14 Begroting Veiligheid en Justitie

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2013 ( 33400-VI );

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2013 (onderdelen Immigratie en Asiel) ( 33400-VII ).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Opstelten:

Voorzitter. Ik kom op het laatste blokje over de versterking van de rechtsstaat en de rechtspraak. Aan het begin van mijn betoog zei ik al dat wij zuinig moeten zijn op onze rechtsstaat. Mevrouw Van Tongeren en ik zijn het op dat terrein geheel met elkaar eens. Rechtsbescherming, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid zijn voor burgers net zo belangrijk als veiligheid. Voor de politie, het Openbaar Ministerie en de zittende magistratuur is een nader fundament gelegd in de Politiewet 2012. Ik dank de Kamer voor haar steun, want het wetsvoorstel is met algemene stemmen aangenomen. Ook dank ik de Kamer voor de steun met algemene stemmen voor de Wet herziening gerechtelijke kaart. Daarop bouwen wij de komende jaren voort. Het zijn grote stelselwijzigingen, die ons de komende tijd natuurlijk zullen bezighouden. In de rechtspraak worden civiele en bestuursrechtelijke procedures vereenvoudigd, geüniformeerd en gedigitaliseerd. Het is belangrijk dat wij, en ik ook, daaraan aandacht besteden. Doorlooptijden worden korter en de rechter wordt toegankelijker. Dit gebeurt samen met de rechtspraak.

Ik heb het programma Kwaliteit en Innovatie Rechtspraak opgezet. De heer Van Oosten vroeg daarnaar. Ik ben bereid om de Kamer in de nadere uitwerking daarvan per brief te informeren. Ik dacht aan februari. Het hoofddoel van dit programma is om digitaal procederen in het bestuursrecht mogelijk te maken. Het wetsvoorstel zal eind 2013 bij de Tweede Kamer worden ingediend. De inwerkingtreding zal plaatsvinden in 2015. Het behelst een vergaande vereenvoudiging en digitalisering van het civiele recht. Het onderscheid tussen verzoekschrift en dagvaarding vervalt. Het hoger beroep wordt gestroomlijnd. Procedures worden geüniformeerd. Het zal waarschijnlijk nooit zo veel politieke belangstelling vergen van de samenleving, maar ik zal er wel veel belasting aan besteden. De processen die wij inzetten, zijn namelijk heel noodzakelijk. Die moeten wij samen met elkaar tot een goed eind brengen. De samenleving vraagt naast uitstekende kwaliteit, een versnelling van onze besluitvorming. Alleen op die manier kan de rechtspraak zijn gezag behouden, dat nodig is om de rechtsstaat goed te laten werken. Dat betekent niet dat de burger voor alle zaken meteen bij de rechter terecht moet komen. Soms zijn er goede alternatieven voorhanden. Daarover werd gisteren gesproken.

De heer Recourt heeft gewezen op mediation in strafzaken. Samen met de ketenpartners ben ik nu al aan het bekijken hoe wij de mogelijkheden voor "herstelbemiddeling" – mag ik het zo eens anders noemen? – in relatie tot het strafrecht kunnen uitbreiden. Ik wil dat nog intensiveren. Als ik de casus van de heer Recourt goed op mij laat inwerken, gaat het daar ook over. Ik ben daarmee bezig, zal dat verder uitbreiden en zal de Kamer daarover natuurlijk informeren. Ik kan nu nog niet helemaal precies zeggen in welk stadium dat is, omdat ik mijn positie als minister ken ten opzichte van de organen rond de rechtspraak.

De heer Recourt (PvdA):

Ik dank de minister voor zijn positieve beantwoording. Het is inderdaad een vorm van herstelrecht. Mijn vraag was iets concreter. Er staan vijf pilots op stapel. Het zou goed zijn als bij die pilots meteen met het NFI en gecertificeerde, officiële mediators van start wordt gegaan. Daarvoor is weer nodig dat die een toevoeging kunnen krijgen via de Raad voor Rechtsbijstand. Kan de minister hierover een antwoord geven op het moment dat hij de Kamer informeert? Dat moet dan wel op korte termijn zijn.

Minister Opstelten:

Ik wil het bij het laatste houden. Ik wil daarover natuurlijk ook overleg plegen met de staatssecretaris. Hij is verantwoordelijk voor de rechtsbijstand. Als de heer Recourt het goed vindt, nemen we dit mee. De heer Recourt geeft heel precies die toevoeging. In een brief zal ik daarop ingaan en het heel precies aangeven. Dat verdient het onderwerp zeker.

Ondanks de alternatieven kloppen steeds meer mensen aan bij de rechter. De instroom neemt toe. De leden De Wit en Schouw en anderen vroegen ernaar. Zij vroegen naar de gevolgen, vooral financieel. Er ontstaan tekorten bij de rechtspraak. Voor 2013 doe ik een beroep op de reserves van de rechtspraak. Als de groei doorzet, zullen wij nog bezien hoe wij bij een toenemend aantal zaken de kosten van de rechtspraak kunnen beheersen zodat de rechtspraak goed kan blijven functioneren. Ik kom ruim voor de Voorjaarsnota daarop terug bij de Kamer.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik wil nog een vraag stellen over de mediation, de herstelbemiddeling. Als het slachtoffer daar zelf behoefte aan heeft naast het strafproces, dus los van de straf die opgelegd wordt en zodat er geen strafkorting mee verdiend kan worden, wil de PVV er wel over nadenken. Wat gaat die mediation echter omvatten? Stel dat het slachtoffer een hogere straf wil en eist, valt daar dan ook over te praten of valt dat er weer buiten?

Minister Opstelten:

Bij herstelbemiddeling gaat het om een contact tussen slachtoffer en dader. Er vindt een gesprek plaats. In die situaties, in die pilot, heeft de rechter de leiding. Dat is in het strafrecht nadrukkelijk zo. Slachtoffer en dader komen weer bij elkaar in een buurt, zij ontmoeten elkaar weer. Dan moet je erop toezien dat de dader en het slachtoffer door kunnen gaan. Er moet een samenleving zijn waarin men weer verder kan, ondanks het verleden.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik vroeg dit omdat de heer Recourt in het interview in de Volkskrant of elders heeft gezegd dat ook met herstelbemiddeling een dader een voor het slachtoffer acceptabele straf kan krijgen. Daaruit haal ik wel degelijk dat het bedoeld is om de dader te pamperen en niet het slachtoffer. Blijkbaar hebben wij een andere idee over wie er onder de groep slachtoffers valt. Ik ben heel benieuwd naar het voorstel. De minister zegt dat de rechter bemiddelt. Het is echter niet de rechter, maar de mediator. Ik zie dat voorstel dus met pijn in het hart tegemoet.

Minister Opstelten:

Het is geen makkelijk onderwerp, omdat het over strafrecht gaat. We zijn bezig. Ik debatteer trouwens niet met de Volkskrant, ik debatteer over wat in de Kamer wordt gezegd en over de issues die hier spelen.

De heer Schouw (D66):

Mijn fractie maakt zich een beetje zorgen. De minister zegt dat de kwaliteit van de rechtspraak uitstekend blijft, wat ik met hem eens ben, maar dat er tegelijkertijd bezuinigd moet worden. De duidelijke lijn is dat de minister voor de Voorjaarsnota komt met een invulling. Wil de minister dan komen met een aantal alternatieven en niet met "er is maar één oplossing en die is deze", want dan kunnen we tenminste met elkaar in dialoog gaan.

Minister Opstelten:

Ik vind dit een goede lijn. Ik heb aan het begin van mijn bijdrage gezegd dat ik dit een heel belangrijk punt vind. Ik wil gelijk opwerken met degenen om wie het gaat. Gun mij dus de tijd om dat te doen. Tracht niet guidance aan mij geven, want ik neem hier echt mijn verantwoordelijkheid. Ik wil een aantal scenario's aangeven waarbij natuurlijk van mij wordt verwacht dat ik een keuze aangeef. Ik doe dat voor de Voorjaarsnota, dus de Kamer heeft invloed. Het is voor mij belangrijk om de Kamer goed mee te krijgen in dit proces.

De heer Schouw (D66):

Laat ik even kijken of ik het goed begrijp. Wij doen het dus niet zoals Henry Ford: er is maar één kleur waarin je de auto kunt bestellen. De minister komt hier met een menu en hij geeft natuurlijk zijn favoriete maaltijd aan. Dat begrijp ik, maar wij kunnen er goed over praten.

Minister Opstelten:

Zeker. Zo doe ik het, maar wel met een standpunt van mij. De tijd waarin wij leven is een tijd waarin de mensen en de Kamer standpunten verwachten. Ik zal aangeven welke scenario's er zijn om eruit te komen. Het is wel belangrijk.

Daarmee heb ik ook de vragen van mevrouw Van Tongeren beantwoord over de toegang tot de rechter. Dat punt komt dan nadrukkelijk aan bod.

De heer Recourt vraagt naar het betrekken van leken bij het beoordelen van klachten over rechters. Hij kan op zijn wenken bediend worden; ik zie mevrouw Helder al glimlachen. Vanaf 1 januari 2013 wordt bij alle rechtbanken een klachtencommissie ingesteld onder voorzitterschap van een onafhankelijke derde. Dat is heel belangrijk. De commissie zal advies uitbrengen aan het gerechtsbestuur, geheel conform artikel 116, lid 4 van de Grondwet. Op deze manier wordt het systeem goed ingericht met respect voor de onafhankelijkheid van de rechter. Het is een onafhankelijke mijnheer of mevrouw die geen rechter is.

De heer De Wit vraagt naar het toezicht op de kwaliteit van vonnissen. De rechtspraak toetst vonnissen periodiek. Dat wordt meegenomen in de visitatie van de gerechten als integraal onderdeel van het kwaliteitssysteem van de rechtspraak. Het instellen van een aparte commissie per gerecht bleek in de praktijk zeer kostbaar en tijdrovend en ook niet van een aanvullende toegevoegde waarde. In een pilot wordt nu bekeken welke rol de hoven kunnen vervullen bij de toetsing van de vonnissen. Aan de hand van de pilot wordt in 2013 besloten over de toetsing van civiele vonnissen voorafgaande aan een nieuwe ronde van visitatie in 2014. Ik wacht de uitkomsten daarvan af en zal de Kamer daarover informeren.

De heer De Wit (SP):

Omdat de minister het kort achter elkaar behandelt, heb ik vragen over eerdere onderwerpen. Hij heeft het over een onafhankelijke commissie die advies uitbrengt aan het bestuur van een gerecht over de klachten. Wie benoemt deze onafhankelijke persoon?

Mijn tweede vraag betreft de toetsingscommissie. Ik heb gisteren geprobeerd duidelijk te maken dat het een beperking van de toetsing van de kwaliteit is, als je die toetsing koppelt aan het gerechtshof. Ziet de minister dat ook? Niet in elke zaak gaat men in hoger beroep, niet elke zaak komt bij het hof, dus de toetsing via het hof is slechts een beperkte. Zou je voor verbetering van de kwaliteit toch niet ruimer moeten kijken?

Minister Opstelten:

Dat laatste kan ik mij voorstellen. De rol van het hof wordt ook bekeken in een pilot, naast de andere kwesties rond de visitatie. Ik wacht de uitkomsten daarvan af. Het is belangrijk dat dit goed gebeurt, maar ik heb er wel vertrouwen in. De onafhankelijke derde wordt benoemd. Ik heb ervaringen met onafhankelijke voorzitters van klachtencommissies, mensen van buiten het circuit. Het is belangrijk dat het daadwerkelijk waargemaakt wordt dat het gaat om iemand van buiten het circuit, iemand die op afstand staat en echt onafhankelijk kan oordelen.

De heer De Wit (SP):

De minister wacht de toetsing van de kwaliteit af. Ik denk dat het handig is als hij een moment noemt waarop deze gegevens voor het eerst bekend worden.

Minister Opstelten:

Aan de hand van de pilot wordt in 2013 besloten over de toetsing van civiele vonnissen, voorafgaand aan een nieuwe ronde van visitatie in 2014. Wij moeten met elkaar geduld hebben om de visitatie 2013 af te wachten. Hoe is het gegaan? Wij gaan daar goed, kritisch en constructief naar kijken. De pilot ten aanzien van het hof is dan ook afgerond. Vóór de visitatie 2014 zal ik de Kamer informeren. Vóór de begroting voor 2014 hebben wij dan een moment om met elkaar te spreken.

De heren Recourt en Oskam vroegen indringend of wraking niet beter bij een andere rechtbank kan worden behandeld. De Raad voor de rechtspraak is bezig met onderzoek naar afdoening van het toenemend aantal wrakingsverzoeken. Het is dus heel logisch dat het ook in de Kamer naar voren komt. Er wordt een internationale vergelijking gemaakt. Begin 2013 zal ik een standpunt met aanbevelingen van de raad ontvangen. Daarna zal ik de Kamer informeren.

De heer Recourt (PvdA):

Dank voor deze toezegging, zowel op het punt van het toezicht bij klachten als inzake de wraking. Ik heb er echter een extra element aan toegevoegd. Kan ook bij wraking een niet-rechter betrokken worden? Formeel juridisch is het een juridische beslissing, maar het gaat om een oordeel dat iedere geïnformeerde Nederlander kan vellen, namelijk of de schijn van vooringenomenheid is gewekt.

Minister Opstelten:

Ik zal dat laten inbrengen bij het onderzoek dat nu plaatsvindt en vragen om daarover te rapporteren. De Raad voor de rechtspraak kan en wil dat zeker.

De heer Oskam (CDA):

Ik vraag de minister om bij het onderzoek door de Raad voor de rechtspraak te betrekken de mogelijkheid om wraking pas in hoger beroep te behandelen.

Minister Opstelten:

Dat vind ik een iets … Laat ik het zo zeggen: het is een ander onderwerp, maar ik zal het zeker meenemen. Het is een ongelooflijk kwetsbare problematiek, het is zeer actueel gelet op het aantal zaken dat om afdoening vraagt. Het is goed om daar heel kritisch naar te kijken en deze interventies mee te nemen. Ik neem de woorden van de heer Oskam graag mee.

Ten slotte, voordat ik terugkom op de vraag van mevrouw Van Tongeren, die ik had aangehouden – dank voor het geduld – nog even naar de heer Van der Steur. Met enige discipline en met enige regelmaat vraagt hij hoe het staat met het wetsvoorstel inzake disciplinaire maatregelen. De termijn tussen de ene en de andere begroting is inderdaad wel lang. Hierin ga ik de schriftelijke berisping en schorsing toevoegen aan een arsenaal van disciplinaire maatregelen, waaronder inhouding van bezoldiging, als de rechter zijn werk verzuimt, en onvrijwillige overplaatsing. De tijden veranderen. Daardoor ontstaat meer variatie in mogelijkheden om op te treden tegen ongewenst gedrag, niet omdat er aanwijzingen zijn dat er veel ongewenst gedrag is, maar om het instrumentarium bij de tijd te brengen. In het voorjaar – ik vraag dus toch nog even respijt van de heer Van der Steur, en ik zie hem denken: als ik daar zat, zou het sneller gebeuren, maar hij zit er niet – gaat het wetsvoorstel in consultatie. Ik ben het overigens wel eens met de heer Van der Steur, die daar regelmatig en consistent naar heeft gevraagd. In het voorjaar consultatie, maar ik zal proberen het eerder voor elkaar te krijgen. Ik kan daarover geen toezegging doen.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik heb zelden zo'n duidelijke uitnodiging gekregen van een minister voor een motie van wantrouwen als nu! Dat zal ik echter niet doen, tenzij de minister geen concrete datum noemt voor welke hij de consultatie zal aanvangen. Ik heb er inderdaad tijdens de vorige begrotingsbehandeling over gesproken, waarna ik een jaar rustig en in alle vertrouwen heb gewacht. Maar ik vind het wel heel belangrijk, want ik weet dat de rechterlijke macht zelf vraagt om die maatregelen en die mogelijkheden. Graag een concrete datum. Immers "het voorjaar" is vergelijkbaar met "komend jaar", en dat was afgelopen jaar.

Minister Opstelten:

Ik ga nu een buitengewoon groot risico nemen, maar daar ben ik ook voor. In maart krijgt u het, vóór 1 april hebt u het. Of hebt u het niet, is het in consultatie gebracht. Dat is iets anders.

De voorzitter:

In welk jaar?

Minister Opstelten:

Ik denk uitsluitend aan volgend jaar, hoewel in dit kabinet de neiging om veel verder vooruit te kijken groot is. Dat is bij mij niet anders. Ik denk in ieder geval niet in termijnen van twee jaar. Volgend jaar is het in consultatie.

Mevrouw Van Tongeren stipte een belangrijk onderwerp aan: verkrachting van kinderen in vakantielanden. Gaat Nederland internationale samenwerking opzoeken, worden strafzaken overgenomen? Wij werken actief samen met landen waar deze vreselijke feiten ook door Nederlandse verdachten gepleegd worden. Via onze politieliaisons ondersteunen wij de lokale politie en justitie in verschillende landen. Het is absoluut van belang als de juridische mogelijkheden daarvoor voldoende zijn, deze verdachten ook in Nederland te vervolgen. Ik zal het OM vragen, mij inzicht te geven of dergelijke zaken thans spelen. Overigens hebben wij hierover binnenkort nog een AO kinderporno. Wij zijn daar als land, als departement en als minister actief in bezig.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Dan neem ik dit mee als toezegging van de minister, en dan hoef ik daarover geen motie in te dienen. Ik heb nog een vraag waarvan ik niet wist in welk blokje die viel en wel over WorkPride, het roze netwerk op de ministeries. Er zijn veel organisaties die onder V en J vallen. De minister onderschrijft de gedachte. Dat is heel sympathiek, maar de mensen op de werkvloer willen graag iets meer dan alleen het onderschrijven van de gedachte. Gaat de minister daar ook uitvoering aan geven?

Minister Opstelten:

Jazeker. Ik herinner mij heel goed dat ik dat concept heb gezien. Daarin staat dat wij de gedachte onderschrijven maar dat we ook vinden dat het in de organisatie zichtbaar moet zijn. Dus het antwoord is ja. Ik wil er ook geen enkele twijfel over laten bestaan dat die uitgangspunten door ons gedeeld worden en uitgestraald worden. Voor zover er aanleiding voor is, zullen ze ook in de organisatie zichtbaar zijn. Volgens mij moet dat er in staan.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Nee, er staat alleen: de gedachte wordt onderschreven. De minister gaat er dus voor zorgen dat het tienpuntenplan van het Roze Netwerk in de organisaties die vallen onder Veiligheid en Justitie, uitgevoerd zal worden?

Minister Opstelten:

Ja, maar ik ben niet zo iemand die zegt: dat is het tienpuntenplan van die organisatie. Ik onderschrijf in ieder geval de gedachte en ik vind ook dat die punten in onze organisaties uitgevoerd moeten worden. Ik heb niets tegen deze organisaties. Integendeel, dus u kunt op mij rekenen. Punt.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Voorzitter.

De voorzitter:

Nee, mevrouw Van Tongeren.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Dan dien ik een motie in.

Minister Opstelten:

Ik wil er geen enkele twijfel over laten bestaan dat dit punten zijn die ook mij in het hart treffen. Dat wil ik de organisaties waarvoor wij verantwoordelijkheid dragen ook tonen.

De heer De Wit (SP):

Ik zou de minister nog graag even willen spreken over de rechtsstaat, zij het dat dit natuurlijk heel lastig is bij interruptie, ook omdat we helaas beperkt zijn in het aantal interrupties. Dus ik wil het als volgt doen. Ik wil de minister vragen om iets meer in te gaan op de staat van de rechtsstaat. Ik heb zelf een aantal aspecten genoemd, zoals de veroordeelden die rondlopen, de bedreigingen rond de gefinancierde rechtshulp en het aantal zaken op de plank. Ik hoor graag hoe de minister op dit moment aankijkt tegen de staat van de rechtsstaat.

Daaraan gekoppeld heb ik nog een vraag. Ik heb schriftelijk antwoord gekregen op mijn vragen over de zaak-Lucia de Berk. Ik zou hem willen vragen er toch nog eens goed naar te kijken omdat zijn antwoord was dat het is opgehangen aan de commisise-Posthumus die heeft geleid tot het in gang zetten van een traject binnen het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht. Legt dat traject nu juist niet het failliet bloot in deze zaak, daar waar er in deze zaak zoveel is misgegaan terwijl tegelijkertijd de commissie-Posthumus een aantal dringende adviezen heeft afgegeven?

De voorzitter:

En de vraag is?

De heer De Wit (SP):

De vraag is of de minister bij nader inzien toch niet van mening is dat juist met het oog op de lessen voor de toekomst, gekeken zou moeten worden naar deze zaak.

Minister Opstelten:

Deze minister dient voor deze rechtsstaat te staan en dat doet hij ook. Dat betreft alle elementen van de rechtsstaat die ik ook heb genoemd en die we zorgvuldig in blokken hebben aangegeven. De onafhankelijkheid van de rechter is daarin natuurlijk een gegeven en daar staan wij pal voor. Ook in ons gedrag en onze interventies moeten we een toonbeeld zijn voor hoe de rechtspraak de ruimte krijgt en zijn onafhankelijkheid kan waarmaken. Daarnaast is er de wetgeving en het internationale kader daarin, dus de Europese hoven et cetera. Die zijn ongelofelijk belangrijk, waarbij ik wijs op de verdragen die ter zake zijn gesloten. Ik ben daar ook de hoeder en bewaker van, natuurlijk samen met mijn collega van Buitenlandse Zaken. Bovendien mogen we ten aanzien van het functioneren van de rechtsstaat heel kritisch zijn bij het functioneren van de mensen die daarin werken. Dat geldt voor de politie en het Openbaar Ministerie. Het is dus niet alleen de rechterlijke macht; dat zeg ik met nadruk. Datgene waarvoor de staatssecretaris een grote verantwoordelijkheid draagt, het sanctiebeleid en het hele executiebeleid, is natuurlijk ook belangrijk. Vandaar dat wij daar onze keuzes in willen maken en neer willen leggen. Ik vind dat ik die keuzes samen met de Kamer moet maken en dat wij daarover moeten debatteren. Als persoon kan ik van nature slecht tegen achterstanden en stapelingen van zaken die te lang duren, ook in het civiele recht. Ik vind dan ook dat wij weleens wat meer aandacht mogen geven aan modernisering van het bestuursrecht en het civiele recht. Dat is voor een minister van Veiligheid en Justitie net zo belangrijk als de items ten aanzien van het strafrecht. Vandaar dat ik dat nadrukkelijk naar voren breng in dit kabinet en ook in dit debat. Ik zou hier natuurlijk langer over kunnen spreken. Dat zou ik graag doen, maar ik ben erg blij dat de wetsvoorstellen over de nationale politie en over de gerechtelijke kaart uiteindelijk met algemene stemmen hier in het parlement zijn aangenomen. Dat is deels symboliek, maar ik vind het niet onbelangrijk dat het parlement na het debat uiteindelijk zegt: oké, hier is goed over nagedacht en zo gaan we dat doen. Dat hoort ook bij de rechtsstaat. Ik zou het op dit punt daarbij willen laten, ook al zou ik er dus ook langer, uitvoeriger en preciezer op in kunnen gaan.

Het tweede punt is de zaak van mevrouw De Berk. Ik herhaal dat de commissie-Posthumus, de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken, die zaak heeft geëvalueerd. Dat weten we allemaal. Ik ken deze kwesties natuurlijk ook omdat ik de Schiedammer parkmoord als persoon en als functionaris uitvoerig heb meegemaakt als de toenmalige korpsbeheerder van het betrokken politiekorps. Ik heb daar ook mijn verantwoordelijkheid in moeten nemen. Die situatie heeft zich voorgedaan en heeft geleid tot wetgeving en tot maatregelen bij de politie, het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht. Daar hoef ik de heer De Wit niets over te zeggen, want hij weet dit zelf heel precies. Ik zal het ook niet herhalen, want het staat hierin. De evaluatie heeft plaatsgevonden en heeft geresulteerd in vrijspraak. De herziening van de strafzaak tegen mevrouw De Berk is gebaseerd op die rapportages en natuurlijk op een uitvoerige conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad. Mijn opinie is dus dat er geen aanleiding is om tot een nader onderzoek te komen of om daar nog een keer over te spreken. In een rechtsstaat is het ook van belang om op een gegeven moment zo'n dossier te sluiten.

De voorzitter:

Mijnheer De Wit, tot slot.

De heer De Wit (SP):

Is de minister van mening dat uit deze zaak, gelet op de CEAS-advisering en het oordeel van de advocaat-generaal, die op een aantal punten heeft blootgesteld wat er nog steeds fout kan gaan, geen lessen voor de toekomst te trekken zijn voor de politie, de rechterlijke macht en het Openbaar Ministerie?

Minister Opstelten:

Dat hoort gelukkig ook bij de rechtsstaat. Dat zeg ik met nadruk. Het zijn allemaal zeer nare situaties, maar het is wel de rechtsstaat waar dat kan en waar dat gebeurt. Natuurlijk wordt er bij alle adviezen bekeken of er aanleiding is om in de processen en in de werkwijze nog puntiger te handelen, nog meer conclusies te trekken en nadere verbeteringen aan te brengen. Wat dat betreft, staat de rechtsstaat nooit stil; die is dynamisch. Alles wat daar gebeurt, heeft invloed op de kwaliteit voor de toekomst. Ik ben klaar, mevrouw de voorzitter.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik mis eigenlijk een blokje met de titel "De wietpas". In mijn eerste termijn heb ik de minister gevraagd wat nu precies lokaal maatwerk betekent. De minister heeft daar schriftelijk op gereageerd, maar het is mij nog niet helemaal helder. Ik zal dus proberen de vraag zo duidelijk mogelijk te stellen, dan kan de minister ook zo duidelijk mogelijk antwoorden. Stel dat Amsterdam te allen tijde buitenlanders wil ontvangen in de coffeeshops, kan dat dan?

De voorzitter:

Ik moet mij even concentreren. Ik geef het woord aan de heer Van der Steur.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik maak een procedurele opmerking. Wij willen het allemaal graag over de wietpas hebben en daarom is er een algemeen overleg gepland. Dat is de reden waarom ik er zelf niet het woord over heb gevoerd. Ik stel voor dit onderwerp door te schuiven naar het algemeen overleg.

Minister Opstelten:

Ik was heel graag ingegaan op allerlei opmerkingen over dit onderwerp. Ik heb het schriftelijk afgedaan en de situatie op feitelijkheden behandeld. Ik kan mij voorstellen dat de Kamer verwijst naar het aparte AO of debat. Ik kom wanneer de Kamer dat wenst. Ik kijk ernaar uit.

Mevrouw Kooiman (SP):

Wij behandelen hier de begroting. Wij kunnen hier te allen tijde bespreken wat wij graag willen bespreken. Een aantal woordvoerders heeft hier al in eerste termijn over gesproken. Ik heb een simpele vraag over Amsterdam gesteld en de minister mag een simpel antwoord geven.

Minister Opstelten:

Het antwoord is dat dat niet mogelijk is. Het is landelijk beleid en een landelijke richtlijn, waarbij de handhaving gefaseerd kan plaatsvinden op basis van het door de driehoek, dus gemeente, politie en het openbaar ministerie, geformuleerd handhavingsbeleid en het lokaal coffeeshopbeleid. Ik kan mij voorstellen dat een stad prioriteit wil geven aan een aantal andere zaken en hier geen of minder problemen mee heeft. Amsterdam gaat bijvoorbeeld een aantal coffeeshops sluiten. Ik kan mij dat voorstellen en ga daarmee akkoord. Ik ben altijd in de positie om in te grijpen. Altijd.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik heb mijn tweede interruptie nog niet gehad.

De voorzitter:

Volgens mij heeft u twee vragen gesteld. Nee? Gaat uw gang.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik begrijp van de minister dat Amsterdam op termijn buitenlanders moet weren uit de coffeeshops. Per wanneer moet dat gebeuren?

Minister Opstelten:

Dat is nu precies het punt waar het om gaat. Het wordt bepaald door lokaal beleid, lokale inkleuring en lokaal maatwerk. Telkens wordt er overleg met mij gepleegd. Amsterdam en ik hebben daarover al een tijdlang overleg gepleegd. Ik zit totaal niet ideologisch in het dossier. Totaal niet. Misschien denkt mevrouw Kooiman dat, maar het is niet zo. Het gaat mij om het op een verantwoorde manier oplossen van een aantal problemen.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik heb er in mijn eerste termijn enige woorden aan gewijd. Het antwoord van de minister kan niet vager. De burgemeesters van de grote steden moeten weten waar zij aan toe zijn. Wij hebben op 20 december het AO over de wietpas. Op 1 januari wordt een en ander van kracht. Hoor ik de minister nu zeggen dat een stad volledige vrijheid heeft, maar dat hij kan ingrijpen? Het is wel of niet de wet handhaven. Ik vraag de minister om wat meer duidelijkheid.

Minister Opstelten:

Die duidelijkheid is er bij de G4-burgemeesters volstrekt. Dit beleid heeft hun instemming en wij hebben daarover gesproken. Zij kunnen niet niets doen. Zij dienen beleid te voeren en in de driehoek vast te stellen wat men doet, wat er aan de hand is, waaraan zij hun prioriteiten geven en wat hun maatregelen zijn ten aanzien van drugsoverlast en alles wat daarbij hoort. Dat kan een heel stevige aanpak zijn. Daar ga ik vanuit en dat wordt door mij ook op prijs gesteld. Dat neemt niet weg dat er lokaal maatwerk kan plaatsvinden en dat dit door mij getoetst wordt.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Kunnen de burgemeesters in de driehoek nu wel of niet zeggen dat zij niet gaan handhaven?

Minister Opstelten:

Ik meen dit al een aantal malen gezegd te hebben. Dat kunnen zij zeggen. Sommigen hebben dat al hun hele leven gezegd. Het gaat erom wie waarvoor verantwoordelijk is. Dat is het punt. Het gaat om landelijk beleid. In de brief staat het ongelofelijk helder, naar de mening van de burgemeesters en ook naar mijn mening. De handhaving kan gefaseerd uitgevoerd worden. Ik doe alleen geen uitspraken over de fasering en de gehanteerde timing. Die kunnen van stad tot stad verschillen.

De heer Segers (ChristenUnie):

De burgemeester van Amsterdam heeft gezegd: wij blijven toeristen bedienen. De minister zegt nu dus dat daar vroeger of later een eind aan wordt gemaakt. Heb ik het zo helder gezegd?

Minister Opstelten:

Ik zeg dat voor alle steden, ook voor Amsterdam, dezelfde richtlijn geldt, maar dat de handhaving gefaseerd uitgevoerd kan worden. Dat is van belang. Ik heb de steden ruimte willen geven, want ik ben een man van de praktijk, die weet wanneer het werkt en wanneer het niet werkt. Als ik de steden niet mee krijg, werkt het niet en lossen wij niets op. Het gaat mij niet om het beeld of om het symbool, het gaat mij om de praktijk. Het is goed om daar maatwerk voor aan te geven. Dat kan verschillend zijn in Den Haag, Amsterdam, Vlagtwedde of Maastricht.

De heer Segers (ChristenUnie):

Ik zal niet net als de heer Van der Steur de minister pressen om een datum te noemen, maar wanneer zal er ongeveer een einde gekomen zijn aan die praktijk? Aan welke termijn moeten wij denken? Anders zijn het natuurlijk loze woorden.

Minister Opstelten:

Het zijn zeker nooit loze woorden, want het gaat om landelijk beleid. Wij voeren het coffeeshopbeleid al ik weet niet hoe lang – ik heb het niet uitgevonden – maar in elk geval al een aantal decennia. Ik denk ook dat het verstandig is wat wij doen. Het is een succes dat de drugstoeristen een halt zijn toegeroepen. Dat is mijn voorgangers nooit gelukt. De wietpas blijkt niet meer nodig te zijn. Wij kunnen die dus intrekken, want wij moeten praktisch opereren – men herkent mij daarin – en ook het lokale bestuur meenemen in deze operatie. De ene keer kan die operatie twee jaar duren, de andere keer vijf jaar. Het kan ook wel eens zes jaar zijn. Ik vind het op zich belangrijker als een gemeente de coffeeshops sluit en zelfstandig een maatregel treft, want dan hoef ik niet meer te handhaven. Dat vind ik beter dan dat men gedwongen wordt de coffeeshops open te houden en te handhaven.

De heer Van der Staaij (SGP):

Het is best een ingewikkeld verhaal. Ik heb inmiddels van de minister begrepen dat enkele mensen het begrijpen, maar ik behoor nog niet tot die gelukkigen. Misschien kan hij nog een nieuwe poging doen om te vertellen of het drugstoerisme al meteen moet stoppen als het aan het kabinet ligt en dat de fasering alleen in de daadwerkelijke handhavinginspanning zit. Of is er nog meer ruimte om drugstoerisme te gedogen?

Minister Opstelten:

Nee, het gaat niet om het gedogen van drugstoerisme. De landelijke richtlijn is: geen drugstoerisme. Dat is de inzet. Dus overal waar je een coffeeshop binnenkomt, moet je je pas laten zien om aan te tonen dat je Nederlander bent en bij een GBA bent ingeschreven. Als je dat kunt aantonen, mag je je gang gaan als je Nederlander bent. De uitvoering daarvan kan zo nodig gefaseerd worden. Ik ben nu heel precies; men ziet dat ik de brief zelf heb geschreven. Dat betekent dat je naar het lokale coffeeshopbeleid, naar de lokale inkleuring kijkt. Of men bijvoorbeeld eerst eens een aantal coffeeshops sluit, weet ik niet. Men moet ook even de tijd hebben om het coffeeshopbeleid te formuleren en dat te laten zien. Dan kan men andere prioriteiten aangeven en hoeft men die situatie niet te handhaven. Dat is juist.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik begrijp het goed wanneer de minister zegt: besteed niet je energie aan een coffeeshop die toch al op de nominatie staat om binnenkort te worden gesloten. Ik weet alleen niet of men het in Amsterdam of Rotterdam ook op die manier opvat. Laat ik aan de andere kant gaan hangen. Kan een burgemeester niet zeggen: fasering, maatwerk en het tegengaan van drugtoerisme voeren wij misschien uit in de volgende kabinetsperiode?

Minister Opstelten:

Nee, dat denk ik niet. Dan weten ze niet wie ze voor zich hebben. Inmiddels kennen ze mij ook. Nee, als je, het lokaal bestuur een beetje kennende, iets tot stand wilt brengen, dan moet je dat mee hebben en lokaal maatwerk mogelijk maken. Dat hoef ik de heer Van der Staaij niet te vertellen. Anders gebeurt het niet. Dat is het voordeel van deze benadering. Ik zet nu druk op de ketel opdat men inderdaad met een strak coffeeshopbeleid moet komen, opdat men eens kijkt of men de coffeeshops niet in eigen huis kan saneren en daaraan vervolgens prioriteit geeft. Ik kan mij wel voorstellen dat dit hier en daar tot verwarring leidt, maar de brief is toch het best. Ik citeer ook precies uit mijn hoofd de brief die ik zelf heb geschreven. Ik vind het een helder beleid. Het is een juridisch degelijke aanpak en er is ruimte voor een lokale invulling van deze aanpak. Daarmee lost men de problemen beter op dan op een andere wijze.

De heer Oskam (CDA):

Het is bizar wat ik hier hoor, want de minister zegt enerzijds: landelijk voer ik een streng beleid, wij willen geen drugstoeristen. Anderzijds geeft hij de burgemeesters de vrije hand. Vrijheid, blijheid. Ik weet zeker dat in Amsterdam niet gecontroleerd en niet gehandhaafd zal worden. Wringt het nu wel of niet?

Minister Opstelten:

Nee, het wringt niet. Als ik geen goed contact zou hebben met de burgemeester van Amsterdam om daadwerkelijk iets tot stand te brengen, dan zou het wringen. Dan spreek je langs elkaar heen. Ik was er natuurlijk ook van op de hoogte dat we daar tegen een muur zouden zijn gelopen als wij de oude inzet hadden doorgezet. Iemand die de gang van zaken een beetje kent, iemand die weet hoe er in de praktijk mee wordt omgegaan, weet ook dat dit daar moeilijk uitvoerbaar zou zijn en dat je, gelet op de geschiedenis van een stad, of dit nu Vlagtwedde, Groningen, Maastricht of Amsterdam is, ruimte moet geven voor lokale inkleuring. Ik ben wel de eerste minister die een halt toeroept aan het drugstoerisme. Mijn voorgangers zijn daartoe niet in staat gebleken. Dat laat ik niet schieten. Dat bouwen wij zelf uit. Wat in 30 of 40 jaar is gegroeid, is niet in 2 of 3 jaar zomaar even stil te zetten.

De heer Oskam (CDA):

Als die Engelsen nu naar Amsterdam komen en de burgemeester handhaaft niet, als er gewoon drugstoerisme is in Amsterdam, gaat de minister dan de burgemeester van Amsterdam daarop aanspreken?

Minister Opstelten:

Dat hoeft niet, omdat ik ervan uitga dat de burgemeester van Amsterdam op een verantwoorde wijze invulling zal geven aan de voorwaarden die ik heb gesteld aan het zo mogelijk faseren van de handhaving. In het lokale coffeeshopbeleid ten behoeve van het bereiken van het doel, namelijk minder overlast van coffeeshops op straat en daarbuiten, is het verstandig om die prioriteit te stellen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik spreek uiteraard niet over de wietpas, want daarop is mijn collega, mevrouw Kooiman, al ingegaan. Ik wil twee andere zaken aan de orde stellen omdat de minister heeft aangegeven dat hij klaar is met zijn beantwoording. Eén vraag is heel simpel, over een amendement waarover wij al eerder van gedachten wisselden. Uitgaande van de informatie dat de Fraudehelpdesk met vijf ton uit de begroting van Veiligheid en Justitie zou worden bekostigd, beoogden wij, de indieners, om met dat amendement dit bedrag te verhogen met tweeënhalve ton, waardoor er zeveneneenhalve ton uit Justitie zou komen. Kan de minister toezeggen dat die verhoging met tweeënhalve ton boven op het bedrag van 500.000 euro komt? Dit komt dus voor 750.000 euro uit de begroting van Justitie?

Minister Opstelten:

Antwoord: ja. Anders had ik dat eerst ook niet gezegd. Maar een check en dubbelcheck is altijd goed. Ik gebruik dezelfde termen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

De minister en ik zijn hierover snel klaar.

Mijn tweede punt betreft ook een ernstige zaak, en wel iets wat hier bij de mondelinge vragen aan de orde is geweest: degene die de hack bij het Groene Hart Ziekenhuis heeft gemeld. De minister herinnert zich ongetwijfeld dat er toen patiëntgegevens van honderden mensen op straat lagen. De minister van Volksgezondheid, minister Schippers, heeft hier toen gezegd dat zij niet veel over de juridische kant van de zaak kon zeggen, maar dat dit wel de manier was waarop het hoorde te gaan. Zij zei dit in antwoord op een vraag van de heer Krol: verdient deze hacker strafvervolging of een bloemetje? Mij is ter ore gekomen dat deze man inmiddels is vastgezet. Klopt dat? Als de minister deze vraag nu niet kan beantwoorden, wil ik hierover graag schriftelijk worden geïnformeerd vóór het algemeen overleg cybersecurity van volgende week.

Minister Opstelten:

Op dit moment heb ik de feiten niet precies in mijn hoofd zitten. U krijgt die informatie vóór het AO.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Voorzitter. Ik wilde nog iets over de wietpas vragen. Ik hoorde de minister tussen neus en lippen door toegeven dat de wietpas is mislukt. Leest u de Handelingen erop na. Bij de beantwoording van de vragen van de heer Oskam leek dat er wel heel erg op: "in de praktijk" enzovoort.

Minister Opstelten:

Nee, hij is niet meer nodig.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Als je iets invoert en je gebruikt het een halfjaar, en daarna verdwijnt het onder druk, zou je het toch mislukt kunnen noemen? Ik zou graag weten hoeveel geld ermee is gemoeid om hem in te voeren en vervolgens weer uit te voeren.

Verder zei de minister dat het drugstoerisme is gestopt. Nou, ik woon in Amsterdam en ik kan de minister verzekeren dat het drugstoerisme níet is gestopt.

Minister Opstelten:

In antwoord op de laatste vraag: dit is in het zuiden gestopt. Ik heb dat ook in de brief aangegeven. Iedereen zegt dat dit met 80% à 90% is verminderd. De wietpas is dus niet meer nodig. U had het misschien niet in de gaten, maar die pas als zodanig werd alleen door de coffeeshophouders uitgegeven. Ik denk dat de kosten zeer te overzien zijn geweest, eigenlijk heel weinig. Ik heb extra politie-inzet beschikbaar gesteld. Die heeft wat gekost, maar dat waren al bestaande kosten. Ik zal mij voorbereiden op het AO over het coffeeshopbeleid, waarnaar ik overigens uitkijk.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ik ben blij dat die wietpas van tafel is. Het is welbekend dat, volgens GroenLinks, legalisering de allergoedkoopste en simpelste oplossing is. In dit dossier hebben we dus een gedoogminister en gedoogbeleid.

De voorzitter:

Dat was geen vraag, maar een constatering.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Mijn stem ging naar beneden, wat betekent dat dit het einde van mijn zin was.

Minister Opstelten:

Dat waren de conclusies van mevrouw Van Tongeren. Ik wil erop wijzen dat het coffeeshopbeleid altijd gedoogbeleid is geweest; daaraan valt niet te tornen. In ieder geval zullen wij niet voor legalisering zijn, waarvoor GroenLinks staat.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Ik heb een wat aangescherpt verzoek, naar aanleiding van het punt van mevrouw Gesthuizen. Er is toch iets ernstigs aan de hand: iemand die cybercrime heeft aangegeven, zit nu achter slot en grendel. Ik nodig de minister toch uit om daarop in zijn tweede termijn in te gaan, zodat wij daarover nog wat vragen kunnen stellen die misschien ook verhelderend zijn voor het AO. Wat wij vandaag kunnen doen, doen wij heel graag, want wij vinden het een ernstige situatie.

Minister Opstelten:

Aan het verzoek van de heer Schouw wil ik graag voldoen. Ik zal mij verder oriënteren en daarop in tweede termijn gaarne terugkomen.

De heer Van Oosten (VVD):

Ik heb een punt van andere orde. Ik heb in eerste termijn aandacht gevraagd voor de agressie waarmee deurwaarders te maken kregen. Veel dank aan de minister voor de beantwoording die ik daarop schriftelijk heb mogen ontvangen. Op de vraag wat voor maatregelen hij zou kunnen overwegen om daartegen iets te ondernemen, is het antwoord onder meer dat de minister dat zwaar opneemt, maar blijven concrete oplossingen uit, voor zover die er zijn. Wil de minister dit onderwerp toch mee terugnemen om te bekijken op welke manier daaraan wellicht toch wat meer handen en voeten kan worden gegeven dan deze enkele mededeling? Die mededeling valt op zichzelf natuurlijk te waarderen en is in mijn ogen ook een juiste.

Minister Opstelten:

Ik ben daartoe gaarne bereid. Dit valt ook onder de veilige publieke taak. Ik heb wel gezegd dat er geen misverstand over kan bestaan dat het ook valt onder het 200%-regime. Daarover is natuurlijk het nodige te doen. Ik heb uw Kamer er ook over geïnformeerd. Wij hebben hier de teugels naar het OM nadrukkelijk moeten aantrekken en dat zal ik in dit verband ook doen. Ik zal bij het overleg over de veilige publieke taak de deurwaarders goed betrekken.

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in eerste termijn. Het is toch wel een beetje een bijzondere begrotingsbehandeling om als staatssecretaris in het tweede kabinet-Rutte weer deel te nemen en dat vanuit een andere optiek. Dat hadden de vertegenwoordigers van de PvdA-fractie ook al gesignaleerd in de Volkskrant. Wat het hele gedoe betreft van een andere toon, een andere houding, een andere wind, merk ik op dat het er volgens mij om gaat dat wordt geprobeerd de komende jaren resultaten neer te zetten. Ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is. Dat geldt voor Kamerleden en ook voor deze staatssecretaris. Ik heb dus niet zo veel behoefte aan een gedaanteverwisseling. Dat zou u van mij ook niet geloven, want ik denk dat je het beste geen toneel kunt spelen en maar het beste dicht bij jezelf kunt blijven. Dat houdt altijd het langst stand. Door gewoon op basis van argumenten met elkaar van gedachten te wisselen, komt er vanzelf een goed resultaat.

Misschien is een overzicht voor u handig …

De voorzitter:

De staatssecretaris moet nog beginnen, maar de heer Schouw heeft nu al een vraag.

De heer Schouw (D66):

Ja, voorzitter, het moet u opgevallen zijn dat dit niet zomaar een preambule is van de staatssecretaris. Want wij hadden een paar dagen geleden een preambule van de PvdA, die zei dat er een andere wind moet gaan waaien. Nu komt de staatssecretaris, en zegt: ammehoela met die andere wind, ik blijf gewoon wie ik ben en ik trek me daar niks van aan. Heb ik dat goed begrepen? Want het was nogal wat van de staatssecretaris.

De voorzitter:

Ik geef de staatssecretaris het woord. Hij was net begonnen.

Staatssecretaris Teeven:

Ik zal de vraag van de heer Schouw graag beantwoorden. Op het eerste gedeelte van zijn volzin zeg ik graag ja. Ik blijf wie ik ben, dus het antwoord is een volmondig ja. Ik trek mij er niks van aan wat in de Volkskrant staat. Wanneer je met twee regeringspartijen bent en je leest dat de geachte afgevaardigden van de PvdA-fractie zinnige dingen zeggen – althans, zij menen dat zelf en ik heb dat op een groot aantal onderdelen, net als de minister, ook onderkend – dan doe je er verstandig aan om daarnaar te luisteren als serieuze partner. Dat geldt overigens niet alleen voor regeringsfracties maar ook voor serieuze oppositiefracties. Daarom vind ik ook dat de heer Schouw recht heeft op een serieus antwoord van mijn kant. Maar ik blijf wel wie ik ben. Zo zit ik wel een beetje in elkaar.

De heer Schouw (D66):

Ik denk dat de heer Recourt en de heer Marcouch die oproep eigenlijk mede namens onze fractie deden. Wij voelden ons enorm aangetrokken tot hun oproep om een andere wind te laten waaien. Op welke punten wil de staatssecretaris tegemoetkomen aan deze duidelijke oproep van de Partij van de Arbeid?

Staatssecretaris Teeven:

Ik zal dat naar verwachting de komende vier uur met de Kamer wisselen. Wij moeten immers tal van punten met elkaar bespreken. De boodschap is helder. Volgens mij moet je als staatssecretaris niet te veel toneel spelen, maar zo veel mogelijk jezelf zijn en proberen resultaten te bereiken. De heer Schouw verlangt ook niet anders. Je moet dat doen op een constructieve manier, samen met alle leden van de Kamer. Je moet vooral ook goed luisteren naar de vertegenwoordigers van de regeringspartijen. Dat is buitengewoon belangrijk als je achter deze microfoon staat.

De heer De Wit (SP):

Ik voel mij door het antwoord van de staatssecretaris uitgedaagd om hem de volgende vraag voor te leggen. Er is al gesproken over de opmerking van de staatssecretaris over het beroemde risico van het vak waarmee inbrekers te maken hebben. De staatssecretaris is in het verleden niet vies geweest van het gebruik van krachtige termen. Ik ben de laatste om de staatssecretaris precies voor te schrijven wat hij zou moeten zeggen, maar vindt hij ook niet dat het heel nauw luistert wat hij zegt, juist als vertegenwoordiger van de regering, bij uitstek op het terrein van justitie, en hoe hij dat zegt? Is het verstandig om je eigen, persoonlijke mening weer te geven, wetende dat je daar staat als vertegenwoordiger van de regering, van Vrouwe Justitia eigenlijk?

Staatssecretaris Teeven:

Laat ik daarover helder zijn: met alles wat de heer De Wit opmerkt, ben ik het buitengewoon eens. Ik vind dat je als staatssecretaris en als vertegenwoordiger van het departement dat je mag dienen, samen met de minister, een grote verantwoordelijkheid hebt om serieus met je woorden om te gaan. Wat mijn opmerking betreft waar de heer De Wit op doelt: het mag in deze Kamer bekend verondersteld worden waar ik voor stond en waar ik voor sta. Daar schaam ik mij ook helemaal niet voor. Ik heb die woorden niet teruggenomen en ik neem ze nog steeds niet terug. Anno vandaag sta ik daar nog steeds achter, laat dat volstrekt helder zijn.

De heer De Wit (SP):

Maar de staatssecretaris legt wel een relatie met het vorige kabinet. Was de toon toen anders dan nu? Dan komen wij toch bij de vraag van de heer Schouw, een vraag die ik ook had.

Staatssecretaris Teeven:

De vertegenwoordigers van de PvdA-fractie gaan over hun toon en hun woorden. Ik heb net ademloos naar de heer Marcouch zitten luisteren vanuit vak-K. Ik vond dat hij het in het interruptiedebatje met naar ik meen mevrouw Helder fantastisch onder woorden bracht: ik ga over mijn eigen woorden en de bewindslieden gaan over hun woorden. De nestor van deze Kamer weet als geen ander dat regeren en oppositie voeren een kwestie is van een beetje geven en een beetje nemen en vooral ook van een beetje incasseren. Ik heb het Volkskrantartikel niet eens beschouwd als een beetje incasseren. Ik vond het gewoon interessant om de zienswijze van de vertegenwoordigers van de PvdA-fractie te vernemen. Een van hen beiden ken ik al wat langer, dus zaten er voor mij niet zo heel veel verrassingen in. Zij weten van hun kant een beetje hoe ik in elkaar zit. Volgens mij is het niet echt een groot probleem.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik zou het heel plezierig vinden als de staatssecretaris kan bevestigen dat hij gewoon blijft zeggen wat hij altijd heeft gezegd en dat er geen andere wind gaat waaien. Als hij dat bevestigt, ben ik geheel tevreden.

Staatssecretaris Teeven:

Het is een beetje moeilijk om over alle winden in dit huis te gaan; dat wordt voor mij een beetje lastig. Laat het helder zijn, als bewindspersoon ben je wie je bent; je wordt geen toneelspeler. Het is echter wel verstandig om kennis te nemen van gevoeligheden die in andere regeringsfracties leven. Dat deden wij in het kabinet-Rutte I, toen wij samenwerkten met mevrouw Helder, die mij nu niet aankijkt. In het kabinet-Rutte II zal ik dat ook doen, nu met de heer Recourt en de heer Marcouch. Laat dat helder zijn; dat is toch niet zo ingewikkeld?

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Deze staatssecretaris staat en stond voor wat hij zei. Geldt dat ook voor het beroepsrisico van inbrekers om doodgeslagen te worden?

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb dat in antwoord op de vragen van de heer De Wit eigenlijk al gezegd. Het geldt inderdaad ook daarvoor.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Dus de staatssecretaris blijft er gewoon bij dat het voor een inbreker een aanvaardbaar beroepsrisico is om te worden doodgeslagen?

Staatssecretaris Teeven:

Ik daag mevrouw Van Tongeren uit om nog eens goed na te lezen wat ik precies heb gezegd en om niet te hard achter de media aan te lopen, die dat 36 keer hebben omgebouwd. De heer De Wit vroeg het heel juist: vindt de staatssecretaris nog steeds dat hij dat ook in een tweede kabinet-Rutte zou kunnen zeggen? Ja, dat vind ik nog steeds. Ik neem het dus ook niet terug.

De voorzitter:

Ik stel voor dat u verdergaat met uw betoog, waar u net aan begonnen was.

Staatssecretaris Teeven:

Ik was ongeveer bij het spoorboekje gekomen. Een andere voorzitter van de Kamer heeft ons daarom gevraagd. Ik zal beginnen met een korte inleiding, met wat korte opmerkingen hier en daar over dingen die ik heb waargenomen. Dan volgt een tweedeling in mijn betoog. Eerst zal ik de totale justitieportefeuille behandelen. Ik zal daarbij opmerkingen maken over het gevangeniswezen, waar de afgelopen weken veel om te doen is geweest. Ik zal veel zeggen over de positie van slachtoffers en iets zeggen over kansspelen en een aantal overige onderwerpen, waaronder de verklaring omtrent het gedrag, het College bescherming persoonsgegevens, de rechtsbijstand, waarvoor de heer De Wit veel aandacht heeft gevraagd, en adoptie, waarvoor de heer Van der Staaij aandacht heeft gevraagd. Tot slot zal ik nog even terugkomen op een vraag van de fractievoorzitter van 50PLUS, die ik op dit moment niet zie in de Kamer. Door die vraag hebben wij op het ministerie van Veiligheid en Justitie opgemerkt dat hij de begroting buitengewoon goed heeft bestudeerd. Dat compliment wil ik hem alvast geven. Als hij er straks is, zal ik zeggen waarom hij de begroting zo goed heeft bestudeerd. Hij heeft een vraag gesteld en wij zijn ergens tegenaan gelopen, dus daar zal ik straks op ingaan.

Ik begin met een paar algemene noties. Ik zeg er maar meteen bij dat ik daarmee niet de geringste poging doe om wie dan ook te provoceren of uit te lokken. Dat is absoluut niet – ik herhaal: niet! – de bedoeling.

De heer Fritsma (PVV):

Voor de helderheid: de staatssecretaris heeft in zijn spoorboekje het ongelooflijk belangrijke onderwerp "immigratie en asiel" vergeten. Ik hoop niet dat dit tekenend is. Kan de staatssecretaris nog even aangeven of hij daarmee begint of daarmee eindigt?

Staatssecretaris Teeven:

Natuurlijk, zeker! De heer Fritsma heeft daar groot gelijk in. Ik had het over een tweedeling. Eerst komt justitie, met de onderwerpen die ik heb genoemd. Ik eindig met immigratie en asiel, en dat is dan een langdurige eindiging, om het zo maar eens te zeggen. Ik zal achtereenvolgens ingaan op de volgende onderwerpen: het gezinsmigratiebeleid, het strafbaar stellen van illegaal verblijf, het stapelen van procedures, het kinderpardon, het geautomatiseerde systeem van de IND, INDiGO, terugkeer en vertrek, de noodopvang in de tentenkampen en een individuele zaak waarvoor mevrouw Gesthuizen aandacht heeft gevraagd. Dat laatste wilde mevrouw Gesthuizen vandaag met mij bediscussiëren, dus dan is het wel handig dat ik daarover alvast wat zeg, zodat het debat wat scherper wordt. Ten slotte zal ik nog ingaan op de B9-regeling. Ik hoop dat ik de heer Fritsma hiermee wat inzicht heb gegeven in het belang dat ik in dat gedeelte van mijn portefeuille stel. Ik ben er bijzonder trots op dat ik ook dat gedeelte namens het kabinet mag vertegenwoordigen, want het is een buitengewoon belangrijk deel van het kabinetsbeleid.

Maar het kabinet zit er nog maar net. Ik heb veel waardering voor mijn voorganger, minister Leers. Al na tweeënhalve week merk ik dat hij gedurende twee jaar een buitengewoon belangrijke en moeilijke portefeuille heeft beheerd. Al na tweeënhalve week merk ik welke dilemma's je soms hebt. Ik zal daarover vanmiddag met de Kamer van gedachten wisselen. Ik heb veel waardering voor de wijze waarop mijn voorganger die portefeuille heeft beheerd en aan mij heeft overgedragen. Bij dat laatste heb ik wel wat inzicht gekregen in dilemma's waar je dan zoal tegen aanloopt.

Mevrouw Helder is altijd goed voor het scherpe debat. Ze heeft me gezegd dat de PVV de bewindslieden scherp zal houden. Ik denk dat dat buitengewoon aan haar is toevertrouwd. Ik vind het jammer dat ze zelf de driver's seat heeft opgegeven. Dat is vooral spijtig voor haar. Desalniettemin reken ik erop dat zij mij van die kant scherp houdt in de portefeuilles. Dat geldt ook voor de heer Fritsma, die daar al meteen mee begon. Dat is goed voor het debat en de te boeken resultaten.

Ik ben ook blij dat de heer De Wit als nestor van de Kamer is teruggekeerd in het operationele veld. Ik vind het een eer om met hem veelvuldig de degens te kruisen. Dat is een goede zaak. Ik merk nu al dat hij er ook veel aan doet om de zaak scherp te houden.

De heer Van der Staaij sprak in zijn eerste inbreng over het najagen van gerechtigheid en nieuwe kansen voor beide bewindslieden. Er zal sprake zijn van veel continuïteit. De minister heeft dat ook al tot uitdrukking proberen te brengen.

Voorzitter, ik zal proberen wat weg te laten en in te dikken, maar er waren wel heel veel vragen bij deze begroting. Ik kom allereerst te spreken over het gevangeniswezen, over de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) in den brede en de publicaties die daar afgelopen weken over zijn verschenen. De financieel-economische situatie waarin Nederland verkeert, noopt tot ingrijpende bezuinigingen op de rijksbegroting. Dat geldt voor alle delen van het overheidsbeleid. Dat geldt ook voor het gevangeniswezen, waarbij de forensische zorg en de reclassering evenmin zijn uit te zonderen, en voor de wijze waarop wij straffen ten uitvoer leggen.

Het kan niet aan de aandacht van de leden zijn ontsnapt dat de nodige media-aandacht is ontstaan. Ik begrijp ook dat die onrust heeft veroorzaakt bij de medewerkers van de DJI. Meer nog is er onrust ontstaan doordat er informatie uit de overheidsorganisatie naar buiten is gelekt. Daar ben ik politiek verantwoordelijk voor. Ik vind het buitengewoon vervelend dat die informatie is gelekt, want dat betekent dat je niet de regie hebt over dat werk, dat heel veel mensen elke dag met ziel en zaligheid doen. Ik heb gisteren voor de aanvang van het debat gesproken met een groep medewerkers die naar Den Haag waren afgereisd om hier hun zorgen kenbaar te maken. Ik denk dat er vandaag een aantal van hen aanwezig is. Ik maak vanaf deze plek graag van de gelegenheid gebruik om iets te zeggen over de toekomst van de Dienst Justitiële Inrichtingen in den brede, maar ook van het gevangeniswezen.

In het Lenteakkoord zijn twee taakstellingen opgenomen die specifiek betrekking hebben op het gevangeniswezen in enge zin binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen. Het betreft een versobering van het gevangeniswezen op twee wijzen: door de intensivering van meerpersoonscelgebruik en door elektronische detentie als alternatief voor gevangenisstraf. Ik zie mij genoodzaakt om in totaal 107 miljoen te bezuinigen als gevolg van dat Lenteakkoord. Daar komt vanuit het huidige regeerakkoord nog een stevige efficiencytaakstelling bij. De totale opgave voor DJI is buitengewoon omvangrijk. Nogmaals, op dit moment worden de scenario's in kaart gebracht. Als dat niet zou gebeuren, zou er ook niet worden geregeerd door de regering. Wat naar buiten is gekomen vorige week, is een scenario, maar laat helder zijn dat ik op dit moment werk aan de invulling van de maatregelen die de beoogde bezuinigingen van meer dan 120 miljoen – dat is het Lenteakkoord inclusief het huidige regeerakkoord – moeten opleveren.

Er zijn meer voorbeelden dan het meerpersoonscelgebruik. Je kunt ook denken aan samenwerking tussen alle partners in de justitieketen op het terrein van personeel en huisvesting. Dat gebeurt op dit moment ook al. Ik heb gevraagd aan de dienst om dat te doen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan samenwerking tussen het COA enerzijds en de DJI anderzijds. Daar is een voorbeeld van in Vlagtwedde, waar het COA gaat uitbreiden. Daar is de vraag of het verstandig beleid is dat je, op het moment dat het COA uitbreidt in Ter Apel, tegelijkertijd een PI sluit. Daar wordt ook naar gekeken. De huisvesting en de mensen van de vreemdelingenketen enerzijds en de detentieketen anderzijds beoordelen wij natuurlijk niet afzonderlijk. We gaan dus bekijken waar de gebouwen zitten, waar de mensen zitten en hoe we dit het soepelst kunnen oplossen.

De heer Schouw (D66):

Het kan de staatssecretaris natuurlijk niet zijn ontgaan dat het de Kamer ook gaat om de werkgelegenheid in bepaalde regio's, zoals Drenthe, Zeeland en Groningen. Is die ook een expliciet onderdeel van het afwegingskader?

Staatssecretaris Teeven:

Jazeker. Er wordt ook rijksbreed gekeken, dus niet alleen naar de werkgelegenheid bij DJI. De minister doet dat bijvoorbeeld ook bij de reorganisatie bij de politie. Ook op andere onderdelen kijken zowel de minister als ik als wij gezamenlijk wat er elders wordt ingevuld. Dat geldt voor het noorden, maar ook voor tal van andere plaatsen in Nederland waar dit speelt.

De heer Schouw (D66):

Dat betekent dus dat het beeld dat is ontstaan van, heel simpel gezegd, een concentratie op de Randstad en niet op de rest van de regio's, foutief is, en dat het kabinet zich inzet voor een evenwichtige spreiding, met name gericht op de regio's waar de werkgelegenheid een lastig punt is.

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb gezegd dat ik in april met een definitief plan kom waarin staat hoe de bezuinigingen hun beslag moeten krijgen en hoe de plannen daadwerkelijk moeten worden ingevuld. Het aspect waar de heer Schouw naar vraagt, namelijk de spreiding van werkgelegenheid over heel Nederland en de verhouding tussen het westen en andere regio's, wordt absoluut meegenomen. Dat geldt overigens ook voor het zuiden, voor Zeeland, voor Limburg, voor Overijssel en voor de noordelijke provincies, maar bijvoorbeeld ook voor de kop van Noord-Holland, om maar eens wat te noemen.

De heer Segers (ChristenUnie):

Kan de staatssecretaris al op kortere termijn de zorg wegnemen die bijvoorbeeld in Veenhuizen leeft? Het verdwijnen van de gevangenis zou daar een enorme aanslag op de hele gemeenschap zijn.

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb gisteren kort voor de aanvang van het begrotingsdebat in een zaal in dit gebouw gesproken met een afvaardiging van het personeel uit Veenhuizen. Ik kan de zorgen niet geheel wegnemen, want ik denk dat het onontkoombaar is dat er ook in het noorden maatregelen zullen worden genomen. De indruk dat die zich alleen zouden concentreren in de noordelijke provincies en niet in andere delen van Nederland, is echter absoluut onjuist. Er zullen wel degelijk ook in het westen maatregelen worden getroffen.

De heer Segers (ChristenUnie):

Het gaat niet zozeer om het gelijk verdelen van de pijn, maar juist om het ontzien van regio's die al te maken hebben met krimp, economische achteruitgang en een hoge werkloosheid.

Staatssecretaris Teeven:

De heer Segers vraagt mij of ik de zorgen daarover nu al kan wegnemen. Nee, die kan ik nu niet wegnemen. Ik kom in april met een plan en een definitieve invulling. Ik zal uiteraard goed contact onderhouden met het belangrijkste "goed" dat we hebben, namelijk de mensen die het werk met ziel en zaligheid doen. Daar kan de heer Segers van op aan.

De heer Marcouch (PvdA):

Het is toch handig als de staatssecretaris zich wat scherper uit. De mensen in de regio's begrijpen heel goed dat er bezuinigd moet worden en dat dit eventueel ook de regio's raakt. De grote vraag is echter of de staatssecretaris in zijn zoektocht naar de middelen specifiek rekening houdt met de krimpregio's, en de motie-Heijnen in acht neemt die in de vorige kabinetsperiode is aangenomen door de Kamer.

Staatssecretaris Teeven:

Ik houd in mijn beleid niet alleen rekening met de motie-Heijnen en met de krimp in bepaalde regio's. Dat is belangrijk, maar ik moet bijvoorbeeld ook rekening houden met de doelstelling uit het regeerakkoord dat er gewerkt moet worden aan re-integratie van gedetineerden in de samenleving. Een van de aspecten die daarbij meespelen, is dat een aantal jaren geleden in het kader van het Masterplan Gevangeniswezen in de Kamer met grote meerderheid is besloten dat mensen dicht bij hun woonplaats moesten zitten, omdat re-integratieactiviteiten dan goed konden plaatsvinden. Het probleem doet zich voor dat de meeste gedetineerden afkomstig zijn uit de westelijke provincies, uit de Randstad, terwijl veel detentiecapaciteit in het zuiden en in het noorden aanwezig is. Daar zit niet bepaald een mix in. Dat heeft ook een oorzaak. In het verleden is namelijk het beleid geweest om mensen zo ver mogelijk van hun woonplaats, waar ze de feiten pleegden, te detineren, omdat ze daar dan tot rust konden komen en eens goed konden nadenken over wat ze hebben gedaan. Wij zijn dus een ander beleid gaan voeren, maar de meeste gedetineerden komen nog steeds uit de westelijke provincies.

De heer Oskam (CDA):

De staatssecretaris zegt dat hij niet per se concentratie in de Randstad wil, maar ik wil eigenlijk gewoon horen hoe hij tegen de krimpgebieden aankijkt. Die mensen weten niet waar zij aan toe zijn. In 2009 hebben wij in de Kamer afgesproken dat wij ze zouden ontzien. Dat wil ik op zijn minst horen van de staatssecretaris.

Staatssecretaris Teeven:

Ik speel die bal een beetje terug naar de heer Oskam. Dat hebben wij in 2009 inderdaad afgesproken, maar bij het Lenteakkoord, waarvan het CDA een van de vijf ondertekenaars was, is ook afgesproken dat wij gaan werken met meerpersoonscelgebruik om de bezuinigingen te realiseren. Als je in het Lenteakkoord zet dat twee personen op één cel een belangrijk criterium wordt, weet iedereen dat je minder gebouwen nodig hebt en als gevolg daarvan minder personeel. Dat is namelijk de manier om bezuinigingen te realiseren. Je kunt niet het een en het ander. Ik moet hier maximaal rekening mee houden. Dat realiseer ik mij en zal ik zeker doen, maar ik kan niet alle regio's ontzien. Ik zeg: veel detentiefaciliteiten staan in het Noorden en in het Zuiden.

De heer Oskam (CDA):

Deze zaken staan toch een beetje los van elkaar. Wij hebben afgesproken dat wij zouden bezuinigen en dat begrijpen wij heel goed. Wij zijn ook niet per se tegen de meerpersoonscel. Wij zijn er wel tegen dat de regio's die het al heel zwaar hebben, keihard worden aangepakt door deze regering.

Staatssecretaris Teeven:

Maar dan worden ze net zo goed keihard aangepakt door het CDA en de andere vier coalitiepartijen die het Lenteakkoord hebben ondertekend. Daarmee heb ik als staatssecretaris te maken. De bezuinigingen zijn daar ingevuld en de Kamer was er trots op dat zij die bezuinigingen had weten te realiseren. Dit zijn de consequenties daarvan. Dat heeft ook de partij van de heer Oskam gewild.

Mevrouw Kooiman (SP):

Des te trotser ben ik natuurlijk dat de SP niet heeft ingestemd met de bezuinigingen. Desondanks heb ik wel meegedacht over de manier waarop wij dit wel zouden kunnen opvangen. Ik heb dertien voorstellen gedaan. Ik heb geprobeerd om daarmee het primaire proces, dus de mensen op de werkvloer, zo veel mogelijk te sparen. Ook wilde ik met die voorstellen zo veel mogelijk regionale spreiding in stand houden, gezien de werkgelegenheid en de resocialisatie. Kan de staatssecretaris daarop ingaan?

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb geprobeerd om nu eens niet te zeggen dat ik over twee maanden wel een brief zou sturen. Ik heb geprobeerd om de notitie van de SP bij de schriftelijke beantwoording te becommentariëren. Er zitten ook veel voorstellen in die op zich wel goed zijn, maar die wij al uitvoeren en die bij lange na niet de benodigde taakstelling opleveren. Er zitten ook punten in de notitie die wel degelijk kunnen worden meegenomen. Mevrouw Kooiman heeft bijvoorbeeld de vraag opgeworpen of je wel nieuw moet gaan bouwen. Wij gaan de komende weken en maanden nog eens heel kritisch kijken naar alle plannen die er nu liggen. Alles gaat volledig open. Het is dus veel te vroeg om nu al te zeggen dat alles in de krimpregio's gaat gebeuren, zeg ik mede tegen de heer Oskam. Ten eerste gaat het niet allemaal in de krimpregio's gebeuren en ten tweede gaat het soms om gebieden die weliswaar in het Noorden of Zuiden liggen, maar niet specifiek in een krimpgebied. Het zijn wel regio's waar wij moeten kijken naar de werkgelegenheid. Wij gaan de zaken die mevrouw Kooiman heeft aangedragen, allemaal mee. Ik kom met een plan om de taakstelling te realiseren.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik ben blij dat de staatssecretaris de punten die ik heb aangedragen, zo serieus neemt. Kan hij toezeggen dat hij in ieder geval ook gaat kijken naar het waterhoofd van de DJI? Kan hij proberen om de bezuiniging zo veel mogelijk daar te halen en niet in het primaire proces, bij de mensen op de werkvloer?

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb al een schriftelijke reactie op die vraag gegeven. Natuurlijk gaan wij naar de overhead kijken, maar dat is ook al gedaan. De taakstelling die in het Lenteakkoord en aanvullend in het regeerakkoord is opgelegd, is zo groot dat ik er niet aan ontkom om in "het belangrijkste kapitaal van de organisatie" van de DJI ook bezuinigingen door te voeren. Dat spijt me zeer, want ik weet dat die mensen zich met hun volle ziel en zaligheid inzetten voor hun werk, maar ik ga hier vandaag niet zeggen dat ik de mensen kan ontzien. Dat kan echt niet. Ik kan wel de pijn gelijkelijk verdelen. Ik ga er open in staan en ga alle mogelijkheden bekijken, maar we redden het niet door alleen in de overhead te snoeien.

Voorzitter. Mevrouw Helder heeft ook gesproken over de elektronische detentie. De invoering van elektronische detentie als alternatief voor een gevangenisstraf zal naar mijn oordeel niet ten koste gaan van de doelen die de minister en ik ons hebben gesteld bij de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straf. Er zal wel een wetsvoorstel moeten worden gemaakt voor de elektronische detentie. Hoe ga je die feitelijk uitwerken? Eén van vraagpunten is of je het bestuur, de administratie, de straf kunt laten omzetten als de rechter een gevangenisstraf heeft opgelegd, of dat je van elektronische detentie een separate hoofdstraf in het Wetboek van Strafrecht maakt. Deze discussies voeren wij in het wetgevingstraject. Als er plannen zijn, zal ik een brief naar de Kamer sturen. Ik hoop de Kamer in het voorjaar te kunnen berichten hoe het wetsvoorstel eruit zal moeten zien. Ik kan nu al wel zeggen dat ik niet voornemens ben, elektronische detentie ook mogelijk te maken voor zware gewelds- en zedenmisdrijven. Daarop kan die niet van toepassing zijn. Dat lijkt mij logisch. Ik zie de heer Bontes met enige instemming knikken dat hij dit begrijpt. Dat is een goede zaak.

Mevrouw Helder (PVV):

Laat ik de instemming die de staatssecretaris meent te zien, maar meteen de nek omdraaien. De PVV zal er nooit mee instemmen dat elektronische detentie als hoofdstraf in het Wetboek van Strafrecht wordt opgenomen, want als bezuinigingen niet meer nodig zijn, zitten wij wel met een hoofdstraf erbij, namelijk met een enkelbandje thuis een biertje kunnen pakken. De staatssecretaris mag nu vast noteren dat de PVV daar nooit mee zal instemmen.

Staatssecretaris Teeven:

De uitspraak "thuis met een biertje op de bank" herken ik natuurlijk wel. Dat is niet de bedoeling van elektronische detentie. Bij korte vrijheidsstraffen kun je je het volgende voorstellen; dat is ook het beleid van de minister en van mij. Mensen die verdacht worden van strafbare feiten, bevinden zich tot het moment van berechting meer in detentie. Bij kortlopende zaken, bijvoorbeeld bij de politierechter, kijk je of zij na berechting met elektronische detentie kunnen. Wij kunnen ook kijken naar de langere gevangenisstraffen. Als mensen aan het eind van een middellange of lange gevangenisstraf moeten re-integreren in de samenleving, kunnen zij dan ook in elektronische detentie? Zie ook het wetsvoorstel uitbreiding voorlopige hechtenis, dat in het regeerakkoord is vermeld. Ik geef mevrouw Helder gelijk toe dat het niet de bedoeling is dat mensen dan thuis met een biertje op de bank in elektronische detentie gaan. Het is wel de bedoeling dat mensen bijvoorbeeld buiten te werk worden gesteld met een bandje om. De heer Marcouch heeft hiervoor aandacht gevraagd. Dat zou je kunnen doen in de laatste fase van het uitzitten van een lange gevangenisstraf. Dan doen zij iets terug voor de samenleving en snijdt het mes aan twee kanten.

De heer Marcouch (PvdA):

Ik weet niet of de staatssecretaris er nog op komt, maar hij heeft het er nu over. Ik had gevraagd om alleenstaande moeders of ouders bij voorrang mee te nemen in die plannen.

Staatssecretaris Teeven:

Ik kom er nog uitgebreid over te spreken.

De minister en ik hechten buitengewoon aan een transparant besluitvormingsproces waarin op de goede momenten ook ruimte is voor overleg binnen de organisatie, met de medezeggenschap en met de bonden. De heer Marcouch, de heer Oskam en andere leden van de Kamer hebben er vragen over gesteld. De plannen worden eerst gepresenteerd en met de Kamer besproken. Op het moment dat ze worden uitgerold, gaan wij veelvuldig in overleg over de uitvoering van het masterplan dat er moet komen.

De heer Oskam heeft gevraagd naar de uitvoering van de motie-Heijnen/De Pater. Ook de PvdA-fractie heeft er vragen over gesteld. Mevrouw Kooiman heeft in dit verband een vraag gesteld over psychiatrische behandelplekken voor gedetineerden. De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft in het verleden kritiek geuit op het behandelniveau, met name in de ezv's. Ik wijs erop dat de ezv's in de pi's niet bedoeld zijn voor behandeling. In deze eenvoudige voorzieningen zitten gedetineerden die om verschillende redenen extra aandacht nodig hebben, bijvoorbeeld omdat zij labiel zijn of omdat er een verhoogde kans is op suïcide of op spanningen met medegedetineerden. In het eerdergenoemde masterplan zal ook duidelijk wat de consequenties zijn voor bijvoorbeeld de penitentiaire psychiatrische centra en de ezv's. Er zijn op dit moment vijf ppc's, verdeeld over Nederland. Gezien deze taakstelling, moeten wij nu zeer kritisch bezien of het er vijf moeten blijven dan wel of je slim met minder toe zou kunnen. Wij gaan er heel verstandig mee om.

Mevrouw Helder heeft gevraagd of ik bereid ben de Penitentiaire beginselenwet te herzien. Ik heb geen plannen om het aantal uren activiteiten dat in de Pbw is opgenomen te verminderen. Gedetineerden hebben op dit moment minimaal recht op wekelijks 18 uur basisactiviteiten zoals luchten en het ontvangen van bezoek. Dat zal ook zo blijven. Op dit moment hebben zij zelfs meer uren ter beschikking. Er zullen wel kleine bezuinigingen kunnen worden gerealiseerd als je het aantal uren terugbrengt, maar de taakstelling bij lange na niet.

Er is gevraagd of wij overgaan tot het schrappen van de gemotiveerde bejegening. Dat doen wij niet. Ik verwijs naar het regeerakkoord. De minister en ik hechten grote waarde aan het terugdringen van recidive. Uit onderzoek blijkt dat een juiste bejegening van gedetineerden van groot belang is om ervoor te zorgen dat zij op een goede wijze in de maatschappij terugkomen. Het schrappen van die gemotiveerde bejegening zou contraproductief zijn.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik heb die gemotiveerde bejegening aangehaald om het contrast duidelijker te maken tussen de ouderen in verzorgingshuizen en de gedetineerden in gevangenissen. Schrap dat recht op sporten, onderwijs et cetera. Als de staatssecretaris vindt dat dat wel allemaal moet gebeuren, laat ze het dan verdienen, laat ze er dan voor werken. Daarna kunnen zij een boek pakken. Ook in de schriftelijke beantwoording schreef de staatssecretaris al dat die motiverende bejegening recidive terugdringt. Ik zou graag willen weten op basis van welk onderzoek dat wordt geconcludeerd. Ik heb een survey uit 2007 bij me; ik heb er eerder naar verwezen in een AO over het gevangeniswezen. In dat survey is aan gedetineerden zelf gevraagd wat zij ervan vinden. Dan staat er: "De voorbereiding van gedetineerden op terugkeer in de samenleving laat te wensen over. Men is niet tevreden over de inspanningen van de inrichting in het algemeen en men is er niet van overtuigd dat dat nuttige dingen oplevert." Ik zou dat onderzoek van de staatssecretaris dus wel eens willen zien.

Staatssecretaris Teeven:

Mevrouw Helder verwijst naar een onderzoek uit 2007. In het regeerakkoord willen wij ervoor zorgen dat mensen minder recidiveren als zij eenmaal buiten staan. Volgens mij is dat een doel van de Kamer als geheel. En dus is het heel belangrijk om de bezuinigingsmaatregelen van het Lenteakkoord op een slimme wijze te combineren met terugbrengen naar werk, terugbrengen in de samenleving. Op die manier kunnen we de recidive daadwerkelijk verminderen. Als dat kan door op een normale manier met mensen om te gaan, waardoor wij geen toestanden krijgen zoals wij in het buitenland wel eens tegenkomen, dan moeten wij dat doen. In het buitenland zitten mensen soms standaard 23 uur op cel. Dat lijkt mij niet de weg die wij moeten gaan. Ik wil op een beetje normale, humane wijze het beleid ten uitvoer leggen. Daar zit een aantal dingen in die strenger uitpakken; ze staan in het regeerakkoord. Wij moeten niet teruggrijpen op een rapport uit 2007, wij moeten kijken naar wat het WODC erover heeft gerapporteerd in het kader van de zevenjarige recidive. Het WODC zegt dat je recidivebeperking niet bereikt door mensen als ze hun straf hebben uitgezeten met een plastic zak buiten te zetten. Nee, je moet ervoor zorgen dat je ze naar werk geleidt. De mensen moeten daadwerkelijk aan het werk gaan. Er zijn verbeteringen doorgevoerd, ook terwijl mevrouw Helder de afgelopen twee jaar in the driver's seat zat.

Mevrouw Helder (PVV):

Dat compliment neem ik mee. Ik vind het mooi dat de staatssecretaris naar het WODC wil kijken, maar ik kijk liever naar wat de gedetineerden zelf zeggen. Daaruit heb ik daarnet een tekst aangehaald. Ik hoor nog geen begin van een antwoord op de vraag welk onderzoek de staatssecretaris bedoelt. Wellicht is dat het WODC-onderzoek, maar ik heb niet gezegd dat de mensen 23 uur per dag op een cel moeten zitten. Ik heb gezegd: laat ze hun rechten verdienen. Dat is toch totaal iets anders? Ik vind het heel vreemd dat de staatssecretaris helemaal niet aan die 18 uur wil komen omdat hij ze niet 23 uur op een cel wil hebben. Daar zit echt nog wel wat tussenin.

Staatssecretaris Teeven:

Mevrouw Helder heeft natuurlijk het regeerakkoord gelezen. Daarin heeft zij gelezen dat detentiefasering wordt afgeschaft. Het naar buiten gaan zonder enig doel en zonder enig nut wordt afgeschaft. Als mensen voor vervroegde invrijheidsstelling in aanmerking willen komen, dan wordt dat bijvoorbeeld gecombineerd met solliciteren. Gaan de mensen bijvoorbeeld al buiten de inrichting werken, al dan niet gecombineerd met elektronische detentie? Dat zijn zaken waar wij aan denken, dat zijn zaken die wij willen doorzetten. Daar is helemaal niets mis mee.

De heer Van der Steur (VVD):

In het algemeen overleg over het gevangeniswezen hebben wij ook gesproken over het aantal uren dat gedetineerden kunnen werken. Voor zover mij bekend is dat nog steeds beperkt tot 20 uur. Wij hebben met de staatssecretaris afgesproken dat dat wordt opgerekt naar 40 uur. Blijft dat in het beleid zitten? Als wij de overstap naar werken in de samenleving zo klein mogelijk willen maken, dan moeten de mensen alvast wennen aan een fulltimewerkweek.

Staatssecretaris Teeven:

Jazeker. Maar het gaat niet alleen om werken in een inrichting gedurende een bepaalde tijd, maar in de laatste fase van je detentie ook werken buiten de inrichting, al dan niet gecontroleerd met elektronische detentie. Ik denk dat we dan opereren in de geest van het regeerakkoord, dat we in staat zijn bepaalde bezuinigingen te realiseren en ook zorgen dat de recidive afneemt. Dat is het beleid wat ik voorsta.

De heer Van der Steur (VVD):

Kan de staatssecretaris zich daar dan ook bij voorstellen dat gebruik wordt gemaakt van de expertise die er al her en der in het land is met het bemiddelen tussen werkgevers en gedetineerden? Dat betekent ook dat het werk wat ze in de laatste fase gaan doen, aansluit bij eventueel werk in de toekomst als de detentie is afgelopen.

Staatssecretaris Teeven:

Daar zijn goede ervaringen mee opgedaan, en soms wat mindere ervaringen. Maar we moeten proberen in de sfeer van mediation en het inschakelen van werkgevers voor begeleiding na afloop van de detentie, te bereiken dat mensen aan het werk gaan. Ik denk dat er geen betere manier is om recidive te voorkomen dan dat mensen daadwerkelijk aan het werk zijn. Of dat mensen leren voor een bepaald beroep. Daar ziet de maatregel in het kader van de terbeschikkingstelling aan het onderwijs op. Dat kan voor jeugdige gedetineerden een heel goede oplossing zijn.

De heer Segers (ChristenUnie):

Ik heb een vraag over nazorgorganisaties, die mensen met een justitiële titel helpen bij de re-integratie. Zolang een ex-gedetineerde zo'n titel heeft, wordt de hulp vergoed, maar zodra de titel ophoudt en de behandeling nog even doorgaat, houdt het op. Kan daar niet wat aan worden gedaan?

Staatssecretaris Teeven:

Ik ken de twee amendementen van de heer Segers op dat terrein. We moeten wel goed kijken wat werkt. Met andere woorden: wat zijn de concrete resultaten van bepaalde nazorginstellingen? Meten is weten. We moeten niet alleen afgaan op de goede bedoelingen van mensen en instellingen die daar met heel veel energie aan werken, we moeten ook kijken naar wat het aan het eind van de rit oplevert: recidive, of niet? Eens dat we daar met een open mind naar moeten kijken, maar het is zeker in deze tijd van bezuinigingen geen blanco cheque.

De heer Segers (ChristenUnie):

Het gaat niet over al dan niet behandelen. De behandeling is bezig en zou halverwege moeten worden afgebroken, of uit eigen middelen moeten worden gefinancierd. Maar die middelen zijn zeer eindig. Afbreken halverwege zou in ieder geval slechter zijn.

Staatssecretaris Teeven:

Nou ja, of de doorlooptijd van bepaalde programma's moet omlaag. Een andere mogelijkheid: geen mensen opnemen voor de derde keer opnemen die al twee keer in zo'n programma hebben gezeten. Ik bedoel: er zijn ook andere manieren om die capaciteit wel te krijgen. Ik vind dat dat niet in volle omvang wordt uitgenut. Daarom ben ik nog een beetje kritisch over het ingediende amendement.

Ik wil nog bevestigen dat ik voornemens ben om regels te stellen aan het storten van geld ten behoeve van gedetineerden door derden. Enkel wat strikt noodzakelijk is voor het verblijf in detentie kan in de toekomst met geld van derden worden bekostigd. Dat zou bijvoorbeeld ook de eigen bijdrage van de gedetineerde kunnen zijn. Ik zal dit verder uitwerken in de huisregels van het gevangeniswezen, en de Kamer daarover zo snel mogelijk berichten.

De heer Van der Staaij heeft mij gevraagd naar de rol van vrijwilligers bij de voorbereiding op de terugkeer van ex-gedetineerden in de samenleving. Het hebben van sociale contacten is voor ex-gedetineerden van groot belang om weer geaccepteerd te worden. Juist door die vrijwillige inzet en persoonlijke binding kunnen nieuwe persoonlijke relaties ontstaan. Maar er vindt ook al financiering plaats vanuit V en J. Mocht de bedoeling zijn om mij te vragen hiervoor extra middelen ter beschikking te stellen, bijvoorbeeld om het aantal vrijwilligers van 3.000 naar 10.00 te verhogen, dan zal ik die vraag ontkennend beantwoorden, omdat ik meer zie in effectieve inzet van vrijwilligers dan in het vergroten van het budget. Er moet ook een stimulans zijn dat andere financiële bronnen dan die van de rijksoverheid worden aangeboord. Door effectiever om te gaan met de inzet van vrijwilligers kan ook een groter bereik worden gerealiseerd. Maatschappelijke partijen zouden daarin wat mij betreft – ik heb dat vorig jaar al gezegd – actiever moeten participeren. Dat zou dus ook door die instellingen moeten worden gestimuleerd. Ik ken bijvoorbeeld een plan om het aantal van 3.000 vrijwilligers die nu werken ten behoeve van gedetineerden op te hogen naar 10.000. Alleen, dan is er vervolgens een beroep gedaan op mij om dat te financieren. Daar heb ik van gezegd dat ik dat niet doe omdat ik vind dat gezien de moeilijke financiële situatie, eerst andere financieringsbronnen moeten worden aangeboord.

De heer Van der Staaij (SGP):

In het kader van dat plan om meer vrijwilligers in te schakelen stonden volgens mij ook fondsen klaar om bij te dragen mits ook de overheid zou bijdragen. Vindt de staatssecretaris niet dat er grote alertheid moet zijn op die initiatieven die zich voor cofinanciering lenen? Het is toch niet de bedoeling dat er soms geld voor vrijwilligers gaat zitten in bureaukosten van DJI?

Staatssecretaris Teeven:

Dat is volgens mij niet gebeurd. Wetende dat die vraag wellicht zou kunnen komen tijdens deze begrotingsbehandeling, heb ik mij eens even verdiept in dit project. Van de kant van de overheid is de investering gedaan. Er wordt nu een beroep gedaan op een extra investering. Van de zijde van de maatschappelijke organisaties is de bijdrage wat betreft financiële middelen nog vrij beperkt. Ik denk dat het nu echt tijd wordt dat eerst die financieringsbron meer wordt uitgenut voordat opnieuw een beroep wordt gedaan op de overheid.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik besef dat we zeker in deze tijd met overheidsmiddelen zorgvuldig moeten omgaan, maar heeft de staatssecretaris het idee dat deze mogelijkheid ten volle wordt benut – ik krijg namelijk andere signalen – in de zin dat je het geld juist daar wegzet, ook als het gaat om de inzet van vrijwilligers, waar ook andere geldstromen zijn? Dat was toch ook de gedachte die eerder in deze Kamer breed werd gedeeld, namelijk om te zoeken naar die win-winsituaties?

Staatssecretaris Teeven:

Zeker, dat hebben we ook bij eerdere begrotingsbehandelingen in de Kamer met elkaar gedeeld. Tegelijkertijd constateer ik dat de activiteiten voor meer dan 90% als financieringsbron de overheid, de publieke sector hebben en ze dus voor veel minder de maatschappelijke organisaties als financieringsbron hebben. Dus de bedoelingen zijn buitengewoon goed en wat die mensen doen is ook buitengewoon goed. Ik heb echter niet de indruk dat er veel geld blijft hangen bij DJI. Ik denk dat het nu aan de instanties is om bijvoorbeeld als het gaat om maatschappelijk verantwoord ondernemen externe ondernemingen daarvoor te interesseren. Ik begrijp dat daar nog wel grote problemen mee zijn en dat het niet gemakkelijk is om dat voor elkaar te krijgen.

De SGP en de PvdA hebben verder gevraagd naar de positie van kinderen van gedetineerde ouders. Kinderen kunnen er natuurlijk niets aan doen dat hun ouders in detentie zitten. Het is dus ook belangrijk om oog te hebben voor de belangen van die kinderen. Daarnaast zien we dat kinderen van gedetineerde ouders een verhoogde kans hebben om zelf in de fout te gaan. Die situatie is bij gedetineerde moeders soms nog complexer. Zo zien we soms dat die moeders alleenstaand zijn. Om het contact tussen ouders en kinderen zo veel mogelijk in stand te houden, hebben we de afgelopen jaren een aantal dingen gedaan. We hebben de kindcheck ingevoerd en verder verbeterd. Ook zijn de mogelijkheden voor bezoek van kinderen aan hun gedetineerde ouders verruimd. Daarnaast zijn er speciale ouder-kinddagen in plaatsen waar vrouwen zijn gedetineerd. Ook noem ik het project Betere start waarmee we moeders een kans geven op de arbeidsmarkt en om de relatie met hun kinderen weer op te bouwen. Ook vrijwilligers van organisaties zoals Humanitas en Exodus zetten zich door trainingen en begeleide kindbezoeken in voor herstel en behoud van die ouder-kindrelatie. Er is dus zeker veel aandacht voor het probleem. Ik merk wel dat het gezien de populatie van vrouwelijke gedetineerden op dit moment, niet noodzakelijk is om alle vrouweninrichtingen in Nederland open te houden. We hebben dus te veel capaciteit in verhouding tot het aantal gedetineerde vrouwen. Dus daar kun je een efficiencyslag maken, maar deze faciliteiten willen we dus wel gewoon in stand houden.

Wij hebben de afgelopen kabinetsperiode stevig doorgezet wat al door eerdere kabinetten in gang was gezet om de positie van slachtoffers te versterken. Eerder dit jaar heb ik de Kamer het wetsvoorstel over conservatoir beslag aangeboden. We werken dus ook aan de doorontwikkeling en de digitalisering van het slachtofferloket. Ook de dienstverlening aan slachtoffers gaan wij verder verbeteren door te werken met één front office, dat snel toegang biedt en beter kan inspelen op de informatiebehoefte van slachtoffers.

Ook de bestaande voorschotregeling doet haar werk. Zij voorziet ook in een grote behoefte van slachtoffers om snel gecompenseerd te worden voor de geleden schade. Tot nu toe is 5,4 miljoen euro uitgekeerd aan iets meer dan 4.200 slachtoffers. Dat is de stand van 11 november van dit jaar. In het kader van de terugwerkendekrachtregeling voor oude zaken is 7,8 miljoen euro uitgekeerd, ook aan iets meer dan 4.000 slachtoffers en nabestaanden.

We gaan dus voort op de ingeslagen weg. We breiden het spreekrecht van slachtoffers in het strafproces verder uit. Ik heb ook toegezegd om de mogelijkheid te bekijken om de reikwijdte van het Schadefonds Geweldsmisdrijven uit te breiden met dood door schuld bij ernstige verkeersovertredingen. Dat is een heel precair punt waarvoor terecht al jarenlang aandacht wordt gevraagd, want het is eigenlijk vreselijk dat wij dat niet hebben gedaan. Ik merk wel op dat dit alleen uitvoerbaar is als er voldoende financiële dekking is. Daarom wordt overwogen om aan de verkeersboete een bijdrage van € 1 of enkele euro's te koppelen ten behoeve van slachtoffers. Ik zal dat meenemen in de visiebrief die ik begin volgend jaar naar de Kamer zal sturen.

De heer Schouw (D66):

Overweegt de staatssecretaris daarbij ook het punt dat het slachtoffer kan adviseren over de omvang van de straf?

Staatssecretaris Teeven:

Jazeker. U weet dat er bij de behandeling van het wetsvoorstel over spreekrecht van ouders van minderjarige kinderen een discussie is geweest over het amendement-Recourt/Van der Steur of het amendement-Van der Steur/Recourt. De beide vertegenwoordigers van de regeringspartijen riepen toen al op tot een veel ruimer spreekrecht; er moest door slachtoffers ook kunnen worden gesproken over de tenlastelegging en de straf. Er werd gisteren door D66 op gewezen dat ik daar toen, bij de bespreking van dat wetsvoorstel, kritisch over was. Het staat nu in het regeerakkoord. We gaan dus bekijken wat de mogelijkheden daarvoor zijn en we gaan proberen om dit in de eerste helft van 2013 te bewerkstelligen, maar het gevaar bestaat wel dat er verwachtingen worden gewekt die niet kunnen worden gerealiseerd.

De heer Schouw (D66):

Mijn fractie ziet dat gevaar ook. Dat gevaar is zelfs heel groot. Ik zou de staatssecretaris er daarom toe willen oproepen om ook heel kritisch naar de risico's hiervan te kijken en heel beperkend de eventuele mogelijkheid te openen om ook het slachtoffer iets te laten zeggen over de straf. Vooralsnog vinden wij de bezwaren groter dan de voordelen. Ziet de staatssecretaris dat ook zo?

Staatssecretaris Teeven:

Er zijn zeker bezwaren, maar ik heb wel te maken met de politieke realiteit dat dit in het regeerakkoord staat. Dat betekent dat ik ook dit onderdeel natuurlijk voortvarend zal gaan uitvoeren, maar ik zie de door de heer Schouw genoemde bezwaren wel. Volgens mij zien de heer Recourt en de heer Van der Steur die bezwaren zelf ook. Daar moeten we bij de wetgeving dus serieus naar kijken.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik dank de staatssecretaris voor zijn opmerkingen over de uitbreiding van het spreekrecht, want wij verwachten de grote problemen die er nu zijn, te kunnen wegnemen. De vaste Kamercommissie heeft het kabinet ook gevraagd om een reactie te geven op de aanbevelingen in het boek van de heer Korver over slachtoffers. Kan de minister aangeven wanneer die reactie naar de Kamer komt?

Staatssecretaris Teeven:

Ik hoop die reactie aan het begin van het nieuwe jaar naar de Kamer te sturen. Dat zal meteen gepaard gaan met de visie op alle maatregelen die in het regeerakkoord staan. Daarbij nemen wij de reactie op het boek "Recht van spreken" van de heer Korver dus meteen mee. Ik wil langs drie hoofdlijnen laten zien wat ik in de komende tijd zal doen met dit onderwerp. De eerste hoofdlijn is de uitbreiding van het spreekrecht, waarover zojuist gesproken is. De tweede hoofdlijn is het vereenvoudigen van schadeverhaal en herstelbemiddeling. De derde hoofdlijn is de verbetering van de uitvoering. Wanneer worden slachtoffers en nabestaanden geïnformeerd? Wanneer horen zij iets over de voorwaarden, over de afloop van de straf en waar iemand is geplaatst?

Mevrouw Helder heeft gevraagd wat het kabinet doet aan het schadeverhaal door ouders van minderjarige slachtoffers. Ik heb daar onlangs, tijdens een symposium in Utrecht, al een opmerking over gemaakt. Die mogelijkheid is er nu niet. Op dit moment worden maatregelen in het regeerakkoord die betrekking hebben op slachtoffers verder uitgewerkt. Ik zal bezien of ik de wet kan aanpassen op het punt van het schadeverhaal door ouders van minderjarige slachtoffers. Ik verwacht de voorbereiding van dit wetsvoorstel in de eerste maanden van 2013 te starten en het wetsvoorstel over dit specifieke punt begin 2014 aan de Kamer aan te bieden.

De wijze waarop slachtoffers gehoor en erkenning vinden voor hun leed, is slechts de helft van het verhaal. Ook rechtvaardigheidsgevoel en vergelding van ervaren leed maken daarvan deel uit. Om die reden neem ik maatregelen om straffen sneller en efficiënter te kunnen uitvoeren en beter toezicht te kunnen houden op daders die zich schuldig hebben gemaakt aan grove gewelds- en zedendelicten. Waar mogelijk zullen wij ook de kosten van het strafproces verhalen op daders. De belangen van slachtoffers zullen dus meer dan voorheen meteen worden meegewogen bij beslissingen in de fase van tenuitvoerlegging. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de proef met het tweefasenproces. Ik ben voornemens die uit te breiden naar meer rechtbanken dan alleen die in Amsterdam, omdat wij daar momenteel nog te weinig ervaring mee opdoen.

Belangrijk is ook dat wij uitval in de executieketen tot een minimum beperken. De minister heeft daar bij de verbetering van de strafrechtketen al een aantal opmerkingen over gemaakt. Het is van belang dat strafrechtelijke beslissingen, zeker met het oog op de beleving van het slachtoffer, snel ten uitvoer worden gebracht. Om die reden juich ik toe dat in het regeerakkoord de mogelijkheid is opgenomen om door de rechtbank opgelegde straffen direct te effectueren in zaken met slachtoffers bij straffen van meer dan één jaar, en in zaken zonder slachtoffers bij straffen van meer dan twee jaar. Het is belangrijk om daarbij twee dingen goed in de gaten houden. Ten eerste moeten wij zorgen voor compensatie aan het eind, als iemand ten onrechte heeft vastgezeten en ook langer heeft vastgezeten vanwege een vonnis bij de rechtbank dat is vernietigd door het Hof. Tegelijkertijd denk ik dat wij het Hof mogelijkheden moeten bieden om de executie van een straf die is aangevangen na afloop van de zaak bij de rechtbank, te onderbreken als het Hof denkt dat het tot een lagere strafoplegging of zelfs een vrijspraak komt. Dat hoort natuurlijk bij een dergelijk wetsvoorstel. Als wij dat niet doen, nemen wij niet de vereiste zorgvuldigheid in acht.

De heer De Wit (SP):

Dit zijn weer twee onderwerpen achter elkaar. Nu moet ik dat weer in elkaar zien te flansen, dus het is wat behelpen. Eerst een opmerking over het voorstel inzake de proceskosten. Ik heb gisteren de vraag gesteld wat dit voorstel oplevert. Is berekend welke gedetineerden dat kunnen betalen? Daar is schriftelijk antwoord op gekomen. In dat antwoord wordt alleen gezegd dat het naar schatting 60 miljoen euro kost, maar de vraag is natuurlijk welke gedetineerden dit kunnen betalen, als wij zien wie er in de gevangenis zitten.

Het lijkt mij voor gedetineerden geen goede start als zij vrij komen met een schuldenlast omdat zij de proceskosten niet hebben kunnen betalen. Daarover hoor ik graag het oordeel van de staatssecretaris.

Voorts een opmerking over het toch in arrest nemen van mensen, ondanks het instellen van hoger beroep. Wat vindt de staatssecretaris van het uitgangspunt dat wij mensen niet gevangen moeten zetten zo lang zij niet onherroepelijk zijn veroordeeld? Wat vindt de minister van het belangrijke principe van het strafrecht dat mensen in hoger beroep moeten kunnen gaan en in hoger beroep gelijk of vrijspraak moeten kunnen krijgen? Die mensen zouden nu dus moeten zitten. Wat vindt de staatssecretaris van dit principe?

Staatssecretaris Teeven:

Ik begin met de tweede opmerking van de heer De Wit. De heer Recourt haalde in zijn eerste termijn een rapport aan van de heren Bleichrodt en Mevis. Die hebben onderzoek gedaan naar onder meer de dadelijke uitvoerbaarheid van straffen binnen vier andere rechtsstelsels om ons heen. Er zijn hierover uitspraken van de Europese rechter. Die zaken zijn voorgelegd. Dit betrof bijvoorbeeld de situatie in Engeland. Het is belangrijk om te constateren dat geen enkel principe zich verzet tegen het dadelijk beginnen met de tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen die in eerste aanleg zijn opgelegd en daarna nog worden getoetst in hoger beroep. Het beginsel van onschuldpresumptie verzet zich bijvoorbeeld niet tegen het dadelijk beginnen met het ten uitvoer leggen van straffen die in eerste aanleg zijn opgelegd. In de jurisprudentie heeft geen enkele Europese rechter gezegd dat dit niet kan.

Er is sprake van collateral damage, zoals mevrouw Van Tongeren in haar eerste termijn zei. Daarover zegt de Europese rechter wel dat je compensatie moet bieden en ervoor moet zorgen dat er bij het Hof een correctiemogelijkheid bestaat, bijvoorbeeld bij de pro-formazitting of tussentijds. Als er duidelijke signalen zijn dat dit moet worden gecorrigeerd, moet je die mogelijkheid tot stand brengen.

De heer De Wit heeft een vraag gesteld over de bijdrageregeling. De maatregelen in de keten leveren in totaal een bedrag op van 60 miljoen. De eigenbijdrageregeling voor gedetineerden maakt daarvan een onderdeel uit. De heer De Wit heeft gelijk dat niet iedereen die kan leveren, maar er zijn wel gedetineerden die dat wel kunnen. Ik wijs op mensen die worden veroordeeld voor fraude. Dit is altijd een belangrijk aandachtspunt voor de SP-fractie. Er lijkt mij niet heel veel mis mee, dat mensen die dit gemakkelijk kunnen betalen een bijdrage leveren aan hun detentie. Er zijn ook mensen die die bijdrage niet kunnen leveren tijdens detentie, maar die wel goed integreren. Dan zouden wij na afloop van de detentie kunnen kijken of wij die eigen bijdrage gaan verhalen. Je hoeft die eigen bijdrage niet per definitie te verhalen op het moment dat iemand gedetineerd zit. Dat zou eventueel ook later kunnen gebeuren.

De heer De Wit (SP):

Ik begin bij de proceskosten. Ik spreek niet over de mensen die het kunnen betalen, maar over de mensen die op dit moment in de gevangenis zitten. Tot mijn spijt moet ik dat zo uitdrukken dat dit mensen zijn die in enigerlei vorm psychische of andere problemen hebben en geen inkomen hebben. Daarvoor hebben wij als wetgever ook gezorgd. Mensen die een uitkering hadden, krijgen die niet meer. Het grootste deel van de populatie in de gevangenis heeft geen inkomen. De staatssecretaris laadt hen op met een schuld. Dat vind ik een slechte start. Wat hij doet, vraagt eigenlijk om recidive. Is de staatssecretaris dit met mij eens en vindt hij dat geen argument om ermee te stoppen?

Staatssecretaris Teeven:

Ik zie daarin geen reden om er helemaal mee te stoppen. De heer De Wit vraagt wie er nu eigenlijk in de gevangenis zitten. In Veenhuizen is er een keurige tentoonstelling over geweest. Daarin zitten de bad, de mad en de sad. Die zitten op dit moment in Nederland in de gevangenis. Er zijn dus heel veel personen die wel kunnen betalen. Er zijn ook mensen die misschien nu niet kunnen betalen, maar daartoe na afloop van hun straf wel in staat zijn. Er zijn ook mensen, dat moet ik de heer De Wit toegeven, die nooit zullen kunnen betalen. Het lijkt mij niet juist om het daarom helemaal niet te doen. Volgens mij is er best een eigenbijdrageregeling te ontwerpen waarbij een aantal dingen kunnen worden gedaan. De heer Van der Steur sprak bijvoorbeeld over arbeid in de gevangenis. Met arbeid buiten de gevangenis met elektronische detentie kan ook geld worden verdiend en worden terugbetaald. Waarom moet de overheid dat allemaal financieren als er ook mogelijkheden zijn om de personen dit zelf te laten financieren? Ik denk dat er niets mis mee is dat gedetineerden in Nederland meebetalen aan hun eigen kosten van onderhoud voor de overheid.

De heer De Wit (SP):

Ik wil nog reageren op de staatssecretaris, maar dat zal ik op een later moment doen. Wel krijg ik graag nog een antwoord over het hoger beroep.

Staatssecretaris Teeven:

Bedoelt de heer De Wit de directe tenuitvoerlegging?

De heer De Wit (SP):

Ik bedoel het onschuldprincipe.

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb gezegd dat er een uitgebreid rapport is opgesteld, dat wij de rechtsstelsels in Frankrijk, Engeland en Duitsland hebben vergeleken met de ideeën in het regeerakkoord. Wij hebben gekeken naar de dadelijke tenuitvoerlegging, de dadelijke uitvoerbaarheid van vonnissen in eerste aanleg. Die zaken zijn getoetst bij de hoogste Europese rechter. Er verzet zich geen enkel principe tegen het dadelijk ten uitvoer leggen van een vonnis in de eerste aanleg. Je kunt er bezwaren tegen hebben, Je kunt het er niet mee eens zijn, maar er is geen rechtstatelijk beginsel waarom je dat niet zou kunnen doen, mits je rekening houdt met voldoende compensatie- en correctiemogelijkheden. Dan is dit heel verdedigbaar.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Voorzitter. Eigenlijk hoor ik de staatssecretaris zeggen: Europees mag het, dus we gaan dat doen. Volgens mij zit daar nog een vraag tussen: hoe bouw je vertrouwen op in de rechtsstaat en in rechters als je bewust het risico neemt om mensen die onschuldig zijn, op te sluiten? We noemden dit niet voor niets "collateral damage", maar dit zijn echte mensen. Geen slachtoffer schiet daar iets mee op, want de schuldigen lopen rond, terwijl onschuldigen vastzitten. Zou de staatssecretaris nog een poging kunnen doen om mij uit te leggen waarom dit de beste oplossing is voor dit probleem? Volgens mij ligt dat probleem elders: er zijn mensen die hun straf ontlopen.

