Vragen van het lid Azough aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de verminderde binding van Marokkaanse en Turkse leerlingen met de Nederlandse samenleving.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Afgelopen vrijdag maakte de gemeente Amsterdam de uitkomsten bekend van een onderzoek naar de interculturele verhoudingen in het onderwijs. De conclusie is dat het op 21 van de 25 scholen redelijk tot goed gaat op dit gebied, maar dat er op vier van de onderzochte scholen sprake is van grote spanningen. Dit is voor mij geen verrassing; als je kinderen en jongeren voortdurend aanspreekt op hun allochtoon zijn, moet je niet verbaasd zijn als dat de realiteit wordt. Dat er ook op scholen, die een glazen huis vormen, een steeds grotere kloof ontstaat en de verhoudingen verharden, hoeft wat mij betreft niemand te verbazen. Een van de hoofdconclusies is dat 50% van de Marokkaanse en Turkse leerlingen zich in Nederland niet thuis voelt, dat zij somber zijn over hun toekomst. Kortom, zij voelen zich steeds meer allochtoon of islamitisch en steeds minder Nederlands.

Voor mijn fractie is dit een punt van grote zorg omdat het zich uit in meer schoolverlaten, minder tolerantie, meer spanningen, meer antiwesterse uitlatingen en vooral steeds meer gedemotiveerde leraren; leraren die wij nu en in de toekomst hard nodig zullen hebben. Dit kabinet lijkt zich dit niet te realiseren. Het draagt voortdurend zijn steentje bij aan die kloof, aan de polarisatie, door moslims of allochtonen voortdurend overal bij te halen, of het nu gaat om orgaandonatie of om de evolutietheorie.

De minister van Onderwijs heeft in januari jongstleden ook meegedaan aan de dag van de binding. Toen zijn allerlei maatregelen beloofd om leerlingen en leraren meer bij elkaar te brengen. Dit is geen overbodige luxe. Waar blijft de ondersteuning en training voor leraren om om te gaan met spanningen in de interculturele verhoudingen? Waar blijven de cruciale mentoringprojecten die moeten zorgen voor minder spanningen, betere oudercontacten en betere schoolresultaten? Waar blijven de zo noodzakelijke rondetafelgesprekken, niet alleen met leraren en werkgevers, maar vooral ook met ouders en leerlingen? En ten slotte, meent de minister nu werkelijk dat het door haar voorgestelde plafond, waarbij de zwarte scholen slechts geld krijgen voor 80% van de achterstandsleerlingen, zal zorgen voor meer gemotiveerde leraren, voor kleinere klassen, voor meer zorg en voor minder polarisatie?

Wij moeten iets doen en wel nu, want uit het Amsterdamse onderzoek blijkt dat scholen die specifieke projecten doen om intolerantie en racisme tegen te gaan een beter, stabieler en plezieriger schoolklimaat hebben. Wij kunnen hiermee niet wachten. Deze Fatima's en Mustafa's zijn niet meer gewoon kinderen, zij zijn steeds meer vertegenwoordigers; vertegenwoordigers van hun ouders, hun gemeenschap en hun religie. In mijn ogen lijkt the clash of civilisations steeds meer dagelijkse realiteit te worden.

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Laat ik voorop stellen dat ik de zorgen van mevrouw Azough deel en dat het rapport dat in Amsterdam is verschenen ons op een aantal punten met de neus op de feiten duwt. Laten wij echter ook kijken wat er staat. De algemene conclusie van het onderzoek, een quick scan, luidt dat op 21 van de 25 bezochte scholen sprake is van redelijke tot goede interculturele verhoudingen; vier scholen zijn zelfs verbeterd. Op vier van 25 bezochte scholen is het beeld minder positief, op drie scholen zijn er echt problemen en op één school zijn de verhoudingen uitgesproken slecht. Ik zeg dit niet om het gevoel te relativeren, maar wel om even de feiten te noemen. Op dat gevoel en op dat gevoel van urgentie zal ik dadelijk terugkomen.

Mevrouw Azough vroeg heel terecht wat er de afgelopen periode is gebeurd. Een aantal acties die in de quick scan zijn genoemd en waarin de gemeente investeert, vind ik prima. Dit zijn een goede zorgstructuur in en om de school, contacten met de buurt, goede contacten tussen school en ouders, duidelijke afspraken en het bevorderen van burgerschap en sociale competenties. Van onze kant leveren wij daaraan ook een bijdrage. Ik noem de Operatie Jong, de invoering van burgerschap en sociale integratie in onderwijswetten waarover de Kamer vanmiddag zal spreken, de maatregelen die wij hebben aangekondigd in de vmbo-notitie, waarover wij morgen zullen spreken, en het tegengaan van voortijdig schoolverlaten. Een ander punt heeft te maken met het Plan van aanpak veiligheid in het onderwijs. Er is daarvoor 90 mln. ter beschikking gekomen en dit wordt onder andere gebruikt voor leerlingbegeleiding en reboundvoorzieningen voor extra ZMOK-plaatsen.

