Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 15 juni 2005 over de WTO-onderhandelingen.

De heer Douma (PvdA):

Voorzitter. Afgelopen week hebben wij een algemeen overleg gehad over de voortgang in de WTO-onderhandelingen. Het is goed dat wij dat gedaan hebben, omdat er de komende maanden natuurlijk driftig dooronderhandeld wordt over dat belangwekkende onderwerp. Daarom is het ook goed dat wij dat overleg afronden met een aantal richtinggevende uitspraken van de Kamer. Daartoe heb ik een aantal moties voorbereid. Ik begin met een motie over de landbouw.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het welslagen van de lopende WTO-ontwikkelingsronde afhankelijk is van een goed resultaat op het landbouwdossier en verdergaande concessies van de EU en de VS ten opzichte van het bestaande EU-landbouwbeleid en het WTO-tussenakkoord van medio 2004;

overwegende dat afbouw van de EU-landbouwuitgaven past in de Nederlandse strategie ten aanzien van de beperking van de EU-begroting en de netto betalingspositie;

overwegende dat daarmee de belangen van Nederland en die van de ontwikkelingslanden in belangrijke mate overeenstemmen;

verzoekt de regering, de Doumabereidheid te tonen tot verdere hervorming van het EU-landbouwbeleid, indien dit nodig is voor het welslagen van de komende ministeriële WTO-conferentie in Hong Kong,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Douma en Dezentjé Hamming. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 90(25074).

De heer Douma (PvdA):

Voorzitter. Ik dien nog een tweede motie in op het terrein van de landbouw.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het recente EU-besluit tot het opnieuw verlenen van exportrestituties op graan in strijd is met de algemene opvatting van de EU dat exportsubsidies uiterlijk 2013 dienen te zijn uitgefaseerd;

overwegende dat hiermee een volstrekt verkeerd signaal wordt gegeven aan de ontwikkelingslanden waarmee de EU in de WTO onderhandelt over vermindering van exportsubsidies;

verzoekt de regering, bij voorstellen voor het wederom instellen of verhogen van exportrestituties door de Europese Unie tegen deze voorstellen te stemmen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Douma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 91(25074).

De heer Douma (PvdA):

Voorzitter. Dan heb ik nog een tweetal andere moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat toename van de vrijhandel en de opkomst van landen zoals China en India het belang van eerlijke concurrentie versterkt;

overwegende dat van eerlijke concurrentie alleen kan worden gesproken als landen zich houden aan internationaal overeengekomen en erkende verdragen op het terrein van de fundamentele arbeidsrechten van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), dierenwelzijn en milieu;

overwegende dat het wenselijk is dat de Wereldhandelsorganisatie (WTO), in geval van uitspraken inzake handelsgeschillen, dergelijke non-trade concerns (NTC's) in haar overwegingen betrekt en respecteert;

verzoekt de regering, voor afronding van de lopende Doha-ronde te bepleiten dat de inzet van de Europese Unie er op gericht is dat NTC's onderdeel zullen uitmaken van de agenda voor een komende WTO-onderhandelingsronde,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Douma en Jonker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 92(25074).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat veel ontwikkelingslanden tarieven op niet-agrarische producten noodzakelijk achten als instrument van belastingheffing, aangezien de informele economie andere vormen van belastingheffing moeilijk, zo niet onmogelijk maakt;

overwegende dat dergelijke tarieven tevens een functie hebben om die landen de mogelijkheid te bieden bepaalde kansrijke sectoren tijdelijk van de wereldmarkt af te schermen en tot ontwikkeling te laten komen;

overwegende dat dit vraagt om een speciale en gedifferentieerde behandeling voor de groep G90-landen, met uitzondering van Zuid-Afrika, Egypte, Tunesië en Marokko;

draagt de regering op, te bewerkstelligen dat de Europese Unie zich in de WTO inspant voor een generieke en lineaire formule voor de afbouw van de NAMA-tarieven voor deze groep landen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Douma en Jonker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 93(25074).