Staatssecretaris Teeven:

Dan toch even in de volle breedte. Dat probleem los je er namelijk ook nog mee op; ik zal dat zo direct nog even toelichten. Ik denk dat het heel belangrijk is dat wij in Nederland naar een situatie gaan waarin de pakkans is verhoogd, waarin we mensen – als dat nodig is – vasthouden tot hun berechting, en waarin mensen, als zij eenmaal zijn gevonnist door de rechter en er duidelijkheid is over hun zaak, hun gevangenisstraf zo snel mogelijk uitzitten of hun werkstraffen verrichten, zeker als er sprake is van slachtoffers. Je moet het volgende overwegen: in welk percentage van de zaken wordt een rechter in eerste aanleg, die serieus naar een zaak heeft gekeken, gecorrigeerd door een hogere rechter? Dat gegeven moet je afwegen tegen een ander belang, namelijk dat slachtoffers zien dat de overheid en de samenleving de mensen die hun wat hebben aangedaan daadwerkelijk corrigeren. Vandaar dat we die drempel hebben gelegd bij een gevangenisstraf van één jaar of meer. We hebben dit eens uitgezocht voor de jaren 2010 en 2011, om te zien waarover we nu eigenlijk praten. Welnu, in 2011 was er vrijspraak in hoger beroep in 9% van alle uitspraken van alle gerechtshoven bij elkaar. Dat zijn dus ook zaken waarin er zowel in eerste aanleg als in hoger beroep werd vrijgesproken; een dubbele vrijspraak dus, waardoor de betreffende persoon niet eens onder deze regeling valt. De verwachting is dat er in ongeveer een kwart van die 9% van die zaken – dus driekwart niet, maar een kwart wel – in eerste aanleg een veroordeling is, en in hoger beroep vrijspraak. Uiteindelijk zou de rechter in dat soort zaken dus zeggen dat het feit niet is bewezen.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Als ik de redenering van de staatssecretaris goed volg, komt het dus eigenlijk doordat het zo lang duurt voordat een zaak in hoger beroep voorkomt, en willen we het snel doen omdat het slachtoffer dat nodig heeft. We stoppen die mensen dus maar alvast in de gevangenis omdat we het in Nederland niet voor elkaar krijgen om zaken vrij snel te laten voorkomen. Het is dus eigenlijk het gevolg van te weinig geld in de hele strafrechtsketen. En we zeggen: jammer dan. Ik heb het even snel uitgerekend: zoveel mensen als vijf keer de Tweede Kamer zouden ten onrechte in de gevangenis komen. Dat geeft verwoeste levens en een verminderd vertrouwen in de rechtsstaat. Moet je, om slachtoffers daadwerkelijk hun rechtsgevoel te geven, het probleem niet oplossen waar het zit? Er wordt niet snel genoeg berecht. Daarom snel een zaak in eerste instantie en een snel hoger beroep, en dan pas de straf.

Staatssecretaris Teeven:

Wij delen met elkaar dat wij vinden dat het snel moet, maar even de feiten. Mevrouw Van Tongeren zegt: vijf keer de Tweede Kamer. Dat cijfer klopt niet. In 2011 betrof het totale aaantal vrijspraken 1014 zaken; daarin beslisten de hoven dus tot vrijspraak. Een kwart daarvan is 250, en dat is aanzienlijk minder dan waarover mevrouw Van Tongeren sprak. Dit zijn dus de cijfers; ik heb ze even uitgezocht. In 2010 ging het om 937 vrijspraken in hoger beroep; 8% van het totale aantal beslissingen. We zijn het dus oneens over de aantallen.

Maar los van de aantallen is er ook discussie mogelijk. Als iemand snel kan worden berecht, ontstaat er ook snel duidelijkheid in de samenleving over leed, kunnen slachtoffers beginnen met leedverwerking en krijgen daders een nieuwe start. Vele fracties hebben aandacht gevraagd voor zaken als die van zedendelinquenten die maar buiten blijven lopen omdat ze een keer tijdens het voorarrest buiten zijn gekomen en daarna nooit meer vast zijn komen te zitten. Waarom zou je dan moeten wachten met het begin van de tenuitvoerlegging van een straf tot de afronding van een cassatieprocedure bij de Hoge Raad? Dan is het toch tegenover slachtoffers, en soms ook tegenover nabestaanden in de samenleving, veel beter om dat meteen te doen?

Ik geef een ander voorbeeld. Wij weten dat politie en Openbaar Ministerie in fraudezaken voorbeelden moeten stellen. Juist in fraudezaken komt het heel veel voor dat mensen een korte periode in voorarrest zitten en dan na een jaar bij de rechtbank komen, waar zij worden veroordeeld tot een gevangenis van vierenhalf jaar. Vervolgens gaan zij in hoger beroep en komen zij, weer twee jaar later, voor in hoger beroep, waarna er weer een jaar cassatie bijkomt. Al die tijd zitten zij hun straf niet uit en denken de slachtoffers van fraudeurs waarom er niets gebeurt. Nu doet het kabinet daar iets aan door hier nu eens werk van te maken. Er zit schade in; dat delen wij met elkaar, maar die mensen gaan wij compenseren en zo goed mogelijk maatregelen nemen. Het is een afweging van belangen. 97,6% van de mensen wordt terecht veroordeeld; dat is een andere kant het verhaal.

De heer Recourt (PvdA):

Ik heb een vraag over het begin, namelijk de tweefasenbehandeling waarvoor het experiment wordt uitgebreid. Daar ben ik heel blij mee. De PvdA heeft er met andere fracties op gewezen dat dit een mogelijkheid is om de kwaliteit te verbeteren. Wordt bij die uitbreiding ook het spreekrecht voor slachtoffers meegenomen? Aangezien in het regeerakkoord staat dat het experiment wordt uitgebreid, lijkt dit al op voorhand een mooie praktijkcase om voordat het wetsvoorstel er is te kijken of dat spreekrecht in een tweefasensysteem beter tot zijn recht komt.

Staatssecretaris Teeven:

Dat was wel de bedoeling met de pilot in Amsterdam. Het spijt mij zeer dat daar blijkbaar nog geen zaak is gevonden door het bestuur van de rechtbank die zich daarvoor aandient. Dat is mij althans verteld. Ik ben zeer bereid om dit ook in die pilot in te brengen, ook als wij die op meerdere plaatsen gaan houden. Ik deel met u de urgentie. Dan kunnen wij ook zien op welke praktische bezwaren dat stuit. Bij mij bestaan meer bedenkingen dan bij de vertegenwoordigers van beide fracties, maar die kunnen wij misschien in die pilot gaan oplossen.

Wij zullen over de dadelijke uitvoerbaarheid nog verder nadenken en met een voorstel komen. Belangrijk is dus dat je aan rechters voldoende compensatiemogelijkheden biedt en dat je ook voldoende mogelijkheden biedt om zo'n in eerste instantie ingezette straf na vonnis van de rechtbank ook te onderbreken wanneer je ziet dat er ongewenste effecten zijn. Dat is heel belangrijk, want dat hoort er wel bij.

Ik vind het ook nodig dat wij bij zedendelinquenten langer kunnen terugkijken en langdurig en, indien nodig, ook levenslang toezicht mogelijk maken. Mevrouw Berndsen heeft daarvoor in haar inbreng aandacht gevraagd. Op haar vragen daarover ben ik in mijn schriftelijke antwoorden uitgebreid ingegaan.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

De staatssecretaris is daarop inderdaad in de schriftelijke beantwoording ingegaan. Hij heeft aangegeven dat er ervaringen zijn opgedaan in Canada, Engeland en Duitsland. Kan hij ons berichten hoe dat wordt uitgevoerd en wat de resultaten daarvan zijn? Ik ken een maatregel uit Engeland die hier als een succesvolle maatregel naar voren werd gebracht. Dan doel ik op de ASBO-maatregel, Anti-Social Behaviour Order voor jongeren, die in de praktijk absoluut niet bleek te voldoen. Ik denk dat het goed is dat wij dan ook naar de resultaten van iets dergelijks kijken.

Staatssecretaris Teeven:

Zeker, maar daarin gaan wij natuurlijk wel alles meenemen. Bij het levenslang toezicht zou je bijvoorbeeld ook kunnen denken aan maatregelen die van de zijde van uw fractie zijn voorgesteld en die op dit moment ook plaatsvinden met begeleiding, zoals het COSA-projejct, waarbij het koppelen van een buddy aan een gedetineerde heel positieve resultaten blijkt op te leveren. Dus er zaten in het ASBO-verhaal wel degelijk ook positieve effecten. Het was niet allemaal negatief.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik krijg geen antwoord op mijn vraag aan de staatssecretaris of hij de voorbeelden die hij heeft genoemd wil onderbouwen door aan te geven hoe ermee gewerkt wordt en wat de resultaten daarvan zijn.

Staatssecretaris Teeven:

Jazeker. Dat zal ik doen als dat aan de orde is. Ik zal de Kamer daarover ook een brief sturen.

Ik kom te spreken over kansspelen, een klein blokje. De omzet in Nederland wordt geschat tussen 200 en 800 miljoen euro. De heer Van Oosten heeft gevraagd naar het tijdpad van dit traject. Wat zijn de voornemens van de regering met betrekking tot de kansspelen? Ik streef ernaar om het wetsvoorstel met betrekking tot regulering van online kansspelen voor 1 april volgend jaar in consultatie te brengen. Dan zijn wij daar volledig mee klaar. Aangezien het aanbieden van gokspelen geen kerntaak is van de overheid, zal ook Holland Casino onder voorwaarden worden verkocht. Dit is al in de publiciteit gekomen. Dat biedt ruimte aan nieuwe aanbieders op de casinomarkt. Zij zouden onder strikte voorwaarden kunnen worden toegelaten. Ik zal dit uiteraard in nauwe afstemming met de staatssecretaris van Financiën doen. Het eerste in de lijn is dus het wetvoorstel over online kansspelen. Volgend jaar al komen wij met wetgeving op het terrein van de casino's. Begin 2015 zullen wij met wetgeving op het terrein van het loterijstelsel komen. Wij zullen hierover uiteraard nog veel spreken met de Kamer, maar het lijkt mij handig om dat nu al mee te nemen.

Ik kom op een aantal overige onderwerpen die ik heb aangekondigd, te beginnen bij de verklaring omtrent gedrag. Mevrouw Kooiman heeft mij gevraagd of ik de terugkijkperiode bij het verlenen van een verklaring omtrent gedrag voor jeugdige criminelen kan terugbrengen van vijf naar twee jaar. Momenteel kijkt de dienst Justis bij de beoordeling van een vog-aanvraag vier jaar terug. Mede in het kader van het adolescentenstrafrecht dat momenteel voorligt, vind ik dat mensen die een jeugdzonde begaan hebben, een kans moeten krijgen om te resocialiseren door stage te lopen om een baan te vinden. Binnen het huidige beoordelingskader is ook ruimte om rekening te houden met de leeftijd van de aanvrager. Als de terugkijkperiode wordt verkort – ik verwacht daar positieve effecten van – moet het wel gaan om mensen die ten tijde van de vog-aanvraag maximaal 22 jaar oud zijn. Dat is de voorwaarde die ik eraan wil staan. Ik merk hierbij het volgende op, want ik zie mevrouw Helder naar de interruptiemicrofoon lopen. Dit zal niet gaan gelden voor jongvolwassenen die een zeden- of geweldsdelict hebben begaan. Ook bij andere ernstige strafbare feiten moet naar mijn oordeel de terugkijktermijn van vier jaar worden gehandhaafd. Ik hoop de Kamer voor eind december dit jaar te informeren over de invulling van de toezegging die ik heb gedaan.

Mevrouw Helder (PVV):

Het is mooi dat de staatssecretaris dat alvast toezegt. Dat was niet helemaal mijn vraag, al zit die er al wel voor een stukje in. Wij hebben een spoeddebat gehad over jongeren die onevenredig gedupeerd zouden worden door het vog-systeem. Er is een heleboel gekrakeel geweest over cijfers. De staatssecretaris bracht dit terug tot de volgende proporties. In 2010 werd bij jongeren tot 18 jaar in 0,4% van de gevallen geen vog afgegeven en bij jongeren tot 23 jaar in 0,8%. De SP heeft gevraagd om de terugkijktermijn te verkorten tot twee jaar. De staatssecretaris heeft hierop uitdrukkelijk gezegd: nee, want in gevallen waarin de vog geweigerd werd, ging het niet om het stelen van een rolletje pepermunt, maar om ernstige delicten. Nu zegt hij: die zonder ik uit. Dan blijft er 0% over. Wat heeft de SP nu binnengehaald?

Staatssecretaris Teeven:

Ik vind het aandoenlijk om te constateren dat mevrouw Helder zich druk maakt over de vraag wat de SP binnenhaalt, maar dat terzijde. Hoe dat gewogen wordt, laat dat ter beoordeling over aan de leden van de Kamer. Naar mijn mening heeft de SP echter wel degelijk iets binnengehaald. Ik heb de goede gewoonte om ook op werkbezoek te gaan bij instellingen via welke jongeren proberen terug te komen in de samenleving. Ik voer dan ook gesprekken met jongeren. Ik ben daar al een jaar mee bezig in jeugdinstellingen en jeugdgevangenissen. Ik ben ook op praktijkvoorbeelden gestuit die buitengewoon schrijnend en onrechtvaardig waren. Blijkbaar ontmoet ik toch iets meer dan die 0,4% waarvan ik destijds in het debat melding heb gemaakt; soms moet je niet alleen afgaan op de cijfers. Ik denk dat wij er goed aan doen als wij jongeren laten terugkeren in de samenleving om recidive te beperken. Het is altijd beter dat jongeren een kans krijgen om te gaan werken dan dat ze een beetje voor niets rondlummelen.

Mevrouw Helder (PVV):

Op dat punt is de PVV het wel met de staatssecretaris eens. Het ging me niet om wat de SP heeft binnengehaald, maar de staatssecretaris nam in dat spoeddebat over dezelfde feiten een veel harder standpunt in dan nu. Ik vind dat leuk om te zien, hoor, maar ik concludeerde in eerste termijn al dat de staatssecretaris zonder de PVV een softie is. Dat handhaaf ik.

Staatssecretaris Teeven:

Laat mij dan maar een softie zijn op dit soort onderwerpen. Maar als ik jongeren kan terugbrengen in de samenleving en als die aan het werk kunnen komen doordat ik een beetje met verstand omga met dingen waar ik tegen aanloop, dan heb ik er niets op tegen om daarvoor als softie te worden aangemerkt. Die jongeren gaan dan in ieder geval niet opnieuw strafbare feiten plegen. Als je de Volkskrant van vorige week zou hebben gelezen, dan zou je bijna denken dat het echt een andere toon is. Soms is het echter ook gewoon een kwestie van normaal nadenken. Werkt het goed? Nee, het werkt niet echt goed. Dan ga je niet dogmatisch aan iets vasthouden. Dan keer je als lid van het kabinet terug op je schreden en denk je: we gaan het beter doen. Zo werkt het soms ook. Het is even niet anders. Ik kan het ook niet anders maken. Ik doe echt mijn best, zeg ik maar tegen de heer Marcouch.

Ik kom nu op het College bescherming persoonsgegevens. De heren Schouw en Van Oosten hebben erop gewezen dat volgens het regeerakkoord het College bescherming persoonsgegevens meer bevoegdheden moet krijgen, waaronder de bevoegdheid om meer boetes uit te delen. Ze vragen hoe en wanneer we dat gaan doen. We zijn al begonnen met het wetsvoorstel Meldplicht datalekken. De Kamer weet dat we dat wetsvoorstel hebben gemaakt om dat te regelen. Over dat wetsvoorstel is inmiddels een advies van de Raad van Staten ontvangen. Dat was eigenlijk ter uitvoering van het vorige regeerakkoord, maar wij gaan daarmee door. Ik zal het advies van de Raad van State verwerken en dan kan het wetsvoorstel op korte termijn naar de Kamer. In dat wetsvoorstel staan ook die tandjes of tanden waar de heer Schouw en andere Kamerleden om hebben gevraagd. Ik gebruik soms het woord "tandjes", anderen zeggen "tanden", maar dat geeft niet.

Het zal daar niet bij blijven. In antwoord op de vraag van de heer Schouw en anderen meld ik dat ik van plan ben om een uitbreiding van de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete op te nemen in een nota van wijziging op het wetsvoorstel over de meldplicht. Ik moet die weg wel kiezen, want dan kan er nog een en ander worden uitgewerkt. Ik wil het College bescherming persoonsgegevens en de Raad van State daar nog wel over horen. Volgens mij is dit de beste weg. Op dit moment staat echter nog niet vast welke feiten beboet zullen worden. Dat moeten we goed uitzoeken, want overtredingen moeten in dat wetsvoorstel zo concreet mogelijk worden geformuleerd. Dat is lastig bij een algemene wet als de Wet bescherming persoonsgegevens.

Ik kom op de financiën van het CBP. Net als alle departementen, baten-lastendiensten en uitvoerende zbo's heeft het CBP sinds 2008, toen de financiële crisis uitbrak, verschillende taakstellingen opgelegd gekregen. Voor het CBP loopt de taakstelling op tot slechts – ik herhaal: slechts – ruim 12% in 2016. De afgelopen jaren heb ik het CBP namelijk bij een aantal taakstellingen ontzien. Daarnaast is het budget van het CBP ondanks de financiële crisis in dezelfde periode exclusief loon- en prijsbijstelling verhoogd met 17%. Dat is in deze tijden van crisis dus een netto-ophoging van het budget in de genoemde periode met 5%. We hebben zeer recent met het CBP overlegd over de begroting voor 2013. Dat was voor het verzenden van de brief naar de Kamer. Ik heb het CBP toen gevraagd om concreet aan te geven welke risico's worden gelopen en of er aangelegenheden zijn die dringend om onderzoek vragen dan wel handhavingsvragen die niet ter hand kunnen worden genomen. Tot op heden heb ik daarover nog geen concrete signalen ontvangen. Het is overigens aan het CBP zelf om uit te maken wie welke zaken oppakt en aan welke zaken prioriteit wordt gegeven. Het is werkelijk nog een beetje te vroeg om nu al, naar aanleiding van één brief, te zeggen dat wij er budget bijdoen, hoewel ik mij realiseer dat het in 2013 meer taken krijgt. Op hetzelfde moment hebben wij hier een tribune vol met personeelsleden van de Dienst Justitiële Inrichtingen, die allemaal moeten vrezen voor hun baan. Ik ga dus heel zorgvuldig met extra middelen om.

De heer Recourt (PvdA):

Ik ben erg blij met de boetebevoegdheid voor het College bescherming persoonsgegevens, maar dan het geld. Daar vraagt het allang om en niet ten onrechte, want het is krap bemeten. Ik heb dat al eerder naar voren gebracht. Nu brengt die boetebevoegdheid geld op. Ik vraag de staatssecretaris heel voorzichtig om het volgende. Hij hoort mij een beetje twijfelen, want wij willen ook niet dat de boetes die de politie uitschrijft, direct naar de politie teruggaan. Dat zou een immorele prikkel zijn. Zo willen wij ook niet dat de boetes van het College bescherming persoonsgegevens direct daarnaar teruggaan. Desalniettemin geeft de opbrengst van die boetes ruimte in de begroting van het ministerie tegen de tijd dat die bevoegdheid geïmplementeerd is en ten uitvoer is gelegd. Is er een mogelijkheid om te bedenken hoe die ruimte in het budget ten goede kan komen aan het College?

Staatssecretaris Teeven:

De heer Recourt heeft zelf al aangegeven dat je absoluut geen perverse prikkels moet hebben en dat je daar uit principiële overwegingen ook niet aan zou moeten beginnen. Overigens is dit onderwerp weleens eerder ter sprake gekomen. Ik ben zeer bereid om dit punt met de voorzitter van het CBP te bespreken. Ik sluit ook niet op voorhand uit dat daar mogelijkheden voor zijn, maar ik vind het nu echt veel te vroeg om vanwege één brief van het college te gaan bijplussen terwijl de wetgeving nog tot stand moet komen.

De heer Van der Steur (VVD):

De VVD-fractie is het geheel met de staatssecretaris eens. Als wij dat onderwerp behandelen, dan doen wij dat op basis van het wetsvoorstel als dat er eenmaal ligt. Eén ding is zeker, de VVD hecht eraan dat, als wij vinden dat het CBP boetebevoegdheid en taken in het wetgevingsproces in Nederland moet hebben, het ook geëquipeerd moet zijn om dat te doen.

Staatssecretaris Teeven:

Dat zijn wij helemaal eens. De regering vindt het CBP ook een buitengewoon belangrijk instituut, dat wij serieus moeten nemen. Als wij het extra taken geven, moeten wij daar dus serieus naar kijken, maar tegelijkertijd wil ik waken voor het stellen van prioriteiten waarvan je je afvraagt: is dit het belangrijkste wat wij moeten doen in de samenleving? Ik heb het CBP gevraagd om daar wat meer duidelijkheid over te geven. Die heb ik nog niet gekregen. Daar gaan wij de komende weken uiteraard wat aan doen. Dat hoort daar ook bij. Dat laat onverlet dat wij delen dat het een belangrijk instituut is, dat belangrijk werk doet op het gebied van privacybescherming.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik deel de opmerking van de staatssecretaris dat die prioriteitstelling essentieel is. Ik wens hem succes in het overleg met het CBP. Dat betekent overigens dat de VVD-fractie het voorliggende amendement hierover op dit moment zeker niet zal steunen.

De heer Schouw (D66):

Even aandraaien nog. Ik wil graag dat de staatssecretaris bevordert dat wij die hele wetgeving en boetebevoegdheid in het voorjaar van 2013 afhandelen. Kan hij dat toezeggen?

Staatssecretaris Teeven:

Het zal niet aan mij liggen, want die urgentie delen wij, maar in de Eerste Kamer zijn er geluiden, die de heer Schouw wellicht ook heeft vernomen, in de zin van: moeten wij niet wachten op Europa, op waar Europa mee komt in het kader van de nieuwe Richtlijn Privacybescherming, voordat wij die stappen zetten? Dat is niet mijn insteek. Van de zijde van de regering hoeft de heer Schouw daar dus niet voor te vrezen, maar dan is het goed om eens met de overkant te bespreken of de urgentie door beide Kamers van het parlement wordt gedeeld.

De heer Schouw (D66):

De staatssecretaris weet dat de overkant pas aan de beurt komt nadat hij hier met zijn wetsvoorstel is gekomen en wij dat hebben behandeld. Dan zien wij wel wat de overkant ervan maakt. Nogmaals, ik wil de toezegging van de staatssecretaris dat we zijn spulletjes bij wijze van spreken in januari, februari krijgen, zodat wij die hier kunnen behandelen.

Staatssecretaris Teeven:

Mijn "spulletjes" krijgt de heer Schouw niet. Dat gaan wij niet doen, maar het wetsvoorstel zal de Kamer ergens in de eerste helft van 2013 bereiken.

De heer Schouw (D66):

Dat vind ik toch echt een beetje te laat, want dan kunnen wij dus niet in de eerste helft …

De voorzitter:

Nee, mijnheer Schouw. U hebt al twee vragen gesteld.

Staatssecretaris Teeven:

Als ik toezeggingen doe, dan is het goed gebruik dat ik die ook probeer na te komen. Althans, dat geldt voor de minister als hij toezeggingen doet en dus ook een beetje voor mij als junior staatssecretaris. Als ik toezeggingen doe die ik niet kan nakomen, heeft de heer Schouw er ook niks aan. Dat moet ik dus vooral niet doen.

De heer De Wit heeft zijn zorgen geuit over het aantal mensen dat een beroep doet op de rechtsbijstand. Hij heeft dat ook in het verleden gedaan; zo ken ik hem ook. We hebben die zorgen ook wel eens met elkaar gedeeld. Ik moet constateren dat de aantallen toevoegingen voor de gefinancierde rechtsbijstand in 2011 en 2012 zijn gestegen, evenals de bijbehorende uitgaven. In verband met de beheersbaarheid van die uitgaven is dus een stelselherziening noodzakelijk. Ik heb de Kamer daarover geïnformeerd in een brief op 10 juli jongstleden. Er wordt op dit moment gezocht naar oplossingen die passen binnen de mogelijkheden van de rechtsstaat. De minister heeft al uitgelegd wat wij onder het woord "rechtsstaat" verstaan. Het gaat in het bijzonder om de oplossingen die de toegang tot het rechtsstelsel voor eenieder zo veel mogelijk waarborgen, met inachtneming van de grondwettelijke kaders. Wij komen dus met een voorstel om de taakstelling, die er inderdaad aankomt – ik moet toegeven dat die verwachting van de heer De Wit uitkomt – op een zo verantwoord mogelijke wijze in te vullen.

De heer De Wit (SP):

Vooralsnog is er geen ander systeem en hebben wij te maken met het huidige systeem. Er is overigens enige verwarring. In de monitor van de Raad voor Rechtsbijstand wordt gesproken over een daling van het aantal toevoegingen: 414.000 toevoegingen in 2011 is 16.000 minder dan in 2010. In het antwoord van de staatssecretaris wordt een andere systematiek gevolgd. De staatssecretaris wijst daar zelf ook op. Er is dus enige verwarring en misschien kan de staatssecretaris daar helderheid over geven. Het gaat mij echter vooral om het volgende. Door de verhoging in 2013 van de eigen bijdrage en de gelijktijdige verlaging van de vergoeding per punt voor de advocatuur, kun je er vergif op innemen dat er minder mensen zullen kunnen procederen, omdat men het niet meer kan betalen. De eigen bijdrage, bijvoorbeeld bij echtscheidingen, stijgt met meer dan € 100. Dat is bijna onbetaalbaar voor een heleboel mensen. Belemmeren we zo langzamerhand niet de toegang tot de rechter doordat het systeem niet meer deugt?

Staatssecretaris Teeven:

Dat is iets waarvoor we moeten waken, dat geef ik toe. Het is een wankel evenwicht. Ik zal dat ook met de Kamer delen. Ik heb dat in de afgelopen twee jaar ook gedaan bij de bezuiniging op de rechtsbijstand. We hebben een aantal taakstellingen gehad, uit Balkenende IV maar ook uit Rutte I. Ik denk dat het goed is om te constateren dat kaasschaven niet werkt. We zullen dus tot andere oplossingen moeten komen. Dat betekent dus ook een stelselherziening; die zit eraan te komen. Tegelijkertijd zit ik echter ook met een aantal bezuinigingen die moeten worden gerealiseerd. We zullen de Kamer hierbij betrekken en met haar van gedachten wisselen. Met alle zorgen die de heer De Wit daarover heeft geuit, zal ik proberen om een zo evenwichtig mogelijke bezuiniging tot stand te brengen.

De heer De Wit (SP):

Nog één keer. Onze fractie krijgt berichten van mensen die zeggen: moet je eens kijken wat hier gebeurt! Ons advies is dan heel vaak: je moet een advocaat inschakelen. Het standaard antwoord daarop is tegenwoordig bijna altijd: ik kan het niet meer betalen. Dat geldt juist voor de mensen die net boven de grens zitten voor de gefinancierde rechtsbijstand, bijvoorbeeld voor kleine ondernemers in het midden- en kleinbedrijf. Het geldt echter ook voor mensen die onder de gefinancierde rechtshulp vallen. De staatssecretaris doet daar nog een forse schep bovenop in 2013. Ik doe een beroep op de staatssecretaris om hier nog eens goed naar te kijken. Ik vraag hem om de effecten op de toegang tot het recht opnieuw te bekijken. Zijn die niet strijdig met het grondwettelijke recht van mensen om te procederen?

Staatssecretaris Teeven:

Op de helderheid over de verschillende metingen van het aantal toevoegingen kom ik in de loop van mijn eerste termijn nog even terug. Ik hoop de heer De Wit daar meer duidelijkheid over te kunnen geven. Ik zeg hem echter toe dat ik dit onderwerp zeer wel zal meenemen in mijn overwegingen en de Kamer daar tijdig over zal berichten. Ik heb dat overigens in de afgelopen twee jaar ook gedaan met de invulling van de taakstellingen. Uiteindelijk verschilden wij wel op een aantal punten van mening, maar is de Kamer daar toch in ruime meerderheid mee akkoord gegaan.

De heer Recourt heeft mij gevraagd hoe ik aankijk tegen het voorstel om bij de pilot inzake mediation die binnenkort van start gaat bij vijf rechtbanken, gebruik te maken van professionele mediators. Mij is bekend dat de rechtspraak pilots voor mediation in het strafrecht voorbereidt. Wanneer die plannen worden voorgelegd, zullen de minister en ik die beoordelen. Na een eventuele uitvoering en evaluatie van de pilots zullen wij de noodzaak voor een toevoeging van de professionele mediator bezien. Al te hoge verwachtingen wil ik wel temperen, aangezien ik met voorstellen zal komen voor een stelselherziening op het terrein van de gefinancierde rechtsbijstand, met het oog op beheersing van de kosten. Er zijn op dit moment overigens al vele mogelijkheden voor slachtoffers om in gesprek te gaan met daders. Die gesprekken worden ook begeleid door een professionele bemiddelaar.

De heer Recourt (PvdA):

Ik dank de staatssecretaris in ieder geval voor de uitgestoken hand, maar ik hoor hem zeggen: na de pilot. Mijn verzoek is nou juist om de toevoeging voor de pilot af te geven om in de pilot zo goed mogelijk te kunnen zien of het werkt of niet. Een dader-slachtoffergesprek is overigens wat anders dan mediation. Met name in het belang van het slachtoffer moet dit proces zorgvuldig plaatsvinden.

Staatssecretaris Teeven:

Als wij bij vijf rechtbanken alles doen wat de heer Recourt vraagt, heeft dat ogenblikkelijk financiële consequenties. Ik zeg de heer Recourt toe dat ik met de minister bekijk of wij dit moeten doen en of dat op alle plaatsen moet. Ik ga de Kamer daarover per brief informeren.

De heer Van der Steur (VVD):

De VVD-fractie heeft in het verleden ook onderzoek gedaan naar mediation in het strafrecht. Met name de praktijk in Canada is zeer veelbelovend. Daarbij is wel essentieel dat het professionele en onafhankelijke mediators zijn die ook in de pilot gaan meedraaien. Als het mensen zijn die een gezagsrelatie hebben met de werkgever, kun je de resultaten niet goed vergelijken met het gewenste eindresultaat, namelijk dat mediation plaatsvindt door professionele en vooral ook onafhankelijke mediators, die gecertificeerd zijn bij het NMI of later nog passen in het initiatiefwetsvoorstel dat ik hierover nog zal indienen. Dat geef ik de staatssecretaris graag mee.

Staatssecretaris Teeven:

Het is inderdaad de bedoeling dat wij uitgaan van de professionele bemiddelaar die niet in een gezagsrelatie met de werkgever staat, zoals de heer Van der Steur beschrijft. Ik zal mij hierover met de minister verstaan. Daarna hoort de Kamer hoe wij hier uiteindelijk op zullen reageren. Ik ben niet op voorhand afwijzend.

De heer Van der Staaij heeft mij gevraagd of ik budget wil vrijmaken voor de verdere verbetering van adoptieprocedures. Ik heb op 19 april een doorlichting met de Kamer besproken. Daaruit kwam niet direct naar voren dat extra geld tot verbetering van de adoptieprocedure zou leiden. De voorgestelde verbeteringen hebben juist gezien op de verschillende rollen van de partners in de adoptieketen, bijvoorbeeld de instelling van raden van toezicht bij de vergunninghouders en een aangepast kwaliteitskader voor de vergunninghouders. Gezien de huidige economische situatie en de daarbij horende bezuinigingsopdracht kies ik niet voor het vrijmaken van extra gelden ten koste van andere belangrijke onderwerpen, want daar gaat het uiteindelijk over. Overigens wijs ik erop dat er nog enige tijd beroep kan worden gedaan op de regeling.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik ben bang dat er nu even twee dingen door elkaar lopen. Misschien is het wat verwarrend dat er twee amendementen op dit terrein zijn. Met het ene amendement wil ik bewerkstelligen dat de tegemoetkoming van de adoptiekosten blijft bestaan als de regeling afloopt. Het andere amendement gaat erom dat er geld beschikbaar wordt gesteld binnen de organisatie van Justitie zelf, zodat er geen verdere vertraging wordt opgelopen met de herziening van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie. Er was aangekondigd dat die herziening in 2012 verder beslag zou krijgen. Ik hoorde eerder van het kabinet dat de plannen die geld opleveren, naar voren worden gehaald. Ik ben bang dat daardoor dit wetsvoorstel, dat ziet op de versterking van het toezicht op adoptie en de kwaliteit van adoptie, vertraging zou oplopen.

Staatssecretaris Teeven:

Wij hebben dit tijdens het algemeen overleg van 19 april ook gedeeld. Ik vind het met de heer Van der Staaij jammer dat wij dat wetsvoorstel hebben moeten deprioriteren. Er zijn echter ook op basis van het regeerakkoord zoveel wetgevingsactiviteiten dat je weleens keuzes moet maken. Er is gezegd dat wij dit niet meteen kunnen doen. Wij zien er dan ook geen middelen voor. Ik kom zo nog over het amendement te spreken, maar wij hebben ervoor gekozen om nu geen geld vrij te maken ten koste van andere belangrijke onderwerpen. Er is zeker urgentie, maar er is nog meer urgentie bij andere onderwerpen in het regeerakkoord.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voor alle duidelijkheid, de staatssecretaris bevestigt wel de analyse dat, als je er niet iets voor regelt, het wetsvoorstel verder vertraging oploopt terwijl het al vele jaren geleden aangekondigd is.

Staatssecretaris Teeven:

Dat kan ik bevestigen. Het spijt mij ook, want ik had een ander voornemen in het algemeen overleg van 19 april. Deze keuze is gemaakt en dit is de consequentie daarvan. De analyse van de heer Van der Staaij is juist.

De heer Van der Staaij kwam ook naar voren voor de tijdelijke regeling. Destijds is op wens van de Kamer de tijdelijkheid van de regeling tot 1 januari 2013 opgenomen. Zoals ik heb aangegeven in reactie op verschillende vragen van onder anderen mevrouw Van Tongeren, sta ik geen verlenging van die alternatieve regeling voor. Ik vind het op dit moment niet verantwoord om met een alternatief te komen voor adoptieouders voor de periode na 1 januari 2013. Wat mij betreft, is het aan die potentiële ouders zelf om de afweging te maken of zij willen adopteren en of zij daarvoor zelf de benodigde financiële middelen willen vrijmaken. Ik wil niet meewerken aan een regeling na 1 januari 2013.

De heer Van der Staaij (SGP):

De staatssecretaris geeft aan dat de regeling eindigt en dat er geen geld is voor iets nieuws. Bij de behandeling van de tijdelijke wet is wel breed door de Kamer gezegd dat het te betreuren zou zijn als er in de toekomst niets voor in de plaats komt en wij niets aan die kosten kunnen doen, want dat zou simpelweg betekenen dat mensen met lagere inkomens heel moeilijk zullen kunnen adopteren. Wat is er dan uitgekomen aan alternatieven voor de huidige regeling?

Staatssecretaris Teeven:

Ik kan mij nog heel scherp herinneren wat ik toen tegen de heer Van der Staaij heb gezegd. Ik zou zoeken naar die alternatieven, maar in de tussentijd is de situatie van 's lands financiën wel verslechterd. Aan die omstandigheid kan niemand iets doen, maar het is wel een feit. Er zijn geen alternatieven en ik zie op dit moment echt geen ruimte om de regeling na 1 januari 2013 te continueren.

De heer Van der Staaij (SGP):

Het viel mij op dat in de begroting hiervoor nog wel een bedrag van 4 miljoen voor de komende jaren gereserveerd is. Zou dat, gelet op het lage aantal adoptiekinderen op dit moment, niet toereikend zijn om het budget te houden zoals het is, zodat je zonder extra geld toch de huidige regeling kunt verlengen?

Staatssecretaris Teeven:

Ik roep in herinnering wat wij hebben afgesproken. Als er geen alternatief was, zouden wij op 1 januari 2013 stoppen. Deze afspraak stond en ik doe die nu gestand. Dat heb ik ook met de Kamer afgesproken: geen aparte regeling meer voor adoptieouders na 1 januari 2013, wel voor ouders die voor 1 januari 2013 hebben geadopteerd, maar die nog wel kosten maken die pas vallen na 1 januari 2013. Het bedrag dat nu nog uitstaat, is daarvoor bestemd.

Ik heb de heer Krol net even zien langskomen. Hij is nu weer weg, maar ik ga dit onderwerp toch behandelen.

De voorzitter:

De heer Krol heeft zich officieel afgemeld wegens andere verplichtingen.

Staatssecretaris Teeven:

Hij heeft de begroting goed gelezen. Dit is voor de andere leden ook van belang, want hij heeft een fout ontdekt in de afgebeelde cijferreeksen in de begroting. Het komt niet vaak voor, maar het is wel gebeurd. In de tabel van onderdeel 34.4 op pag. 60 van de begroting van ons ministerie staan cijferreeksen afgebeeld die de uitgaven voor Slachtofferhulp Nederland en het Slachtofferfonds Geweldsmisdrijven voor 2013 en de komende jaren weergeven. Die reeksen zijn per abuis omgewisseld. De bijdrage voor het Schadefonds Geweldsmisdrijven blijft de komende jaren ongeveer gelijk, terwijl de bijdrage aan Slachtofferhulp Nederland vanaf 2015 toeneemt naar 30 miljoen. Dat was precies het punt dat de heer Krol in zijn eerste termijn heeft genoemd. Overigens is deze correctie ook in overeenstemming met de ambities die in het regeerakkoord staan. Voor de stemmingen over de begroting zal de Kamer een nota van wijziging ontvangen op de begroting, waarin dit wordt gecorrigeerd. Toch hulde voor degene die dit heeft ontdekt. In mijn tijd als Kamerlid heb ik er nog nooit zo scherp iets uitgehaald. Hij heeft dat wel gedaan.

Voorzitter, mogen wij een moment pauzeren?

De voorzitter:

Ja, dat wilde ik al vragen. Ik zal de vergadering enkele minuten schorsen.

Staatssecretaris Teeven:

Dank u wel.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Van Miltenburg

De heer Oskam (CDA):

Ik heb nog een nabrander over de enkelband. Ik hoorde de staatssecretaris zeggen dat deze niet bij zware delicten wordt toegepast en bij voorkeur aan het einde van de straf, als detentiefasering. De CDA-fractie kan zich daar erg in vinden, maar in combinatie met de bezuinigingen op de gevangenissen wil ik van de staatssecretaris weten of het de bedoeling is, dat als de politierechter vier maanden gevangenisstraf oplegt voor een huis-, tuin- en keukendelict, waarbij hij het strafblad en de persoonlijke omstandigheden meeweegt, een ambtenaar op het ministerie besluit er een enkelbandje van te maken?

Staatssecretaris Teeven:

Op ons departement loopt nu het project USB, dat inhoudt dat er een executieautoriteit komt, althans dat is de bedoeling. Er worden nu nog beslissingen genomen door het Openbaar Ministerie over de grote lijnen rond executie, maar op sommige plaatsen komt de minister in de plaats van het OM. De beslissingen over executie worden geconcentreerd. Het is niet zomaar een ambtenaar, om in de woorden van de heer Oskam te blijven, die even zo'n straf omzet, maar er wordt heel dicht bij de minister en de staatssecretaris daadwerkelijk uitvoering gegeven aan dat beleid.

De basale vraag bij het wetsvoorstel over elektronische detentie is of je zegt dat de oplossing is dat er een zelfstandige hoofdstraf komt in het Wetboek van Strafrecht en dat die hoofdstraf elektronische detentie heet, zodat de rechter de keuze heeft om elektronische detentie op te leggen naast een geldboete, een werkstraf, een studiestraf of een gevangenisstraf. Mevrouw Helder heeft daar bezwaar tegen, maar dat is wel een manier waarop je het kunt uitwerken. Een andere manier waarop je het kunt uitwerken is dat de wetgever zegt: als het Openbaar Ministerie ervoor kiest om zaken aan te brengen bij de politierechter, dan kiest het ervoor dat de zittingsrechter niet meer kan opleggen dan maximaal zes maanden. Het zegt mogelijk ook iets over de ernst van de strafbare feiten, als je een zaak aanbrengt bij de politierechter en niet bij de meervoudige kamer. Dan zou je ervoor kunnen kiezen om het om te zetten na de beslissing van de rechter of de politierechter in eerste aanleg. Er is geen elektronische detentie in de periode van voorarrest.

In verschillende rechtsstelsels worden verschillende modaliteiten toegepast. Dit zijn twee modaliteiten waarin wordt gewerkt met elektronische detentie. De zekerheid dat je de bezuinigingen realiseert, is het grootst als je overgaat tot omzetting. De zekerheid dat je het meeste draagvlak hebt, is het grootst als je een separate hoofdstraf creëert. Dat wetsvoorstel wordt uitgewerkt en komt in consultatie. Ik zal er uiteraard met de vertegenwoordigers van alle fracties over spreken, want het is een zeer ingrijpend wetsvoorstel, zoals men zich kan voorstellen.

De heer Marcouch (PvdA):

Voor de duidelijkheid, ik heb de staatssecretaris gevraagd om de alleenstaande moeders met voorrang te behandelen bij de uitwerking van de plannen voor het elektronisch toezicht. Hij heeft daar iets over gezegd, maar heb ik het goed begrepen dat hij een toezegging doet? Dat is wel relevant voor mijn tweede termijn.

Staatssecretaris Teeven:

Ik denk dat wij dit even scherp moeten hebben, zonder een correctie te bedoelen, maar elektronisch toezicht is in de fase van reclasseringstoezicht en dergelijke en elektronische detentie is echt een straf. Dat is echt een verschil. Ik neem aan dat de heer Marcouch doelt op elektronische detentie, want daarover staat iets in het regeerakkoord. Bij moeders die kinderen hebben en in detentie zitten zou je heel scherp moeten kijken naar die andere wijze. Uiteraard moet je ook kijken naar de feiten die zijn gepleegd door die moeders, want als moeders in detentie verblijven, is er ook niet helemaal niets gebeurd. Je zou wel extra goed moeten bekijken of elektronische detentie zich daarvoor leent, ook kijkend naar de positie van de kinderen. Ik ben het met de heer Marcouch eens dat die populatie van gedetineerden zich meer zou lenen voor elektronische detentie dan andere.

De heer Marcouch (PvdA):

De staatssecretaris is voornemens om plannen uit te werken. Mijn specifieke verzoek is om te beginnen met deze alleenstaande moeders.

Staatssecretaris Teeven:

Ik kan pas elektronische detentie invoeren wanneer het wetsvoorstel door beide Kamers van de Staten-Generaal is. Anders dan mijn voorgangster in het vierde kabinet-Balkenende ben ik van mening dat deze regeling niet toepasbaar is zonder dat je de wet wijzigt. Ik denk dat het Wetboek van Strafvordering zich op dit moment verzet tegen het hanteren van elektronische detentie zonder dat het in de wet geregeld is. Vonnissen van rechters moeten worden uitgevoerd. Dat verdraagt zich niet met het omzetten zonder dat je het in de wet regelt. Je moet echt in de wet regelen dat het kan worden omgezet door het bestuur of kan worden opgelegd door de rechter. Ik denk dat het wel zinnig is om nu al te inventariseren welke groep gedetineerden er straks bij de uitvoering van de regeling zeker voor in aanmerking komt, om een handreiking aan de heer Marcouch te doen. Dit is een groep gedetineerden waarbij ik mij dat heel goed kan voorstellen.

Voorzitter. Ik heb al waardering uitgesproken voor mijn voorganger. Ik ga dat niet opnieuw doen. Ik realiseer me met het onderwerp immigratie en asiel overigens ook wel een beetje wat je als bewindspersoon meemaakt als je een portefeuille krijgt waar je geen ervaring mee hebt, waar je in het kader van het regeerakkoord niet over hebt meegepraat en -onderhandeld, en waar je dan pas tweeënhalve week mee bezig bent. Ik heb die ervaring zelf tot nu toe nooit gehad in het kabinet-Rutte I, omdat dat vaak onderwerpen waren waar ik wel enige raakvlakken mee had vanuit mijn oude professie. Dit is echt iets nieuws. Ik heb die ervaring nu dus ook om gewoon met zo'n onderwerp het diepe in te gaan.

Ik wil meteen van de gelegenheid gebruikmaken om duidelijk te maken dat het niet zo is dat ik dit onderwerp er tegen wil en dank bij gekregen heb. Dat wordt hier en daar geschreven. Dat is zeker niet het geval. Ik vind dit een zeer eervolle portefeuille. Ook de mensen die in deze sector werkzaam zijn – de mensen bij de IND, het COA, de Dienst Terugkeer en Vertrek en de mensen op mijn departement – doen dat met volle overtuiging. Zij hebben een bewindspersoon – en ze hadden die ook met mijn voorganger – die dat met volle overtuiging zal gaan doen en die zich ook realiseert dat de politieke tegenstellingen in deze portefeuille soms hoog op kunnen lopen.

Ik realiseer me ook, gehoord hebbende de inbreng van de verschillende vertegenwoordigers van de fracties, dat er veel wensen zijn. Er zijn ook veel dingen waarvan meerdere fracties vinden dat die eigenlijk gisteren beslist hadden moeten zijn. Ik zal dan ook tegen mijn natuur in aangeven op welke termijn ik denk dingen te kunnen afdoen. Ik zal sommige dingen zo snel mogelijk afdoen, ook gezien de urgentie in het regeerakkoord of andere urgenties die door de sprekers naar voren zijn gebracht, maar sommige dingen zal ik ook echt gaan bestuderen. Ik ga geen beslissingen nemen als ik de gevolgen daarvan niet kan overzien.

De voorzitter:

Mevrouw Helder heeft nog een vraag over het vorige blokje. U bent op een heel natuurlijke wijze doorgegaan met het volgende blokje.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik realiseer me dat het blokje justitie afgerond is. De staatssecretaris heeft een vraag echter niet beantwoord. De vraag is in de schriftelijke beantwoording wel enigszins aan de orde geweest. Ik heb gevraagd of gedetineerden vervroegd in vrijheid gesteld kunnen worden. Het antwoord op die vraag is dat dit mogelijk is. Ze kunnen dat inderdaad verdienen. Ik heb gevraagd: kan Volkert van der Graaf dus een vervroegde invrijheidstelling verdienen? Het antwoord op die vraag zou dus "ja" zijn.

Staatssecretaris Teeven:

Ik kan me die vraag nog heel goed herinneren. Ik kan me ook nog herinneren dat de premier van dit kabinet zich daar, ik meen zelfs in de verkiezingstijd, nog over heeft uitgelaten. Ik ben blij dat mevrouw Helder mij in staat stelt om het voor eens en altijd in deze publieke omgeving nog eens duidelijk uit te leggen, voordat we nu weer denken dat er een belofte wordt gebroken terwijl dat niet het geval is! Ik zeg dit niet omdat het om die gedetineerde gaat die mevrouw Helder aanduidt – ik denk dat het niet kies zou zijn om over individuele gedetineerden te spreken als dat niet strikt noodzakelijk is – maar wel omdat je het goed kunt uitleggen. Detentiefasering is afgeschaft. Je hebt de vervroegde invrijheidsstelling. Die zit in de periode van de twee derde. De voorwaardelijke invrijheidsstelling is een zaak van het Openbaar Ministerie. Dat beslist de rechter. Dat is dat laatste derde. Waar we nu over spreken, is de situatie dat iemand op enig moment vrijkomt voordat twee derde van de termijn verstreken is. Wij gaan niet over dat laatste derde, dat is in de wet geregeld. Daar gaan de officieren van justitie en de rechter over in een individuele zaak. Maar over wat daarvoor zit – die vervroegde invrijheidstelling – gaat het bestuur, de administratie, wel. Daar gaat de politiek verantwoordelijke dus ook over.

Ik ga nu over tot de beantwoording van de vraag. We schaffen detentiefasering af. Dat gedoe van achttien maanden en twaalf maanden, wat we zouden terugbrengen naar twaalf maanden, schaffen we dus af. Dat staat heel duidelijk in het regeerakkoord. Daar ga ik dus ook de Penitentiaire Beginselenwet op wijzigen. Dat gaat er helemaal uit. Wel is het zo dat iemand door goed gedrag, doordat bewaarders bijvoorbeeld gedetineerden gemotiveerd bejegenen en ook een indruk krijgen van een individuele gedetineerde, nog steeds vervroegd in vrijheid kan komen. Een gedetineerde kan bijvoorbeeld met elektronische detentie buiten de inrichting aan het werk te gaan ter voorbereiding op het laatste gedeelte van de straf: dat derde dat hij of zij toch al buiten is.

Nu zou je de situatie kunnen hebben dat een gedetineerde die een zeer ernstig strafbaar feit heeft gepleegd, zich buitengewoon goed gedraagt in de inrichting. Die voorbeelden zijn er ook wel. Het zijn er zelfs best veel. Als de bewaarders de persoon in kwestie waarnemen, valt er niets te zeggen behalve dat hij of zij zich zo netjes gedraagt, zo goed studeert, al vier studies heeft afgerond en met de vijfde bezig is. Dat laatste willen we overigens niet meer, want zoals bekend wordt tegenwoordig nog maar één studie aangeboden. Daar houd ik strikt aan vast. Dit gebeurt allemaal in het kader van de re-integratie. Ondanks dat iemand zich goed gedraagt, kunnen er echter andere redenen zijn die een beletsel vormen om iemand in vrijheid te stellen, zoals te verwachten maatschappelijke onrust en een geschokte rechtsorde. Ik denk dat ik daarmee de vraag van mevrouw Helder klip-en-klaar heb beantwoord.

Mevrouw Helder (PVV):

Het waren een heleboel woorden. Ik haal eruit dat de staatssecretaris het niet kies vond om dat ene voorbeeld eruit te lichten en daar klip-en-klaar "nee" op te zeggen. We zullen dus helaas toch de twitterberichten van justitie in de gaten moeten blijven houden of deze persoon nu wel of niet in Zwolle is gesignaleerd. Of de heer Rutte alsnog een verkiezingsbelofte heeft gebroken, zullen we toch in de gaten moeten blijven houden.

Staatssecretaris Teeven:

Laat ik het dan anders en nog een beetje scherper formuleren. Er is een lijst met gedetineerden van wie de bewindspersoon verantwoordelijk voor de executie zich persoonlijk op de hoogte laat stellen als er wijzigingen plaatsvinden in hun detentietoestand. Er zijn zo'n 84 personen over wie ik mij periodiek laat voorlichten. Daar kijk ik dus persoonlijk naar. Als maatschappelijke onrust of een geschokte rechtsorde een reden zijn om iemand niet vervroegd in vrijheid te stellen, wordt iemand niet vervroegd in vrijheid gesteld, ook al gedraagt hij zich buitengewoon goed in de inrichting. Dat is de feitelijke situatie.

Voorzitter. Laat ik het maar eerlijk zeggen: in het algemeen is immigratiebeleid in mijn ogen geen instrument om de samenleving vorm te geven of de samenleving te verrijken. Het is wat mij betreft echter ook geen kwestie van maken of breken, maar van het scheppen van kaders of het niet-scheppen van kaders. Dat is de optiek van waaruit ik het wil doen. Ik heb het dan over kaders waarbinnen immigratie gecontroleerd kan plaatsvinden en waarbinnen we immigratie kunnen faciliteren naar behoefte en draagkracht van de samenleving. Dat is het uitgangspunt van het kabinet. Het is ook het uitgangspunt waardoor ik mijn handelen laat beïnvloeden. Volgens mij is het ook een uitgangspunt waarover een meerderheid van de Kamer hetzelfde denkt. Het antwoord op de vraag of iemand kan meedoen in de samenleving, is in dit verband van groot belang; dit om te voorkomen dat mensen in een kansloze en uitzichtloze positie belanden. Dat betekent dat wij duidelijke eisen zullen stellen aan bijvoorbeeld gezinsmigranten, om te voorkomen dat immigratie de draagkracht van de samenleving te boven gaat.

Het zal ook uitgangspunt van beleid zijn dat er geen ruimte is voor mensen die misbruik maken van de procedures die wij kennen in de rechtsstaat Nederland of die frauderen met hun identiteit, ook niet als het gaat om overgangsregelingen. Dit was al een uitgangspunt onder mijn voorganger, dus dat is niets nieuws, maar wij zullen er nog nadrukkelijker op letten. Volgens mij is dat een heldere lijn die je moet volgen als je enig resultaat wilt bereiken in dit veld. In mijn ogen draagt deze lijn ook bij aan het draagvlak voor opvang van mensen die terecht om bescherming van de Nederlandse Staat en de Nederlandse samenleving vragen.

We hebben natuurlijk ook als doelstelling om het huishoudboekje op orde te brengen. Ook ik zal het in deze portefeuille dus met minder moeten doen. Dat betekent dat er ook in de begroting van Veiligheid en Justitie bezuinigingen zullen plaatsvinden op deelonderzoek in de vreemdelingenketen.

Ik wil met de Kamer stilstaan bij drie uitgangspunten. Langs die lat zal ik de tien onderwerpen behandelen waarover het gaat. Ten eerste is dat duidelijkheid over de regels. Het gezinsmigratiebeleid en het strafbaar stellen van illegaal verblijf zijn daarin belangrijke zaken. Ten tweede is dat de snelheid van procedures. Ik zal dan spreken over het stapelen van procedures, het kinderpardon, INDiGO en nog een paar diverse onderwerpen. Ten derde is dat een consequente handhaving van de regels en de procedures. Ik heb het dan over terugkeer, noodopvang, de individuele zaak die mevrouw Gesthuizen aan de orde heeft gesteld, vreemdelingendetentie en 1F en hoe daarmee om te gaan en de B9-regeling. Langs deze onderwerpen zou ik met de Kamer willen debatteren, voorzitter, als u dat een juiste wijze van indeling vindt.

Omtrent de duidelijkheid van regels lijkt het me van belang dat duidelijkheid vooraf kan helpen om teleurstellingen achteraf te voorkomen. Ook de heer Schouw heeft daarop in zijn inbreng gedoeld toen hij vroeg om duidelijkheid. Soms is het immigratiebeleid niet zo duidelijk. Ik denk dat wij het dan ook duidelijker moeten maken. Door duidelijke eisen te stellen op het gebied van inburgering kan worden voorkomen dat gezinsmigranten uiteindelijk in een achtergestelde positie komen en dat hun kinderen niet kunnen meedoen in de samenleving. Ik kom daarmee op het eerste onderdeel van mijn betoog. De eisen die het vorige kabinet aan gezinsmigranten heeft gesteld zijn aangescherpt, met de bedoeling om fraude en misbruik te voorkomen en integratie te bevorderen. Het huidige kabinet zal die doelstellingen centraal blijven stellen, zeg ik tegen de heer Fritsma, maar hij zal het niet erg vinden dat het kabinet, maar ook ikzelf, daarbij eigen accenten zal leggen. Ik heb de heer Fritsma bij herhaling horen spreken over het "Teevenpardon", in vaktermen ook wel het kinderpardon genoemd. Ik denk dat die ruimte er voor het kabinet moet zijn. Ik ken de heer Fritsma als een buitengewoon constructieve parlementariër, die dit zelf ook wel begrijpt

De heer Fritsma (PVV):

Wat ik niet begrijp is dit. De belangrijkste maatregel van het pakket maatregelen rond partner- en gezinsmigratie was het weren van ongehuwde partners. Eindelijk zouden wij ervoor zorgen dat de term huwelijksmigratie zijn naam eer aan zou doen, door alleen partners toe te laten met een geregistreerd partnerschap of een huwelijk. Wat is er echter gebeurd? Dit kabinet heeft daar meteen een streep doorheen gezet, want gewone partners, zonder huwelijk of geregistreerd partnerschap, worden ook weer welkom geheten. Dat is het eerste "wapenfeit" van deze staatssecretaris: het vernietigen van een van de weinige doeltreffende maatregelen die er nog konden zijn. Waarom is dat gebeurd?

Staatssecretaris Teeven:

Dat is een goede vraag. Ik kan niet anders zeggen dan dat de heer Fritsma een goede vraag stelt. Hij heeft dus ook recht op een goed antwoord. Op pagina 30 van het regeerakkoord lees ik: "Gezinsmigratie betreft het kerngezin; een duurzame exclusieve relatie tussen partners." Het gaat dus om een duurzame, exclusieve relatie tussen partners. Dat is toch iets anders geformuleerd dan de heer Fritsma zegt. Het is meer dan alleen een huwelijk. Die constatering van de heer Fritsma is juist. Het betekent echter niet dat men eventjes bij elkaar is en dan een beroep kan doen op gezinsmigratie. Er zijn dus wel degelijk criteria voor gesteld. Het regeerakkoord dat voorligt, ga ik loyaal en zo goed mogelijk uitvoeren in overleg met de Kamer en daarvoor ga ik plannen ontwikkelen. Dit staat erin en dat gaan wij dus doen.

De heer Fritsma (PVV):

Het was feest bij de PvdA-fractie, omdat ook gewone partners, dus zonder huwelijk of geregistreerd partnerschap, hier weer massaal verblijfsvergunningen in ontvangst kunnen nemen. Er wordt nu in het beleid ook al gesproken over een "duurzame exclusieve relatie", maar dit wordt helemaal niet gecontroleerd. Het enige wat gevraagd wordt, is een ongehuwdverklaring. Die heeft natuurlijk iedereen. Hoe gaat de staatssecretaris hier nu invulling aan geven? Eigenlijk moet de staatssecretaris, vanuit de noodzaak om misbruik aan te pakken en deze vorm van immigratie te beperken, gewoon weer terugvallen op de maatregel om alleen nog maar huwelijkspartners en partners met een geregistreerd partnerschap toe te laten. Dat is namelijk belangrijk.

Staatssecretaris Teeven:

Het is mij duidelijk wat het standpunt van de fractie van de PVV is, dat is volstrekt helder. Ik heb te maken met het regeerakkoord en moet dat op zo duidelijk mogelijke wijze gestalte geven. Op een aantal onderdelen moet het regeerakkoord nog worden verduidelijkt. Het is duidelijk, maar op een aantal onderdelen niet, in de zin dat zich de vraag voordoet wat er nu wel of niet onder wordt begrepen. Ik zal dat de Kamer zo snel mogelijk berichten, zodat ook voor de buitenwereld volstrekt duidelijk is waarover wij het hebben.

De heer Schouw (D66):

Ik ben ontzettend blij dat de verplichting van het huwelijk is komen te vervallen, want dat betekent een veel ruimere interpretatie van de regelgeving. De staatssecretaris is een man van resultaten. Mijn vraag aan hem is: wanneer kunnen wij een wijziging op dit punt verwachten? Ik denk dat heel veel mensen hier verlangend naar uitzien. Wordt het januari of februari?

Staatssecretaris Teeven:

Ik constateer dat heel veel mensen wachten op die duidelijkheid. Die hebben het regeerakkoord gelezen. Zij zien de staatssecretaris tweeënhalve week in deze functie opereren. Zij hebben er recht op dat er duidelijkheid komt. Een aantal onderwerpen – ik kom straks op het kinderpardon – proberen wij te bespreken in de laatste ministerraad van december. Daarna kunnen wij daar duidelijkheid over geven. De gezinsmigratie zullen wij ook zo spoedig mogelijk bespreken. Daar zit een aantal bottlenecks in. De vraag is hoe je bepaalde zaken uitlegt. Vallen opa's en oma's eronder? Vallen meerderjarige kinderen onder het kerngezin? Iedereen moet volstrekt duidelijk weten wat er volgens het kabinet wel en niet onder valt. Daar zal ik de Kamer een brief over sturen. Een aantal van deze onderwerpen moet helder worden.

De heer Schouw (D66):

Dit heeft ook een politieke prioriteit. Ik neem aan dat de staatssecretaris begrijpt dat dit een wens is van een van de twee coalitiepartners. Ik vraag hem om wat concreter te zijn en een datum te noemen of ten minste een maand. Mijn tweede vraag is wat dit betekent voor de aanvragen die in de wacht staan. Wij kunnen die mensen immers moeilijk een halfjaar laten wachten.

Staatssecretaris Teeven:

Minister Leers heeft al gezegd dat kinderen niet zullen worden uitgezet in afwachting van een kinderpardon. Daarover is een standstill overeengekomen. Ik zal de Kamer daarover informeren. Dat zal ik binnen een bepaalde periode doen.

Naar aanleiding van een vraag van de heer Fritsma zeg ik nog dat mensen natuurlijk wel moeten aantonen dat een relatie duurzaam en exclusief is. Dat zullen wij uiteraard allemaal toelichten.

Het is niet zo – daar heb ik al voor gewaarschuwd en ik geloof dat de heer Voordewind toen ook al in de zaal was – dat ik vandaag op alle vragen hierover antwoord kan geven. Sommige vragen kan ik heel goed beantwoorden. De vragen over het gedeelte van mijn portefeuille dat hiervoor aan de orde was, kon ik bijna allemaal beantwoorden. De Kamer zal het mij niet heel euvel duiden dat als ik niet helemaal zeker weet of iets wel duidelijk in het regeerakkoord staat, ik daar nog even naar kijk. Politiek is natuurlijk ook soms goed nadenken en dan een beslissing nemen en niet hier maar wat roepen. Dat wou ik vandaag ook niet doen in deze portefeuille, zeg ik via de Voorzitter ook tegen de heer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Al voor ik een woord had gesproken ...

De voorzitter:

U werd geïntroduceerd door de staatssecretaris, wat wilt u nog meer?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dat is heel aardig. Hij anticipeert al op het feit dat ik gedetailleerde vragen ga stellen. Ik wil alleen een vraag stellen over het regeerakkoord en dat ligt er natuurlijk al een tijdje. De staatssecretaris heeft daar kennis van genomen. Er staat een beetje een mysterieus zinnetje in, namelijk dat de gezinshereniging van toepassing zal zijn bij biologische verwantschap. Mag dat zo verstaan dat inderdaad de meerderjarige kinderen onder de gezinshereniging vallen? Ik kan dat zinnetje niet anders duiden. Ik zou althans niet weten hoe ik dat anders moet verstaan.

Staatssecretaris Teeven:

De heer Voordewind heeft natuurlijk de schriftelijke beantwoording gezien die ik aan de Kamer heb gestuurd. Daarin noem ik artikel 8 en de mogelijkheden die dat biedt. De heer Voordewind mag die passage echter niet zo verstaan op dit moment. Ik zal de Kamer daar zo spoedig mogelijk over informeren. Deze passage kan op dit moment niet zo worden verstaan, echt niet, dat meerderjarige kinderen dan wel opa's en oma's eronder vallen. Zo mag die niet worden verstaan.

De voorzitter:

De heer Voordewind, kort.

Staatssecretaris Teeven:

Dat is op dit moment de situatie van nu. Ik zal de Kamer hier zo spoedig mogelijk over informeren. Het is prima als de heer Voordewind mij dat nog een aantal keren vraagt ...

De voorzitter:

Ik heb hem nu het woord gegeven, dus hij krijgt de kans om nog een vraag te stellen.

Staatssecretaris Teeven:

Ik houd meteen mijn mond als u dat zegt.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Wij zijn hier niet met een begrotingsbehandeling bezig om alles naar achteren te schuiven. Ik begrijp best dat een aantal dingen nog moet worden uitgewerkt en dat de staatssecretaris er nog maar net zit. Wij zijn hier ook als Kamerleden om mogelijk het kabinet alvast dingen mee te geven voor de uitwerking ervan. Anders kunnen wij hier drie maanden op stilstand staan en dan zien wij het wel weer. De staatssecretaris heeft de vraag wel beantwoord – daar verwijst hij haar – namelijk dat de gezinshereniging kan plaatsvinden op het moment dat het noodzakelijk is om het familie- en gezinsleven in Nederland voort te zetten. Ik neem aan dat dit zinnetje bedoeld is voor de meerderjarige kinderen. Het is de PvdA – misschien dat ik die fractie erbij kan betrekken – geweest die daar in het laatste debat uitdrukkelijk aandacht voor heeft gevraagd.

Staatssecretaris Teeven:

Wat de heer Voordewind zegt, is mij volledig bekend. Dat is niets nieuws. Ik merk overigens wat betreft het onderwerp stilstand op dat ik in 2006 in een andere verantwoordelijkheid bij het aantreden van het vierde kabinet-Balkenende, waar de partij van de heer Voordewind in vertegenwoordigd was, ook eens een soortgelijke vraag heb gesteld aan de andere kant van de microfoon. Toen werd mij te verstaan gegeven – en later ook toegefluisterd door de heer Voordewind – dat zij even op gang moesten komen en dat ik nu nog niet met die vragen kon komen. Dat even over het onderwerp stilstand.

De voorzitter:

Dan hebt u er heel veel begrip voor dat de heer Voordewind die vraag nu wel stelt.

Staatssecretaris Teeven:

Het is dus niet zo vreemd dat een bewindspersoon aan deze kant nu zegt: ik ga er goed over nadenken en dan een beslissing nemen. Meer doe ik niet, niet meer en niet minder.

De voorzitter:

Wij gaan er niet weer een interruptiedebat van maken. Het is wel handig dat, als er vragen worden gesteld, de staatssecretaris daarop antwoord geeft in het kader van de huidige begroting, want anders krijgen wij een hele discussie over het verleden en dat lijkt mij niet verstandig. De heer Voordewind mag de vraag stellen die hij wil stellen en de staatssecretaris mag daarop antwoord geven, maar hij geeft wel een antwoord waarop de heer Voordewind dan weer een vraag wil stellen, want hij daagde hem daar wel heel erg toe uit. Ik geef de heer Voordewind daarvoor de gelegenheid.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Wij behandelen juist dit gedeelte van de asielbegroting om iets meer duidelijkheid te krijgen over het regeerakkoord. Als de staatssecretaris alle vragen over het asielbeleid drie maanden gaat doorschuiven, kunnen wij dit blok nu afronden. Is de staatssecretaris bereid om de regeling zoals wij die nu kennen, namelijk het opschorten van de aanscherping van de gezinsherenigingsmaatregelen, geldig te laten blijven totdat er nieuw beleid is van dit kabinet?

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb in de schriftelijke beantwoording gezegd dat de AMvB een looptijd heeft. Ik moet daarvoor een spoedprocedure bij de Raad van State volgen. Laten wij het niet moeilijker maken dan het is. Ik zeg toe dat mijn antwoord op dit punt zo snel mogelijk komt. Het is geen kwestie van zaken doorschuiven maar van zorgvuldige besluitvorming. Dat is in dit huis altijd buitengewoon verstandig.

In antwoord op de vraag van de heer Recourt kan ik melden dat er voor de toelating van partners wel een verruiming komt. Dat heeft de heer Fritsma al geconstateerd in de zin dat ook ongehuwde en niet-geregistreerde partners kunnen worden toegelaten mits zij aantonen dat zij een duurzame en exclusieve relatie onderhouden. Het wijzigen van de per 1 oktober 2012 ingevoerde maatregelen vergt een AMvB tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000. Normaal duurt een procedure voor het aanpassen van een AMvB ongeveer zes maanden. Ik overweeg echter op dit punt een spoedprocedure te volgen en zal de Kamer zo snel mogelijk informeren.

Het gezinsmigratiebeleid is gebaseerd op het internationaal erkende recht op gezinsleven, zoals onder meer verwoord in artikel 8 van het EVRM. Dat artikel bepaalt de buitengrenzen waarbinnen de overheid eisen kan stellen aan gezinsmigratie. De Europese richtlijn voor gezinshereniging bepaalt welke voorwaarden een lidstaat mag stellen aan gezinsmigranten en die gaat naar mijn mening uit van een te ruime interpretatie van dit recht.

De Kamer heeft in het regeerakkoord kunnen lezen dat het kabinet in EU-verband zal blijven pleiten voor aanpassing van de richtlijn om verhoging van de leeftijd naar 24 jaar mogelijk te maken en als voorwaarde te kunnen stellen dat inkomen uit arbeid wordt verworven. Ik heb een afspraak staan voor donderdag 6 december 2012 met mevrouw Malmström om kennis te maken en over dit onderwerp te spreken. Het is goed dat wij de stappen die mijn voorganger Leers heeft gezet, opnieuw blijven zetten. De voorstellen van mijn voorganger konden binnenskamers op de steun van verschillende lidstaten rekenen, maar het is tot op heden niet gelukt om de Commissie te overtuigen van de noodzaak om de richtlijn aan te passen. Wel is er een expertgroep aan de slag om voorstellen te ontwikkelen voor richtsnoeren om fraude en misbruik te bestrijden. Ik wil de voorstellen van die werkgroep gebruiken om de discussie in Europees verband te kunnen blijven voeren.

Daarnaast – die vraag is meen ik door de heer Schouw gesteld – blijft Nederland uiteraard voorstander van een gemeenschappelijk Europees asielbeleid. Dat is ook gelijk een antwoord op de vraag van de heer Fritsma. Ik ben met de heer Van Hijum en andere Kamerleden voorstander van de inzet van MTV, ofwel Mobiel Toezicht Veiligheid. Waar nodig en mogelijk wil ik dat uitbreiden, maar ik realiseer mij dat de mogelijkheden daartoe beperkt zijn, niet alleen juridisch maar ook financieel.

De heer Van Hijum (CDA):

Het antwoord van de staatssecretaris geeft iets meer ruimte dan het antwoord dat ik schriftelijk mocht vernemen. In dat laatste antwoord meldde de staatssecretaris dat de huidige regels voor MTV ter bestrijding van illegaal verblijf voldoende ruimte bieden om het toezicht bij de binnengrens effectief uit te voeren. Ik meen de staatssecretaris te kennen als iemand die waarde toekent aan signalen uit de uitvoeringspraktijk. Dit kan niet een signaal zijn die hij uit de uitvoeringspraktijk van de Marechaussee heeft gekregen. Ik wil hem dan ook nadrukkelijk vragen om op zoek te gaan naar die ruimte, om ons te informeren hoe andere landen met die regelgeving omgaan en aan te geven welke mogelijkheden wij nog hebben om de ruimte voor de Marechaussee nog te vergroten.

Staatssecretaris Teeven:

Ik ga zeker met de Koninklijke Marechaussee spreken over hoe zij op dit terrein opereren, over welke mogelijkheden er zijn, welke uitbreidingen er moeten plaatsvinden en wat er nog meer zou moeten gebeuren. Ik zal dat zeker doen.

De heer Van Hijum (CDA):

Is de staatssecretaris dan ook bereid om de Kamer nader te informeren over de praktische beperkingen die de Marechaussee bij de toepassing van die regels ondervindt? Welke ruimte moet er gevonden worden om de effectiviteit te vergroten en is daar ook Europese inspanning voor nodig?

Staatssecretaris Teeven:

Uiteraard zal ik de Kamer daarover informeren. Het heeft weinig zin om op werkbezoek te gaan en terug te komen zonder te melden wat het heeft opgeleverd. Ik zal dat zeker doen.

De heer Van Hijum (CDA):

Dank u wel.

De heer Schouw (D66):

De staatssecretaris weet nog niet zo heel veel, heeft hij net gemeld. Toch gaat hij onverkort het Europese werk van de voormalige minister Leers aanpakken, die gezinsherenigingrichtlijnen wilde veranderen. Dat mislukte en er is toen een compromis gevonden om iets te gaan doen op het punt van de fraude. Mijn vraag is nu: gaat hij verder op dat fraudespoor, of komt hij terug op het oorspronkelijke plan om leeftijdseisen te stellen en nog meer zaken te doen in Europees verband? Is hij van plan de oude hap van Leers weer fris op te pakken en te bekijken hoe hij dat binnen de Europese arena's kan krijgen?

Staatssecretaris Teeven:

Ik ben sowieso van plan om alles wat ik hier doe fris op te pakken. Als ik dat niet doe, kan ik beter meteen stoppen. We blijven in EU-verband pleiten voor het aanscherpen van de richtlijnen et cetera. Dat heeft de heer Schouw in het regeerakkoord kunnen lezen en hij weet dus dat ik dat ga doen. Ik heb van een afstand kunnen waarnemen en soms van dichtbij van mijn voorganger mogen horen hoe moeilijk dat is, welke belemmeringen daar spelen en welke verwachtingen hij er bij had over het succes ervan. Desalniettemin blijf ik het met volle energie proberen. Daarom meld ik ook dat ik binnenkort met de Eurocommissaris hierover zal spreken.

De heer Schouw (D66):

Ik moet nu denken aan het spreekwoord "een ezel stoot zich in het algemeen geen twee keer aan dezelfde steen". Ik zal de laatste zijn om deze staatssecretaris te vergelijken met een ezel, maar ik geef hem deze raad toch mee. Ik wil hem vragen of hij ons in een brief kan rapporteren over het gesprek dat hij gaat hebben met mevrouw Malmström. Dan kunnen we bekijken of het verstandig is om deze missie door te zetten of wellicht toch een andere weg in te slaan.

Staatssecretaris Teeven:

Als ik een gesprek heb gehad met een vertegenwoordiger van een Commissie of met een Eurocommissaris waarbij er constateringen zijn gedaan die van belang zijn voor de Kamer, zal ik de Kamer dat uiteraard laten weten. Het staat in het regeerakkoord. Wij weten allemaal wat het de afgelopen twee jaar heeft opgeleverd, dat delen wij met elkaar. Dat laat onverlet dat er meerdere wegen naar Rome leiden en dat andere personen het met andere tactieken kunnen doen. Het is net als met een officier van justitie: niet elke officier maakt er een veroordeling van.

Ik kom op het strafbaar stellen van illegaal verblijf. Ik was nog niet eens beëdigd bij Hare Majesteit de Koningin toen ik al werd geconfronteerd met een tegenstelling die er volgens mij niet is. Soms lijken zaken tegenstellingen, terwijl ze dat niet zijn. Daarmee moet je ook een beetje voorzichtig zijn. De PvdA-fractie heeft opgemerkt dat dit een vorm van symboolwetgeving is, waarop niemand zit te wachten. Ik heb daarover zelf andere opvattingen, maar dat mag. Dat valt allemaal in de categorie: wij delen dat met elkaar en iedereen heeft het recht op zijn eigen opvatting. Ik denk dat het kabinet met deze doelstelling, namelijk het strafbaar stellen van illegaal verblijf, een krachtig signaal afgeeft dat er een normstelling is, dat "nee" ook "nee" betekent en dat wie hier niet rechtmatig verblijft, hier daadwerkelijk niet mag zijn. Met het strafbaar stellen van illegaal verblijf wordt de illegaal die nog niet eerder bij de overheid bekend was ook strafbaar. Dit is consequent beleid.

Ik wijs erop dat deze strafbaarstelling bovendien meer mogelijkheden biedt om illegale vreemdelingen sneller een zwaar inreisverbod op te leggen. Ik zal ook de precieze uitwerking van deze maatregel en de verschillende modaliteiten nog nader bezien en nog dit jaar dit wetsvoorstel in de ministerraad bespreken. Dat betekent uiteraard dat er nog veel overleg aan vooraf zal gaan. Ik ben wel voornemens dit strafbare feit als overtreding strafbaar te stellen. Dat zeg ik zodat wij daarover geen misverstanden krijgen en dat scheelt ook in de tijdsduur van dit debat.

De heer Schouw (D66):

Het komt goed uit de staatssecretaris zal spreken met mevrouw Malmström. Zij heeft namelijk in 2011 op schriftelijke vragen van het Europees Parlement geantwoord dat het op systematische wijze illegaal verblijf strafbaar stellen disproportioneel is. Dat is volgens mij een lelijke streep door de rekening. Wil de staatssecretaris dit punt met haar bespreken en in een brief aan de Kamer laten weten wat de uitkomst is van het gesprek daarover?

Staatssecretaris Teeven:

Ik begrijp de vraag van de heer Schouw. Het is heel goed om in zo'n kennismakingsgesprek te proberen zo veel mogelijk onderwerpen aan de orde te stellen en zo veel mogelijk in de diepte uit te discussiëren. Als de Eurocommissaris zo'n standpunt inneemt en wij zo'n doelstelling in het regeerakkoord hebben staan, dan kan ik mij heel goed voorstellen dat je daarover met elkaar spreekt. Ik zal hierover uiteraard daarna met de Kamer spreken. Dit laat wel de bevoegdheid van elke lidstaat onverlet om dit te doen.

De heer Schouw (D66):

Mijn fractie bedoelt dit goed. Wij willen niet dat deze kersverse staatssecretaris zijn tomeloze energie op allerlei doodlopende paden gaat storten. Kijk alsjeblieft naar die brieven van Malmström en kijk alsjeblieft naar de uitspraken van het Europees Hof hierover. Ik vraag de staatssecretaris een toezegging dat hij dit heel goed zal doen.

Staatssecretaris Teeven:

Naar uitspraken van het Europees Hof kijk ik altijd. Ik verwijs naar het debatje met de heer De Wit van een uur geleden, waarin ik vrij scherp had dat er geen principiële bezwaren bestaan tegen de dadelijke tenuitvoerlegging van straffen die zijn opgelegd door de rechtbank en waartegen nog hoger beroep moet worden ingesteld. Dat heeft de heer Schouw ook opgemerkt. Ik denk dat je ook in deze materie goed in de gaten moet houden wat de Europese uitspraken zijn en welke gevolgen die hebben voor ons recht. Dat betekent niet dat ik mijn energie niet op dit onderwerp moet storten. Niettemin is het in dit veld buitengewoon belangrijk dat ik goed kennis neem van de opvattingen van alle fracties in de Kamer en ook alle consequenties goed met de Kamer deel. Met het trekken aan een dood paard kom je nergens. Het heeft niet veel zin dat leden van het kabinet aan dode paarden trekken omdat dit ergens staat opgeschreven. Als dat de constatering is van de heer Schouw, dan zal ik de eerste zijn om te constateren dat ik aan een dood paard trek. Dit laat echter onverlet dat er meerdere wegen naar Rome leiden – ik heb dit net al gezegd – en dat het misschien de een wel lukt, waar de ander het niet lukte.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Eerder in zijn betoog had de staatssecretaris compassie met moeders in detentie. Dit zijn vrouwen die hoogstwaarschijnlijk de wet overtreden hebben en een straf uitzitten. Een soortgelijke compassie heeft de staatssecretaris niet voor bijvoorbeeld vrouwelijke vluchtelingen, moeders die hier in Nederland zijn en niet terug kunnen. Over hen wordt gezegd: het mag van Europa; ik trek aan een nog niet al te dood paard en ik krijg dat wel voor elkaar. Deze moeders worden gewoon illegaal. Vindt de staatssecretaris het passen bij een land als Nederland, dat van origine een forse mate van compassie, medemenselijkheid en zorg heeft en dat een samenleving wil waarin we dat uitstralen, dat we deze moeders illegaal verklaren? Dat terwijl ik het zo mooi vond dat de staatssecretaris een sprankje compassie heeft voor moeders die in gevangenschap zitten.

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb mij eigenlijk voorgenomen om in dit debat niet over te komen als een harteloze bulldozer die maar rechtuit gaat. Ik zal proberen die indruk weg te nemen. Als mensen in de rechtsstaat Nederland hun feitelijke situatie hebben uitgelegd in eerste instantie en in hoger beroep aan de vreemdelingenrechter en er een eindoordeel is gekomen of iemand in Nederland mag blijven, brengt een rechtsstaat ook met zich, ondanks alle schrijnende situaties die zich kunnen voordoen, dat mensen ook uit Nederland vertrekken als dat het oordeel is. Ik heb veel compassie met heel mensen. Het komt ook voor dat ik heel weinig compassie heb met heel veel mensen. Maar dit is de strikte beoordeling of iemand in Nederland mag zijn of niet. Daarvoor hebben we een hele procedure met elkaar afgesproken. Op een gegeven moment heb je geen recht op verblijf, waarna je weg moet gaan. Er komen dan allerlei procedures waarin wordt bekeken of je weg kunt gaan. Vaak kan men wel maar wil men niet, terwijl men ook zegt het niet te willen. Daarmee vertel ik niets vreemds. Soms kan men echt niet. Daarover hebben we ook gesproken met de Kamer. Dan is er sprake van buiten schuld. In het AO over tentenkampen heb ik de Kamer overigens een brief toegezegd, waarin ik uiteenzet hoeveel keer gebruik is gemaakt van de buitenschuldprocedure en wat deze precies inhoudt. Bovendien ga ik naar aanleiding van de vraag van mevrouw Gesthuizen na of er aanleiding bestaat om de buitenschuldprocedure aan te passen.

Ik heb dus wel compassie met die mensen, maar ik heb ook veel compassie met de rechtsstaat en ook veel begrip voor mensen die gewoon het land verlaten als de rechter dat heeft bepaald. Laatstgenoemden, onder wie ook moeders zijn, verkeren in een heel nare situatie, maar gaan wel zelf weg. Ik hoop hiermee toch een beetje menselijk over te komen.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

De staatssecretaris zegt dat moeders die buiten hun schuld niet terug kunnen – hij erkende dat er zo'n groep is – op strafbaarstelling kunnen rekenen. Ik begrijp werkelijk niet wat deze mensen dan moeten. Deze mensen zijn hier. Als je niet terug kunt als je bent uitgeprocedeerd, zit je toch in Nederland. You can't disappear into thin air. Ik doe een beroep op de staatssecretaris om te kijken of er een humane opvang – en dan niet enkel tot 2 januari – kan komen voor deze categorie, die wel meewerkt maar echt niet kan.

Staatssecretaris Teeven:

Ik ga niet spreken over de individuele mensen die in dat tentenkamp verblijven. Ik ken die individuele situaties niet. Ik heb deze mensen een handreiking gedaan om voor 16 november 16.00 uur te laten weten wie ze zijn. Ik weet a. niet wie het zijn en b. niet over wie het gaat. Ik weet dat acht personen de handreiking wel hebben geaccepteerd. In een zeer gering aantal van de gevallen waarin sprake is van een buitenschuldverklaring, zou die verklaring een beletsel kunnen zijn voor het Openbaar Ministerie om iemand te vervolgen. Dat zou zomaar kunnen. Dat is echter iets anders dan dat je in het geheel zegt: kijkend naar elke individuele situatie zou je dat niet strafbaar moeten willen stellen. Dat is een heel andere denktrant.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Zet dat dan in de wet.

Staatssecretaris Teeven:

Dat gaan we uitwerken en voorleggen aan de ministerraad. Daarover gaan we spreken in de ministerraad. Dat gaan we ook delen met de Kamer. Dat is het normale wetgevingsproces.

De heer Recourt (PvdA):

Ik probeer goed naar de staatssecretaris te luisteren. Los van de vraag of er ooit een juridische procedure komt over de vraag of je geen enkele schuld hebt, neem ik aan dat mensen die onder het buitenschuldcriterium vallen bij de behandeling van het wetsvoorstel uitgebreid besproken worden. Dan kunnen wij bezien of daar aparte maatregelen voor nodig zijn.

Staatssecretaris Teeven:

Zo is het. Ik kan me voorstellen dat de PvdA-fractie dan vindt dat A moet gebeuren, dat het kabinet vindt dat B moet gebeuren en een andere fractie in de Kamer vindt dat C moet gebeuren. Dan zullen we bezien wat uiteindelijk de regeling wordt. Het is precies zoals de heer Recourt het zegt. Ik weet wel dat we het als overtreding strafbaar zullen stellen. Ik weet ook welke problemen ermee gepaard gaan, maar op dit moment kan ik nog niet veel zeggen over de wijze waarop het wetsvoorstel eruit gaat zien.

De snelheid van procedures is ook een belangrijk onderwerp, want dat zorgt ervoor dat vreemdelingen snel weten waar ze aan toe zijn. Dat voorkomt ook onrust in de samenleving, ook omdat mensen – laat ik het maar plat zeggen – lijken te verzuipen in jarenlang op elkaar gestapelde procedures. Ik moet vaststellen dat mijn voorgangers, niet alleen mijn directe voorganger maar ook eerdere voorgangers, al het een en ander hebben bereikt in het versnellen van de asielprocedure. Daardoor krijgen de meeste mensen binnen acht dagen antwoord op hun asielverzoek. Ik wil deze lijn voortzetten, vooral ook om te bereiken dat het stapelen van procedures wordt tegengegaan.

Het aantal vervolgprocedures is sinds 2009 fors toegenomen. In 2009 waren er nog 1.200 tweede en volgende aanvragen. In 2011 ging het om ruim 3.000 aanvragen en dat is anderhalf keer zoveel. De verwachting is dat wij in 2012 uitkomen op ongeveer 4.000 tweede en volgende aanvragen. Die toename heeft voor een deel te maken met noodzakelijke beleidswijzigingen op grond van jurisprudentie of met de situatie in het land van herkomst. Maar in veel gevallen – laten we daar ook niet moeilijk over doen – is de vervolgprocedure de laatste strohalm om het vertrek uit te stellen. Dat maakt de situatie er voor niemand beter op. En het kost ook nog eens veel tijd en geld.

In het plan waar mijn voorganger mee begonnen is, Stroomlijning Toelatingsprocedures, staan heel veel aanknopingspunten. Volgens mij bestaat er ook breed politiek draagvlak, als ik de verkiezingsprogramma's van de partijen in de Kamer een beetje goed op het netvlies heb, om het meer te stroomlijnen. Daar ga ik dus voortvarend mee aan de gang. Ik doe ook een beroep op de Kamer om het mogelijk te maken om sommige dingen in dit taakveld af te doen via een wetgevingsoverleg als er geen ruimte is op de plenaire agenda. Ik weet dat daartoe bij de fracties veel bereidheid bestaat. Dat maakt het mogelijk om het wetgevingsproces te versnellen, en geformuleerde doelstellingen in wetgeving te vertalen.

Ik ga verder met het kinderpardon. Dat de procedures in het verleden vaak lang hebben geduurd, blijkt wel uit het feit dat sommige kinderen al vele jaren in Nederland verblijven omdat hun ouders niet meewerken aan vertrek en zonder zicht op een verblijfsvergunning toch procedures blijven stapelen. Ik denk dat iedereen het ermee eens is dat de pardonregeling uit 2007 dit niet heeft kunnen voorkomen.

De voorzitter:

De heer Azmani heeft nog een vraag over het vorige punt.

De heer Azmani (VVD):

Dat klopt, mevrouw de voorzitter. Mijn vraag is meer gericht op de stapeling van procedures, de explosieve groei van herhaalde en vaak kansloze aanvragen. Er is sprake van een streng toetsingskader in de vorm van artikel 4.6 Awb. Ik heb daar gisteren ook aan gerefereerd en aangegeven dat het voor de VVD-fractie van belang is om bij herhaalde aanvragen naar de vergoedingen voor rechtsbijstand te kijken. In de beantwoording wordt aangegeven dat er mogelijk een gedifferentieerde vergoedingssystematiek komt. Ik daag de staatssecretaris echter uit om de vergoeding bij kansloze procedures tot nul terug te brengen. Het afgelopen jaar heeft de overheid namelijk ruim 50 miljoen aan gefinancierde rechtsbijstand verstrekt.

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb op vragen van de heer De Wit over de rechtsbijstand al geantwoord dat de minister en ik ook op dat terrein met een enorme taakstelling zitten. Wij moeten dus ook kritisch naar de rechtsbijstand in de vreemdelingenketen kijken, alleen al vanuit bezuinigingsoogpunt. Dan praat ik nog niet over de doelstellingen waarover ik zojuist heb gesproken. We zullen het met verstand bekijken en het op zeer korte termijn met de Kamer bespreken.

De heer Azmani (VVD):

Dat wacht ik dan met veel plezier af. Een ander punt is de enorme case load bij de Raad van State in hogerberoepzaken. De doorlooptijden bij de rechtbanken versnellen, maar de Raad van State kan het op dit moment niet af. Een en ander wordt meestal vereenvoudigd afgedaan. Ook daarbij pleit ik ervoor om goed te kijken naar de financiering van de rechtsbijstand voor hogerberoepzaken en de vraag of deze zaken wel kansrijk zijn. Ik pleit ervoor om goed te bekijken of het daadwerkelijk hogerberoepzaken zijn waarbij het gaat om vragen van rechtseenheid, rechtsbescherming en rechtsontwikkeling. Dat is namelijk de maatstaf voor de Raad van State. In de plannen zie ik graag dat er in de uitwerking aandacht wordt besteed aan de financiering van de rechtsbijstand.

Staatssecretaris Teeven:

Ik zal daar zeker naar kijken. Dat zeg ik de heer Azmani toe. Ik heb volgende week een gesprek met de vicevoorzitter over de achterstanden bij de Raad van State om te bezien hoe die kunnen worden ingelopen en hoe een en ander past binnen de huidige financieringssystematiek van de Raad van State. Ook daarover zal ik spreken met de vicevoorzitter.

Ik heb al iets gezegd over het kinderpardon. Om te voorkomen dat de groep waarvoor de pardonregeling uit 2007 geen effect heeft gehad, het kind van de rekening wordt, heeft het kabinet besloten een regeling uit te werken waardoor kinderen die ten minste vijf jaar hier zijn, onder bepaalde voorwaarden alsnog een verblijfsvergunning krijgen. De heer Fritsma noemde deze regeling het Teevenpardon. Daar kun je van alles van vinden, maar ik vind er niks van.

Veel leden van de Kamer hebben mij, ook al voordat ik beëdigd was bij Hare Majesteit, gevraagd hoe die regeling uiteindelijk vorm gaat krijgen, wat de reikwijdte is en wie er onder die regeling zullen vallen. Er komen twee regelingen. Er komt een definitieve regeling, met daaraan gekoppeld een overgangsregeling. Zoals vermeld in het regeerakkoord geldt voor de overgangsregeling dat de vreemdeling jonger dan 21 jaar dient te zijn. Een beroep op de definitieve regeling moet men doen voor het bereiken van de leeftijd van 19 jaar. Ik ben bezig om de exacte voorwaarden uit te werken. Ik neem in ieder geval afstand van de suggestie van de heer Fritsma dat criminelen op grond van deze regeling in aanmerking zullen komen voor een vergunning.

Afhankelijk van de bespreking in de ministerraad verwacht ik de Kamer rond de jaarwisseling – niet de jaarwisseling van 2013–2014, maar deze jaarwisseling – te informeren, zodat er snel definitief duidelijkheid komt voor de langverblijvende kinderen. De stroomlijning van de toelatingsprocedures moet vervolgens voorkomen dat de situatie zich in de toekomst nogmaals zal voordoen. Het is overigens niet iets wat ik zelf heb verzonnen, maar ik vind wel dat ik dit als lid van het kabinet loyaal moet uitvoeren. Dat zal ik dus doen, op een wijze die de regering past.

De heer Fritsma (PVV):

Laten we elkaar niet voor de gek houden. De staatssecretaris kan wel afstand nemen van mijn suggestie dat criminelen binnen de pardonregeling kunnen vallen, maar dat staat gewoon in het regeerakkoord! Op bladzijde 30 van het regeerakkoord staat zwart-op-wit dat criminelen binnen de regeling kunnen vallen, tenzij ze een zwaar delict hebben gepleegd. Het staat er letterlijk in: zwaar delict. Criminelen die een ander delict hebben gepleegd, vallen dus binnen de regeling. Dat is het regeerakkoord. Laten we elkaar niet voor de gek houden. We kunnen lezen. Daarom vraag ik de staatssecretaris van het generaal pardon nogmaals: waarom trakteert hij criminelen op een verblijfsvergunning? Denkt hij dat de samenleving daarop zit te wachten?

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb helemaal niet de bedoeling om criminelen op een verblijfsvergunning te trakteren. Dat is ook helemaal niet de wens van het kabinet en volgens mij ook niet de wens van de mensen die hier vandaag debatteren. Ik zal die regeling op korte termijn uitwerken, zodat er ook op korte termijn helderheid over is. Dan zal ik ook een visie geven op dit onderwerp dat de heer Fritsma aan de orde stelt.

De heer Fritsma (PVV):

We praten hier over een regeerakkoord en het kabinet heeft geen idee wat er precies van wordt uitgevoerd. Dat kan toch helemaal niet. Dit punt staat letterlijk in het regeerakkoord. De enige uitzondering is het plegen van een zwaar delict. Criminelen die andere delicten plegen, zijn dus welkom. Als de staatssecretaris zegt dat we die zin kunnen schrappen, is het ook goed. Dan stellen we bij dezen vast dat geen enkele crimineel binnen het generaal pardon zal vallen. Kunnen we dat afspreken?

Staatssecretaris Teeven:

Maar wat is een crimineel? Wat is een zwaar delict? Doen we het bij een misdrijf of bij een overtreding? Kortom, het gaat om de vraag hoe je zo'n regeling inkleurt.

De heer Fritsma (PVV):

Het staat in het regeerakkoord!

Staatssecretaris Teeven:

De heer Fritsma mag van mij met zijn armen zwaaien en zijn stem verheffen terwijl ik sta te spreken. Dat vind ik allemaal prima. Dat maakt mij helemaal niets uit, maar als je verantwoording draagt in dit land – dat deed uw partij overigens ook tot voor kort – moet je dat ook op een serieuze manier uitwerken. Het kabinet moet dingen uitwerken. Voor de duidelijkheid, we spreken vandaag niet over het regeerakkoord maar over de begroting van het ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2013. Dat onderwerp staat vandaag op de agenda. Ik ga graag met de Kamer in debat. Ik begrijp de opgewondenheid van de heer Fritsma niet helemaal, want ik heb gezegd dat er over een dag of veertien meer duidelijkheid is.

De heer Fritsma (PVV):

De staatssecretaris zegt: wat is een zwaar delict, wat is een crimineel?

De voorzitter:

Nee, mijnheer Fritsma, we hebben afgesproken …

De heer Fritsma (PVV):

Het staat in het regeerakkoord! Wat betekent een regeerakkoord …

De voorzitter:

Nee, mijnheer Fritsma. Wij hebben aan het begin van het debat vanmorgen – u stond daarbij – met elkaar afgesproken dat wij per interruptie twee vragen zouden stellen. U kunt harder schreeuwen dan ik met de microfoon kan spreken, maar we hebben die afspraak met uw instemming gemaakt. Juist bij de behandeling van de begroting van Veiligheid en Justitie, waarbij het gaat over het toepassen van regels, zou ik het leuk vinden als we ons aan onze eigen regels houden. Het woord is nu aan de heer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik zeg het volgende met het gevaar dat de staatssecretaris verwijst naar het voorstel dat straks kenbaar wordt gemaakt over de overgangsregeling bij het kinderpardon. Aangezien ik betrokken ben geweest bij het opstellen van het wetsvoorstel, wil ik de staatssecretaris een suggestie meegeven. Kan de staatssecretaris naast de minderjarige kinderen die vijf jaar in Nederland zijn geweest na de eerste aanvraag in de asielprocedure, ook de meerderjarige kinderen die nog steeds deel uitmaken van het feitelijke gezin, in het voorstel meenemen?

Staatssecretaris Teeven:

Dat kan ik niet, want dat staat ook niet in het regeerakkoord. Ik zal werken aan die uitwerkingsregeling. Vraag geen dingen van mij die er niet in staan. Ik heb te maken met het regeerakkoord, dat we gaan uitwerken. Ik probeer de Kamer zo goed mogelijk duidelijk te maken dat we bij de uitwerking rekening houden met de gevoelens, niet alleen van de regeringsfracties maar ook van andere fracties in het parlement, maar u vraagt iedere keer om extra dingetjes. Ik denk dat ik er op dit moment niet toe in staat ben. Het is dus niet zo dat ik dingen niet wil, maar ik denk dat we die dingen goed moeten bestuderen. Ik zal deze vraag natuurlijk niet heel simpel met ja of nee beantwoorden. U krijgt van mij het antwoord: ik ga het bestuderen en u hoort van mij.

De voorzitter:

Er wordt nu gesproken over een wetsvoorstel, maar dat gaan we nog uitgebreid in de Kamer bespreken. Het wordt naar de Kamer gestuurd en dan zullen we heel uitgebreid daarover van mening wisselen. We kunnen nu een uur lang elkaar daarover ondervragen, maar we kunnen ook denken dat het misschien handig is om dat op het juiste moment en op de juiste plaats te doen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik ben het daarmee eens. Het is alleen geen wetsvoorstel, maar het is een overgangsregeling. Die wordt naar de Kamer gestuurd.

De voorzitter:

Dat is dan ook het moment om daarover te praten.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dat weet ik wel, maar er is sprake van de aanloop naar een regeling. De kinderpardonregeling staat op de agenda. De staatssecretaris zegt zelf dat hij niet alleen naar de coalitie maar ook naar andere partijen luistert bij de vormgeving van die regeling. De ChristenUnie is daar zes jaar mee bezig geweest. Het is dus redelijk logisch dat ik dit debat gebruik om iets mee te geven aan de staatssecretaris. Ik vraag hem niet om nu uitsluitsel hierover te geven, maar ik geef hem een suggestie mee.

Staatssecretaris Teeven:

Ik dank de heer Voordewind voor zijn suggestie. Ik heb goed naar hem geluisterd. Ik luister goed naar alle fracties in het parlement. Ik zal dit zeker meenemen, maar de heer Voordewind kan op dit moment niet verwachten dat ik ja of nee zeg.

De heer Van Hijum (CDA):

Ook ik heb een vraag over de kinderpardonregeling. Het moet mij eerst van het hart dat ik het niet sterk vind dat de staatssecretaris hier begint met die maatregel te verdedigen. Ik had het zelf niet verzonnen. Je staat voor een afspraak in een coalitie of niet. Die regeling staat in het akkoord. De voorganger van de staatssecretaris zocht de ruimte om te kijken naar de positie van gewortelde kinderen vooral in een ruimere toepassing van discretionaire bevoegdheid en ook door te kijken naar het maatschappelijk belang, door te zeggen dat burgemeesters daar ook een rol in krijgen en door aan te geven wat de lokale betrokkenheid en integratie van iemand is. Hoe gaat de staatssecretaris met die aanbeveling, die oorspronkelijk van de ACVZ is, en met zijn discretionaire bevoegdheid om in relatie tot het pardon? Gaan die twee dingen naast elkaar bestaan? Of komt het een voor het ander in de plaats?

Staatssecretaris Teeven:

Deze vraag kan ik wel beantwoorden. Deze twee dingen gaan naast elkaar bestaan.

De heer Van Hijum (CDA):

Dat betekent dat er naast het pardon een ruimere toepassing is van de discretionaire bevoegdheid?

Staatssecretaris Teeven:

Nee. Er is altijd een discretionaire bevoegdheid, los van de overgangsregeling die er komt. Daarvan kan altijd op enig moment gebruik worden gemaakt. Of dat gebeurt, is een heel andere zaak.

De voorzitter:

Mijnheer Van Hijum, ik zie dat u weer wilt interrumperen, maar voor u geldt hetzelfde als voor de heer Fritsma: twee vragen. Gaat u verder, staatssecretaris.

Staatssecretaris Teeven:

Hierop geef ik toch nog even een reactie, want de heer Van Hijum maakte een venijnige tussenopmerking. Ik ben nu een jaartje of twee staatssecretaris. Er zijn weleens vaker dingen die je als staatssecretaris moet doen die je niet zelf hebt verzonnen. Ik geef als voorbeeld het adolescentenstrafrecht, dat door de CDA-fractie in een vorig regeerakkoord naar voren is gebracht. Daarover heb ik in deze Kamer ook eens letterlijk gezegd dat ik er met veel enthousiasme mee aan de slag ga. Ik heb het echter niet zelf verzonnen. Dat is de strekking van mijn opmerking, niet meer en niet minder. Ik heb daarmee niet minder of meer tot uitdrukking willen brengen dan dat ik ook in zaken die ik niet zelf verzin, mijn volle energie als lid van het kabinet zal stoppen. Die verklaring was de heer Van Hijum mij nog even schuldig naar aanleiding van zijn tussenzinnetje.

Ik meen dat de IND met de uitvoering van de maatregelen uit het wetsvoorstel modern migratiebeleid, aan de vooravond van de stelselwijziging de procedures voor reguliere migranten vereenvoudigt en versnelt. Dat wetsvoorstel wacht nog op inwerkingtreding. Ik moet bekennen dat het wel een uitdaging is om dit te bereiken. Een aantal leden heeft daar ook over gesproken. Dit betreft namelijk het nieuwe computersysteem INDiGO. Mijn voorganger heeft de Kamer op 4 oktober jongstleden bericht over de voortgang van INDiGO. In januari 2013 kan de Kamer van mij een voortgangsrapportage verwachten over INDiGO. Daaruit zal blijken hoe het zit met dit geautomatiseerde systeem. Veel doelstellingen die wij willen bereiken, zijn immers afhankelijk van de stabiliteit van dit systeem. Ik denk wel dat het de goede kant op gaat, maar ik weet niet of de toezegging die mijn voorganger in de brief van 4 oktober heeft gedaan, gestand kan worden gedaan. Dat zeg ik maar direct. Ik denk dat dit lastig is. Het gaat wel snel. De conversie van de oude gegevens naar de nieuwe, die het systeem nodig heeft, verloopt zeer voorspoedig. Wij denken dat we begin 2013 een zeer goed resultaat zullen hebben, maar ik kan op dit moment niet veel zeggen op de vraag of het allemaal gebeurt zoals mijn voorganger in de brief van 4 oktober heeft geschreven.

De heer Schouw (D66):

Ik gok dat het gedaan is met INDiGO? Ik zie dat dat het geval is.

We kunnen over het geld praten, over extra capaciteit en vertragingen, maar er is nog een ander dingetje, en dat is dat de beslistermijn voor aanvragen van kennismigranten als gevolg van de invoeringsproblemen weleens kan oplopen van de gebruikelijke twee weken tot zes weken. Is de staatssecretaris bereid om met de Kamer te overleggen over de inhoudelijke processen die vertraging oplopen?

Staatssecretaris Teeven:

Jazeker. Ik vind dit een goed voorstel van de heer Schouw. Ik stel voor om sowieso periodiek over INDiGO en de automatiseringsperikelen te spreken. Ik meen dat het zonder meer een goed voorstel is om de voortgangsrapportage naar de Kamer te sturen zodra die binnen is. Dan kunnen daar we zo snel mogelijk over spreken. Ik probeer de heer Schouw echt oprecht te bedienen. Dat doe ik altijd, maar nu zeg ik het er maar eens bij. Laten wij daarna zo snel mogelijk een algemeen overleg hierover voeren, opdat we kunnen bezien wat voor bepaalde processen de gevolgen zijn van eventuele vertragingen van INDiGO. Dan heb ik dat goed op een rijtje. Ik zal eind januari 2013 in de voortgangsrapportage ook een concrete en precieze inventarisatie maken van de zaken waar we tegen aanlopen.

De heer Schouw (D66):

De staatssecretaris hoeft het woord "oprecht" niet te gebruiken, want dat is eigenlijk altijd al zo tussen ons. Ik wil hem vragen echt te bekijken welke groepen in de knel komen als gevolg van een vertraging van de procedures en wat wij daar eventueel aan kunnen doen.

Staatssecretaris Teeven:

Het antwoord is ja. Om het antwoord goed af te maken: dat zou ik sowieso al doen, omdat ik vind dat dit hoort bij de voortgangsrapportage in januari 2013.

De heer Azmani (VVD):

Ik heb hierover gisteren ook vragen gesteld, maar ik zie in de beantwoording dat de staatssecretaris geen garanties kan geven voor een tijdpad. Ik vraag hem om bij zijn toezegging aan de heer Schouw wel een ambitie neer te zetten, niet om de staatssecretaris daarop af te rekenen, maar om een richting te hebben wanneer we aan het eind zijn en de zon kunnen zien als het gaat om INDiGO. Het moet niet een slopend proces zijn, zodat wij het over vier jaar nog steeds hebben over het systeem INDiGO.

Staatssecretaris Teeven:

De minister en ik hebben allebei ervaring met slopende automatiseringsprocessen, dus wij herkennen wat de heer Azmani zegt. Hij heeft zeker een punt, maar als je ambities afspreekt, moet je deze niet alleen delen met de verantwoordelijke medewerkers op het departement, die daar uiteraard hun beste invulling aan geven, maar af en toe ook praten met de procesverantwoordelijken of de mensen die dat systeem bouwen en ontwikkelen. Het zit in mijn planning om dat voor het overleg met de Kamer in januari te doen. Dan ben ik ook beter op vlieghoogte. Met sommige Kamerleden die hierin expert zijn, kunnen we dat debat dan in volle omvang hebben en daarin die scherpe ambities uitspreken.

De heer Van Hijum ging in op iets waarover ik de voormalige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de huidige minister van Sociale Zaken weleens samen op tv heb zien spreken, toen ik dit eervolle ambt met deze verantwoordelijkheid nog niet mocht vervullen. De vraag was om kinderen zonder verblijfsstatus de mogelijkheid te geven om een stage te doen in het kader van de opleiding. Ik heb deze vraag in eerste termijn niet willen afdoen als een verantwoordelijkheid van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ik heb gisteravond contact met hem gehad en ik zeg toe dat hij op korte termijn op dit punt zal reageren. Hij is bezig om hierover een definitief standpunt voor te bereiden. Het is ook zijn verantwoordelijkheid. Ik heb vanmiddag begrepen dat ik de toezegging kan doen dat hij daarmee komt.

Duidelijke regels en snelle procedures hebben naar mijn mening alleen maar effect als we ook bereid zijn om de uitkomsten van regels en procedures te respecteren. Als een onafhankelijke rechter heeft geoordeeld, is het ook mijn taak dat gevolg wordt gegeven aan dat rechterlijke oordeel. Het vreemdelingenbeleid staat of valt met consequente handhaving ervan. Dan zijn soms ook slimme interventies nodig. Dat begint ook aan het eind van de vreemdelingenketen met terugkeer van degene die geen recht heeft op een verblijf in Nederland. Ik herhaal dat de eerstverantwoordelijke voor terugkeer uiteraard de vreemdeling zelf is. Wie bereid is aan zijn eigen terugkeer mee te werken, wordt daarin gefaciliteerd door de Dienst Terugkeer en Vertrek en de Internationale Organisatie voor Migratie. Consequent handhaven betekent ook hier, ook vanwege de noodzaak tot bezuinigen, strikt omgaan met het recht op opvang van uitgeprocedeerde vreemdelingen in het vertrekproces. Vreemdelingen die niet in aanmerking komen voor bescherming in Nederland, moeten voldoen aan hun vertrekplicht en Nederland verlaten.

We hebben hierover vorige week in het AO ook al iets gewisseld. Het bieden van opvang door het Rijk of door gemeenten biedt naar mijn oordeel uiteindelijk geen uitkomst als de vreemdeling zelf niet bereid is om medewerking te verlenen aan vertrek. Dat leidt volgens mij alleen maar tot uitzichtloze situaties. Het kabinet zal de lijn voortzetten dat gemeenten geen noodopvang zouden moeten bieden aan uitgeprocedeerde vreemdelingen. Ik ben daarover in gesprek met de VNG, zoals ik in het algemeen overleg heb meegedeeld. Ik zal dat gesprek ook voortzetten, maar ik denk dat dit de enige weg is hoe het zou moeten.

Vreemdelingen die wel meewerken aan het verkrijgen van de juiste papieren, kunnen ook vertrekken uit Nederland. Als desondanks toch wordt vastgesteld dat de overheid van het land van herkomst medewerking weigert, is er natuurlijk de mogelijkheid van de buitenschuldvergunning. Ik heb gezegd dat ik de Kamer een brief zal sturen, waarin ik nog even op een rij zet de aantallen buitenschuldvergunningen, de situaties waarin deze worden toegepast en of er aanleiding is om die procedure te wijzigen, want dat vroeg mevrouw Arib in dat algemeen overleg. Die brief heeft de Kamer nog van mij tegoed.

