3 WRR-rapport "Minder pretentie, meer ambitie"

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 17 mei 2011 over het WRR-rapport "Minder pretentie, meer ambitie".

Mevrouw Ferrier (CDA):

Voorzitter. Wij hebben een goed debat gevoerd met de staatssecretaris over zijn visie op ontwikkelingssamenwerking. Dit is wellicht het belangrijkste debat tot nu toe dat wij met hem voeren. Een aantal punten zijn langetermijnzaken, waarnaar mijn fractie kritisch zal kijken. Een van die zaken is de coherentie van het beleid. Uiteindelijk is dat het wezen van de modernisering. Ik ontvang het liefst informatie per land: wat brengen de verschillende departementen in een land teweeg? Wij gaan dat nauwkeurig volgen.

Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris dat hij ons zal informeren over de evaluatie, die hij zodanig gaat opzetten dat ook de ontvangende landen kunnen aangeven hoe Nederland daar het verschil maakt.

Voorts dien ik twee moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het nieuwe OS-beleid zelfredzaamheid van ontwikkelingslanden en actief mondiaal burgerschap veel meer de nadruk krijgen, waarvoor een sterke private sector in ontwikkelingslanden nodig is;

overwegende dat het Nederlandse bedrijfsleven in de zogeheten topgebieden beschikt over kennis en kunde die daarbij van grote betekenis kunnen zijn;

overwegende dat effectief ontwikkelingsbeleid vraaggestuurd moet zijn en ongebonden, zonder hierbij het belang van een wederzijds level playing field uit het oog te verliezen;

verzoekt de regering, in de vormgeving van het modern ontwikkelingsbeleid de kennis en kunde van Nederland volop te benutten, waarbij de behoeften van ontwikkelingslanden voorop staan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ferrier, Dikkers en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (32605).

Mevrouw Ferrier (CDA):

Mijn andere motie betreft het belangrijke punt van de kennis.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de WRR in haar rapport "Minder pretentie, meer ambitie" waarschuwt voor verlies van de Nederlandse kennis en uitholling van de Nederlandse kennisinfrastructuur op het gebied van ontwikkelingssamenwerking;

constaterende dat de Nederlandse deskundigheid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking een van de elementen is waardoor Nederland zich onderscheidt van veel andere donorlanden;

constaterende dat kennis, zoals die opgebouwd is in Nederland en in ontwikkelingslanden in kennisinstituten, maatschappelijke organisaties, wetenschap, bedrijfsleven en het ministerie zelf, nodig is om de modernisering van het ontwikkelingsbeleid vorm te kunnen geven;

overwegende dat om de aanwezige kennis zo efficiënt mogelijk te benutten het van belang is, die bij elkaar te brengen;

verzoekt de regering, bij de modernisering van het ontwikkelingsbeleid de aanwezige kennis optimaal te benutten door het stimuleren van kennisontwikkeling en dwarsverbanden tussen kenniscentra en -instituten in Nederland en in ontwikkelingslanden en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ferrier en Hachchi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (32605).

De heer Driessen (PVV):

Voorzitter. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, de WRR, gebruikt in zijn rapport Minder pretentie, meer ambitie consequent de term "ontwikkelingshulp". Helaas hanteert het kabinet nog altijd het begrip "ontwikkelingssamenwerking". Wat de fractie van de Partij voor de Vrijheid betreft verandert dit en daarom wil ik graag de volgende motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de WRR in haar rapport "Minder pretentie, meer ambitie" consequent de term ontwikkelingshulp hanteert;

verzoekt het kabinet, het goede voorbeeld te volgen en voortaan niet meer te spreken van ontwikkelingssamenwerking (os) maar van ontwikkelingshulp (oh),

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Driessen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9 (32605).

De heer El Fassed (GroenLinks):

Voorzitter. Coherentie van beleid wordt in het WRR-rapport over ontwikkelingssamenwerking genoemd als een van de belangrijkste punten om ontwikkelingssamenwerking effectiever en efficiënter te maken. Mijn fractie omarmt dit voluit. Mijn voorstel om in dit kader een berekening te maken van de negatieve gevolgen van Nederlands beleid bijvoorbeeld op het gebied van handel of landbouw, beoordeelde de staatssecretaris als zinvoller dan het opstellen van de globaliseringsagenda. Mijn fractie denkt hierover hetzelfde zonder het nut van de globaliseringsagenda ter discussie te stellen. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de staatssecretaris een beleidsagenda globalisering gaat opstellen waarin hij coherentie voor duurzame ontwikkeling vorm gaat geven;

constaterende dat de Adviesraad Internationale Vraagstukken aanraadt om naast deze agenda ook een berekening te maken van de "public bads", dat wil zeggen de negatieve gevolgen van Nederlands beleid op onder andere het gebied van handel, belastingen, landbouwsubsidies en klimaat op de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking;

constaterende dat ook de staatssecretaris hier het belang van inziet en het een zinvol onderzoek vindt;

verzoekt de regering, een berekening te (laten) maken van de negatieve gevolgen van Nederlands beleid op de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking in de Nederlandse partnerlanden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid El Fassed. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (32605).

