Aan de orde is de behandeling van:

het verslag van een algemeen overleg met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over dagindeling (29769).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Voorzitter. De fractie van GroenLinks is blij dat de minister onlangs in reactie op een stuk van ons in de krant heeft gezegd dat hij emancipatiebeleid belangrijk vindt. Dat waren woorden en dan nu de daden.

Dagindelingsbeleid is een belangrijk aspect van emancipatiebeleid. Er zijn experimenten geweest. Door alle adviserende instanties is gevraagd om een beleidskader naar aanleiding van die experimenten. De minister experimenteert echter alleen maar. Nodig is een beleidskader. Het kost niks, levert veel op en daarom stellen wij de volgende motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering zich warm voorstander heeft betuigd van beleid gericht op het gebied van dagindeling en dagarrangementen;Tonkens

overwegende dat de commissie Dagindeling, de commissie Dagarrangementen en het Sociaal- en cultureel planbureau de regering dringend hebben aanbevolen, een landelijk beleidskader dagarrangementen in het leven te roepen, opdat lering getrokken wordt uit de experimenten dagindeling en dagarrangementen;

overwegende dat de regering slechts voortgaat met experimenteren, terwijl uit de evaluatie blijkt dat veruit de meerderheid van de betrokken partijen als gemeenten en instellingen reeds uit de vorige rondes experimenten geen lering trekt en een centrale regierol dus nodig is;

verzoekt de regering, conform de aanbeveling van de commissie Dagarrangementen een landelijk beleidskader dagarrangementen in het leven te roepen met daarin één visie op dagarrangementen, ruimte voor lokaal maatwerk, kwaliteitseisen, resultaatsafspraken en aanwijzingen voor de evaluatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tonkens en Stuurman. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5(29769).

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Deze regering staat erom bekend dat zij het bestrijden van onnodige bureaucratie erg belangrijk vindt. De hele Kamer deelt die mening. Bij dagindeling en dagarrangementen blijkt echter dat juist op dit gebied veel knellende regelgeving vernieuwing belemmert. Op dit terrein wacht deze minister een schone taak die hij nog niet heeft opgepakt. Om die reden dien ik de volgende motie in.

Voorzitter: Verbeet

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat vermindering van bureaucratie en het opheffen van knellende en innovatiebelemmerende regelgeving één van de hoofdpunten van het regeringsbeleid is;

overwegende dat uit de evaluatie van de experimenten dagindeling en dagarrangementen blijkt dat nieuw beleid op dit gebied ernstig belemmerd wordt door knellende en tegenstrijdige regelgeving;

verzoekt de regering, in de experimenten gesignaleerde en knellende en innovatie belemmerende regelgeving te inventariseren en een plan van aanpak op te stellen om de geïnventariseerde problemen op te lossen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tonkens en Stuurman. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6(29769).

Mevrouw Stuurman (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Tijdens het overleg over dagindeling en herintredende vrouwen heb ik al aangegeven dat onze fractie dagindeling zeer belangrijk vindt. De projecten uit het verleden in het kader van dagindeling raakten voor de Partij van de Arbeid belangrijke onderwerpen, zoals zorgverlof en emancipatie. Als wij de notitie van de minister echter goed onder de loep nemen, moeten wij constateren dat er veel geld beschikbaar wordt gesteld voor nog meer projecten, maar dat er geen echt concrete maatregelen worden voorgesteld. GroenLinks heeft de minister daarover zo-even aangesproken. De balans wordt opgemaakt in het jaar 2009. Wij willen niet dat dan wederom geconstateerd wordt dat er niets concreets is gebeurd. Vandaar dat wij hebben besloten, de motie van GroenLinks mede in te dienen. Alleen dan kunnen er goede zaken worden gedaan op het terrein van de dagindeling.

In het genoemde overleg is ook gesproken over een notitie over herintredende vrouwen. Ik heb toen aangegeven zeer geschokt te zijn over de achterblijvende resultaten wat betreft instroom van herintredende vrouwen naar betaalde arbeid. Dat geldt ook voor het door de staatssecretaris laat inlichten van de Kamer. Daarnaast was ik zeer verrast over de uitleg van de staatssecretaris. Die zei dat er absoluut geen verdere concrete maatregelen genomen worden in de toekomst. Er zal steeds minder actie ondernomen worden. Al het heil zal worden gezocht bij de dagindeling.

Hiermee kan de Partij van de Arbeid absoluut geen genoegen nemen. Ik heb dat tijdens het overleg aan de staatssecretaris meegedeeld. De beantwoording van de staatssecretaris gaf mij niet het warme gevoel dat het in de toekomst allemaal goed komt. Vandaar dat ik mede namens GroenLinks de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vanwege tegenvallende resultaten van de instroom van herintredende vrouwen op de arbeidsmarkt stopt met haar initiërende rol bij het afsluiten van convenanten om de instroom te bevorderen en geen kwantitatieve doelstelling meer stelt;

overwegende dat de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt op termijn een grotere arbeidsparticipatie van vrouwen vragen;

overwegende dat de specifieke kenmerken van de doelgroep herintredende vrouwen (vaak geruime tijd uit het arbeidsproces en geen uitkering) specifiek op deze doelgroep gericht beleid vraagt;

overwegende dat uit informatie van het CWI blijkt dat het aantal vacatures met name voor deeltijdwerk (minder dan 24 uur per week) het afgelopen jaar weer aan het toenemen is, reden geeft tot meer ambities als het gaat om instroom van herintredende vrouwen naar betaald werk;Stuurman

verzoekt de regering, haar initiërende rol bij het afsluiten van convenanten voort te zetten met een nieuwe kwantitatieve doelstelling over het aantal af te sluiten convenanten en instroom van herintredende vrouwen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Stuurman en Tonkens. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7(29769).

Mevrouw Stuurman (PvdA):

Het moge duidelijk zijn dat wij veel belang hechten aan goed beleid op het genoemde terrein. Wij willen de rol van de staatssecretaris hierin gecontinueerd zien. Met herintredende vrouwen zijn wij nog lang niet klaar, om met de woorden van minister De Geus te spreken.

Mevrouw Koser Kaya (D66):

Voorzitter. In het algemeen overleg over dagindeling heb ik aangegeven het belangrijk te vinden dat meer mensen, waaronder herintredende vrouwen, deelnemen aan de arbeidsmarkt. Volgens mij moeten wij hierbij ouders en kind centraal stellen door onder andere de voor-, tussen- en naschoolse opvang goed te regelen. Ik begrijp dat inmiddels enkele middelen hiervoor zijn overgeheveld van SZW naar OCW. Dat is echter geen visie op het werken naar een situatie waarin voor-, tussen- en naschoolse opvang worden geïntegreerd in het onderwijs. De minister is hiervoor verantwoordelijk. Die visie is een eerste vereiste. Hoe blijft de minister betrokken bij de besluiten die hierover worden genomen op OCW?

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Ik steun mevrouw Koser Kaya. Waarom dient zij hierover geen motie in?

Mevrouw Koser Kaya (D66):

Mijn collega Lambrechts heeft al een motie ingediend. Daarop is nog geen antwoord van de minister ontvangen. Pas na dat antwoord zal mijn collega hierop wellicht terugkomen.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Bij een andere gelegenheid?

Mevrouw Koser Kaya (D66):

Ja.

Minister De Geus:

Voorzitter. Uit de opmerkingen van de woordvoerders en de moties die zijn ingediend, maak ik op dat één ding ons verenigt. Wij willen allen de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt langs verschillende wegen optimaliseren. Waar wij belemmeringen vaststellen, slaan wij wegen in om die belemmeringen te overwinnen. Dat beleid bestaat al jaren en dat zet ik ook graag voort.

Bij eerdere gelegenheden heb ik betoogd dat een landelijk beleidskader voor dagarrangementen als zodanig niet bestaat en dat het er ook niet moet komen. Dat willen wij niet omdat het geen belangrijke beleidsinstrumenten zijn, maar omdat dagarrangementen en dagindeling deel uitmaken van het bredere emancipatiebeleid. Daar een onderdeel uitlichten en dat beleggen met een apart beleidskader draagt het risico in zich van fragmentarische beleidsvorming. Het is goed om ook de samenhang te zien met zaken als kinderopvang, verlofregelingen en andere zaken die hetzelfde doel dienen. Daar is het landelijk beleidskader emancipatie voor.

Het is de bedoeling om de gevonden inzichten in het experiment van de dagindeling breed te verspreiden en de experimenten die succesvol blijken te zijn breder ingang te doen vinden. Daarbij gaat het er niet om dat de landelijke regering meer geld stopt in nieuwe experimenten. Het gaat er niet om dat we veel meer nieuws moeten weten of tijdelijke, plaatselijke projecten moeten steunen. Het kabinet is met de Stuurgroep dagindeling van mening dat de overheid wel meer ruimte moet bieden voor initiatieven op lokaal niveau. Op dat niveau moeten de mogelijkheden worden gecreëerd. Daar moeten de veranderingen plaatsvinden. De ESF-middelen zijn daarvoor een heel goed financieringsinstrument. Hierbij gaat het om mogelijkheden in het kader van regelgeving en mogelijkheden in het kader van geld. Dat betekent dat wij als overheid op die weg doorgaan, iedere overheid vanuit haar eigen verantwoordelijkheid. Op die gronden kom ik tot een negatief advies bij de motie die de regering vraagt om dat beleidskader.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Ik begrijp uw argument eerlijk gezegd niet. U zegt dat u geen beleidskader dagarrangementen maakt, omdat u een beleidskader emancipatiebeleid hebt. Zo redeneert u op andere terreinen toch ook niet? U zegt toch niet dat u niet apart hoeft na te denken over werkgelegenheid of WAO, omdat u een algemeen beleid voor Sociale Zaken hebt? Dit is een apart terrein. U hebt er zelfs advies over gevraagd. De verschillende instanties zeggen allemaal dat het enorm zou helpen als er een apart beleidskader op dit terrein komt. Het kost niets. Het is een nieuw terrein en het is heel belangrijk dat er blijvend nieuwe initiatieven worden ontwikkeld en dat knellende regelgeving wordt opgeheven. Dat kan alleen op centraal niveau.

Minister De Geus:

Over de vraag of het terrein gediend is met het apart zetten van het beleid in een beleidskader of met het deel uitmaken van een breder beleidskader verschillen onze meningen. Op zichzelf is het vraagstuk heel duidelijk. Ik denk dat iedereen zelf een eigen afweging moet maken. Ik bestrijd de gedachte dat het niet de bedoeling is om lering te trekken uit de experimenten. Dat is natuurlijk nadrukkelijk wel de bedoeling. Daarom hebben wij ze ook geëvalueerd. Daarom hebben wij ook het initiatief genomen om de oplossingen en de gevonden inzichten breed te verspreiden. Wij moeten alleen niet de verwachting wekken dat de landelijke overheid een coördinerende of beleidsuitvoerende verantwoordelijkheid zal willen aanvaarden. Dat is ook een goed motief om niet te kiezen voor een landelijk beleidskader, maar om het aan het lokale niveau over te laten, zeker als daar via ESF middelen voor kunnen worden gevonden.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

De minister zegt volgens mij twee tegenstrijdige dingen. Aan de ene kant zegt hij dat hij een beleidskader heeft in het kader van het algemeen emancipatiebeleid. Ik vind het best als hij dit in dat kader wil inbedden, als hij maar een duidelijke beleidsvisie opstelt voor dagarrangementen en dagindeling als vervolg op de experimenten. Daarna zegt hij echter dat dit niet nodig is, omdat dit een lokale kwestie is. Kan hij dit toelichten?

Als het een lokale kwestie is, is er nog het feit dat de verschillende adviezen duidelijk hebben gemaakt dat er zoveel tegenstrijdige regelgeving is dat het vaak onmogelijk is om op lokaal niveau beleid te ontwerpen. Dan ligt er dus wel degelijk een taak voor de minister.

Minister De Geus:

In het kader van de Stimuleringsmaatregel dagindeling zijn er 140 experimenten uitgevoerd met rijksmiddelen en met behulp van een landelijk projectbureau. De experimenten die waren gericht op lokale oplossingen en zijn uitgevoerd door lokale betrokkenen, hebben zoveel inzicht opgeleverd dat lokale partijen aan de slag kunnen met de oplossingen die daaruit naar voren zijn gekomen. Dit wil zeggen dat er geen landelijke experimenten meer nodig zijn om nieuwe wegen te vinden. Er is een aantal aansprekende opties waarmee de lokale autoriteiten aan de slag kunnen.

De experimenten zijn gefinancierd uit rijksmiddelen. Het is aan lokale partijen om daar het belang van in te zien. Zij kunnen een beroep doen op cofinanciering via ESF.

Kort samengevat zijn dit de plannen. Ik heb de Kamer daarover geïnformeerd tijdens een algemeen overleg en ook in een brief naar aanleiding van dit overleg. Ik besef dat ik niet tegemoet kom aan de wens van mevrouw Tonkens, maar dit wordt veroorzaakt door een verschil van weging. Ik ontraad de Kamer om te kiezen voor een apart landelijk beleidskader voor dit beleidsterrein.

In de motie-Tonkens/Stuurman wordt gevraagd om een inventarisatie van knellende en innovatiebelemmerende regelgeving. Mijn collega van OCW is hier al druk mee aan de slag. Ik heb de Kamer hierover geïnformeerd in de brief die ik in aansluiting op het algemeen overleg heb geschreven. Er is een project knellende wet- en regelgeving dat is gericht op de regelgeving voor onderwijs, welzijn, peuterspeelzaalwerk en kinderopvang. Inmiddels is er een onderzoek opgezet om specifiek inzicht te verkrijgen in de door gemeenten en instellingen ervaren knellende wet- en regelgeving van het Rijk die hen belemmert in het bewerkstelligen van samenhangende voorzieningen voor 0- tot 12-jarigen. Dit onderzoek zal dit kwartaal worden afgerond. Daarna zal de regering haar standpunt bepalen. Dit zal door de minister van OCW aan de Kamer worden aangeboden omdat zij verantwoordelijk is voor dit beleidsterrein, maar er is een goede onderlinge afstemming. De resultaten van het beleid hangen immers samen met het realiseren van mijn beleidsdoelstellingen voor de werkgelegenheid van vrouwen.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Wat de minister zegt over de samenhang tussen onderwijs, welzijn, peuterspeelzalen en kinderopvang, vind ik mooi. Hij weet echter net zo goed als ik dat dagindeling en dagarrangementen veel meer inhouden dan dat. Het gaat ook om ruimtelijke ordening, multifunctionele centra, welzijnsbeleid in bredere zin en verkeer. In dat kader heb ik gevraagd naar het opheffen van klemmende regelgeving. De vraag is dus breder dan het antwoord van de minister.

Minister De Geus:

Ik heb ook niet alles verteld wat in het onderzoek zit. In de informatie die ik hier heb, staat bijvoorbeeld: "Zo stuit men bij de inrichting van multifunctionele ruimten op de relatief strenge normen die voor de kinderopvang gelden. Bij de multidisciplinaire inzet van personeel leveren de verschillen tussen diverse CAO's problemen op." Het wordt dus wel degelijk breder bekeken. Indien men reële knelpunten tegenkomt, zal men uiteraard niet zeggen: daar gaan wij niet op in want dat is onze taak niet. Natuurlijk moet het wel gaan om relevante knelpunten. Ik stel me voor dat als het onderzoek er is en mijn collega het heeft aangeboden, de Kamer de gelegenheid heeft om zo nodig de reikwijdte en de beperktheid van het onderzoek aan de orde te stellen.

In de laatste motie is gevraagd om een initiërende rol bij het afsluiten van convenanten: nieuwe kwantitatieve doelstellingen voor het aantal af te sluiten convenanten en de instroom van herintredende vrouwen. Het afsluiten van convenanten is in principe de verantwoordelijkheid van de betrokken partijen. Uit CWI-informatie blijkt dat het aantal vacatures voor deeltijdwerk is toegenomen, wat zorgt voor een betere dynamiek op de arbeidsmarkt. In dat licht is het niet noodzakelijk om daarenboven convenanten af te sluiten. Een aantal partijen bleek geïnteresseerd om de instroom te bevorderen. Op basis van de huidige cijfers zien wij echter geen noodzaak om dit in formele zin met convenanten te beleggen.

Mevrouw Stuurman (PvdA):

Over de emancipatiemonitor komen wij later nog te spreken. Bij het doorlezen daarvan constateerde ik echter tendensen die mij niet lekker zitten. De convenanten hebben bewezen dat zij het herintreden van vrouwen vergemakkelijken. Waarom wordt daarmee niet gewoon doorgegaan? Uit de stukken blijkt dat alle hulp belangrijk is. Ik snap niet waarom het zou moeten stoppen. Het gaat de goede kant op, dus laat de minister daarmee doorgaan.

Minister De Geus:

Het aantal vacatures voor deeltijdwerk neemt weer wat toe. In dat kader moet worden gekeken naar: wat zou vrouwen en mannen kunnen verhinderen om die deeltijdfuncties te aanvaarden? Die verhindering bestaat niet uit het ontbreken van een convenant maar uit heel praktische zaken zoals kinderopvang, zorgverlof en ouderschapsverlof. De laatste maanden hebben wij in dat verband concrete maatregelen genomen. Ik zie niet in hoe het doorgaan met het afsluiten van convenanten een rol zou kunnen spelen. Ik wil er best naar kijken, maar ik zeg nu niet toe dat wij op die weg zullen voortgaan.

Mevrouw Stuurman (PvdA):

De minister gaf aan dat hij er wel naar wil kijken. Op welke termijn kan ik daarover iets verwachten?

Minister De Geus:

Het lijkt mij goed om dat punt te betrekken bij het eerstvolgende overleg over de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Ik weet niet precies voor wanneer dat is gepland, maar ik dacht wij daarover in de komende maanden zouden spreken.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij stemmen volgende week over de ingediende moties.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven