Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | nr. 89, item 26 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | nr. 89, item 26 |
Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 26 mei 2011 over waterkwaliteit.
De voorzitter:
Ik heet de staatssecretaris van harte welkom. Nog niet alle woordvoerders zijn er, maar er zijn in ieder geval vijf leden. We kunnen dus aan de slag.
Mevrouw Jacobi (PvdA):
Voorzitter. In dit VAO wil ik aan twee zaken nadere aandacht besteden. De eerste zaak betreft het radarsysteem dat op Schiermonnikoog staat, maar dat is bedoeld voor de Waddenzee en de Noordzee boven de Waddeneilanden. Ik maak me ernstig zorgen over de fase tot 1 juli. Ik ben bang dat er opnieuw aan de eisen zal worden getornd, zoals de verticale zichthoek van de camera's van 30 graden. Deze dreigt nu weer naar 20 graden te worden gezet. Ik vind dat dit niet kan. In het AO is hierover al genoeg gezegd en daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende het belang van de veiligheid op de Waddenzee en de Noordzee boven de Waddeneilanden;
overwegende dat het ontwikkelde radar- en camerasysteem voor een zeeverkeerscentrale voor de Waddenzee en Noordzee boven de eilanden niet functioneert;
overwegende de gestelde eisen aan het radar- en camerasysteem;
overwegende de afspraken met gebruikers voor evaluatie van deze radar en camera's in alle wind-, golf- en weersomstandigheden;
overwegende de gestelde deadline op 1 juli 2011 teneinde dit systeem te beëindigen of voort te zetten;
verzoekt de regering, de deadline niet andermaal te verschuiven en de Kamer voor 27 juni 2011 te informeren over de stand van zaken en daarbij de eisen niet naar beneden bij te stellen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Jacobi en Smeets. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 197 (27625).
Mevrouw Jacobi (PvdA):
Over de tweede zaak, de waterschapslasten, is in het AO langdurig gesproken. De staatssecretaris heeft aangegeven dat hij in 2012 komt met verbeterde regelgeving, maar er zitten veel losse eindjes aan. Daarom kom ik met de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat met het besluit om waterschappen mee te laten financieren aan de hoogwaterbescherming een deel van de lasten niet meer via de inkomstenbelasting, maar via de waterschapslasten bij de burger geheven zal worden;
overwegende dat de waterschapslasten in tegenstelling tot de inkomstenbelasting geen rekening houden met het inkomen bij het bepalen van de hoogte van de belasting;
van mening dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen en de lasten evenredig over de regio's moeten worden verdeeld;
verzoekt de regering, in de nieuwe heffingssystematiek voor de waterschapslasten rekening te houden met het principe van solidariteit;
verzoekt de regering, ervoor te waken dat er geen lastenverzwaring optreedt door de verschuiving van financiële verantwoordelijkheden van het Rijk naar de waterschappen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Jacobi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 198 (27625).
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Ik heb naar aanleiding van het AO twee moties, over de waterkwaliteit en de plannen van dit kabinet.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering de aanleg van een groot aantal vispassages wil uitstellen tot na 2015;
overwegende dat het wegnemen van de vele obstakels in rivieren, meren en kanalen van groot belang is voor het voortbestaan van migrerende soorten zoals de paling en de zalm;
constaterende dat Nederland zich bovendien in meerdere verdragen heeft vastgelegd op de verplichting de vismigratiemogelijkheden te verbeteren;
verzoekt de regering, de realisatie van de vispassages niet te temporiseren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 199 (27625).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het oppervlaktewater nog steeds wordt belast met een overmaat aan bestrijdingsmiddelen en nutriënten;
overwegende dat deze vervuiling onder meer bijdraagt aan de voortgaande bijensterfte en de aanwezigheid van (giftige) blauwalg in zwemwateren;
overwegende dat de vervuiling van het grond- en oppervlaktewater bovendien steeds hogere zuiveringskosten met zich brengt voor ons drinkwater;
spreekt uit dat uiterlijk in 2015 geen overschrijdingen van de vervuilingsnormen meer mogen voorkomen in het Nederlandse grond- en oppervlaktewater;
draagt de regering op, alles op alles te zetten om ervoor te zorgen dat het Nederlandse grond- en oppervlaktewater zo snel mogelijk schoon en veilig is,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 200 (27625).