Mevrouw Dikkers (PvdA):

Voorzitter. We hebben met de staatssecretaris een stevig debat gevoerd over de uitkomst van het WRR-rapport en over de vertaling die hij daarvan heeft gemaakt. Het spijt de PvdA-fractie dan ook om te zien dat bij deze vertaling de aanbevelingen van het WRR-rapport op het gebied van het maatschappelijk middenveld niet in het nieuwe beleid zijn meegenomen. Wij hopen dat de staatssecretaris daar in de toekomst extra aandacht aan wil besteden. Wij vinden het ook teleurstellend dat het kabinet het WRR-rapport vertaalt in een snoeiharde bezuiniging op een vakgebied dat mij zo ontzettend dierbaar is. Ik hoop dat in de toekomst nog enige reparatie mogelijk is en dat wij straks in het debat met de staatssecretaris over de focusbrief nog kunnen spreken over het beperken van de schade waar veel ontwikkelingslanden straks tegenaan zullen lopen.

Wij roepen het kabinet op om bij de vormgeving van nieuw instrumentarium voor het bedrijfsleven rekening te houden met de behoeftes aldaar en niet zozeer met de belangen alhier. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de WRR in zijn rapport "Minder pretentie, meer ambitie" met een hernieuwde visie op ontwikkelingssamenwerking komt die recht doet aan de vraag hoe ontwikkelingshulp in de toekomst vormgegeven dient te worden;

constaterende dat de regering het belang van internationale samenwerking erkent en een rol ziet weggelegd voor het Nederlandse bedrijfsleven binnen haar ontwikkelingssamenwerkingsbeleid;

constaterende dat het zwaartepunt in het WRR-rapport ligt bij de meerwaarde voor Nederland en het Nederlandse bedrijfsleven ten behoeve van ontwikkelingssamenwerking en daarmee verder gaat dan de meerwaarde van ontwikkelingssamenwerking vóór Nederland;

van mening dat die kern van het WRR-rapport de leidraad zou moeten zijn bij het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid;

verzoekt de regering om haar invulling van de aanbevelingen uit het WRR-rapport "Minder pretentie, meer ambitie" uit te breiden met de meerwaarde dóór Nederland en niet slechts te interpreteren als de meerwaarde vóór Nederland en deze uitleg als uitgangspositie voor het Nederlandse os-beleid te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dikkers, El Fassed, Voordewind, Ferrier en Hachchi.

Zij krijgt nr. 11 (32605).

Mevrouw Hachchi (D66):

Voorzitter. Naast de motie over kennis die ik met collega Ferrier heb ingediend, dien ik nog twee moties in. Allereerst heeft de staatssecretaris in het debat het instellen van een professionele organisatie voor ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, "NL-Aid" genaamd, te makkelijk van tafel geveegd. De behoefte aan een uitgebreide reflectie op NL-Aid blijft bestaan. Daarom dien ik samen met collega Dijkhoff de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking professioneler en effectiever dient te worden;

constaterende dat een belangrijke aanbeveling van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid ten aanzien van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid het instellen van een professionele organisatie voor dit beleid was, mogelijk "NL-Aid" genaamd;

constaterende dat de regering pleit voor een verdere professionaliseringsslag van het beleid, zonder op voorhand het oprichten van een aparte eenheid binnen of buiten het ministerie van Buitenlandse Zaken als oplossing te zien;

constaterende dat de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid een betrekkelijk uitgebreide schets heeft gegeven van de invulling van een dergelijke organisatie, waar de kabinetsreactie niet op ingaat;

verzoekt de regering, in de toegezegde brief over de integrale inzet van kennis in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, uitgebreider te reflecteren op NL-Aid, onder andere op de weging tussen de aanbevelingen, het kabinetsbeleid en de vertaling van de gekozen focus en specialisatie in een nadere professionaliseringsslag,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hachchi en Dijkhoff. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12 (32605).