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Er zijn van die momenten in het leven van een parlementariër waarop je er niet onderuit komt om een motie in te dienen. Zo'n moment is nu aangebroken.

Vele keren hebben wij met de bewindslieden gesproken over de lopende WTO-ronde. Vele keren hebben wij van gedachten gewisseld over de vraag of de belofte die in het najaar van 2001 aan de ontwikkelingslanden is gedaan dat het een ontwikkelingsronde zou worden, in de Nederlandse en Europese inzet voldoende gestand werd gedaan. Daarover spreken wij immers vandaag primair.

Ik druk mij mild uit wanneer ik zeg, dat ik op vele punten mijn aarzeling hierover heb uitgesproken. Het wordt tijd om de belofte die ruim drie jaar geleden is gedaan, in het Nederlands parlement nog eens krachtig te herbevestigen. Ik zie dat de heer De Haan glimmend mijn kant op kijkt. Hij zal het met mij eens zijn. Zo ken ik hem.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Doha-ronde in het teken staat van kansen voor ontwikkeling van arme landen;

van mening dat nieuwe internationale afspraken over handel, in het bijzonder de afspraken in WTO-verband, derhalve primair ten dienste moeten staan van ontwikkelingskansen voor de minst ontwikkelde landen;

van mening dat deze afspraken primair moeten bijdragen aan het realiseren van de Millennium Development Goals (MDG's);

constaterendeVendrik dat komend najaar het kabinet en de Europese Unie de nadere inzet op weg naar de Ministeriële Conferentie in Hong Kong zullen bepalen;

spreekt uit dat de belofte van de Doha-ronde gestand moet worden gedaan;

verzoekt de regering, bij het (nader) bepalen van de Nederlandse inzet in de Europese discussie over de positie in de WTO-onderhandelingen deze belofte leidraad te laten zijn;

en verzoekt de regering, bij komende gelegenheden de Kamer gedetailleerd te informeren op welke wijze de Nederlandse inzet de kansen voor ontwikkelingslanden zal vergroten, in het bijzonder het realiseren van de Millennium Development Goals (MDG's),

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vendrik en Douma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 94(25074).

Staatssecretaris Van Gennip:

Voorzitter. Er zijn naar aanleiding van het algemeen overleg vijf moties ingediend, ik begin met de motie van de heer Douma over het landbouwbeleid. Hij verzoekt de regering daarin, bereidheid te tonen tot een verdere hervorming van het landbouwbeleid van de EU indien dit nodig is voor het welslagen van de komende ministeriële conferentie in Hongkong. Nu zal hij zich kunnen voorstellen dat deze motie nogal ver strekkende gevolgen kan hebben, mede gelet op de gevoeligheden in de discussie van de afgelopen week over de financiële perspectieven. Dit betekent dat dit verzoek breder is dan mijn verantwoordelijkheid voor de Nederlandse inbreng en die van de EU bij de WTO-conferentie, zodat de heer Douma zal begrijpen dat ik de motie in het kabinet wil bespreken voordat ik er namens het kabinet op zal reageren. Ik verzoek hem dan ook, de motie aan te houden tot de Kamer over de kabinetsreactie op de motie beschikt.

De heer Douma (PvdA):

Ik ben in de motie nadrukkelijk ingegaan op het welslagen van de WTO-onderhandelingen; die gaan in de zomermaanden gewoon door. Nu neem ik toch aan dat u op grond van uw verantwoordelijkheid voor de portefeuille buitenlandse handel kunt aangeven of u de strekking van deze motie, gericht op het welslagen van de onderhandelingen, onderschrijft.

