6 WIA en arbeidsongeschiktheid

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 27 april 2011 over de evaluatie WIA en arbeidsongeschiktheid.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Ik vervang mevrouw Vermeij, die in verband met haar werkzaamheden voor de commissie-De Wit hier niet bij kan zijn. Ik wil graag mede namens haar drie moties indienen.

In het algemeen overleg is uitgebreid gesproken over de hybride uitvoering in de sociale zekerheidsstelsel. Daar wil ik graag de volgende motie over indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een hybride uitvoering in het sociale zekerheidsstelsel een relatief nieuw fenomeen is;

overwegende dat het toekomstscenario van de publieke WGA-premie voor met name het mkb ontbreekt;

overwegende dat in de toekomst de mogelijkheden voor het mkb beperkt kunnen blijken te zijn om over te kunnen stappen naar een private uitvoering van de WGA;

verzoekt de regering om een risicoanalyse te maken van de hybride uitvoering van de WGA,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hamer en Vermeij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4 (32716).

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Verder is er al jaren een slepende discussie gaande met de ILO, een onafhankelijk orgaan, zoals iedereen weet. In dat kader wil ik graag de volgende motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederland grote waarde hecht aan de ILO, een onafhankelijk orgaan van de VN;

constaterende dat het deskundigencomité van de ILO zich ongekend kritisch uitlaat over de verenigbaarheid van de WGA-vervolguitkering met ILO-Verdrag 121;

overwegende dat de ILO constateert dat de WGA-vervolguitkering "hardship" kan betekenen;

verzoekt de regering om de systematiek van de WGA-vervolguitkering aan te passen, opdat "hardship" niet langer van toepassing is in de WGA,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hamer en Vermeij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5 (32716).

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Tot slot mijn derde en laatste motie, die daar ook mee te maken heeft.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de procedure rond het deskundigenoordeel van de ILO over de WIA tot nu toe niet soepel is verlopen;

verzoekt de regering om in overleg te treden met de ILO en op korte termijn een helder tijdpad af te spreken waarin de evaluatie van de WIA door de ILO plaatsvindt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Hamer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (32716).

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Dan wil ik graag nog het volgende meedelen. Wij hebben in het kader van deze discussie ook over de problematiek van de 35-minners gesproken. Over dat onderwerp zullen wij een tweetal moties indienen, waarbij de heer Omtzigt de eerste ondertekenaar is.

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Bij de behandeling van de WIA heeft de SP-fractie al gesteld dat deze wet eigenlijk geen fatsoenlijke verzekering meer is tegen arbeidsongeschiktheid. Op dat moment was ook al duidelijk dat er sprake zou zijn van strijdigheid met een verdrag van de ILO. Nu is het zo dat wij een geciviliseerd land zijn dat er erg aan hecht om te voldoen aan internationale verdragen. Er is ook altijd gezegd: ach, die verdragen zijn eigenlijk voor ontwikkelingslanden; wij staan op zo'n hoog niveau dat we niet eens meer naar die verdragen hoeven te kijken. En wat gebeurt er? De ILO zegt dat de WIA niet in overeenstemming is met ILO-Verdrag 121.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat volgens de adviesaanvraag bij de SER van 19 november 2003 de regering het niet uitgesloten achtte dat de Wet Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) in strijd zou zijn met ILO-verdrag 121;

overwegende dat het Comité van Deskundigen van de ILO heeft vastgesteld dat onderdelen van de WIA in strijd zijn met ILO-verdrag 121;

overwegende dat nationale wetten in overeenstemming moeten zijn met internationale verdragen, die door Nederland zijn geratificeerd;

verzoekt de regering, de WIA in overeenstemming te brengen met ILO-verdrag 121,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (32716).