Mevrouw Hachchi (D66):

De regering geeft wel aandacht aan gender, maar een overkoepelend genderbeleid ontbreekt. De positie van vrouwen en meisjes heeft meer nodig dan aandacht en kan alleen effectief worden versterkt als deze op alle beleidsterreinen wordt meegenomen. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de VN-Veiligheidsraad op 31 oktober 2000 unaniem resolutie 1325 – waarin de rol van vrouwen bij vrede en veiligheid centraal staat – aanvaardde;

constaterende dat gender speciale aandacht krijgt binnen de doelstellingen en speerpunten, maar dat een overkoepelend genderbeleid ontbreekt;

verzoekt de regering, een overkoepelend genderbeleid te ontwikkelen en de Kamer hier zo spoedig mogelijk over te informeren;

verzoekt de regering, het genderperspectief ook in alle andere beleidsterreinen mee te nemen en te komen tot gender-mainstreaming in het kabinetsbeleid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hachchi, Dikkers en El Fassed. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13 (32605).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Knapen:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de aansporingen, de moties en de vragen.

De motie op stuk nr. 7 van mevrouw Ferrier, meeondertekend door de afgevaardigden Dikkers en Voordewind, gaat over de kennis en kunde in Nederland. Ik beschouw deze motie als ondersteuning van beleid. Samenwerking met kennisinstellingen uit het Zuiden is, zoals mevrouw Ferrier eerder stelde, essentieel om de kennisvragen goed in beeld te krijgen en bovendien om het vraaggestuurd te houden. Voorts gaan wij ervan uit dat de samenwerking door de focus op minder landen en minder thema's vanzelf zal en moet leiden tot meer diepte in de kennis en zal bijdragen aan een verdere professionaliseringsslag.

De motie op stuk nr. 8 van mevrouw Ferrier en mevrouw Hachchi betreffende de kennisinfrastructuur beschouw ik ook als ondersteuning van beleid. Ik versta de motie als volgt. Tijdens het algemeen overleg heb ik al toegezegd om de Kamer voor de volgende begrotingsbehandeling een brief te sturen waarin het kennisbeleid met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking verder wordt uitgewerkt en toegelicht. Het gaat er dan ook om, beter te kijken naar de dwarsverbanden tussen kennisinstellingen binnen Nederland, zeker ook in relatie tot buitenlandse kennisinstellingen, met name die in ontwikkelingslanden.

Ik ontraad de aanvaarding van de motie op stuk nr. 9, ingediend door de heer Driessen. Ik heb net zoals afgevaardigde Driessen kennisgenomen van de woordkeuze van de WRR in zijn rapport. Het is goed dat daarop is gewezen. Onze gedachte is dat wij uiteindelijk evolueren van samenwerking tot – ook – investeren. Ontwikkelingssamenwerking moet zich ontwikkelen tot een wederzijds profijtelijke volwassen relatie. In die route willen wij ons begeven. Daar hechten wij aan. Daar zit dus de opmaat in die wij hanteren wanneer wij het woord "samenwerking" gebruiken.

De motie op stuk nr. 10 van afgevaardigde El Fassed gaat over de public bads. Ik heb inderdaad in het AO gezegd dat als je het zou kunnen, je er waarschijnlijk meer aan zou hebben om het goed te beschrijven en goed te wegen. Het probleem is echter – ik herinner mij uit een eerder bestaan dat hierover discussies waren toen het WRR-rapport tot stand kwam – dat het buitengewoon lastig is om gezaghebbend te kwantificeren hoe de public bads precies moeten worden gewogen. Ik wil het probleem niet doorschuiven, maar ik wil ook niet de suggestie wekken dat wij het zo kunnen oplossen. Mijn voorstel luidt dus als volgt. Mevrouw Ferrier heeft verzocht om een coherentienotitie en in het vervolg daarvan om een coherentierapportage per partnerland. Hierover is eerder gesproken. Ik stel voor dat wij proberen om daarin aandacht te besteden aan dit onderwerp. Ik kan en durf nu namelijk niet de toezegging te doen dat wij in staat zijn om dit precies te kwantificeren. Als wij die ruimte hebben, is er voor ons goed te leven met deze aansporing. Ik beschouw deze motie als een aansporing, een aansporing die mij ter harte gaat; daarover geen misverstand. Ik wil echter niets toezeggen wat inhoudt dat wij pretenderen meer te weten dan de hierover druk discussiërende wetenschappers, die te weinig eensgezind zijn over hoe je het doet, hoe je het weegt en hoe je de scenario's in de prognoses voor de toekomst tegenover elkaar afzet. In die context neem ik dit onderwerp graag mee in de coherentierapportage.