Mevrouw Azough verwees ook terecht naar het initiatief van BIMB, het Breed Initiatief Maatschappelijke Binding. Ook daaruit is een aantal zaken voortgekomen die in gang zijn gezet. Zij heeft gevraagd naar de rondetafels. De inspectie en het ministerie hebben een zevental van die regionale rondetafels georganiseerd. Daaraan hebben allerlei disciplines meegedaan. Een rondetafel was er specifiek voor leerlingen. Daaruit komen adviezen. Ik heb toegezegd dat ik de Kamer in de loop van het komende halfjaar zal informeren over wat wij met die initiatieven zullen doen, op welke manier wij daaraan een follow-up zullen geven.

Natuurlijk zit het opzetten van mentoring- en coachingtrajecten voor leraren erin – daarin heeft mevrouw Azough gelijk – maar ook het inrichten van een meldpunt radicalisering en extremisme bij de Inspectie van het Onderwijs is gerealiseerd. Het netwerk leerlingbegeleiders is ook financieel nieuw leven ingeblazen. Het gaat ook over de vraag hoe je omgaat met kennisoverdracht, over specifieke thema's, zoals eerwraak, maar ook binding. Dit soort dingen gebeuren dus al.

Toch ben ik het met mevrouw Azough eens dat dit soort signalen ons dwingt om ook breder te kijken naar deze problematiek. De vraag is dan hoe je het onderzoek breder maakt om te zien hoe breed het is, en hoe je het verdiept om na te gaan wat de oorzaken zijn. Want zij heeft gelijk, het is niet één oorzaak. Je kunt het ook niet alleen vanuit onderwijs oplossen. De vraag is vervolgens wie voor die verbreding en verdieping gaat zorgen. Waren wij een halfjaar verder, dan was het gemakkelijk geweest. Dan hadden wij namelijk het Maatschappelijk Topinstituut Stedelijke Innovatie. Dat is er echter nog niet. Er is wel het Kenniscentrum Grote Steden van het ministerie van BZK. Ik ben voornemens met het Kenniscentrum Grote Steden te overleggen hoe wij dit soort gegevens, dit soort onderzoeken, kunnen verbreden en verdiepen zodat de opgedane kennis later benut kan worden. Wij moeten natuurlijk werken aan meer informatie op dit punt. Dat moet leiden tot beleid. Dat ben ik met mevrouw Azough eens.

Als u het niet erg vindt, voorzitter, ga ik niet in op het plafond van 80%, want daarover hebben wij aanstaande donderdag een lang debat.

De voorzitter:

Dat is correct.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Ik ben blij dat de minister mijn zorgen deelt, maar ik ben expres niet ingegaan op hetgeen zij al heeft gedaan. Een dag van de binding, afspraken, een meldpunt, rondetafelgesprekken, in den brede. Ik ben ingegaan op wat voor mij en mijn fractie cruciaal is. Dat zijn in elk geval twee zaken. Ten eerste vind ik de mentoringprojecten voor leerlingen cruciaal, niet alleen om schoolverlaten tegen te gaan, maar juist ook om binding met de school en met de ouders, met thuis, te creëren. Ten tweede lijkt het mij noodzakelijk, als ik zie wat de reacties van de leraren zijn in dit onderzoek, om niet morgen en niet overmorgen, maar vandaag te beginnen met de nascholing en de training voor deze leraren. Het gevaar van demotivatie in een tijd waarin sowieso al sprake is van verharding en vernieuwing in het onderwijs, is zeer groot. Ik wil een antwoord op deze twee punten. Wat doet de minister met de mentoringprojecten en wat doet zij met de extra training die noodzakelijk is?

Ik wil nog een opmerking maken over de Operatie Jong. Operatie Jong heeft een geweldige doelstelling, maar vooralsnog is in alle debatten Operatie Jong een papieren werkelijkheid gebleven. De commissie voor Integratiebeleid was gisteren in Rotterdam in het kader van radicalisering. De verhalen die wij daar hebben gehoord vanuit het Oude Noorden, een wijk in Rotterdam-Noord, maken zeer somber en zijn zeer zorgelijk. Met deze Kamer en met dit kabinet hebben wij nog niet voldoende onderstreept de urgentie van het aangaan van projecten die intolerantie en racisme bestrijden.

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Ik informeer de Kamer graag over de stand van zaken bij de mentoringprojecten. Mevrouw Azough wil het natuurlijk graag weten; ik doe dat dus schriftelijk. Zij heeft nog niet zolang geleden een motie erover ingediend. Ik zal de Kamer graag informeren over de stand van zaken bij de uitvoering van de motie en over de knelpunten daarbij. Het is namelijk niet zo gemakkelijk als het in eerste instantie lijkt.

Wat de training van docenten betreft, zijn mentoring- en coachingtrajecten voor leraren opgezet ten behoeve van het vroeg signaleren van radicalisering en van extremisme en de wijze waarop men daarmee moet omgaan. Daarnaast bekijk ik hoe wij dit in de reguliere pabo-opleidingen een plek kunnen geven. Het is dus van start gegaan. Het kan nog niet tot resultaten hebben geleid, want daarvoor is het te kort geleden van start gegaan. Twee punten noemt mevrouw Azough terecht. Wij moeten er inderdaad informatie over hebben en het moet inderdaad gebeuren.