Wij zijn hiermee gekomen aan het eind van de termijn van de Kamer. Mijnheer Koppejan, u had zich niet gemeld.
De heer Koppejan (CDA):
Jawel, voorzitter.
De voorzitter:
Niet zichtbaar dan. Pardon, ik zie dat u wel op déze lijst staat.
De heer Koppejan (CDA):
Voorzitter. Bij verbetering van de waterkwaliteit is het van belang om ruimte te geven aan nieuwe innovatieve ideeën die ook kostenbesparend kunnen zijn, bijvoorbeeld ideeën over de voedingstoestand van het Nederlandse oppervlaktewater en de mogelijkheden om door goedkope toevoegingen de nutriëntenbalans te herstellen tot een hoog productief ecosysteem. In de praktijk stuiten nieuwe ideeën nog wel eens op weerstand van gevestigde partijen, waaronder ook overheden. Een kabinet dat innovatie hoog in het vaandel heeft, moet dat niet willen. Daarom dien ik de volgende motie in:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat troebel water en een lage visstand sinds decennia een groot probleem vormen in de Nederlandse binnenwateren;
constaterende dat voor de grotere binnenwateren het tot nu toe gevoerde beleid vele miljoenen euro's heeft gekost zonder dat dit altijd tot voldoende resultaat heeft geleid;
verzoekt de regering, binnen de bestaande begroting alternatieve strategieën voor het verbeteren van de biologische productiviteit en helderheid van binnenwateren te onderzoeken en indien nodig wateren ter beschikking te stellen waar zonder risico's met nieuwe methoden geëxperimenteerd kan worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Koppejan en Houwers. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 201 (27625).
De heer Koppejan (CDA):
Voorzitter. In 2006 heeft een uitbraak van legionellabesmetting vanuit de natte koeltorens van het Amsterdamse Post CS-gebouw dertig slachtoffers gemaakt, waaronder twee dodelijke. Destijds heeft het meer dan een week geduurd voordat de besmettingshaard gevonden kon worden. Dat kwam omdat de gemeentelijke registratie en het toezicht op natte koeltorens niet op orde waren. De Kamer heeft sindsdien diverse malen aangedrongen op een betere registratie en toezicht op natte koeltorens door gemeenten. Wij zijn nu vijf jaar verder en uit de brief van de staatssecretaris blijkt dat er nog steeds gemeenten zijn die de registratie en het toezicht op natte koeltorens niet op orde hebben. Wij zijn hierdoor geschokt en vinden dit volstrekt onverantwoordelijk gedrag van de desbetreffende gemeenten. Wij verzoeken de staatssecretaris, per direct deze gemeenten hierop aan te spreken en binnen een week de Kamer per brief te informeren welke gemeenten het hier betreft. Wij rekenen erop dat onze collega's in de gemeenteraden hun bestuur hierop zullen aanspreken, zodat er nog voor de zomer sprake kan zijn van versterkt toezicht in die gemeenten. Wij dienen daartoe de volgende motie in:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat legionellabesmetting via natte koeltorens een ernstige bedreiging van de volksgezondheid vormt met soms dodelijke afloop;
overwegende dat de kans op legionellabesmetting toeneemt bij aanhoudend hogere temperaturen (warme zomer);
overwegende dat sinds de legionella-uitbraak bij het Amsterdamse Post CS-gebouw in 2006, de Kamer diverse malen heeft aangedrongen op een betere registratie en toezicht op natte koeltorens;
constaterende dat er nog steeds gemeenten zijn die de registratie en het toezicht op natte koeltorens niet op orde hebben;
verzoekt de regering om de gemeenten die de registratie en het toezicht op natte koeltorens nog steeds niet op orde hebben, hier direct op aan te spreken en binnen een week de Kamer per brief te informeren welke gemeenten het hier betreft,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Koppejan, Houwers en Jacobi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 202 (27625).
Staatssecretaris Atsma:
Voorzitter. Ik dank de leden voor de moties, ingediend naar aanleiding van het eerdere algemeen overleg. Ik beschik nog niet over de definitieve nummers van de moties. De eerste motie van mevrouw Jacobi betreft de problematiek van de radarinstallatie op Schiermonnikoog. In haar motie staan twee elementen. Allereerst de afspraak dat er 1 juli zou worden gerapporteerd. Zij vindt dit een harde datum en dat vind ik ook. Tegelijk vind ik dat je niet op 27 juni de stand van zaken aan de Kamer kunt rapporteren, want daarmee zou je drie dagen voor het verstrijken van de deadline een reactie geven op iets wat eigenlijk een schot in de lucht is. Kortom, ik wil mij houden aan de afspraak met de aannemer dat we op 1 juli de oplevering willen zien. Eerlijk gezegd zijn wij het ook zat dat het niet goed gaat. Wat dat betreft, is 1 juli dus een keiharde datum waaraan wij mogen worden gehouden. Maar ik kan niet meegaan met de vraag in de motie van mevrouw Jacobi om een rapportage voor 27 juni, dus de motie als zodanig moet ik ontraden. Zij vraagt ook om de eisen niet aan te passen. Daarin gaan wij uiteraard mee, want de eisen zijn helder, evenals de opleveringsplicht. Ik kan dus niet anders dan de motie ontraden, hoezeer ik het ook eens ben met twee dingen daarin. De 27ste juni is echter onmogelijk.
Mevrouw Jacobi (PvdA):
Voorzitter. Ik ben blij met de reactie van de staatssecretaris. Die 27ste juni heeft maar één doel. 1 juli is het namelijk reces. Stel dat we hierover opnieuw in debat zouden willen gaan, dan is dat een wat lastige datum. Ik snap wel het punt van de staatssecretaris. Er staat duidelijk in de motie dat die deadline niet nog een keer mag worden verschoven. Ik ben bereid om dit element uit de motie te halen, maar daarmee lopen we wel het risico dat we elkaar op 2 juli weer treffen in dit gebouw. Als ik bereid ben om dat eruit te halen, steunt de staatssecretaris dan de motie?
Staatssecretaris Atsma:
De Kamer heeft recht op reces, maar in mijn beleving is het reces geen vakantie. Als er aanleiding is voor de Kamer om mij op 2 juli hiernaartoe te halen, bijvoorbeeld omdat er een deadline is verstreken, dan ben ik altijd bereid om daaraan tegemoet te komen. Als mevrouw Jacobi de datum van 27 juni schrapt, zie ik de motie als ondersteuning van het beleid.
In haar tweede motie ging mevrouw Jacobi in op de ontwikkeling van de waterschapslasten. Het dictum van de motie bestaat uit twee onderdelen. Samengevat wordt daarin eigenlijk gezegd dat het solidariteitsprincipe het vertrekpunt moet zijn van de nieuwe heffingensystematiek. Ik ben het daarmee eens. Wel wil ik daarbij opmerken dat in de systematiek die in de waterschapswereld wordt gehanteerd, niet alleen wordt gekeken naar draagkracht, maar vooral ook naar de verhouding tussen gebouwd en ongebouwd, waarbij de WOZ en dat soort zaken worden betrokken. Ik hecht eraan om dit ook te melden. Ook ik vind solidariteit belangrijk, maar een waterschap met een werkgebied dat vooral onder NAP ligt mag daardoor niet voor relatief meer kosten komen te staan dan een waterschap dat toevallig hoger ligt. Overigens moet in hoger gelegen gebieden ook veel worden geïnvesteerd om water binnen te kunnen halen. In het algemeen vinden wij dat de solidariteit tussen waterschappen moet zijn geborgd. In de nieuwe systematiek zal daarop uitvoerig worden ingegaan. In die zin beschouw ik dit onderdeel van de motie als ondersteuning van het beleid.