De heer El Fassed (GroenLinks):

De motie moet inderdaad worden gezien als een aansporing. Juist omdat de staatssecretaris en ik het erover eens zijn dat dit een zinvolle bijdrage zou kunnen leveren, lijkt dit me echt een poging waard. Ik geef de staatssecretaris alle ruimte hiertoe een poging te wagen. Dat hoeft niet volgende week of volgende maand; ik stel voor hierover over een jaar nog een keer te praten.

Staatssecretaris Knapen:

Ik sluit me daar graag bij aan.

Dan de motie op stuk nr. 11 van mevrouw Dikkers. Ik beschouw deze als een ondersteuning van het beleid. Vanuit ieder departement liggen de belangen en prioriteiten anders. Vanuit dit departement gaat het primair om de ontwikkelingslanden en dus kunnen wij ons goed vinden in de wijze waarop het is geformuleerd.

In de motie op stuk nr. 12, van mevrouw Hachchi en de heer Dijkhoff, wordt gevraagd preciezer in te gaan en te reflecteren op NL-Aid. Ik heb eerder al aangegeven, met alle respect voor de WRR, dat de WRR geen organisatieadviesbureau is. Dit heeft echter elementen van een organisatieadvies waarnaar je op verschillende manieren kunt kijken. Ik wil daarop graag in de geest van deze motie specifieker terugkomen wanneer we het onderwerp professionalisering van de organisatie aan de orde stellen. Ik wil echter niet de suggestie gewekt hebben dat wij via deze motie min of meer tot een aparte NL-Aidorganisatie zouden willen overgaan. Volgens mij is dat ook niet de bedoeling van deze motie en ik beschouw deze dan ook als een aansporing c.q. ondersteuning.

Mevrouw Hachchi (D66):

Ik wil dat graag bevestigen, want het is inderdaad zo bedoeld dat NL-Aid er niet per se moet komen.

Staatssecretaris Knapen:

Helder, dan zijn we het daarover eens.

Tot slot ga ik in op de motie op stuk nr. 13 van mevrouw Hachchi. Ik wil mevrouw Hachchi verzoeken, deze motie aan te houden, omdat we in de discussie over de prioriteiten uitvoerig zullen terugkomen op de vraag wat een prioriteit en de schering en inslag is. Uit de vragen en opmerkingen maak ik op dat de Kamer daar zeer op gebrand is en het lijkt me ook volkomen terecht om die discussie te voeren. Wat is de prioriteit en hoe verhoudt zich dat tot de zogenaamde dwarsverbindingen, de mainstreaming, die overal doorheen lopen? Er is dus een interessante discussie te voeren over de vraag op welke manier dat het best aandacht krijgt. We kunnen het een aparte kolom geven met het risico dat het voor anderen dan zou gelden als iets wat is geparkeerd. We kunnen het er ook dwars doorheen laten lopen met het risico dat iedereen zegt dat het er ook zo een beetje bij hoort, maar dat het er niet van komt. Dat is een interessante afweging en daarover hebben we nagedacht. Ik stel dan ook voor om deze motie aan te houden, opdat we dat denkwerk met de Kamer kunnen delen en vervolgens aan het eind van de discussie bezien waar de Kamer en wij staan.

Mevrouw Hachchi (D66):

In dat geval houd ik de motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Hachchi stel ik voor, haar motie (32605, nr. 13) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. Ik heb een punt van orde. Van de overige zes moties zijn er vijf door de staatssecretaris aangemerkt als ondersteuning van beleid. Voor zover er iets concreets is gevraagd, is dat door de staatssecretaris toegezegd. Ik wil mijn collega's dan ook vragen de moties aan te houden of in te trekken. Ik snap dat het de ijdelheid streelt als een motie straks wordt aangenomen, maar het is gewoon ondersteuning van beleid. Ervan uitgaande dat een toezegging van de regering staat, hoeft deze dus niet in stemming te worden gebracht.

De voorzitter:

Het is aan de Kamerleden om daartoe te besluiten. Uit de non-verbale houding maak ik op dat niemand, behalve mevrouw Hachchi, van plan is om de andere moties aan te houden.

Mevrouw Hachchi (D66):

Ik begrijp het punt dat collega Irrgang wil maken. Ik denk dat elk Kamerlid dit zelf kan bepalen. Wat betreft mijn andere motie: ik denk dat het juist goed is om deze in stemming te brengen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de moties zal aanstaande dinsdag worden gestemd.

Naar boven