Aan de orde is de behandeling van:

het voorstel van wet van de leden K.G. de Vries, Van de Camp, Griffith en Van der Staaij houdende regels over de parlementaire enquête (Wet op de parlementaire enquête 200.) (30415).

De voorzitter:

Ik heet de heer Klaas de Vries en zijn collega's welkom. Ook de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing heet ik welkom. Hij treedt in dit geval op als adviseur. Verder heet ik welkom de medewerkers van de commissie, in de eerste plaats mevrouw Pronk van de Kiesraad, en verder de heren Van Oort en Oostlander, medewerkers van de Kamer. Zij zitten in de hoedanigheid van adviseur in vak K.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Boelhouwer (PvdA):

Voorzitter. Het is vandaag een belangrijke dag, omdat wij een initiatiefvoorstel behandelen van de leden Klaas de Vries, Van de Camp, Griffith en Van der Staaij. In de schriftelijke ronde hebben wij de initiatiefnemers al hartelijk bedankt en ik wil niet nalaten om deze dank ook hier nog eens uit te spreken. De parlementaire enquête is het zwaarste onderzoeks­middel van de Kamer. De fractie van de PvdA is daarom blij met de gedegen werkwijze van de commissie; zij heeft veel onderzoek gedaan en laten doen, en zij is uiterst serieus in haar afwegingen bij het voorstel dat nu voorligt. Het is uitzonderlijk dat de nota naar aanleiding van het verslag binnen zo korte tijd al aan de Kamer wordt aangeboden. Wij vatten dit op als een teken dat de indieners het serieus menen en er alles aan willen doen om dit wetsvoorstel nog vóór het verkiezingsreces door de Kamer te loodsen. Ik zal er geen geheim van maken dat mijn fractie deze instelling zeer op prijs stelt en van harte steunt.

Dit neemt niet weg dat de fractie van de PvdA op een vijftal punten nog graag de mening van de indieners en de minister hoort. Het eerste punt betreft de verschoningsgronden. In het Nederlands Juristenblad van januari van dit jaar is naar voren gebracht dat in het voorliggende wetsvoorstel de verschoningsgrond ontbreekt die ertoe leidt dat een persoon nimmer zichzelf of naasten door medewerking aan een parlementaire enquête bloot hoeft te stellen aan rechtsvervolging. Op pagina 45 en 46 van de memorie van toelichting wordt het niet opnemen van deze verschoningsgrond gerechtvaardigd. Is de bepaling echt afdoende dat alles wat tijdens een parlementaire enquête wordt verklaard, niet in rechte gebruikt mag worden? Hoe reëel is de verwachting dat een enquêtecommissie haar best zal doen om minder vergaande middelen te zoeken om dezelfde informatie op andere wijze te verkrijgen? Hoe zal het afwegen van de belangen per concrete casus vorm krijgen? Hierover willen wij graag nog enige toelichting van de indieners horen.

Een tweede punt gaat over de actieve informatie over rechten en plichten van mensen die, op welke wijze dan ook, een enquêtecommissie informeren. In de schriftelijke ronde vroeg de fractie van de PvdA al naar de plicht om mensen te informeren tijdens het voorgesprek. De indieners benadrukten bij die gelegenheid dat het gaat om het uitgebreid informeren van alle betrokkenen bij de uitoefening van alle bevoegdheden. Indieners stellen dat het aan de enquêtecommissie kan worden overgelaten, daarvoor zorg te dragen. Mijn fractie stelt echter voor dat de Kamer zorg draagt voor het actief informeren over alle rechten en plichten. Dat kan wellicht het beste via een aanpassing van het Reglement van orde of via een aanpassing in de wet. Ik hoor graag de opvatting van de indieners en de ministers over deze informatieplicht.

Ik maak nog een opmerking terzijde naar aanleiding van de opmerkingen in de memorie van toelichting over het voorgesprek. Men stelt daarin dat de functie van het voorgesprek ook zou kunnen zijn, het geheugen van mensen op te frissen. Het lijkt alleszins redelijk om het voorgesprek daarvoor te gebruiken. Ik wijs wel op het gevaar van het opfrissen van het geheugen, want uit veel psychologisch onderzoek blijkt dat het geheugen, zeker als het gaat om zaken die langer geleden zijn, zich gemakkelijk laat framen door de wijze waarop vragen worden gesteld. Ik kan mij voorstellen dat dit nooit de bedoeling van een voorgesprek mag zijn.

