Aan de orde is de behandeling van:

het verslag van een algemeen overleg met de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking over sojateelt (31200 XIV, nr. 169).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Enige tijd geleden heeft de Kamer met de minister gesproken over de gevolgen van de grootschalige sojateelt en de Nederlandse verantwoordelijkheid bij de import van soja. Ik dien twee moties in, omdat mijn fractie vindt dat in het algemeen overleg geen goede stappen zijn gezet.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voor de grootschalige teelt van soja mondiaal miljoenen hectares belangrijke natuurgebieden zijn ontgonnen waardoor talloze plant- en diersoorten hun habitat hebben verloren;

constaterende dat de grootschalige monoteelt van soja in veel gebieden heeft geleid tot uitputting van de bodem waardoor nog meer land ontgonnen wordt;

overwegende dat de teelt van soja regelmatig gepaard gaat met gedwongen landonteigening, schuldslavernij en schending van mensenrechten;

van mening dat Nederland als een van de grootste importeurs van soja een belangrijke verantwoordelijkheid heeft bij het verminderen van de negatieve effecten van deze sojateelt op mens, milieu en dier;

verzoekt de regering om te komen tot een verbod op de import van soja die niet is geproduceerd volgens de Basel-criteria en de Kamer hierover binnen een halfjaar te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand en Polderman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 171(31200 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Nederlandse veehouderij gepaard gaat met grootschalige import van soja, export van dieren en een enorme hoeveelheid afval in de vorm van mest;

overwegende dat de Nederlandse veehouderij daarmee in haar huidige omvang en structuur bij voortduring leidt tot onverantwoorde vervuiling van water, lucht en bodem;

verzoekt de regering om een plan van aanpak te ontwikkelen om de maximale omvang van de Nederlandse veestapel te koppelen aan regionale grondgebondenheid van grondstoffen en afzet en de Kamer hierover binnen een halfjaar te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 172(31200 XIV).

De heer Polderman (SP):

Voorzitter. In het algemeen overleg van 21 november hebben wij gesproken over verschillende aspecten van soja, zoals de teelt in Brazilië en Argentinië, de consumptie en het gebruik als diervoeder. Omdat mijn fractie de duurzaamheid van de sojateelt wil bevorderen, heb ik de motie van mevrouw Ouwehand hierover ondertekend.

Tijdens het algemeen overleg bleef het verschil van mening bestaan tussen de minister en mij over de mogelijkheid en wenselijkheid van het terugdringen van genetisch gemodificeerde soja. Ik stel vast dat in Nederland een grote groep consumenten geen trek heeft in genetisch gemanipuleerd voedsel, niet rechtstreeks in voor menselijke consumptie bedoelde producten en niet indirect via vlees van met genetisch gemanipuleerd veevoer gevoerde dieren. In de samenleving bestaat behoefte aan ggo-vrije producten. Er zijn overigens ook boeren die hun dieren niet wensten te voederen met genetisch gemanipuleerd voer. Daarom moet de overheid helpen bij het opzetten van een ggo-vrije keten, vanaf de teelt tot de eindproducten. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat zowel consumenten als veetelers om verschillende redenen kunnen wensen gegarandeerd ggo-vrije producten te gebruiken;

overwegende dat er in sojaproducerende landen boeren zijn die ggo-vrije soja willen aanbieden, maar dat deze vermengd wordt met ggo-soja, zodat het aanbod op de Nederlandse markt van ggo-vrije soja vervuild is;

verzoekt de regering, er in Europa op aan te dringen om de aanvoer van ggo-vrije soja te garanderen door middel van het opzetten van ggo-vrije ketens van soja,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Polderman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 173(31200 XIV).