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. De motie lijkt erg op die mevrouw Hamer net heeft ingediend, maar zij noemde alleen de WGA-vervolguitkering. Dit gaat wat breder. Er is al een hele discussie geweest over hoe het UWV omgaat met mensen die de diagnose ME/CVS hebben. Ik dien daarover de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er volgens onderzoek 30.000 tot 40.000 ME/CVS-patiënten zijn;

constaterende dat er bij mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering slechts 200 ME/CVS-diagnoses zijn gesteld door het UWV;

verzoekt de regering, onderzoek te doen onder de groep ME/CVS-patiënten om na te gaan wat hun inkomenssituatie is en waarom zij geen arbeidsongeschiktheidsuitkering hebben,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (32716).

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Ter toelichting merk ik op dat het feit dat maar 200 mensen een uitkering krijgen, terwijl er 30.000 tot 40.000 mensen met een ernstige aandoening zijn, op een discrepantie duidt die mijn fractie graag uitgezocht zou willen hebben.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Gedurende het debat heb ik mijn zorgen geuit over het feit dat werkgevers en werknemers zelden beoordelingen van deskundigen met elkaar bespreken, terwijl het allemaal geld kost en de conflictsituatie gewoon voortduurt. Daarom dien ik hierover twee moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het deskundigenoordeel in ruim 60% van de gevallen niet wordt besproken tussen werkgevers en werknemers;

overwegende dat het deskundigenoordeel waardevolle informatie bevat voor de begeleiding van medewerkers ten behoeve van hun re-integratie;

overwegende dat het voorkomt dat werkgevers het deskundigenoordeel naast zich neerleggen waardoor het conflict blijft voortbestaan terwijl de werknemer graag aan de slag wil gaan;

overwegende dat het deskundigenoordeel deels door de overheid wordt gefinancierd en een zorgvuldige besteding van overheidsgelden van belang is;

verzoekt de regering om te onderzoeken waarom het deskundigenoordeel maar beperkt wordt besproken en om met voorstellen te komen hoe de benutting van het deskundigenoordeel door werkgevers en werknemers kan worden verbeterd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9 (32716).

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

De volgende motie heeft te maken met e-mailberichten die ik heb ontvangen van mensen die inderdaad in zo'n conflictsituatie zitten en daar met de werkgever gewoon niet uitkomen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het deskundigenoordeel geen bindend karakter heeft en zodoende in conflictsituaties tussen werkgever en werknemer over de re-integratie vaak geen uitkomst biedt;

overwegende dat er in deze conflictsituaties een belemmering is voor werknemers om weer bij de huidige werkgever aan het werk te gaan en dat werkgevers tevens vaak geen medewerking verlenen aan de re-integratie van de werknemer bij een andere werkgever;

overwegende dat de Wet Poortwachter in dergelijke situaties onvoldoende mogelijkheden biedt aan de werknemer om gedurende de eerste twee jaar zelf te solliciteren op passende functies bij andere werkgevers zonder nadelige consequenties op het gebied van de sociale zekerheid van de werknemer;

van mening dat het van groot belang is om de participatie van mensen met arbeidsvermogen te verhogen en belemmeringen voor de participatie dus moeten worden weggenomen;

verzoekt de regering om de mogelijkheid te onderzoeken om binnen het UWV mediators aan te stellen die op verzoek van werkgevers en werknemers kunnen bemiddelen in het conflict over de re-integratie zodat een snellere re-integratie van de werknemer mogelijk wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (32716).

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter. Wij hebben een pittig debat gehad over de WIA, maar eerst nog even over de dingen die sindsdien gebeurd zijn. De CDA-fractie schrikt wel van de stijging van de nieuwe instroom, vooral onder de vangnetters. Die was al duidelijk en werd alleen maar duidelijker met de cijfers die Kamer gisteren heeft ontvangen. Wij zouden graag van de staatssecretaris willen weten wat hij daaraan gaat doen. Kan daar een analyse van komen? Want daar waar het wel redelijk lijkt te lopen met de mensen met een vast contract stijgt het aantal mensen dat in het zogenaamde vangnet van de WIA komt heel snel. Wij zouden bij dat onderzoek ook graag de eventuele selectie-effecten betrokken zien die zich voordoen.