De Operatie Jong is net van start gegaan. De gemeenten hebben eigenlijk net de opdracht geformuleerd waaraan zij willen werken. Wij hebben een startbijeenkomst gehouden. Er zijn voortgangsafspraken gemaakt en er is afgesproken dat de Kamer regelmatig wordt geïnformeerd door mijn collega van VWS. Wij zijn er nog niet, maar wij moeten niet de illusie hebben dat wij alles vanuit deze Haagse cirkel kunnen regelen. Het nodige gebeurt natuurlijk lokaal, waar de problemen zich voordoen. Dat is het aangrijpingspunt voor de oplossing.

Wederzijdse tolerantie en wederzijds respect zit vaak in hoofden. Dat kun je niet met een programma, met een debat of met geld alleen oplossen. Ik vind het wel uw taak als Kamer en mijn taak als bewindspersoon om hiervoor blijvend aandacht te vragen naar twee kanten. Het kenmerk is juist dat je die dialoog tot stand weet te brengen. Dat is het wezen van het breed initiatief maatschappelijke binding. Ik vind het prima als wij hierover regelmatig van gedachten wisselen. Dat kan alleen maar helpen om de zaak te verbeteren.

De voorzitter:

Ik geef gelegenheid tot een enkele aanvullende vraag, want ik wil over drie minuten stoppen met het vragenuur. Dan hebben wij precies het uur vol.

Mevrouw Vergeer (SP):

Voorzitter. De vragen van mevrouw Azough geven aan hoe urgent het probleem is. Wij hebben te maken met ouders die niet weten op welke school hun kind zit. Dat is allemaal gerapporteerd, bijvoorbeeld in het boek van Margalith Kleijwegt. Zij heeft de situatie beschreven: ouders die geen binding hebben met de maatschappij, die in een volkomen isolement leven. De minister zegt dat wij de Operatie Jong hebben en dat wij een zorgnetwerk gaan opzetten. Hoe lang zijn wij daar nu al mee bezig, minister? In 2002 zei u dat ook al. Nu is het 2005 en het zal pas in 2007 sluitend zijn. De scholen vragen de formatie, de ruimte en de tijd om bij de ouders op bezoek te gaan en hen bij de school te betrekken. Gaat u ervoor zorgen dat dit kan?

Minister Van der Hoeven:

Jong is net van start gegaan. U weet dat heel goed, dus u moet niet beweren dat het pas in 2002 is gestart. U weet dat u dan iets vertelt wat niet klopt. Het is net van start gegaan en wij hebben net de afspraken gemaakt.

Scholen zijn het zat dat zij van het kastje naar de muur worden verwezen. Dat is precies de essentie van Jong: al die zorgstructuren rondom de school, al die inspecties, al die instellingen gaan samenwerken, zodat het kind niet meer tussen wal en schip valt. Dat heeft niet in eerste instantie te maken met geld. Dat heeft echt te maken met het over de eigen muur heen durven kijken en zorgen dat je het kind centraal stelt en niet de organisatie.

Mevrouw Vergeer (SP):

Dat zei u in 2002 ook al. Toen zei u dat de Operatie Jong eraan kwam.

De voorzitter:

Geen debat op dit moment!

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Ik vraag de minister van Onderwijs om deze problematiek mee te nemen naar haar collega minister Verdonk, die over integratie gaat. Wij leggen nu alle problemen weer bij de school en bij de kinderen, maar is dit niet een veel groter probleem van de ouders? Is het niet zorgwekkend dat de Marokkaanse groep zich steeds geïsoleerder voelt? Overigens is het de vraag of dat niet ook onder Turkse kinderen en ouders gebeurt, maar dat het minder zichtbaar is. Zou het niet goed zijn dat maatregelen veel meer worden gericht op de ouders?

Minister Van der Hoeven:

Mevrouw Hamer legt de vinger op een heel zere plek. Het wordt op school geconstateerd. De school is de vindplaats van de problemen, maar is niet in staat om dit alleen op te lossen. Het heeft ook te maken met de internationale situatie die zich op een gegeven moment manifesteert. Het heeft te maken met de sociaal-economische situatie. Het heeft te maken met de thuissituatie. Het heeft te maken op de kans op werk van de ouders. Ik sta hier namens het kabinet, dus ook namens de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Dit punt staat in ieder geval behoorlijk hoog op haar agenda. Er ligt een taak voor de school om de betrokkenheid van ouders te organiseren, maar daarbij kan een helpende hand worden geboden.

De voorzitter:

Wij zijn hiermee gekomen aan het einde van het vragenuur. Ik dank alle vragenstellers voor hun medewerking om in de geest van de raming van gisteren het kort en krachtig te houden. Dat houden wij zo vol.

Naar boven