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voorzitter. Zoals vorig jaar in het algemeen overleg naar voren is gekomen, maakt de fractie van de ChristenUnie zich zorgen over de grootschalige import van soja. Tijdens het algemeen overleg is door mijn fractie een aantal suggesties voor verduurzaming en een aantal alternatieven naar voren gebracht. Uit de recentelijk gepubliceerde visie van minister Verburg van LNV blijkt dat zij deze suggesties wat het veevoer betreft een warmer hart toedraagt. Een aantal zaken is door mijn fractie naar voren gebracht: de teelt van soja in relatie tot de ontwikkelingslanden, het initiatief van de Round Table on Responsible Soy, en de alternatieven voor soja. Op die drie punten wil ik de volgende moties indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de grootschalige productie van soja negatieve gevolgen met zich kan brengen voor de producerende landen;

overwegende dat de productie van soja ook kansen kan bieden voor ontwikkelingslanden, maar dat hierover nog onvoldoende duidelijk is;

voorts overwegende dat er binnen Europa alternatieven bestaan voor soja om als grondstof voor veevoer te dienen, zoals lupine, voedererwten en veldbonen, maar dat ontwikkeling hiervan de afgelopen jaren onvoldoende is doorgezet;

verzoekt de regering, een inventarisatie uit te voeren van de kansen en risico's van sojaproductie voor ontwikkelingslanden en de Kamer hierover binnen zes maanden te informeren;

verzoekt de regering voorts, de Europese alternatieven te onderzoeken en rassen- en teeltonderzoek te stimuleren en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Wiegman-van Meppelen Scheppink, Van der Ham en Waalkens. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 174(31200 XIV).

De heer Atsma (CDA):

De motie klink sympathiek, maar ik ben vooral benieuwd wat mevrouw Wiegman bedoelt met het woord "stimuleren" in het dictum. Betekent dit dat de minister van LNV de portemonnee moet trekken of anderszins zaken moet ontwikkelen die geld kosten?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Er zijn verschillende alternatieven voorhanden. In plaats van te focussen op de import van producten, moeten wij ook goed bezien hoe wij onderzoek naar de teelt van rassen binnen Europa kunnen stimuleren. Wellicht kan de minister nu al iets zeggen over de manier waarop dat kan, maar volgende week zal ik op dit punt terugkomen in het algemeen overleg over plantenveredeling. Het gaat mij om het evenwicht: hoe kunnen wij in Europa alternatieven stimuleren voor een behoorlijk dominante import?

De heer Atsma (CDA):

Dat begrijp ik. Die tekst heb ik goed gehoord, en vandaar mijn vraag. In het algemeen overleg hebben wij de beide bewindslieden die toen aanwezig waren, gestimuleerd om vooral ook in ontwikkelingslanden stappen te zetten. U vraagt de minister om de alternatieven in Europa te stimuleren. De eerste vraag die de minister voor de kiezen krijgt is dan: hoeveel hebt u ervoor over? Daarom ben ik benieuwd wat u bedoelt met het woord "stimuleren". Het is gemakkelijk om het op papier te zetten, maar het is ingewikkelder om het handen en voeten te geven.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Dat valt wel mee. Ik kies de formulering heel bewust ruim, want ik wil niet bij voorbaat allerlei deuren sluiten. Het gaat mij erom dat de focus meer komt te liggen op wat er binnen Europa mogelijk is. Ik zeg niet direct: minister, trek de portemonnee. Mij bereiken echter wel geluiden dat er behoefte is aan wet- en regelgeving en dat er meer mogelijk zou moeten zijn op dit terrein.

De heer Waalkens (PvdA):

Als mede-indiener van deze motie wil ik graag nog verduidelijken dat er op dit moment tal van initiatieven lopen. Als die de warme aandacht van de minister krijgen, is dat al een stimulering van het gebruik van verantwoord geproduceerde soja.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voorzitter. De tweede motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de productie van soja schade toebrengt aan Zuid-Amerika;

overwegende dat de breed gedragen RTRS-criteria nog niet gereed zijn, dat het nog een aantal jaren zal duren voordat certificering en controle ervan op orde zijn en alle belangrijke spelers zich eraan houden;

constaterende dat gecertificeerde soja (de zogenaamde Basel-soja) al volop wordt geproduceerd in Brazilië, qua hoeveelheid nu al 2,5 miljoen ton, wat toereikend is voor de Nederlandse consumptie;

verzoekt de regering, een concrete maatregel uit te werken waarmee de vraag naar deze gecertificeerde soja op korte termijn gestimuleerd kan worden, zodat dit een positieve prikkel geeft voor uitbreiding van de productie van gecertificeerde soja in Zuid-Amerika,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Wiegman-van Meppelen Scheppink, Van der Ham en Waalkens. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 176(31200 XIV).