Het derde punt betreft de samenloop met ander, eventueel justitieel onderzoek. Er is nadrukkelijk niet opgenomen dat een justitieel onderzoek prioriteit heeft boven een parlementaire enquête of vice versa. Naar de opvatting van mijn fractie is dat terecht. Hoewel de onderzoeken elkaar kunnen raken en beïnvloeden, is een parlementaire enquête niet bedoeld om schuldvragen te beantwoorden, maar alleen om aan waarheidsvinding te doen. Mag ervan worden uitgegaan dat de enquêtecommissie in alle redelijkheid ook de belangen van de minister van Justitie als baas van het OM mee wil wegen? Kan daar overleg over plaatsvinden en met welke uitkomsten van overleg zou naar het idee van de initiatiefnemers de commissie wel of juist niet tevreden moeten zijn?

Dan mijn vierde punt. In de schriftelijke ronde plaatsten wij vraagtekens bij de nieuwe mogelijkheid om woningen te betreden, terwijl die vervolgens niet mogen worden doorzocht. Gezien de schriftelijke antwoorden zijn de indieners niet van zins dit voorstel aan te passen. Wij willen daarom de glasheldere uitspraak dat het betreden van woningen tegen de wens van de betrokken bewoners in alleen in het uiterste geval zal plaatsvinden en dat daarbij de uiterste terughoudendheid zal worden betracht. Vrijwillige medewerking dient altijd het eerste uitgangspunt te zijn.

Mijn vijfde en laatste punt gaat over mini-enquêtes. Het instrument van de parlementaire enquête is een vlijmscherp zwaard van de Kamer. Zou de parlementaire enquête naar het oordeel van de indieners kunnen worden gebruikt om een vorm van mini-enquête op te zetten? Ik geef een voorbeeld, waarbij ik uitdrukkelijk aanteken dat het niet meer dan een voorbeeld is om de discussie helder te maken. In het geval van de Schiedammer Parkmoord had de Kamer behoefte aan het horen van een aantal functionarissen van het OM om inzicht te krijgen in de wijze van opsporing en de fouten die waren gemaakt. Het ging er puur om, de feiten op een rijtje te krijgen. Daarover ontstaat vervolgens vaak ten onrechte twist. Die twist vertroebelt dan weer de politieke discussie die volgt op de fact-finding mission. Is het naar de mening van de indieners mogelijk de wet in die zin te gebruiken? Het gaat er dus om dat in lastige gevallen feiten worden verzameld om die vervolgens in een politiek debat in de Kamer te kunnen gebruiken. Wij zijn benieuwd naar het antwoord van de commissie op deze punten.

De heer Van Beek (VVD):

De heer Boelhouwer vindt dat het betreden van de woning tegen de wens van de bewoners in slechts zeer terughoudend mag worden toegepast. Hij vraagt de commissie vervolgens hoe zij daarover denkt, maar het lijkt mij dat de commissie die vraag niet kan beantwoorden. Als daar nadere regels aan moeten worden gesteld, dan moet dat in de wet worden vastgelegd. Wij kunnen vanmiddag niets zeggen over wat commissies in de toekomst allemaal gaan doen. Wat wil de heer Boelhouwer met zijn vraag bereiken? Het is wel een probleem.

De heer Boelhouwer (PvdA):

Ik wil ermee bereiken dat er helderheid komt. Ik wil daarom eerst het antwoord van de indieners afwachten. Ik koppel daaraan de vraag of het noodzakelijk is die kwestie nader te gaan regelen. Ik ben niet gelukkig met de wijze waarop het nu is geformuleerd. Je mag het huis nu wel betreden, maar je mag geen feitelijk onderzoek ter plekke instellen. Wat kan de toegevoegde waarde in dat soort gevallen nog zijn? Ik laat mij graag overtuigen door de indieners, maar ik ben het nog niet.