Staatssecretaris Van Gennip:

Het lijkt mij duidelijk dat ik het welslagen van de WTO-ronde een warm hart toedraag, maar bij een hervorming van het landbouwbeleid zijn er meer belangen in het geding dan alleen de belangen waarvoor ik sta in verband met de WTO-ronde. Dit betekent gewoon dat ik met mijn collega's moet overleggen. Overigens heeft de regering de gevraagde bereidheid verleden jaar al getoond, maar een officiële kabinetsreactie kan ik pas geven als ik overlegd heb met mijn collega's in het kabinet die hierover ook zeggenschap hebben.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter, het is altijd prettig als een kabinet een advies bij een motie geeft, maar het hoeft niet. Zouden wij het niet kunnen omdraaien door over de motie te stemmen, waarna het dan aan het kabinet is om te bepalen hoe het de motie uitvoert? Dit is een vraag aan de staatssecretaris, maar ook aan de heer Douma. Overigens had ik verwacht dat de staatssecretaris gezegd zou hebben dat deze motie gelet op de uitspraken van minister Veerman, door mij aangehaald in het algemeen overleg, strijdig is met het kabinetsbeleid. Nu zij deze uitspraken niet herhaalt, ga ik ervan uit dat er nog ruimte is voor een nadere positiebepaling van het kabinet. Zie ik dit goed?

Staatssecretaris Van Gennip:

Wat ik heb gezegd, is niet afhankelijk van de vraag of er nog ruimte is. Ik moet hierover gewoon met mijn collega's overleggen. En verder is het natuurlijk aan de Kamer om haar eigen agenda vast te stellen.

De heer Douma (PvdA):

De heer Vendrik stelde ook mij een vraag. Het antwoord is dat ik er behoefte aan heb om deze motie wel voor het zomerreces in stemming te brengen.

De voorzitter:

Goed. Wij gaan nu door en wij stellen elkaar geen vragen meer.

Staatssecretaris Van Gennip:

De volgende motie gaat over het graan. Wij hebben er in het algemeen overleg niet over gesproken, maar er was wel een brief over van collega Veerman en mijzelf. Het beleid van het kabinet en de Europese Unie is erop gericht, de prijzen op de interne EU-markt in lijn te brengen met de prijzen op de wereldmarkt, met name op de middellange termijn, waardoor uitvoerrestituties uiteindelijk overbodig worden. Exportsubsidiëring op dit moment is mogelijk binnen de regels van de WTO en de EU. Dat zal straks waarschijnlijk anders zijn. In het WTO-kader hebben wij de vorige zomer afspraken gemaakt om de exportsubsidies volledig uit te faseren als onderdeel van de lopen WTO-onderhandelingen, maar inclusief de daarbij behorende parallelliteit, met name van de Verenigde Staten. Dat is ook de inzet die Nederland steunt.

Zoals wij in de brief over het graan hebben aangegeven, is Nederland geen voorstander van aanpak via uitvoerrestituties om lokale problemen aan te pakken. Dat blijkt ook uit de inzet van minister Veerman in Brussel bij de exportrestituties voor slacht- en voor fokrunderen. In zijn motie verzoekt de heer Douma de regering om tegen de voorstellen voor het wederom instellen of verhogen van exportrestituties te stemmen. Het gaat dus over een stringentere inzet dan tot nu toe. De achterliggende gedachte is in lijn met het kabinetsbeleid op de middellange termijn. Over de concrete invulling zoals in de motie verwoord laat ik het oordeel aan de Kamer over.

De derde motie heeft betrekking op de Non Trade Concerns. De Kamer kent het belang dat wij hechten aan de Non Trade Concerns en dat zij zelf ook hecht aan de Non Trade Concerns. Voor een belangrijk deel ligt de verantwoordelijkheid voor het adresseren van zorgen op het gebied van arbeidsrecht, milieu, dierenwelzijn et cetera bij andere internationale organisaties dan de WTO. In het AO hebben wij daarover gesproken. In de motie wijst de heer Douma terecht op het belang van onder andere de ILO, van internationale milieuverdragen en van dierenwelzijn. In de EU trachten wij afspraken te bevorderen. Onder andere in het Algemeen Preferentieel Stelsel, het APS plus, krijgt een land meer preferenties als het bijvoorbeeld afspraken van de Internationale Arbeidsorganisatie ondertekent. Ik onderschrijf dus het belang dat in uitspraken van een WTO-orgaan voor geschillenbeslechting rekening wordt gehouden met de afspraken die in andere internationale organisaties zijn gemaakt. Dat gebeurt overigens ook binnen de WTO-geschillenbeslechting. Voor zover ik weet, is er geen uitspraak van de WTO tot op heden die op gespannen voet staat met andere internationale verdragen. Dat neemt niet weg dat er nog een hoop te verbeteren valt in de samenwerking tussen de verschillende organisaties, tussen bijvoorbeeld WTO en ILO. Daarnaast dienen wij nog verder te werken aan een draagvlak binnen de WTO voor onderwerpen zoals milieu en arbeidsrecht.

Ik lees de motie zo dat de heer Douma mij vraagt, ervoor te zorgen dat het op de agenda blijft staan voor de komende WTO-onderhandelingsronde en om de inzet van de EU daarop te laten doorgaan. Dat is iets waarvoor de Nederlandse regering zich inzet en zal blijven inzetten. Ik zie dus de motie als een ondersteuning en aanmoediging van het beleid om het belang van de Non Trade Concerns onder de aandacht te blijven brengen.

De motie op stuk nr. 93 van de heer Douma en mevrouw Jonker vraagt om een generieke en lineaire formule voor de afbouw van de NAMA-tarieven. Wij hebben in het AO gesproken over de rol van die formules in NAMA voor de minst ontwikkelde landen. De inzet van de Nederlandse regering is gericht op aparte en gunstige regelingen voor de armste ontwikkelingslanden. Die inzet vindt zonder meer brede steun bij alle EU-lidstaten en is ook onderdeel van de inspanningen van de EU. Het vormt ook de basis voor het aanbod dat vorig jaar is gedaan door Lamy en Fischler met het concept "Round for Free". Daarbij gaat het om de allerarmste ontwikkelingslanden die verenigd zijn in de G90. Dat betreft de groep van de minst ontwikkelde landen en een aantal armere landen in Azië, Afrika en het Caribische gebied, dat net boven de categorie van minst ontwikkelde landen zit. Het is van groot belang dat die gunstige behandeling ook werkelijk gericht wordt op de minst ontwikkelde landen. Landen als Brazilië en India vallen niet binnen de G90 en worden ook niet meegenomen in het initiatief. Er zijn echter ook landen die wél binnen de G90 zitten maar waarvoor een uitzondering moet worden gemaakt. Ik wijs in dit verband op Zuid-Afrika, Egypte, Marokko en wellicht Tunesië. In de brief van vorig jaar werd ook gesproken over "essentially the G90". Met de uitzondering die gemaakt wordt in de motie, kan ik de strekking van de motie volledig onderschrijven. Ik zie haar als een sterke ondersteuning van ons beleid om daadwerkelijk verder te gaan met de Doha-ontwikkelingsronde, met een streep onder ontwikkelingsronde! Het resultaat moet gunstig zijn voor deze landen. Hoe de formule er uiteindelijk uit zal zien, daarover moet worden onderhandeld. Ik meen dat het de indieners meer gaat om de definitie van de groep dan om de details van de formule. Als dat zo is, beschouw ik de motie als een ondersteuning van ons beleid.

De heer Vendrik en de heer Douma hebben een motie ingediend op stuk nr. 94. Zowel in het AO als in de motie is een duidelijke boodschap neergelegd over het belang van ontwikkelingskansen voor de minst ontwikkelde landen en het belang van de Doha-ronde voor de ontwikkeling van arme landen. In de motie staat dat de belofte van de Doha-ronde gestand moet worden gedaan. De regering wordt verzocht, bij het nader bepalen van de Nederlandse inzet in de Europese discussie over de positie in de WTO-onderhandelingen deze belofte leidraad te laten zijn en bij komende gelegenheden de Kamer gedetailleerd te informeren op welke wijze de Nederlandse inzet de kansen voor ontwikkelingslanden zal vergroten, in het bijzonder het realiseren van de Millennium Development Goals (MDG's).

