7 Vragenuur

Vragen van het lid Beertema aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, bij afwezigheid van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, over het bericht dat peuters vanaf 2,5 jaar met een leerachterstand, deze zomer beginnen op de basisschool.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris dat hij de minister even wil vervangen.

Het regeerakkoord stelt dat kinderen met een grote taalachterstand met drang en dwang gaan deelnemen aan vroeg- en voorschoolse educatie. In Rotterdam is hier een krachtig begin mee gemaakt. In De Telegraaf van gisteren lees ik de kop: Peuter al naar school. Vanaf 2,5 jaar kunnen peuters met een leerachterstand deze zomer beginnen op de basisschool. Er komt een landelijke proef in ongeveer twintig gemeenten. In Rotterdam wordt de aftrap gegeven. Dit allemaal op basis van een rapport van de Onderwijsraad van vorig jaar. Dit jaar wordt er 1 mln. uitgetrokken over de bekostiging van dit experiment. Het gaat vooral naar het opleiden van pedagogisch medewerkers op hbo-niveau.

Wij steunen dit beleid van harte, want het probleem is er nu eenmaal en het moet geadresseerd worden. Er moeten oplossingen voor komen. Wij steunen het echter niet zonder meer. Er zijn grote problemen in het onderwijs met allochtone kinderen. Juist ook in Rotterdam hebben wij te kampen met leerlingen die met een taalachterstand het basisonderwijs instromen die in acht jaar niet is weg te werken. Vervolgens schuift het probleem door naar het vervolgonderwijs. In veel gevallen is dat het vmbo en vandaar weer het mbo en het hbo. Dit is een taai ongerief dat het gehele onderwijsgebouw onder grote druk zet. Alle leerlingen en studenten hebben hieronder uiteindelijk te leiden. Het algemene niveau gaat immers grosso modo naar beneden.

Dat ligt niet zozeer aan de kwaliteit van het onderwijs. Het zijn de ouders, de gezinnen waarin de taalarme kinderen opgroeien, die taalontwikkeling in de weg staan. Ik heb drie vragen voor de staatssecretaris. Hoeveel leergroei wil de minister bewerkstelligen bij de taalontwikkeling van kinderen die zich in deze situatie bevinden? Zijn er resultaten bekend van good practices in Vlaanderen, waar dit al is ingevoerd? Ik wil weten of deze investering zich uiteindelijk terugbetaalt.

In het regeerakkoord staat ook dat ouders medeverantwoordelijk zijn, ook financieel, voor de taalontwikkeling van hun kinderen. Vindt de minister het terecht dat de Nederlandse burger gemeenschapsgeld ter beschikking moet stellen om op een heel moeizame wijze een probleem te verkleinen waar de ouders evident verantwoordelijk voor zijn? Op welke wijze gaat de minister deze ouders aanspreken?

Staatssecretaris Zijlstra:

Voorzitter. Het initiatief is inderdaad afkomstig van het advies van de Onderwijsraad van vorig voorjaar. Het valt binnen de context van het regeringsbeleid om kinderen zo veel mogelijk zonder een achterstand aan de basisschool te laten beginnen. Daarvoor hebben wij de voor- en vroegschoolse educatie. Binnen dat traject doen wij een plus, in de vorm van deze experimenten. Hoeveel leergroei willen wij daarmee bewerkstelligen, vraagt de heer Beertema. Wij willen bewerkstelligen dat er sprake is van een significante daling van de achterstand van de betreffende leerlingen. Wij zullen dit meten door middel van deze experimenten in ieder geval tot en met groep 3 van de basisschool. Wij willen vaststellen hoe die ontwikkeling verloopt door te kijken naar experimentgroepen waarin deze extra inspanningen worden verricht en vergelijkbare groepen waar dit niet gebeurt. Daartussen zullen significante verschillen moeten optreden. Nogmaals, die meting vindt plaats op zijn minst tot en met groep 3 van de basisschool.

Daarbij vragen wij op twee manieren medeverantwoordelijkheid van de ouders. Ten eerste zullen de ouders de eigen bijdrage moeten betalen zoals ook gebruikelijk is voor peuterzalen en kinderopvang. Ten tweede zullen wij de deelnemende scholen vragen om in hun curriculum zaken op te nemen over de betrokkenheid van de ouders zoals het deelnemen aan een taalcursus of eventueel aan een vervolgcursus.

De voorzitter:

Mijnheer Beertema, uw vervolgvragen?

De heer Beertema (PVV):

Ik begrijp dat het een experiment is, dat de eigen bijdrage wordt doorberekend en dat ouders worden aangespoord om naar school te gaan. Dat is mij toch nog niet genoeg, want ik vind het te vrijblijvend. Bovendien lijkt het mij niet kostendekkend. Hier is sprake van een taai probleem dat er helemaal niet hoeft te zijn. Als ouders een duidelijke keus maken voor Nederland, voor de Nederlandse taal en cultuur, is er nauwelijks een probleem. Veel ouders doen dat ook.