Ik merk wel op dat dit bij gedwongen terugkeer helaas veel moeilijker is. Verschillende landen werken daar niet of onvoldoende aan mee. Om die landen te dwingen hun verantwoordelijkheid te nemen voor de eigen onderdanen, is in het regeerakkoord afgesproken om dit mee te nemen in de handels- en ontwikkelingscontacten. De heren Van Hijum en Azmani hebben daar in hun bijdrage ook aan gerefereerd.

Ik kan daarover nog het volgende melden. Ik heb inmiddels gesproken met de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over het punt van de conditionaliteit en over de koppelingsmogelijkheden op haar terrein. Het kabinet zal op korte termijn een actieplan maken ten aanzien van een vijftiental landen waar door de verschillende departementen, maar vooral ook door de individuele bewindspersonen actie kan worden ondernomen, internationaal of nationaal. Er zijn naast Ghana op dit moment overigens nog geen andere landen gekort op ontwikkelingsgelden. Daarover was een vraag gesteld. Een andere toepassing voor de conditionaliteit speelt natuurlijk ook bij verdragsonderhandelingen. Daar zal dus ook de koppeling worden gelegd met terugkeer.

Resultaten zijn nog niet uitgekristalliseerd, omdat die koppelingen echt pas net zijn gemaakt. Ik zei het al: we werken dus aan een plan van aanpak. De Kamer moet zich dan voorstellen dat zij van mij een raster krijgt waarin is vastgesteld in welke landen het speelt, in welke landen problemen zijn en wie inhoudelijk verantwoordelijk is. Ik wil daar best een mededeling van doen. De minister voor Buitenlandse Handel en ik zien meer mogelijkheden om dat te realiseren op het terrein van buitenlandse handel dan op het terrein van ontwikkelingssamenwerking. Ik denk dat we onze samenwerking op dat terrein nog wat moeten verdiepen, maar ik heb het volste vertrouwen dat ik er met de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking uitkom. Ik zal de Kamer daar dan zo snel mogelijk over informeren. Volgens mij vindt er een algemeen overleg over migratie en ontwikkelingssamenwerking op 12 december aanstaande plaats. Dan zal dat onderwerp aan de orde komen. Dan kan de Kamer van mij verwachten dat er concrete stappen zijn die ik op dat terrein wil gaan zetten.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Volgens mij hoorde ik de staatssecretaris net zeggen dat hij niet wenst dat gemeenten opvang of noodopvang bieden aan uitgeprocedeerde vreemdelingen die niet binnen afzienbare tijd het land zullen verlaten. Wat wil hij dan doen aan het groter wordende probleem van illegaliteit in Nederland? We weten allemaal dat er inmiddels honderden zo niet duizenden mensen in Nederland zijn die hier eigenlijk niet meer zouden moeten zijn, maar die hier nog wel verblijven. Een aantal van hen zit in vluchtelingenkampen. Die zijn er gewoon!

Staatssecretaris Teeven:

Ik denk dat we die vrijwillige terugkeer maximaal moeten faciliteren, met alle energie die we in ons hebben. Het is mijn stellige overtuiging dat voor veel mensen die vrijwillig willen terugkeren, die mogelijkheid er ook is. Er zijn de afgelopen twee jaar bijvoorbeeld mensen naar Irak teruggekeerd. Ik kom daar later in mijn betoog nog met cijfers over. Dat staat nog in de kinderschoenen, maar ik denk dat dat een heel reële mogelijkheid is. Ik denk ook dat dat de enige mogelijkheid is. We moeten mensen ook geen valse hoop geven. Dat heb ik ook gezegd naar aanleiding van de gesprekken die ik met de burgermeester van Amsterdam heb gevoerd. Ik zeg niet dat de burgemeester dat heeft gedaan. Hij neemt vanuit zijn verantwoordelijkheid in het kader van de openbare orde maatregelen waarvan hij vindt dat hij ze moet nemen. Ik heb geprobeerd om daarin bij te springen. Dat heeft me op veel kritiek komen te staan van de fractie van de Partij voor de Vrijheid. Ik denk echter dat dit zeer verantwoord was. Aan de andere kant zeg ik tegen mevrouw Gesthuizen: we moeten ook geen valse hoop bieden.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

De staatssecretaris biedt in ieder geval aan helemaal niemand enige hoop. Hij biedt immers ook geen hoop aan de Nederlanders die worden geconfronteerd met de gevolgen van illegaliteit. Hij biedt ook geen hoop aan de mensen die wel tussen wal en schip raken, die hier ziek zijn en die hier op straat zwerven. De staatssecretaris is niet van plan om het te doen. Dat hoor ik in zijn antwoord. Hij heeft het alleen maar over vrijwillige terugkeer en over het stimuleren daarvan. Er ligt echter een Kamermotie. De staatssecretaris hoort die motie gewoon uit te voeren.

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb de Kamer een brief gestuurd. Als er een motie ligt van de Tweede Kamer, dan zal ik met volle omvang en volle energie proberen om die motie uit te voeren. Zo kent de Kamer mij. Maar als ik geen mogelijkheden zie, dan zie ik ze ook niet. Dan schrijf ik dat ook op. Het is geen onwil, maar het is geen mogelijkheid.

De heer Fritsma (PVV):

De staatssecretaris heeft gelijk dat handhaving belangrijk is en dat mensen die uitgeprocedeerd zijn, terug moeten naar het land van herkomst. Hoe kan het dan dat hij zich al dagenlang, zelfs wekenlang laat gijzelen door de bekende tentenkampbewoners? Hoe is het in 's hemelsnaam mogelijk dat deze mensen nog niet een keer een bezoekje van de vreemdelingenpolitie hebben gekregen?

Staatssecretaris Teeven:

Twee vragen, twee antwoorden. Ik laat me niet gijzelen door de tentenkampbewoners, want ik sta hier gewoon, ik kan gewoon mijn werk doen dus dat is prima. Het antwoord op die vraag is dus "nee". De tweede vraag was hoe het kan dat ze geen bezoek krijgen van de vreemdelingenpolitie. In het algemeen overleg hebben we dat al met elkaar gewisseld. Het is belangrijk om te constateren dat er verantwoordelijkheden zijn op het terrein van de openbare orde waarmee de burgemeester van Amsterdam in die concrete situatie te dealen had. Deze afwegingen worden op lokaal niveau gemaakt. Ik heb geen aanleiding om zelfs maar te veronderstellen dat ik gegijzeld word of, zoals het landelijke ochtendblad op de voorpagina meldde, dat ik getart zou worden door de burgemeester. Van dat alles is geen sprake. Desondanks denk ik dat noodopvang bieden door gemeenten geen enkele kans biedt op een serieuze oplossing.

De heer Fritsma (PVV):

De staatssecretaris laat gewoon over zich heen lopen. Het enige wat hij heeft gedaan met de tentenkampbewoners is een petitie in ontvangst nemen. Vervolgens mogen ze weer vertrekken richting tentenkamp. Vandaag gingen ze van tentenkamp naar opvanglocatie. De opvanglocatie zinde de dames en heren niet en ze gingen weer terug naar het tentenkamp. Er wordt hen geen strobreed in de weg gelegd. Als de staatssecretaris echt serieus is over handhaving, moet hij nu echt wat gaan doen.

Staatssecretaris Teeven:

Weet u wat het is in een rechtsstaat? We hebben ons er met zijn allen een beetje aan te houden. Dat geldt ook voor politieke partijen in de Kamer. Ook en vooral als staatssecretaris heb je je aan de rechtsstaat te houden. Dat betekent gewoon dat er een procedure was en dat de burgemeester van Amsterdam vanuit zijn lokale verantwoordelijkheid heeft gezegd het demonstratieverbod te laten toetsen. De burgemeester van Den Haag heeft het laten toetsen door de rechter. Hij heeft gemerkt dat de rechter in Den Haag in twee concrete situaties heeft gezegd dat het nog demonstreren is. Dat kun je leuk vinden of niet, maar er is een oordeel over geveld door iemand die daarvoor in de rechtsstaat is aangesteld. Ik moet er niet voor zorgen dat situaties escaleren. Als staatssecretaris heb ik de taak om ervoor te zorgen dat zaken in het land worden opgelost. Datzelfde geldt voor de minister. Dat betekent verantwoordelijkheid dragen. Dat betekent niet weglopen maar gewoon bekijken hoe je met de zaak omgaat. Daarmee ben ik bezig geweest, zo zeg ik tot de heer Fritsma.

De heer Recourt (PvdA):

Steun voor het oplossen van zaken. Ik heb daarbij twee concrete vragen. Op welke wijze wil de staatssecretaris voorkomen dat mensen in de illegaliteit op straat komen? Dat is dus de preventiekant. Als je als overheid wilt dat uitgeprocedeerde vreemdelingen het land verlaten, snap ik dat je ze niet faciliteert door eindeloos opvang aan te bieden. Ook aan het einde zit er echter een humanitaire kant aan voor de gemeenten. In het kader van de openbare orde maar ook gewoon in het kader van de humaniteit moet in een individueel geval hulp aangeboden kunnen worden. Welke ruimte laat de staatssecretaris op dat punt?

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb daarover gesproken met de burgemeester van Amsterdam naar aanleiding van de concrete zaak. Hij heeft gezegd dat dit moet gebeuren in het kader van humaniteit, maar ook om de mensen tot rust te laten komen. Hij heeft dat woordelijk zo geformuleerd naar mij toe: laat ze op adem komen; laten we nu niet zorgen voor escalatie. Ik denk dat dit verstandig was, want de rechter had zich in die concrete situatie nog geen oordeel gevormd over de vraag of het een demonstratie was. Dat oordeel is nu wel geveld. Dat betekent dat mensen de situatie nu moeten beëindigen en dat nu moet worden vastgesteld wie er aanwezig zijn.

Je kunt pas naar oplossingen zoeken als mensen zich ook daadwerkelijk kenbaar maken, dus als we als overheid mensen kunnen individualiseren. Dan kunnen we bekijken of we vrijwillige terugkeer kunnen faciliteren of dat mensen gedwongen terug moeten. Het kan ook zijn dat ze nog in een procedure zitten, die mogelijk kan worden versneld. We kunnen de procedures ook aanpassen zodat mensen niet iedere keer opnieuw een aanvraag kunnen doen. Ook kunnen we, zoals enkele woordvoerders hebben gezegd, bekijken of mensen rechtsbijstand moeten krijgen. Mensen die terugwillen, moeten worden gefaciliteerd. Mensen die niet willen maar wel moeten, moeten we – ik zeg het toch maar hard – niet belonen. Daarin moeten we waakzaam zijn. Ik vind dat ook een taak van het kabinet. Dat moet echter wel gebeuren zonder onnodige escalatie en zonder onnodige problemen. Ik ga dus in die zin niet mee in de woorden van de heer Fritsma dat ik mij laat gijzelen, maar ik vind ook niet dat wij meteen alles moeten belonen.

De heer Recourt (PvdA):

Ik ben het daarmee eens en in die zin ben ik blij dat er een termijn is vastgesteld. Wij moeten wel even bezien of vier weken passend is, maar er is in ieder geval een termijn vastgesteld om het goed op te lossen. Dan blijft nog de vraag hoe wij kunnen voorkomen dat deze situatie ontstaat. Je moet inderdaad steeds grotere druk uitoefenen, want anders krijg je het niet voor elkaar om mensen die onwillig zijn maar wel moeten, toch te stimuleren om het land te verlaten. Daar zijn overigens verschillende manieren voor. Helemaal aan het eind blijft echter ook gewoon de humaniteit staan. Ik heb het dan niet over de tentenkampen, maar over "het meisje met de zwavelstokjes", zal ik maar zeggen. Zij vroor overigens dood, geloof ik. Je komt iemand op straat tegen in een deplorabele situatie. Dan moet de overheid toch ook kunnen zeggen: wij laten je niet in die vreselijke situatie?

Staatssecretaris Teeven:

De heer Recourt weet net zo goed als ik – maar ik roep het in herinnering – dat wij hebben gezegd: bij vrieskou gaan mensen niet naar buiten, dan laten wij mensen binnen. De humane kant zit er dus zeker in, maar deze moet er niet toe leiden dat wij te maken krijgen met de situatie dat vluchtelingenstromen afbuigen en dat wij vervolgens met een enorme instroom te maken krijgen. Dan maken wij het probleem groter en lossen wij niets op. Wij zijn dan wel maximaal humaan, maar voor heel veel andere mensen maken wij het dan heel inhumaan. Dat zou ook niet de weg moeten zijn. Zeker, in individuele gevallen kan het altijd voorkomen, maar wij moeten er buitengewoon terughoudend mee zijn.

Ik ben nu redelijk aan het eind van mijn betoog. Ik denk dat ik nog een kwartiertje of drie nodig heb.

Enkele leden hebben gevraagd hoe het zit met de terugkeer naar Somalië. Daarheen zou niet kunnen worden teruggekeerd. Laat ik daar heel helder over zijn. Naar heel Somalië kan en wordt vrijwillig teruggekeerd. Dat gedwongen terugkeer op dit moment niet mogelijk is, doet niet af aan de vertrekplicht; die is er gewoon. Uiteraard is terugkeer pas aan de orde nadat in de toelatingsprocedure zorgvuldig is vastgesteld dat geen bescherming behoeft te worden geboden. Het is overigens al langere tijd zo dat terugkeer via het vliegveld van Mogadishu naar andere delen van Somalië, bijvoorbeeld naar Noord- en Zuid-Somalië, wel mogelijk is. Ook wordt vrijwillige terugkeer direct naar Somaliland gefaciliteerd. Ook dat is op dit moment al mogelijk. Ik verwacht op korte termijn een nieuw ambtsbericht over de situatie in Somalië van de minister van Buitenlandse Zaken. Aan de hand daarvan zal ik beoordelen of een beleidswijziging geïndiceerd is. Als dat het geval is, zal ik de Kamer daarover meteen informeren.

De heer Recourt (PvdA):

IOM heeft gezegd dat er vanaf 2009 welgeteld vier Somaliërs zijn teruggekeerd. Dat is niet veel. Vervolgens heeft de Raad van State recentelijk geoordeeld dat de logica in de trant van "je kunt weliswaar niet naar Mogadishu, maar je kunt wel naar het vliegveld van Mogadishu en vervolgens verder met een binnenlandse vlucht ", geen houdbare redenering is van de zijde van de overheid. Hebben wij hierbij niet feitelijk te maken met de situatie dat het voor Somaliërs onmogelijk is om naar hun land terug te keren, en kunnen wij dan in afwachting van het nieuwe ambtsbericht daarop anticiperen?

Staatssecretaris Teeven:

Ik ben die mening nog niet toegedaan. Ik denk dat het in het kader van vrijwillige terugkeer op dit moment wel mogelijk is om terug te keren naar delen van Somalië. Natuurlijk heb ik kennis genomen van de uitspraak van de Raad van State, maar ik denk dat het niet goed is om nu al te zeggen dat mensen niet vrijwillig zouden kunnen terugkeren. Die situatie doet zich niet voor.

De heer Recourt (PvdA):

Ik begrijp dat de staatssecretaris niet meteen grote, definitieve stappen wil zetten, maar wij hebben het natuurlijk over mensen die geacht worden terug te keren. Wij hebben het over het stoppen van de opvang van die mensen. Feitelijk moeten wij vaststellen dat dit niet lukt. Dan kunnen wij toch in ieder geval een tijdelijke oplossing vinden, totdat er een definitieve beslissing wordt genomen naar aanleiding van het nieuwe ambtsbericht?

Staatssecretaris Teeven:

Er zijn sinds 2010 wel iets meer dan vier mensen teruggekeerd naar Somalië, namelijk ongeveer 25. Dat is gefaciliteerd door DT&V. Het betrof mensen uit Zuid- en Centraal-Somalië. Ook mensen uit Noord-Somalië zijn teruggekeerd. Er vindt ook wel terugkeer naar Somaliland plaats. Ik verwacht binnenkort een ambtsbericht waarin de nieuwe situatie is beschreven. Ik stel voor om dat af te wachten. Als het er is, kan ik hier een standpunt over innemen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Het komt natuurlijk altijd aan op de details. Ik heb ook vragen gesteld over Irak. Het bleek dat de overgrote meerderheid van de mensen naar Noord-Irak is gegaan. Dat is begrijpelijk, want dat is een relatief veilig gebied. Mensen die bijvoorbeeld uit Bagdad komen, kunnen eigenlijk niet terugkeren naar Bagdad omdat het te onveilig is voor ze.

De staatssecretaris zegt dat 25 mensen zijn teruggekeerd. De vraag is of die naar Somaliland zijn gegaan of naar Zuid-Somalië, waar Al-Shabaab heerst. Daar krijg ik graag meer duidelijkheid over. De crux is bovendien de vraag hoe het met die 25 mensen is gegaan. Dat weten wij ook niet. Zijn zij overleden, zijn zij gevangen genomen, zijn zij gemarteld? Wij hebben toch een speciale verantwoordelijkheid als wij mensen terugsturen naar zo'n oorlogsgebied, waarschijnlijk het ergste gebied wat wij ons nu kunnen voorstellen in de wereld. Is de staatssecretaris gezien deze zeer geringe vrijwillige terugkeer – gedwongen terugkeer is niet mogelijk, daarom heeft de vorige minister mensen uit de vreemdelingendetentie op straat gezet – bereid om voorlopig pas op de plaats te maken totdat er een nieuw ambtsbericht is?

Staatssecretaris Teeven:

Nee, daar ben ik niet toe bereid. Als mensen vrijwillig terugkeren, zijn er andere mogelijkheden dan via het vliegveld van Mogadishu. De Dienst Terugkeer en Vertrek is ook zeer bereid om daaraan mee te werken. Dan komen wij toch op de feiten en de details. De heer Voordewind noemde Al-Shabaab. Hij weet als geen ander dat er op dit moment veel Oegandese, Keniaanse en Ethiopische troepen in Somalië verblijven, waardoor de situatie wel degelijk stabieler is geworden in grote delen van Somalië. Laat dat volstrekt helder zijn. Wellicht is dat niet het geval in de stad Mogadishu, maar de situatie verandert nu bijna wekelijks ten goede. Ik denk dat wij niet te snel moeten constateren dat het allemaal niet kan. Als de vrijwillige terugkeer mogelijk is, zullen wij die faciliteren. Wij moeten niet te snel naar een beleid dat gebaseerd is op de aanname dat er niets mogelijk en dat dus iedereen zou moeten mogen blijven. Dat lijkt mij niet realistisch.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Het vorige kabinet– ik neem aan dat er sprake van doorgaand beleid – heeft Mogadishu, de hoofdstad van Somalië, als een 15c-gebied aangemerkt, dus een gebied dat onveilig is. Sterker nog, de ambtenaren mochten nooit meereizen van Kenia naar Mogadishu, omdat het laatste stukje van de reis te gevaarlijk was. Er mag dus niet worden uitgezet naar Mogadishu. Als je naar Zuid-Somalië wilt, moet je wel via het vliegveld van Mogadishu. Hoe ziet de staatssecretaris concreet die uitzetting plaatsvinden?

Staatssecretaris Teeven:

Het gaat inderdaad over details. Als je naar Zuid-Somalië wilt – ik heb dat toevallig een keer gedaan – kan je ook gewoon naar Nairobi en via Kenia over land naar Somalië. Dat is heel goed mogelijk. Er zijn meerdere wegen die naar Somalië leiden. Je kunt niet zomaar zeggen dat het niet kan. Ik heb het zelf een keer gedaan, dus ik weet dat het heel goed mogelijk is.

De heer Voordewind stelt dat de stad Mogadishu is aangemerkt als 15c-gebied. Ik heb in antwoord op vragen van de heer Recourt ook al gezegd dat de situatie heel snel ten goede verandert. Ik denk dat het dan niet reëel is om van mij te verwachten dat ik heel snel zeg: het kan allemaal niet en wij moeten het allemaal niet doen.

De heer Recourt heeft mij gevraagd of Irakezen die niet gedwongen kunnen worden uitgezet, opvang kunnen krijgen. Als na een zorgvuldige beoordeling van de asielaanvraag blijkt dat een Irakese asielzoeker geen bescherming nodig heeft in Nederland, is terugkeer aan de orde. Op dit moment zijn, tot en met oktober 2012, ongeveer 450 vreemdelingen teruggekeerd, waarvan 45 in oktober 2012. Veel van die mensen zijn inderdaad teruggekeerd naar de regio waar de KRG, de Koşerdische autonome regering, het voor het zeggen heeft, namelijk Erbil. Er zijn echter ook mensen teruggekeerd naar andere delen van Irak. Dat is echt breder.

Op de noodopvang ben ik uitgebreid ingegaan. Ik merk nog op dat de VRIS-werkwijze inzake de vreemdelingen in de strafrechtketen maakt dat alle relevante ketenpartners in de strafrecht- en vreemdelingenketen hun processen op dit speciale arrangement afstemmen. De taskforce, die helaas wordt beëindigd, heeft ervoor gezorgd dat het VRIS-protocol is vereenvoudigd en verduidelijkt, zodat alle ketenpartners volgens nieuwe werkinstructies werken. Die nieuwe werkwijze gaat in januari 2013 van start. Ik gebruik de woorden die de minister vanmorgen ook heeft gesproken: ik zit daar bovenop en zal het scherp in de gaten houden. Dat vind ik een goede uitdrukking.

Dan kom ik bij een onderwerp waarover mevrouw Gesthuizen in eerste termijn heeft gesproken, namelijk de zaak waaraan in de televisie-uitzending van Argos aandacht is besteed. Zij heeft mij om nadere uitleg over de situatie gevraagd. Mevrouw Arib heeft dat ook gedaan in haar schriftelijke vragen. Het was even onduidelijk of die vragen al binnen waren toen mevrouw Gesthuizen daaraan in haar mondelinge eerste termijn aandacht besteedde. Mevrouw Arib heeft in haar vragen van 28 november 2012 ook aandacht gevraagd voor de situatie van de in Servië om het leven gebrachte uitgewezen asielzoeker.

Dit is een vrij schokkende zaak. Ik heb zelf die uitzending teruggezien en ik heb mij op de hoogte laten stellen van alles wat daar speelt. Ik ben, alles afwegende, van mening dat het destijds bekende complex zorgvuldig is gewogen. In een asielprocedure kan er nooit absolute zekerheid zijn dat een vreemdeling bij terugkeer is gevrijwaard van een risico, want het gaat altijd om de informatie die voorhanden is, de weging daarvan en de vraag of dat op zorgvuldige wijze gebeurt. Dat is enerzijds door de vreemdeling aangedragen informatie, maar anderzijds informatie die de IND ter beschikking staat. Het is ook informatie die in deze concrete zaak door de rechter, zowel de vreemdelingenrechter in eerste aanleg als de vreemdelingenrechter in hoogste aanleg, is gewogen. Op die informatie wordt de vrees beoordeeld, evenals de mogelijke bescherming die de vreemdeling in zijn land van herkomst zou kunnen krijgen, in dit geval Servië. Hoewel wat ik nu zeg de Staat niet ontslaat van de verplichting om zelf ook scherp te kijken, merk ik toch op dat de rechtbank en de Afdeling rechtspraak van de Raad van State van oordeel waren dat betrokkene op het moment van terugkeer niet te vrezen zou hebben van een schending van artikel 3. Ook was de overweging van de eerste en hoogste rechter dat de betrokkene de bescherming van autoriteiten kon inroepen dan wel verkrijgen.

Ik zal de vragen van mevrouw Arib zo spoedig mogelijk beantwoorden. Ik merk op dat er feitelijke omstandigheden zijn waardoor ik denk dat je altijd scherp moet zijn in dit soort situaties.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Er zijn omstandigheden die maken dat de staatssecretaris zegt dat je wel altijd scherp moet zijn. Laten wij proberen dat iets scherper te krijgen. Het gaat om het onderliggende principe. Wij hebben hier te maken met een man die een broer is van een belangrijke getuige bij het Joegoslaviëtribunaal. Een vraag die je jezelf – ook de IND en de rechter, hoewel het mij past om daarover enigszins terughoudend te oordelen – volgens mij moet stellen is of je niet een stukje verantwoordelijkheid moet nemen als zo'n man, de broer van een belangrijke getuige, zich in je eigen land meldt met een asielverzoek. Wij weten immers dat families van getuigen ook worden bedreigd.

De voorzitter:

Voordat de staatssecretaris antwoord geeft, hecht ik eraan te zeggen dat ik het lastig vind om in een debat over individuen te spreken. Ik verzoek de staatssecretaris heel omzichtig antwoord te geven. Wij moeten hier niet over individuen spreken.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Met alle respect, voorzitter, maar ik wil een punt van orde inbrengen. Er wordt hier, ook door de vorige coalitie en door alle fracties in het parlement, regelmatig over individuele zaken gesproken. Het is niet anders.

De voorzitter:

Dat neemt niet weg dat ik vind dat je in debatten niet over individuen moet spreken. Nog vorige week, bij een andere begrotingsbehandeling, hebben wij daarover een uitgebreid interruptiedebat gevoerd. Ook toen heb ik gezegd dat ik dat soort dingen niet fatsoenlijk vind. Dat moeten wij niet doen. Ik snap het belang van deze vraag en ik vraag de staatssecretaris om niet over dit individuele geval te spreken. Dat kan echt niet.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Het spijt me, maar ik probeer hier de waarheid boven tafel te krijgen. Als dat onfatsoenlijk is, doe ik maar even niet meer mee.

De voorzitter:

Ik zal mij ongetwijfeld verkeerd hebben uitgedrukt. Ik vind het in zijn algemeenheid niet goed dat wij in dit huis over individuele situaties praten. Dat wilde ik aangeven. Ik heb geen waardeoordeel willen geven en heb dat over uw vraag ook niet gegeven. Ik snap de achtergrond van deze vraag en vraag de staatssecretaris alleen maar of hij heel omzichtig wil omgaan met zijn antwoord.

Staatssecretaris Teeven:

Ik denk dat de waarheid wel is achterhaald, maar hier is de vraag aan de orde of het voldoende is, ook al heeft de rechter in eerste en hoogste aanleg zich een oordeel gevormd over de zaak. Volgens mij is dat het punt dat mevrouw Gesthuizen aan de orde stelt, gemeten aan de situatie in 2007, want dat is de situatie waarover wij in deze context spreken. Ik heb er echt goed over nagedacht. Ik ben van mening dat met de feiten die we nu kennen, ook met de uitzending van Argos, er voldoende is gedaan door de onder mijn politieke verantwoordelijkheid acterende diensten. Ik kan niet zeggen of de rechter er al dan niet voldoende naar heeft gekeken, want over hem ga ik niet. Wat ik met de zin waarop mevrouw Gesthuizen aanhaakte heb willen uitdrukken, is dat je als overheid altijd buitengewoon scherp moet zijn. Je moet jezelf op elk moment, met alle vertegenwoordigende organen binnen de overheid, de vraag stellen of je een onderzoeksplicht hebt. Ik heb die zaak gewogen en mijn oordeel is dat er voldoende aan is gedaan. Ik heb die uitzending ook gezien en ik hoor ook wat mevrouw Gesthuizen daarover in de eerste termijn heeft gezegd. Wij moeten ons er altijd van bewust zijn of er ook, los van het oordeel van de rechter in eerste en hoogste aanleg, een zelfstandige onderzoekspicht bestaat. Dat is mijn antwoord.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik meen dat die onderzoeksplicht er in dit geval wel is. Ik heb daartoe ook een motie in voorbereiding. Ik begrijp natuurlijk ook de noodzaak om voorzichtig om te gaan met zaken die te herleiden zijn naar een individu, maar als de staatssecretaris hier zou kunnen toezeggen dat hij de Kamer desgewenst vertrouwelijk over de zaak wil informeren, dan kan ik me voorstellen dat ik de motie nog niet indien, of de motie indien en vervolgens aanhoud. Anders zie ik me genoodzaakt de motie wel in te dienen.

Staatssecretaris Teeven:

Mijn oordeel wordt er niet anders door. Ik heb mijn oordeel over de zaak gegeven en heb de Kamer naar beste kunnen geïnformeerd, binnen de restricties waaraan ik gebonden ben. Dit zou op de discussie geen nieuw licht werpen, dus ik ben niet bereid de Kamer vertrouwelijk te informeren.

De heer Recourt (PvdA):

Ik ga het nog een keer proberen. Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat hij heeft onderzocht of de Nederlandse procedure zorgvuldig is geweest. Ik hoor hem niet zeggen dat er is gekeken naar informatie bij familie en ik hoor hem ook niet zeggen dat er is onderzocht of de informatie die in de Nederlandse procedure is geweest wel klopt. Kortom, het was een onderzoek naar de procedure en niet een breder onderzoek. Ik moet nu toch dit geval aanhalen, want dit geval rechtvaardigt dat. We hebben een procedure die mensen moet beschermen. Die bescherming lijkt niet gegeven. Laten wij dat iets beter uitzoeken om in ieder geval voor de toekomst mogelijk lessen te trekken.

Staatssecretaris Teeven:

Als dat niet duidelijk uit mijn beantwoording naar voren is gekomen: ik heb niet gezegd dat ik uit de toekomst geen lessen wil trekken, dus dat ik niet op een andere procedure wil anticiperen, waarmee in de toekomst rekening kan worden gehouden wanneer zich feiten en omstandigheden voordoen die, hoewel een rechter daarnaar in twee instanties kijkt, voor organen van de Staat aanleiding zijn voor nader onderzoek. Ik hoop dat mevrouw Gesthuizen dit ook hoort. De bereidheid om over die procedure na te denken is er heel wel. Dat is iets anders dan de Kamer vertrouwelijk informeren over deze individuele casus. Ik heb dit misschien niet duidelijk genoeg gezegd, zeg ik tot de voorzitter en mevrouw Gesthuizen, maar ik ben heel wel bereid om daaruit lessen te trekken, om daarin verbeteringen aan te brengen.

De heer Recourt (PvdA):

Ik dank de staatssecretaris voor deze stap. Hij zal nog vragen beantwoorden. Het systeem heeft mogelijk gefaald. Hoe gaan wij de analyse daarvan vorm geven?

Staatssecretaris Teeven:

Ik denk dat er mensen naar dit debat kijken die werkzaam zijn bij de IND en de organen die hiermee bezig zijn. Ik benadruk daarom dat het systeem op zich niet heeft gefaald. De vraag is echter of er in dit soort bijzondere situaties, als zoiets speelt, geen extra check moet zijn. Dat is aan de orde. Ik zeg nadrukkelijk niet dat hier een fout is gemaakt. Dat vind ik ook niet na alles wat ik heb geconstateerd, maar ik vind wel dat wij moeten kijken of wij het in de toekomst anders kunnen doen. Ik zeg niet "beter", ik zeg "anders".

De heer Recourt (PvdA):

Hoe dan?

Staatssecretaris Teeven:

Dan ga ik in op de concrete situatie.

De heer Recourt (PvdA):

Mijn vraag ging over de procedure en niet over individuele zaken. Krijgen wij een brief, komt het aan de orde tijdens de vragen, komt er een AO, wordt het besloten of open?

Staatssecretaris Teeven:

Ik ben zeer bereid om, maar dan wel vertrouwelijk, te zeggen wat de verbeterde procedure in abstracto kan inhouden. Ik informeer de Kamer dan wel vertrouwelijk.

De heer Schouw (D66):

Wij komen er wel. Er zijn lessen getrokken. Er zijn verbeterpunten en de Kamer wordt vertrouwelijk geïnformeerd. Dat is winst. Dan rest nog één vraag: gaat de staatssecretaris dit in december doen of wordt het januari?

Staatssecretaris Teeven:

Ik moet dat zorgvuldig doen. Als ik het in december kan doen, doe ik het in december. Als het door de zorgvuldigheid januari wordt, wordt het januari. Ik doe het wel.

De heer Schouw (D66):

Ik vraag dan de staatssecretaris om ons uiterlijk eind volgende week te laten weten wanneer hij dit kan doen: in december of in januari.

Staatssecretaris Teeven:

Prima.

De voorzitter:

Dat zegt u toe?

Staatssecretaris Teeven:

Ja.

De voorzitter:

Mijnheer De Wit, ik begrijp dat dit een aangelegen punt is. Vandaar dat ik u allen de ruimte geef.

De heer De Wit (SP):

Ik roep alleen in herinnering dat het onder staatssecretaris Cohen en ook daarvoor onder staatssecretaris Schmitz is voorgekomen dat de Kamer niet alleen exact vertrouwelijk werd geïnformeerd over wat er in de procedure zou moeten worden veranderd, maar ook zodanig dat de commissie wist wat er in een zaak was gebeurd. Ik heb dit zelf meegemaakt onder staatssecretaris Cohen in het geval van twee Turkse mannen die waren teruggestuurd naar Turkije. Ik vind het niet meer dan normaal dat ook op dat aspect de Kamer het recht heeft om te weten wat hier gebeurt.

Staatssecretaris Teeven:

Ik constateer dat de heer De Wit dat zegt, maar in zie in concreto geen mogelijkheden om de Kamer over deze zaak te informeren, ook niet vertrouwelijk.

De voorzitter:

U hebt zojuist wel toegezegd dat u dat over de procedure wel wilt doen, waardoor er waarschijnlijk ook meer duidelijkheid komt over waarom u bepaalde keuzen maakt. Ik neem aan dat daarbij nog ruimte bestaat voor interpretatie bij deze individuele zaak. Dank u voor uw toezegging.

Staatssecretaris Teeven:

Verschillende leden van de Kamer hebben aandacht gevraagd voor de 1F-situaties. Dit betreft vreemdelingen die in hun land van herkomst mogelijk betrokken zijn geweest bij oorlogsmisdaden en ernstige mensenrechtenschendingen. Laat ik daarover helder zijn: ik accepteer net als mijn voorgangers niet dat deze mensen in Nederland een veilige haven vinden. Slachtoffers die zelf bescherming hebben in Nederland mogen naar mijn oordeel nooit de kans lopen dat ze worden geconfronteerd met degene die verantwoordelijk is voor de onmenselijke behandeling van henzelf of hun familie. Dat is in het verleden in Nederland wel gebeurd. We moeten dat te allen tijde voorkomen. Bescherming is er voor slachtoffers en niet voor daders; laten we daar heel helder over zijn.

Mevrouw Gesthuizen en anderen hebben vragen gesteld over en aandacht gevraagd voor de positie van kinderen van 1F'ers in relatie tot het kinderpardon. Nederland kan en mag geen vluchthaven worden voor oorlogsmisdadigers en mensenrechtenschenders. Dat verandert ook niet door deze regeling. Ik zal bij de uitwerking van het kinderpardon terugkomen op de positie van deze specifieke groep kinderen. Zoals aangegeven kom ik hier rond de jaarwisseling op terug.

Mevrouw Berndsen heeft gevraagd of wij ons willen inzetten voor de belangen van slachtoffers van mensenhandel met een B9-vergunning. Als ik de vraag goed begrijp, wordt gedoeld op de pilot die alleen in de regio's Rotterdam-Rijnmond, Groningen, Friesland en Drenthe loopt. In de pilot wordt gekeken of politie en OM aangiften waarin geen of vrijwel geen opsporingsindicaties zitten, versneld kunnen afdoen. Dit betreft niet alle aangiften van mensenhandel. De Kamer is hierover geïnformeerd in een brief van 15 november 2011 en een van 21 juni 2012. In de pilot wordt bij dergelijke aangiften een streeftermijn van tien dagen gehanteerd voor het onderzoek door politie en OM. Alle noodzakelijke opsporingshandelingen worden verricht. Tot nu toe gaat het om een gering aantal aangiften. Zorgvuldigheid staat voorop, ook als dit betekent dat de streeftermijn niet wordt gehaald. Het OM ziet hierop toe. Dit betekent overigens dat een snel sepot niet per definitie inhoudt dat er geen verblijfsrecht kan bestaan. De IND start weliswaar een intrekkingsprocedure van de B9-vergunning, maar de betrokken vreemdeling heeft dan nog wel het recht om een aanvraag voor voortgezet verblijf te doen op grond van humanitaire redenen. Tijdens de aanvraagprocedure blijft het verblijfsrecht behouden. Na afloop van de pilot moeten we kijken of de nieuwe werkwijze voor OM, politie en IND werkzaam is.

In de schriftelijke beantwoording staat een en ander over de driemaandentermijn vermeld. Er wordt wel misbruik gemaakt van deze B9-regeling, zoals mij ook bekend is vanuit mijn functioneren in het vorige kabinet. Het kabinet wil dat tegengaan. Met mijn voorganger is er al discussie gevoerd over de vraag of de termijn moet worden teruggebracht van drie maanden naar een maand. Tot op heden is dit niet gebeurd, maar als het misbruik aanleiding zou geven om de termijn te verkorten, dan kom ik daar uiteraard op terug en ga ik dat met de leden van de Kamer bespreken.

De vergadering wordt van 18.23 uur tot 19.32 uur geschorst.

De voorzitter:

Wij gaan beginnen aan de tweede termijn van de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie, inclusief het deel over immigratie en asiel. Het woord is aan mevrouw Helder. Zij heeft nog zes minuten spreektijd.

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Ik dank beide bewindspersonen voor de beantwoording van de vragen en de gedane toezeggingen. In eerste termijn heb ik al aangekondigd dat ik toch een aantal moties wil indienen, mede om een beetje druk op de ketel te houden. Mijn eerste motie zal de staatssecretaris niet vreemd in de oren klinken.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bescherming van de samenleving vooropstaat en daarom niet kan worden vertrouwd op veroordeelde criminelen die zichzelf komen melden voor het ondergaan van de aan hen opgelegde straf;

van mening dat verdachten van gewelds- en zedenmisdrijven verplicht ter zitting dienen te verschijnen om verantwoording af te leggen aan de samenleving;

overwegende dat in geval van een dergelijke verschijningsplicht de verdachte direct naar de gevangenis kan worden afgevoerd indien een veroordeling daartoe volgt;

verzoekt de regering, een verschijningsplicht ter terechtzitting in het Wetboek van Strafvordering op te nemen voor verdachten van gewelds- en zedenmisdrijven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Helder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20 (33400-VI).

Mevrouw Helder (PVV):

In de schriftelijke beantwoording stelt de minister naar aanleiding van een vraag van de PVV over een wettelijke grondslag voor het gebruik van camerabeelden bij de opsporing dat dit juridisch ongewenst is. In het algemeen overleg over prestaties in de strafrechtketen van 5 juli zei hij heel iets anders. Ik stelde toen letterlijk dezelfde vraag, maar toen zei de minister: mevrouw Helder vroeg of dit in het Wetboek van Strafvordering kan worden opgenomen; het wetsvoorstel hiervoor gaat dit jaar nog in consultatie; daarom wordt dit punt ook meegenomen. Dit vind ik heel tegenstrijdig met elkaar. Daarom dien ik veiligheidshalve de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voor het gebruik van foto's en camerabeelden door politie en justitie in het kader van de opsporing onvoldoende wettelijke basis is en dat rechters om deze reden lagere straffen opleggen vanwege schending van de privacy van de verdachte;

constaterende dat het tonen van foto's en camerabeelden van verdachten in het kader van de opsporing een goed en effectief middel is gebleken;

verzoekt de regering, het verspreiden van foto's en videobeelden door politie en justitie in de media, op billboards en internet een wettelijke basis te geven door in titel IV-A van het Wetboek van Strafvordering (bijzondere opsporingsbevoegdheden) een of meerdere artikelen op te nemen waarbij dit opsporingsmiddel wordt toegestaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Helder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21 (33400-VI).

Mevrouw Helder (PVV):

Over het gevangeniswezen had ik ook een aantal moties aangekondigd.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is verouderd;

overwegende dat het recht op onderwijs (artikel 48, eerste lid Pbw), het recht op sporten (artikel 48, tweede lid Pbw) en het recht op deelname aan de in de inrichting beschikbare arbeid (artikel 47, eerste lid Pbw) activiteiten zijn die verdiend moeten worden;

verzoekt de regering, een onderzoek in te stellen naar een herziening van de Penitentiaire beginselenwet waarbij het primaire doel van een gevangenis, zijnde de beveiliging van de samenleving door het opsluiten van gevangenen, centraal staat,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Helder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22 (33400-VI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat versobering over de volle breedte van het gevangeniswezen plaats zal vinden;

constaterende dat tegelijkertijd gedetineerden geld van buitenaf gestort kunnen krijgen en zich hiermee allerlei luxe goederen kunnen permitteren;

overwegende dat een straf in een gevangenis een straf dient te zijn en geen verkapte voortzetting van een straf in eigen huis;

verzoekt de regering, de mogelijkheid voor gedetineerden om geld van buitenaf te krijgen, stop te zetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Helder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23 (33400-VI).

Mevrouw Helder (PVV):

Naar de laatste motie die ik zal indienen, heb ik al verwezen in mijn inbreng in eerste termijn. Deze motie heeft de staatssecretaris in het verleden letterlijk zelf ingediend.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, de sluiting van gevangenissen en het wegsturen van goed opgeleid personeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen niet door te zetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Helder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24 (33400-VI).

Mevrouw Helder (PVV):

Naar verwachting zal de staatssecretaris mijn laatste motie, inzake de bezuiniging, ontraden. Vooruitlopend daarop heeft de PVV alvast een website geopend en die is te vinden op het webadres www.stopsluitinggevangenissen.nl. Op die website kunnen mensen aangeven of zij het met de bezuiniging eens zijn of niet. Als de staatssecretaris in april 2013 met de concrete bezuinigingsvoorstellen komt, zoals hij zei, zal ik het aantal respondenten op die website aan hem doorgeven.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Bontes van de PVV. Hij heeft nog acht minuten spreektijd over.

De heer Bontes (PVV):

Voorzitter. Dat moet genoeg zijn.

De voorzitter:

Ik hoop het. Gaat uw gang.

De heer Bontes (PVV):

Wat een slap verhaal hebben wij vandaag te horen gekregen, wat een verschrikkelijk soft verhaal van deze twee bewindslieden. Ze hebben het over preventie in plaats van repressie. Herstelbemiddeling, mediaton, gedraai over de vrijlating van Volkert van der Graaf. Ze hebben het over elektronische detentie, de enkelband. Ze hebben het er zelfs over om dat tot een hoofdstraf te maken. Zij spreken softe teksten over het generaal pardon. Zij spreken softe teksten over de verklaring omtrent het gedrag. Zij hebben vage bedoelingen met het tentenkamp in Osdorp; er wordt niet gehandhaafd. Het is één groot soft verhaal.

Ik kan een ding zeggen: links likt hier zijn vingers bij af. Het is duidelijk wie gewonnen hebben: de twee daderknuffelaars van de Partij van de Arbeid die daar in hun bankjes zitten. Zij hebben gewonnen en dat is te zien in het hele verhaal. Dit heeft niets te maken met misdaadbestrijding. Dit heeft niets te maken met het hard aanpakken van de criminaliteit. Dit is een soft links verhaal.

Aan de andere kant is de PVV-fractie de kwaadste niet. Laten we eerlijk zijn: het is een nieuwe start voor de twee bewindslieden. Het is ook een beetje het afscheid van de PVV-fractie. Daarom heb ik voor de twee bewindslieden een cadeautje meegenomen. Ik haal die cadeautjes nu uit mijn broekzakken.

Voorzitter, ik verzoek u om deze twee paar geitenwollen sokken aan de bewindslieden te geven. Hun linkse vrienden zullen dit cadeautje fantastisch vinden, want ik denk dat het beter bij hen past. De maat moet goed zijn, want het is bijna maat 50. Maar als de sokken te klein zijn: ik heb het bonnetje nog. Er kan dus geruild worden. Dat is geen probleem. Voorzitter, dit cadeau verdienen deze twee bewindslieden. Het is ze van harte gegund. Zou u deze sokken aan ze willen overhandigen?

De voorzitter:

Eerlijk gezegd wil ik die sokken niet aan de bewindslieden overhandigen. U mag ze wel cadeau geven. Daarin wil ik u helemaal niet belemmeren. Het Presidium heeft echter op basis van een aantal vergelijkbare gevallen – de Kamer heeft hier dus in de volle breedte een uitspraak over gedaan – afgesproken dat er alleen papieren teksten overhandigd kunnen worden. Die kunnen wij namelijk toevoegen aan de Handelingen. Ik vind het prima als u de sokken zo dadelijk als een privécadeau aan beide bewindspersonen overhandigt, maar we kunnen het niet op een andere manier doen. Ik ga dat ook niet doen, want het Presidium heeft mij opgedragen om het niet anders te doen. Maar als u straks bij de bewindslieden langsloopt en de sokken daar neerlegt, kan ik dat natuurlijk niet verhinderen.

De heer Bontes (PVV):

De sokken zijn ecologisch verantwoord. Mag het dan misschien wel van u?

De voorzitter:

Ik ben ook de kwaadste niet, maar het Presidium heeft in verschillende vergaderingen in meerderheid uitgesproken dat we dit soort dingen niet willen. We gaan het dus ook niet zo doen. Ik vraag u om nu gewoon verder te gaan met uw inbreng.

De heer Bontes (PVV):

Ik zit nu met die twee paar sokken. Mag ik die nog wel hier …

De voorzitter:

Nou, u had ze net in uw zak. Daar kunt u ze vast wel weer instoppen.

De heer Bontes (PVV):

Ik leg ze hier naast me neer. Ik ga ze dadelijk persoonlijk aan de bewindslieden overhandigen. Ik zal uw advies opvolgen.

Heren, ik kom de sokken dadelijk persoonlijk even bij u brengen. Ik hoop dat de maat goed is.

De voorzitter:

Mijnheer Bontes, gaat u verder met uw betoog.

De heer Bontes (PVV):

Rest mij nog, twee moties in te dienen om toch nog te proberen om enige gang in dit linkse verhaal te krijgen. De eerste motie die ik indien luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het aantal incidenten waarbij geweld tegen agenten en andere functionarissen met een publieke taak is gebruikt, is toegenomen;

overwegende dat dit geweld een halt moet worden toegeroepen;

overwegende dat alleen straffen die in verhouding staan tot de ernst van deze delicten dit geweld kunnen stopzetten;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat geweldplegers tegen agenten en andere functionarissen met een publieke taak niet wegkomen met een taakstraf,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bontes. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25 (33400-VI).

De heer Bontes (PVV):

Mijn tweede en laatste motie. Ik houd de vaart erin, voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het aantal woninginbraken is toegenomen;

constaterende dat het aantal overvallen op ouderen en supermarkten is toegenomen;

constaterende dat het aantal slachtoffers van moord en doodslag is toegenomen;

constaterende dat het aantal verdachten is afgenomen;

verzoekt de regering, het aantal aangehouden verdachten van woninginbraken, overvallen op ouderen en supermarkten en van moord en doodslag voor eind 2014 met 20% te verhogen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bontes. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26 (33400-VI).

De heer Bontes (PVV):

Mag ik de sokken nu geven?

De voorzitter:

Dat mag u. Ik neem aan dat de bewindspersonen die ook in hun geschenkenregister zullen opnemen.

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor de gegeven antwoorden, maar de PVV-fractie is er natuurlijk niet gelukkig mee. Na het Cohenpardon en het recentere Albayrakpardon krijgen we nu dus het Teevenpardon. Ik moet er toch namen aan geven, want die pardonregelingen volgen elkaar zo snel op en het is belangrijk om onderscheid te maken. De pardonregelingen vormen allemaal een beloning voor illegaal verblijf en een beloning voor het negeren van de vertrekplicht.

De staatssecretaris van het generaal pardon leek net niet helemaal door te hebben dat ingevolge het regeerakkoord ook criminelen binnen de pardonregeling vallen. Dat is natuurlijk pijnlijk, want de bewindslieden praten de hele dag over het bestrijden van criminaliteit, maar door de slappe afspraken tussen VVD en PvdA moeten ze in werkelijkheid criminele vreemdelingen zelfs trakteren op een verblijfsvergunning. Dat zijn helaas de feiten.

Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering voornemens is om een nieuwe pardonregeling ten uitvoer te brengen die ook moet gaan gelden voor criminelen;

overwegende dat het ongewenst is om aan criminelen een verblijfsvergunning te verlenen en dit bovendien indruist tegen het gangbare vreemdelingenbeleid;

verzoekt de regering om af te zien van het voornemen om de pardonregeling ook te laten gelden voor vreemdelingen die zijn veroordeeld voor het plegen van een misdrijf,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27 (33400-VI).

Mevrouw Gesthuizen (SP):

De staatssecretaris vroeg net al min of meer retorisch aan de heer Fritsma wat crimineel is. Dat wil ik in mijn interruptie ook aan hem vragen. Wat is volgens de PVV crimineel?

De heer Fritsma (PVV):

Het verbaasde mij ook dat de staatssecretaris daarmee kwam. Hij vroeg: wat is crimineel; wat is een zwaar delict? Ik kan de vraag heel simpel beantwoorden. Voor de PVV-fractie mag er niemand Nederland binnenkomen die veroordeeld is wegens het plegen van een misdrijf. Daarom heb ik die grens in de motie vastgelegd. Ik heb hier het regeerakkoord voor me. U hebt het ook gelezen. Hierin wordt de grens gelegd bij het plegen van een zwaar delict. Veroordeelde criminelen die een ander, iets minder zwaar delict hebben gepleegd, komen dus in aanmerking voor het generaal pardon. Dat is natuurlijk een grof schandaal. Het gangbare vreemdelingenbeleid komt er namelijk op neer dat vreemdelingen die een misdrijf hebben gepleegd, juist geen verblijfsvergunning krijgen. Dat is het hele verhaal.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Dan constateer ik dat ook het stelen van het welbekende rolletje drop in de ogen van de PVV voldoende is om niet meer in aanmerking te komen voor dit pardon.

De heer Fritsma (PVV):

Natuurlijk. Dat is ook het gangbare vreemdelingenbeleid. Dat hoef ik toch niet uit te leggen? Het vreemdelingenbeleid schrijft ook voor dat je niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning als je veroordeeld bent wegens het plegen van een misdrijf. We hebben al genoeg criminaliteit in Nederland. Waarschijnlijk wilde de SP-fractie iedereen wel trakteren op een verblijfsvergunning, inclusief criminelen, maar de PVV-fractie wil dat niet. Daarom heb ik deze motie ingediend.

Voorzitter. De tweede motie, tevens de laatste motie, gaat over de noodzakelijke opt-out op het gebied van immigratie en asiel. Mark Rutte, de premier, zei hierover: die regeling moet er gewoon komen, linksom of rechtsom. Daarom noem ik de volgende motie "de Rutte-motie", wetende dat ik hem en de VVD er een groot plezier mee doe.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het asiel- en immigratiebeleid zo cruciaal is voor onze samenleving dat Nederland dat in eigen hand moet houden;

constaterende dat Europese richtlijnen op dit gebied een restrictief toelatingsbeleid ernstig in de weg staan;

verzoekt de regering, zorg te dragen voor een opt-out op het gebied van immigratie en asiel, waardoor Nederland op dit terrein niet meer gebonden is aan Europese richtlijnen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28 (33400-VI).

Het woord is aan de heer Van der Steur. Hij heeft negen minuten spreektijd.

De heer Van der Steur (VVD):

Voorzitter. Wij hebben een goede en gedegen behandeling gehad van de begroting voor 2013. Ondanks de nuances die her en der vanuit de verschillende partijen naar voren zijn gebracht, kunnen we concluderen dat alle partijen in de Kamer het uiteindelijk eens zijn over één belangrijk uitgangspunt, namelijk dat Nederland veiliger moet worden en dat dit moet worden bewerkstelligd door middel van repressie en preventie en dat we ook goed moeten bekijken hoe we het recidivecijfer structureel omlaag kunnen brengen.

Ik heb een goed antwoord gekregen op mijn vragen. Dat geldt zowel voor de schriftelijke vragen als voor de vragen die ik later heb gesteld in een aantal interrupties en bij de betogen van beide bewindspersonen. Ik ben hen daar dankbaar voor. Ik wil hen daar graag hartelijk voor danken. Ik heb ook goed gehoord dat de digitalisering van het strafproces, waartoe ik heb opgeroepen, een belangrijk onderdeel is van het beleid van de bewindspersonen en dat dit een lange adem zal hebben. Ik wens hen toe – ik zal daar ook op toezien namens de VVD-fractie – dat zij er veel energie in zullen steken om het digitaliseringsproces, dat zo hard nodig is voor de efficiency van de hele strafrechtketen, te realiseren.

Ik ben blij met de toezegging van de minister dat de financiering van Meld Misdaad Anoniem geregeld zal worden, ook al is dat in samenwerking met externe partijen. Dat is een uitgangspunt dat de VVD-fractie van harte onderschrijft.

Ik ben blij met de toezegging van de minister dat het wetsvoorstel dat regelt dat er meer ruimte komt voor disciplinaire maatregelen binnen de rechterlijke macht, voor 1 april volgend jaar – Ik zeg dat nog even expliciet ten behoeve van de Handelingen – in consultatie zal worden gegeven, of zelfs eerder, als dat mogelijk is.

Ik ben ook blij met de beantwoording van de minister over de taakstellingen, want de VVD-fractie is van mening dat dit in combinatie met meer activiteiten van de politie goed moet kunnen worden opgevangen door het Openbaar Ministerie en door de rechterlijke macht. Ik heb goed gehoord dat de minister ook van plan is om de financieringsstructuur van beide belangrijke onderdelen van onze strafrechtketen te bekijken.