Mevrouw Smilde (CDA):

Mijnheer de voorzitter. In 1948 werd het recht van onderzoek in onze Grondwet opgenomen. Onze collega's in die tijd – alhoewel ik denk dat die gerild zouden hebben bij het feit dat ik als vrouw achter het spreekgestoelte sta – waren hier blij mee, want de Tweede Kamer had de behoefte aan het bezitten van dit recht nu en dan gevoeld. Het voorstel werd dan ook met grote meerderheid aangenomen, op zes leden van de Eerste Kamer na. Zij waren van mening dat de Tweede Kamer hier "de grenzen van haar bevoegdheid overschrijde en zich menge in hetgeen uitsluitend tot de bemoeienis van de rechterlijke en uitvoerende macht moet behoren". Maar wellicht speelt hierbij het feit dat dit recht alleen aan de Tweede Kamer werd toegekend en niet aan de Eerste Kamer een rol. Wie zou dat nu nog zeggen?

Bij de grondwetsbehandeling waarin dit werd opgenomen, werd wel vastgesteld dat "de bevoegdheid welke hier geldt, uit haren aard regeling behoeft" en dat deze regeling in een wet moest worden vastgelegd. En dat is de Wet op de parlementaire enquête. Dat is zeer terecht, want bevoegdheden die aan de Kamer worden toegekend, zijn nogal vergaand en dus moet je dat in een wet in formele zin vastleggen. Het is een principieel instrument van het parlement dat bij de start van de nieuwe constitutionele verhoudingen in 1848 meteen noodzakelijk werd geacht. Het is goed om van tijd tot tijd dit instrument te scherpen, vooral omdat het gaat om een regeling waarbij het parlement vergaande bevoegdheden heeft.

Wij zijn daar nu mee bezig en willen de initiatiefnemers danken voor de wijze waarop zij de modernisering van de wet vorm hebben gegeven. De CDA-fractie wil de initiatiefnemers complimenteren met de manier waarop de wijzigingen zijn gekozen en beargumenteerd en ook met de zorgvuldige beantwoording van alle vragen in de nota naar aanleiding van het verslag. Veel vragen, niet alleen van onze fractie, zijn beantwoord en goed gemotiveerd. Dat betekent in elk geval vanuit mijn fractie een beknopte behandeling.

De historie leert dat er grote bereidheid bestaat om medewerking te verlenen aan de uitvoering van een parlementaire enquête. Juist dat geeft het belang aan van zorgvuldige wetgeving, opdat alle betrokkenen glashelder weten wat de rechten en de plichten zijn. De CDA-fractie meent dat de initiatiefnemers erin geslaagd zijn om bij de wijzigingsvoorstellen in de wet een goede balans te creëren tussen een duidelijk mandaat voor een parlementaire enquêtecommissie enerzijds en de positie van degenen die hun medewerking moeten verlenen anderzijds. Er komt meer ruimte voor de enquêtecommissie, bijvoorbeeld om schriftelijke informatie te vorderen en plaatsen te betreden, maar er komen ook meer waarborgen voor getuigen, bijvoorbeeld dat al bijstand mogelijk is tijdens het voorgesprek. Er is ook een uitbreiding van de verschoningsgronden te constateren. Ook het feit dat de leden van een parlementaire enquêtecommissie altijd Kamerleden zijn en de bijzondere staatsrechtelijke omstandigheden die dit meebrengt, vooral wanneer ministers of staatssecretarissen behoren tot degenen die verplicht zijn mee te werken, speelt een belangrijke rol bij de vormgeving van het wetsvoorstel. Het CDA is blij met deze updating.

Wij zijn het zeer eens met de initiatiefnemers dat er een scherp omlijnde afbakening moet blijven tussen een parlementaire enquête en andere parlementaire onderzoeken. Juist vanwege de wettelijke grondslag voor een aantal bevoegdheden van een enquêtecommissie is duidelijkheid van belang. De burger weet dan waaraan hij toe is wanneer er sprake is van een parlementaire enquête. Wanneer de overheid – en dat geldt ook voor het parlement – verplichtingen oplegt aan de burger waaraan deze zich niet kan onttrekken, geldt de eis van een wettelijke grondslag. Dan geldt de legaliteitseis.

Wij steunen ook de initiatiefnemers in hun betoog over de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit bij de gehele taakuitoefening van de parlementaire enquêtecommissie. Bij de beantwoording achteraf moet onzes inziens dan ook verantwoording worden afgelegd over de wijze waarop deze vereisten vorm hebben gekregen bij de parlementaire enquête.

Voor het betreden van een woning is een machtiging van een voorzieningenrechter nodig, voor het betreden van andere plaatsen niet. Bij het inzetten van dwangmiddelen, zo schrijven de initiatiefnemers, is toestemming van de rechter nodig. De rechter verricht hierbij een marginale toetsing. Dat lezen wij in de stukken. Geldt deze marginale toetsing ook voor de toestemming voor het betreden van een woning? Wat houdt de bevoegdheid tot het betreden van plaatsen nu precies in? Wat mag de enquêtecommissie doen op het moment dat zij een plaats betreedt? In de nota naar aanleiding van het verslag wordt gesteld dat er geen onderzoeking mag plaatsvinden. Ik geef een voorbeeld uit die nota. Het is denkbaar dat een enquête mede inzicht moet geven in illegale bewoning of in de aard en omvang van wietteelt in particuliere huizen. Maar dan loop je toch rond om te kijken of en hoeveel wiet daar wordt geteeld? Wat mag de enquêtecommissie daar precies doen of misschien wel nalaten?

De CDA-fractie is blij met de onomwonden uitspraak van de initiatiefnemers dat het belang van de Staat in artikel 68 van de Grondwet restrictief geïnterpreteerd dient te worden. Gezien ook de regelmatig voorkomende discussie in de Kamer, zien wij deze passages in de nota naar aanleiding van het verslag als een stukje wetsgeschiedenis dat wij kunnen gebruiken wanneer een concreet geval van artikel 68 ter sprake komt.

Dan resteert een vraag over de afspraken die de enquêtecommissie en het kabinet maken in protocollen over de informatieverstrekking van het kabinet aan de commissie. Ook dan kan sprake zijn van een beroep dat het kabinet doet op artikel 68. Wordt daarover iets vastgelegd in het protocol dat de initiatiefnemers voor ogen staat?

Ik heb nog een vraag over de toepassing van dwangmiddelen om iemand gevolg te laten geven aan de oproep om als getuige te verschijnen. Wat is de waarde van een verklaring van een onwillige getuige? Dat geldt des te meer, als de politie eraan te pas moet komen om de getuige op de goede plek te brengen.

Voorzitter. De initiatiefnemers hebben een gedegen wijzigingsvoorstel geleverd waarmee de Wet op de parlementaire enquête op een goede wijze wordt gemoderniseerd. Dat is van belang, omdat de geschiedenis leert dat het parlement sneller naar dit instrument grijpt dan pakweg voor de Tweede Wereldoorlog. De initiatiefnemers doen een aantal aanbevelingen voor het Reglement van Orde. Wij zouden graag zien dat er zo snel mogelijk actie wordt ondernomen om ons Reglement van Orde dienovereenkomstig te wijzigen.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie is blij met het initiatief om de Commissie vernieuwing Wet op de parlementaire enquête in te stellen. Er was voldoende ervaring opgedaan met parlementaire enquêtes om eens grondig te evalueren en te onderzoeken of de wettelijke mogelijkheden voldoende aansloten bij de moderne eisen en wensen. De VVD wil gaarne aan het begin van dit debat dank uitspreken in de richting van de commissie, die daartoe al het werk heeft verricht. Er is gedegen werk geleverd en er ligt een goed uitgewerkt wetsvoorstel. Wij steunen nadrukkelijk de aanpak die heeft geleid tot een nieuwe wet in de vorm van een initiatiefwetsvoorstel. Gekozen is niet voor de eenvoudigste weg, maar wel voor de principieel juiste weg. Het recht van enquête is immers een instrument van beide Kamers der Staten-Generaal.