Om de urgentie van het probleem duidelijk maken, breng ik het volgende onder de aandacht van de staatssecretaris. In een column in de Volkskrant van gisteren verwoordde Nazmiye Oral het heel mooi. Zij schrijft over haar eigen jeugd. Een citaat: "Maar laten wij eerlijk zijn: het integreren in Nederland is vele decennia subtiel ontmoedigd door angstige ouders. Ik ben opgevoed met de code dat elke vorm van vernederlandsing een vorm van falen was. Erger nog, het betekende een gebrek aan loyaliteit (en dus liefde) aan je ouders en je wortels." Als zij met haar kinderen op straat loopt wordt zij aangesproken door andere mensen van Turkse afkomst die haar vragen: "Kunnen zij geen Turks? Wil je niet dat zij hun moedertaal kennen? Wat zonde."

Zo is de situatie nu, dat is de culturele omgeving waarin de minister met dit plan komt. Stel dat het plan werkt, en natuurlijk zal het in zekere zin succesvol zijn, wordt het dan net als in Vlaanderen uitgerold over het hele land? Dan moeten wij rekenen met extra uitgaven tot zo'n 300 mln. Waarom moeten alle ouders in Nederland, sterker nog, alle belastingbetalers uiteindelijk opdraaien voor de kosten van een probleem dat zo evident ligt bij één groep ouders? Bovendien is dit een probleem dat relatief gemakkelijk te vermijden is.

Met het bieden van een nagenoeg gratis oplossing, want dat is het toch, valt bovendien elke prikkel weg om het probleem zelf aan te pakken. Dat houd ik de staatssecretaris ook voor.

Tot slot vraag ik hem of er mogelijkheden zijn om deze problemen in eigen kring op te lossen zodat de kosten niet worden afgewenteld op ouders die hun verantwoordelijkheid wel nemen. Bestaat er zoiets als een allochtoon maatschappelijk middenveld dat zich geroepen voelt om dit probleem met kracht op te lossen?

Staatssecretaris Zijlstra:

Ik wil het misverstand wegnemen dat dit is bedoeld voor specifieke groepen zoals de allochtonen waarop de heer Beertema doelt. Wij zullen de experimenten breed uitzetten in Nederland. Ik mag het zeggen als Fries: ook in delen van Friesland komen taalachterstanden voor doordat kinderen daar in het Fries worden opgevoed en een leerachterstand in het Nederlands oplopen. Zelfs daarvoor is het niet specifiek bedoeld. De kern van het advies van de Onderwijsraad is de vraag of het zinvol is om kinderen die nu met vier jaar instromen in het basisonderwijs, eerder te laten instromen. De heer Beertema moet beseffen dat de leerplicht op vijfjarige leeftijd ingaat. Wij bieden vanaf vier jaar een goed curriculum aan waarvan veel ouders gebruikmaken, ook allochtone ouders, want er is maar weinig verschil met autochtone ouders. De kern van het advies van de Onderwijsraad is de vraag of het zinvol is om dit in het kader van de bestrijding van onderwijsachterstanden een jaar naar voren te schuiven.

De heer Beertema heeft gelijk als hij zegt dat dit forse financiële implicaties heeft. Wij willen de experimenten uitvoeren om te kunnen meten of dit zinvol is, ook in die zin dat het zich terugbetaalt in maatschappelijke relevantie en belang en in het doorstromen van dergelijke leerlingen in het onderwijs zodat zij hoger opgeleid van school komen.

Ik zie u kijken, voorzitter, maar ik raak even "begeistert" zoals de minister-president wel zegt.

Op basis van die experimenten willen wij à la Dijsselbloem, "evidence based" besluiten of dit breed zal worden uitgevoerd.

De voorzitter:

Nog een korte vraag van de heer Beertema, gevolgd door een kort antwoord.

De heer Beertema (PVV):

Ik zou graag een financiële doorrekening zien. Mocht het succesvol zijn, op wat voor bedragen moeten wij dan rekenen en hoe zal het worden bekostigd?

De voorzitter:

En wanneer krijgen wij die informatie?

De heer Beertema (PVV):

Inderdaad, wanneer krijgen wij die informatie?

Staatssecretaris Zijlstra:

Het houden van de experimenten kost 1 mln. Op basis daarvan kunnen wij vaststellen of het überhaupt zinvol is om te bekijken of het breder moet worden ingevoerd. Als het antwoord op die vraag "ja" is, zal de reële financiële informatie naar de Kamer komen; en niet eerder dan op dat moment.

Naar boven