Ik heb genoteerd dat de staatssecretaris heeft toegezegd dat hij werk gaat maken van het spreekrecht en van de verruiming daarvan, zoals door collega Recourt en mijzelf al eerder in de Kamer aan de orde is gesteld. Daar ben ik blij mee. Ik vind het prima als de staatssecretaris daarbij de vraag in overweging neemt of het strafrechtproces niet ook gesplitst moet worden, zodat we aan een van de bezwaren tegen een volledig vrij spreekrecht, hoe belangrijk dat ook is, nog verder tegemoet kunnen komen. Het kan echter niet zo zijn dat die splitsing een reden is om het wetsvoorstel dat het vrije spreekrecht regelt uit te stellen. Het is prima als wordt gekeken naar de mogelijkheden voor splitsing van het strafproces. Zie ik het goed dat dit op geen enkele wijze tot vertraging zal leiden? Naar de mening van in ieder geval de PvdA- en VVD-fractie is vrije ruimte voor spreekrecht essentieel voor onze samenleving.

Ik heb goed geluisterd naar de vele discussies over de toekomst van onze Dienst Justitiële Inrichtingen; zeg maar rustig: het gevangeniswezen. Als er een voorstel op tafel komt dat gevolgen heeft voor het zuiden, het oosten en het noorden van Nederland, zal de VVD-fractie daar met bijzondere zorgvuldigheid naar kijken. We zullen ook bezien of het gevolgen heeft voor de krimpregio's en wat er gebeurt met de werkgelegenheid in die regio's. Tegelijkertijd begrijpen wij het standpunt van de staatssecretaris: als wij vinden dat resocialisatie moet plaatsvinden op de plek waar de gedetineerde vandaan komt, dan houdt dit noodzakelijkerwijs in dat de Randstad een belangrijkere rol kan spelen dan nu het geval kan zijn. Ik zeg het allemaal heel voorzichtig, want we kennen de voorstellen niet. Ik wil daar verder ook niet op ingaan, maar ik wil wel duidelijk maken dat de VVD-fractie daar zorgvuldig naar zal kijken, zoals het hoort.

De heer Segers (ChristenUnie):

"Kijken naar" is heel vrijblijvend. Kan de heer Van der Steur enigszins duidelijk maken welke prioriteit hij geeft aan bijvoorbeeld werkgelegenheid en krimpregio's? Wil hij die enigszins ontzien bij de sluiting van gevangenissen?

De heer Van der Steur (VVD):

In eerste termijn zijn mij al soortgelijke vragen gesteld. Ik zal daarop nu hetzelfde zeggen. Ik vind het heel belangrijk om daar zorgvuldig naar te kijken. Daar staat de VVD-fractie ook voor. Tegelijkertijd geldt dat het mogelijk is dat ik nu allerlei standpunten inneem die ik misschien moet verlaten bij de behandeling van het voorstel. Dat zou kunnen. Pas dan weet ik namelijk precies wat er staat. Omdat we hier een standpunt hebben ingenomen dat wij dan misschien moeten verlaten, kan dat zelfs weleens op de voorpagina van De Telegraaf komen: kiezersbedrog door de VVD. Dat is politiek gezien onverstandig. Dat wil echter niet zeggen dat al het gevangenispersoneel dat mij nu hoort, mij niet kan aanspreken op de zorgvuldigheid van de afweging en de criteria die wij daarbij zullen betrekken, zoals werkgelegenheid en de belangen van de regio's. Ik denk dat de heer Segers het daarmee zal moeten doen.

Ik ben erg blij met de toezegging van de staatssecretaris dat hij concreet zal kijken naar de mogelijkheden voor een verruiming van de werkgelegenheid voor gedetineerden in de gevangenis, op weg naar 40 uur per week. Dat is ook de norm die geldt als men weer buiten de gevangenismuren staat. Heel belangrijk vind ik de toezegging van de staatssecretaris om samen met externe partijen te gaan kijken naar passende werkzaamheden in de laatste fase van de gevangenisstraf, opdat een makkelijke overgang naar werken in de samenleving mogelijk wordt.

Ten slotte wijs ik erop dat de VVD-fractie nog drie initiatiefwetsvoorstellen zal indienen. Samen met de PvdA-fractie zullen wij initiatief nemen op het gebied van de modernisering van kinderalimentatie en samen met de fracties van D66 en de PvdA nemen wij initiatief op het gebied van de modernisering en vereenvoudiging van partneralimentatie. Overigens zal het wetsvoorstel dat door collega Bontes is ingediend, door de VVD-fractie niet worden ondersteund omdat het een te simpele benadering is van een vrij ingewikkeld en fundamenteel probleem. Ten slotte hoop ik zelf op zeer korte termijn het initiatiefwetsvoorstel mediation aan de Kamer te kunnen aanbieden.

Ik verheug mij erop het komende jaar aan de hand van het regeerakkoord en op basis van deze begroting constructieve discussies te voeren, en er met de collega's in deze Kamer, vanuit onze eigen achterban en op basis van ons eigen verkiezingsprogramma, voor te zorgen dat er vanuit deze Kamer in Nederland één wind gaat waaien. En dat is de wind waarbij wij de gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen om Nederland daadwerkelijker veiliger te maken.

De voorzitter:

Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Oosten van de VVD. Ik kan hem vertellen dat hij nog twaalf minuten spreektijd heeft.

De heer Van Oosten (VVD):

Dank u, voorzitter. Die twaalf minuten zal ik zeker niet opmaken.

Ik zeg de beide bewindspersonen dank voor de uitvoerige beantwoording die wij vandaag van hen hebben gekregen. Die hebben wij niet alleen mondeling gekregen, maar ook schriftelijk, namelijk via het pakket dat ik vanochtend vroeg al in de mail mocht aantreffen. Ik werd vandaag blij van de opmerking van de minister dat hij bijzondere aandacht zal schenken aan hetgeen wij gaan doen op het gebied van het civiele recht en het bestuursrecht. Hij gaf daar ook een aantal voorbeelden bij. Als civiel jurist spreekt mij dat in bijzondere mate aan, niet in de laatste plaats omdat het zo ontzettend belangrijk is dat er in de Tweede Kamer veel aandacht is voor juist dat element van het recht. Dat is een element van het recht dat nu eenmaal niet altijd op de voorpagina staat.

De handschoen is ook opgepakt – of in ieder geval herkend, want ik mag het misschien niet te veel naar mij toe trekken – om in te zetten op dejuridisering van de zijde van de overheid, om te bezien op welke manier conflicten tussen burgers en overheid proactief kunnen worden opgelost, zonder dat daarvoor allerlei tijdrovende en dure procedures gevoerd moeten worden. Ik zie dan ook uit naar de handleiding die daarvoor zal worden aangeboden.

Ik ben ook blij met de opmerkingen van de minister over een minder vrolijk onderwerp, namelijk agressie tegen deurwaarders. Hij zal daar aandacht aan schenken. Ik heb ook het heldere antwoord van de staatssecretaris gelezen op de vraag of hij bereid is na te denken over het afschaffen van de ministerieplicht, waarvan ik niet zal herhalen wat het exact is. Ik heb het aandachtig gelezen en ik zal nader bezien wat ik met dat antwoord zal doen.

De staatssecretaris heeft helder gemaakt welk tijdpad wij gaan bewandelen bij het kansspelbeleid. In eerste termijn bleek helder uit de reacties van diverse fracties dat er behoefte is om er inhoudelijk op in te gaan. Het is goed om te weten wanneer we dat tegemoet kunnen zien.

De voorzitter:

Dan geef ik nu het woord aan de heer Azmani, ook van de VVD. Hij heeft nog negentien minuten spreektijd. Als dat te weinig is, moet hij snel praten.

De heer Azmani (VVD):

Voorzitter. Dat heb ik zeker niet nodig. Ik dank de bewindspersonen voor de uitgebreide antwoorden, maar goede bewindspersonen gaan niet zonder goede ambtenaren. Ook zij hebben de afgelopen dagen veel werk moeten doen om goede antwoorden bij ons te laten komen, ook schriftelijk. Namens de VVD-fractie dank aan al die ambtenaren die ook de afgelopen nacht hebben moeten werken om ons van antwoorden te voorzien.

Het terugkeerbeleid is een van de speerpunten. Ik was blij dat de heer Recourt dit in eerste termijn ook aan de orde stelde. Ik ben blij met de voortvarendheid van de staatssecretaris, die vandaag te kennen heeft gegeven dat hij samen met zijn collega voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in ieder geval contacten zoekt en een actieprogramma maakt, zodat de Kamer een vijftienlandenprogramma zal krijgen. Daardoor stijgt het vertrouwen dat deze bewindspersoon op dit beleidsterrein de komende vier jaar erg goed aan de slag zal gaan. Daarnaast ben ik ook blij met het antwoord van de staatssecretaris over het tegengaan van het stapelen van procedures. Die prikkels moeten wij eruit halen. Ik zie het komend jaar graag voorstellen hierover tegemoet.

Ik heb niet alleen aandacht besteed aan de MTV-controles en de veiligheid van de binnengrenzen, maar ook aan de buitengrenzen. Daarop heb ik echter nog geen reactie gekregen van de staatssecretaris. Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat hij komende donderdag een afspraak heeft met Commissaris Malmström. Ik zou daarbij de vraag willen meegeven in hoeverre wij in Europa toch een stok achter de deur of een ultimum remedium moeten hebben voor het geval dat landen hun afspraken over de beveiliging van de buitengrenzen niet nakomen, zodat deze landen, al dan niet tijdelijk, uit Schengen worden gezet. Dat is niet iets nieuws. Zijn voormalige collega op dit dossier, de heer Leers, heeft hierover op 6 juni in de Kamer de uitspraak gedaan dat het niet vanzelfsprekend is dat je altijd in Schengen blijft als je eenmaal in Schengen zit, maar dat er ook ruimte blijft om uit Schengen gezet te worden, mocht je niet voldoen aan de eisen die worden gesteld. Graag hoor ik hierop in tweede termijn een reactie van de staatssecretaris.

Ik heb ook het een en ander gehoord over INDiGO. Ik merk dat de interesse van mijn collega de heer Schouw van D66 hier ook naar uitgaat. Ik zie de rapportages hierover graag tegemoet, want uiteindelijk moet de zon aan de horizon ook daadwerkelijk schijnen.

De VVD zet in op een streng en rechtvaardig migratiebeleid. Echte vluchtelingen die hier een veilige haven zoeken, moeten worden toegelaten. Ook mensen die een bijdrage kunnen leveren aan de Nederlandse samenleving, moeten worden verwelkomd en toegelaten. Gelukszoekers moeten echter worden geweerd, zodat het draagvlak onder het vreemdelingenbeleid behouden blijft. De VVD heeft, gelet op het huidige regeerakkoord en de eerste acties van deze staatssecretaris, alle vertrouwen dat we de komende periode gaan voor streng edoch rechtvaardig vreemdelingenbeleid.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik zie dat u denkt dat ik spreektijd heb gekocht bij een ander, maar ik heb maar vier minuten.

De voorzitter:

Dan krijgt u vier minuten van mij.

De heer De Wit (SP):

In mijn bijdrage in eerste termijn heb ik namens de SP-fractie een aantal punten opgesomd aan de hand waarvan ik de aandacht van de bewindslieden heb gevraagd voor de staat van de rechtsstaat. Wij hebben daarover vandaag gediscussieerd. Ik heb de indruk gekregen dat dit voor de bewindslieden ook een serieus punt is waar wij zeker oog voor dienen te hebben, en dat wij ook dienen te waken voor het in stand houden van de rechtsstaat. In dat opzicht is deze behandeling in ieder geval nuttig geweest.

Ik had een motie in voorbereiding over de commissie die zich moet gaan bezighouden met toetsing van rechterlijke uitspraken. De minister heeft in het overleg van vandaag in ieder geval aangegeven dat op twee punten – zowel wat betreft de klachten als wat betreft de kwaliteit van de uitspraken – een commissie wordt ingesteld dan wel al een traject loopt. Voor mijn fractie is dat op dit moment aanleiding om de motie niet in te dienen. Wij volgen de ontwikkeling en zien met grote belangstelling de resultaten tegemoet. Ik neem aan dat de minister de Kamer van de ontwikkelingen op de hoogte houdt.

Ik dien wel een motie in over de zaak-Lucia de Berk. Op het moment dat de commissie-Posthumus de Schiedammer parkmoord analyseerde en evalueerde, liep tegelijkertijd, namelijk van 2003 tot 2010, deze zaak. Er is in die zaak een aantal dingen voorgevallen op grond waarvan je moet aannemen dat er toch nog de nodige zaken fout zijn gegaan. Vandaar dat ik vraag om toch een evaluatie te laten plaatsvinden in deze zaak. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Lucia de Berk na een aanvankelijke veroordeling naar aanleiding van een herzieningsverzoek op 14 april 2010 door het gerechtshof werd vrijgesproken;

overwegende dat er in deze zaak ernstige tekortkomingen te constateren zijn waar het betreft het optreden van de politie, het Openbaar Ministerie, de rechters en de ingeschakelde deskundigen;

van mening dat er aanleiding is, deze zaak te evalueren teneinde daaruit voor de toekomst lessen te trekken;

verzoekt de regering, een evaluatie te doen houden en de Kamer hierover te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29 (33400-VI).

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik kom ten slotte te spreken over de gefinancierde rechtshulp. Mijn fractie is buitengewoon bezorgd over de toegang tot het recht, met name voor de mensen met een laag inkomen, zeker wanneer we kijken naar de bezuinigingen die hebben plaatsgevonden, maar met name vanwege de aanzienlijke verhoging van de eigen bijdrage respectievelijk de verlaging van de vergoedingen per punt voor de advocaten en mediators. Ik wil mede namens de heer Schouw van D66 de volgende motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat het in stand houden van de toegang tot de rechter en een kwalitatief goed stelsel van gefinancierde rechtsbijstand een publieke taak is;

overwegende dat onvoldoende duidelijk is in hoeverre de toegang tot de rechtsbijstand en tot de rechter wordt beperkt door de komende bezuinigingen op de gefinancierde rechtshulp;

verzoekt de regering, onderzoek te doen naar de effecten van de bezuinigingen op de gesubsidieerde rechtsbijstand wat betreft de toegankelijkheid tot rechtshulp en het recht en de Kamer daarover voor 1 maart 2013 te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit en Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30 (33400-VI).

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Ik zei in mijn eerste termijn dat er meer nodig is om Nederland veiliger te maken dan wat stoere praat. Die stoere praat heb ik wel degelijk weer gehoord van beide bewindspersonen in hun termijn. Ik hoorde de minister bijvoorbeeld zeggen dat er meer blauw op straat komt. Ik dacht toen: is dat inderdaad zo? Ik hoor van de bonden dat ze juist een capaciteittekort hebben. De minister kent mijn spagaat, want wie moet ik nu geloven? Ik heb al eerder gezegd dat ik geneigd ben om de bonden daarin te geloven. Ik vraag de minister of hij de zorgen bij de bonden over de capaciteit gaat wegnemen. Ik hoor natuurlijk graag de uitkomsten daarvan.

Inzake de wietpas concludeer ik dat Amsterdam buitenlandse consumenten moet gaan weren uit de shops. Wanneer dat moet gebeuren, is niet duidelijk; misschien nog in deze kabinetsperiode, wie weet. Wellicht kan de minister hierover wat meer duidelijkheid geven. Als woordvoerder van de SP-fractie heb ik een duidelijke mening over lokaal maatwerk. Mijn collega van de D66-fractie, mevrouw Berndsen, heeft dat ook. Daarom dienen we samen de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat conform het regeerakkoord de wietpas vervalt, maar dat de toegang tot coffeeshops voorbehouden blijft aan ingezetenen die een identiteitsbewijs en een uittreksel uit het bevolkingsregister kunnen tonen;

constaterende dat het regeerakkoord ook spreekt van "lokaal maatwerk" in het coffeeshop- en veiligheidsbeleid;

verzoekt de regering, het "lokaal maatwerk" in de praktijk zo uit te leggen dat het lokale coffeeshop- en veiligheidsbeleid van gemeenten in kan houden dat gemeenten ervoor kiezen, niet actief te controleren op het ingezetenencriterium,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kooiman en Berndsen-Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31 (33400-VI).

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Onze fractie maakt zich zeer zorgen over de sluiting van de gevangenissen. Ik heb met de heer Oskam de volgende motie voorbereid.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in conceptplannen van het ministerie van Veiligheid en Justitie fors bezuinigd wordt op het gevangeniswezen en dat het mogelijk gaat om het sluiten van inrichtingen en het ontslag van veel gevangenispersoneel;

van mening dat een omvangrijke bezuinigingsoperatie niet tot stand kan komen zonder draagvlak;

constaterende dat er binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen veel deskundigheid en betrokkenheid is om op verantwoorde wijze toch stevige bezuinigingen te realiseren;

spreekt uit dat de inhoudelijke doelstellingen van het gevangeniswezen, zoals het veilig opsluiten en het terugdringen van recidive, overeind moeten blijven staan;

verzoekt de regering, bij het uitwerken van deze plannen actief te overleggen met relevante betrokkenen, waaronder in ieder geval de Groepsondernemingsraad en de (vestigings)directeuren, en ook de Kamer hier nadrukkelijk bij te betrekken zodat de Kamer in het voorjaar van 2013 niet voor voldongen feiten wordt geplaatst,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kooiman en Oskam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32 (33400-VI).

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Over de behandeling in gevangenissen dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er bij een heel groot deel van de gedetineerden in Nederlandse gevangenissen sprake is van een of meerdere psychische stoornissen en/of verslavingsproblematiek;

constaterende dat de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming in een recent rapport heeft geconcludeerd dat de basiszorg in penitentiaire inrichtingen ernstig tekortschiet, onder meer vanwege een tekort aan psychologen en psychiaters;

van mening dat adequate behandeling aan een stoornis en/of verslavingsproblematiek in detentie van belang is om te voorkomen dat gedetineerden na vrijlating weer in de fout gaan;

verzoekt de regering, met voorstellen te komen om de basiszorg in penitentiaire inrichtingen te verbeteren, meer psychologen en psychiaters aan te stellen en afspraken te maken met de (verslavings)reclassering om betere behandeling te bieden aan stoornissen en verslavingsproblemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kooiman, Oskam, Segers, Van Tongeren, Schouw en Van der Staaij.

Zij krijgt nr. 33 (33400-VI).

Ik wijs u erop dat uw tijd ruim voorbij is, mevrouw Kooiman.

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Dan houd ik het kort en dien de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de in het Lenteakkoord afgesproken bezuinigingen deels specifiek betrekking hebben op het gevangeniswezen, en dat daarnaast als gevolg van het Lenteakkoord en het regeerakkoord (efficiency)taakstellingen moeten worden doorgevoerd;

verzoekt de regering, dit omvangrijke bezuinigingspakket niet slechts betrekking te laten hebben op het gevangeniswezen maar naar de gehele Dienst Justitiële Inrichtingen te kijken en met alle belanghebbenden en betrokkenen te bezien hoe het primaire proces zoveel mogelijk kan worden ontzien,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kooiman, Oskam, Schouw en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34 (33400-VI).

Mevrouw Kooiman (SP):

Tot slot wil ik de staatssecretaris hartelijk bedanken voor zijn toezegging om de terugkijkperiode voor de vog terug te brengen tot twee jaar.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Ik dank de beide bewindspersonen voor de diverse toezeggingen die zij hebben gedaan.

Op twee punten ben ik in het geheel niet tevreden. Dit betreft twee onderwerpen op het terrein van de staatssecretaris. Allereerst gaat het daarbij om de motie over de tentenkampen, die gewoon niet wordt uitgevoerd. De staatssecretaris heeft dat tamelijk onomwonden gezegd. Als argument voert hij aan dat hij deze motie niet kan uitvoeren en daartoe geen mogelijkheden ziet. Deze staatssecretaris zei dat het bieden van opvang geen uitkomst biedt. Hij zei zelfs: gemeenten mogen geen noodopvang bieden. Ik vind dat triest en ik snap niet hoe het kan dat de Partij van de Arbeid, die de afgelopen jaren zo met hart en ziel heeft gehamerd op het belang van opvang hiermee akkoord kan gaan. "Geen mens de illegaliteit in" zeiden de woordvoerders Spekman, Samsom, Van Dam en recentelijk zelfs nog Recourt. Nu helpt de PvdA snoeihard inhumaan beleid aan een meerderheid, hoewel er een meerderheid van 78 zetels in de Kamer is voor humaan asielbeleid. Ik snap het niet!

Ik dien een motie in betreffende de zaak waarover wij zojuist een kort procedureel debatje hebben gevoerd. Uiteraard wordt er in deze motie geen naam genoemd.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de Kamer, om haar controlerende taak goed te kunnen volbrengen, op de hoogte moet zijn van de gang van zaken omtrent de rol van de overheid bij asielprocedures;

overwegende dat in geval van mogelijke fouten bij de beoordeling van een asielaanvraag welke mogelijk in verband kunnen worden gebracht met misstanden die een afgewezen asielzoeker bij terugkeer in eigen land treffen, er van zulke fouten geleerd moet worden en dat derhalve zorgvuldig moet worden onderzocht of er sprake is geweest van fouten;

verzoekt de regering, in de zaak van de Servische man die onderwerp was van de brief van de staatssecretaris van 27 november 2012, grondig en onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de gang van zaken in deze asielprocedure en de nadere omstandigheden die uiteindelijk tot zijn dood hebben geleid, voor zover gerelateerd aan de behandeling van de zaak in Nederland, en de Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek – indien nodig vertrouwelijk – te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Gesthuizen, Van Tongeren, Schouw en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35 (33400-VI).

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Tot slot heb ik een heel korte vraag aan de minister van Veiligheid en Justitie. Ik heb hem al bedankt voor zijn toezegging betreffende de Fraudehelpdesk. Mag ik het zo opvatten dat zijn toezegging over meerdere jaren gaat? Is hij bereid om als minister van Veiligheid en Justitie het gesprek aan te gaan met de minister van Economische zaken? Ik hoop eigenlijk van wel, want zoals hij weet hebben, SP en Partij van de Arbeid samen een amendement voorbereid om ervoor te zorgen dat ook EZ aan de begroting van de Fraudehelpdesk gaat meebetalen.

De heer Marcouch (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor hun antwoorden en de wat mij betreft zeer constructieve toon. Ik heb nog twee puntjes. De minister is daarop weliswaar ingegaan in de beantwoording van de schriftelijke vragen, maar ik heb het idee dat ik niet duidelijk genoeg ben geweest. Ik heb het over de malafide verhuurbedrijven. Het gaat mij niet om een nieuwe strafbaarstelling, maar het gaat mij erom, de politie te wijzen op de mogelijkheid om informatie te delen met verhuurbedrijven die auto's verhuren aan criminelen, zodat conform artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht kan worden bewezen dat deze malafide autoverhuurders medeplichtigheid te verwijten valt. Die medeplichtigheid is er uiteindelijk wel, maar is heel lastig te bewijzen. Het delen van informatie kan op grond van artikel 19 van de Wet politiegegevens. Ik hoor echter van de politie dat dit in de praktijk nog niet vanzelfsprekend is. Ik vraag de minister om daar goed naar te kijken, zodat wij de criminelen de pas kunnen afsnijden door ze niet te laten faciliteren door deze autoverhuurbedrijven.

Een ander punt op dit terrein is dat deze verhuurders en de gebruikers van deze gehuurde auto's vaak de bekeuringen niet betalen omdat zij niet te traceren zijn. Doordat die verhuurbedrijven vaak de gegevens niet goed registeren, komen de overtreders ermee weg. Ik vraag de minister om te bezien hoeveel geld wij hierdoor nu eigenlijk missen. De gemiddelde Nederlander betaalt immers gewoon de bekeuringen voor de overtredingen die hij heeft gepleegd en deze criminelen komen ermee weg doordat deze verhuurbedrijven hun werk niet doen.

Ik kom nu op het punt van investeren in de opleiding en training van politiemensen. Ik ben blij met het gepassioneerde antwoord van de minister. Hij liet daarmee zien dat hij betrokken is bij de politieman op straat en dat het belang inziet van het trainen en opleiden, zowel mentaal als fysiek. Dat is zeker van belang nu – ik feliciteer de minister daarmee – de nationale politie begin januari van start kan gaan. Wat mij betreft wordt 2013 het jaar van de nationale politie. Dat is een grote uitdaging, zowel organisatorisch als om dat te doen wat wij hier de afgelopen twee dagen met elkaar hebben besproken: het opsporen en straffen van criminelen en het inzetten op preventie en ook resocialisatie, dus perspectief bieden. Dat is de lijn die wij met elkaar gaan uitdragen en met elkaar zullen verdedigen.

Mij rest om de staatssecretaris te bedanken voor toezegging om bij de bezuinigingen in het gevangeniswezen toch heel erg goed en scherp aandacht te hebben voor de krimpregio's en de kwetsbaarheid daarvan. Er is toegezegd dat er goed wordt gekeken naar het behouden van de kennis en expertise die wij de afgelopen jaren daar hebben opgebouwd. Ik begrijp heel goed, net als iedereen, dat er wordt bezuinigd. Het is van belang dat de staatssecretaris heeft toegezegd om daar heel goed naar te kijken en de kwetsbaarheid van deze regio's te betrekken bij zijn afwegingen en de voorstellen die hij aan de Tweede Kamer doet.

Ik wens de twee bewindslieden ontzettend veel succes het komende jaar met het bestrijden van de misdaad.

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Ik begin met asiel en migratie. De PvdA heeft in haar eerste termijn aandacht besteed aan de invulling van het kinderpardon en de maatregelen op het terrein van gezinsmigratie. Wij voelen het als onze eigen verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat mensen die hier zijn en die mogelijk onder deze maatregelen vallen zo snel mogelijk duidelijkheid wordt geboden. Over de concrete uitwerking hiervan hebben wij het later, maar wel op korte termijn. Dat is prettig.

De PvdA-fractie is de staatssecretaris verder dankbaar voor de kleine handreiking die hij heeft gedaan ten aanzien van de opvang van zieke vreemdelingen. Over opvang en hoger beroep komen wij mogelijk later te spreken. Dat is nu een brug te ver, ook vanwege de kosten. De geldigheid van medische verklaringen bedraagt nu vier weken. De staatssecretaris heeft gezegd dat die zes weken kan worden. Het is een beetje mager, moet ik eerlijk zeggen. Ik vraag hem toch om voor zijn tweede termijn nog eens kritisch te kijken of die termijn nog wat verder kan worden verlengd. Dat is een stuk efficiënter en scheelt ook kosten, als dat een extra argument mocht zijn.

Ik kom nu op het punt opvang en terugkeer. Wij willen dat er in deze kabinetsperiode op een fatsoenlijke manier werk wordt gemaakt van terugkeer. Daarbij zoeken wij naar allerlei oplossingen. Wij willen ook dat de rijksoverheid zich realiseert dat het van belang is om zo min mogelijk mensen op straat te laten belanden. Ook hier moeten wij blijven zoeken naar betere oplossingen. Daarmee moeten wij snel aan de slag.

De PvdA-fractie heeft grote bewondering voor alle mensen en organisaties die vanuit humanitaire overwegingen en bedoelingen met een warm hart vreemdelingen die in een schrijnende situatie zitten, de helpende hand toesteken. Zonder deze mensen zou een noodzakelijk vangnet in onze samenleving verdwijnen en dat is niet wenselijk. Wij steunen de burgemeester van Amsterdam en de staatssecretaris om in goed overleg door te gaan met hun oplossing voor het tentenkamp. Daarbij vragen wij om goed te kijken naar de positie van Somaliërs.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Ik herinner de heer Recourt eraan dat hij vorige week met zijn fractie voor een motie heeft gestemd die ervoor zorgde dat er voor de mensen in de tentenkampen, maar ook voor andere mensen die uitgeprocedeerd zijn en die niet terug kunnen en ook niet onvrijwillig kunnen worden uitgezet, opvang zou komen. Die motie wordt niet uitgevoerd door de staatssecretaris.

De heer Recourt (PvdA):

Ik ben het er niet mee eens dat de motie niet wordt uitgevoerd. Dat debat hebben wij in eerste termijn gevoerd. Bovendien is er opvang aangeboden, maar daarvan is geen gebruikgemaakt.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Wij kunnen hier niet de hele brief in detail bespreken, maar er staat letterlijk zwart-op-wit dat er door de staatssecretaris allerlei voorwaarden en extra eisen worden gesteld aan de groep asielzoekers. Die hadden de fracties van PvdA en SP, en veel andere partijen in de Kamer die voor de motie hebben voorgestemd, in die motie benoemd. Die eisen zijn oneigenlijk en zijn nergens in de bedoeling van de motie te lezen of te herleiden. Ik begrijp niet dat een partij die onderdeel is van een regeringscoalitie het zomaar accepteert dat een staatssecretaris de eerste de beste motie aan zijn laars lapt. Dat snap ik gewoon niet.

De heer Recourt (PvdA):

Ik heb al eerder gezegd dat de staatssecretaris een handreiking heeft gedaan door een verruiming van het huidige beleid. Dat is logisch. Wij hebben gevraagd dat mensen die proberen om het land te verlaten maar daartoe niet in staat zijn vanwege de situatie in het thuisland, opvang krijgen. Dat heeft de staatssecretaris in zijn brief toegezegd. In die zin wordt er dus uitvoering gegeven aan de motie. Ik heb al eerder gezegd dat het geen heel ruime uitvoering is, maar het is wel een uitvoering. Daarmee nemen wij genoegen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De heer Recourt zegt dat hij speciale aandacht vraagt voor de Somaliërs, ook in relatie tot de tentenkampen. Wat is de inzet van de PvdA-fractie? Vorige week hebben wij ook gesproken over Irakezen die niet gedwongen kunnen worden uitgezet. Wat doet de PvdA-fractie concreet voor deze twee groepen?

De heer Recourt (PvdA):

Ik heb de staatssecretaris horen zeggen dat er binnenkort een nieuwe visie van de overheid komt op de veiligheid in Somalië, en Mogadishu in het bijzonder. Ik tel daarbij op de vier weken opvang en ga ervan uit dat in die vier weken of mogelijk langer, voor zover het Somaliërs betreft, goed wordt gezocht naar een daadwerkelijke mogelijkheid om terug te keren en dat wordt nagegaan of het feitelijk mogelijk is om terug te keren naar Somalie.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Wij zullen zien wat de heer Recourt doet met onze motie waarin wordt gevraagd om verdere opvang van de Somaliërs zolang zij niet via Mogadishu terug kunnen naar Centraal- en Zuid-Somalië. Met betrekking tot de Irakezen hebben wij een reactie ontvangen van de staatssecretaris. Hij zegt dat zij eventueel vrijwillig terug kunnen. Er blijkt een grote meerderheid naar het noorden te gaan en dus moeten zij terug. Dat is het einde van het verhaal. Wij krijgen nog een ambtsbericht van de minister, maar hij heeft daarop een voorschot genomen. Hij doet niets extra's voor de mensen die op dit moment gedwongen niet terugkeren. Die zitten ook in de tentenkampen.

De heer Recourt (PvdA):

Wij steunen uiteraard het uitgangspunt van het kabinet dat, als men terug kan, men terug moet. Dan heeft men geen juridische positie meer in Nederland, want men is uitgeprocedeerd en illegaal. Dat is de eerste lijn. Dat wordt anders wanneer terugkeer niet mogelijk is volgens de buitenschuldregelingen. Op dit moment ben ik nog niet overtuigd dat dit voor Irak zou gelden. Eventuele moties op dat punt zullen wij op hun merites beoordelen. Voor dit moment vind ik voor Irak iets anders gelden dan voor Somalie.

De voorzitter:

De heer Recourt vervolgt zijn betoog.

De heer Recourt (PvdA):

Ik kom dan bij het gedeelte inzake Justitie. Daarbij kan ik veel vrolijker kijken. Ik dank de bewindspersonen voor hun antwoorden. Er zijn veel positieve signalen gegeven. De bewindspersonen gaan aan de slag met belangrijke onderwerpen, bijvoorbeeld over de prioriteit bij de slachtoffers. Ik vond het prettig te horen dat een van de prioriteiten de verbetering van de uitvoering is. Dat moeten we vaker doen. We zijn immers snel geneigd om naar oplossingen te zoeken in wetten en de techniek, maar laten we gewoon eens de uitvoering optimaliseren. Dat getuigt van een heel nuchtere kijk en het is zinvol en nodig, zo hoor je van slachtoffers die te vaak niet goed genoeg geïnformeerd worden. Je wint er al heel veel mee door dit in de praktijk op orde te krijgen.

Over het spreekrecht ben ik het eens met de heer Van der Steur. Laten we die wetgeving wel ter hand nemen, maar ondertussen bekijken hoe het in Amsterdam en andere rechtbanken gaat met de twee fases.

Ik ga snel door de andere punten heen waarvoor ik de heren wil bedanken. Mediation en de toezegging op het amendement dat ik met mevrouw Gesthuizen heb ingediend over het toezicht op rechters. Ook de vog, die door de SP is aangevoerd, is een belangrijke stap vooruit. Zo zijn er nog meer stappen.

Ik zal nu stoppen vanwege de tijd en eindig met een citaat uit de preambule, zoals de heer Schouw dat noemde, namelijk ons interview in de Volkskrant. Daarover is vandaag en gisteren veel gesproken en er is regelmatig uit geciteerd. Dat gebeurde vaak niet volledig, dus dat wil ik nu nog doen. In dat interview staat ergens "Marcouch: we hebben geen problemen met stevige bewindslieden, integendeel. Zij gaan over hun eigen woordkeuze, maar we zullen scherp zijn op wat zij zeggen en hoe zij het zeggen. Recourt: de tijd van de PVV en de gedoogsteun is voorbij. Wij gaan ervan uit dat de bewindslieden zelf zullen uitdragen dat zij nu tot een ander kabinet behoren."

Ik dank dezelfde bewindslieden in een ander kabinet voor hun constructieve houding. Het citaat is voor mij volledig van toepassing. Het zijn twee stevige bewindspersonen die de criminaliteit en de veiligheid stevig ter hand zullen nemen in een ander kabinet.

De heer Oskam (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor de uitvoerige beantwoording. Wij kunnen het beleid van deze bewindslieden in grote lijnen steunen, maar op een vijftal punten hebben we toch wat opmerkingen. Wij willen hen graag een duw in de goede richting geven. Ik moet haast maken, dus ik begin meteen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er onrust is ontstaan over de voorgenomen bezuiniging van ruim 100 miljoen euro op het gevangeniswezen;

constaterende dat de staatssecretaris heeft laten weten dat het onvermijdelijk is dat er penitentiaire inrichtingen worden gesloten;

overwegende dat het sluiten van inrichtingen grote gevolgen heeft voor de werkgelegenheid;

van mening dat het onwenselijk zou zijn als juist in gebieden met een hoge werkloosheid penitentiaire inrichtingen zouden worden gesloten;

overwegende dat de regering in de motie-De Pater/Heijnen (23123-VII, nr. 35) is verzocht om reorganisaties van de rijksoverheid zo veel mogelijk te laten bijdragen aan versterking van de economische structuur en werkgelegenheid in krimpgebieden;

verzoekt de regering, bij de uitwerking van haar plannen af te zien van concentratie in de Randstad en als uitgangspunt te nemen dat in iedere provincie een of meerdere penitentiaire inrichtingen gehandhaafd blijven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Oskam en Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36 (33400-VI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het regeerakkoord is afgesproken dat er structureel 105 miljoen extra komt voor de nationale politie;

constaterende dat deze gelden volgens het regeerakkoord meer blauw op straat en meer capaciteit voor opsporing mogelijk moeten maken;

overwegende dat de kans groot is dat extra opsporingscapaciteit bij de politie zal leiden tot extra werklast voor het Openbaar Ministerie, de rechtspraak en de reclassering;

van mening dat het onwenselijk zou zijn dat extra opsporingscapaciteit bij de politie zal leiden tot verstopping in de rest van de veiligheidsketen;

verzoekt de regering, de investering van 105 miljoen naar rato te verdelen over de nationale politie, het Openbaar Ministerie, de rechtspraak en de reclassering,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Oskam en Berndsen-Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37 (33400-VI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet-Rutte I heeft beloofd vast te leggen dat er met ingang van 1 januari 2014 in iedere gemeente in Nederland een afstand van ten minste 350 meter moet zijn tussen scholen en coffeeshops;

constaterende dat het kabinet-Rutte II terugkomt op deze belofte;

overwegende dat het zeer onwenselijk is als kinderen in aanraking komen met drugs;

overwegende dat het daarom wenselijk is om daarvoor drempels op te werpen;

overwegende dat een afstandscriterium daaraan kan bijdragen;

verzoekt de regering, per 1 januari 2014 te handhaven op een afstand van ten minste 350 meter tussen scholen en coffeeshops in alle gemeenten in Nederland,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Oskam, Segers en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38 (33400-VI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er onrust is ontstaan over de voorgenomen bezuiniging van ruim 100 miljoen euro op het gevangeniswezen;

constaterende dat het tv-programma Nieuwsuur op 21 november suggereerde dat de plannen onder andere inhouden dat honderden mensen zonder tussenkomst van de rechter een enkelband krijgen in plaats van een gevangenisstraf;

van mening dat het zeer onwenselijk zou zijn als deze personen, die door de rechter zijn veroordeeld tot een celstraf, in plaats daarvan, als gevolg van de bezuinigingen, een enkelband krijgen;

verzoekt de regering, te verzekeren dat personen die door de rechter zijn veroordeeld tot een celstraf, niet in plaats daarvan zullen worden uitgerust met een enkelband,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Oskam, Schouw en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 39 (33400-VI).

De heer Oskam (CDA):

De laatste motie. Mag dat nog?

De voorzitter:

Uw tijd is op. Dat gaat ten koste van …

De heer Oskam (CDA):

Ik zal het heel snel doen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat diverse geluiden erop wijzen dat de vestiging van het Openbaar Ministerie uit Middelburg gaat verdwijnen;

overwegende dat dit zeer onwenselijk zou zijn omdat het direct negatieve gevolgen zou hebben voor de hele strafrechtketen in Zeeland;

overwegende dat de regering in de motie-De Pater/Heijnen (32123-VII, nr. 35) is verzocht om reorganisaties van de rijksoverheid zo veel mogelijk te laten bijdragen aan versterking van de economische structuur en werkgelegenheid in krimpgebieden;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat de vestiging van het Openbaar Ministerie niet uit Zeeland verdwijnt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Oskam, De Wit en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40 (33400-VI).

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording. Ik zal mij beperken tot het indienen van drie moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat ten gevolge van Europese en nationale jurisprudentie inzake de Schengengrenscode en de naar aanleiding daarvan op 30 mei 2011 gewijzigde regelgeving, het Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) aan grote beperkingen is onderworpen;

overwegende dat sindsdien het aantal MTV-controles aanzienlijk is afgenomen en de aanpak van illegaliteit en grensoverschrijdende criminaliteit ernstig wordt belemmerd;

overwegende dat niet duidelijk is of door de wijziging in de regelgeving de uitvoering meer beperkingen zijn opgelegd dan door de jurisprudentie wordt geëist;

verzoekt de regering, de Kamer te melden hoe andere lidstaten omgaan met toezicht aan de binnengrens;

verzoekt de regering tevens, te onderzoeken, ook in Europees verband, op welke wijze het mogelijk is het MTV effectief te kunnen laten functioneren, en de Kamer hierover voor maart 2013 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Hijum en Azmani. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41 (33400-VI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat momenteel 58% van de asielaanvragen door de IND wordt afgehandeld binnen de achtdaagse algemene asielprocedure;

overwegende dat van circa 50% van de uitgeprocedeerde asielzoekers niet kan worden vastgesteld of zij Nederland daadwerkelijk hebben verlaten;

overwegende dat met de invoering van maatregelen van het Programma Stroomlijning Toelatingsprocedures en van de brief Terugkeer in het vreemdelingenbeleid een verdere versnelling van de asielprocedure en verbetering van het terugkeerbeleid wordt beoogd;

verzoekt de regering, voor de begroting 2014 de Kamer te informeren over meer ambitieuze streefcijfers inzake verhoging van het asielafdoeningspercentage in de algemene asielprocedure, het terugdringen van niet-aantoonbaar vertrek en het bevorderen van zelfstandig en gedwongen vertrek en over de (aanvullende) maatregelen om deze te realiseren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Hijum en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42 (33400-VI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat vreemdelingen met een verblijfsvergunning (en hun gezinsleden) hun tijd nuttig en actief moeten kunnen besteden en dat het verrichten van arbeid daartoe een bijdrage kan leveren;

overwegende dat bepaalde categorieën vreemdelingen, die thans nog zijn onderworpen aan arbeidsmarktbeperkingen, onder het regime van het modern migratiebeleid vrije toegang tot de arbeidsmarkt krijgen;

overwegende dat de Kamer destijds de motie-Sterk c.s. heeft aangenomen, waarin werd gevraagd om houders van een medische verblijfsvergunning en hun gezinsleden toe te staan arbeid te verrichten onder dezelfde voorwaarden als asielzoekers, te weten 24 weken per 52 weken, en dat de regering deze motie niet wil uitvoeren;

overwegende dat de invoering van het modern migratiebeleid is vertraagd door problemen met INDiGO;

verzoekt de regering, vreemdelingen die een verblijfsvergunning hebben gekregen en die onder het modern migratiebeleid in het bezit zouden zijn gesteld van een verblijfsvergunning volgens kolom VII "Humanitair Tijdelijk" van de Blauwdruk Modern Migratiebeleid (zoals een medische of een buitenschuldvergunning), thans reeds vrije toegang tot de arbeidsmarkt te verlenen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Hijum, Van Tongeren, Schouw, Voordewind en Gesthuizen.

Zij krijgt nr. 43 (33400-VI).

De heer Van Hijum (CDA):

Mag ik …

De voorzitter:

U mag alles, maar u bent ruim over uw tijd heen.

De heer Van Hijum (CDA):

Toch vind ik het wel coulant om de staatssecretaris, de minister en de medewerkers van uitvoeringsdiensten succes toe te wensen bij hun werk in het komende begrotingsjaar.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Voorzitter. Ik dank beide bewindspersonen voor hun beantwoording. Het was heel prettig dat we vanmorgen al een uitvoerige schriftelijke beantwoording hebben gekregen. Daarvoor dankt mijn fractie ook alle medewerkers van de minister en de staatssecretaris, die waarschijnlijk ongeveer de hele nacht hebben doorgewerkt.

Ik zou de nationale politie de liefdesbaby van de minister willen noemen. Een baby moet je niet overvoeren, want dan krijgt hij obesitas, wordt hij ongezond en krijgt hij later veel gebreken. Daarom vindt mijn fractie het niet verstandig dat er zo veel prioriteiten aan de politie worden opgelegd. Aan de tien prioriteiten van 2011 tot 2014 zijn er twee toegevoegd: de wietpas en cybercrime. Vanmorgen zei de minister dat hij vier prioriteiten overhoudt. Dit betekent dat er acht verdwijnen. Dat lijkt mij sterk. Om dat goed te regelen dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat door een stapeling van prioriteiten bij de politie en door vele beloften aan burgers over het functioneren van de politie, een capaciteitsprobleem ontstaat dat ten koste gaat van de bestrijding van criminaliteit;

overwegende dat de politie naast vele opgelegde prioriteiten ook een reorganisatie doormaakt ter realisatie van de nationale politie;

van mening dat voor een versterking van de prestaties in de strafrechtketen, een slagvaardige politieorganisatie van groot belang is;

verzoekt de regering, voor de komende twee jaar vijf topprioriteiten voor de politie te benoemen en deze niet eerder uit te breiden dan nadat capaciteitsproblemen zijn ondervangen, de slagvaardigheid van de politie is gewaarborgd en de strafrechtketen voldoende op orde is gebracht en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Berndsen-Jansen, Van Tongeren, Kooiman, Oskam, Segers en Krol.

Zij krijgt nr. 44 (33400-VI).

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Voorzitter. De B9-regeling, mensenhandel, vrouwen gedwongen in de prostitutie. Als zij eruit willen stappen, moeten zij de mogelijkheid hebben om daar voldoende tijd voor te nemen en moeten zij de rust hebben om hun verklaring af te leggen en mogelijk aangifte te doen tegen hun mensenhandelaren. Iedereen die iets weet van trauma's, weet ook dat dit niet heel snel kan. Deze vrouwen zijn vaak zeer getraumatiseerd. Daarom wil D66, overigens samen met de ChristenUnie, dat de termijn waarbinnen deze vrouwen hun verklaring kunnen afleggen, wordt teruggedraaid naar zes maanden. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het voor slachtoffers van mensenhandel van belang is dat zij voldoende tijd krijgen om aangifte te doen dan wel medewerking te verlenen aan het opsporings- en vervolgingsproces van mensenhandelaren;

van mening dat de huidige bedenktijd van drie maanden in de praktijk onvoldoende ruimte biedt aan getraumatiseerde slachtoffers om aangifte te doen dan wel medewerking te verlenen aan het opsporings- en vervolgingsproces;

van mening dat gezien de aard van het misdrijf, bij het verhoor van slachtoffers en getuigen van mensenhandel ook traumadeskundigen betrokken moeten worden;

verzoekt de regering, de bedenktijd voor slachtoffers van mensenhandel, zoals geregeld via de B9-regeling, terug te brengen naar de termijn van zes maanden en bij het verhoor ook traumadeskundigen in te schakelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Berndsen-Jansen en Segers. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 45 (33400-VI).

De heer Recourt (PvdA):

Dit is een sympathiek onderwerp. Ik heb er een technische vraag over. Mevrouw Berndsen sprak erover om de termijn terug te brengen naar zes maanden. Volgens mij is deze altijd drie maanden geweest en is hij nog steeds drie maanden.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Nee, de termijn is zes maanden geweest. Die is door de vorige minister voor Immigratie en Asiel teruggebracht naar drie maanden.

De heer Recourt (PvdA):

We vragen het aan de staatssecretaris.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Dat lijkt mij een goed plan. Laat ik die discussie dan niet voeren. We vinden in dat geval dat die termijn zes maanden moet worden, gelet op wat deskundigen die deze getraumatiseerde vrouwen behandelen, zeggen dat noodzakelijk is om tot een betrouwbare verklaring te kunnen komen.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Schouw. Hij heeft nog vijf minuten spreektijd.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor de beantwoording. Ik dank natuurlijk ook de ambtelijke staf, want de beantwoording die wij vanmorgen kregen, was buitengewoon correct en compact. Ik heb nog één vraag aan de minister en ik zal vier moties indienen. Ik vraag de minister wanneer ik het overzicht van de landen en van met name de verhouding tussen departementen krijg. De minister weet het. Ik dacht zelf aan februari. Dat lijkt me een mooi moment. In de tussentijd kunnen we dan die landen even bezoeken. Mijn eerste motie betreft het gevangeniswezen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering voornemens is om 88 miljoen euro te bezuinigen op het gevangeniswezen;

verzoekt de regering, bij de uitwerking van de aangekondigde bezuinigingen op het gevangeniswezen expliciet in kaart te brengen wat dit betekent voor de werkgelegenheid in de betreffende regio's, voor recidivereductie en voor eventuele bijzondere omstandigheden van de gemeenten die worden getroffen door deze bezuinigingsmaatregelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouw en Segers. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46 (33400-VI).

De heer Schouw (D66):

Mijn tweede motie gaat over de strafbaarstelling van illegaliteit.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het regeerakkoord is vastgelegd dat illegaliteit strafbaar gesteld zal worden;

overwegende dat het vreemdelingenbeleid ten aanzien van illegalen vooral moet zijn gericht op uitzetting;

verzoekt de regering, geen vrijheidsbenemende straf als sanctie op illegaliteit te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouw en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 47 (33400-VI).

De heer Schouw (D66):

Mijn derde motie gaat over de bekostiging van het College bescherming persoonsgegevens.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het regeerakkoord voorziet in meer bevoegdheden voor het College bescherming persoonsgegevens om de privacy van burgers te beschermen, waaronder de bevoegdheid om boetes op te leggen;

vernemende dat het College bescherming persoonsgegevens een extra taakstellende bezuiniging van 10% krijgt opgelegd, waardoor de totale bezuiniging in 2017 oploopt naar 22%;

verzoekt de regering, de bezuinigingen op het College bescherming persoonsgegevens te heroverwegen en een extra inspanning te plegen om de taken van het college te bekostigen en de Kamer hierover voor 1 maart 2013 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouw, Segers, Oskam, Gesthuizen en Krol.

Zij krijgt nr. 48 (33400-VI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de situatie voor LHBT's in Uganda al jaren zeer slecht is, zoals blijkt uit het rapport van de Amerikaanse mensenrechtenorganisatie IGLHRC en de Ugandese LHBT-rechtenorganisatie SMUG (2006) en dat de situatie volgens een rapport van Amnesty International uit 2011 verslechtert;

constaterende dat de zogenaamde antihomowet, welke homoseksualiteit in verregaande mate strafbaar stelt, binnenkort wordt behandeld in het Ugandese parlement;

overwegende dat het niet verantwoord is om LHBT's uit te zetten naar Uganda zolang niet duidelijk is aan welke veiligheidsrisico's zij wegens hun seksuele voorkeur en genderidentiteit worden blootgesteld;

roept de regering op, indien de wet wordt aangenomen, direct de Kamer te informeren over een mogelijk besluit- en vertrekmoratorium voor alle Ugandese LHBT-asielzoekers totdat duidelijkheid is verkregen over de veiligheidssituatie van deze groep in het land van herkomst,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouw, Van Tongeren, Gesthuizen, Krol en Voordewind.

Zij krijgt nr. 49 (33400-VI).

Het woord is aan de heer Segers. Hij heeft nog twee minuten spreektijd.

De heer Segers (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording. Vanwege de tijd kan ik me niet te veel beleefdheden permitteren. Daarom spreek ik direct maar twee teleurstellingen uit. Ik vind het jammer dat de minister niet zijn nek uitsteekt en zich niet sterk maakt voor de beveiliging van de kleine joodse minderheid, die veel kosten maakt voor beveiliging. Tevens vind ik het jammer dat de minister nog niet zijn geloofsbrieven heeft overlegd als het gaat om die ene regel in het regeerakkoord over de strijd tegen mensenhandel en gedwongen prostitutie. Misschien kan hij hierover in tweede termijn nog kort iets zeggen.

Ik dien de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Kamers van Koophandel bij vermoedens van mensenhandel doorgaans alleen een melding doen, maar wel overgaan tot inschrijving;

verzoekt de regering, in overleg te gaan met de Kamers van Koophandel teneinde ertoe te komen dat zij gebruik gaan maken van de mogelijkheid om bij vermoedens van mensenhandel niet over te gaan tot inschrijving,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Segers, Kooiman, Berndsen-Jansen, Van Tongeren, Van der Staaij, Van der Steur, Recourt en Oskam.

Zij krijgt nr. 50 (33400-VI).

De heer Segers (ChristenUnie):

In het kader van de B9-regeling, waarover net ook al is gesproken, dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de pilots "snelle sepots" die begin september 2012 zijn gestart, het tegengaan van misbruik van de B9-regeling als uitgangspunt hebben;

overwegende dat mede vanwege deze vooronderstelling de zorgvuldigheid van de aangiften mogelijk in het gedrang komt;

van mening dat redenen van geringe opsporingsindicaties die leiden tot een sepot grondig onderzocht moeten worden;

constaterende dat de in mensenhandel gespecialiseerde hulp- en zorgorganisaties niet goed betrokken zijn bij de onderzoekscriteria van deze pilots;

verzoekt de regering, de in mensenhandel gespecialiseerde hulp- en zorgorganisaties te betrekken bij de onderzoekscriteria van deze pilots, en kwaliteit van aangiften en redenen van geringe opsporingsindicaties en sepots op te nemen in de onderzoekscriteria van de pilots,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Segers en Berndsen-Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 51 (33400-VI).

De heer Segers (ChristenUnie):

Om de drempel voor coffeeshops te verhogen, dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering voornemens is om door middel van het ingezetenencriterium de aantrekkingskracht van het Nederlandse drugsbeleid op uit het buitenland afkomstige gebruikers terug te dringen;

constaterende dat bij de handhaving van het ingezetenencriterium in samenspraak met de gemeenten sprake zal zijn van lokaal maatwerk;

constaterende dat de burgemeester van de gemeente Amsterdam heeft aangegeven dat coffeeshops door mogen gaan met de verkoop aan toeristen;

spreekt uit dat zonder uitzondering in alle gemeenten het ingezetenencriterium moet worden gehandhaafd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Segers en Oskam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 52 (33400-VI).

De heer Segers (ChristenUnie):

Ik dien de volgende motie over resocialisatie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering de periode waarin de begeleiding van (ex-) gedetineerden wordt bekostigd wil bekorten en de begeleiding door gemeenten via de Wmo nauwelijks van de grond komt;

overwegende dat juist voldoende lange en intensieve begeleiding tot minder recidive leidt;

constaterende dat 24-uursnazorgorganisaties steeds meer begeleiding van (ex-) gedetineerden uit eigen beperkte middelen financieren;

verzoekt de regering, de duur van de gefinancierde begeleiding en resocialisatie te handhaven op minimaal zes maanden aansluitend aan een justitiële titel, met aftrek wanneer tijdens de justitiële titel al ruimte aan de gedetineerde wordt geboden om begeleid te werken aan re-integratie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Segers, Kooiman, Oskam, Van der Staaij, Schouw en Van Tongeren.