Dus het kan zijn dat wij met die mensen een slechtere re-integratie hebben, maar het zou ook kunnen zijn dat mensen die ziek zijn of die iets onder de leden hebben op dit moment door de strenge eisen niet in staat zijn om een vast contract te krijgen en dus zijn aangewezen op tijdelijke arbeidscontracten. Het zou kunnen dat zij daardoor oververtegenwoordigd zijn in de uitstroom naar de WIA. Dus ook dat effect zouden wij graag meegenomen zien in de studie.

Ik sluit mij aan bij mevrouw Hamer – maar dat zou ik liever met een vraag doen – dat het de afgelopen vijf jaar wat stroef is gelopen tussen de ILO en Nederland over de wijze waarop wij met verdrag 121 zijn omgesprongen. Is de minister nu bereid om gewoon een helder pad naar de Kamer te sturen: dan ga ik in overleg met de deskundigen commissie, dan kom ik met een conclusie, dan kan men met een aanbeveling komen en dan kunnen wij er hier een keer over praten? Het duurt wel wat lang dat de wet, vijf jaar na de introductie ervan, aan ILO-verdrag 121 wordt getoetst.

Wij hebben ook nog een aantal technische vragen maar die zullen wij ooit nog een keer schriftelijk stellen, want dat is mij veel te ingewikkeld voor een motie. De WIA is buitengewoon ingewikkeld. Ik zie de voorzitter zowel twitteren als knikken. O, de voorzitter twittert niet. Dan zijn dat mijn woorden.

Ik heb twee moties. De eerste is meeondertekend door mevrouw Hamer – wij hadden bijna gelijkluidende moties, dus die hebben wij samengevoegd – en gaat over de zogenaamde 35-minners en over mensen met een WGA-uitkering van 35% tot 80%.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de arbeidsdeelname van zowel 35-minners als mensen met een WGA-uitkering van 35% tot 80% te laag is;

constaterende dat de regering ervoor gekozen heeft, deze twee punten niet in de evaluatie te betrekken, hoewel dit wel gewenst en normaal geweest zou zijn;

verzoekt de regering, in overleg met de sociale partners harde afspraken te maken over de arbeidsparticipatie van zowel mensen met een vast contract als vangnetters, op zowel centraal niveau als op cao-niveau;

verzoekt de regering, alsnog onderzoek te (laten) doen naar de oorzaken van de lage arbeidsparticipatie van deze twee groepen en dat onderzoek, samen met aanbevelingen, voor december 2011 aan de Kamer aan te bieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Omtzigt en Hamer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (32716).

De heer Omtzigt (CDA):

Verder gaf de staatssecretaris in het overleg aan nog eens met de STAR te gaan praten. Nu heeft de STAR op 11 april een aanbeveling gedaan. Wij zouden graag willen weten wat de regering van die aanbeveling vindt. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering voornemens is om de sociale partners in STAR om een advies te vragen over de 35-minproblematiek;

constaterende dat de STAR daarover een heldere brief geschreven heeft met aanbevelingen op 11 april jongstleden;

verzoekt de regering, binnen drie weken gemotiveerd aan te geven welke aanbevelingen zij zal overnemen en hoe zij die zo spoedig mogelijk in wetgeving zal omzetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Omtzigt en Hamer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12 (32716).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris De Krom:

Voorzitter. Ik zal direct beginnen met te reageren op de zojuist ingediende moties. Ik kom daarbij eerst op de motie-Hamer/Vermeij op stuk nr. 4. Daarin wordt de regering verzocht om een risicoanalyse te maken van de hybride uitvoering van de WGA. Tijdens het AO heb ik al toegezegd dat in 2012 nader onderzoek plaatsvindt naar de hybride uitvoering. Als ik deze risicoanalyse in dat kader kan betrekken, dan kan ik de motie zien als ondersteuning van beleid.

