Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Advocatenwet en de Wet op het notarisambt in verband met het verruimen van de mogelijkheden tot het spoedshalve tuchtrechtelijk optreden tegen advocaten en notarissen (31385).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Voorzitter. Zeer terecht zijn de maatschappelijke zorgen over het functioneren van de juridische beroepsgroepen. Ook vanuit de Kamer is meermalen geconstateerd dat de onder- en bovenwereld mede zo verweven kunnen zijn door medewerking van, onder andere, foute advocaten en notarissen. Niet voor niets besteedt – misschien moet ik zeggen: schijnt te besteden – de parlementaire werkgroep die op dit moment bezig is met afronding van haar rapport juist ook veel aandacht aan die verantwoordelijkheden.

Advocaten en notarissen die hun boekje te buiten gaan, moeten flink en hard worden aangepakt, maar zoals het nu is geregeld, is dat vaak mosterd na de maaltijd. Het kan jaren duren voordat een klacht gegrond wordt bevonden en voordat een advocaat of een notaris ook daadwerkelijk wordt gestraft. Er is daarom grote behoefte aan om advocaten en notarissen al aan te pakken op het moment dat zij dreigen te ontsporen. Het is dus heel goed dat het straks voor tuchtrechters mogelijk wordt om al in een vroeg stadium in te grijpen.

  • Met zo'n spoedprocedure kunnen wij straks erger kwaad voorkomen. Gezien het grote maatschappelijk draagvlak voor het wetsvoorstel – het vloeit voort uit een Kamerbreed aangenomen motie, en zelfs de Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie vragen om snelle invoering van het wetsvoorstel – zegt het CDA dat wij inderdaad vaart moeten maken met de plenaire afronding. Daarom heb ik nu nog een enkele vraag.

Behalve voor advocaten en notarissen bestaat er in de praktijk ook behoefte aan om voor andere wettelijk gereglementeerde beroepen spoedvoorzieningen toe te passen. Tevreden is het CDA dan ook met de aankondiging van de staatssecretaris dat de Kaderwet tuchtrecht die wij hier verwachten, zal voorzien in die uitbreiding tot andere juridische beroepsgroepen. Wij lezen echter dat de staatssecretaris deze kaderwet pas in het najaar ter consultatie wil voorleggen. Hallo, denk ik dan, dat betekent dat wij op zijn vroegst pas volgend jaar om deze tijd een wetsvoorstel kunnen verwachten. Klopt deze inschatting een beetje, en kunnen wij deze spoedprocedure dan niet beter meteen een op een implementeren voor de andere beroepsgroepen? Graag krijg ik een reactie van de staatssecretaris op dit punt.

Niemand in deze zaal zal ontkennen dat snel moet worden opgetreden tegen advocaten en notarissen die hun boekje te buiten gaan. Toch wil het CDA hier benadrukken dat niet lichtzinnig moet worden omgesprongen met het toepassen van een spoedvoorziening. Alleen bij excessen moet worden opgetreden. Niettemin blijft de kans bestaan dat een advocaat of een notaris achteraf onterecht is beschuldigd. Het leed is dan eigenlijk al geschied en de naam van de advocaat of notaris is beschadigd. Heeft de advocaat of de notaris in zulke gevallen genoeg juridische mogelijkheden om genoegdoening te krijgen? Zijn er voldoende juridische instrumenten voorhanden?

De heer Teeven (VVD):

De wet spreekt van het ernstig vermoeden van een schending van artikel 46 van de Advocatenwet. Wat verstaat het CDA onder "excessen"? U noemt dit, maar het is wel iets meer dan een ernstig vermoeden. "Excessen" slaat op een zeer ernstig vermoeden. Volgens mij is een ernstig vermoeden genoeg. Wat bedoelt u met "excessen"? Kunt u daarvan een voorbeeld noemen?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

In de wet staat ook dat het moet gaan om een advocaat of een notaris die dreigt te ontsporen. Ook dat is iets waarvan wij straks in de praktijk moeten uitvinden waar precies die grens ligt. Ik ben het helemaal met u eens dat wij die grens nog moeten zien te vinden. Dreigen te ontsporen of ernstig vermoeden zijn punten waarbij wij aanhaken. Dat hebben wij in de wet opgenomen. Als ik het heb over excessen, bedoel ik uitdrukkelijk dat wij hierbij op de rand moeten gaan zitten. Wij moeten oppassen om hierover niet te lichtzinnig te denken en moeten ons goed realiseren wat wij advocaten en notarissen aandoen.

De heer Teeven (VVD):

Wellicht help ik u met het volgende wat op weg en wellicht laat de staatssecretaris zich hierover straks ook nog uit. Denkt de CDA-fractie hierbij bijvoorbeeld aan strafrechtadvocaten die niet ter behartiging van de belangen van de cliënt optreden, maar meedoen aan het strafbare feit van hun cliënt? Is dit volgens de CDA-fractie een voorbeeld van een exces? Of vindt de fractie dat het moet gaan om het behartigen van belangen en niet om het meedoen aan het strafbare feit?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Het lijkt mij verstandig om mij hier niet over voorbeelden uit te spreken. Ik laat dat over aan de staatssecretaris en de praktijk. Het is mijn taak om erop te wijzen dat de Kamer op dit punt een verantwoordelijkheid heeft.

Ik kom op de langverwachte uitvoering van de CDA-motie waarmee het voor notarissen mogelijk wordt gemaakt om na hun 65ste door te werken. Dit is in de ogen van mijn fractie iets dat in deze tijd doodnormaal zou moeten zijn. Wij mogen mensen niet belemmeren om na hun 65ste door te werken. In ons eigen participatiebeleid wordt uitgeschreeuwd dat wij deze mensen hard nodig hebben. Waarom zouden wij voor notarissen de grens bij 65 jaar leggen, terwijl die voor rechters en burgemeesters al op 70 jaar ligt? Ik ben daarom blij dat de staatssecretaris in het wetsvoorstel heeft aangegeven dat aan deze motie uitvoering zal worden gegeven.

Wij lezen echter ook dat de notaris die al 65 is geworden, niet meer een, twee, drie terug kan naar zijn oude plek. Dit is met name niet het geval als er een opvolger is benoemd. Ik begrijp dat wij de rechtsgevolgen niet zomaar overboord kunnen zetten, maar in feite wordt hierdoor de overgangsregeling vrij loos. De goeie man of de goeie vrouw in kwestie wil immers vaak wel terugkeren, maar wordt daartoe niet in staat gesteld. Ik vraag de staatssecretaris of het volgende een optie is. In de overgangsregeling zouden wij kunnen opnemen dat als de notaris 65 jaar is geworden, zijn opvolger slechts tijdelijk, voor zes maanden wordt benoemd. De overgangsregeling duurt immers zes maanden. Als de oudere notaris binnen deze termijn aangeeft dat hij wil doorwerken, kan hij zijn plek gewoon weer innemen. Kan de staatssecretaris hierop reageren?

De voorzitter:

Voor zover ik goed ben geïnformeerd, maakt dit geen deel uit van deze wetswijziging.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Dat is wel het geval, voorzitter. Dit wordt genoemd in de nota van wijziging.

De voorzitter:

Het wordt genoemd in de nota van wijziging. Het spijt mij, ik heb iets gemist. Ik vraag het maar.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. De laatste tijd worden wij helaas te vaak geconfronteerd met dubieuze zaken waarbij advocaten en notarissen zijn betrokken. In de praktijk is gebleken dat het niet mogelijk is om in die gevallen snel en afdoende te reageren op signalen over malversaties van advocaten en notarissen. Ook is het niet mogelijk om snel maatregelen te nemen zodat dit kan worden voorkomen. De mogelijkheid van het spoedshalve tuchtrechtelijk optreden kan voor deze leemte een oplossing bieden. De SP-fractie verwelkomt dit wetsvoorstel, omdat daarin de mogelijkheid wordt geboden om ook fraude door de leden van deze zeer belangrijke beroepsgroepen aan te pakken.

Het wetsvoorstel heeft de instemming van zowel de Nederlandse Orde van Advocaten als de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie. Ik benadruk echter dat de beroepsorganisaties niet kunnen volstaan met het geven van instemming. Zij zullen een actieve rol moeten spelen en voortvarend moeten reageren op signalen die in dit wetsvoorstel worden bedoeld. De staatssecretaris heeft op vragen van mijn fractie geantwoord dat de voorwaarden van het ambtshalve op de hoogte raken ruim moeten worden uitgelegd. Ook berichten in de media of eigen waarnemingen kunnen een grond zijn voor spoedshalve tuchtrechtelijk optreden. Dit vraagt een grote alertheid van de beroepsorganisaties. Het is vanzelfsprekend dat daarbij vooraf zorgvuldigheid in acht moet worden genomen.

Het spoedeisende karakter van de maatregel vereist dat een advocaat of een notaris niet op formele gronden een verzoek kan frustreren. In de voorgestelde procedures zijn naar mijn mening voldoende waarborgen voor de advocaat en de notaris opgenomen om zich te verdedigen tegen de aantijging, zonder dat daarbij de behandeling van de zaak moedwillig kan worden gefrustreerd. Ook de mogelijkheid van voorlopige voorzieningen op maat zorgt ervoor dat de zorgvuldigheid en doeltreffendheid in ieder geval in acht moeten worden genomen. Op die manier kan in ieder geval deugdelijk worden gereageerd op frauduleus handelen.

Ik heb toch nog een aantal vragen in dit stadium van de behandeling van het wetsvoorstel. In artikel 106 wordt een termijn genoemd voor de notarissen. Voor de voorzitter van de kamer van toezicht is de termijn voor het nemen van een beslissing in de spoedprocedure 30 dagen. Die termijn kan nog een keer worden verlengd met 30 dagen. In geval van spoed, in geval van een ernstige situatie waarin je onmiddellijk zou moeten optreden en je moet voorkomen dat erger ontstaat, kunnen er in principe al twee maanden overheen gaan voordat er een beslissing genomen wordt. Mijn fractie vindt dat veel en veel te lang. Wij pleiten ervoor dat die termijn gehalveerd wordt. Dan stellen wij dus een termijn van twee weken voor het nemen van een beslissing. Die kan dan hoogstens nog een keer verlengd worden met twee weken.

In artikel 106 wordt voor de notarissen vastgelegd wanneer een beslissing moet worden genomen, maar een dergelijke termijn ontbreekt ten enenmale bij de advocaten. Daar kan echter ook sprake zijn van een spoedeisende situatie, waarin onmiddellijk maatregelen getroffen moeten worden. In artikel 60ab en volgende wordt alleen een termijn van zes weken genoemd. Die heeft betrekking op het indienen van de klacht, dus op de bodemprocedure. Er wordt echter geen voorziening opgenomen in het geval er sprake is van een verzoek aan de raad van discipline van de kant van de deken binnen welke termijn de raad moet beslissen. Ik denk dat het net als bij de notaris zaak is, ondanks dat de raad van discipline vaker bij elkaar komt, zo blijkt uit de stukken, vast te leggen binnen welke termijn een beslissing genomen moet worden over dat verzoek. Ik wil graag dat daarvoor de termijn veertien dagen wordt, met de mogelijkheid die te verlengen met veertien dagen.

Dan heb ik een vraag over de redactie van artikel 106. Artikel 106 bestaat nu al. Er staat cumulatief een drietal voorwaarden genoemd. In het nieuwe artikel, zoals het nu in het wetsvoorstel staat, is een paar dingen door elkaar gaan lopen. In artikel 106 zijn twee situaties denkbaar. In de eerste plaats is het denkbaar dat er een klacht wordt ingediend tegen een notaris. In de tweede plaats is het denkbaar dat er bij de voorzitter van de kamer van toezicht een idee kan ontstaan over een ernstige situatie waarin gevaar bestaat voor benadeling. Zowel in lid 1 als in lid 3 wordt steeds slechts gesproken over de klacht. Dat is een van de twee situaties die zich kunnen voordoen. In lid 1 gaat het om de duur van de voorlopige voorziening. Die wordt gekoppeld aan de duur van de klacht, maar wat als er geen klacht is ingediend, zodat er gewoon sprake is van bij de voorzitter aanwezige vrees voor een aanzienlijke benadeling van de belangen die moeten worden beschermd? Hetzelfde zie je in lid 3. Daar wordt de klacht slechts genoemd, maar niet de situatie waarin sprake is van een overtuiging, idee of vrees bij de voorzitter dat er sprake is van een ernstige situatie waarin moet worden opgetreden. Naar mijn idee is dit wetsartikel niet goed geformuleerd, omdat de sanctie of het rechtsgevolg niet consequent aan die twee mogelijkheden is gekoppeld; neen, slechts aan de klacht. Ik ben benieuwd naar de mening van de staatsecretaris. Moet dit artikel 106 niet worden bijgesteld? Ik heb over de beslistermijn en de duur van de beslistermijn een amendement ingediend dat, zoals ik zojuist heb aangegeven, uitgaat van een termijn van veertien dagen voor beide beroepsgroepen.

Ik heb nog een vraag. Hoe moet er worden gehandeld wanneer een betrokken notaris verzoekt om opheffing van de schorsing of voorlopige voorziening, zoals beschreven in artikel 106, lid 4? Wordt in geval van het zelf kennis dragen bij de voorzitter van de kamer van toezicht alleen de notaris gehoord en bij de klacht, wanneer een klacht is ingediend, de notaris en de klager? Ook dat is niet duidelijk in artikel 106.

De SP-fractie hecht er waarde aan dat duidelijkheid wordt geboden aan burgers over de advocaat of notaris die een maatregel krijgt opgelegd. Om de burgers te beschermen is mijn fractie er voorstander van dat de tuchtrechtelijke maatregelen, dus ook de spoedmaatregelen, met naam en toenaam worden gepubliceerd.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Dit wetsvoorstel beoogt, ruimere mogelijkheden te bieden tot het spoedshalve tuchtrechtelijk optreden tegen advocaten en notarissen van wie een ernstig vermoeden bestaat dat zij beroepsmatig ontsporen of dreigen te ontsporen. Naar het oordeel van de VVD-fractie gaat het daarbij niet om excessen. "Ernstig vermoeden" is een iets mindere graad.

Met het wetsvoorstel wordt uitvoering gegeven aan de motie-Wolfsen c.s., waarvoor, zoals andere sprekers al hebben opgemerkt, Kamerbrede steun bestond. Deze motie ging over een spoedprocedure in de Advocatenwet c.q. de Wet op het notarisambt, waarbij de advocaat dan wel de notaris kan worden geschorst. Het wetsvoorstel voorziet in een spoedprocedure tot het treffen van voorlopige voorzieningen zoals schorsing. Zulke spoedmaatregelen kunnen dienen ter overbrugging van de periode tot aan de definitieve beslissing in de normale tuchtprocedure die in zo'n geval gestart moet worden tegen de betrokken advocaat of notaris. Daarmee wordt voorkomen dat de betrokken beroepsuitoefenaar in afwachting van een definitieve beslissing in de normale tuchtprocedure kan doorgaan met het verrichten van handelingen die de belangen van cliënten of soms ook derden ernstig kunnen schaden en die ernstige schade kunnen toebrengen aan het vertrouwen in de beroepsgroep. Tevens is de leeftijdswijziging geregeld.

Eigenlijk wil onze fractie maar één punt inbrengen, maar dat is wel een heel vervelend punt. Wij hebben dit niet eerder in de schriftelijke wisseling naar voren gebracht. Het heeft iets te maken met het amendement van de heer De Wit en de reden waarom onze fractie tegen de korte termijn in dit amendement is. Het gaat ons om de rol van de dekens. Ik vraag mij af of de dekens van de Orde van Advocaten in de negentien afzonderlijke arrondissementen eigenlijk wel allemaal voldoende geëquipeerd zijn om dergelijke zware verzoeken tegen collega's in te dienen. Ik heb met het oog op de behandeling hier in de plenaire zaal enige informatie ingewonnen onder advocaten. Ik heb kriskras door de beroepsgroep, zowel strafrechtadvocaten als civiele advocaten, gevraagd hoe zij tegen dit wetsvoorstel aankijken

Mij viel op dat over de negentien arrondissementen het beeld van de kwaliteit van de deken van arrondissement tot arrondissement totaal verschillend is. Soms zijn dekens verbonden aan een groot kantoor en kunnen zij hun volledige tijd vrijmaken om het dekenaat uit te oefenen binnen de Orde van Advocaten, maar soms ook zijn dekens eenpitters, goedwillende juristen, die er trots op zijn dat zij primus inter pares zijn binnen één arrondissement, maar die nauwelijks ondersteuning hebben.

Dat klemt een beetje, want de deken wordt verplicht om zijn klacht nader te specificeren met een verklaring, indien de advocaat bijvoorbeeld al eerder is veroordeeld door de tuchtrechter. Je zou je kunnen voorstellen dat er op enig moment een lichtere veroordeling of een berisping is geweest. Als dat zo is, moet de deken die een verzoek indient in de zin van artikel 46, lid 5 van het wetsvoorstel, daarbij een verklaring voegen. Hij moet dus daadwerkelijk iets zeggen over de geschiedenis van een collega, een advocaat die in het bewuste arrondissement al eerder is veroordeeld.

Onze fractie vraagt zich af of de deken altijd de mogelijkheid en de kennis heeft om een dergelijke verklaring op te stellen. Ik zou mij bijvoorbeeld de situatie kunnen voorstellen dat de deken van persoon is gewisseld. Op moment A, waarop een advocaat binnen het arrondissement is veroordeeld, is deken 1 in functie, en op moment B, wanneer de verklaring moet worden gemaakt, deken 2. Dit betekent dat van iedere tuchtrechtelijke maatregel een dossier moet worden opgesteld door de deken in het gegeven arrondissement, waarop een volgende deken kan voortborduren. Daarover staat niets in het wetsvoorstel noch in de stukken die naar aanleiding van het wetsvoorstel gewisseld zijn. Als zo'n dossier niet wordt aangelegd, kun je moeilijk komen tot de verklaring als bedoeld in artikel 46, lid 5.

Kan de staatssecretaris uiteenzetten of zij opeenvolgende dekens wel voldoende in staat acht om zo'n verklaring op te maken? Ziet zij ook dat bij hoger beroep in de tuchtprocedure dit nog ingewikkelder kan worden? Dan verstrijkt nog meer tijd. Als een advocaat beroep instelt bij het hof van discipline, gaat er nog meer tijd overheen en zou het kunnen zijn dat er alweer een andere deken is. Daarin zit een bepaald tijdsverloop in.

Ik let op het belang van het verzoek van de deken In artikel 60ab, lid 1 staat: "op verzoek van de deken van de orde waartoe de advocaat behoort". Bij mij rijst de vraag of zijn functie wel een functie is voor een deken en of hij in elk arrondissement die last kan dragen. Is er kortom voldoende ondersteuning voor de deken? Laten wij niet vergeten dat de deken bepaalt of er actie wordt ondernomen. Hij of zij dient een verzoek in. Dan gaat de molen draaien. De VVD-fractie is hier absoluut niet op tegen, maar uit de gedachtewisseling die wij met tientallen advocaten hebben gehad, is de indruk ontstaan dat het in sommige arrondissementen heel goed geregeld is en in andere niet. Is het niet noodzakelijk dat als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, de staatssecretaris met de Orde van Advocaten in overleg treedt, om zo spoedig mogelijk te komen tot een protocol van de zijde van de orde, waarin een aantal handvatten wordt gegeven aan de dekens in de negentien arrondissementen? Dit protocol moet voorschrijven wanneer een verzoek wordt gedaan en wanneer niet. Misschien is dit protocol er al. Onze fractie weet dat niet, maar wij zouden graag wat meer duidelijkheid krijgen van de staatssecretaris.

Tot de heer De Wit zeg ik: als de deken niet goed geëquipeerd is en geen ondersteuning heeft, omdat hij bijvoorbeeld eenpitter is, zou hij wel eens heel veel behoefte kunnen hebben aan de termijn van zes weken. Hij heeft die termijn nodig om het verzoek goed te onderbouwen, inclusief de verklaring die er eventueel bij moet. Onze fractie denkt dus dat de termijn van zes weken die in de wet wordt genoemd eigenlijk wel nodig is. Wij zien het belang wel dat de heer De Wit noemt. Een advocaat heeft belang bij een spoedige beslissing. Uit de gesprekken binnen de beroepsgroep is mij ook wel duidelijk geworden dat een advocaat ook belang heeft bij een goede onderbouwing van het verzoek door de deken. Dat belang is misschien nog wel groter dan dat van een snelle beslissing.

De heer De Wit (SP):

De heer Teeven ziet toch ook dat een termijn kan oplopen naar maar liefst twaalf weken? Hij spreekt over de advocaat, die hij terecht wil beschermen. Ik denk aan de situatie die ontstaat als een advocaat helemaal op het verkeerde pad zit. Het gaat erom dat je tanden moet laten zien als orde of als denken. Je moet dus niet geconfronteerd worden met veel te lange termijnen, waardoor je tandeloos wordt.

De heer Teeven (VVD):

De heer De Wit en ik verschillen op dat punt totaal niet van mening. Wij moeten tanden laten zien. De huidige wet maakt het mogelijk dat je snel je tanden laat zien. Ook maakt de huidige wet het naar mijn oordeel mogelijk dat je het verzoek en eventueel de verklaring met een dossier onderbouwt. Ik maak mij werkelijk zorgen over goedwillende dekens, Deze eenpitters kennen in bepaalde arrondissementen een collega soms helemaal niet. Een deken kan een civiel advocaat zijn, terwijl de onderzochte persoon een strafadvocaat is of andersom. Zo'n deken moet dan binnen twee weken het dossier op orde hebben waarmee hij naar de raad van discipline gaat. Enerzijds onderken ik het dus wel. Maar het snelheid is in het huidige wetsvoorstel mogelijk. De heer De Wit stelt in zijn amendement dat het altijd snel moet. Ik hoor graag van de staatssecretaris of zij met de orde een protocol gaat opstellen, zodat het in ieder geval in de negentien arrondissementen allemaal op dezelfde manier gebeurt. Daar klemt het amendement van de heer De Wit een beetje.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Bij mijn weten zijn er ongeveer 15.000 advocaten, 1500 notarissen en 2100 kandidaat-notarissen in ons land. Ik mag toch hopen – ik verwacht dit eigenlijk ook wel – dat het aantal gevallen dat zich leent voor de toepassing van de meest vergaande voorlopige voorziening waarin het wetsvoorstel voorziet, namelijk de schorsing, in verhouding tot het totaal aantal justitiabelen waarop dat van toepassing zou kunnen zijn, toch maar heel beperkt zal blijken te zijn. Zelfs als mijn verwachting en hoop bewaarheid worden, als een advocaat of notaris wordt onderworpen aan een voorlopige voorziening in de vorm van een onmiddellijke schorsing, zijn de gevolgen dan wel heel groot. De praktijkuitoefening komt onherroepelijk in de knel en ook de reputatie van die advocaat of notaris wordt onmiddellijk en publiekelijk in een slecht daglicht geplaatst. Bonafide cliënten zullen hem of haar al snel de rug toekeren. Kortom, een voorlopige voorziening in de vorm van een onmiddellijke schorsing heeft onvermijdelijk grote reputatieschade en economische schade tot gevolg. Zo'n onmiddellijke schorsing zal funest zijn voor de toekomst van de betreffende advocaat of notaris. Het ligt dan ook zeker voor de hand om met het inzetten van dat wel heel vergaande middel van de onmiddellijke schorsing terughoudend en zorgvuldig te zijn.

De belangen die met de voorlopige voorziening worden beschermd, kunnen natuurlijk van groot gewicht zijn. In het voorliggende wetsvoorstel wordt de belangenafweging in handen van de beroepsgroepen zelf, namelijk de deken van de Orde van Advocaten, de raad van discipline, respectievelijk de voorzitter van de kamer van toezicht, gelegd.

Mijn fractie heeft in dit verband in ieder geval enkele vragen over de termijnen in het wetsvoorstel; de heer De Wit heeft al een punt op dit terrein aangeroerd, maar ik wil ook nog enkele andere noemen en de mening van de staatssecretaris daarover vernemen.

Artikel 60ab, lid 4, Advocatenwet opent de mogelijkheid voor de raad van discipline om op verzoek van de desbetreffende advocaat de reeds uitgesproken of opgelegde voorlopige voorziening op te heffen. Op dit moment bepaalt het wetsvoorstel echter niet binnen welke termijn de raad van discipline een beslissing moet nemen op zo'n verzoek. Waarom is geen termijn voorgeschreven? Zou het niet beter zijn dat wel te doen?

Eenzelfde vraag speelt ook bij het hoger beroep tegen een voorlopige voorziening, waartoe het voorgestelde artikel60ad Advocatenwet de mogelijkheid biedt. Zou ook hier niet voorgeschreven kunnen worden binnen welke termijn zo'n hoger beroep in behandeling moet worden genomen en binnen welke termijn een beslissing erop moet volgen? Deze vragen gelden natuurlijk ook, mutatis mutandis, bij de herzieningsmogelijkheid en het hoger beroep in geval van onmiddellijke schorsing van een notaris.

Wat zijn de gevolgen als ondanks alle terughoudendheid en zorgvuldigheid bij de toepassing van een voorlopige voorziening – in het bijzonder een schorsing – en ondanks de aanvankelijk ernstige vermoedens uiteindelijk niet komt vast te staan dat die advocaat of notaris die het lijdend voorwerp is, populair gezegd "fout heeft gehandeld"? Komt dan alle toegebrachte reputatieschade en financiële schade uitsluitend voor rekening van de betrokken advocaat of notaris of kan hij die schade misschien nog verhalen? Zo ja, waar en op wie? Als een verdachte in een strafzaak wordt vrijgesproken, stelt het Wetboek van Strafvordering de strafrechter in staat om een schadeclaim van de vrijgesproken verdachte te beoordelen en daarover te beslissen. Moet een dergelijke regeling wellicht ook in het leven worden geroepen ten aanzien van een geschorste advocaat of notaris jegens wie de aanvankelijke klacht uiteindelijk geen steek blijkt te houden?

Ten slotte vraag ik de staatssecretaris of de voorlopige voorziening, bijvoorbeeld de schorsing van een advocaat, ook zou kunnen worden opgelegd aan een advocaat die bij herhaling de rechtspraak schoffeert en die aankondigt dat te zullen blijven doen, omdat het tot zijn principes behoort. Ik doel hierbij natuurlijk op een advocaat – wij kennen allemaal het recente voorbeeld – die op grond van zijn islamitische principes niet wil opstaan als rechters de zittingzaal betreden en verlaten. Zo'n handelen betaamt toch geen behoorlijk advocaat of ziet de staatssecretaris dat wellicht anders?

De heer Heerts (PvdA):

Voorzitter. De voorliggende wetswijziging werd op 12 maart 2008 ingediend en wordt vandaag al behandeld. Zo'n korte tijd tussen indiening en behandeling hebben wij de laatste periode niet met heel veel wetten meegemaakt.

Wat mijn fractie betreft, is dit het begin van het stevig onder de loep nemen van het tuchtrecht voor advocaten en notarissen. Misschien komen daar nog andere beroepsgroepen bij. Vorige week kondigden de advocaten aan, vliegende brigades in te zullen zetten om zo scherper toe te zien op de financiële huishouding van de beroepsgroep en deze goed te controleren. Om misverstanden te voorkomen: dit zijn niet de vliegende brigades die de VVD in Gouda in wil zetten. Als de beroepsgroep zelf al vindt dat zoiets nodig is, is de voorliggende wetswijziging slechts het begin van het reinigen in de beroepsgroep zelf. In die zin hebben wij hier een eerste aanvang mee genomen.

Afgelopen zomer heb ik op mijn werkbezoeken ontdekt dat er een groot draagvlak is voor een snelle en spoedige behandeling van deze wetswijziging, zodat er een aanvang kan worden gemaakt met het corrigeren van beroepsgenoten in eigen kring. Deze wetswijziging, die als doel heeft ruimere mogelijkheden te bieden, is een uitwerking van de motie van mijn voormalige fractiegenoot Wolfsen. Uiteraard zijn wij er blij en ingenomen mee. Heel veel vragen heeft mijn fractie niet, omdat de gehele beroepsgroep achter deze wijziging staat.

Mijn fractie beziet deze wetswijziging in een breder kader. Collega Van Vroonhoven refereerde hier al aan. De komende periode zal in de Kamer verder worden gesproken over de verwevenheid van de onderwereld en de bovenwereld. Als ik mij niet sterk vergis, zal de positie van notarissen en advocaten hierbij nadrukkelijk aan de orde komen.

Wat mijn fractie betreft, gaan wij er alles aan doen om nog voor de jaarwisseling deze wetswijziging te kunnen afkondigen. Vragen aan de staatssecretaris heeft mijn fractie niet meer. De voorliggende wetswijziging is een volledige uitwerking van een door ons ingebrachte motie. Als de staatssecretaris ook in de nota naar aanleiding van het verslag alle vragen beantwoordt, is het aan de Kamer om zo snel mogelijk de wetsbehandeling mogelijk te maken. Wij wensen haar en haar ambtenaren veel succes.

De voorzitter:

Ik schors de vergadering voor de voorbereiding door de staatssecretaris van haar beantwoording.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Albayrak:

Voorzitter. Alle woordvoerders hebben het debat dat wij nu voeren, terecht geplaatst in het kader van het bredere debat over vertrouwen in en integriteit van de juridische beroepsgroepen. Deze begrippen staan bij mij voorop, als het om advocaten en notarissen gaat. Het gaat om twee juridische beroepen met een belangrijke maatschappelijke functie en waaraan in onze rechtsorde een bijzondere positie toekomt. Je mag van deze beroepsbeoefenaren dan ook iets extra's verwachten, wat zij in de meerderheid van de gevallen ook bieden. Maar soms gaat het mis; advocaten en notarissen kunnen een keer over de schreef gaan. En als zij dat doen, kan het vertrouwen dat wij in hen stellen, geschaad worden. Eén incident bij een enkel notaris- of een advocatenkantoor kan schadelijk zijn voor het publieke vertrouwen in de hele beroepsgroep. Het fundamentele belang van dit goede vertrouwen voor het maatschappelijk verkeer kan moeilijk worden overschat. In dat geval moet er worden ingegrepen en daarvoor hebben wij het tuchtrecht. Via dat tuchtrecht wordt er gewerkt aan het vertrouwen dat wij in advocaten en notarissen stellen, en aan de kwaliteit van de beroepsuitoefening.

Met het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, worden enkele moties van de Kamer uitgevoerd. Het was de wens van de Kamer om, bovenop de maatregelen die al mogelijk zijn en bovenop de trajecten waaraan wij zijn begonnen, met dikke rapporten over onder andere de harmonisatie van het tuchtrecht, nog een extra mogelijkheid te creëren om snel op te treden tegen individuen die het belang van een veel grotere beroepsgroep schaden. Eén van die moties vraagt uitdrukkelijk om een spoedwet. Daarover hebben wij het vandaag, maar – en dat was zojuist even het misverstand – wij praten vandaag over meer. Om precies te zijn: over drie zaken. In de eerste plaats over een manier om advocaten en notarissen sneller tuchtrechtelijk aan te pakken. In de tweede plaats hebben wij het over de verhoging van de leeftijdsgrens voor notarissen van 65 naar 70 jaar. In de derde plaats gaat het – maar als ik de Kamer goed heb beluisterd, heeft zij daarover niet gesproken – om het overleggen van tuchtrechtelijke antecedenten van advocaten aan de tuchtrechters. Ik ga ervan uit dat de Kamer het met dat onderdeel eens is.

Het gaat om drie onderwerpen waaraan zowel de Kamer als ikzelf groot belang hechten. Uit het verslag van de Kamer kon ik al opmaken dat ik heel veel steun krijg voor het voorliggende wetsvoorstel. Maar ook de beroepsorganisaties, de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, zijn voorstanders van deze regelingen. Dit lijkt mij een prima basis om vandaag tot besluitvorming te komen.

Het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen, moet de Kamer ook nadrukkelijk in relatie zien tot een aantal andere ontwikkelingen. Wij hebben het daar vandaag eigenlijk niet over, maar tegelijkertijd ook weer een beetje wel. Want wat is er verder nog aan de hand? Ik noem een paar actuele onderwerpen die met advocaten en notarissen te maken hebben: advocaten die niet opstaan voor de rechter – ik zal daarover zo meteen nog iets zeggen in antwoord op een vraag van de heer De Roon – advocaten die verweten wordt dat zij loopjongens van criminelen zijn, notarissen die ervan worden verdacht dat zij frauduleuze transacties faciliteren, het maken van misbruik van derdenrekeningen et cetera. Ik denk dat deze onderwerpen eenieder de laatste tijd nauwelijks kunnen zijn ontgaan; daarvoor hoeft men niet eens de berichten in de media over dit onderwerp nauwgezet te volgen. Het gaat stuk voor stuk om onderwerpen die wat mij betreft volkomen terecht aandacht krijgen. Ze moeten dus ook allemaal een plaats krijgen in die algemene discussie over wat wij van advocaten en notarissen mogen verwachten. Het bredere debat hierover gaan wij nog met elkaar voeren. De Kamer heeft al voor 26 november een algemeen overleg gepland over de aanpak van de georganiseerde misdaad, fraude en financieel-economische criminaliteit, waaronder dus ook vastgoedfraude, en de positie van juridische dienstverleners daarbij. Wij wachten nog op het rapport van de commissie-Joldersma; mevrouw Van Vroonhoven noemde deze commissie en de werkzaamheden ervan ook al.

Vervolgens hebben wij nog de wetsvoorstellen in reactie op het rapport-Hammerstein en het rapport-Van Wijmen over het toezicht op het notariaat en de positie van de advocaat in de rechtsorde. En last but – zeker – not least is het wetsvoorstel-Huls in aantocht, waarin het tuchtrecht voor de negen wettelijk geregelde beroepen wordt geharmoniseerd. In dat samenspel moeten wij deze spoedwet zien.

Ik zal de vragen van de leden per onderwerp behandelen en begin met de spoedprocedure en het snelle tuchtrecht. Daarbij heeft een aantal sprekers stilgestaan. Dat onderdeel is een uitvoering van de motie-Wolfsen c.s. De heer Wolfsen is inmiddels geen Kamerlid meer, zoals wij allen weten, maar een aantal medeondertekenaars van de motie is vandaag in de zaal aanwezig. Ik zie de heer De Wit en de heer Teeven. Ook bij de andere woordvoerders is dit wetsvoorstel, zoals ik hun inbreng in eerste termijn gehoord heb, in goede handen. In de motie wordt gevraagd om met voorrang wettelijke maatregelen te treffen, opdat spoedshalve kan worden opgetreden bij ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Soms is een vergrijp zo ernstig dat meteen maatregelen getroffen moeten worden. Er kan dan niet worden gewacht op de normale tuchtzaak, die soms maanden en soms een jaar in beslag neemt, maar er moet meteen worden overgegaan tot bijvoorbeeld een schorsing of een andere voorziening.

Het zal inderdaad, zeg ik met de woordvoerders die het zo omschreven, moeten gaan om zeer uitzonderlijke situaties, waarmee niet lichtzinnig mag worden omgegaan. Mevrouw Van Vroonhoven zei dat ook. Juist zulke situaties vragen om een stevige aanpak. In het interruptiedebat werd, toen mevrouw Van Vroonhoven sprak, gevraagd naar voorbeelden: waar gaat dit dan om, over welke voorbeelden hebben wij het? In de nota naar aanleiding van het verslag heb ik zelf al enkele voorbeelden genoemd van handelen waarbij direct ingrijpen nodig zou kunnen zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om een notaris tegen wie het ernstige vermoeden bestaat van het opzettelijk faciliteren van frauduleuze vastgoedtransacties. Het kan ook gaan om een advocaat tegen wie het ernstige vermoeden bestaat dat hij criminelen helpt door zwartgeldtransacties toe te laten op zijn derdenrekening. Dat zijn twee concrete voorbeelden waarvan ik denk, dat zij zich ervoor lenen om met deze spoedwet tegen op te treden.

Mevrouw Van Vroonhoven merkt terecht op, dat er behoefte is om ook voor de andere wettelijk geregelde beroepsgroepen een spoedvoorziening in te voeren. Zij vraagt daar uitdrukkelijk om en zij vraagt waarom ik dat niet doe met deze spoedwet. Ik ben er ook van overtuigd dat wij die kant op moeten, maar dát gaan wij doen met het wetsvoorstel-Huls. Mevrouw Van Vroonhoven vroeg of het klopt dat het wetsvoorstel-Huls er op zijn vroegst in september volgend jaar zal zijn. Zij weet hoe het debat in de Kamer gelopen is. Wij moesten het daardoor even terugnemen en bespreken met alle belanghebbenden. Mevrouw Van Vroonhoven heeft daar ook uitdrukkelijk om gevraagd. Zij vraagt nu of wij van deze spoedwet gebruik kunnen maken om dat ook voor de andere groepen te regelen. Daarover wil ik het volgende zeggen. Dat wetsvoorstel gaat over veel meer dan alleen die spoedvoorziening. Het harmoniseert zo veel mogelijk het tuchtprocesrecht van de negen wettelijk geregelde beroepsgroepen. Daaronder vallen advocaten en notarissen, maar ook deurwaarders, dierenartsen, loodsen en accountants.

Laat ik vooropstellen dat ik niet van plan ben het wetsvoorstel-Huls pas in het najaar van 2009 bij de Kamer in te dienen. Ik maak daar veel meer spoed mee en de voorbereidingen zijn al ver gevorderd. Bij de voorbereidingen betrekken wij nauw de praktijk, waardoor de kwaliteit van het wetsvoorstel absoluut zal toenemen. Wij hebben een paar expertmeetings belegd, waarin het voorstel is besproken. Aan die expertmeetings wordt deelgenomen door onder anderen de leden van verschillende tuchtcolleges en andere praktijkdeskundigen. Morgen vindt naar verwachting de laatste expertmeeting plaats. Daarna kan zeer snel – als het aan mij ligt nog dit najaar – een wetsvoorstel in consultatie worden gebracht. Ik verwacht deze kaderwet al in de eerste helft van 2009 bij de Tweede Kamer te kunnen indienen.

Dan blijft de vraag over, of wij met deze spoedwet ook voor de andere wettelijk geregelde beroepen de spoedprocedure al kunnen introduceren. Het is niet zo dat al die andere beroepen nu zonder een spoedprocedure zitten. Van de negen wettelijk geregelde beroepen hebben er vier al een vorm van een spoedprocedure. Dat zijn de notarissen, accountants, deurwaarders en de medici. Daarbij komen nu dus de advocaten. Voor de meerderheid – en naar ik meen voor de grootste groepen – is er dus al iets. De huidige tuchtprocedures kennen heel veel onderlinge verschillen. Het is geen makkelijke zaak om die allemaal op een hoop gooien en voor alle een uniforme spoedprocedure in het leven te roepen.

Bij de advocatuur is er de deken die een onderzoek moet verrichten naar een klacht. Een aantal woordvoerders heeft daarover al gesproken. Bij andere beroepen kennen wij niemand met zo'n positie. Door dit soort verschillen alleen al kan er niet één spoedwet worden gemaakt om dit specifieke onderdeel van het tuchtprocesrecht te regelen.

Wij kunnen het dus niet een op een overnemen. Als wij dat wel zouden doen, als dat het verzoek van de Kamer zou zijn, dan zou dit wetsvoorstel ernstige vertraging oplopen. Gelet op het grote belang van deze spoedwet, moeten wij dit naar mijn mening niet voor onze rekening nemen.

Het allerbelangrijkste is dat wij het met deze wet voor de advocaten regelen. Daar is misschien de nood ook het hoogst om voor die uitzonderlijke gevallen een spoedvoorziening te hebben. Ik stel voor om nu met deze wet voortgang te maken en met de reactie op de commissie-Huls de gehele tuchtprocedure voor alle beroepen in een keer goed te regelen.

Mevrouw Van Vroonhoven heeft ook gevraagd naar de reputatieschade en hoe wij die mogelijk kunnen beperken dan wel ongedaan kunnen maken. Zij heeft gevraagd wat de juridische mogelijkheden zijn voor de genoegdoening als achteraf blijkt dat een advocaat of notaris onterecht is beschuldigd. Als er een klacht wordt ingediend, wordt er eerst een vooronderzoek verricht; het wordt dus niet meteen in de openbaarheid gegooid. Bij advocaten wordt dit uitgevoerd door de deken en bij notarissen door de voorzitter van de kamer van toezicht. Dit biedt de mogelijkheid om de beschuldigde beroepsbeoefenaar om opheldering te vragen voordat de zaken in de openbaarheid komen. Zo'n vooronderzoek kan veel ophelderen en voorkomen. De advocaat of notaris is verplicht daaraan mee te werken. Als hij dat weigert, kan het werkelijk starten van een tuchtrechtprocedure worden gebruikt als stok achter de deur om die medewerking alsnog af te dwingen. De advocaat of notaris die niets te verbergen heeft, zal dan alsnog medewerking verlenen en openheid van zaken bieden waardoor de dreiging voor zijn persoon wordt weggenomen. Indien hij nog steeds weigert, lijkt mij dat alleen al een veeg teken.

Ondanks de zorgvuldigheid die de deken en de voorzitter van de kamer van toezicht betrachten, is het niet uit te sluiten dat een advocaat of notaris achteraf wel degelijk onterecht beschuldigd blijkt te zijn en daardoor schade lijdt. In dat geval heeft hij de mogelijkheid om een schadeclaim in te dienen wegens een onrechtmatige daad. Dit is een civiele procedure bij de civiele rechter. Deken en voorzitter zijn zich overigens zeer bewust van de mogelijke reputatieschade als zij te lichtzinnig omgaan met dit instrument. Dit is in alle gesprekken duidelijk naar voren gekomen. Ik verwacht, nee ik weet bijna zeker, dat dit een reden is om hiervan zeer terughoudend en alleen in de meest ernstige gevallen gebruik te maken.

De heer De Roon (PVV):

Bedoelt de staatssecretaris te zeggen dat een deken die dit in werking heeft gezet of de voorzitter die een schorsing heeft uitgesproken, degenen zijn op wie de advocaat kan proberen de schade te verhalen?

Staatssecretaris Albayrak:

Ja, dit moet dan via de civiele rechter verlopen.

Ik zal nu eerst een aantal specifieke vragen beantwoorden. Ik begin met de inbreng van de heer De Wit en meteen maar met zijn amendement.

De heer Heerts (PvdA):

Ik moest het even op me laten inwerken, maar ik neem aan dat de Orde daarover zelf afspraken maakt om elkaar een beetje in bescherming te nemen en om te voorkomen dat degene die een maatregel oplegt, direct de rekening voor zijn kiezen krijgt. Ik neem aan dat de Orde daarvoor een soort verzekering zal afsluiten.

Staatssecretaris Albayrak:

Ik laat dit graag aan de orde zelf over, maar ik kan me voorstellen dat de civiele rechter aan wie deze schadeclaim wordt voorgelegd, een afweging van zaken maakt en van de betrokkenheid van de individuele deken en nagaat of die tot een zorgvuldige belangenafweging heeft kunnen komen alvorens deze voorlopige voorziening te vragen.

Voorzitter. Dan kom ik nu op de concrete vragen van de heer De Wit. Ik begon inderdaad met zijn amendement, omdat ik dat een interessante invalshoek vond, in relatie tot het punt dat de heer Teeven aanhaalde. Het gaat om het terugbrengen van de termijn tot twee weken, met een verlenging van ten hoogste nogmaals twee weken. Ik voel er heel veel voor. Ik zal straks zeggen waarom ik het niet met de heer Teeven eens ben. Ik deel wel diens zorg, maar ik denk dat wij zijn zorgen via een andere oplossing kunnen wegnemen. Ik wil het amendement van de heer De Wit eigenlijk overnemen, met één technische aantekening, te weten dat aan artikel 60ab van de Advocatenwet een lid wordt toegevoegd. Daarmee ga ik akkoord, maar dan moeten de huidige leden worden doorgenummerd. Het huidige derde lid wordt het vierde lid enzovoorts. Ik zal dit via een nota van wijziging regelen. Die zal ik morgen indienen. Het is een kleine aanpassing, dus dat moet snel kunnen.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Ik begrijp de overweging van de staatssecretaris goed, maar kan zij uitleggen waarom zij naadloos aansluit bij de termijn van twee weken van het amendement van de heer De Wit? Doet een termijn van bijvoorbeeld vier weken niet beter recht aan het geheel?

Staatssecretaris Albayrak:

Er is uiteindelijk sprake van een termijn van vier weken, want je kunt om goede redenen de termijn een keer verlengen. De argumenten die de heer De Wit noemde, hebben mij uiteindelijk overtuigd, want naast de gewone bodemprocedure en de tuchtprocedure willen wij iets regelen in de vorm van een spoedvoorziening. Ik vind de termijn van twee weken redelijk realistisch. Ik ga straks nog iets zeggen over de bedenkingen van de heer Teeven. Wij hebben gecheckt of de beroepsgroepen hiermee kunnen instemmen, en dat is het geval. Zij hebben geen bezwaar tegen het stellen van deze termijn op twee weken, eventueel te verlengen met maximaal een keer twee weken. Er zal dus een nota van wijziging volgen.

Dan kom ik nu op de vraag van de heer De Wit of de redactie van artikel 106 bijstelling behoeft. Bij het opstellen van de toegezegde nota van wijziging zal ik de redactie van artikel 106 bezien. Als er sprake is van een omissie, passen wij dat artikel uiteraard aan. Er is geen sprake van een bedoeld onderscheid tussen de twee routes.

De voorzitter:

De staatssecretaris zei zojuist dat zij het voorstel van de heer De Wit overneemt, maar ook dat zij met een nota van wijziging komt. Is dat met inbegrip van het voorstel van de heer De Wit of niet? Of betreft het een nota van wijziging, uitgaande van aanneming van het amendement van de heer De Wit?

Staatssecretaris Albayrak:

Het kan beide. De heer De Wit zou kunnen zeggen: ik heb er zo hard aan gewerkt, laat eerst het amendement maar worden aangenomen. Dan kan ik morgen echter geen nota van wijziging sturen.

De voorzitter:

Het is een beetje ingewikkeld. In het ene geval zou de heer De Wit ermee moeten instemmen dat zijn amendement wordt overgenomen, althans de Kamer moet daarmee instemmen. Dan kan de staatssecretaris in één moeite door ook een nota van wijziging indienen.

Het woord is aan de heer Teeven.

De heer Teeven (VVD):

De staatssecretaris heeft mij nog absoluut niet overtuigd waarom die termijn van twee weken een goede zaak is. Ik zou liever hebben dat het amendement los van het wetsvoorstel in stemming kwam.

De voorzitter:

Het amendement kan niet los van het wetsvoorstel in stemming komen.

De heer Teeven (VVD):

Ik bedoel dat ik wil dat het amendement in stemming komt en niet dat de staatssecretaris het in het wetsvoorstel verwerkt met een nota van wijziging. Dan maakt zij het sommige fracties erg moeilijk.

De voorzitter:

Zij kan niet met een nota van wijziging komen op een nog niet gerealiseerd amendement. De heer De Wit zelf zou zijn amendement moeten wijzigen.

De heer Teeven (VVD):

Misschien kan de staatssecretaris eerst haar betoog vervolgen.

De voorzitter:

Dat is goed, maar dan moeten wij even onthouden dat wij dit nog goed moeten regelen, voordat wij elkaar een goede nacht wensen.

Het woord is aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Albayrak:

De heer Teeven heeft op dit moment nog bedenkingen en ik weet niet of ik hem helemaal gerust kan stellen. Zijn zorg is helder. Hij heeft aangegeven het eens te zijn met het voorstel, maar er resteert nog één vraag, mede naar aanleiding van zijn persoonlijke contacten, en wel: wat gebeurt er nu met de verscheidenheid aan de dekens in Nederland? Kunnen zij werkelijk gebruik maken van wat hen nu wordt aangeboden? En kunnen zij allemaal goed optreden tegen advocaten, want dat is toch de bedoeling? Daarbij is van belang dat de deken uiteraard is belast met het toezicht op de advocaten binnen zijn arrondissement. De deken is zelf werkzaam in de praktijk. In de praktijk gaat het vaak om mensen die goed toezicht kunnen houden op de naleving van opgelegde maatregelen. Mijn ervaring is dat het vaak mensen zijn met heel veel jaren ervaring en met een heel goed zicht op de advocaten die in dat arrondissement werkzaam zijn.

Heel concreet richt de zorg zich op het verschil in de mate van ondersteuning die de dekens hebben. In grote arrondissementen heeft de deken een eigen bureau en een eigen staf. In Amsterdam zijn er wel 15 stafmedewerkers, om maar een voorbeeld te geven. De deken hoeft zeker het werk niet alleen te doen. Ook kan hij als verlengde arm altijd een deskundige inhuren, bijvoorbeeld een accountant, om onderzoek te doen. Dekens met wat minder ondersteuning kunnen dus ondersteuning inhuren. De orde heeft vliegende brigades die de deken kunnen ondersteunen. Ook daarvan kunnen de dekens gebruik maken. Daarmee is tevens de kwestie van de elkaar opvolgende dekens beantwoord.

Ik vroeg mij af wat de heer Teeven wil, of hij het ergens niet eens is met mijn wetsvoorstel of dat hij wil dat ik iets doe. Toen hoorde ik hem het woord "protocol" noemen. Dat is iets waar ik wel mee uit de voeten kan. Ik zal met de orde in overleg treden over de noodzaak van een protocol om de dekens te ondersteunen, zodat zij goede dossiers kunnen opstellen zodra zij vinden dat er opgetreden moet worden tegen een advocaat. Dat zal ik zeker doen. De orde kennende, denk ik dat men daar ook erg voor voelt.

De heer De Wit (SP):

Ik zou nog terugkomen op mijn amendement. Volgens mij is het zo. Ik heb een amendement ingediend. De staatssecretaris biedt aan, bij nota van wijziging de tekst van dat amendement over te nemen, plus nog een aantal aanvullingen te doen. Als ik mijn amendement wil intrekken, ga ik daar zelf over. Daar heeft de Kamer niets over te zeggen. Ik heb het immers ingediend zonder toestemming van de Kamer, en de staatssecretaris is altijd vrij om een nota van wijziging in te dienen. Daarmee wordt het onderdeel van het wetsvoorstel.

Staatssecretaris Albayrak:

Is het dan niet zo dat uw amendement vervolgens mijn nota van wijziging inclusief de technische verbeteringen amendeert op het moment dat het wordt aangenomen?

De voorzitter:

U stelde mij een vraag, mijnheer De Wit. Artikel 100 van het Reglement van Orde zegt dat de staatssecretaris uw amendement alleen kan overnemen, als niemand van de leden daar bezwaar tegen maakt. Dat was mijn probleem, vandaar dat ik het net zo precies formuleerde. Wat u wel kunt doen, is uw eigen amendement wijzigen. Daar gaat u alleen over. Daar gaan de andere leden niet over, al kunnen zij eventueel wel uw oorspronkelijke amendement opnieuw weer indienen. Dat kan wel. U kunt het dus wijzigen, tenzij de leden akkoord gaan met intrekking van het amendement vanwege een nota van wijziging, met inbegrip van uw amendement. Als echter een van de leden daar bezwaar tegen maakt, dan gaat het niet door.

De heer De Wit (SP):

Dat ben ik met u eens. Het hangt dus inderdaad af van wat de collega's over het voorstel van de staatssecretaris denken. Als zij er bezwaar tegen hebben dat het amendement wordt overgenomen bij nota van wijziging, dan zal ik mijn eigen amendement aanpassen.

De heer Heerts (PvdA):

Ik volg uiteraard de staatssecretaris. Als zij met de nota van wijziging komt, vind ik dat prima.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Ik heb ook goed geluisterd. Wij hebben het over een spoedvoorziening en ik vind het amendement van de heer De Wit daarin echt goed passen. Dus als de staatssecretaris met een nota van wijziging komt, zullen wij daar geen bezwaar tegen hebben.

De heer Teeven (VVD):

Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris over dat protocol, maar ik vind de stap van zes weken naar twee weken wel heel groot die de staatssecretaris nu maakt. Waarom zou het geen vier weken of drie weken worden? Ik zit een beetje met de zorgvuldigheid van de onderbouwing van de verklaring.

De heer De Wit (SP):

Het is een misverstand bij de heer Teeven. Het gaat niet over zes weken of twee weken. Ik heb hem ook op het verkeerde been gezet in een interruptie, zo moet ik eerlijk toegeven. Er staat zes weken voor het indienen van de klacht voor de bodemprocedure. Bij de notarissen is een termijn van dertig dagen opgenomen voor het nemen van de beslissing in de spoedprocedure. Die dertig dagen wil ik ook vastleggen voor de advocaten in de spoedprocedure. Daarvan heb ik gezegd: die moet je halveren en dat moet twee weken worden.

De voorzitter:

Is de heer Teeven nu gerustgesteld? Ik constateer van wel. Ik neem aan dat hij ook akkoord gaat met een nota van wijziging. De heer De Wit trekt zijn amendement op stuk nr. 9 in?

De heer De Wit (SP):

Ja, akkoord.

De voorzitter:

Het amendement-De Wit (stuk nr. 9) is ingetrokken.

Staatssecretaris Albayrak:

Voorzitter. Ik dank de heer De Wit voor zijn amendement. Het heeft geleid tot een verbetering van het wetsvoorstel.

De heer De Wit informeert naar de registratie van maatregelen, zowel voor advocaten als notarissen. Hij vraagt ook hoe deze registratie publiek wordt gemaakt. Als het om advocaten gaat, worden de maatregelen aangetekend op de antecedentenlijst. Deze wordt bijgehouden door de lokale orde. In geval van een tuchtzaak kan de lokale deken de antecedenten van een advocaat overleggen aan de tuchtrechter. Via de nieuwe website, die ik al eens in deze Kamer heb genoemd, www.tuchtrecht.nl, kan iedereen kennis nemen van geanonimiseerde tuchtuitspraken over advocaten en notarissen. Het opleggen van maatregelen is op dat moment niet met naam en toenaam van betrokkene kenbaar voor het publiek. De vraag naar de wenselijkheid en de mogelijkheid om beslissingen van tuchtrechters niet geanonimiseerd te publiceren, zal ik betrekken bij de voorbereiding van het wetsvoorstel ter uitvoering van het desbetreffende rapport. Daarover hebben wij eerder met de heer Teeven van gedachten gewisseld.

De heer De Wit stelt dezelfde vraag over de notarissen. De maatregelen die aan notarissen worden opgelegd, worden door de kamers van toezicht, dus de tuchtcolleges, in een register bijgehouden. Dat register is voor iedereen ter inzage. Ook daarbij geldt dat de nieuwe website www.tuchtrecht.nl – ik kan hiervoor niet genoeg reclame maken – door eenieder is te raadplegen.

Ik kom te spreken over artikel 60ab, lid 4. De heer De Roon vraagt of daarbij niet nog meer termijnen gesteld moeten worden. Wij hebben dit bekeken, maar wij hebben ervoor gekozen om bij de onderwerpen waar de heer De Roon over heeft gesproken, niet met termijnen te werken. Ik noem de termijn waarop de raad van discipline moet beslissen. Ik wil wel spreken van "zo snel mogelijk". Volgens mij moet je flexibiliteit aan de praktijk laten. Soms zal een beslissing direct genomen kunnen worden, bijvoorbeeld na het verzoek om opheffing. Juist hierbij moet niet met deadlines gewerkt worden; het moet wel zo snel mogelijk gebeuren. Het gaat om de tijd die nodig is om tot opheffing te kunnen overgaan. Die tijd laat ik dus graag aan de praktijk over.

In verband met de schorsing is de vraag van de heer De Roon: wat te doen met de weigerachtige moslimadvocaat? Op het ogenblik loopt nog een tuchtklacht tegen deze advocaat. Daarover heeft de tuchtrechter nog niet beslist, dus die uitspraak moeten wij eerst afwachten. Ik kan dus niet in de rol van de tuchtrechter treden. De tuchtrechter bepaalt of, en zo ja, welke maatregel passend is voor de verweten gedraging. In het algemeen merk ik op dat er sprake moet zijn van zeer ernstige misdragingen van een advocaat of een notaris, voordat een schorsing in beeld komt. Zojuist heb ik daarvan al enkele voorbeelden genoemd. De tuchtrechter is nu dus aan zet.

Als het gaat om een signaal van de politiek, kan ik verwijzen naar de opmerkingen van de minister van Justitie tijdens het mondeling vragenuurtje over dit onderwerp. Ik meen dat daar geen woord Spaans bij zat.

Het tweede deel van het wetsvoorstel regelt dat notarissen kunnen blijven doorwerken tot hun zeventigste. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de motie van mevrouw Van Vroonhoven-Kok. In het verslag vroeg de Kamer om dit onderwerp mee te nemen bij dit wetsvoorstel. Zo komt het dat wij dit vandaag bespreken. Ik ben het er ook helemaal mee eens dat dit een goede, en misschien ook wel de eerste, gelegenheid is om dit goed te regelen.

Er is gevraagd om uitbreiding van de overgangsregeling voor notarissen die gedurende de overgangsregeling, dus na de wetswijziging, 65 worden. De overgangsregeling die wij nu hebben opgenomen in het wetsvoorstel ziet op de herbenoeming van notarissen die voor de inwerkingtreding van deze wet al 65 zijn geworden en die van rechtswege al leeftijdsontslag hebben gekregen. Wat de notarissen die na de wetswijziging 65 worden betreft, kan ik mevrouw Van Vroonhoven geruststellen. Voor hen is er geen enkel probleem. Zij kunnen tot hun zeventigste blijven doorwerken en krijgen geen leeftijdsontslag op het moment dat de wet in werking is getreden. Het is dan ook niet nodig om te voorzien in de mogelijkheid om tijdelijke opvolgers voor hen aan te stellen. Ik geef een voorbeeld. Na de wetswijziging kan een notaris van 64 doorwerken tot zijn zeventigste, en kan een oud-notaris van 67 een verzoek tot herbenoeming indienen.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Ik ga nog even in op twee punten in het betoog van de staatssecretaris, in de eerste plaats de door mij gevraagde termijnen. De staatssecretaris heeft gezegd dat zij die liever niet wil omdat er toch nadelen aan zitten. Dat zie ik natuurlijk ook wel, maar van de andere kant moet ik opmerken dat voor zover mijn informatie reikt de tuchtrechtspraak in de advocatuur – van het notariaat weet ik het wat minder – nu niet bekend staat om heel grote snelheid en voortvarendheid. Dus als het nu gaat om dit soort belangen in deze zaken, geef ik de staatssecretaris toch in overweging om de woorden die zij hier uitspreekt – namelijk dat zij verwacht dat toch zo spoedig mogelijk allemaal gaat gebeuren wat in de artikelen 60ab en 60ad door mij is aangestipt – gewoon in de wet zet. Zet die woorden erin, dan is dat een duidelijke norm voor de tuchtrechters. Dan moeten wij toch nog maar afwachten of zij het ook nakomen, maar dan heb je het in ieder geval duidelijk in de wet staan.

Een ander punt waarop ik nog even wil ingaan, is het antwoord van de staatssecretaris op mijn vraag wie nu uiteindelijk opdraait voor de schade als bijvoorbeeld een onmiddellijke schorsing van een advocaat is opgelegd en als later blijkt dat het allemaal geen steekhoudende bezwaren waren tegen die advocaat. De staatssecretaris heeft als antwoord daarop gegeven dat de betrokkene dan gewoon op basis van onrechtmatige daad een claim moet indienen bij degenen die hem dat hebben aangedaan. Dat vind ik toch niet helemaal bevredigend. In het strafrecht hebben wij ook beslissingen waaraan een verdachte wordt onderworpen, zoals inverzekeringstelling en inbewaringstelling door de rechter-commissaris. Uiteindelijk resulteert dat hele proces soms toch in een vrijspraak. Dan komt de vraag aan de orde of de betrokkene een schadevergoeding moet krijgen voor wat hem is aangedaan. De rechter gaat dat beoordelen, maar zegt dan niet dat de inverzekeringstelling onrechtmatig was, en dat de inbewaringstelling door de rechter-commissaris een onrechtmatige daad is, om daarop vervolgens de schadevergoeding te baseren. Nee, want de beslissingen tot inverzekeringstelling en inbewaringstelling die destijds zijn genomen, waren hoogstwaarschijnlijk naar de kennis en wetenschap die men op dat moment had wel degelijk rechtmatige handelingen. Als ik dit transponeer naar deze situatie, voorzie ik dat de beslissing die een deken of een voorzitter van een raad van toezicht op enig moment neemt en die leidt tot de schorsing van een advocaat, naar de kennis en de wetenschap van het moment waarop zij werd genomen waarschijnlijk goed gefundeerd was. Je zult niet snel, en misschien wel nooit kunnen aantonen dat zo'n beslissing een onrechtmatige daad was. De advocaat die het allemaal is overkomen maar uiteindelijk vrijuit gaat, zit echter wel met een gigantische schade en de totale vernieling van zijn praktijk en zijn loopbaan. Want denk erom, zelfs als hij uiteindelijk niet tuchtrechtelijk wordt veroordeeld, raakt hij dat beeld nooit meer kwijt. Ik geef de staatssecretaris daarom in overweging om de Kamer hierover een ander inzicht kenbaar te maken. Misschien zal het niet vaak voorkomen, maar mijns inziens zullen uiteindelijk advocaten hierdoor op een heel unfaire manier zwaar financieel in de knel komen.

De heer Heerts (PvdA):

Zo gaat het soms ook met verdachten. De heer De Roon zei zojuist al dat die ook rechten en plichten hebben. Ik ben blij dat hij opkomt voor de rechtsstaat en in dit geval ook voor de advocaten. Ik vraag mij echter af wat hij nu precies wil. Wil hij dat de staatssecretaris toezegt om in het publieke domein een soort schadefonds op te zetten? Mensen hebben naar eer en geweten gehandeld. Ik zei zojuist dat op dit punt de beroepsgroep zelf moet handelen. Wat wil de heer De Roon precies?

De heer De Roon (PVV):

Het gaat mij erom dat hierbij een probleem kan spelen dat kan leiden tot een gigantische schade voor een individu. Dit komt in het strafrecht inderdaad veel vaker voor. Daar is het allemaal heel goed geregeld in het Wetboek van Strafvordering. In dit wetsvoorstel is op dit punt echter helemaal niets geregeld. Ik vraag de staatssecretaris of wij hiervoor toch niet iets moeten regelen. Als zij zo'n semistrafrechtelijke procedure met zo'n semistrafrechtelijke voorlopige voorziening introduceert, moet zij dan ook niet even nadenken over de situatie waarin dit allemaal helemaal fout blijkt te zijn gelopen en er dus een individu met een gigantische schade blijft zitten?

De voorzitter:

Uw punt is duidelijk. Dit is al een aantal malen gezegd.

De heer Teeven (VVD):

Het is laat, dus ik zal kort zijn. Is het wellicht een goed idee om aan de staatssecretaris te vragen, met de Nederlandse Orde van Advocaten te bespreken of in het protocol kan worden opgenomen dat de beroepsgroep een collectieve verzekering afsluit voor dit soort gevallen? Zij gaat immers toch al in de negentien arrondissementen met de Orde over het protocol spreken. Is dat een aardig idee?

De heer De Roon (PVV):

Het idee is misschien goed, maar het leidt niet tot een oplossing van het probleem waarop ik duid. De verzekeringsmaatschappij zal immers ook vragen waar de onrechtmatige daad is.

Staatssecretaris Albayrak:

Voorzitter. Ik kom eerst op het punt van de termijnen. Ik zei de heer De Roon dat wij dit punt hebben bezien en er bewust voor hebben gekozen om de flexibiliteit te behouden in de termijnen waarmee de tuchtrechter moet werken als er een verzoek voor opheffing van een voorlopige voorziening wordt ingediend. Daaraan heb ik op dit moment niet veel toe te voegen. Dit voldoet wellicht niet aan de wens van de heer De Roon. Wij hebben echter goed onderzocht of het voordeel groter is dan het nadeel dat hieraan mogelijk kleeft. Wij moeten niet doen alsof deze voorlopige voorziening een op een gelijk is aan de huidige tuchtrechtprocedure. De termijnen die de heer De Roon noemt en die gelden voor een tuchtrechtprocedure, moet hij even vergeten. Juist vanwege deze termijnen komen wij nu met deze voorlopige voorziening. Alle betrokkenen zijn zich ervan bewust dat dit in zeer uitzonderlijke gevallen met de grootste spoed moet worden behandeld. Dit geldt zowel voor het vragen van een voorlopige voorziening als voor het starten van de bodemprocedure en de behandeling van een verzoek tot opheffing. Mijns inziens moeten wij niet onderschatten hoe zwaar de beroepsgroepen dit nemen. Men is zich er zeer van bewust dat hierbij echt de grootste spoed is geboden, gelet op de aard van de klachten die ten grondslag kunnen liggen aan een dergelijk verzoek.

Ik kom op het punt van de schadeclaim. Ik zei al dat de Nederlandse Orde van Advocaten moet worden aangesproken. De zaak is aangebracht door de deken. Die maakt deel uit van de Orde. De zaak die de heer De Roon aanstipt, is niet wezenlijk anders dan die van vandaag. Als een advocaat nu schade lijdt als gevolg van een beslissing van een deken, bestaat de mogelijkheid om een civiele zaak te starten vanwege een onrechtmatige daad. Dat is dus niet anders. In dit opzicht wordt er niet veel meer dan aangegeven dat, op het moment dat een advocaat of een notaris gedupeerd is, in het geval van die advocaat een beroep gedaan kan worden op de civiele rechter, waarbij de Orde wordt aangesproken. Nu wij het toch hebben over het protocol: het voorstel van de heer Teeven om ook te kijken hoe de deken zich hiervoor kan indekken, zal ik meenemen en met de Orde bespreken.

Het is onwenselijk dat bij elke klacht direct maatregelen worden opgelegd. Dat zou disproportioneel zijn. Juist die deken is zich ervan bewust, dat als hier te lichtzinnig mee wordt omgegaan, de gevolgen, ook financieel, voor hemzelf of haarzelf enorm kunnen zijn. Die zorgvuldigheid wordt daardoor echt wel in acht genomen. De criteria die wij in de wet gezet hebben om een voorlopige vergunning aan te kunnen vragen, maken dat die afweging uiteindelijk zo zorgvuldig gemaakt wordt, dat de gevolgen die de heer De Roon mogelijk ziet intreden, niet zullen intreden. Wanneer achteraf blijkt dat het ten onrechte was, is in ons rechtsstelsel de civiele rechter de enige geëigende instantie om hierover een uitspraak te doen.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Ik probeer het nog een keer. De staatssecretaris verwacht dat een en ander heel zorgvuldig door de deken wordt toegepast. Anders zit hij meteen aan de civielrechtelijke gevolgen vast. Dat ben ik met de staatssecretaris eens. Dat zal ongetwijfeld gebeuren. Zij zegt zelf echter ook dat niet kan worden uitgesloten dat, ondanks de zorgvuldige toepassing van deze middelen, er toch iets fout gaat, maar dat wordt pas achteraf geconstateerd. Dat is precies de situatie waar ik op doel. Er zal geen dan onrechtmatige daad kunnen worden aangetoond, maar iemand blijft wel met de gebakken peren zitten.

Staatssecretaris Albayrak:

De heer De Roon gaat er iets te snel van uit dat er geen onrechtmatige daad kan worden aangetoond. Dat vereist een afweging van het handelen en dat moet de civiele rechter doen. Daarom verwees ik naar de huidige situatie, want die is op dit moment niet wezenlijk anders. Misschien zijn de belangen iets groter, maar daar tegenover staat een grotere zorgvuldigheid en bewustzijn bij alle spelers die met de spoedwet gaan werken. Wij weten waar het om gaat, namelijk om zeer uitzonderlijke gevallen. Voor de toepassing van een en ander staat in de wet een aantal waarborgen opgenomen in de vorm van criteria. Als die worden toegepast, durven wij dit zeker aan.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoord.

Er is geen amendement meer. Wij stemmen volgende week dinsdag over het wetsvoorstel.

Sluiting 22.32 uur

Naar boven