Dat geldt eigenlijk ook voor het tweede deel van het dictum, waarin mevrouw Jacobi stelt dat de nieuwe financieringssystematiek voor het Hoogwaterbeschermingsprogramma er niet toe mag leiden dat het Rijk de kosten afwentelt op de waterschappen, en daarmee op de ingezetenen. Juist daarom hebben wij met veel genoegen vastgesteld dat de kostenontwikkeling dit jaar in de meeste waterschappen binnen de perken is gebleven, wetende dat de 100 mln. van de spoedwet waarover een halfjaar geleden is gesproken ook is aangenomen. Kortom, ik ben het eens met beide onderdelen van het dictum en zie deze motie als ondersteuning van het beleid.
Ik kom op de motie van mevrouw Ouwehand over het temporiseren van vispassages. In het overleg heb ik aangegeven dat in het kader van de bezuinigingen op de Kaderrichtlijn Water 150 mln. moet worden bezuinigd. Wij hebben dat vooral gedaan door zorgvuldig te bekijken waar dat het minste pijn kan doen, terwijl de doelstellingen gehaald worden binnen de door Europa gestelde termijn. Wij hebben ervoor gekozen om die vispassages te realiseren die het grootste effect sorteren, bijvoorbeeld bij de overgang van zoet naar zout water of bij de monding van beken in grote rivieren. Het dictum van de motie, gericht op het niet temporiseren van de aanleg van vispassages, kan door ons niet worden ondersteund. Wij hebben het beleid op een zorgvuldige manier opgesteld. Ik moet de motie ontraden.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Een paar dagen geleden hebben wij een brief van de staatssecretaris gekregen, waarin hij meldt dat hij meer tijd nodig heeft om de Kamer te informeren over het Kierbesluit. Het Haringvliet is natuurlijk de grootste vispassage met het grootste effect. Als de staatssecretaris zegt dat hij de grootste vispassages gewoon door wil laten gaan, ben ik benieuwd waar ik dan precies aan moet denken als juist de allergrootste door het kabinet op de tocht wordt gezet.
Staatssecretaris Atsma:
Ook in het Haringvliet spelen andere belangen. Ik hoef er niet op te wijzen wat er in deze tijd van droogte allemaal aan de orde is. Als de kier al aan de orde zou zijn, zou hij al bijna twee maanden gesloten zijn geweest vanwege de buitengewoon geringe watertoevoer in Nederland op dit moment. Wij moeten geen appels met peren vergelijken. Behalve de kier zitten er in het Haringvliet nog andere passages waar de vissen van het zout naar het zoet kunnen. De afweging is daar dus iets anders. Wij willen er op een zorgvuldige manier naar kijken. Met een aantal andere betrokkenen, zowel in de regio als in de grote Europese regio, zijn wij in gesprek over wat kan, wat verantwoord is, wat noodzakelijk is en wat vooral gewenst is. Nogmaals, de kier is van een andere orde, zeker als wij de investeringen bekijken. Mevrouw Ouwehand weet dat ook.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Is de staatssecretaris van mening dat in de aanvankelijke plannen, waar nu dus op bezuinigd wordt – een aantal vispassages gaat niet door, een aantal wel – overbodige passages zaten? Of wil hij alle passages alsnog realiseren? Erkent hij het belang van alle passages en wil hij het alleen rustiger aan doen?
Staatssecretaris Atsma:
Ik heb al gezegd hoe wij hebben geprioriteerd, kijkend naar de overgang zoet-zout en naar de plaatsen waar rivieren en beken op elkaar aansluiten. Ook bij vispassages gaat het natuurlijk wel om het effect. Als je vaststelt dat het visbestand op orde is, heb je wellicht wat minder vispassages nodig. Ook hier is het dus minder zwart-wit dan mevrouw Ouwehand wil doen geloven. Ik zeg niet dat alle vispassages die nu getemporiseerd worden, die nu niet gebouwd worden, te zijner tijd wel gerealiseerd worden. Wij hebben tot 2027 de tijd, wij hebben nog ruim vijftien, zestien jaar de tijd om een en ander handen en voeten te geven, inclusief alle monitoringstudies die daarbij om de hoek komen kijken. De toezegging dat alles wat in de planning stond hoe dan ook gerealiseerd wordt, doe ik niet. Ik zeg dat wij temporiseren. En temporiseren kan betekenen dat alles gerealiseerd wordt. Het gaat uiteindelijk om het doel. Als het doel op een andere manier gerealiseerd wordt – kijk naar de discussie over de kier – dan moet dat ook een bespreekpunt zijn.