De tweede motie is ook ingediend door de leden Hamer en Vermeij. Daarin wordt de regering verzocht om de systematiek van de WGA-vervolguitkering aan te passen, opdat "hardship" niet langer van toepassing is in de WGA. Ik heb tijdens het algemeen overleg al gezegd dat het ILO-verdrag geen harde normen kent. Ik heb de Kamer uitvoerig over het standpunt van de regering ingelicht, zowel in een brief als tijdens het AO. Ik zie geen reden om dat standpunt aan te passen. Om die reden moet ik de Kamer het aannemen van deze motie ontraden.

In de motie-Hamer op stuk nr. 6 wordt de regering verzocht om in overleg te treden met de ILO en op korte termijn een helder tijdpad af te spreken voor de evaluatie van de WIA door de ILO. Het kabinet zal, in reactie op de zienswijze van het comité van deskundigen van de ILO, zijn eigen zienswijze op papier zetten over de WIA in relatie tot het ILO-verdrag 121. In deze kabinetsreactie zullen wij inhoudelijk de lijn volgen die ook wordt gevolgd in de brief die ik op 6 april jongstleden naar de Kamer heb gestuurd. Deze zienswijze van het kabinet zal deze zomer ter consultatie aan de sociale partners worden voorgelegd. De organisaties van werkgevers en werknemers hebben daarna volgens de formule van de procedure zes weken de tijd om hun reactie op de kabinetsvisie te formuleren. De kabinetsreactie op de zienswijze van het deskundigencomité van de ILO moet voor 1 september 2011 aan de ILO worden gestuurd. Dat is ongeveer de procedure. Ik voeg hieraan toe dat ik in juni, dus nog deze maand, zelf naar een bijeenkomst van de ILO zal gaan in Genève. Ik zal daar ook gesprekken in dit kader voeren. De Kamer wordt dus uitgebreid op de hoogte gehouden. Dat heb ik ook tijdens het AO toegezegd.

Ik kom op de motie van de heer Ulenbelt. Ik heb zojuist de procedure geschetst. De Kamer kent het standpunt van het kabinet. Dat hebben wij tijdens het algemeen overleg uitvoerig besproken. Om die reden ontraad ik de Kamer het aannemen van deze motie. Het verdrag stelt geen harde normen. Volgens het kabinet is de opvatting van het deskundigencomité van de ILO te mager onderbouwd. Wij onderschrijven dat standpunt dus niet.

In de motie-Ulenbelt op stuk nr. 8 wordt de regering verzocht, onderzoek te doen onder de groep ME/CVS-patiënten, om na te gaan wat hun inkomenssituatie is en waarom zij geen arbeidsongeschiktheidsuitkering hebben. De Kamer kent het rapport van de Inspectie Werk en Inkomen. De IWI heeft onderzoek gedaan naar de procedures bij het UWV. De conclusie van dat onderzoek was, dat dit op een zorgvuldige wijze gebeurt. De diagnose is op zichzelf niet doorslaggevend voor het recht op een WIA-uitkering. Het beleid is gericht op werken naar vermogen, en dat geldt ook voor deze groep. Dat weinig patiënten met ME/CVS recht hebben op een WIA-uitkering, zoals de heer Ulenbelt stelt, zie ik niet per definitie als een slecht teken. Om deze reden, en omdat er recent onderzoek is gedaan naar de procedure bij het UWV, ontraad ik de Kamer het aannemen van deze motie.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Omtzigt een vraag ging stellen, maar de staatssecretaris spreekt niet over een motie van hem.

De heer Omtzigt (CDA):

Nee, maar ik wil er wel een vraag over stellen. De staatssecretaris noemt namelijk een positieve conclusie uit het rapport, maar er staat bijvoorbeeld ook in dat bepaalde verzekeringsartsen contra legem handelen. Ik zou het wel op prijs stellen als de regering daar op de een of andere manier een uitgebreidere reactie – dat hoeft niet via een uitgebreid onderzoek – op geeft. Kan de staatssecretaris dat toezeggen?