Het parlement heeft een aantal mogelijkheden om zaken te onderzoeken of informatie te verwerven. De laatste en meest ingrijpende mogelijkheid is het houden van een parlementaire enquête. Het bijzondere van een enquête is dat getuigen onder ede kunnen worden gehoord. Tot het houden van een enquête dient pas te worden besloten, als alle andere mogelijkheden door de Kamer zijn benut en niet of onvoldoende hebben geleid tot het beoogde resultaat. Wij zijn blij met de uitspraak van de initiatiefnemers in de nota naar aanleiding van het verslag dat zij vooralsnog geen aanleiding hebben, te veronderstellen dat door de totstandkoming van een nieuwe Wet op de parlementaire enquête meer gebruik zal worden gemaakt van het instrument van de parlementaire enquête. Het onderzoeksinstrumentarium van de Kamer blijft alleen goed werkzaam, wanneer het laatste middel dat het parlement heeft alleen wordt gebruikt op het moment dat daartoe aan alle voorwaarden is voldaan en alle andere mogelijkheden zijn benut. Mede daarom is de VVD er geen voorstander van, de bevoegdheid om een enquête in te stellen te geven aan een minderheid van de Kamer. Tot ons genoegen komen ook de initiatiefnemers tot die conclusie.

Vaak is bij parlementaire enquêtes ook wat ik gemakshalve noem de afrekencultuur aan de orde. Wij moeten ervoor waken dat die discussies de boventoon voeren. Bij een enquête gaat het primair om het achterhalen van de waarheid en het leren van lessen voor de toekomst. Daar moet een enquête op zijn gericht. Bij deze problematiek gaat het veel meer om de houding van de Kamerleden, om de cultuur. De leden van de Kamer zijn daar zelf bij. Dat regelen wij niet in wetgeving, maar wij moeten er wel op bedacht zijn.

Kenmerkend voor een parlementaire enquête is dat getuigen onder ede kunnen worden gehoord. Dat is een zeer vergaand middel dat volgens de VVD voorbehouden dient te zijn aan deze vorm van onderzoek. Voorstellen om ook bij andere onderzoeksvormen mensen onder ede te horen worden door ons niet gesteund.

De VVD is tevreden met de wijze waarop in de nota naar aanleiding van het verslag onze vragen zijn beantwoord. Dat de initiatiefnemers besloten hebben om naar aanleiding van het verslag nog een nota van wijziging in te dienen, heeft onze instemming en komt de VVD-fractie in haar opvattingen tegemoet.

Wij behouden zorg over de situatie waarin er sprake is van samenloop met een ander onderzoek. Wij vragen de initiatiefnemers nog eens in te gaan op het gegeven dat informatie die op vordering van de enquêtecommissie is verstrekt, niet in andere procedures mag worden gebruikt. Wij achten deze stelling juist en noodzakelijk om tot het beoogde resultaat te komen, maar of de bescherming daartoe in alle gevallen voldoende is of kan zijn, blijft twijfelachtig. Weliswaar kan informatie die aan de commissie wordt verstrekt niet als bewijs dienen in een strafrechtelijke procedure, maar dit biedt personen geen optimale bescherming, omdat het Openbaar Ministerie door het afleggen van verklaringen of door het overhandigen van informatie op het spoor van een vervolging kan worden gezet. Ik vraag de initiatiefnemers nog eens nadrukkelijk, hierop in te gaan.

Een ander aspect van samenloop van procedures is het volgende. Bij aanvang van dan wel gedurende een enquête kan het Openbaar Ministerie aanlopen tegen strafrechtelijke zaken en kan het vermoeden rijzen dat sprake is van strafbare feiten. Als het OM dan een onderzoek begint, is het de vraag wat het nog mag gebruiken. Het zou onbevredigend zijn als sprake is van bepaalde misstanden die niet worden bestraft. Hoe moet met deze situatie worden omgegaan? Vindt dan overleg met het Openbaar Ministerie plaats? Behoeft dit vastlegging in de wet?

Dit wetsvoorstel kent niet de mogelijkheid dat iemand de enquêtecommissie informatie onthoudt waarvan verstrekking diegene of zijn naasten zou blootstellen aan het gevaar van strafrechtelijke vervolging respectievelijk veroordeling. Gaarne vernemen wij hoe de afwegingen van de initiatiefnemers ten aanzien van dit dilemma zijn geweest.

Een tweede, minder ernstig voorbeeld is de situatie van een ambtenaar die onder ede opvattingen uit over zijn huidige minister. Welke bescherming heeft die ambtenaar na afloop van de gehele procedure? De initiatiefnemers hebben tot nu toe geen reden gezien, daaraan specifieke aandacht te besteden. Gaarne een uiteenzetting.

