12 Hoger beroep kantonzaken

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de enkelvoudige behandeling van het hoger beroep in kantonzaken (33316).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Veiligheid en Justitie van harte welkom.

Als eerste spreker is het woord aan de heer De Wit.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Het onderhavige wetsvoorstel betreft het voorstel van de regering om de mogelijkheden voor de enkelvoudige behandeling van het hoger beroep van kantonvonnissen te verruimen.

Wat mijn fractie betreft kleven er twee problemen aan dit ogenschijnlijk simpele wetsvoorstel. In de eerste plaats zegt de minister dat het gaat om een bezuiniging van 4 à 5 miljoen op de rechtspraak; het is echter onduidelijk. Er wordt namelijk niet aangegeven hoeveel extra tijd en werk de voorselectie van zaken die voor behandeling door een enkelvoudige Kamer in aanmerking komen, met zich mee zal brengen. De minister neemt aan dat 50% tot 60% van de ongeveer 3.000 kantonappels enkelvoudig kan worden behandeld. De Raad voor de rechtspraak vraagt zich af of dit wel zo zal zijn. Dat er een verplaatsing van 21% van de zaken van de sector civiel naar de sector kanton heeft plaatsgevonden door de verhoging van de competentiegrens en de verschuiving van de competentie, betekent niet dat het makkelijker zal zijn. Juist niet: de complexiteit van de zaak is immers niet afhankelijk van de hoogte van de geldvordering of van het feit dat deze door een kantonrechter is behandeld. Of zaken gemakkelijk of moeilijk zijn, ligt aan de gezamenlijke objectieve bewijskracht van de bewijsmiddelen. Met de genoemde competentiegrensverhoging of -verschuiving of -vermeerdering is in de cijfers van de minister trouwens geen rekening gehouden, want, zo zegt hij zelf: die cijfers kennen wij nog niet sinds die competentieverandering heeft plaatsgevonden.

Bovendien is bij kantonzaken geen rechtsbijstand verplicht, waardoor de kans wordt vergroot dat rechters in hoger beroep geconfronteerd worden met onvolledige zaken waarin meer dan ooit gecorrigeerd zal moeten worden. De werklastgevolgen voor de appelrechtspraak zijn dus totaal onduidelijk. Dan heb ik het nog niet eens over de waarschuwing van de Raad voor de rechtspraak dat bij meer enkelvoudige afhandeling ook meer zal moeten worden meegelezen door een tweede raadsheer; dit, ter waarborging van de kwaliteit. De besparingen, waar de minister het over heeft, 4 á 5 miljoen, zijn uiteindelijk gebaseerd op aannames en daarmee onvoldoende onderbouwd. Hierin volgt de SP-fractie de kritiek van de Raad van State.

Het tweede probleem is als volgt. Is dit wetsvoorstel nodig? Is het een verbetering? Ruilen we goedkoop niet gewoon in voor duurkoop? De SP-fractie meent van wel. De minister negeert de waarde en de meerwaarde van meervoudige behandeling op alle vlakken. Uit de adviezen van de Raad voor de rechtspraak en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en uit onderzoeken van wetenschappers blijkt het volgende. Meervoudige behandeling leidt tot bijvoorbeeld voorkoming van eenzijdigheid, van het over het hoofd zien van een aspect en van het maken van fouten. Tevens biedt meervoudige behandeling een grotere waarborg voor onpartijdigheid, bevordert dit het relativeren van het eigen oordeel en kunnen rechters gemakkelijk gebruikmaken van elkaars ervaringen en eigenschappen. En dat niet alleen. Uit onderzoek is ook gebleken dat meervoudige behandeling van zowel complexe als eenvoudige zaken leidt tot zorgvuldiger behandeling en dus tot minder foutieve beslissingen. Het is dus ook nog maar de vraag in hoeverre de extra foutkosten in zo'n zaak opwegen tegen het belang van de eventuele besparing van 4 à 5 miljoen. Dan heb ik nog niet eens rekening gehouden met de maatschappelijke impact en het vertrouwen in de rechtspraak, als straks vaker foutief wordt geoordeeld.

Voor alle duidelijkheid: ik baseer mij hierbij op het artikel in het Nederlands Juristenblad van 6 februari 2013 van de auteurs Bauw, Van Dijk en Sonnemans. Zij wijzen in dat artikel ook op het grote belang van de voorwaarden waaronder de rechter zijn werk moet kunnen doen. Tijdsdruk en druk van besparingen zijn volgens hen zo ongeveer de slechtste condities voor de behandeling en beslissing van een zaak.

Welnu, wat is de achtergrond waartegen wij het onderhavige wetsvoorstel moeten beoordelen en bezien? Inderdaad, de tijdsdruk. De grote klachten van de rechters in ons land zijn, zoals ook blijkt uit hun manifest van eind vorig jaar, de grote druk waaronder zij moeten werken en de dreiging van forse bezuinigingen op justitie. Volgens de genoemde auteurs wordt in zo'n situatie vanzelfsprekend gegrepen naar enkelvoudige behandeling. Daar voeg ik aan toe: met alle risico's van dien, zoals rechterlijke dwalingen, die wij zo veel mogelijk willen voorkomen.

Noch bij de Raad voor de rechtspraak, noch bij de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak bespeur ik een groot enthousiasme voor dit wetsvoorstel. Wat lees ik op pagina 8 van de gisteren naar de Kamer gezonden Agenda voor de appelrechtspraak 2020 van de Raad van de rechtspraak? "In het belang van de legitimiteit van het hoger beroep in civiele zaken wordt aan de meervoudige zaaksbehandeling niet getornd." De SP-fractie hecht groot belang aan de meervoudige behandeling en beslissing van hogerberoepzaken van de kantonrechter. Drie weten meer dan één. Zijn het ook niet de bedoeling en de essentie van hoger beroep dat meer personen naar een zaak kijken? Het is immers een herkansing. Meervoudige behandeling is zorgvuldiger en leidt tot een hogere kwaliteit en tot minder fouten. Dat moeten we daarom wat mijn fractie betreft zo houden bij het hoger beroep in kantonzaken.