In grote lijnen beschouw ik deze motie als een ondersteuning van het beleid. Ik wijs op het grote aantal brieven dat wij aan de Kamer hebben gezonden en op de mate van gedetailleerdheid van onze informatie. Als de Kamer die niet voldoende gedetailleerd vindt, wordt er om uitleg gevraagd en komt er altijd een antwoord van onze zijde.

Over de inhoud van het beleid wil ik graag de discussie met de Kamer blijven voeren, elke keer weer.

Ik heb echter wel enige aarzeling bij het verzoek om deze belofte leidraad te doen zijn, als dat zou inhouden dat alleen de belangen van de ontwikkelingslanden leidend zijn. Dat kan niet de inzet zijn. Als het alleen die belangen zijn, wordt het een heel moeizame ronde. Bovendien kan hier sprake zijn van tegenstrijdigheid, zowel binnen verschillende groepen in ontwikkelingslanden als tussen ontwikkelingslanden zélf. De Kamer kent de discussie over de definitie ontwikkelingsland, minst ontwikkeld land, de middengroep en de opkomende markt. India bijvoorbeeld noemt zichzelf nog steeds een ontwikkelingsland. Er zijn inderdaad nog zeer arme delen in India. Als die belangen alleen leidend zijn in de discussie, heeft Europa het wel moeilijk. Als dit gewoon leidraad is, is deze motie op hoofdlijnen ondersteuning van het beleid. Ik acht de motie dan overbodig omdat dit is wat wij doen. De inzet van Nederland binnen de EU is dat het een ontwikkelingsronde is en dat de belangen van de ontwikkelingslanden daarin niet de enige zijn, maar wel zwaar meetellen. De inzet is om daarover zo veel mogelijk met de Kamer van gedachten te wisselen, op elk moment dat zij dat wil en zo gedetailleerd als zij dat wil. Als de heer Vendrik geïnformeerd wil worden over de Millennium Development Goals en hoe wij die op de agenda zetten en realiseren, dan zal dit gebeuren. Volgens mij is dit dus wat wij aan het doen zijn.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over een aantal moties heeft de staatssecretaris gezegd dat deze ondersteuning van het beleid zijn. Ook in het licht van wat gisteren door onder anderen de heer Vendrik is gezegd bij de raming, geef ik de indieners, de heer Douma en de heer Vendrik, in overweging voorafgaand aan de stemmingen erover na te denken of de moties kunnen worden ingetrokken, omdat wij niet over moties moeten stemmen die slechts ondersteuning van beleid zijn. Het is uiteraard aan de indieners om in de komende dagen te bepalen of zij ze zelf ook als ondersteuning van het beleid zien. Als dit zo is, geef ik hen sterk in overweging de moties in te trekken.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Uw conclusie begrijp ik. Het is alleen ingewikkeld met de staatssecretaris een politiek debat te voeren over de duiding als niet meer kan worden geïnterrumpeerd. Het is haar goed recht een oordeel te geven, maar dat debat vindt dan niet meer plaats. Ik zal uw woorden ter harte nemen. Overigens was ik het niet helemaal met de staatssecretaris eens, maar dat debat zullen wij dan een volgende keer voeren. Misschien moeten wij de motie dan toch maar even op de stemmingslijst laten staan.

De voorzitter:

Er wordt nog niet gestemd. Dat zullen wij de volgende week dinsdag doen, dus u hebt nog alle tijd. Ik stel voor, volgende week dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 18.34 uur tot 19.45 uur geschorst.

Naar boven