraar en de Staat van de Leraar, waarbij leraren betrokken worden om iets te zeggen over hun vak. 

Over de precieze governance wordt gezegd dat een en ander ook moet worden bestuurd door leraren. Ik sluit helemaal niet uit dat dat op termijn ook het geval is. Ik vind dat echter wel heel erg ingrijpen in de vrijheid van vereniging. Het is aan de Onderwijscoöperatie zelf om er knopen over door te hakken. Met andere woorden, als de motie algemener is, kan ik er een heel eind in meekomen, maar met zo'n precies dictum kan ik slecht uit de voeten. 

De heer Van Meenen (D66):

De eerste woorden van de staatssecretaris waren: ik wil kijken of ik het met de heer Van Meenen eens kan worden. Dat gevoel is wederzijds. Het is ons vaker gelukt. Mijn beweegreden is dat de Onderwijscoöperatie op dit moment gezien wordt als het minst slechte orgaan om de beroepsgroep te vertegenwoordigen. Iedereen is ontevreden over de vormgeving ervan. Uiteindelijk willen we dat een en ander van en voor de leraren zelf wordt en door de leraren zelf gedaan wordt. Dat is eigenlijk de strekking van deze motie. Als dat zo is, is dat vanzelf het orgaan waar de geregistreerde leraren hun plek vinden. Zo moet de term "regie voerend" gelezen worden. Overigens zijn er ook andere woorden voor denkbaar, maar dat is in ieder geval de bedoeling. Volgens mij is dat geheel in lijn met wat de staatssecretaris wil. 

Staatssecretaris Dekker:

Mag ik het voorstel doen dat de heer Van Meenen de tussenzinnen "bestuurd door docenten, regie voerend over vorm en inhoud van het lerarenregister" schrapt? Daarin zit namelijk een precisie die knelt. Dan blijft over dat de Onderwijscoöperatie het vertegenwoordigend orgaan moet worden voor de beroepsgroep van leraren en namens de leraren een volwaardige gesprekspartner moet worden bij beleidsontwikkeling. Dan kan ik er prima mee uit de voeten en kan ik het oordeel aan de Kamer laten. Als de motie blijft zoals zij nu is, moet ik haar ontraden. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik zal nog een poging wagen. Als dat er staat, lijkt het heel erg op de huidige situatie. Dan is nog volstrekt onhelder van wie die Onderwijscoöperatie dan is. Die is nu van de vakbonden, even simpel gezegd. Dat wil ik niet meer en volgens mij wil de staatssecretaris dat op termijn ook niet meer. Zij moet van de leraren zelf worden. Ik zou zeggen dat het zinnetje "bestuurd door leraren zelf" of iets dergelijks er toch tussen moet. Dat deel van de tussenzin zou ik er wel graag in houden. 

Staatssecretaris Dekker:

Hier spelen twee dingen een rol. Ten eerste kan iedereen in Nederland een eigen vereniging beginnen. Wij gaan niet over de wijze waarop mensen zich verenigen. Ten tweede moet ik constateren dat wij een heel goede partner hebben in de Onderwijscoöperatie. Het is misschien niet het ideaalplaatje of het eindplaatje, maar we hebben wel al een heel traject in gang gezet. We hebben leraren erbij betrokken en hebben een lerarenregister opgezet. De leraren gaan straks, vanuit het principe "one man, one vote" over hun eigen register. De heer Van Meenen zadelt mij nu op met een motie waarin staat dat ik moet zeggen dat die bestuurders daar eigenlijk weg moeten en dat er leraren voor in de plaats moeten komen. Ik vind dat we dan het kind met het badwater weggooien. We doen op dit moment goed zaken met de Onderwijscoöperatie. De algemene lijn onderken ik wel degelijk. De heer Van Meenen schetst het eindplaatje, als het register goed gaat lopen. Ik denk ook dat dit een rups is die zich van binnenuit kan ontpoppen tot een vlinder, maar als ik mij nu op pad laat sturen om de bestuurders weg te sturen en er andere mensen voor in de plaats te zetten, verstoor ik echt de bestuurlijke verhoudingen. 

De heer Van Meenen (D66):

Met deze motie beoog ik precies dat die rups een vlinder wordt. Dat heb ik hier proberen te beschrijven, maar volgens mij worden wij het niet eens. Ik laat het dus voorlopig maar even zoals het hier staat. 

De voorzitter:

U hebt ook tot dinsdag de tijd om erover na te denken. 

Staatssecretaris Dekker:

U kent mijn advies over beide varianten. Als de tekst blijft zoals hij is, ontraad ik de motie. 

Ik kom bij de motie op stuk nr. 215. Mag ik mevrouw Ypma vragen om die aan te houden? Ik denk namelijk dat ik het zowel met de leraren die betrokken zijn bij het manifest Leraar 2032 als met de Onderwijscoöperatie volledig eens ga worden over de centrale rol die leraren in de doorontwikkeling van het curriculum zullen krijgen. Mevrouw Ypma doet in haar motie de suggestie dat daarvoor een nieuw orgaan moet worden opgericht. Ik ben daar niet zo dol op, want dan ga je het enorm institutionaliseren. Als ik mevrouw Ypma beloof dat ik de Kamer in januari een goed plan zal voorleggen om de leraren in het centrum te zetten, wil zij haar motie dan aanhouden? Dan mag zij in januari beoordelen of zij dat voldoende vindt, in plaats van dat ik nu op pad word gestuurd met een idee waar ik minder fiducie in heb. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dat is ook wat de indieners beogen met deze motie. Als wij de staatssecretaris op deze manier een steuntje in de rug kunnen geven, houden wij de motie aan en zullen wij in januari zijn plan beoordelen. 

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Ypma stel ik voor, haar motie (27923, nr. 215) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Over de ingediende moties zullen we volgende week dinsdag stemmen. 

Ik zie dat alle woordvoerders voor het volgende VAO aanwezig zijn, dus we gaan gelijk verder. 

Naar boven