Om enigszins tegemoet te komen aan de verhoogde werkdruk onder rechters en de financiële problemen van de overheid, stelt de SP-fractie de Kamer daarom voor om het huidige artikel 16, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te handhaven, maar voor het overige de meervoudige behandeling en beslissing in hoger beroep te handhaven en het vervolgens aan de meervoudige kamer zelf over te laten hoe zij dat gaat doen. Afhankelijk van de ingewikkeldheid of van de aard van de zaak kan worden besloten om in de raadkamer te beslissen of niet. Wij behouden dan de voordelen van meervoudige behandeling, maar kunnen toch efficiënter omgaan met de beperkte tijd van de rechter. Het tevoren scheiden van eenvoudige en complexe zaken is dan niet meer nodig. De aandacht moet dan namelijk niet op de moeilijkheid van de zaak worden gericht, maar op de consistentie van de individuele beslissingen van drie rechters. Volgens de eerdergenoemde auteurs heeft onderzoek uitgewezen dat deze beleidswijziging ertoe zal leiden dat slechts in 18,4% van de zaken geraadkamerd hoeft te worden.

Samenvattend: mijn fractie heeft grote bezwaren tegen de voorgestelde wijziging van artikel 16, lid 2 en pleit voor handhaving van dat artikel in de huidige vorm, maar ook voor handhaving van het beginsel van meervoudige behandeling in hoger beroep. Wij zijn daarom van mening dat dit voorstel niet nodig is.

De heer Bontes (PVV):

Ik heb twee vragen aan de heer De Wit om dit voor mij iets duidelijker te maken. Het is toch niet verplicht om iets enkelvoudig af te doen? Er kan toch ook door drie rechters rechtgesproken worden? Op dat punt is er keuzevrijheid. Waarom pleit de heer De Wit dan toch voor meer vrijheid? Mijn tweede vraag hangt samen met het feit dat de inzet van drie rechters per zaak meer capaciteit kost dan één rechter. Dit zou dan toch juist moeten leiden tot minder werkdruk?

De heer De Wit (SP):

Het huidige artikel 16, lid 2 maakt het mogelijk dat een aantal zaken enkelvoudig worden behandeld. Dat zijn de Boek 1-zaken, zoals de benoeming van een voogd of van een bewindvoerder enzovoorts. Dat wil ik handhaven, want dat is al een jarenlange praktijk. Voor de rest moet je de meervoudige behandeling handhaven en moet je juist niet overgaan tot enkelvoudige behandeling. Het principe van hoger beroep, zoals ik dat steeds heb gezien, is dat je zaken in de meervoudige kamer behandelt. Meer rechters kunnen meer waarborgen bieden voor de zorgvuldigheid, voor de kwaliteit en voor minder fouten. Dat moet vooropstaan. En dan moet je het verder aan de rechters laten. Althans, ze moeten niet zelf kunnen zeggen dat ze het enkelvoudig doen, want ze moeten het meervoudig doen. De wijze waarop ze het doen, moet je echter wel aan de rechters zelf overlaten. Dat wordt ook door die wetenschappers aangetoond. Die zeggen dat op basis van de praktijk, op basis van onderzoek dat ze hebben gedaan. Je moet het aan de rechters zelf overlaten of ze raadkamer doen, om het zo maar te zeggen, of dat ze op een andere manier met elkaar zeggen: nou, dit wordt het. Dat is het eerste punt.

Ik kom op het tweede punt. De heer Bontes zegt, als ik hem goed begrijp, dat drie rechters in ieder geval goedkoper is dan enkelvoudig. Of nee, hij zegt het net omgekeerd: enkelvoudig is goedkoper dan drie. Dat klopt. Dat is ook zo. Ik leg echter meer de nadruk op iets anders. Ik begon met te zeggen dat ik nog weleens wil zien dat de besparing van 4 tot 5 miljoen waarover de minister het heeft, wordt gehaald. Ik heb daarvoor een aantal redenen. Een van die redenen is het feit dat er veel meer zaken bij komen. En bij de voorselectie – het beslissen over enkelvoudig of meervoudig, zoals de minister zegt – moet er toch iemand naar de zaak kijken. Dat kost ook geld. Voor mij is het dus maar de vraag hoeveel dat zal opleveren. Dit staat echter tegenover het belangrijke principe dat je in hoger beroep de garantie hebt, behalve die ene uitzondering die nu in de wet staat, dat er door drie mensen naar de zaak wordt gekeken. Dat is een waarborg voor een betere kwaliteit en voor minder fouten, en dus uiteindelijk ook voor minder kosten.

De heer Bontes (PVV):

Dat capaciteitsvraagstuk zie ik niet zo. Je zou ook kunnen zeggen: nu heb je drie rechters en het wordt er één, waardoor de twee andere rechters zich op andere zaken kunnen richten en de doorloopsnelheid juist hoger wordt. Dat is toch een ontzettend groot voordeel, los van de bezuiniging.