Ik kom op de motie van mevrouw Ouwehand op stuk nr. 200. Volgens het eerste deel van het dictum mogen uiterlijk in 2015 overschrijdingen van de vervuilingsnormen niet meer voorkomen. Over het eerste deel van het dictum kan ik kort en duidelijk zijn. "2015" is de interpretatie van mevrouw Ouwehand. De Europese richtlijn biedt ons tot 2027 de ruimte en de tijd om de ambities te realiseren. Op grond daarvan alleen al ontraad ik de motie. In het tweede deel van het dictum wordt de regering opgedragen om alles op alles te zetten om het Nederlandse grond- en oppervlaktewater zo schoon en veilig mogelijk te maken. Het spreekt voor zich dat wij dat willen. De in het eerste deel van het dictum genoemde datum van 2015 is voor ons echter niet aan de orde. In het algemeen overleg heb ik al gezegd dat wij ons op 2027 richten.
In zijn motie op stuk nr. 201 wijst de heer Koppejan erop dat troebel water en een lage visstand in Nederland al heel lang een groot probleem vormen. Dit geldt met name voor de binnenwateren. Hij doet de suggestie om proactief om te gaan met innovatieve ideeën en suggesties. Ik wil daarnaar met een positieve houding kijken door de heer Koppejan toe te zeggen dat wij bij de waterbeheerders onder de aandacht zullen brengen dat men met een open mind moet kijken naar innovatieve ideeën; gelukkig zijn die er veel in Nederland. Het project dat de heer Koppejan noemt, is hiervan een voorbeeld, hoewel ik het zelf niet ken. Ik interpreteer de motie zo dat wij de waterbeheerders oproepen om er positief naar te kijken. Als initiatiefnemers met een goed onderbouwd plan komen waardoor de waterkwaliteit nog meer verbetert – dit zeg ik met een knipoog in de richting van mevrouw Ouwehand – dan zijn wij daar natuurlijk voor. Als ik de motie zo mag duiden, dan zie ik haar als ondersteuning van het beleid.
De motie op stuk nr. 202 van de heer Koppejan heeft betrekking op de koeltorens op gemeentelijk niveau; een onderwerp dat uitgebreid aan de orde is gekomen in het AO. De heer Koppejan en anderen hebben in het algemeen overleg gewezen op de verspreiding van legionella, en met name op de risico's van lokale en regionale koeltorens daarbij. Wij erkennen dit probleem. Vandaar dat ik in het algemeen overleg heb toegezegd dat wij alle gemeenten nog eens zullen aanschrijven om ze te wijzen op de risico's en aan te sporen tot het voeren van beleid voor koeltorens in de eigen gemeente. Die brief gaat deze week naar alle ruim 400 gemeenten uit.
In het tweede deel van zijn motie gaat de heer Koppejan in op het feit dat in een relatief groot aantal gemeenten de zaak niet op orde was. In het dictum wordt ervoor gepleit om binnen een week de namen van die gemeenten publiek te maken in het kader van naming and shaming. Dit lijkt mij ongewenst omdat wij niet alle gemeenten hebben kunnen bezoeken. Er is slechts een steekproef geweest. Het bekendmaken zou geen recht doen aan de gemeenten die de zaken niet voor elkaar hebben, maar ook niet aan de gemeenten die de zaken wel voor elkaar hebben. Als de heer Koppejan dit deel van het dictum wil laten vallen, dan kan ik de motie als ondersteuning van beleid zien. Anders moet ik haar echt ontraden, want het kan niet zo zijn dat je met de conclusies van een steekproef bij een beperkt aantal gemeenten aan de haal gaat. Ik kies liever voor de koninklijke weg door alle gemeenten, colleges van burgemeester en wethouders met een afschrift naar de raad, er op te wijzen. Iedereen die bestuurlijke verantwoordelijkheid draagt op gemeentelijk niveau, kan dan zijn eigen conclusies daaraan verbinden en politieke stappen zetten in de eigen gemeente.