Zij krijgt nr. 53 (33400-VI).

De heer Segers (ChristenUnie):

De laatste motie die indien, gaat over de evenementenheffing in relatie tot de nationale politie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de taakstelling van 60 miljoen euro voor de evenementenheffing in de begroting is ingevuld als een efficiencytaakstelling voor de nationale politie, die bovenop de reeds opgelegde efficiencymaatregelen komt;

constaterende dat deze efficiencymaatregelen pas vanaf 2014 effectief kunnen zijn en hierdoor in 2013 een beroep moet worden gedaan op het eigen vermogen van de nationale politie;

overwegende dat de evenementenheffing juist is bedoeld voor bekostiging van de politie-inzet bij evenementen zodat er meer politiecapaciteit beschikbaar is voor andere taken;

verzoekt de regering, binnen zes maanden een wetsvoorstel in te dienen voor invoering van de evenementenheffing en de opbrengst hiervan ten gunste te laten komen aan de nationale politie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Segers, Van der Staaij en Berndsen-Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 54 (33400-VI).

Mijnheer Voordewind, ik geef u nu het woord, maar u hebt eigenlijk nog maar één minuut spreektijd over.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik zal heel snel een aantal moties indienen. Ik begin meteen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat indien er een harde leeftijdgrens van 21 jaar wordt gehanteerd veel kinderen die inmiddels ouder zijn dan 21 jaar (de "oude gevallen"), maar wel aan de overige eisen van de regeling zouden voldoen, er nu niet voor in aanmerking komen;

verzoekt de regering, bij het vormgeven van de overgangsregeling voor een kinderpardon geen leeftijdsgrens van 21 jaar te hanteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Gesthuizen, Van Tongeren en Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 55 (33400-VI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, bij het vormgeven van de overgangsregeling ook de inmiddels meerderjarige broertjes en zusjes van het kind dat voor een pardon in aanmerking komt, een vergunning op basis van deze regeling te verlenen;

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Gesthuizen, Van Tongeren en Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 56 (33400-VI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering de stad Mogadishu eerder als 15c-gebied heeft aangemerkt;

verzoekt de regering, Somaliërs met terugkeerbestemming Zuid- en Centraal-Somalië voorlopig niet meer uit te zetten en hen opvang aan te bieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Gesthuizen, Van Tongeren en Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 57 (33400-VI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bij een leeftijdsverhoging naar 24 jaar bij gezinshereniging, kinderen drie jaar langer moeten wachten op hereniging met een van de ouders;

verzoekt de regering, indien er sprake is van kinderen bij een aanvraag voor gezinshereniging, de leeftijdsverhoging naar 24 jaar niet toe te passen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Gesthuizen, Van Tongeren en Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 58 (33400-VI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de vrijheidsbeperkende maatregelen in de gezinslocaties negatief uitwerken op de ontwikkeling van kinderen en ook de gezinnen disproportioneel in hun vrijheden beperken;

verzoekt de regering, indien gezinnen in het zicht blijven van de overheid in de gezinslocaties, te volstaan met de wekelijkse meldplicht zonder geografische vrijheidsbeperking, zoals in de azc's gebruikelijk is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Gesthuizen, Van Tongeren en Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 59 (33400-VI).

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Voorzitter. Wij kunnen de PvdA natuurlijk blijven sarren met haar uitruil met de VVD van repressie tegen een humaner beleid, maar GroenLinks gaat dit niet doen. GroenLinks zal proberen om met de PvdA zo veel mogelijk scherpe en repressieve randjes van dit beleid af te krijgen. Ik ben dus ook erg benieuwd wat er straks gebeurt in de stemmingen.

Ook ik heb een stapeltje moties, waar ik mij zo snel mogelijk doorheen zal proberen te werken.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voorkomen moet worden dat vrijheidsbenemende sancties ten uitvoer worden gelegd tegen verdachten en veroordeelden die uiteindelijk onschuldig blijken te zijn;

overwegende dat op dit moment niet duidelijk is hoe vaak het voorkomt dat iemands onschuld pas in hoger beroep of cassatie wordt vastgesteld;

verzoekt de regering om een onderzoek te doen naar de omvang van het aantal strafzaken waarin in hoger beroep of cassatie de onschuld van de verdachte wordt vastgesteld;

verzoekt de regering voorts, initiatieven voor te stellen waardoor de kans verkleind wordt dat er hoger beroep of cassatie ingesteld moet worden om iemands onschuld vast te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Tongeren, Krol en De Wit. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 60 (33400-VI).

De heer Recourt (PvdA):

Past het in de gedachte van de motie als dit onderzoek wordt toegevoegd aan de uitwerking van het wetsvoorstel dat op dit punt in het regeerakkoord is opgenomen?

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Dat ligt een beetje aan de timing. Ik heb in het debat geprobeerd helder te maken waar het mij om gaat. Ik vind een eventuele principiële afweging fout. Die ga ik verliezen. Ik kan ook goed optellen. Ik wil in elk geval dat ook de bevolking weet hoeveel mensen wij het risico willen laten lopen om onschuldig en al te worden opgesloten. Ik vind het heel belangrijk om dat cijfer boven tafel te hebben. Ik heb daarover al met de bewindslieden van gedachten gewisseld. De informatie van de raadsheer van de Hoge Raad werd door deze heren in twijfel getrokken. Om het debat voort te krijgen, wil ik die helder op tafel hebben. Gaat het over 2500 mensen of 1000 mensen? Gaat het over 250 mensen, zoals, meen ik, hier werd verteld? Het lijkt mij belangrijk om dat boven tafel te hebben. Ik stel ook voor om ervoor te zorgen dat het minder vaak voorkomt.

De heer Recourt (PvdA):

Dat debat zullen we voeren op het moment dat dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer aanhangig is. Ik wil die cijfers ook graag weten. Daarom vraag ik of de motie uitgevoerd is als het onderzoek aan het wetsvoorstel wordt gehangen.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Wat mij betreft ligt dit aan de vraag hoelang het gaat duren. Deze discussie speelt nu en hoe langer dit boven de markt hangt, hoe meer het vertrouwen in de rechtsstaat in mijn visie wordt aangetast. Dat moet je niet te lang laten voortduren. Volgens mij kan het niet al te moeilijk zijn om die cijfers boven tafel te krijgen. Ik vraag niet om de wereldwijde CO2-uitstoot in 2040 in kaart te brengen. Als wij deze cijfers niet hebben, ben ik vrij verontrust.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik heb net de concept-Handelingen van gisteren nagelezen. Het is opvallend dat mevrouw Van Tongeren gisteren in het hele debat, ook in onze uitwisseling over dit onderwerp, alleen maar over daders en dus veroordeelde criminelen sprak. Zij sprak er haar zorgen over uit dat er misschien onschuldige mensen tussen al die veroordeelde criminelen zitten, mensen die dus ten onrechte in de gevangenis zitten. Is mevrouw Van Tongeren helemaal niet geïnteresseerd in de vraag hoeveel slachtoffers er gemaakt zijn door die 15.000 veroordeelde criminelen die op dit moment nog steeds ongestraft in Nederland rondlopen? Is GroenLinks nu echt de partij voor de daders geworden?

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Dat is een klassieke PowNews-vraag. Nee, GroenLinks vindt het enorm belangrijk dat daders straf moeten krijgen. Dat heb ik ook herhaaldelijk bevestigd. Misschien moet de heer Van der Steur nog een stukje van de Handelingen doorlezen. Wij hebben het hierbij echter over mensen die geen dader zijn. De echte dader loopt nog vrij rond en een onschuldige zit in de bak. Daar wordt de maatschappij niet beter van. Het vertrouwen in de rechtsstaat wordt daar niet beter van. En ook het slachtoffer wordt daar niet beter van.

De heer Van der Steur (VVD):

Mevrouw Van Tongeren heeft dat mooi verteld.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Dank u wel!

De heer Van der Steur (VVD):

Maar het blijft een feit dat er op dit moment 15.000 criminelen vrij rondlopen, terwijl ze in de gevangenis thuishoren. Mevrouw Van Tongeren komt in het hele debat echter niet verder dan zich zorgen maken over een paar mensen die ten onrechte in de gevangenis komen, als gevolg van die maatregel waardoor 15.000 mensen niet ten onrechte vrij zouden zijn. Ik maak mij daar overigens ook zorgen om; dat mag zij best weten. Maar GroenLinks maakt daarbij een heel rare keuze. Mevrouw Van Tongeren overtuigt mij er ook helemaal niet van dat GroenLinks niet de partij van de daders is geworden.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

De heer Van der Steur beweert dat ik niemand kan overtuigen. Ik dacht dat wij hier in debat waren. Ik heb zelfs van collega's gehoord dat de heer Van der Steur toch regelmatig serieus in debat gaat. Ik heb tegen de staatssecretaris gezegd dat wij hiermee een probleem oplossen, namelijk dat het zo lang duurt voordat een finale uitspraak wordt gedaan in hoger beroep, over de ruggen van onschuldigen. Ik heb hem gevraagd of dat niet beter kan worden opgelost door ervoor te zorgen dat die 15.000 mensen niet vrij rondlopen, maar daarbij heb ik hem gezegd dat dit niet ten koste moet gaan van mensen die onschuldig zijn. Als dat hoger beroep dus veel eerder na de eerste uitspraak wordt ingesteld, dan raken minder mensen uit beeld.

Voorzitter. Ik moet even ademhalen, voordat ik de volgende moties indien.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het ministerie van Veiligheid en Justitie een grote werkgever is met een belangrijke voorbeeldfunctie voor andere werkgevers;

spreekt de wens uit dat het ministerie van Veiligheid en Justitie zich geroepen voelt voor elke medewerker, ongeacht zijn of haar achtergrond, geslacht of geaardheid, een goede werkgever te zijn;

verzoekt de regering om de Kamer erover te informeren hoe het ministerie van Veiligheid en Justitie het tienpuntenplan "workpride" zal implementeren of andere, soortgelijke maatregelen zal nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Tongeren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 61 (33400-VI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de bestrijding van kindersekstoerisme een internationale aanpak vergt;

overwegende dat Nederland op dit moment nauwelijks betrokkenheid voelt bij de internationale bestrijding van kindersekstoerisme;

verzoekt de regering om het voortouw te nemen in de internationale professionalisering van de voorkoming en bestrijding van kindersekstoerisme en om te onderzoeken hoe Nederland in individuele strafzaken haar eigen aanpak kan verbeteren en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Tongeren, Berndsen-Jansen, Krol en Segers. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 62 (33400-VI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat vluchtelingen die als gevolg van het generaal pardon in 2007 een verblijfsvergunning kregen inmiddels in aanmerking komen voor naturalisatie als zij in het bezit zijn van een gelegaliseerde geboorteakte en een geldig paspoort;

constaterende dat een groep van deze Ranov-vergunninghouders in het verleden is vrijgesteld van het paspoortvereiste omdat het voor deze mensen onverantwoord was, hen te verplichten om contact op te nemen met de autoriteiten in het land van herkomst;

verzoekt de regering om ervoor te zorgen dat Ranov-vergunninghouders die een naturalisatieverzoek indienen en waren vrijgesteld van het paspoortvereiste, nu niet krijgen tegengeworpen dat zij niet in het bezit zijn van een gelegaliseerde geboorteakte en/of een geldig paspoort,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Tongeren, Schouw, Krol, Gesthuizen en Voordewind.

Zij krijgt nr. 63 (33400-VI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de verruimde gezinsmigratie mogelijk wordt afgeschaft;

constaterende dat als gevolg van dit voornemen het voor kan komen dat afhankelijke grootouders en meerderjarige kinderen moeten achterblijven;

verzoekt de regering, in de genoemde gevallen de mogelijkheid tot gezinsmigratie niet in de weg te staan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Tongeren, Schouw, Krol en Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 64 (33400-VI).

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik wil de bewindslieden graag hartelijke dankzeggen voor de beantwoording. Eerst kregen wij de indrukwekkende schriftelijke beantwoording van bijna 60 pagina's en daarna nog de breedvoerige bespreking van talloze onderwerpen. Als je de onderwerpen vandaag langs ziet komen, dan denk je dat het debat over Veiligheid en Justitie bijna overal over gaat, tegenwoordig. Juist omdat het over zo veel onderwerpen gaat, kreeg je ook weleens het gevoel dat, als het echt interessant werd, we er in een apart debat over zouden doorpraten. Dat kan ook bijna niet anders met zo'n breedheid aan onderwerpen.

Ik heb goed nieuws voor degenen die vinden dat er nog wat te weinig moties zijn ingediend vanavond. Ik wil er namelijk nog drie aan toevoegen. Ik zal direct overgaan tot het voorlezen van deze moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de tegemoetkoming voor adoptiekosten per 31 december 2012 ophoudt te bestaan;

overwegende dat voorkomen moet worden dat alleen mensen met een hoger inkomen een kind kunnen adopteren;

verzoekt de regering, in vervolg op de bestaande regeling te komen tot hetzij verlenging van de regeling hetzij een alternatieve wijze om adoptieouders tegemoet te komen in de onkosten die zij moeten maken en de Kamer hierover voor 1 maart aanstaande te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij en Van Tongeren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 65 (33400-VI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de DEMO-instellingen in de achterliggende jaren hebben bewezen dat zij een belangrijke bijdrage leveren aan de terugdringing van recidive en het van belang is dat die opgebouwde expertise behouden blijft;

overwegende dat het de bedoeling is dat in 2014 een nieuwe bekostigingsregeling zal gaan gelden;

verzoekt de regering, na overleg met de betrokken professionals, de Kamer uiterlijk 1 april inzicht te geven in de hoofdlijn van de nieuwe bekostigingsregeling en tevens aan te geven hoe kan worden gewaarborgd dat de voorgenomen wijziging in de bekostiging per 2014 geen negatieve invloed heeft op het behoud van de expertise en de resultaten die deze instellingen nu boeken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Kooiman, Segers en Oskam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 66 (33400-VI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering heeft aangegeven zich te beraden op de gewenste aanpak voor het bestrijden van misstanden rond de prostitutie;

constaterende dat er in de prostitutiesector veel sprake is van dwang en mensenhandel;

verzoekt de regering, uiterlijk 1 maart 2013 te komen met een concrete, integrale aanpak gericht op het terugdringen van dwang en mensenhandel en hierin aan te geven hoe de regering onder meer om wil gaan met:

  • - een verhoging van de leeftijdsgrens voor prostitutie;

  • - het stimuleren dat er op gemeentelijk niveau beleid tot stand komt rond mensenhandel, prostitutie en het aanbieden van uitstapprogramma's;

  • - samenwerking op regionaal niveau om adequaat te reageren op signalen van mensenhandel en andere vormen van dwang;

  • - strengere eisen ten aanzien van het levensgedrag van exploitatie op basis van de Wet Bibob,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Segers en Oskam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 67 (33400-VI).

De heer Van der Staaij (SGP):

Tot slot wil ik nog zeggen dat ik twee amendementen heb ingediend, waarvan één samen met collega Bergkamp. Dat is het amendement op stuk nr. 19, over de wetswijziging ter verbetering van de kwaliteit en het toezicht in de adoptieprocedure.

Het tweede amendement, op stuk nr. 14, dat ik met een aantal collega's heb ingediend, heeft betrekking op het verlengen van de huidige regeling tegemoetkoming kosten adoptieouders. De motie die ik heb ingediend, biedt ook ruimte voor een alternatief, maar het amendement zegt: ga door met de bestaande regeling. Dat is het verschil tussen de motie en het amendement.

Beide amendementen worden gedekt uit de begrotingspost voor de bestaande regeling die nu op ruim 4 miljoen staat, ook naar 2017 toe. Waarom is die post daarvoor gebruikt? Omdat wij ervan uitgaan dat er met het aflopen van die regeling, zoals voorzien, in feite sprake zal zijn van onderuitputting. Als dat anders zou zijn en als er wordt gezegd dat die dekking niet klopt, dan hoor ik dat graag, want dan kunnen we daar rekening mee houden in het vervolg van deze amendementen.

De voorzitter:

Mevrouw Gesthuizen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik neem aan dat we nu gaan schorsen, maar dat is uiteraard aan u. Voordat we dat gaan doen laat ik bij dezen alvast weten dat ik de enige motie die ik heb ingediend, in ieder geval zal aanhouden, dus deze komt dinsdag niet in stemming, totdat de schriftelijke vragen die mevrouw Arib heeft ingediend, zijn beantwoord.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Gesthuizen stel ik voor, haar motie (33400-VI, nr. 35) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Hiermee is een einde gekomen aan de tweede termijn van de zijde van de Kamer. De bewindspersonen hebben aangegeven dat zij twintig minuten nodig hebben om zich voor te bereiden op de beantwoording en de moties.

De vergadering wordt van 21.05 uur tot 21.29 uur geschorst.

Minister Opstelten:

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun bijdrage in tweede termijn. Wij hebben het debat ervaren als een goed debat. Het was inderdaad constructief, maar ook kritisch op de goede punten. Wij hebben dus een goed gevoel over dit eerste optreden in de Kamer over de begroting en het regeerakkoord Bruggen slaan, dat de basis is voor ons beleid in de komende vierenhalf jaar. Wij kijken ernaar uit. Ik denk dat we met elkaar resultaten gaan boeken.

De staatssecretaris en ik hebben onze beantwoording uiteraard ordelijk verdeeld. Ik zal de volgorde van de sprekers aanhouden en ga allereerst in op de bijdrage van mevrouw Helder. Het zal haar niet verbazen dat ik haar motie op stuk nr. 20 moet ontraden. Het is aan de rechter om een bevel af te geven dat een verdachte moet verschijnen. Ik zie geen aanleiding om deze specifieke verschijningsplicht in het wetboek op te nemen.

Ik kom te spreken over de motie van mevrouw Helder op stuk nr. 21. Ik voelde mij aangesproken. Ik heb dan ook gehaast gekeken naar de antwoorden en onze brief, die vannacht om half vier is uitgegaan. Ik verwijs naar het schriftelijke antwoord. Dat is glashelder. Datgene wat mevrouw Helder wil, is dus al mogelijk. Wetgeving is niet nodig. Ik zeg niet dat dit niet mag, maar het is onwenselijk. De indruk wordt namelijk gewekt dat het nodig om wetgeving te maken. Ik vind de motie dus sympathiek, maar niet nodig. Ik wil haar derhalve ontraden.

Mevrouw Helder (PVV):

De PVV noemde de staatssecretaris een softie. Daar sta ik nog steeds geheel achter. Maar de minister is blijkbaar ook een softie. Ik heb gezegd: als er een wettelijke grondslag zou zijn, zou de rechter zich niet geroepen voelen om vanwege de schending van de privacy een lagere straf op te leggen. De minister is altijd voor streng optreden. Dat is er dus blijkbaar ook uit. Dat heb ik wel gezegd. Hij moet wel een beetje blijven bij wat ik gezegd heb.

Minister Opstelten:

Ik heb gisteren en vandaag natuurlijk goed geluisterd. Het is niet nodig. Laten we in hemelsnaam de instrumenten die we hebben en die krachtens de wet mogen, gewoon gebruiken en inzetten. Wij zijn heel hoopvol dat dat tot de juiste maatregelen zal leiden. De motie is dus niet nodig en wordt derhalve ontraden.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik kan ook heel goed luisteren en ik kan ook goed lezen. De minister zegt hier iets totaal anders dan in de schriftelijke beantwoording. Daarin zegt hij zelfs: ongewenst. Nu zegt hij: niet nodig. Daar zit toch wel een verschil tussen.

Minister Opstelten:

Dat ben ik met mevrouw Helder eens. Het is niet nodig en daardoor ongewenst. Dat geeft namelijk de indruk dat het nodig is om een wetsartikel op te nemen. Dat leidt tot grote misverstanden, zeker ook bij rechters en het Openbaar Minister. Nogmaals, het is glashelder en duidelijk. De motie wordt ontraden.

Ik kom te spreken over de motie van de heer Bontes op stuk nr. 25. De motie is overbodig. Door de richtlijn van het openbaar ministerie wordt de strafeis altijd zodanig dat de taakstraf niet mogelijk is. Een rechter bepaalt uiteindelijk de strafmaat. Ik kan voor twee dingen kiezen. Ik ga ervan uit dat er over zoiets wezenlijks een Kamerbrede uitspraak ligt. Ik zeg dat de motie overbodig is. Dan zou ik het ook gewoon aan de Kamer kunnen laten om de motie in stemming te brengen. Dan is het een bevestiging van wat wij doen.

De motie-Bontes op stuk nr. 26 was voor mij een verrassing, omdat de PVV-fractie daarin met een target komt die lager is dan die van mij. Ik had net sokken gekregen, die overigens voor mij een maatje te klein zijn. Toen ik deze motie zag, kon ik dat verklaren: de PVV-fractie is in dit kader een maatje te klein voor deze minister! Ik hoop dat de heer Bontes dit goed begrijpt. Wij staan voor 25% en ik wil daaraan vasthouden. Daarom ontraad ik deze motie met kracht.

Ik zeg de woordvoerders van de VVD-fractie, de heren Van der Steur en Van Oosten, buitengewoon dank voor hun complimenten en de stevigheid waarmee zij mij nog een keer aan mijn toezeggingen hebben herinnerd. We gaan daar heel hard en met ambitie mee aan de slag.

Ik kom bij de motie-De Wit op stuk nr. 29. Ik hoop dat de heer De Wit het mij niet kwalijk neemt, maar dat is meer een persoonlijke opmerking. Het past niet. Anders is er ook weinig aan te doen, moet ik zeggen. Ik houd vast aan de argumenten die ik in eerste termijn heb genoemd en ontraad de motie. Openbaar Ministerie en rechterlijke macht trekken bij elke zaak de lessen die eruit voortvloeien. Dat is ook de kracht van de rechtsstaat. Ik heb daar alle vertrouwen in.

Mevrouw Kooiman heeft gevraagd of ik de zorgen van de bonden kan wegnemen. Laat ik duidelijk zijn: wij hebben afspraken over de capaciteit van de politie. Daar ben ik glashelder in, zoals ook mevrouw Kooiman weet. De Kamer kent ons financiële kader. Daar kom ik zo dadelijk nog op terug. De Kamer kent mijn prioriteiten. Dat zijn ook de wensen van de gezagsdragers. Ik heb daar veel vertrouwen in. Het domste is om prioriteiten te verleggen. Er moet natuurlijk continuïteit zijn. Wij proberen uiteraard om de bonden weer aan tafel te krijgen. Dat doen we vooralsnog met informele gesprekken. Ik ben er absoluut hoopvol over, gelet op onze relatie. Ik vind het ook noodzakelijk dat we met elkaar aan tafel zitten.

Ik kom dan bij de onvermijdelijke moties over de wietpas. Ik was daar mentaal natuurlijk ook helemaal op voorbereid. Het zal mevrouw Kooiman en mevrouw Berndsen niet verrassen dat ik hun motie op stuk nr. 31 ontraad. Niet voor niets heb ik gezegd dat ik verwijs naar de haarscherpe, heel precieze formulering van onze brief. Die is toch net iets anders dan datgene wat in de motie staat. Er is natuurlijk sprake van lokaal maatwerk. Daar is ruimte voor, maar niet meer dan dat er zo nodig een fasering van de handhaving kan plaatsvinden. De motie past niet in het beleid zoals uiteengezet in mijn brief. Ik moet haar dus ontraden.

Ik neem aan dat mevrouw Gesthuizen het amendement over de Fraudehelpdesk gaat intrekken, samen met de heer Recourt. Ik ga daarvan uit, want anders spreken wij de hele dag over iets, terwijl ik ervan uitga dat het wordt ingetrokken. Het is samen uit, samen thuis; anders trek ik mijn toezegging in. Ik wil dus eerst weten of het amendement wordt ingetrokken, ja, of nee. Mag dat, voorzitter?

De voorzitter:

Ik zie de heer Recourt naar de interruptiemicrofoon lopen, maar de eerste indiener, die nu niet aanwezig is, moet het amendement intrekken. Daar is nog tijd voor tot aan de stemmingen. U kunt wel een opmerking maken, mijnheer Recourt, die in die richting duidt.

De heer Recourt (PvdA):

Het is in ieder geval wat mij betreft akkoord, en ik zie collega's van de SP knikken, dus wij gaan het doen.

Minister Opstelten:

De vraag is gesteld of het meerjarig is. Het antwoord is ja. Ik heb ook de inzet dat ik dit instituut wil handhaven en verstevigen. Ik wil ook financiering bij anderen binnenhalen. Daartoe zal ik overleg plegen met mijn collega van Economische Zaken. Dat is ook belangrijk; dit werd ook gevraagd. Ik zal het doen.

De heer Marcouch heeft nog een paar scherpe verduidelijkingspunten aangegeven over de verhuurbedrijven. Ik ben hem daarvoor erkentelijk. Het zijn niet altijd malafide verhuurbedrijven, dat hoeft niet. De boodschap is goed begrepen. Het gaat hierbij om de bewijslast, om de informatie en om de toepassing van de wet. Hij heeft ook de datum van 1 januari genoemd in verband met de nationale politie. Ik zeg toe dat ik de korpsleiding vraag om in contact te treden met de brancheorganisatie van verhuurbedrijven om deze situatie te gaan bespreken. Ik verzon het ter tafel toen de heer Marcouch dit punt nog een keer aan de orde stelde. Er zullen dan twee punten aan de orde komen. Wat is er mogelijk op het gebied van informatie? Het tweede punt betreft het bekeuren en niet registreren. Het is genoteerd en ik zal het gaan doen.

De heer Marcouch heeft het nog een keer gehad over de nationale politie. Ik ben hem daarvoor erkentelijk, want het zijn beelden uit de Kamer. U moet niet onderschatten, als u dit zegt en steun geeft aan de nationale politie, wat voor uitstraling dat heeft. Het is natuurlijk het belangrijkste wat er is: dat de Kamer, de volksvertegenwoordiging, massaal hier de politie steunt op weg naar het nieuwe stelsel. Dat is belangrijk. De heer Marcouch vindt het jaar 2013 het jaar van de nationale politie en ik zal hem daar continu aan helpen herinneren. Het is belangrijk dat hij nog eens het punt van de opleiding memoreert, evenals de training, fysiek en mentaal; het is ongelooflijk belangrijk. Dank daarvoor.

Ik dank de heer Oskam voor zijn motie op stuk nr. 37. Ik vind dat ik in de eerste termijn scherp genoeg ben geweest. Ik ben het hier niet mee eens. Naar rato verdelen zou ik de slechtste variant vinden. Dat iedereen wordt gespaard is echt zo klassiek! Je kijkt dan niet meer naar de inhoud. Ik ga die 105 miljoen voor de politie verdelen aan de hand van de prioriteiten; scherp, zuiver, meerjarig en inhoudelijk. Ik zal de Kamer daarover informeren. De kwaliteit is daarbij buitengewoon belangrijk. Ik zal dit doen op zodanige wijze dat de andere partners in de strafrechtketen daar uitsluitend voordeel van hebben; precies andersom dus ten opzichte van wat in deze motie wordt voorgesteld. Ik zal haar van ganser harte ontraden in uw belangstelling.

Ik kom nu bij de motie van de heer Oskam op stuk nr. 38. Die motie had ik verwacht en zij is ook gekomen. Consistentie in de politiek is natuurlijk belangrijk, zeker voor bewindslieden. De motie gaat over het handhaven van de afstand van 350 meter tussen scholen en coffeeshops. Ik ontraad deze motie. Ik begrijp en respecteer het standpunt van de fracties van het CDA, de ChristenUnie en de SGP, hun opvattingen kennend, natuurlijk zeer. Ik ben niet tegen die afstand van 350 meter, maar ik wil kijken of deze maatregel uitvoerbaar is. Daarom staat in de brief dat wij gemeenten erop wijzen dat zij dat ten aanzien van hun lokale coffeeshop kunnen doen. Ik onraad de motie echter toch.

Ik kom nu bij de motie op stuk nr. 40 van de heer Oskam en de zijnen, waarin de regering wordt verzocht om ervoor te zorgen dat de vestiging van het Openbaar Ministerie niet uit Zeeland verdwijnt. Die moet ik ook ontraden. Laten wij in 's hemelsnaam niet zo het land besturen. De functie van het OM zal natuurlijk in heel Nederland aanwezig zijn, dus niet minder in Middelburg dan in Delfzijl, Amsterdam of Vlagtwedde. Deze motie betreft een kantoortje van het Openbaar Ministerie in Middelburg. Ik vraag de heer Oskam om te wachten op de besluiten die gaan komen en geen lokale guidance te geven. Ik vind dat trouwens, maar wie ben ik, meer een taak van de gemeenteraad van Middelburg of van de Staten van Zeeland dan van de Staten-Generaal. Ik ontraad de motie.

Ik kom nu op de motie van mevrouw Berndsen op stuk nr. 44, waarin de regering wordt verzocht om vijf topprioriteiten te benoemen voor de politie. Zij is de afgelopen twee jaar heel consistent geweest in haar benadering van mij. Nu, in een nieuwe gedaante voor haar verschijnend in Rutte II, of Rutte/Asscher, heb ik haar er nog niet van kunnen overtuigen dat de gekozen prioriteiten goed zijn en dat zij niet alleen van mij zijn. In dat lijstje van tien staat natuurlijk ook – dat zal haar zeker niet ontgaan zijn – een aantal gewone beheersprioriteiten. Ook de dierenpolitie staat er nog in, die mede dankzij mevrouw Berndsen van die lijst zal verdwijnen. Ik denk dat ik scherp heb aangegeven wat er wel in komt. Ik heb de afgelopen jaren en ook nu niemand gehoord die mij heeft gevraagd of ik daarmee zou kunnen stoppen. Dat was indertijd bij de dierenpolitie wel het geval. Ik moet deze motie ontraden.

Ik vind het overigens ook niet goed ten opzichte van de korpsen als de Kamer zegt dat er maar vijf topprioriteiten mogen zijn, terwijl wij totaal niet hebben gehoord welke er dan vanaf zouden moeten gaan. Dan gaat het ergens over. Dan gaat het over de inhoud. Ik ontraad deze motie dus met kracht.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

De minister kwam zelf vanmorgen met vier prioriteiten. Hoe verhouden die zich dan tot de andere prioriteiten? In dat lijstje staat bijvoorbeeld de aanpak van criminele jeugdgroepen. Die heeft de minister vanmorgen niet genoemd. Is dat nu wel of geen prioriteit?

Minister Opstelten:

Ik heb jeugdcriminaliteit wel genoemd, namelijk bij high impact crime. Ik heb ook verwezen naar de brief die is gestuurd toen wij aantraden, met de tien prioriteiten. De heer Schouw heeft de nummer tien nog even genoemd, waar de staatssecretaris het gezag over voert. Dat zijn de prioriteiten. Laat mij mijn prioriteiten formuleren met gezagsdragers. Zeg dan niet hoeveel het er moeten er zijn, maar welke eraf of erbij moeten. Dat vind ik een discussie die ergens over gaat. Neem mij dat niet kwalijk. Ik ontraad nogmaals deze motie.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

De minister en ik worden het niet eens. Ik constateer – en ik zal de Handelingen erop nalezen – dat de minister vanochtend vier prioriteiten heeft genoemd en bij high impact crime staan niet de criminele jeugdgroepen. De minister moet zijn tien punten nog maar eens bekijken.

Minister Opstelten:

Ik ga niet herhalen wat ik zojuist heb gezegd. De jeugdcriminaliteit staat op de prioriteitenlijst. Mevrouw Berndsen weet dat de criminele jeugdgroepen in 2013 van de straat af moeten. Zij kan controleren of dat dan gebeurd is.

Dan kom ik bij de heer Schouw, die heeft gevraagd naar een overzicht. Hij heeft zijn spoorboekje op orde en stuurt ons ook een beetje in tijd. Het is prima om dat soort afspraken te maken. Dat ligt mij zeer. Hij heeft februari genoemd en wat zou ik daar anders van kunnen vinden? Zo helpen wij iedereen aan het internationale overzicht van 27 landen. Ik zeg wel dat wij het opschrijven onder één voorwaarde, namelijk dat de heer Schouw mij niet vraagt om er zelf heen te gaan. Hij gaat zelf ook niet. Dat wil ik afspreken. Laten wij het sober houden. Ik zeg dat dus toe.

Dan kom ik bij de heer Segers en het amendement over de Joodse instellingen. Wij hebben daarover enkele mooie debatten gevoerd. In het laatste debat heb ik met de Kamer afgesproken dat ik nog eens zelf met mijn mensen in de praktijk zou gaan kijken in een aantal steden, groot en klein. Ik ben in Amersfoort, Rotterdam, Amstelveen en Amsterdam geweest en heb de burgemeesters daar gesproken. Ik heb alle gezagsdragers gesproken: de verantwoordelijke synagogenbestuurders, rabbijnen, de Joodse instellingen en de politie. Ik heb mijn eigen mensen die dag en nacht uit een oogpunt van veiligheid en dreiging beoordelen hoe het met Joodse instellingen gaat. Daarom heb ik de Kamer mijn reisverslag met conclusies gestuurd. Die conclusies worden door alle gemeentebesturen gedeeld. Ik vind dat wij ons daaraan moeten houden.

Het stelsel houdt er rekening mee dat het lokale bestuur een verantwoordelijkheid heeft. Wij zijn van bovenaf altijd tot steun, maar dan met materieel, dus met de Koninklijke Marechaussee, met aanwijzingen en met onze expertise over wat er moet gebeuren. De eigen verantwoordelijkheid van de instituten is natuurlijk ook aanwezig. Iedereen neemt die eigen verantwoordelijkheid. Er zijn heel goede contacten. Daarom vind ik dat er geen aanleiding is om het beleid te veranderen. Dat zou een opschaling van verantwoordelijkheden betekenen, terwijl je die lokaal moet laten. Men kan het immers lokaal. Ik heb bijvoorbeeld met de burgemeesters van Amsterdam en Amersfoort afgesproken dat, als zij het niet redden, zij hun vinger opsteken, ook namens de instituten in hun steden. Daarom ontraad ik het aannemen van het amendement.

De heer Segers (ChristenUnie):

De Joodse gemeenschap heeft zelf de vinger opgestoken. Het gaat om een heel kleine gemeenschap die in de hoek zit waar steeds klappen dreigen te vallen. Omliggende landen hebben wel landelijk beleid en landelijke steun voor beveiliging. Het gaat om een paar ton die een kleine gemeenschap moet ophoesten. Ik heb het een erezaak genoemd en ik houd de minister voor: laat het ook een erezaak zijn.

Minister Opstelten:

Het is een erezaak en ik ben ernaartoe gegaan. Ik heb met iedereen gesproken, niet om alles tegen te houden, maar om te luisteren en te kijken. Wij hebben in vergelijking met veel andere landen waarover u spreekt andere locale besturen. Zolang de deelgemeenten nog bestaan, nemen zij hun verantwoordelijkheid, de politie neemt haar verantwoordelijkheid en wij doen dat ook indien daar aanleiding toe is. Dit amendement is in strijd met het stelsel dat wij met elkaar hebben afgesproken en het is niet nodig.

De heer Segers (ChristenUnie):

Dat laatste bestrijd ik. Ik kan alleen maar zeggen dat ik het oprecht heel jammer vind.

Minister Opstelten:

Ik denk dat wij er met elkaar oprecht heel goed naar hebben gekeken. Ik respecteer het standpunt van de ChristenUnie.

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 45, een heel sympathieke motie over prostitutie en mensenhandel. We moeten ervoor uitkijken om het woord "prioriteit" uit te spreken, maar het is wel een prioriteit van mij en van mijn organisatie. De voorzitter van het college van procureurs-generaal is de voorzitter van de Taskforce Aanpak Mensenhandel en wij gaan daarmee unverfroren door. De Prostitutiewet is in behandeling bij de Eerste Kamer. Ik heb daarover een eerste termijn gehad die niet meeviel, laat ik het zo zeggen. Ik ben zo wijs en verstandig geweest om op dat moment even een pas op de plaats te maken, want anders wist ik niet zeker of dat wetsvoorstel het had gered. Ik heb het aangehouden en ben nu bezig om het op het niveau van het kabinet te herijken: waar staan we nu en wat willen we doen? Ik kan toezeggen dat wij daarmee niet te lang zullen wachten.

De voorzitter:

En uw oordeel over deze motie?

De heer Recourt (PvdA):

Welke motie? De minister noemde de motie op stuk nr. 45, maar daar heeft hij het niet over.

De voorzitter:

De minister zei dat hij het over de motie op stuk nr. 45 had, maar de motie op stuk nr. 45 gaat over de B9-regeling.

Minister Opstelten:

De heer Recourt heeft gelijk. Dat was alleen maar een vraag, maar er is een breed gedragen motie. De motie op stuk nr. 45 gaat over de B9-regeling en hoort bij de staatssecretaris. Het feit dat die motie breed gedragen wordt, is inderdaad niet de reden van mijn enthousiasme. Dank voor de interventie.

De voorzitter:

De heer Segers heeft een antwoord.

De heer Segers (ChristenUnie):

Het gaat om de motie over de inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Maar ik had een vraag gesteld.

De voorzitter:

Nee, we gaan nu even geen vragen stellen. De minister heeft een heel uitgebreid antwoord gegeven, maar het is onduidelijk waarover dat antwoord gaat. Dat moeten we eerst even uitzoeken. We gaan nu even geen vragen stellen.

De heer Van der Steur (VVD):

Het gaat om de motie op stuk nr. 50.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Van der Steur.

Minister Opstelten:

Dat klopt, dank daarvoor. Ik ondersteun deze motie graag. Ik ben het ermee eens en ik verzoek u om deze motie aan te houden. Ik moet hierover overleg plegen met mijn collega van Economische Zaken omdat die over de Kamers van Koophandel gaat. Mijn ambtgenoot stuurt nog in december een brief aan de Kamer waarin de rol van de Kamer van Koophandel op dit gebied nader wordt toegelicht. Ik zal mijn ambtgenoot Kamp vragen om in die brief ook in te gaan op de juridische mogelijkheden en onmogelijkheden van weigering en inschrijving. Daarom gaat het namelijk. Zo komen wij verder. Ik vraag de heer Segers om zijn motie even aan te houden. Dan komen wij daarmee verder. Ik weet dat de Kamer hierover een krachtig signaal wil afgeven.

De heer Segers (ChristenUnie):

Kan de minister zeggen op welke termijn die brief komt?

Minister Opstelten:

Zeker voor het kerstreces. Ik zie dat minister Kamp ook in december deze brief schrijft. Hij komt in december.

De heer Segers (ChristenUnie):

Als de minister zegt: wij gaan het doen, dan houd ik de motie aan.

Minister Opstelten:

Minister Kamp houdt daar ook wel van, maar ik moet het wel even met hem bespreken.

De voorzitter:

Houdt u uw motie aan, mijnheer Segers?

De heer Segers (ChristenUnie):

Ja.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Segers stel ik voor, zijn motie (33400-VI, nr. 50) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Opstelten:

De Kamer krijgt in december een brief van mij.

Ik moet nog reageren op de motie van de heer Segers over de coffeeshops.

De voorzitter:

Dat is de motie op stuk nr. 52.

Minister Opstelten:

Die ontraad ik ook. Ik heb alle argumenten uitentreuren aangegeven. Ik neem dus aan dat de heer Segers daardoor niet verrast is.

Ik kom bij de motie op stuk nr. 54, over de evenementenheffing. Dat is een worsteling. Het gaat namelijk over de uitvoerbaarheid van beleid in financiële zin en technische zin. De taakstelling is in die zin totaal onuitvoerbaar. Ik heb er enorm op gestudeerd. Ik zal nog even verder studeren. Ik achtte het mijn plicht om wel een financiële voorziening te treffen. De politie heeft daarvan geen last, want het komt uit het vermogen van de politie. Dat is ervoor om dit soort zaken te doen. Ik zal de Kamer ruim voor de voorjaarsnota informeren over mijn standpunt over de verdere omgang hiermee en over de financiële effecten. Ik heb het onderwerp meerjarig kunnen doorgeven in de begroting van de politie. Ik ontraad deze motie dus.

Ik kom bij de motie op stuk nr. 61, als mijn boekhouding nog klopt. Daardoor was ik echt verrast. Hoe gaan wij met elkaar om? Mag ik dat gewoon vragen, voorzitter? Over de punten in de moties op de stukken nrs. 61 en 62 van mevrouw Van Tongeren heb ik een keiharde toezegging gedaan. Als zij vindt dat dit niet voldoende is, vind ik dat verrassend. Het is een werkwijze die mij niet zo ligt in een debat. Als je keihard zegt: "ik doe wat u vraagt", en als dat kennelijk niet genoeg is, wordt het animo om dit met plezier uit te voeren een beetje minder. Dat zal bij mij, gelet op dit onderwerp, niet het geval zijn. Normaal gesproken zou ik aan mevrouw Van Tongeren vragen om deze motie in te trekken, want die toezegging geldt nog onverkort. Vindt mevrouw Van Tongeren niet dat zij deze motie moet intrekken nadat ik nog een keer heb herhaald en toegezegd wat ik in eerste instantie ook al had gedaan?

De voorzitter:

Mevrouw Van Tongeren, bent u bereid om uw moties op de stukken nrs. 61 en 62 in te trekken?

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Als ze ondersteuning van het beleid zijn, kan de minister ze zo beoordelen. Wat is het probleem om dan een bevestigende uitspraak van de Kamer te vragen?

De voorzitter:

De minister zei: ik heb een toezegging gedaan; u hebt mij dat gevraagd en ik heb u duidelijk aangegeven dat ik die dingen ga doen. Ik moet eerlijk zeggen dat ik hem daarin wel een beetje snap. U hebt hem een vraag gesteld. Hij zegt dat hij dat zal doen en dan hebt u dit weer in een motie vastgelegd. Het is wel een beetje gebruikelijk … U gaat over uw eigen ding.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ik ben niet zo gewend om met de voorzitter te onderhandelen over de vraag of ik een motie aanhoud of intrek.

De voorzitter:

Het is uw eigen motie, maar ik kan mij wel voorstellen dat de minister deze vraag aan u stelt in dit geval.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ik kan mij voorstellen dat u zich kunt voorstellen wat de minister vindt, maar ik zou toch graag een uitspraak van de Kamer op dit punt willen. Daarom heb ik de motie ingediend.

De voorzitter:

Wat is het oordeel van de minister over de motie?

Minister Opstelten:

Ik neem er kennis van dat als je een toezegging doet, die meestal nog bevestigd wordt door een motie. Ik wil er wel van zeggen dat een motie wat mij betreft niet belangrijker is dan een toezegging als het over dezelfde inhoud gaat. Ik stop met deze discussie. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer. Als de motie Kamerbreed wordt aangenomen, dan ga ik ervan uit dat de Kamer overtuigd was van de helderheid van mijn toezegging. Ik zou dat als steun ervaren.

Hetzelfde geldt voor de motie-Van Tongeren c.s. op stuk nr. 62, waarin staat dat Nederland op dit moment nauwelijks betrokkenheid voelt bij de internationale bestrijding van kindersekstoerisme. Daarmee ben ik het totaal niet eens. Ik durf te zeggen dat we daar een van de leading nations in zijn. We zijn heel actief. We hebben daarvoor liaisons van de politie op de ambassades in diverse landen. Die trekken dat. Het doel van de motie vind ik belangrijk, maar ik had dit al toegezegd. Ik laat het oordeel over deze motie over aan de Kamer.

Ik dank de heer Van der Staaij voor zijn bijdrage. De motie-Van der Staaij c.s. op stuk nr. 67 gaat over de prostitutie. Gelet op wat ik heb gezegd over de positie van de Eerste Kamer, waarvan ik unanieme steun kreeg, vraag ik hem om deze motie even aan te houden. Laten we de herijking afwachten. Ik stel voor dat de heer Van der Staaij zijn motie aanhoudt en afwacht waar het kabinet mee komt. Ik wil het kabinetsbreed oppakken. De premier heeft bij de regeringsverklaring een toezegging gedaan op dit punt. De punten die in deze motie staan, zullen we natuurlijk erin meewegen.

De heer Van der Staaij (SGP):

In de motie wordt inhoudelijk niet aangegeven wat er wat ons betreft uit zou moeten komen. Zij is meer in procedurele zin bedoeld, namelijk om druk op de ketel te houden: hebben we wel een datum waarop helderheid komt over een aantal aangelegen punten?

Minister Opstelten:

Mag ik u de datum geven? U kunt de motie dan misschien intrekken. U vraagt om 1 maart. Die datum had ook ik in mijn hoofd. Het zou wel eerder kunnen zijn, maar laten we 1 maart vasthouden.

De heer Van der Staaij (SGP):

Er staat "uiterlijk 1 maart". Dat spoort helemaal met dat u zei dat het ook eerder kan zijn. Hoe eerder, hoe beter. Als het op deze manier toegezegd wordt, dan is de motie overbodig. Ik trek haar met plezier in.

Minister Opstelten:

Dank u zeer.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Van der Staaij c.s. (33400-VI, nr. 67) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Opstelten:

Voorzitter. Hiermee heb ik alle vragen beantwoord en alle moties behandeld.

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in tweede termijn.

Het commentaar van de regering op de motie-Gesthuizen c.s. op stuk nr. 35 zal ik vervatten in een brief met de antwoorden op de schriftelijke vragen van mevrouw Arib van 28 november 2012, die ik zo spoedig mogelijk aan de Kamer stuur en die eveneens de oplossing zal bevatten die ik in eerste termijn heb genoemd. Ik zie dan wel wat de reactie van de Kamer is en of de motie wordt ingetrokken of in stemming wordt gebracht. Dat wacht ik af. Misschien bereikt de brief de Kamer zelfs wel voor de stemming over de moties. Wellicht lukt dat; anders vraag ik mevrouw Gesthuizen om haar motie op stuk nr. 35 aan te houden tot de brief er is.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 35 is al aangehouden.

Staatssecretaris Teeven:

Het is, denk ik, wel zo netjes om even aan te geven wat de vervolgprocedure is.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 35 is aangehouden en de staatssecretaris heeft zojuist een schriftelijke reactie beloofd.

Staatssecretaris Teeven:

Ja.

Ik dank de heer Bontes voor de geitenwollen sokken. Ik heb daar één technische vraag over. Moet ik ze nog in de wasmachine stoppen omdat hij ze al heeft aan gehad, of kan ik ze meteen aantrekken?

De voorzitter:

Dit is uitlokking, dus de heer Bontes mag reageren.

De heer Bontes (PVV):

Ze zijn spiksplinternieuw. Ik heb ze vandaag gekocht bij een grote, gerenommeerde winkel: Zeeman. Ik heb het bonnetje nog. Als de sokken te klein zijn, kunnen ze geruild worden. Ze zijn echt nieuw.

Staatssecretaris Teeven:

Het lukt wel met de maat. Ik denk dat zowel de heer Bontes als ik elke sok van die maat over ons hoofd kan aandoen, dus dat komt helemaal goed.

Ik kom op de vragen die zijn gesteld. De heer Van der Steur heeft mij nog een paar vragen gesteld en hij heeft nog wat opmerkingen gemaakt. Ik kan bevestigen dat het spreekrecht niet wordt vertraagd. Ik kan die toezegging doen. Diezelfde opmerking heb ik ook tegen de heer Recourt gemaakt. Met het spreken gaan wij voort.

Er is gevraagd naar de toekomst van de DJI. Uiteraard moeten resocialisatie en bezuinigingen in één hand liggen. Ik zal daar bij de bespreking van de moties nog op terugkomen. Er zijn wel meerdere doelstellingen die je zult moeten dienen. Dat zal ik ook doen.

Het kabinet wacht de initiatieven af die de VVD-fractie zal ontplooien, al dan niet samen met de fracties van de PvdA en D66, en zal daar dan op reageren. Die initiatieven betreffen de kinderalimentatie, de partneralimentatie en de mediation. Het kabinet ziet de stukken graag tegemoet en zal daar dan op reageren.

De heer Azmani heeft gevraagd om een reactie op zijn vraag over de controles aan de binnengrenzen. In mijn schriftelijke reactie, die de Kamer vanmorgen heeft ontvangen, heb ik geschreven dat het systeem @MIGO-BORAS operationeel is. Het systeem wordt gebruikt, maar het is nu nog te vroeg om op de effecten in te gaan. Wij hebben daar nog niet voldoende inzicht in. In de zomer van 2013 draait het systeem een jaar. Dan kunnen wij de Kamer daarover nader informeren. Uiteraard ben ik bereid om in Europa te informeren in hoeverre andere landen hun buitengrenzen bewaken en of we van de best and bad practices kunnen leren en er goede ervaringen mee kunnen opdoen. Dat zal ik doen. Ter voorbereiding op de aanstaande JBZ-Raad, waarover ik met de Kamer in een algemeen overleg op 5 december aanstaande zal spreken, zal ik de Kamer informeren over mijn standpunt daaromtrent en over de stelling die de Nederlandse regering op dat punt inneemt in Brussel.

De heer De Wit heeft een aantal opmerkingen gemaakt over de rechtsstaat. Ik dank hem daarvoor. De minister en ik zullen zijn opmerkingen zeker meenemen. Ik kom straks op de bespreking van de moties.

Mevrouw Kooiman bleef een beetje hangen in het idee van de stoere praat. Ik heb nu toch echt de hele dag mijn best gedaan om geen stoere praatjes te houden. Zij bleef daarin hangen, ook in tweede termijn. Dat vind ik niet jammer, ik constateer het gewoon en niet meer dan dat. Zolang het over de resultaten gaat, mag iedereen zeggen wat hij ervan vindt. Dat geldt ook voor de vertegenwoordigster van de Socialistische Partij. Daarover zal ik verder niets naars – noch iets leuks – zeggen.

Ik dank de heer Marcouch. Ik geloof wel dat de minister en ik enerzijds en de PvdA-fractie anderzijds elkaar goed hebben verstaan. Zo interpreteer ik de sportieve en constructieve reactie van de heer Marcouch. Daar heb ik waardering voor. Dat zeg ik niet om zoete broodjes te bakken – we zullen het de komende jaren nog veel oneens zijn – maar ook dat is mogelijk.

De heer Recourt heeft mij een vraag gesteld over de geldigheid van medische verklaringen. Hij vroeg of de termijn langer dan vier weken kan zijn. Volgens de huidige regels mag een dergelijke verklaring niet ouder dan vier weken zijn. Ik heb wel begrip voor die vraag en daarom zal ik onderzoeken of die langere termijn van zes weken mogelijk is. Ik merk wel op dat de aanvragen in het kader van de motie-Spekman binnen enkele weken door het Bureau Medische Advisering worden beoordeeld. Een actuele medische verklaring is en blijft uiteraard noodzakelijk voor een goede beoordeling van de vraag of uitstel van vertrek nodig is. Maar ik ga er dus aan werken.

De heer Recourt maakte volgens mij ook nog een opmerking over Somaliërs in relatie tot de 15c-status van de stad Mogadishu. Als Somaliërs willen meewerken aan terugkeer, kunnen zij vertrekken. Dat is het standpunt van de regering. De heer Recourt, de PvdA-fractie en uiteraard ook alle andere fracties kunnen ervan opaan dat de regering het nauwlettend volgt, zeker met het oog op het ophanden zijnde ambtsbericht. Ik hoop en verwacht er voor het kerstreces een duidelijk standpunt over te kunnen innemen.

Ik wil in zijn algemeenheid iets kwijt over de inbreng van de heer Oskam. Je mag je ook weleens verbazen als staatssecretaris. Ik stel de bijdrage van de CDA-fractie buitengewoon op prijs, net als die van alle andere fracties, maar bij de bijdrage van de heer Oskam dacht ik weleens: waar is de financiële degelijkheid van het CDA gebleven? Af en toe stelde de heer Oskam bepaalde zaken voor, maar vroeg ik mij af waar de dekking daarvoor was. Ik denk dat dit voor het CDA, als een van de partijen die het Lenteakkoord heeft meeondertekend, altijd het uitgangspunt moet zijn. Bij de bespreking van de moties ga ik hier straks nader op in. Ik dank de heer Oskam wel voor de vriendelijke woorden en de steun die zijn fractie aan de goede initiatieven van het kabinet geeft.

Ik kom zo op de bespreking van de moties, maar ik heb eerst nog een opmerking voor mevrouw Van Tongeren. De minister heeft in relatie tot een motie al iets over kindersekstoerisme gezegd. Namens het kabinet neem ik wat dat betreft een dubbel beeld waar. Ik hoop dat mevrouw Van Tongeren mij uit de droom kan helpen. Wij hebben vandaag in eerste en tweede termijn een intensieve en uitgebreide discussie over de directe tenuitvoerlegging gevoerd. Het betreft met name situaties in zedenzaken. Daarin is vaak sprake van een voorarrest van enkele dagen waarna iemand op vrije voeten komt en er pas na een halfjaar een feitelijke behandeling in eerste aanleg plaatsvindt. Iemand komt dan niet vast te zitten, maar loopt langdurig vrij rond.

De afgelopen twee jaren heeft het kabinet veelvuldig met de Kamer over zo'n heel nare casus gesproken. Ik zie mevrouw Arib knikken, want zij kan zich de casus die ik bedoel meteen herinneren. Als je zo'n casus en het onderwerp kindersekstoerisme kent – mevrouw Van Tongeren vraagt daar terecht aandacht voor en daar heb ik ook waardering voor – dan snap ik de doordenking niet, gelet op de bedoeling van het kabinet met de directe tenuitvoerlegging. Volgens mij is het in zekere mate dualistisch; het valt niet met elkaar te combineren. Ik snap het eigenlijk ook niet. Dat maakt ook iets uit voor de beoordeling van de moties. De minister heeft al iets over de motie op zijn terrein gezegd, maar het maakt ook iets uit voor mijn beoordeling van de motie over de directe tenuitvoerlegging.

De bedoeling van het kabinet is om juist iets aan dergelijke vreselijke zaken te doen. Ook met steun van GroenLinks zijn de afgelopen twee jaar heel veel moties aangenomen waarin iedere keer werd gevraagd om er iets aan te doen dat zulke mensen op vrije voeten blijven. Ik heb namens het kabinet niet duidelijk voor ogen hoe ik met het standpunt van GroenLinks moet omgaan. Ik vraag mij af waar GroenLinks staat. De heer Van der Steur heeft er iets over gezegd, maar ik vraag mij het zelf ook af. Dat is lastig als ik het namens het kabinet moet becommentariëren.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ik merk allereerst het volgende op over kindersekstoerisme. Ik heb er nu maar iets over opgezocht. Het betreft onder andere een groot onderzoeksartikel in het blad onzeWereld van onderzoeksjournaliste Sanne Terlingen. Dit zal hier ook uitgebreid behandeld zijn, want Tofik Dibi is ermee bezig geweest. Daaruit blijkt dat notoire verdachten doodleuk nog steeds tussen Azië en Nederland op en neer reizen. Het lukt niet om het in de internationale strafrechtsamenwerking voor elkaar te krijgen. Daarover gaat mijn eerste motie.

Ik deel dat daders, mensen die het gedaan hebben, opgepakt moeten worden. Ik pleit er echter in mijn tweede motie voor om onschuldigen niet op te sluiten. Ik dacht hiervoor bij deze bewindslieden ook enig begrip te krijgen. Het gaat erom om voldoende waarborgen te hebben dat een onschuldige niet wordt opgesloten. In deze motie vraag ik alleen om een cijfermatig inzicht. We hadden een verschil van inzicht over de hoeveelheid mensen om wie het gaat. Ik vraag de regering of ik mag weten om hoeveel zaken het gaat.

Staatssecretaris Teeven:

Ik zal de motie zo meenemen in mijn beantwoording. Drie rechters in eerste aanleg en een officier van justitie kijken inhoudelijk naar een zaak en vellen een gefundeerd oordeel. De regering laat dus niet zomaar onschuldigen in het gevang belanden. Er is dan nog geen onherroepelijke beslissing genomen. Daar heeft mevrouw Van Tongeren gelijk in, maar er hebben wel drie onafhankelijke rechters gezamenlijk naar gekeken.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Als iemand in hoger beroep vrijgesproken wordt, is deze persoon in de ogen van de staatssecretaris dan onschuldig?

Staatssecretaris Teeven:

Iemand is onschuldig tot het tegendeel onherroepelijk bewezen wordt. Als gevaarlijke individuen in eerste aanleg worden veroordeeld, kunnen we het echter niet hebben dat zij in de samenleving langdurig meer schade aanrichten bij slachtoffers. Daarover heb ik met de Kamer, vanuit mijn verantwoordelijkheid in het vorige kabinet, de afgelopen twee jaar veelvuldig gesproken. Het standpunt van de regering is dat we er alles aan moeten doen om ervoor te zorgen dat dit soort misstanden tot het verleden behoren. Het wetsvoorstel is daar een aanzet toe. U maakt een andere keus, omdat u vindt dat de compensatie voor de schade die er zou kunnen zijn voor een zeer beperkte groep personen, niet voldoende is. Die keus van GroenLinks kan ik billijken, maar ik vind niet dat we moeten doen alsof er niets aan de hand is met de 97,4% die in eerste aanleg wordt veroordeeld. De totale Kamer heeft de afgelopen twee jaar op dit punt meermalen actie gevraagd van het kabinet. Nu doen we dat. Dan is het ook een kwestie van echt kiezen.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ik wil zo graag de cijfers zien.

De voorzitter:

Mevrouw Van Tongeren, ook voor u geldt: twee interrupties. Dat is de afspraak. Die gold vanmorgen al. Daar was u bij en dat hebt u ook gesteund. Gaat u verder, staatssecretaris.

Staatssecretaris Teeven:

De tweede motie van mevrouw Helder, op stuk nr. 21, gaat over camerabeelden. In het kader van het vorige regeerakkoord is er nog een wetsvoorstel in voorbereiding over de uitwisseling van camerabeelden. In het kader van de privacywetgeving gaat het om een aanpassing van de Wet bescherming persoonsgegevens. Ter aanvulling op wat de minister er al over heeft gezegd, kan ik zeggen dat dit het wel gemakkelijker maakt om camerabeelden uit te wisselen tussen het publieke en het private domein.

De derde motie van mevrouw Helder, op stuk nr. 22, moet ik ontraden. Er is een wekelijks recht op minimaal achttien uur basisactiviteiten. In het regeerakkoord worden andere aspecten genoemd die het kabinet wil laten verdienen door gedetineerden, bijvoorbeeld vervroegde invrijheidsstelling. Zoals ik in de eerste termijn heb gezegd, is een humane tenuitvoerlegging niet alleen een doel op zichzelf, maar ook een bijdrage aan de veiligheid in de inrichting. Daar wil ik het bij laten.

In de vierde motie van mevrouw Helder, op stuk nr. 23, wordt de regering verzocht de mogelijkheid voor gedetineerden om geld van buitenaf te krijgen stop te zetten. Deze motie is wat mij betreft overbodig, maar ik zie haar wel als ondersteuning van het beleid. Ik heb in eerste termijn aangekondigd dat ik er wat aan ga doen. Wellicht is dit aanleiding voor mevrouw Helder om deze motie in te trekken. Daar geldt eigenlijk hetzelfde voor als voor de mededeling die de minister net aan mevrouw Van Tongeren deed.

Mevrouw Helder (PVV):

Zeker niet, want de staatssecretaris bracht twee nuanceringen aan. Hij zei dat hij de mogelijkheid om een en ander van een eigen bijdrage te kunnen betalen, misschien ging openlaten. Daar wil ik een oordeel over kunnen vellen. Ik zal de motie daarom zeker niet aanhouden en/of intrekken. Een andere nuancering die hij maakte, is dat hij nog met een voorstel komt. Daarom vind ik de motie nog steeds nodig.

Staatssecretaris Teeven:

Ik kom op de motie-Helder op stuk nr. 24. Deze motie moet ik ontraden. Met deze motie wordt de realisatie van de bezuinigen bij DJI onmogelijk gemaakt. Daar is geen dekking bij. Daarom kan ik deze motie alleen maar ontraden.

In de motie-Fritsma op stuk nr. 27 wordt de regering verzocht, af te zien van het voornemen om de pardonregeling ook te laten gelden voor vreemdelingen die zijn veroordeeld voor het plegen van een misdrijf. Ik wil de heer Fritsma in overweging geven om die motie aan te houden. Ik heb namelijk gezegd dat ik hem zal informeren over de regeling. Ik zal hem informeren over de vraag wat een zwaar misdrijf of een zwaar strafbaar feit is. Ik zal dat binnenkort nader onderbouwen. Dat aspect heeft mijn volle aandacht. Ik neem dus afstand van de suggestie van de heer Fritsma dat de regeling open zou staan voor criminelen. We gaan dat nader preciseren. Wellicht zegt de heer Fritsma dat hij wil weten welke informatie ik precies stuur, voordat hij de motie in stemming brengt.

De heer Fritsma (PVV):

Het is geen suggestie. Nogmaals, het staat in het regeerakkoord. Daarin staat de term "zwaar delict". Als je een zwaar delict gepleegd hebt, kom je niet in aanmerking voor het generaal pardon. Als je dat niet gepleegd hebt, kun je wel in aanmerking komen voor het generaal pardon. Als zoiets wordt opgeschreven in het regeerakkoord, moet de staatssecretaris toch kunnen uitleggen wat daarmee bedoeld wordt? Het kan toch niet zo zijn dat het hele regeerakkoord nog voor veel uitleg vatbaar is? Er staat "zwaar delict", dan moet de staatssecretaris toch kunnen zeggen wat dat is? Is dat minimaal zes jaar, minimaal acht jaar of een maand gevangenisstraf? Ik vraag alleen om een beetje duidelijkheid over het regeerakkoord.

Staatssecretaris Teeven:

Daarom zeg ik dat de heer Fritsma die duidelijkheid binnen een bepaalde termijn krijgt. Ik krijg echter een voorgedrukte motie van hem waarmee hij zegt: dit lijkt er niet op. Het enige wat ik doe, niet meer en niet minder, is vragen of de heer Fritsma vindt dat mijn toelichting aanleiding biedt om zijn motie aan te houden. Zijn antwoord daarop is nee, en ik ga door naar het bespreken van de volgende motie.

De heer Fritsma (PVV):

Ik vraag de staatssecretaris alleen om aan te sluiten bij het gangbare vreemdelingenbeleid. Dat betekent dat vreemdelingen die een misdrijf hebben gepleegd niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning. Sorry hoor, maar als de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verblijfsvergunningen geeft aan criminele vreemdelingen, dan verliest hij heel veel geloofwaardigheid. Laat ik het voorzichtig uitdrukken.

Staatssecretaris Teeven:

Ik zeg het nou voor de derde keer, maar ik zal het opnieuw zeggen: het kabinet neemt er afstand van. Wij zullen uiteraard geen verblijfsvergunningen verlenen aan criminelen. Dat is ook helemaal niet het uitgangspunt. Ik heb gezegd dat we een specificatie, een precisering, zullen aanbrengen. De heer Fritsma zegt dat hij de motie niet aanhoudt. Ik neem daar kennis van, en ik ga naar de volgende motie.

De voorzitter:

Ik heb wel een oordeel nodig.

Staatssecretaris Teeven:

Ik ontraad de motie.

In de motie-Fritsma op stuk nr. 28 wordt de regering verzocht, zorg te dragen voor een opt-out op het terrein van immigratie en asiel. Ik heb in eerste termijn aangegeven dat het mijn inzet is om de Europese Commissie te overtuigen van de noodzaak om de richtlijn voor gezinsmigratie aan te scherpen. Daar hebben we ook 26 lidstaten voor nodig. Ik zie op dit moment geen reden om over te gaan tot een opt-out, want dan komen we in een proces waarin de kans van slagen buitengewoon gering is. Die weg wil het kabinet niet op gaan. Om die reden ontraad ik de motie.

In de motie-De Wit/Schouw op stuk nr. 30 wordt de regering verzocht onderzoek te doen naar de effecten van de bezuinigingen op de gesubsidieerde rechtsbijstand voor wat betreft de toegankelijkheid tot rechtshulp en het recht, en de Kamer daarover voor 1 maart 2013 te berichten. Ik kan de heer De Wit en de heer Schouw toezeggen dat ik een quickscan zal doen naar de gevolgen van de bezuinigingen op de rechtsbijstand. Ik zal er alles aan doen om dit voor 1 maart te realiseren, zodat daar ruim op tijd, namelijk voordat we spreken over de invulling van de bezuinigingen op de rechtsbijstand, duidelijkheid over bestaat. Ik ben het nameljik met beide indieners van deze motie eens dat er duidelijkheid moet zijn over de effecten, voordat we daarover praten. Wellicht is dit een reden om de motie aan te houden.

De heer De Wit (SP):

Ik zal de motie dan ook aanhouden, mede namens de heer Schouw.

De voorzitter:

Op verzoek van de leden De Wit en Schouw stel ik voor, hun motie (33400-VI, nr. 30) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Teeven:

In de motie-Kooiman/Oskam op stuk nr. 32 wordt de regering verzocht, bij het uitwerken van plannen actief te overleggen met relevante betrokkenen. Ik zie die motie als een ondersteuning van het beleid van het kabinet. Dat waren we ook voornemens te doen en dat zullen we ook doen.

In de motie-Kooiman c.s. op stuk nr. 33 wordt de regering verzocht meer psychologen en psychiaters aan te stellen. Ik wil deze motie ontraden, hoe sympathiek zij ook lijkt. Er is ook geen dekking voor deze motie. Verder is het niet noodzakelijk omdat er op dit moment al door een slimmere inzet voldoende capaciteit is. Ook om die reden moet ik de motie ontraden.

In de motie-Kooiman c.s. op stuk nr. 34 wordt de regering verzocht om het bezuiningspakket niet slechts betrekking te laten hebben op het gevangeniswezen, maar te kijken naar de hele Dienst Justitiële Inrichtingen, en dus ook te kijken naar bezuinigingen op de forensische zorg, de justitiële jeugdinrichtingen, het vreemdelingenbeleid en de vreemdelingendetentie. Ik zie dit als een ondersteuning van het beleid. Gezien de enorme taakstelling die wij hebben, kan ik daar niet aan ontkomen.

De staatssecretaris wordt in de motie-Oskam/Kooiman op stuk nr. 36 verzocht om bij de uitwerking van plannen af te zien van concentratie in de Randstad en als uitgangspunt te nemen dat – en hier zit het venijn – in iedere provincie een of meer penitentiaire inrichtingen worden gehandhaafd. De motie is best sympathiek en begrijpelijk, maar het venijn zit hem in het dictum. We hebben twaalf provincies. Ik kan niet garanderen dat in dat masterplan uiteindelijk in iedere provincie een penitentiaire inrichting wordt gehandhaafd. Om die reden, om de woorden "in iedere provincie", moet ik deze motie ontraden. Als de heer Oskam en/of mevrouw Kooiman aanleiding zien om het dictum van deze motie te wijzigen, dan zal ik haar uiteraard opnieuw bezien. Dan zal ik de Kamer laten weten of ik de motie dan wel aanvaardbaar vind. Ik wacht dat af.

In de motie-Oskam c.s. op stuk nr. 39 wordt de staatssecretaris verzocht, te verzekeren dat personen die door de rechter zijn veroordeeld tot een celstraf, niet in plaats daarvan zullen worden uitgerust met een enkelband. In mijn antwoord in eerste termijn heb ik tijdens het debat met de heer Oskam en anderen duidelijk gemaakt dat het kabinet nog nadenkt over de manier waarop elektronische detentie in het desbetreffende wetsvoorstel gestalte zal krijgen: zal de elektronische detentie op enig moment een hoofdstraf zijn of kan het ook voorkomen dat een gevangenisstraf door de administratie wordt omgezet in een elektronische detentie? Daar zijn we dus mee bezig. Die plannen zijn we aan het ontwikkelen. Deze motie zorgt er eigenlijk voor dat de administratieve oplossing niet meer denkbaar is. Die optie wil ik op dit moment nog openhouden. Het denken en ontwikkelen zijn wel begonnen. Om deze reden moet ik deze motie ontraden, hoewel ik uiteraard wel begrijp wat de heer Oskam en anderen tot uitdrukking willen brengen, namelijk dat een vonnis van de rechter moet worden uitgevoerd. Je kunt echter wel verschillende opties voor de uitwerking bedenken. Die hebben ook gevolgen voor het realiseren van de doelstelling. De motie van de heer Oskam kan tot gevolg hebben dat de afspraken die zijn gemaakt in het Lenteakkoord, bij lange na niet kunnen worden uitgevoerd. De motie op stuk nr. 39 is dus prematuur en moet ik dan ook ontraden.

Dan ga ik in op de motie-Van Hijum/Van der Staaij op stuk nr. 42, waarin het gaat om streefcijfers. Ik begrijp dat de heer Van Hijum overtuigd is van mijn ambities. Hij wil die echter vastspijkeren met streefcijfers. Zorgvuldigheid staat bij mij voorop. Ik heb buitengewoon veel ambities. Die wil ik ook in een algemeen overleg nader concretiseren, maar ik wil mij op dit moment niet binden aan streefcijfers. Ik ben natuurlijk ook afhankelijk van resultaten die kunnen worden geboekt met bijvoorbeeld automatisering en andere zaken. Er kan ook vertraging optreden, waardoor er ogenblikkelijk invloed is op het halen van de streefcijfers. Het ambitieniveau heb ik. Dat de heer Van Hijum daar mij en het kabinet op wil afrekenen, begrijp ik ten volle, maar ik wil mij niet vastleggen op streefcijfers. Om die reden moet ik de motie ontraden.

De voorzitter:

Mag ik u vragen of u ook een oordeel kunt geven over de motie op stuk nr. 41?

Staatssecretaris Teeven:

Welke motie is dat?

De voorzitter:

Dat is de motie-Van Hijum/Azmani over de controle van de binnengrenzen.

Staatssecretaris Teeven:

Ik kom daar zo direct nog even toe. Ik laat deze motie even liggen, zoals ze bij Twee voor Twaalf zeggen. De motie op stuk nr. 42 heb ik ontraden.

Dan kom ik op de motie-Van Hijum c.s. op stuk nr. 43, waarin de regering wordt verzocht om vreemdelingen die een verblijfsvergunning hebben gekregen, toegang tot de arbeidsmarkt te verlenen. Ik verzoek de heer Van Hijum om die motie aan te houden, want ik moet hierover overleggen met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Nadat dat overleg met de minister heeft plaatsgevonden, kan ik laten weten of de uitvoering van die motie praktisch mogelijk en beleidsmatig wenselijk is. Het is even een praktisch probleem wat ik daarmee heb.

De heer Van Hijum (CDA):

Dat is geen probleem. Ik kan de motie aanhouden.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van Hijum stel ik voor, zijn motie (33400 VI, nr. 43) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Teeven:

Dan kom ik op de motie van de leden Berndsen en Segers op stuk nr. 45, waarin de regering wordt verzocht om de bedenktijd voor slachtoffers van mensenhandel ... Er staat: "terug te brengen naar de termijn van zes maanden", maar in het interruptiedebat met mevrouw Berndsen zei zij zelf ook dat het altijd drie maanden is gebleven. Er was in de loop van de dag even een misverstand of het ooit is teruggebracht naar een maand. Dat is ook niet zo. Door de Kamer in een andere samenstelling is met mijn voorganger wel gesproken over die maand, maar dat is nooit daadwerkelijk geëffectueerd.

Ik ontraad deze motie niet alleen omdat het drie maanden is, maar ook om een andere reden. Ik vind zes maanden werkelijk te lang. Er zijn ook serieuze signalen dat er misbruik van de B9-regeling plaatsvindt. Dat misbruik kun je juist terugdringen door die termijn in te korten. Die termijn staat nu op drie maanden. Ik wil juist bezien of die termijn niet kan worden bekort naar een maand. Uiteraard moet ik dan bekijken of daar reden voor is. Dat is eigenlijk een heel andere kant op dan mevrouw Berndsen wil, maar dat moeten we uiteraard allemaal nog uitzoeken. Ik denk dat het nu verstandig is om die termijn op drie maanden te handhaven. Dat is ook staand beleid. Er zijn best argumenten voor een verlenging naar zes maanden, bijvoorbeeld dat mensen langer moeten kunnen denken, maar er vindt toch nog wel wat misbruik plaats van deze regeling.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ja, er vindt misbruik plaats, dat zal ongetwijfeld zo zijn, maar ik denk dat het niet zo moet zijn dat degenen die daadwerkelijk slachtoffer zijn, die uit de prostitutie willen en ook willen verklaren, zodat mensenhandelaren opgepakt kunnen worden, daarvan de dupe worden. Er zijn echt veel deskundigen die zeggen dat je als je zo'n zwaar trauma hebt, je tijd en rust nodig hebt voordat je überhaupt kunt verklaren. Als mensenhandel zo'n speerpunt is van dit kabinet, wat ik van harte ondersteun, dan vraag ik de staatssecretaris toch om met deskundigen om de tafel te gaan zitten, om te kijken hoe je kunt voorkomen dat vrouwen niet meer gaan verklaren. De politie in de landen van herkomst is niet de beste vriend van deze vrouwen, zal ik maar zeggen. Daar zit een groot probleem.

Staatssecretaris Teeven:

Het zijn realistische argumenten die mevrouw Berndsen naar voren brengt, maar dat is één kant van de medaille. Er is ook een andere kant van de medaille. De minister en ik zijn zeer bereid om met deskundigen van gedachten te wisselen, enerzijds over de vraag of er meer tijd moet komen omdat er bedenktijd moet zijn, anderzijds ook met deskundigen die zeggen dat de termijn moet worden bekort omdat er te veel misbruik van wordt gemaakt. Dan gaan we die beide gedachtewisselingen voeren, maar voorlopig houden we het, tot die tijd, op drie maanden. Dat lijkt mij een redelijk voorstel van de zijde van het kabinet, dus die motie wordt ontraden.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Dan houden we deze motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Berndsen-Jansen stel ik voor, haar motie (33400-VI, nr. 45) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Teeven:

In de motie-Schouw/Segers op stuk nr. 46 wordt de regering verzocht om bij de uitwerking van de aangekondigde bezuinigingen op het gevangeniswezen expliciet in kaart te brengen wat dit betekent voor de werkgelegenheid. Tegen de heer Schouw en de zijnen zeg ik dat dit aansluit bij een zorgvuldige invulling van het masterplan. Ik denk dat ik dit kan zien als een ondersteuning van het beleid, want er staan allemaal zaken in die inderdaad van belang kunnen zijn voor de manier waarop je dat concreet invult.

In de motie-Schouw/Voordewind op stuk nr. 47 wordt de regering verzocht, geen vrijheidsbenemende straf als sanctie op illegaliteit vast te stellen. Ik heb vandaag aangegeven dat het kabinet voornemens is om dat als een overtreding strafbaar te stellen. Op een overtreding komt een boete te staan. Als je de boete niet betaalt, wordt er op dit moment in het strafrecht subsidiair vervangende hechtenis opgelegd. Dat is geen specifieke vrijheidsstraf, maar daarmee wordt wel je vrijheid ontnomen als je niet betaalt. We gaan de concrete vormgeving nog uitwerken. In het dictum van de motie staat: geen vrijheidsbenemende straf als sanctie op illegaliteit. Die motie moet ik om deze reden ontraden.

In de motie-Schouw c.s. op stuk nr. 48 wordt de regering verzocht, de bezuinigingen op het College bescherming persoonsgegevens te heroverwegen en een extra inspanning te plegen om de taken van het CBP te bekostigen. Ik moet die motie ontraden. Ik heb daar met de heer Schouw uitgebreid over van gedachten gewisseld. De taakstelling uit het regeerakkoord is voor het hele domein van Veiligheid en Justitie opgelegd. Er is in het regeerakkoord ook geen uitzondering gemaakt voor het CBP. Ik heb gezegd dat er prioriteiten moeten worden gesteld. De heer Recourt heeft hierover in tweede termijn ook nog enkele opmerkingen gemaakt. Als de wetgeving waarvan we hebben gezegd dat we die in de eerste helft van 2013 spoedig gestalte zullen geven, door beide Kamers is, moeten we opnieuw kijken of de werkzaamheden van het College bescherming persoonsgegeven daaruit kunnen worden gefinancierd. Dat zullen we dus ook opnieuw doen in 2013. Op dit moment ontraad ik echter de motie.

In de motie-Schouw c.s. op stuk nr. 49 wordt de regering opgeroepen om de Kamer te informeren over een mogelijk besluit- en vertrekmoratorium voor alle Oegandese LHBT-asielzoekers totdat duidelijkheid is verkregen over de veiligheidssituatie in het land van herkomst. Het is waar dat de situatie van LHBT's in Oeganda zorgelijk is en blijft. Dat heeft de aandacht van het kabinet, van zowel de minister van Buitenlandse Zaken als van mij. Ik spreek aanstaande maandag met de minister van Buitenlandse Zaken over onder meer dit onderwerp. Ik wil de motie toch ontraden. Het enkele aannemen van de genoemde wet door het Oegandese parlement betekent nog niet dat zij ook door de Oegandese premier zal worden getekend en uitgevoerd. De Oegandese premier heeft in een schriftelijke verklaring opnieuw laten weten dat het voorstel voor de antihomoseksualiteitswet geen onderdeel vormt van zijn wetgevingsprogramma en dat hij daarvan afstand neemt. De EU-ambassadeurs hebben op 20 november een gesprek gevoerd met de premier. Daarin heeft hij nogmaals zijn eerdere schriftelijke verklaring bevestigd. Het kabinet zal de ontwikkelingen rond dit wetsvoorstel nadrukkelijk volgen. Als de wet tegen de verwachting in toch wordt ingevoerd, zal ik me uiteraard opnieuw beraden. Op dit moment ontraad ik de motie.

De heer Schouw (D66):

Ik vind het heel erg jammer dat de staatssecretaris op zo'n belangrijk immaterieel punt eigenlijk een beetje een rommelig antwoord geeft. Volgens mij is de motie buitengewoon helder geformuleerd. We weten dat er een initiatiefwetsvoorstel ligt en we weten dat het ook uiteindelijk een keer bekrachtigd moet worden door de president. Die heeft nooit gezegd dat hij dat nooit zal doen. In deze motie wordt geregeld dat als de president het wel gaat doen, dit kabinet onmiddellijk in actie komt. Volgens mij hebben de mensen in dit land er ook recht op om te weten wat het kabinet op dat punt doet.

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb zojuist verteld wat het kabinet dan doet. Als, tegen de verwachtingen in, de invoering van deze wet bewaarheid wordt, zal ik me ogenblikkelijk opnieuw beraden op de situatie in Oeganda. Ik heb ook nauw contact met de minister van Buitenlandse zaken. Op 20 november is er ook actie ondernomen door de EU-ambassadeurs. De situatie wordt dus door de Nederlandse regering nauwlettend gevolgd. Dat betekent echter nog niet dat we wat in de motie wordt gevraagd, ogenblikkelijk moeten doen.

De heer Schouw (D66):

Ik maak er bezwaar tegen dat de staatssecretaris doet alsof deze situatie niet kan voorkomen, terwijl die situatie heel reëel is. Dan moeten het kabinet en deze Kamer gewoon duidelijke uitspraken doen.

Staatssecretaris Teeven:

Laten we nu niet zoeken naar een tegenstelling tussen het kabinet en de fractie van D66 die volgens mij helemaal niet bestaat. De heer Schouw hoort mij zeggen dat er nauw overleg is met de minister van Buitenlandse Zaken. De EU-ambassadeurs volgen de situatie ook nauwlettend. De heer Schouw hoort mij ook zeggen dat als de situatie wijzigt en de wet wordt ingevoerd, de gehele situatie wordt heroverwogen. Ik zeg dus niet dat hij geen punt heeft; ik zeg alleen dat we datgene wat hij vraagt niet ogenblikkelijk, op dit moment, hoeven te doen.

De heer Recourt (PvdA):

Er blijft nog wat onduidelijkheid. Volgens mij wordt in deze motie helemaal niet gevraagd om iets op dit moment te doen. Er staat: "roept de regering op, indien de wet wordt aangenomen". "Indien" is dus "alsdan". Ik denk dat de enige discussie het woord "aangenomen" betreft. U hebt het over "ingevoerd". In de praktijk is het verschil de handtekening van de president. Misschien valt er met de heer Schouw te praten over het veranderen van "aangenomen" in "ingevoerd". Ik denk dat het kabinet enerzijds en Schouw en medeondertekenaars anderzijds dan op dezelfde lijn zitten.

Staatssecretaris Teeven:

Als de heer Schouw naar aanleiding van de toelichting van de heer Recourt denkt dat een wijziging van een dictum mogelijk is, wacht ik dat af. Ik zal er dan voor de stemmingen opnieuw een standpunt over innemen.

De heer Schouw (D66):

Als de oplossing is om het woordje "aangenomen" te veranderen in "ingevoerd", is de positie van het kabinet helder, evenals de positie van de Kamer indien de motie wordt aangenomen.

Staatssecretaris Teeven:

Dan zie ik de motie als ondersteuning van beleid, want dan heb ik precies gezegd wat ik ga doen op het moment dat het gebeurt. Het is niet anders. Ik denk dat de heer Schouw een tegenstelling zoekt die niet bestaat. Ik wacht af of het dictum verandert. Mijn oordeel over de huidige motie heb ik gegeven. Als het dictum wijzigt, weet u wat het standpunt van het kabinet is.

De heer Azmani (VVD):

Ik probeer toch ook even om duidelijkheid te scheppen. Er wordt nu een discussie gevoerd over "aangenomen" en "ingevoerd", terwijl dat volgens mij het discussiepunt niet is. Het gaat erom dat de regering in de motie wordt opgeroepen om, indien de wet wordt aangenomen dan wel ingevoerd – dat maakt niet uit – direct de Kamer te informeren over een mogelijk besluit- en vertrekmoratorium.

Staatssecretaris Teeven:

Ik wil de Kamer best direct informeren over een mogelijk vertrekmoratorium, want het kan ook zijn dat er geen vertrekmoratorium komt. Dat kan allemaal. De heer Recourt heeft echter toch wel een beetje de vinger op de zere plek gelegd. Er is inderdaad wel een verschil met een aangenomen wet, die al dan niet wordt bekrachtigd waardoor hij al dan niet kracht van werking krijgt. Ik denk dat de heer Recourt dat heel scherp ziet. Er kan veel tijdsverloop tussen het een en het ander zitten; dat weten we allemaal.

De heer Van der Staaij (SGP):

Volgens mij was deze motie bedoeld om helderheid te scheppen, maar of dat gebeurt vraag ik me af. In de tekst die ik voor me heb, werd eerst in het dictum gezegd "een besluit- en vertrekmoratorium af te wachten". Dat is veranderd in "de Kamer te informeren" of dit gebeurt. In de derde overweging staat echter met zoveel woorden dat het niet verantwoord zou zijn om uit te zetten als er onduidelijkheid bestaat. Dat suggereert dat er eigenlijk automatisch een vertrekmoratorium zou moeten komen als het besluit wordt ingevoerd. Dat is ook nog een onduidelijkheid in de tekst die nu voorligt.

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb de motie zoals ze er nu ligt ontraden. Ik heb mijn argumenten daarvoor gegeven. Als er een nieuw dictum komt, zal het kabinet de Kamer schriftelijk informeren over zijn oordeel. Volgens mij zit er niet veel licht tussen wat de heer Schouw bedoelt te regelen en wat het kabinet toezegt. Als dat anders mocht zijn, dan hoor ik dat wel.

Voorzitter. Ik kom bij de motie op stuk nr. 51 van de heer Segers en mevrouw Berndsen, waarin de regering wordt verzocht om gespecialiseerde hulp- en zorgorganisaties te betrekken bij de onderzoekscriteria van de pilots en de kwaliteit van aangiften. Ik ontraad deze motie, want ik wil benadrukken dat bij de pilot kansloze aangiften zorgvuldigheid vooropstaat. Ik wil de uitkomsten van deze pilot afwachten alvorens de opzet ervan te wijzigen.

In de motie-Segers c.s. op stuk nr. 53 wordt de regering verzocht, de duur van de gefinancierde begeleiding en resocialisatie te handhaven op minimaal zes maanden. Ik ontraad deze motie. Ik ga dit type zorg efficiënter inkopen via de Directie Forensische Zorg. Dat is heel erg van belang, want op die manier kan ik het ook kwantitatief optimaliseren. Dure voorzieningen moeten we alleen bestemmen voor de mensen die ze echt nodig hebben. Met de heer Segers heb ik gewisseld dat het gaat om "meten is weten" en dat ik vind dat het effect soms onvoldoende wordt gemeten. Daarom denk ik dat er geen beginnen aan kan zijn om dit voort te zetten na afloop van de justitiële titel. Op dit moment is dat ook echt de taak van de gemeente. Dat wordt door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten overigens erkend. Ook deze motie moet ik dus ontraden.

In de motie-Voordewind c.s. op stuk nr. 55 wordt de regering verzocht, bij het vormgeven van de overgangsregeling voor het kinderpardon geen leeftijdsgrens van 21 jaar te hanteren. Wij hebben hierover in het debat uitgebreid van gedachten gewisseld. Ik vraag de indieners, deze motie aan te houden. Er komt zo spoedig mogelijk een brief over het pardon. Wellicht is dat reden om de stemming over deze motie aan te houden. Dat geldt ook voor de motie op stuk nr. 56, waarbij het gaat om de vraag wat nu een kerngezin is. Vallen daar ook de meerderjarige broers en zusters onder? Ook daarover zal het kabinet de Kamer een brief sturen. De uitwerking volgt.

De voorzitter:

Ik moet u toch vragen om een oordeel uit te spreken over de moties in de huidige vorm.

Staatssecretaris Teeven:

In de huidige vorm moet ik beide moties ontraden.

In de motie-Voordewind c.s. op stuk nr. 57 wordt de regering verzocht, de Somaliërs met als terugkeerbestemming Zuid- en Centraal- Somalië voorlopig niet meer uit te zetten en hun opvang aan te bieden. Ik heb vandaag uitvoerig betoogd dat, als mensen terug willen, dit vaak mogelijk is. De heer Recourt en ik hebben het gehad over de 15c-status van de stad Mogadishu, waarover de Raad van State een uitspraak heeft gedaan. Dat raakt echter niet de andere landsdelen van Somalië. Ook in Mogadishu is er een nieuwe situatie gekomen. Ik heb met de heer Voordewind ook gewisseld dat er andere manieren zijn om te reizen naar bijvoorbeeld Zuid-Somalië dan via de stad Mogadishu. Dat kan ook via Kenia. Als mensen dus willen meewerken aan terugkeer, bestaat de mogelijkheid daartoe. Daarom zou ik deze motie op dit moment willen ontraden.

In de motie-Voordewind c.s. op stuk nr. 58 wordt de regering verzocht, indien er sprake is van kinderen bij een aanvraag voor gezinshereniging, de verhoging van de leeftijdsgrens naar 24 jaar niet toe te passen. Ook die motie ontraad ik, want op dit moment geldt voor partners een leeftijdseis van 21 jaar. Het regeerakkoord spreekt over een verhoging naar 24 jaar. Uiteraard gaan wij proberen, dit te bewerkstelligen. Wij hebben daarover vandaag uitgebreid gedebatteerd. Ik denk dat deze motie wel heel erg vooruitloopt op de mogelijkheid dat ik er in zal slagen om die ambitie waar te maken, dus ik denk dat het een premature motie is. Eigenlijk zegt de Kamer, als zij deze motie aanneemt: wat er in het regeerakkoord staat, gaat toch nooit lukken, dus stop er maar meteen mee. Dat vind ik op dit moment veel te snel. Ik heb de motie goed begrepen, maar ik ben het er gewoon niet mee eens.

Dan kom ik op de motie-Voordewind op stuk nr. 59. Daarin wordt de regering verzocht, indien gezinnen in het zicht blijven van de overheid, in de gezinslocaties, te volstaan met de wekelijkse meldplicht zonder geografische vrijheidsbeperking, zoals in de azc's gebruikelijk is. Ik moet de aanneming van die motie ontraden, want dit betreft een toezichtsmaatregel voor mensen die al hadden moeten terugkeren en die geacht worden daaraan mee te werken. Daarom zitten zij in het azc en daarom hebben wij die bewuste maatregel. Die is ook nodig, en om die reden ontraad ik de motie.

Ik ontraad de aanneming van de motie-Van Tongeren c.s. over de Ranov-vergunninghouders die een naturalisatieverzoek indienen. Ik merk op dat bij de Ranov-regeling is afgezien van de hoofdregel van documenten voor het verblijfsrecht, maar dat is niet gebeurd voor naturalisatie. Dat is een bewuste keus geweest, die door mijn voorganger met de Kamer is gedeeld. Hij heeft dat ook gemeld. Hieruit volgt dat pardonvergunninghouders, net als alle andere houders van een reguliere verblijfsvergunning, een paspoort en een geboorteakte moeten kunnen tonen. Die eisen zijn sindsdien niet veranderd, dus ik wil dat beleid ook gestand doen. Mijn conclusie is dat de eisen die wij stellen, alleszins redelijk zijn. De regering vindt dat bij het Nederlanderschap ook een inspanningsverplichting hoort. Men moet eerst proberen aan de regels te voldoen. Als dat problemen oplevert, kan in situaties van individueel aangetoonde bewijsnood een uitzondering worden gemaakt volgens het geldende beleid. Dat is de lijn waarlangs ik het zou willen doen.

De voorzitter:

Ik heb een korte vraag. De motie-Van Tongeren c.s. op stuk nr. 60 gaat over hoger beroep en cassatie. Ik denk dat u die hebt behandeld in uw inleiding. Wat is uw oordeel over die motie?

Staatssecretaris Teeven:

Die motie zou ik willen ontraden. Wij hebben het in het debat uitgebreid gehad over de directe tenuitvoerlegging.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Als ik in deze motie alleen vraag om de aantallen in kaart te brengen, wat is dan het oordeel van de staatssecretaris erover? Is hij daartoe bereid? Er staan nu twee verzoeken in mijn motie. Het eerste is of kan worden onderzocht hoe wij ervoor kunnen zorgen dat er minder onschuldigen worden veroordeeld. Daar heeft de staatssecretaris blijkbaar bezwaar tegen. Is het mogelijk om in elk geval de aantallen op tafel te krijgen?

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb de aantallen genoemd. Daar ben ik wellicht niet voldoende specifiek in geweest. Ik heb vanmorgen de percentages gegeven voor jaren 2010 en 2010: 8% vrijspraken in 2010 en 9% vrijspraken in 2011. Wij hebben een debatje gevoerd over 2011, over de vraag of het gaat om vijf keer een Tweede Kamer of om een veel geringer aantal. Het totale aantal vrijspraken in 2011 was 1024, dus 9% van het totale aantal vrijspraken van alle hoven. Ik heb al gezegd dat 20% hiervan vrijspraken betreft na een eerdere veroordeling door de rechtbank en 80% vrijspraken na een eerdere vrijspraak door de rechtbank. Ik kan die cijfers uiteraard achterhalen. Ik denk overigens dat het voor het wetvoorstel – dat hebben mevrouw Van Tongeren en de heer Van der Steur al besproken in een debatje – van belang is. Wij zullen die cijfers dus sowieso gaan achterhalen.

De voorzitter:

Dank u wel. U bent nu aangekomen bij de motie op stuk nr. 64, volgens mij.

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb al gesproken over de motie op stuk nr. 64. Die gaat over het kerngezin, over de opa's en oma's en de meerderjarige kinderen. Uiteraard kan er in individuele gevallen worden getoetst of er geen sprake is van een schending van artikel 8, het recht op een gezinsleven. Ik heb met de Kamer gedeeld dat hier meer duidelijkheid over komt op zeer korte termijn. Daarom is mijn verzoek om deze motie aan te houden.

De voorzitter:

Wat is uw oordeel als dit niet gebeurt?

Staatssecretaris Teeven:

Dan ontraad ik deze motie.

Ik kom nu op de motie op stuk nr. 65, van de leden Van der Staaij en Van Tongeren, waarin de regering wordt verzocht om in vervolg op de bestaande regeling te komen tot een verlenging van de regeling dan wel een alternatieve wijze om adoptieouders tegemoet te komen. Ik moet die motie ontraden. Ik heb hierover uitgebreid van gedachten gewisseld met de heer Van der Staaij. Hij zal niet heel verrast zijn. Ik heb een aantal argumenten genoemd, zoals een oude afspraak die er echt stond. Ik moet deze motie echt ontraden, ook sympathiek zij op het eerste gezicht ook lijkt.

In de motie op stuk nr. 66 verzoekt de heer Van de Staaij om aan te geven hoe kan worden gewaarborgd dat de voorgenomen wijzigingen in de bekostiging in 2014 geen negatieve invloed hebben op het behoud van expertise en de resultaten die de instellingen nu boeken. Hij verzoekt de regering ook om uiterlijk 1 april inzicht te geven in de hoofdlijn van de nieuwe bekostigingsregeling. Dat verzoek kan ik inwilligen. Wellicht is dat een reden om de motie op dit moment aan te houden.

De voorzitter:

Wat is uw oordeel als deze motie niet wordt aangehouden?

Staatssecretaris Teeven:

In deze motie worden twee zaken gevraagd. Ik heb dan te maken met het totale dictum en dan moet ik de motie ontraden.

De heer Van der Staaij (SGP):

Wat is er dan in de visie van de staatssecretaris mis met het laatste onderdeel van het dictum, waarin wordt verzocht om aan te geven hoe kan worden voorkomen dat bestaande expertise verloren gaat als er een nieuwe financieringsregeling komt? De inzet was en is toch, zo neem ik aan, om te voorkomen dat er dingen misgaan? Het doel is toch om alleen tot een alternatieve wijze van financieren te komen?

Staatssecretaris Teeven:

Wij hebben al eerder met elkaar besproken – dat heb ik net ook al gezegd – dat meten weten is. De wijze waarop deze DEMO-instellingen werken, moet dus daadwerkelijk effect hebben op het terugdringen van recidive. Dat zie ik niet in het dictum staan. Dat gaat over andere zaken en niet over het daadwerkelijk meten of er sprake is van het terugdringen recidive. Als dat in het dictum zou staan, zou deze motie uiteraard acceptabel zijn voor het kabinet. Dat staat er echter niet in. Dat is eigenlijk de discussie die ik zojuist heb gevoerd. Wij besteden geld aan iets, maar weten niet precies wat het oplevert.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat is volgens mij niet het punt. Ik heb mij juist gebaseerd op onderzoeken uit 2010 en 2012, waaruit blijkt dat deze instellingen en het werk dat daar wordt verricht, er juist positief uitspringen bij het tegengaan van recidive. Daar moet je dan juist zuinig op zijn en je moet voorkomen dat met een alternatieve financiering die resultaten van het terugdringen van recidive verloren gaan. Ik bedoel dus precies hetzelfde als de staatssecretaris, namelijk de koppeling aan de bestaande resultaten, ook in het terugdringen van recidive.

Staatssecretaris Teeven:

Ik zeg toe dat de Kamer voor de stemming over deze motie van mij een brief op dit punt ontvangt. Ik wil dit even mee terugnemen en bekijken. Daarna ontvangt de Kamer een definitief oordeel over de motie.

De voorzitter:

Dan is er nog de motie op stuk nr. 41.

Staatssecretaris Teeven:

In die motie wordt de regering verzocht, te onderzoeken, ook in Europees verband, op welke wijze het mogelijk is het MTV effectief te kunnen laten functioneren en de Kamer daarover voor maart 2013 te informeren. Ik heb de heer Azmani al gezegd dat ik daartoe bereid ben. Ik zal de motie dan ook graag overnemen, want ik vind die een ondersteuning van het beleid.

De heer Oskam (CDA):

De heer Van Hijum moest de vergadering verlaten, maar hij heeft mij gezegd dat, als de staatssecretaris een toezegging zou doen, de motie kon worden ingetrokken. De heer Azmani is het daarmee eens.

De voorzitter:

Mij wordt verteld dat er iets gebeurt wat niet kan. De heer Oskam trekt de motie in, maar dat kan niet. Alleen de heer Van Hijum zelf kan de motie intrekken. De heer Oskam kan een vooraankondiging doen, zodat wij weten dat de motie zal worden ingetrokken.

De heer Oskam (CDA):

Dat doe ik bij dezen.

De voorzitter:

Tot aan de stemming kunnen moties worden aangehouden of ingetrokken.

Staatssecretaris Teeven:

Ik kom dan bij de drie amendementen op de stukken nrs. 14, 17 en 19. Ik ontraad het aannemen van het amendement van de heer Van der Staaij c.s. op stuk nr. 14. Ik verwijs naar het antwoord op de schriftelijke vragen van mevrouw Van Tongeren van 30 oktober 2012, waarin ik exact heb gemotiveerd waarom. Daarin heb ik duidelijk gemaakt dat wij geen verlenging noch een alternatieve regeling voorstaan. Gezien de bezuinigingsopdracht en de gevolgen daarvan voor andere delen van het justitieapparaat vind ik het niet verantwoord om met een alternatief te komen voor adoptieouders voor de periode na 1 januari 2013.

Over het amendement op stuk nr. 17 over het CBP hebben wij uitgebreid van gedachten gewisseld. Ik ontraad het aannemen ervan.

Het amendement op stuk nr. 19 gaat over de interlandelijke adoptie en de onderuitputting waarover de heer Van der Staaij sprak. Er is op dit moment geen sprake van een onderbesteding op de begroting van Veiligheid en Justitie. De consultatie van de Wobka is afgerond, maar er is nog geen zicht op een spoedige inwerkingtreding. De adoptiegelden die nu vrijvallen, kunnen derhalve aan andere zaken worden besteed. Het is wel een sympathiek amendement om de regering bij te springen in de financiering van een wetsvoorstel waarvan wij de urgentie zien, maar dat is gedeprioriteerd door de regering vanwege andere wetgevingswerkzaamheden. Het is echter niet zo dat die gelden dan overblijven. De minister en ik hebben die hard nodig om andere zaken te financieren. Om die reden moet ik het aannemen van het amendement ontraden.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb een technische vraag. De staatssecretaris zegt dat er in formele zin een onderuitputting op dat beleidsartikel is doordat er 4 miljoen euro gereserveerd staat voor een aantal jaren, maar dat hij dat geld aan andere zaken binnen Justitie kan besteden.

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb nog geen duidelijk overzicht of er sprake zal zijn van onderuitputting. Dat zal de komende jaren blijken. Je weet nooit precies hoeveel mensen van voor 1 januari zich nog voor adoptie melden in de periode tot 2016. Er kunnen zich nog wel mensen melden met een beroep op deze regeling, dus is er op dit moment nog geen sprake van onderuitputting. Ik deel de verwachting van de heer Van der Staaij dat het zo zou kunnen zijn, maar dat moeten we op zijn vroegst bij de begroting van volgend jaar bekijken.

De heer Van der Staaij (SGP):

Is de verwachting dat er sprake zal zijn van onderuitputting niet heel gerechtvaardigd? Het bedrag blijft hetzelfde terwijl de regeling in de visie van de staatssecretaris zou stoppen en het aantal adoptieouders sterk is gedaald.

Staatssecretaris Teeven:

De heer Van der Staaij voert veel argumenten aan die best wel eens op waarheid zouden kunnen berusten. We hebben het geld alleen dringend nodig en kunnen dat dus ook aanwenden voor andere doeleinden.

De voorzitter:

De heer Oskam heeft nog een vraag over de motie op stuk nr. 36.

De heer Oskam (CDA):

Mevrouw Kooiman en ik zijn wat terughoudend om de uitgestoken hand van de staatssecretaris te schudden. Wij hebben het idee dat hij wel voor deze motie te porren is wanneer wij de woorden "iedere provincie" schrappen. Wat zou er dan moeten staan? Wat is het idee van de staatssecretaris daarover?

Staatssecretaris Teeven:

Voor mij hoeft er helemaal niets te staan, want ik vind de motie een ondersteuning van beleid. Ik kan me voorstellen dat u de motie intrekt omdat ik u eigenlijk uw zin geef. Ik heb duidelijk gezegd dat ik in heel Nederland ga kijken, dat ik als uitgangspunt neem dat er geen concentratie moet zijn in de Randstad en dat dat onwenselijk is voor de werkgelegenheid in de andere regio's. Ook de heer Marcouch heeft gevraagd goed te kijken naar de krimpregio's. Ik heb dat ruimhartig toegezegd, misschien hier in de Kamer wel ruimhartiger dan in eerste instantie in de media. Het is een ondersteuning van beleid en ik zit er niet echt op te wachten. Sterker nog, ik moet wel enige ruimte hebben om taakstellingen te realiseren. Ik wijs er nogmaals op dat ook de fractie van de heer Oskam daaronder voor het jaar 2013 met het volle verstand een handtekening heeft gezet. Geef de regering dan ook een beetje ruimte om te regeren en beoordeel dat achteraf.

De heer Oskam (CDA):

Dat zouden we best willen doen, maar ik maak het graag even concreet. Als daar staat "gelijk over het land verdeeld", kunt u daar dan mee leven?

Staatssecretaris Teeven:

Als dat betekent dat we later een discussie krijgen over wat "gelijk over het land verdeeld" betekent, dan moet ik het aannemen van de motie ontraden.

De voorzitter:

De minister heeft gemeld dat hij nog een punt heeft. Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording in de tweede termijn

Minister Opstelten:

Voorzitter. Ik had nog afgesproken dat ik mij in de tweede termijn nog even zou oriënteren op de hacker van het Groene Hart Ziekenhuis. Ik kan alleen een feitelijke mededeling doen over de juridische gang van zaken. Er is in de Kamer uitvoerig over gesproken. Ik heb de Handelingen bij me van 9 oktober en ik wil de Kamer nu informeren over de juridische gang van zaken. De nationale recherche heeft op 27 november een 26-jarige man aangehouden die vermoedelijk betrokken is geweest bij een digitale inbraak in een computersysteem van het Groene Hart Ziekenhuis in Gouda. Na de computerkraak is een grote hoeveelheid patiëntengegevens uit het systeem weggenomen. De woning van de verdachte in Nieuwerkerk aan de IJssel is op 27 november doorzocht en daarbij heeft de Nationale Recherche beslag gelegd op computers en digitale gegevensdragers. Het team High Tech Crime van de KLPD is in oktober een onderzoek gestart nadat berichten in de media verschenen waaruit bleek dat het computersysteem van het Groene hart Ziekenhuis was gehackt. Het onderzoek wordt geleid door het landelijk parket van het Openbaar Ministerie. Navraag bij het Openbaar Ministerie en de politie levert op dat de verdachte nog in verzekerde bewaring zit en verhoord wordt over zijn rol bij het wegnemen van een grote hoeveelheid patiëntengegevens vanuit de systemen van het ziekenhuis.

De heer Schouw (D66):

Deze reactie is ook namens mevrouw Gesthuizen. Wij maken ons zorgen dat de dataklokkenluiders straks achter slot en grendel verdwijnen. Wij hebben vandaag uit de media begrepen dat ook de heer Krol een dataklokkenluider is geweest. Ik zie dat hij zich op dit moment niet meer in de zaal bevindt. Ik weet niet of zijn vertrek hiermee te maken heeft, maar dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn, zeg ik tot de minister. Wil hij daarnaar nog eens heel goed kijken?

Minister Opstelten:

Het is in handen van het Openbaar Ministerie. De heer Schouw en ik koesteren het Openbaar Ministerie. Dat moet zijn werk doen. Het is traditie dat wij dit niets in de weg leggen. Ik zeg wel toe dat ik samen met minister Schippers de Kamer zal informeren over deze situatie. Binnen de marges waarin ik dit kan, zal ik de Kamer informeren over het verloop van deze zaak.

De heer Schouw (D66):

Graag, maar ik breng ook bij de minister in herinnering dat zijn collega Schippers zei: deze hacker verdient eigenlijk een bloemetje in plaats van achter slot en grendel te worden opgeborgen. Ik vraag daarom aan de minister op welke termijn hij ons daarover toch een brief kan doen toekomen. Mijn voorstel luidt om dat voor volgende week woensdag te doen. Dan kunnen wij daarover verder praten met de minister als daartoe aanleiding bestaat.

Minister Opstelten:

Ik heb gelukkig hier de Handelingen voor mij. Ik heb het helemaal precies. Minister Schippers heeft zich inderdaad de vraag gesteld hoe dit juridisch zit. Daarover kan ik geen oordeel vellen. Het heeft dus niet zoveel zin om mij te vragen om de Kamer morgen een brief te schrijven. Daarin zal ongeveer hetzelfde staan als wat ik nu zeg. Laat het aan mij, zou ik als Kamer zeggen. Samen met mijn collega Schippers zal ik de Kamer op het juiste moment informeren als dit past in het onderzoek dat het Openbaar Ministerie nu verricht.

De heer Recourt (PvdA):

Heb ik de minister goed horen zeggen dat er een groot aantal patiëntengegevens is verdwenen uit de digitale bestanden? En heb ik goed begrepen dat er zeer binnenkort een debat in de Kamer zal plaatsvinden over cybersecurity, waarbij vermoedelijk de vraag aan de orde zal komen of je een kwetsbaarheid in de beveiliging meldt en of dat strafbaar is en waar ook het verschil aan de orde komt met het mogelijk vervreemden van data en hoe dat dan moet worden aangepakt? Daartussen zit een heel onderscheid.

Minister Opstelten:

Dat was het punt waarover in het debat met de minister sprake was, voor zover ik dat goed heb begrepen. Ik herhaal: na de computerkraak is een grote hoeveelheid patiëntengegevens uit het systeem weggenomen. Terecht hadden dus velen er zorgen over of dit zomaar kon en op welke manier dat was gebeurd. Als ik mij goed herinner, hebben wij donderdag aanstaande een AO over cybersecurity. Ik zeg toe dat ik zal proberen om voor dat debat de Kamer te informeren via een brief met de meest actuele gegevens, binnen de marges die ik kan aangeven.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Stemmingen over de moties zullen dinsdag aanstaande plaatsvinden. Stemmingen over de begroting en de amendementen zullen voor het kerstreces plaatsvinden. Ik sluit de vergadering en dank de minister, de staatssecretaris en hun ambtenaren voor hun langdurige aanwezigheid in onze Kamer.

Sluiting 23.08 uur.

Naar boven