De heer De Wit (SP):

Ik snap het punt van de heer Bontes. De door mij aangehaalde auteurs hebben daar ook op gewezen. Zij gaven aan: als je als uitgangspunt de tijdsdruk en de werkdruk neemt en op grond daarvan zegt dat het middel van enkelvoudige behandeling moet worden ingevoerd, dan zit je fout. Dat is namelijk het meest voor de hand liggende argument. Je zegt: we hebben problemen en tijdsdruk, weet je wat, we gaan het enkelvoudig doen. Dat tast, wat mij betreft, het principe aan dat de behandeling meervoudig moet plaatsvinden omdat dat een aantal betere garanties voor het eindproduct biedt.

De heer Van Oosten (VVD):

Ik heb met interesse naar de heer De Wit geluisterd. Ik heb toch nog een vraag, om het voor mezelf helder te hebben. Zegt de heer De Wit nu in feite dat hij geen vertrouwen heeft in het vermogen van het gerechtshof om op een volwaardige manier tot een besluit te komen over de vraag of je de hogerberoepszaak in een enkelvoudige of in een meervoudige kamer kunt afdoen?

De heer De Wit (SP):

Het is geen kwestie van vertrouwen, wantrouwen of wat dan ook. Wat ik zelf vaststel en in het artikel in het Nederlands Juristenblad ook terugzie, is het volgende. Mensen staan onder druk. Die druk is er in Nederland. De heer Van Oosten, niemand kan dat ontkennen, want iedereen heeft het erover, onder anderen de rechters zelf. Er is tijdsdruk. Er is een grote werkdruk. Wat ligt er dan meer voor de hand dan dat het bestuur van een gerechtshof zegt: weet je wat, we gaan enkelvoudig doen, want dat schiet lekker op? Die concessie moeten we niet doen, juist vanwege de kwaliteit die we in hoger beroep geboden willen zien.

De heer Van Oosten (VVD):

Dan stel ik vast dat de heer De Wit en ikzelf van mening verschillen over de wijze waarop we naar het gerechtshof kijken en over de wijze waarop de "poortrechter", de "poortraadsheer" te werk gaat. Ik heb er het volle vertrouwen in dat zo iemand professioneel kijkt en zich niet laat leiden door financiële druk die wellicht, zo de heer De Wit dit veronderstelt, op zijn schouders wordt gelegd.

De heer De Wit (SP):

Dat is meer een conclusie van de heer Van Oosten. Ik verschil inderdaad met hem van mening. Ik zeg: je moet die weg niet inslaan, je moet het principe van meervoudige behandeling overeind houden. Dat zeg ik om een aantal redenen. De belangrijkste daarvan is: minder fouten en een hogere kwaliteit van het vonnis. In het artikel van de onderzoekers staat zelfs: op den duur geen fouten. Met in het achterhoofd de rechterlijke dwalingen zou ik dat een heel goede oplossing vinden.

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Recentelijk mocht ik de Hovendag bezoeken, als een van de sprekers. Ik heb daar vele plannen gehoord van de hoven zelf om het hoger beroep in Nederland te verbeteren. Ik heb in de stukken ook gelezen dat er een onderzoek loopt en dat de Kamer daarover voor het eind van het jaar wordt geïnformeerd. Ik verwacht dus eigenlijk dat dit stap één is van de stappen die nog gaan volgen om het hoger beroep in Nederland efficiënter maar vooral ook kwaliteitsvoller te maken.

Ik heb zelf in een hof gewerkt, en wel in een bijzonder hof, namelijk dat van de toenmalige Nederlandse Antillen en Aruba. Daar was het heel simpel. In eerste aanleg deed je alles alleen, dus enkelvoudig. In hoger beroep deed je alles met zijn drieën. Makkelijker kan het niet. Ik moet wel zeggen dat je dan bij sommige zaken dacht: we zitten hier wel met zijn drieën, maar waarom in vredesnaam? Die zaken waren zo eenvoudig dat je je tijd zat te verdoen. Ik realiseer me echter ook dat als je de eenvoudige zaken uit een zitting haalt, die zitting aanzienlijk zwaarder wordt. Ik ben dus blij om te lezen dat de minister hieraan in ieder geval in de komende drie jaar nog geen budgettaire gevolgen heeft gegeven. Ik vraag me namelijk met de vorige spreker af in hoeverre dit daadwerkelijk budgettaire gevolgen gaat hebben. Als het echter tot gevolg heeft dat de eenvoudige zaken enkelvoudig kunnen worden afgedaan en er daardoor meer tijd kan worden besteed aan de complexere zaken, dan heeft het in ieder geval een kwalitatief gevolg. Daar ben ik blij mee.

De rechter beslist in alle gevallen of een zaak enkelvoudig of meervoudig wordt afgedaan. Dat gebeurt door de poortraadsheer. Dat is een extra slag die moet worden gemaakt. Daar zullen we iets mee winnen. Je kunt je echter afvragen hoeveel winst dat is als je je realiseert dat van de 1 miljoen kantonzaken er 3.000 appels zijn, en dat volgens de stukken 50% enkelvoudig afgedaan kan worden. Ik vind dat overigens relatief hoog ingeschat. Hoe komt de minister aan die 50%? Uiteindelijk is het gelukkig de rechter die het bepaalt, maar het percentage zal toch ergens op zijn gebaseerd.

Omdat het oordeel bij de rechter wordt gelaten, heb ik hier vertrouwen in. De rechter zal het niet doen op het moment dat hij of zij het niet ziet zitten. Ik ken ook de context van de werkdruk en de bezuinigingen, maar ik acht mijn voormalige collega's zo hoog dat zij niet op basis daarvan zaken enkelvoudig zullen afdoen die niet geschikt zijn voor enkelvoudige afdoening. Ik heb nog wel een vraag over de acceptatie van appels. In hoeverre is louter het feit dat drie raadsheren oordelen een extra kwaliteitselement waardoor mensen de uitkomst meer vertrouwen dan wanneer één raadsheer oordeelt? We hebben ervaring met enkelvoudige rechtspraak in hoger beroep. Is daar iets over bekend?