Staatssecretaris De Krom:

Ik ben dat eigenlijk niet van plan. We hebben het IWI-onderzoek gehad. Daaruit blijkt onomstotelijk dat de procedure en de diagnosestelling door het UWV op een heel zorgvuldige wijze gebeurt. Ik zie daarom eigenlijk geen reden waarom ik daar op dit moment opnieuw iets aan zou moeten doen.

De heer Ulenbelt (SP):

Het onderzoek van de IWI had betrekking op de afgelopen twee of drie jaar, nadat er heel veel kritiek is geweest. Dit betekent dat de grote tegenstelling tussen 30.000 à 40.000 en 200 in het verleden is ontstaan. Ik wil daar graag nader zicht op hebben. Dat hoeft inderdaad geen uitgebreid onderzoek te zijn, maar ik vraag net als de heer Omtzigt wel om een redelijke analyse daarvan. Die kan de staatssecretaris toch wel toezeggen?

Staatssecretaris De Krom:

Ik heb zojuist het standpunt over de motie van de heer Ulenbelt verwoord. We hebben dat onderzoek al uitgebreid gedaan. Ik zie weinig reden om datgene uit te voeren wat in het dictum van de motie wordt gevraagd. Als mensen kunnen werken, zou dat op zichzelf niet slecht zijn. De vraag moet dan zijn: is de procedure goed en gebeurt dat op een goede wijze bij het UWV? Het antwoord daarop is ja. Het IWI-onderzoek heeft dit namelijk uitgewezen.

De heer Ulenbelt (SP):

Het zou heel erg mooi zijn als deze mensen inderdaad zouden werken, maar dat kan de regering zonder onderzoek ook niet zomaar stellen. Eigenlijk geeft de staatssecretaris een extra argument om het onderzoek wel uit te voeren.

Staatssecretaris De Krom:

Ik blijf bij mijn oordeel over deze motie.

Voorzitter. In de motie-Ortega-Martijn op stuk nr. 9 wordt de regering verzocht, te onderzoeken waarom het deskundigenoordeel maar beperkt wordt besproken en met voorstellen te komen hoe de benutting van het deskundigenoordeel door werkgevers en werknemers kan worden verbeterd. Mevrouw Ortega-Martijn vraagt met deze motie feitelijk om een actieve rol van het UWV gedurende de eerste twee jaar van ziekte. Dat is nu juist de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers die we met elkaar hebben afgesproken. Loondoorbetaling is een private verantwoordelijkheid. Werkgevers kunnen zich daarbij laten ondersteunen door arbodiensten. Hierbij past geen publieke inmenging. Om die reden ontraad ik deze motie.

In de motie-Ortega-Martijn op stuk nr. 10 wordt de regering verzocht, de mogelijkheid te onderzoeken om binnen het UWV mediators aan te stellen. Hiervoor geldt dezelfde argumentatie. Het betreft in de eerste plaats een private en geen publieke verantwoordelijkheid. Om deze reden ontraad ik de motie.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik ben benieuwd wat de staatssecretaris dan voorstelt om te zorgen dat werknemers uit conflictsituaties komen. Ik word geconfronteerd met situaties waarin de werkgever niet meewerkt, waardoor mensen twee jaar lang ziek thuis blijven.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Wat stelt de staatssecretaris voor om mensen te helpen uit die impasse te komen?

Staatssecretaris De Krom:

Nogmaals, deze verantwoordelijkheid hebben we expliciet bij werkgevers en werknemers zelf neergelegd. Ik heb gezegd dat arbodiensten ondersteuning kunnen bieden in dit proces. Werkgevers kunnen daar terecht. Daar past wat mij betreft geen publieke rol van het UWV in.