De heer Koppejan (CDA):
Er zijn eerder onderzoeken geweest in 2008 en 2009. Toen bleken acht gemeenten niet te registreren. Volgens mij is binnen het ministerie dus informatie aanwezig over gemeenten die hun zaken niet op orde hebben. Ik ben het met de staatssecretaris eens dat de goeden niet onder de kwaden mogen lijden. Het lijkt mij echter prima om de gemeenten te noemen die nu in gebreke blijven. Als het beeld niet compleet is, lijkt dat me een aansporing voor de staatssecretaris om ervoor te zorgen dat het wel compleet wordt. De zomer komt eraan en ik wil toch echt niet meemaken dat wij moeten terugkomen vanwege een legionella-uitbraak doordat gemeenten de zaak hebben laten versloffen. Wij hebben nu een debat hierover. We praten er al vijf jaar over. Al vijf jaar pleit deze Kamer voor een duidelijke registratie en voor toezicht en nog steeds is de zaak niet op orde.
Staatssecretaris Atsma:
Daarom zei ik ook dat naming and shaming van de veertig gemeenten die wel zijn bezocht door de inspectie niet leidt tot het resultaat dat u wilt realiseren, namelijk dat alle vierhonderd gemeenten datgene doen wat wij van hen vragen. Daarom is mijn suggestie aan u om met ons mee te gaan. Ik heb eerder toegezegd dat wij aan alle gemeenten een brief schrijven. Wat mij betreft, gaat er ook een afschrift naar de raden van de gemeenten, zodat de verantwoordelijkheid kan worden opgepakt waar die ligt. Wij kunnen de veertig gemeenten die niet aan de eisen voldoen via naming and shaming wel aan de schandpaal nagelen, maar daarmee heb je de andere 378 gemeenten niet te pakken. Daarmee is uw probleem niet voorkomen. Het is beter om alle gemeenten aan te schrijven. Als ik dat heb gezegd, mag u mij daaraan houden. Wij moeten de verantwoordelijkheid daar laten waar die thuishoort, namelijk op het gemeentelijke bord. Wij moeten niet de suggestie wekken dat wij verantwoordelijkheid dragen voor hetgeen gemeenten nalaten. Natuurlijk moeten wij de gemeenten erop aanspreken. Wij doen dat een- en andermaal. Wij hebben echter een bredere verantwoordelijkheid voor alle gemeenten en niet alleen voor de gemeenten die nu hebben nagelaten datgene te doen wat zij moeten doen.
De voorzitter:
Mag ik u beiden vragen via de voorzitter te spreken? U doet mij allerlei problemen aan de hand waarvan ik mij nog niet bewust was.
De heer Koppejan (CDA):
Voorzitter. Mijn vraag is: wanneer heeft de staatssecretaris dan wel dat totale overzicht van alle gemeenten en het overzicht van de gemeenten die niet voldoen?
Staatssecretaris Atsma:
Ik heb al gezegd dat er 418 gemeenten in Nederland moeten worden aangeschreven. De inspectie heeft haar eigen verantwoordelijkheid. De inspectie is op basis van steekproeven te werk gegaan. Het feit dat het niet goed is in een aantal gemeenten, zal er bij de inspectie toe leiden dat zij verhoogde aandacht heeft voor dit specifieke probleem. Als men mij vraagt wanneer er inzicht is in de totale problematiek, moet ik even pas op de plaats maken. Ik zeg toe dat wij in juni, dus deze maand, ervoor zorgen dat alle gemeenten worden aangeschreven. Ik kan ook toezeggen dat wij de gemeenten om een terugrapportage vragen. Ik stel voor dat wij na het reces de Kamer daarover rapporteren. Ik kan echter geen ijzer met handen breken. Wij moeten ervoor zorgen dat iedereen doet wat van hem of haar op dit punt wordt verwacht. Ik ontraad het aannemen van deze motie.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
De stemmingen over de moties vinden volgende week dinsdag plaats.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20102011-89-26.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.