Kortom, ik verwacht geen wonderen van dit wetsvoorstel en ik verwacht ook niet dat dingen extreem gaan veranderen, maar ik denk dat er een kwaliteitsslag mogelijk is doordat simpele zaken enkelvoudig kunnen worden afgedaan en er daardoor meer tijd is voor complexere zaken.

De heer De Wit (SP):

Vindt de heer Recourt dat wij een juist oordeel kunnen geven over de vraag welk soort zaken er gaan spelen, aangezien we de competentiegrensverhoging nog niet terugzien in dit wetsvoorstel?

De heer Recourt (PvdA):

Wij als Kamerleden kunnen dat zeker niet beoordelen. Het enige dat wij met deze wet doen, is het instrument geven aan hoven en aan poortraadsheren om dat wel in te schatten. Ik acht die poortraadsheren daartoe wel in staat.

De heer De Wit (SP):

Maar is het niet zo dat er, juist door de verhoging van die grens, een groter aantal zaken ligt bij de sector kanton? Ook bestaat het risico dat er vanwege die hoge competentiegrens ook heel moeilijke zaken bij komen, iets waar nu nog helemaal geen rekening mee wordt gehouden. Is het dan niet voorbarig om nu al te besluiten om dan ook maar de enkelvoudige behandelingen in hoger beroep mogelijk te maken voor deze grote aantallen zaken?

De heer Recourt (PvdA):

Ik heb daarop twee antwoorden. Het lijkt mij evident dat met de verhoging van de competentiegrens soms ook de complexiteit groter wordt. Dan is het geen zaak die enkelvoudig afgedaan kan worden. Ik ga ervan uit dat dit dan ook niet zal gebeuren. Het is alleen – en dat is deel twee van mijn antwoord – geen automatisme. Uit ervaring weet ik dat het belang van de zaak niet altijd de juridische complexiteit benadrukt. Je hebt ook heel eenvoudige zaken waarbij grote financiële belangen spelen. Het is dus geen een-op-een verband.

De heer De Wit (SP):

Vindt u het niet principieel om toch als uitgangspunt te hanteren dat hoger beroep in principe betekent dat meer mensen kijken naar een zaak die al eerder door een andere rechter is bekeken? Meer mensen bieden meer garantie voor kwaliteit.

De heer Recourt (PvdA):

Ik wil zeker niet pleiten voor het afschaffen van een meervoudig hoger beroep. Ik deel echter niet het principe dat het in alle gevallen moet. Hetzelfde geldt voor de mentor of de bewindvoerder. Daarover heb ik de heer De Wit horen zeggen dat het wel kan. Daar hanteert hij ook niet het principe dat het in alle gevallen meervoudig moet. Ik denk dat je heel kritisch moet zijn als je het enkelvoudig doet, maar dat dit wel in meer gevallen mogelijk is dan nu is toegestaan.

De heer Bontes (PVV):

Voorzitter. De PVV gelooft dat de enkelvoudige behandeling van het hoger beroep in kantonzaken de doorlooptijden bij rechtszaken aanzienlijk kan versnellen. Daarnaast leidt een enkelvoudige behandeling tot een ontlasting bij de gerechtshoven waarbij de gehele rechtspraak gebaat kan zijn. Toch zijn er kritische geluiden te horen. De Raad voor de rechtspraak vreest dat de kwaliteit van de rechtspraak zal afnemen. Ook bestaat de vrees dat uit financiële overwegingen zaken worden doorverwezen naar een enkelvoudige kamer terwijl de zaak zich daar eigenlijk niet voor leent. Toch kun je, alles overwegend, zeggen dat dit wetsvoorstel een positieve insteek heeft. De kwaliteit kan behouden blijven en de doorlooptijd kan versnellen. Als je kijkt naar de ruimte die er is, wordt enkelvoudige afdoening mogelijk gemaakt. Het is echter niet verplicht gesteld. Dat is positief. Het gerechtshof kan kiezen tussen enkelvoudig en meervoudig. Die ruimte is er. Mijn fractie ziet wat dat betreft dus geen knelpunt.

In zoverre kun je dus zeggen dat dit wetsvoorstel geen problemen hoeft op te leveren. Maar gisteren gebeurde er iets. In de media kwamen enkele plannen van de minister naar voren die betrekking hebben op de digitalisering van de rechtspraak. Vanaf 2015 wordt die stapsgewijs doorgevoerd. De minister is ook van plan om extra processtappen zoals re- en dupliek of pleidooi straks niet langer standaard te houden en daarbij geen enkelvoudige behandeling van het hoger beroep zoals in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld. Hoe verhouden de plannen van de minister zich tot het wetsvoorstel dat nu voor ons ligt? Wat is de impact daarop? De centrale vraag is: blijft de kwaliteit van de rechtspraak gewaarborgd, ondanks de plannen die de minister heeft om alles nog verder te vereenvoudigen? Die vraag kwam bij ons op, gelet op de actualiteit. Graag krijg ik daar antwoord op.

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter. Namens de VVD zal ik slechts een korte bijdrage leveren. Wat ons betreft had dit wetsvoorstel als hamerstuk behandeld kunnen worden, maar nu we niettemin een plenaire behandeling hebben, vind ik het wel zo gepast om ook namens de VVD-fractie enkele woorden te spreken. In de memorie van toelichting las ik een zin die mij aanspreekt en waar het in dit wetsvoorstel in de kern om gaat: enkelvoudige behandeling in hoger beroep waar het kan, meervoudige behandeling waar het moet. De VVD kan zich daar goed in vinden. Indien het niet nodig is om drie raadsheren aan het werk te zetten ter beslechting van een geschil in hoger beroep, moeten we dat ook niet willen. De heer Recourt refereerde daar ook al aan. Dat is zonde van ieders inzet en ook niet efficiënt. Gelijktijdig moet enkelvoudige afdoening van zaken in hoger beroep wel verantwoord plaatsvinden. Wij moeten kunnen blijven vertrouwen in de kwaliteit van de rechtspraak. Om die reden hecht de VVD-fractie veel waarde aan het feit dat enkelvoudige afdoening slechts plaatsvindt nadat een zogenaamde poortraadsheer van het gerechtshof zelf de zaak daartoe geschikt acht. Daarnaast zal de terugverwijzing in hoger beroep door een enkelvoudige kamer naar een meervoudige kamer mogelijk moeten blijven. Wij hadden het hier zo-even al over. Dit geeft de VVD voldoende het vertrouwen dat zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit, de voorgestelde wetswijziging kan worden doorgevoerd en dat wij als Tweede Kamer ook ons akkoord daaraan kunnen geven. De VVD zal dit in ieder geval doen.

De heer Oskam (CDA):

Voorzitter. Ook de CDA-fractie is van mening dat zaken die enkelvoudig behandeld kunnen worden, enkelvoudig behandeld moeten worden, ook in hoger beroep. Het kan en moet efficiënter. Het wordt aan het gerechtshof overgelaten om te beoordelen of een zaak geschikt is voor enkelvoudige afdoening. De Raad voor de rechtspraak is van mening dat de selectie op een verantwoorde wijze kan plaatsvinden. Daarnaast is er het Programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraak, waarin onder meer wordt bezien of burgerlijk recht en bestuursprocesrecht vereenvoudigd en op onderdelen geüniformeerd kan worden en of stroomlijning van het hoger beroep kan plaatsvinden. De wijze van afdoening van zaken zal na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel worden gemonitord. Dat is ook nodig, mede gelet op de bezwaren die door de heer De Wit naar voren zijn gebracht. Hieruit zal blijken of de verwijzingen op voldoende verantwoorde wijze hebben plaatsgevonden en of de maatregel zal hebben geleid tot de besparing van 4 à 5 miljoen euro, uitgaande van de veronderstelling dat meer dan de helft van de 3.000 appelzaken per jaar enkelvoudig in kantonzaken zal worden afgedaan. Ik durf het wel aan. De CDA-fractie wacht de evaluatie met vertrouwen af.

De rechtspraak kan en moet efficiënter. Ik reageer op wat de heer De Wit heeft gezegd over de poortraadsheer. Wat mij betreft scant de poortraadsheer de zaak en kan heel snel worden gezien of die enkelvoudig of meervoudig moet worden afgedaan. Als hij meer tijd nodig heeft om zo'n voorselectie te maken, kan hij zo'n zaak mooi meteen zelf doen. Dat is nu een voorbeeld van efficiënte rechtspraak.

Verder zeg ik tegen de heer De Wit dat de unus-raadsheer vaak een meelezer heeft. De meervoudige kamer moet ook gecontroleerd worden, want ook daar ligt het gevaar dat men elkaar met een mening besmet. Het is dan goed om mee te lezen.

Wat ons betreft blijft de inbreng voor het verslag zoals bij het wetsvoorstel en de nota waarmee door de minister is gereageerd. Dat is afdoende en wij hebben verder geen vragen.

De heer De Wit (SP):

Als het gaat over de behandeling en het beroep, heeft de heer Oskam het er steeds over dat het efficiënter moet en dat het moet worden gestroomlijnd. Wij moeten kijken of het allemaal sneller en nog sneller kan. Waarom doet hij dat? Staat dit niet haaks op de kwaliteit die je juist in hoger beroep moet bieden als mogelijkheid op herstel en op herkansing voor de rechtszoekende?

De heer Oskam (CDA):

Ik ben die mening niet toegedaan. Ik zit meer op de lijn van de heer Recourt. Het gaat om de aard van de zaak en de complexiteit van de zaak. Het gaat niet om de hoogte van de vordering. Het gaat erom dat een rechter ernaar kan kijken. Als de poortraadsheer zegt dat hij het in zijn eentje kan doen, dan moet dat kunnen. Misschien zal blijken dat de rechtszoekende daarmee geen genoegen neemt. Misschien moeten wij dan de mogelijkheid openen dat het alsnog meervoudig kan. Er zijn heel veel zaken die nu al enkelvoudig gebeuren. Ditzelfde geldt in het strafrecht. Daar is het in beginsel ook zo dat het gerechtshof het meervoudig doet, tenzij het om eenvoudige zaken gaat. Rijden onder invloed is natuurlijk een ander voorbeeld dan een civiele zaak. Dat kan heel gemakkelijk door een raadsheer worden gedaan. Hetzelfde geldt voor eenvoudige kantonzaken. Die werden vroeger unus afgedaan door de rechtbank. Omdat het kantongerecht is toegevoegd aan de rechtbank, moeten wij nu naar het gerechtshof. Het is heel lang met drie man gedaan en dat is vaak overbodig. Ik ben het daarom met de suggestie van de minister eens om het bij het gerechtshof te laten en als het echt ingewikkeld is, zijn de raadsheren natuurlijk niet gek en verwijzen ze de zaak door naar de meervoudige kamer.