Voorzitter. In de motie-Omtzigt/Hamer op stuk nr. 11 wordt de regering verzocht om onderzoek te doen naar de oorzaken van de lage arbeidsparticipatie van een aantal groepen en om dat onderzoek, samen met aanbevelingen, voor december 2011 aan de Kamer aan te bieden. Daarnaast wordt de regering in deze motie verzocht om in overleg te treden met sociale partners en om harde afspraken te maken over de arbeidsparticipatie op centraal niveau en op cao-niveau. Ik heb in het algemeen overleg toegezegd dat wij de Stichting van de Arbeid over de 35-minproblematiek zullen raadplegen. We gaan daarmee in overleg. Dat overleg staat deze maand nog op de agenda. Ik heb in het algemeen overleg gezegd dat ik het verzoek om een onderzoek ook aan de sociale partners zal overbrengen. Dat zal in het overleg uitdrukkelijk ter sprake komen. Dat onderzoek moet worden gedaan, zoals in de motie wordt gevraagd, naar de oorzaken van de lage arbeidsparticipatie et cetera. Ik dacht dat ik daarover in het algemeen overleg al heel duidelijk was geweest. Als het zou leiden tot afspraken, zou ik dat heel mooi vinden. Ik kan de Kamer echter niet garanderen dat het harde afspraken zullen zijn. Dat hangt ook van de sociale partners af. Als ik het verzoek uit de motie zo mag verstaan dat de regering met klem wordt verzocht om met de sociale partners hierover in overleg te treden en in het kader van de Stichting van de Arbeid dat onderzoek te laten doen, dan zal de regering dat doen en zal zij de motie op deze wijze uitvoeren.

Ik kom op de motie van de heer Omtzigt en mevrouw Hamer op stuk nr. 12, waarin de regering wordt verzocht, binnen drie weken gemotiveerd aan te geven welke aanbevelingen uit het STAR-advies zij zal overnemen en hoe zij deze zo spoedig mogelijk in wetgeving zal omzetten. Ik zal dit op een serieuze wijze doen. Ik zal de Kamer schriftelijk een uitgebreide reactie op alle aanbevelingen uit het STAR-advies sturen. Of wij dat in wetgeving omzetten, is een andere vraag. In het algemeen overleg heb ik al aangegeven dat ik een aantal aanbevelingen uit het advies expliciet niet overneem. Daarover hebben wij met elkaar gesproken. Ik versta het laatste deel van het dictum als volgt: als de regering er de noodzaak toe ziet om iets in wetgeving te veranderen, zal zij dat doen, maar als dat niet zo is, zal zij dat uiteraard niet doen. Als ik de motie zo mag verstaan, kan ik ermee leven.

De heer Omtzigt heeft gevraagd naar de analyse van de stijging van de WIA-instroom. Daarover hebben wij ook in het algemeen overleg kort gesproken. Dat onderwerp is heel sterk gerelateerd aan de vangnetproblematiek. Op dit moment zijn wij druk bezig met een analyse van de oorzaken van die stijging en de daaraan verbonden budgettaire problematiek. Ik wil dit zo snel mogelijk doen, maar ik denk dat het najaar wordt. Als het kabinet in de analyse reden ziet om aanvullende maatregelen te treffen, kan ik mij voorstellen dat wij die analyse vergezeld van eventuele maatregelen in het najaar aan de Kamer zullen doen toekomen. Ik wil dat eigenlijk tegelijk doen.

Ik heb nog één opmerking over de motie op stuk nr. 12; dat vergat ik nog te zeggen. In het dictum staat: de Kamer "verzoekt de regering binnen drie weken gemotiveerd aan te geven" ... Dat gaat niet lukken. Het zal niet binnen drie weken lukken, maar het zal wel voor 1 oktober lukken. Als de indieners staan op die termijn van drie weken, moet ik de motie ontraden, want dat gaat ons eenvoudigweg niet lukken.

De voorzitter:

Ik kijk even naar de heer Omtzigt en mevrouw Hamer. Kan de datum worden aangepast?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik vraag de staatssecretaris om het zo snel mogelijk te doen en hij begrijpt heel goed waarom. Dan kijken wij niet op een dagje.

Staatssecretaris De Krom:

Als ook niet op een maandje wordt gekeken, dan kunnen wij het zo wel doen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende moties zal volgende week worden gestemd.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Verbeet

Naar boven