Een aantal collega's heeft al gesproken over het binnentreden van een woning. Daarvoor moet een bewoner expliciet toestemming geven. Geeft de bewoner geen toestemming, dan kan de woning alleen met machtiging van de voorzieningenrechter worden betreden. Zouden de initiatiefnemers nog eens nader kunnen motiveren waarom ervoor gekozen is de wet op dit punt aan te passen? Ik heb dezelfde dilemma's als mijn collega van de PvdA.

Ten slotte zij nog eens nadrukkelijk ook van onze kant vermeld dat het enquêterecht een zeer zwaarwegend instrument van de volksvertegenwoordiging is. Wij zijn het nadrukkelijk met de initiatiefnemers eens dat dit recht voorbehouden dient te zijn aan Kamerleden en dat uitsluitend zij in een enquêtecommissie zitting mogen nemen. Dit geldt zeker ook ten aanzien van het voorzitterschap. Uit alle ervaringen van de laatste jaren is nog eens gebleken dat er geen enkele reden is, de samenstelling anders te organiseren.

De leden van de VVD-fractie steunen dit initiatief en hopen op een snelle en succesvolle afronding van de parlementaire procedure.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Allereerst wil ik de indieners van voorliggend wetsvoorstel van harte complimenteren. Het is een gedegen stuk werk geworden dat, zoals bekend, voortvloeit uit de opdracht van de Kamer om te komen tot voorstellen om de ruim 150 jaar oude Wet op de parlementaire enquête te vervangen door een nieuwe. Dat is in onze ogen geen drang om te vernieuwen om te vernieuwen, maar het was nodig in verband met de gebleken leemten in de oude wet. Wij zijn de commissie zeer erkentelijk dat zij is gekomen met een zeer doorwrocht voorstel dat in hoofdlijnen onze steun heeft. Dat hebben wij ook in onze schriftelijke inbreng aangegeven. Wij zien het resultaat van haar werk als een verbetering en actualisering van de oude regeling.

Wij missen een regeling voor het parlementair onderzoek, maar door de commissie is gemotiveerd waarom deze niet is bijgeleverd. Ik zal daar straks nog een vraag over stellen. Wat wij wel hebben ontvangen, geeft mogelijkheden om het belangrijke grondwettelijke recht van enquête van de Kamer beter vorm en inhoud te geven. Ik denk dat het van zeer groot belang is dat de Kamer daar op een zorgvuldige wijze mee omgaat. Als je merkt dat er een aantal tekortkomingen zijn in de bestaande regelingen, moet je zorgen dat je daar verbetering in aanbrengt, en dat is gebeurd.

Mijn fractie heeft een aantal vragen over het voorstel die wij graag beantwoord zien. Door de geheimhoudingsplicht kan de commissie een getuige niet confronteren met informatie die tijdens een voorgesprek is verkregen. Ook voor het eindrapport mag de commissie geen gebruikmaken van deze informatie. Dat levert toch wel een dilemma op. Ik hoor hierop graag een reactie van de indieners. Hetzelfde geldt overigens voor informatie, verkregen uit een besloten verhoor.

Door collega's is erop gewezen dat de parlementaire enquêtecommissie ook de bevoegdheid krijgt om woningen binnen te treden, als dit wetsvoorstel door de Kamer wordt aanvaard. Wij hebben goed begrepen dat het doel daarvan niet is om te kunnen onderzoeken, maar om te kunnen bezichtigen. Dat kan in sommige gevallen meerwaarde opleveren, dat ziet mijn fractie ook wel, al is dat toch nog wat speculatief. Het gaat hierbij wel om een bevoegdheid waarmee inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer. Mijn fractie krijgt graag een nadere onderbouwing van dit voorstel, vooral als het gaat om de vraag welke leemtes met deze mogelijkheid worden opgevuld. Bij welke commissies heeft het ontbreken van deze mogelijkheid volgens de indieners in het verleden tot problemen geleid?

Een ander punt is dat de verplichting tot medewerking op grond van de nieuwe Wet op de parlementaire enquête gaat voor eventuele wettelijke geheimhoudingsverplichtingen in bijzondere wetten. Tegelijk kan er met dezelfde wet een breder beroep worden gedaan op verschoningsgronden, zoals mevrouw Smilde al opmerkte. Hoe verhoudt dit zich tot elkaar?