De heer De Wit (SP):

Wat zegt de heer Oskam dan over het citaat dat ik daarstraks voorlas uit het rapport van de Raad voor de rechtspraak dat gisteren bekend werd? In dat rapport, dat dus van de rechters, van het bestuur komt, staat dat je in ieder geval in de civiele rechtspraak niet aan de meervoudige behandeling moet tornen. In het artikel in het juristenblad staat ook heel uitdrukkelijk dat empirisch is aangetoond dat meervoudige behandeling beter is dan enkelvoudige behandeling. Ik heb het dan niet over de uitzonderingen die nu al bestaan, maar in de breedte over de behandeling in appel. Meervoudige behandeling moet het principe zijn.

De voorzitter:

Mijnheer Oskam, een korte reactie graag.

De heer Oskam (CDA):

Wat mij betreft geldt dit niet voor alle zaken. Er zijn genoeg eenvoudige zaken die eenvoudig, dus door een raadsheer, kunnen worden afgedaan. Ik blijf bij dat standpunt.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij aan het eind gekomen van de eerste termijn van de Kamer.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Opstelten:

Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun inbreng in de eerste termijn van de behandeling van dit wetsvoorstel. Ik ga graag in op hetgeen is gezegd. Ik vermeld nogmaals nadrukkelijk dat het wetsvoorstel twee criteria kent voor het enkelvoudig afdoen. Het eerste is dat de zaken niet in eerste aanleg door een meervoudige kamer mogen zijn beslist. Het tweede criterium is dat deze zaken voor enkelvoudige behandeling geschikt moeten zijn. Dat is de kern van het voorstel. Ook wordt mogelijk gemaakt dat één raadsheer, de poortraadsheer, kan beslissen of een zaak geschikt is voor de afdoening in appel door een raadsheer. Ik vat het samen: enkelvoudig waar het kan, meervoudig waar het moet.

De heer De Wit heeft een aantal kanttekeningen bij het voorstel geplaatst. Hij is er geen voorstander van. Ik ga graag in op zijn vragen en argumenten. Wat betekent de verruimde competentie van de kantonrechter voor de enkelvoudige afdoening in hoger beroep? Inderdaad hebben wij daar geen ervaring mee. De verhoging van de competentiegrens van € 5.000 naar € 25.000 betekent meer zaken voor de kantonrechter. De toevoeging van twee categorieën zaken, consumentenkoop en consumentenkrediet, aan het competentieterrein betekent eveneens meer zaken voor de kantonrechter. Voor al deze zaken geldt dat zij in aanmerking komen voor enkelvoudige behandeling in hoger beroep. Of dat hoger beroep daadwerkelijk enkelvoudig wordt afgedaan, is wederom aan het oordeel van het hof, de poortraadsheer. Voor deze zaken geldt dat zij alleen bij geschiktheid enkelvoudig worden afgedaan. De toekomst zal uitwijzen hoeveel zaken enkelvoudig worden afgedaan. Daarvoor hebben wij een monitoring. Wij kijken daar nadrukkelijk naar.

Wat betekent deze selectie van zaken voor de doorlooptijden? Het is een van de elementen waarom de heer De Wit niet vreugdevol naar dit wetsvoorstel kijkt. Selectie van zaken zal in de praktijk plaatsvinden door een poortraadsheer bij het gerechtshof. Het zal een ervaren rechter zijn die de selectie naar verwachting snel kan maken. Als de zaak door één raadsheer wordt afgedaan, is geen afstemming met twee andere raadsheren nodig. De procedure kan daarom sneller verlopen. De heer Recourt heeft erop gewezen dat dat een kwalitatief element is. Ik deel dat. Voor simpele zaken is snelheid een kenmerk van kwaliteit.

Hoe komen wij op een bezuiniging van 4 à 5 miljoen als gevolg van het wetsvoorstel? Bij de raming is het uitgangspunt het verschil tussen behandeling door een meervoudige kamer en behandeling door een enkelvoudige kamer. Gemiddeld gaat het dan om ongeveer € 2.500. Die berekeningen zijn bekend. Het aantal zaken dat door deze wetswijziging enkelvoudig kan worden behandeld, is geschat op 1.800. Dit leidt tot een geraamd bedrag van 4 à 5 miljoen. Nu geen prijseffect doorberekend is door de Raad voor de rechtspraak, is deze besparing niet aan de orde. Dat is de Kamer niet ontgaan. Het hof zal selecteren, maar dit zal niet veel tijd en geld kosten. Dit weegt ruimschoots op tegen de enkelvoudige behandeling.

Is enkelvoudige behandeling in hoger beroep nodig? De meervoudige kamer kan verwijzen naar een rechter-commissaris. Kun je het niet aan de drie rechters overlaten om te bepalen hoe men beslist? De meervoudige kamer kan voor bijvoorbeeld een getuigenverhoor verwijzen naar een raadsheer-commissaris. Het verhoor vindt dan door één raadsheer plaats. De beslissing wordt echter door de meervoudige kamer genomen. Alle drie de leden moeten het hele dossier lezen en bij het pleidooi aanwezig zijn. Het wetsvoorstel maakt enkelvoudig beslissen mogelijk en biedt hiervoor meer flexibiliteit.

Hoe wordt gewaarborgd dat economische overwegingen niet de overhand krijgen bij de beoordeling of een zaak enkelvoudig kan worden afgedaan? Het gerechtshof beoordeelt of een zaak geschikt is voor enkelvoudige afdoening. De hoven zijn daarvoor bij uitstek geschikt. Ik weet dat de hoven zeer hechten aan de kwaliteit van de rechtspraak, net als wij dat natuurlijk doen. Ik heb er dan ook vertrouwen in dat de hoven alleen kiezen voor afdoening door één raadsheer als dat verantwoord is. Juist de hoven zijn daar zeer goed toe in staat. Wij vertrouwen hen dat toe. Ik zou niet anders willen. Bovendien zijn er nog geen financiële gevolgen voor de gerechten. Dit wil ik toch zeker ook tegen de heer De Wit zeggen. Dit alles geeft voldoende waarborg. Wij sturen hier op geen enkele manier op. Daarbij zijn er geen onderzoeken die erop wijzen dat rechters of raadsheren zich laten leiden door productiedruk, zoals het visitatierapport en de onderzoeken naar overwerk.