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Aan welke termijnen moet ik denken en welke actie vraagt de fractie van de ChristenUnie aan de regering? Er ligt er al voldoende soja die voldoet aan de Basel-criteria op de plank en die wordt niet afgenomen. Uw zorgen daarover hebben wij gehoord in het algemeen overleg. Het dictum van uw motie laat iets te veel in het midden op welke termijn de minister in actie moet komen. Kunt u dat toelichten?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Ik heb niet bewust een bepaalde termijn genoemd. Ik heb de ruimte gegeven, want het RTRS-initiatief loopt nog. Het gaat echter traag. De vraag is wat er op korte termijn kan gebeuren en welke ruimte er is volgens de minister. Het is niet voor niets dat u zelf een motie op dit punt hebt ingediend die scherper is geformuleerd. Ik wacht de reactie van de minister af alvorens ik daar een oordeel over geef.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ik vind de eerste constatering in deze motie een beetje vreemd. Er staat dat een bepaalde hoeveelheid duurzame soja wordt geproduceerd en dat Nederland die wel kan importeren. Betekent dat alleen Nederland dat zal importeren? Laat u niets over voor andere landen? Ik vind dat die overweging een beetje hebberig klinkt.

Dit kabinet is erg op de centen. Hoe wilt u uw voorstel realiseren? Hoe wilt u in de controle en uitvoering zaken regelen als u alleen maar meer subsidies wilt verstrekken aan boeren die duurzame soja gebruiken? Wat voor administratieve lasten gaan gepaard met dergelijke regelgeving?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Ik heb de hoeveelheden niet genoemd om hebberig te zijn, maar om een beeld te schetsen van de verhoudingen. Het gaat mij echt om de focus. Ik vind dat moet worden gekeken naar de mogelijkheden binnen Nederland en binnen Europa en naar initiatieven die al lopen. Het gaat niet puur om het trekken van de portemonnee, maar ook om regelgeving. In het debat over plantenveredeling volgende week zal verder aan de orde komen wat de mogelijkheden zijn zonder alleen maar subsidies te verstrekken.

De heer Atsma (CDA):

Ik herinner mij de verzuchting van minister Koenders in het debat. Hij zei dat wij wel van alles kunnen willen, bijvoorbeeld in Brazilië, maar dat wij ons moeten realiseren wat onze concrete positie daar is. Ik heb toen gezegd dat wij wellicht iets kunnen doen met bekende sporters uit Brazilië die in Nederland sporten en die daar wel impact hebben. Op welke basis kan de Nederlandse regering volgens u stappen zetten in bijvoorbeeld Brazilië om te bereiken wat u wilt? Wij zijn het eens over de doelstellingen. Nederland is echter in de eerste plaats een belangrijke doorvoerhaven voor alles wat zich het achterland afspeelt. Vindt u dat wij ons daarvoor moeten afsluiten en dat wij ons alleen moeten concentreren op het kleine deel dat waar de Nederlandse markt om vraagt?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Ik vind het jammer dat mijn moties worden uitgelegd alsof ik van alles en nog wat wil afdichten en beperken. Ik spreek hier niet over afsluiten. Het gaat mij om een focus. Er gebeurt al ontzettend veel in Zuid-Amerika. Daar wordt ook schade toegebracht. Het traject dat in Europees verband wordt gevolgd, verloopt vrij langzaam. Ik vind dat wij veel meer moeten kijken naar de afspraken die Nederland via contacten en concrete projecten in Zuid-Amerika kan maken, zonder zaken als handelsblokkades. Ik doel meer op zaken als de Nederlandse steun aan projecten rondom hout in Indonesië.

De heer Polderman (SP):

Ik had dezelfde vraag als mevrouw Snijder over het aantal. U zegt dat Nederland 2,5 miljoen ton moet importeren. Kan ik uw motie zo begrijpen dat hierdoor wordt gestimuleerd dat het niet bij die 2,5 miljoen ton blijft? Het gaat met name om verhoging van de productie. Vraagt u dat ook feitelijk met deze motie?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Ik heb zojuist gezegd dat het mij alleen gaat om het bepalen van de context en de aantallen.

Voorzitter. De laatste motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een groot deel van het Europese veevoer bestaat uit geïmporteerde soja en dat de grootschalige productie van soja negatieve gevolgen met zich brengt voor de producerende landen;

overwegende dat er duurzame soja op de wereldmarkt beschikbaar is en er binnen Europa alternatieven bestaan voor soja om als grondstof voor veevoer te dienen, zoals lupine, voedererwten en veldbonen;

constaterende dat bedrijven (coöperaties) als Campina en De Hoeve nu al gebruik van duurzame soja vragen van hun toeleveranciers;

constaterende dat Nederland een subsidieregeling voor investeringen in duurzame stallen kent onder de noemer "Maatlat Duurzame Veehouderij/MIA/Vamil";

van mening dat onder de duurzaamheidslat ook het gebruik van duurzaam veevoer valt;

verzoekt de regering, het gebruik van duurzaam veevoer, gebaseerd op Europese eiwitten of duurzame soja, als voorwaarde te laten gelden voor het verkrijgen van subsidie onder de subsidieregeling "Maatlat Duurzame Veehouderij/MIA/Vamil",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Wiegman-van Meppelen Scheppink, Cramer, Van der Ham en Waalkens. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 175(31200 XIV).

De heer Atsma (CDA):

Ook hierbij geldt toch een beetje de vraag of de fractie van de ChristenUnie een inschatting kan maken van de consequenties voor alle investeringen op het gebied van milieu, zoals die ook terecht genoemd zijn. Als je aan deze koppelverkoop gaat meewerken, zet je toch heel veel ondernemers met de rug tegen de muur? Bovendien hebben zij vaak geen alternatief.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Het klinkt misschien erg makkelijk, maar dat antwoord laat ik graag aan de minister over. Eerlijk gezegd, had de indiener van deze motie mijn collega Cramer moeten zijn, omdat dit onderwerp meer verbonden is met een ander AO waar hij de woordvoerder was. Maar goed, wij hebben ervoor gekozen om deze motie nu in te dienen vanwege de link met soja.

Minister Verburg:

Voorzitter. In de motie van de leden Ouwehand en Polderman op stuk nr. 171 wordt de regering verzocht te komen tot een verbod op de import van soja die niet is geproduceerd volgens de Basel-criteria en de Kamer hierover binnen een half jaar te informeren. Ik deel de zorg die in het algemeen overleg is geuit over de ontwikkelingen met betrekking tot ggo- en ggo-vrije soja. In dit algemeen overleg is uitvoerig gewisseld dat het belangrijk is dat mensen kunnen kiezen. Ik steun de initiatieven om internationaal tot een duurzame productie te komen. Daar doet de overheid in Europees verband ook een en ander aan. Ik verwijs voorts naar mijn Nota duurzame veehouderij. Wij stimuleren ketens van ggo-vrije soja, maar in WTO-verband en ook Europeesrechtelijk is het niet mogelijk te komen met een verbod. Ik ontraad de aanneming van deze motie.

In de motie van mevrouw Ouwehand op stuk nr. 172 wordt de regering verzocht een plan van aanpak te ontwikkelen om de maximale omvang van de Nederlandse veestapel te koppelen aan de regionale grondgebondenheid van grondstoffen en afzet en de Kamer hierover binnen een half jaar te informeren. Ik wijs nog eens op naar mijn Nota duurzame veehouderij. Daarin staat het beleid voor de komende jaren aangegeven. Ik ontraad de aanneming van deze motie.

In de motie van de heer Polderman op stuk nr. 173 wordt de regering verzocht er in Europa op aan te dringen de invoer van ggo-vrije soja te garanderen door middel van het opzetten van ggo-vrije ketens van soja. Ggo-soja kan alleen in Europa worden toegelaten als aan de voorwaarden van de EU op het gebied van veiligheid voor mens en milieu wordt voldaan. De EFSA is het adviserend orgaan voor de Europese Commissie. Er zijn eveneens Europese regels van kracht die de certificering en de etikettering van ggo-houdende en ggo-vrije soja mogelijk maakt. Uit een oogpunt van keuzevrijheid zijn er mogelijkheden voor zowel bedrijven als consumenten om zelf een specifieke voorkeur uit te spreken en tot uitdrukking te brengen in het aankoopgedrag. De keuze voor en de realisatie van een ggo-vrije keten moet door de marktwerking plaatsvinden. Ik draag daaraan bij via onderzoek naar gentechvrije biologische landbouw en de stimulering van allerlei andere randvoorwaarden voor de totstandkoming van dergelijke productieketens. Wij zijn bezig met het scheppen van voorwaarden, maar wij kunnen die niet opleggen. Ik wil dat ook niet. Ik draag dat ook uit in Europees verband. Ik zie de motie dus als een ondersteuning van het beleid, zij het dat deze zich richt op het stimuleren, begeleiden en mogelijk maken, maar niet zozeer op wetgeving.

Dan kom ik bij de motie van mevrouw Wiegman en de heren Van der Ham en Waalkens op stuk nr. 174. Daarin wordt de regering verzocht de Europese alternatieven te onderzoeken, rassen- en teeltonderzoek te stimuleren en de Kamer hierover te informeren. Mevrouw Wiegman stelde zelf al dat ik een warmer hart heb voor de duurzame landbouw. Ik heb gewoon een warm hart voor de veehouderij en voor duurzaamheid. Dat is een mooie combinatie. Ik heb al aangegeven dat de veehouderij in ons land zich binnen 15 jaar moet hebben ontwikkeld. Daar hoort ook de veevoerproductie bij. Met de sector en de Kamer zal ik toewerken naar gesloten productiecycli.

Ik merk daarbij op dat mevrouw Wiegman het accent wel erg nadrukkelijk legt op de schade die er zou zijn voor de landen die soja leveren. Ik plaats daar wel een kanttekening bij. Ontwikkelingslanden, waaronder Brazilië en Argentinië, zien zelf soja nadrukkelijk als een cruciaal exportproduct dat stevig bijdraagt aan hun economische groei en daarmee ook aan de ontwikkeling van deze landen. Mevrouw Wiegman vraagt mij om met mijn collega voor Ontwikkelingssamenwerking te kijken wat er zou kunnen. Ik zeg haar toe dat ik met mijn ambtgenoot voor Ontwikkelingssamenwerking, de heer Koenders, de Kamer in de loop van dit jaar zal informeren over de kansen die de productie van soja voor ontwikkelingslanden biedt, mede in het licht van de groeiende mondiale vraag naar sojaolie en soja-eiwit. In die zin zie ik de motie graag als ondersteuning van het reeds ingezette beleid van dit kabinet. Ik ben blij met de warme support hiervoor.

De heer Waalkens (PvdA):

Als mede-indiener en voor het stenografisch verslag heb ik nog een opmerking. Ik heb scherp geluisterd naar het uitspreken van de eerste overweging. Daarin werd het woordje "kan" niet genoemd bij de schade. Het staat wel in de motie. U zegt terecht dat de schade niet altijd voor de hand ligt, maar het kan schade toebrengen. In die zin maak ik deze opmerking naar aanleiding van uw opmerking.

Minister Verburg:

De heer Waalkens brengt terecht deze nuancering aan. Dat doet ook recht aan het feit dat met ggo-producten ook heel goede zaken bereikt kunnen worden, zij het dat het binnen randvoorwaarden van veiligheid voor mens, milieu en dier zal moeten.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik heb de minister niets horen afdoen aan de schade die kan worden toegebracht. Zij heeft gezegd dat de betreffende regeringen vinden dat het hun economie zo goed op weg kan helpen. Ik wil duidelijkheid wat de minister precies bedoelt, omdat de heer Waalkens haar de woorden in de mond legt dat het met de schade wel meevalt. Volgens mij kan dat niet de bedoeling van de minister zijn, want wij hebben het ook in het algemeen overleg niet op die manier van haar gehoord.

Minister Verburg:

Het komt mij voor dat dit weer een debat tussen Kamerleden wordt. Ik ben het zeer met de heer Waalkens eens en ben ook blij met zijn nuancering in de eerste overweging dat de grootschalige productie van soja inderdaad negatieve gevolgen kán hebben.

De heer Van der Vlies (SGP):

Het dictum valt in twee delen uiteen. Wat de minister erover zei en toezegde kan ik heel goed plaatsen bij het eerste deel van het dictum. Over het tweede deel van het dictum is door enkele interrumpanten aan mevrouw Wiegman gevraagd wat dit stimuleren betekent en of de geldbuidel niet te voorschijn moet komen. Het lijkt mij nuttig als ook de minister haar visie op dit deel van de motie geeft, als zij het oordeel erover aan de Kamer zal gaan overlaten.

Minister Verburg:

Het oordeel is natuurlijk altijd aan de Kamer. Ik zie het echter als ondersteuning van reeds ingezet beleid. Ik heb ook goed geluisterd naar de gedachtewisseling tussen mevrouw Wiegman en de heer Atsma. Ik heb mevrouw Wiegman horen zeggen dat het niet per se de bedoeling was dat de minister op grote schaal de portemonnee gaat trekken en extra uitgaven gaat doen. Ik wijs erop dat wij met tal van onderzoeken vanuit Wageningen en anderszins alternatieven zoeken. In het kader van duurzaamheid en verduurzaming zoeken wij naar alternatieven. Ik zie op dat punt dan ook de ingediende motie als ondersteuning van reeds ingezet beleid.

Ik kom vervolgens bij de motie van mevrouw Wiegman waarin zij de regering verzoekt, een concrete maatregel uit te werken waarmee de vraag naar deze gecertificeerde soja – zij wijst op de soja geproduceerd volgens de Basel-criteria – op korte termijn gestimuleerd kan worden, zodat dit een positieve prikkel geeft voor uitbreiding van de productie van gecertificeerde soja in Zuid-Amerika. Ik wijs erop dat er al diverse private certificeringssystemen zijn voor agrarische grondstoffenketens waaronder de Basel-criteria. Tevens is terecht aandacht gevraagd voor de Round Table on Responsible Soy, de RTRS, waar breed overleg plaatsvindt met alle participanten. Als mevrouw Wiegman mij verzoekt ervoor zorg te dragen dat de Nederlandse overheid dit ook gaat doen, moet ik zeggen dat dit mij een brug te ver gaat. Het ontwikkelen van certificeringssystemen is geen zaak van de overheid maar van de markt. Dat is de reden waarom ik aanvaarding van haar motie op dit punt ontraad.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Ik ben op de hoogte van uw reactie op de motie van mevrouw Ouwehand als het gaat om de vraag wat in EU-verband gerealiseerd kan worden en wat de WTO van ons vraagt. Er vinden inderdaad goede initiatieven plaats, maar daarbij is het mijns inziens wel van belang dat de overheid in haar handelsrelaties en -contacten een meer stimulerende rol vervult. Dat is eigenlijk wat ik vraag. Volgens mij is dat ook helemaal niet zo ongewoon, gelet ook op wat er in december jongstleden tijdens de conferentie op Bali aan afspraken is gemaakt tussen minister Koenders en Indonesië en Papua Nieuw-Guinea. Op die manier benut je de mogelijkheden om de goede dingen verder te stimuleren.

Minister Verburg:

In dat geval zou u zich samen met mij en anderen vooral moeten inzetten voor de RTRS. Daar zit iedereen, inclusief beide overheden, aan tafel. De mensen van de Wereldvoedselorganisatie hebben onderstreept dat dat dé manier is om iedereen erbij te betrekken en betrokken te houden en om concreet resultaat te boeken. Dat doe je niet eenzijdig als overheid, maar als overheid samen met producenten, de verwerkende industrie, de supermarktorganisaties en iedereen in die keten. Dan heb je draagvlak en zet je stappen vooruit. Dan maak je meters in de door u gewenste richting. Dat doen wij dus ook met Indonesië op het gebied van palmolie. Wij voeren over dat onderwerp een rondetafelgesprek met iedereen die ertoe doet en die erbij betrokken is.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Maar dan constateer ik een verschil. Natuurlijk is het belangrijk wat er in dat rondetafelgesprek gebeurt. Ondertussen gebeuren er heel veel andere dingen tussen organisaties in Nederland en in landen zoals Brazilië en Indonesië. Aan dergelijke projecten moet een bepaalde stimulans gegeven worden. Er moet inderdaad niet de dikke portemonnee getrokken worden, maar er moet wel aandacht geschonken worden en mogelijkheden geschapen worden om deuren te openen en wegen wat meer vrij te maken.

Minister Verburg:

Daartoe ben ik, los van deze motie, altijd bereid. Als er een verzoek komt om een deur open te doen of ergens aan een goed initiatief een duwtje te geven, ben ik zeer gemotiveerd. Ik kan mij niet voorstellen dat collega Koenders dat desgevraagd niet zou zijn. Ik heb daar echter deze motie en dit dictum niet voor nodig. Het dictum vraagt namelijk om een concrete maatregel. Bij maatregelen moet ik denken aan regels, aan wetgeving en aan handhaving ervan. Als dat niet uw bedoeling is, dan ben ik het in ieder geval inhoudelijk met u eens. Waar wij kunnen, moeten wij dat extra inhoudelijke "opkontje" geven.

De heer Atsma (CDA):

Zoals ik al concludeerde toen ik refereerde aan hetgeen minister Koenders heeft gezegd, is de motie met de uitleg van collega Wiegman volstrekt overbodig.

Minister Verburg:

Ik ontraad de aanvaarding van deze motie als het gaat om een concrete maatregel. De motie vraagt daar wel om. Wij zijn bezig met het stappenplan. Ik vind dus dat de eerdere motie een ondersteuning is van reeds ingezet beleid, waar ik met collega Koenders het een en ander aan doe. Ik zet daarbij in op onderzoek naar alternatieve rassen en teelt in Nederland en Europa, die wellicht toepasbaar zijn in ontwikkelingslanden. Als mevrouw Wiegman echter om een concrete maatregel vraagt, moet ik aanvaarding van deze motie ontraden.

De heer Waalkens (PvdA):

Collega Atsma doet zelf een voorstel om rolmodellen vanuit de sport in te zetten. Dat zou een van de concrete maatregelen kunnen zijn om over te nemen. Wij moeten het niet groter maken dan het is, maar zeker niet kleiner.

De heer Atsma (CDA):

Dat rolpatroon dat u schetst, is nu precies hetgeen minister Koenders heeft toegezegd. Daar was ik blij mee en dus is het allemaal niet meer nodig.

De voorzitter:

Laat u nu gewoon de minister antwoorden. Daar is zij prima toe in staat.

Minister Verburg:

Ik steun het initiatief van de heer Koenders. Er kunnen niet genoeg sportieve rolmodellen gevonden worden.

In antwoord op de motie van mevrouw Wiegman en de heer Cramer op stuk nr. 175 meld ik dat de MIA en de VAMIL veehouders een fiscaal voordeel bieden bij een duurzaam te bouwen of te verbouwen stal. Dat meten wij via de Maatlat duurzame veehouderij, waarbij staluitvoering en -inrichting worden getoetst op duurzaamheid. Het definitieve oordeel voor toekenning van de subsidies wordt geveld na oplevering van de stal. Het dictum van de motie van mevrouw Wiegman en de heer Cramer bevat een eis die ziet op het management, namelijk wat een boer aan zijn vee voert. Dat is een managementmaatregel. Wil je dat goed controleren, dan heb je een controleur nodig aan het voerhek die week in, week uit – of laat ik het ruim nemen maand in, maand uit – moet controleren of de boer zich daar wel aan houdt. Dat is een onuitvoerbare regeling. Dat betekent dat ik de aanneming van deze motie ontraad.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De stemming over de moties is over twee weken, omdat er de komende week geen stemming is.

Naar boven