In de schriftelijke inbreng hebben wij ook aandacht gevraagd voor wat het belang van de Staat wordt genoemd. Kern blijft de moeilijkheid dat de Kamer nooit feitelijk kan controleren of het belang van de Staat daadwerkelijk in het geding was. De indieners stellen in antwoord op de vragen die wij hierover schriftelijk hebben gesteld, dat er niet zoveel discussie is over de reikwijdte van het begrip "belang van de Staat", en dan wordt er verwezen naar een brief van de minister van Binnenlandse Zaken. Er wordt inderdaad een aantal aspecten genoemd, maar de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt in zijn brief eveneens dat theoretisch noch aan de hand van voorbeelden uit de staatsrechtelijke praktijk de gestelde vraag precies kan worden beantwoord. Het betreft de vraag in welke gevallen het belang van de Staat zich verzet tegen het geven van de gevraagde inlichtingen of het vertrouwelijk verstrekken van inlichtingen. Ook in de staatsrechtelijke literatuur komt men niet veel verder dan de constatering dat onder dit begrip allerlei zaken kunnen worden geschaard, namelijk die van de staatsveiligheid tot die van de waarborging van de eenheid van de Kroon en die van de bescherming van belangen van onderdanen. De opsomming van de minister is dus niet limitatief en in een concreet geval is toetsing toch nog behoorlijk lastig. Zijn de initiatiefnemers van mening dat betrekkelijk duidelijk is wat daaronder valt?

Mijn voorgangers hebben in hun betoog al aandacht besteed aan het vraagstuk van de informatieverstrekking. Ook de informatie-uitwisseling tussen het kabinet en de commissie is aan de orde geweest. De commissie heeft de opdracht gekregen om in het wetsvoorstel aandacht te schenken aan de wijze van protocollering van informatieverstrekking in het geval dat het middel van de parlementaire enquête wordt gebruikt en in het geval dat er sprake is van tijdelijke commissies. De commissie rapporteert in reactie daarop dat de Kamer de suggestie krijgt om modelprotocollen op te stellen. Waarom heeft de commissie ervoor gekozen om daarvoor niet een wettelijke basis te creëren of in ieder geval een poging te doen om een aantal basisafspraken te formuleren?

Tot slot kom ik op de keuze van de initiatiefnemers om geen wettelijke regeling te treffen voor parlementaire onderzoeken. Zij benadrukken het principiële onderscheid tussen een parlementaire enquête en een parlementair onderzoek. Als het parlement de waarheid boven tafel wil krijgen, zal het moeten besluiten tot het houden van een parlementaire enquête. Dat uitgangspunt steunt mijn fractie, al zal dat in de praktijk waarschijnlijk tot gevolg hebben dat er vaker gebruik wordt gemaakt van het middel van de enquête in plaats van dat van het onderzoek. Het eerstgenoemde middel heeft immers het belangrijke extraatje om personen onder ede te horen. Het parlementair onderzoek heeft dat niet. De commissie heeft dan ook de bewuste keuze gemaakt om voor het parlementair onderzoek geen verdere maatregelen op dat punt voor te stellen. Haar keuze heeft zij voldoende onderbouwd.

Dat neemt niet weg dat in de brief met de opdracht aan de commissie een behoorlijk aantal specifieke knelpunten is opgenomen dat betrekking heeft op het parlementair onderzoek. Eén daarvan is dat de waarborgen van het parlementair onderzoek zonder enquêtebevoegdheid uit juridisch oogpunt niet in voldoende mate zijn vastgelegd. Zal het voor het wegnemen van die knelpunten voldoende zijn om gebruik te maken van de door de initiatiefnemers genoemde mogelijkheid om het Reglement van orde van de Tweede Kamer en het protocol te wijzigen? Welke concrete wijzigingen hebben zij in gedachten? Het lijkt ons goed om de Kamer deelgenoot te maken van de uitvoerige gedachtewisseling van de initiatiefnemers op dit punt. Ook indien de Kamer een en ander verder dient op te pakken, kan zij van de wijsheid van de initiatiefnemers op dit punt profiteren.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. De parlementaire enquête is één van de gewichtigste middelen voor het parlement om zijn controlerende taak uit te voeren. Wij hebben enkele parlementaire enquêtes achter de rug en het is goed dat de Wet op de parlementaire enquête goed en meer ten principale tegen het licht is gehouden. De opgedane ervaringen en de gebleken knelpunten kunnen dan nog eens aan de orde komen en worden becommentarieerd. De uitkomst daarvan is in het voorliggende wetsvoorstel verwerkt.

Het is dus een belangrijke kwestie. Mijn fractie wilde dat accentueren door de voltallige fractie in beeld te brengen. Dat is niet veel fracties gegeven. De ene helft van mijn fractie zit in vak-K en de andere staat hier. Een dergelijke bijzondere omstandigheid doet zich nu eenmaal niet al te vaak voor. Vandaar dat ik daarop graag de nadruk wil leggen. U begrijpt dat dit een grapje is.

Mijn fractie complimenteert de initiatiefnemers met het voorliggende wetsvoorstel. In opdracht van de Kamer hebben zij een gedegen stuk werk geleverd. De nieuwe wet heeft een heldere structuur en biedt de nodige aanpassingen naar aanleiding van ervaringen, gebleken knelpunten en nieuwe ontwikkelingen. Daarbij is de wet gelukkig beperkt van omvang gebleven.

Ik kom bij de verhouding tussen de parlementaire enquête en het parlementaire onderzoek. De SGP-fractie deelt alles afwegende de opvatting van de indieners dat het niet wenselijk is om ook het parlementair onderzoek in de wet vast te leggen. Dan zou er immers sprake zijn van bevoegdheden die juist het kenmerkende van de parlementaire enquête uitmaken. Uiteraard is het wenselijk om regels voor een parlementair onderzoek in het Reglement van orde vast te leggen. De suggestie van mijn fractie is om aan het einde van dit debat het Presidium te verzoeken daarvoor een voorstel aan de Kamer voor te bereiden of te zijner tijd voor te leggen. Ook andere fracties spelen met die gedachte.

In het verslag heeft de SGP-fractie een opmerking gemaakt over het vastleggen van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. In hun reactie daarop hebben de indieners voldoende duidelijk gemaakt dat deze uitgangspunten in de praktijk leidend dienen te zijn. Nu dat zo expliciet is uitgesproken, is er geen gewichtige reden om de grenzen van de uitoefening van de bevoegdheden van de parlementaire-enquêtecommissie nader vast te leggen.

Eenzelfde conclusie geldt over het nader omschrijven van de gewichtige redenen als criterium voor verbod van opnames van verhoren. Mijn fractie waardeert de nadere duiding die in de nota naar aanleiding van het verslag is gegeven. Mijn fractie is er zich van bewust dat een nadere formulering nadelen met zich brengt.

Bij het afleggen van de eed door bewindspersonen en Kamerleden deelt mijn fractie volledig de visie van de indieners. Het afleggen van die eed door bewindslieden en Kamerleden heeft geen juridische consequenties. Als het goed is, achten bewindslieden zich echter moreel aan hun eed gebonden, zeker als in de eedformule God als getuige wordt aangeroepen. Bovendien heeft het een verkeerde publieke uitstraling als overheidspersonen worden vrijgesteld van het afleggen van de eed. Alsof het spreken van de waarheid voor hen minder relevant is. Die gedachte mag nimmer postvatten.

Ik ben blij dat de indieners met mijn fractie van mening zijn dat een enquêtecommissie te allen tijde verantwoording moet afleggen over de wijze waarop zij van haar bevoegdheden gebruik heeft gemaakt. Dat geldt ook in gevallen waarbij de enquête niet is afgerond. Toch zijn de indieners van mening dat de Kamer steeds moet afwegen of verantwoording gewenst is. Dat is mij niet helemaal duidelijk. Is het altijd gewenst of mogelijk toch niet? Als het altijd gewenst is, is het eenvoudiger om dat in de wet vast te leggen dan de Kamer daarover afzonderlijk te laten beslissen, met alle overwegingen van dien.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Zoals afgesproken, zullen de initiatiefnemers vanavond antwoorden.

De vergadering wordt van 16.22 uur tot 16.30 uur geschorst.

Naar boven