Er is gevraagd hoe we aan de cijfers komen.

De voorzitter:

De heer De Wit heeft eerst nog een vraag.

De heer De Wit (SP):

Ik wil de minister nog een vraag stellen over de keuze die hij maakt. Ik weet niet of de minister het artikel in het Nederlands Juristenblad heeft gelezen. Ik kan mij voorstellen van niet, maar ik hoop van wel. Dat artikel is wat mij betreft het enige artikel dat is gebaseerd op empirisch – empirisch! – onderzoek, dus met cijfers, getallen enzovoort. Dat gebeurt niet vaak, maar het artikel is dan ook van recente datum. In dit artikel staat dat de rechters zelf meervoudige behandeling beter vinden. Bovendien wordt in het onderzoek aangetoond dat meervoudige behandeling objectief aantoonbaar leidt tot betere kwaliteit en minder fouten. Wat is dan de afweging van de minister? Wat vindt hij het belangrijkste, dat er een snelle doorloop is of dat wij fouten en rechterlijke dwalingen voorkomen en een hogere kwaliteit rechtspraak leveren?

Minister Opstelten:

De heer Recourt heeft al gevraagd, als ik hem goed heb begrepen, of er nog andere onderzoeken, meningen of opinies zijn. Ja, die zijn er. Er zijn verschillende onderzoeken. Laat ik duidelijk zeggen dat het rechtsgevoel van de burger zich beter gediend acht met de uitspraak van drie raadsheren. Dit betreft een gevoel dat bij eenvoudige zaken niet zal spelen. Dat is de kern. In dit voorstel is hier rekening mee gehouden. De rechters kunnen zelf kiezen, conform hun ervaring en inzichten. Zij kunnen zelf kiezen of de zaak enkelvoudig dan wel meervoudig wordt afgedaan. Er is geen verplichting tot enkelvoudige afdoening en er is ook geen financiële noodzaak daarvoor, want in die prijsonderhandelingen met de Raad voor de rechtspraak is geen rekening gehouden met de 4,5 miljoen. Er is gewoon afgesproken dat het rustig zal worden bekeken en gemonitord. Te zijner tijd zullen daar conclusies aan worden verbonden. Alleen enkelvoudige afdoening bij eenvoudige zaken.

Los van het artikel in het NJB vind ik, met anderen, dat dit een buitengewoon gerechtvaardigd wetsontwerp is, dat juist neerkomt op wat de rechters ook graag willen, namelijk zelfstandig beslissen over de wijze waarop zij inhoud kunnen geven aan hun fantastische ambt en vak.

De voorzitter:

Tot slot, de heer De Wit.

De heer De Wit (SP):

In het artikel wordt juist de mening van de rechters aangevoerd. Ik heb ook het rapport van gister, de agenda voor de rechtspraak 2020 van de Raad voor de rechtspraak geciteerd. Daarin schrijft de Raad voor de rechtspraak dat niet getornd wordt aan de meervoudige behandeling in hoger beroep, overigens alleen in civiele zaken. Het staat er heel imperatief. De mening van de rechters is dus een andere. Ik handhaaf artikel 16, lid 2. Maar is het niet beter als we waar mogelijk uitgaan van het principe van meervoudige behandeling en de meervoudige kamer zelf laten beslissen hoe zij dat doet, niet door te verwijzen naar een enkelvoudige kamer, maar door het ingewikkelde systeem van de Raadkamer te volgen of door gewoon ieder naar zijn mening te vragen, alles op te tellen en tot een oordeel te komen? Ik hoor graag het oordeel van de minister over dit voorstel.

Minister Opstelten:

Ik heb er net op gereageerd en ik kan dat herhalen. De meervoudige kamer kan bijvoorbeeld een getuigenverhoor verwijzen naar een raadsheer-commissaris. De beslissing in de zaak, ook in de gedachtegang in het huidige artikel 16 lid 2, wordt echter door de meervoudige kamer genomen. Alle drie moeten het hele dossier lezen en bij het pleidooi zijn. Ik geef nadrukkelijk de voorkeur aan het voorstel dat nu voorligt.

Het NJB-onderzoek ging over een experiment met studenten die in strafzaken moeten beslissen. Het lijkt mij eerlijk dat ik dit even tegen de heer De Wit zeg. Het gaat nu natuurlijk over kantonzaken, dus niet over hoven en civiele zaken. In het wetsvoorstel gaat het alleen over eenvoudige zaken. Hier zullen niet gauw fouten worden gemaakt. Nogmaals, de beslissing wordt door het hof zelf genomen op de wijze zoals ik heb aangegeven. Ik vind dat een goede bijstelling van het artikel van het NJB. Dan weten wij precies waarover wij het hebben.

De voorzitter:

Ik stel voor dat de minister verder gaat.

Minister Opstelten:

Ik ben bijna klaar, voorzitter.

De heer Recourt heeft gevraagd naar de cijfers. Ik heb die in grote lijnen aangegeven. De berekening is afkomstig uit de brede heroverwegingen destijds in 2010 en de cijfers over de aantallen zaken zijn afkomstig van gegevens van de Raad voor de Rechtspraak.

Wij monitoren over drie jaar en kijken hoe het is gelopen. Laten wij nu niet vooruitlopen op die monitor. Er wordt dan een conclusie getrokken. Wij zullen die in de prijsonderhandelingen met de Raad voor de Rechtspraak op tafel leggen. Dit jaar zijn wij er met de raad uitstekend uitgekomen voor de komende drie jaar. Wij zullen dat in goede balans en evenwichtigheid doen.

Het is fijn dat de heer Bontes even verwijst naar de brief die ik gisteren naar de Kamer heb gestuurd over de kwaliteit en innovatie van de rechtspraak voor de komende jaren. Het is een belangwekkende brief van mijn kant en dit wetvoorstel past daar precies in. Ik heb over de brief heel goed en gedegen overleg gevoerd met de Raad voor de Rechtspraak, die ik ook aan mijn kant kan vinden. Het zal er natuurlijk toe leiden dat allerlei wetsvoorstellen eraan komen. Er wordt ook een regeringscommissaris benoemd die mij zal bijstaan. De kwaliteit staat daarbij voorop, maar naar de mening van mij en van het kabinet moet de rechtspraak in de toekomst bijdragen aan eenvoudigere, snellere en toegankelijkere procedures. In het kader van het programma KEI wordt onder meer onderzocht of het burgerlijk procesrecht vereenvoudigd kan worden. Dat leidt dus tot wetgeving. Dat is al heel oud. De kwaliteit van de rechtspraak staat daarbij voorop. In de praktijk is nu al een schriftelijke ronde van partijen plus een mondelinge behandeling voldoende. Dat codificeren wij in KEI, maar met de mogelijkheid van extra processtappen als de rechter er behoefte aan heeft. Wij geven de rechter de regie; dat is de kern van de nota. Dat geldt ook hier. De rechter voert de regie en dit voorstel past daar precies in.

De voorzitter:

Dank u. Dan zijn wij hiermee aan het eind gekomen van de eerste termijn van de regering. Is er behoefte aan een tweede termijn?

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. Het zal de minister niet verbazen dat ik, zoals ik in eerste termijn heb gezegd, grote waarde hecht aan het artikel uit het Nederlands Juristenblad. Het is weliswaar een onderzoek onder studenten, maar er zijn ook andere onderzoeken bij betrokken en in de verantwoording wordt duidelijk uiteengezet dat het een experimenteel, maar wel empirisch onderzoek betreft, waarbij de WODC-rapporten ook een rol hebben gespeeld.

Hoe vreemd het wellicht moge klinken gelet op de inbreng van de andere fracties, het gaat mijn fractie om een principiële zaak. Doen wij niet veel te gemakkelijk afstand van een belangrijk principe, namelijk dat appel, hoger beroep van kantonzaken, bij uitstek en bij voorkeur moet worden behandeld door meer rechters? Als wij al zouden kiezen voor enkelvoudige behandeling, is het de vraag waarom dat moet gebeuren. Er moet een argumentatie voor zijn en die komt in de richting van grotere efficiency en snellere behandeling en dat is volgens mij nu net wat je niet moet doen. Bij dit principe van hoger beroep moet niet vooropstaan hoe snel wij hier vanaf kunnen komen en of wij een enkelvoudige kamer of een poortraadsheer naar die zaak kunnen laten kijken. Dat is een risico. Het voordeel van de behandeling door drie rechters is juist dat je drie paar ogen hebt die naar een zaak kijken, iets waaraan de burger, zoals de minister terecht opmerkt, grote waarde hecht. Voor de visie van de rechters heb ik in mijn interrupties verwezen naar het artikel in het Nederlands Juristenblad en naar de visie die ik vind in de inbreng van de Raad voor de Rechtspraak, maar ook in het recente rapport dat de Kamer gisteren heeft ontvangen.

Ik houd vast aan het belangrijke principe van meervoudige behandeling. Artikel 16, lid 2, moet overeind blijven. Wij moeten de meervoudige kamer zelf laten beslissen hoe hij die meervoudige behandeling doet. Daarop moet de nadruk komen te liggen. Ik heb gekeken of ik een amendement moest indienen om mijn wens tot uitdrukking te brengen, maar dat is niet mogelijk, omdat je dan te maken krijgt met een heel vreemd amendement. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat onderzoek heeft aangetoond dat meervoudige behandeling in hoger beroep meer garantie biedt voor de kwaliteit van de beslissing en voor minder fouten dan enkelvoudige behandeling;

overwegende dat meervoudige behandeling daarom, onverminderd het bepaalde in het huidige lid 2 van artikel 16 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de norm moet blijven;

verzoekt de regering, het wetsvoorstel enkelvoudig hoger beroep kantonzaken (33316) in te trekken en aan de meervoudige kamer zelf over te laten of hij raadkameren noodzakelijk acht voor de eindbeslissing,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (33316).

De minister kan direct antwoorden.

Minister Opstelten:

Voorzitter. Ik dank de heer De Wit voor zijn inbreng in tweede termijn. Het moge duidelijk zijn dat ik zijn motie moet ontraden, op basis van de argumenten die ik al heb genoemd. Ik wil nogmaals zeggen dat de uitkomst van het NJB-artikel was dat raadkameren alleen zinvol is bij ingewikkelde zaken. Die vallen buiten dit wetsvoorstel. Het is aan het hof, dus aan de poortraadsheer, om te selecteren. Wij hebben daar zeer veel vertrouwen in. Wij monitoren het en als het niet kan, is het hof mans genoeg om te besluiten om het meervoudig te doen. Dat is basis voor dit wetsvoorstel. Ik zie daar ook een duidelijke kwaliteitsimpuls in en mogelijkheden. Wij vertrouwen op de kwaliteit van het hof. Daarom ontraad ik het aanvaarden van deze motie.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over het wetsvoorstel en de ingediende motie zal aanstaande dinsdag worden gestemd.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven