Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Crone.

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter. Ik wil de aandacht vragen voor het punt dat het vragenuurtje zijn functie begint te verliezen. Op verzoek van de heer Vendrik zijn wij het vragenuurtje begonnen met minister Zalm en de vraag hoe het zit met het financieringstekort dit jaar. Minister Zalm zei nog geen cijfers te hebben van het Centraal Planbureau. Hij weet niet hoe het zit. Ik loop na het vragenuurtje de gang op en alle journalisten weten dat het financieringstekort dit jaar op 3,3% uitkomt. Dat is althans de verwachting van het CPB. Minister Zalm bevestigt voor de camera en voor de radio aan alle journalisten dat dit zo is. Ik begrijp niet waarom een minister in de Kamer zegt van niets te weten en dat hij vervolgens op de gang – terwijl hij in de tussentijd geen ambtenaar heeft gezien of geen nieuw stuk heeft gekregen – stelt dat het financieringstekort volgens het CPB op 3,3% uitkomt.

Het lijkt mij dat wij moeten spreken over de vraag of de minister hier de waarheid heeft gesproken of dat hij de waarheid heeft gelogen. Misschien moeten wij erover nadenken om de minister de volgende keer van de gang terug te halen om hem te vragen wat hij tegen journalisten heeft gezegd wat wij hier niet hebben gehoord. Ik wil dat de minister nog vóór vijf uur vanmiddag een brief naar de Kamer stuurt, waarin hij schrijft wat hij op de gang heeft gezegd, namelijk hoe hoog het financieringstekort dit jaar, vorig jaar en volgend jaar is volgens de verwachtingen van het CPB. Ik stel voor dat hij de stukken daarbij voegt, want wij hebben gezien dat journalisten al die stukken ook hadden. Minister Zalm wordt in het algemeen gewaardeerd om zijn openheid. Het lijkt mij daarom goed dat de minister ook aangeeft of hij de openheid die hij op de gang heeft betracht, voortaan ook in dit huis zal betrachten.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Ik ben ook gepikeerd over dit bericht. Ik stel de minister niet voor niets vragen over iets wat ons allemaal aangaat. Als hij hier geen antwoord geeft, maar daar buiten wel, dan kan dat natuurlijk niet. Daarom steun ik het verzoek van de heer Crone volmondig. Er moet heel snel een brief komen van de minister van Financiën waarin hij opheldering geeft. Wat mij betreft komt hij daar niet mee weg. Bij deze vraag ik een spoeddebat aan, dat nog deze week zou moeten plaatsvinden, om de minister van Financiën hierover aan de tand te kunnen voelen. Deze werkwijze zint mij allerminst.

De heer Van As (LPF):

Voorzitter. Als het feitelijk juist is wat de heer Crone zegt – en ik ga ervan uit dat dit zo is, anders zou hij het hier in de Kamer niet zo stellen – vind ik het te gek voor woorden dat de minister op verzoek van de heer Vendrik naar de Kamer is gekomen, maar op de gang de cijfers noemt. Ik kan mij dus helemaal vinden in het voorstel van de heer Crone.

De heer De Grave (VVD):

Het lijkt mij goed dat wij gewoon even opheldering vragen aan de minister. Er doen allerlei verhalen de ronde, dus laten wij maar eens netjes aan de minister vragen wat er nu precies is gebeurd. Ik steun het verzoek van de heer Crone, in parlementaire taal geformuleerd, natuurlijk. Wij krijgen dan antwoord van minister Zalm en dan kijken wij even verder hoe het allemaal moet lopen.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Ook mijn fractie steunt het verzoek van de heer Crone.

De heer Van der Ham (D66):

Wat buiten de zaal wordt gezegd, moet hierbinnen ook worden gezegd, dus ook mijn fractie steunt het verzoek van de heer Crone.

De heer Crone (PvdA):

De minister kwam uit de zaal, maar ging niet actief zelf roepen: het is 3,3%! Dat heeft hij niet gedaan. Journalisten zeiden dat zij de stukken hadden en dat daar 3,3% in stond. De minister heeft toen voor de eerste camera gezegd: u bent goed geïnformeerd. Vervolgens heeft hij dat een aantal malen herhaald. Hij heeft dus niet het initiatief genomen; dat had hij hier moeten doen. Dit maakt het feit echter niet minder ernstig, want ook wij hebben hem hier gevraagd of die cijfers kloppen. Hij zei toen dat er nog geen cijfers waren en dat hij het nog niet allemaal wist. 364 dagen per jaar zegt de minister tegen journalisten: ik weet het nog niet en u hoort het later. Dat had hij dus nu ook kunnen zeggen. Het lijkt mij terecht dat wij hierover een debat voeren en daarom vraag ik om een brief.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, Voorzitterin het bijzonder naar de minister van Financiën. De Kamer verzoekt om toezending vóór vijf uur vanmiddag van een brief naar aanleiding van hetgeen de heer Crone naar voren heeft gebracht. Indien de Kamer naar aanleiding van die brief een debat wil voeren, zou ik dat morgen in de regeling van werkzaamheden aan de orde gesteld willen hebben. Praktisch is dat heel goed mogelijk, want indien er al een debat wordt gevoerd, kan dit toch niet voor morgen plaatsvinden, gezien de overige onderwerpen op de agenda.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Duyvendak.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Voorzitter. Afgelopen zaterdag werden wij opgeschrikt door onthullingen in de Telegraaf dat de bouwfraude in Nederland zich ook lijkt uit te strekken tot ziekenhuizen, scholen en de bouw van woonwijken. Ook in deze sector zou de gemeenschap, dat wil zeggen de belastingbetaler, voor honderden miljoenen euro's getild kunnen zijn door Nederlandse bouwbedrijven. De fractie van GroenLinks wil hierover graag zo spoedig mogelijk een brief ontvangen van de ministers Brinkhorst, Donner en Dekker, zodat wij hierover zo spoedig mogelijk een spoeddebat kunnen houden. Ik vraag de ministers in die brief in te gaan op een viertal punten.

  • 1. Welke aanpak heeft het kabinet voor ogen om een einde te maken aan deze praktijken?

  • 2. Wat hebben NMa en OM in de afgelopen periode gedaan om de onderste steen boven te krijgen? Met welke vaart en op welke manier gaan zij nu de problemen aanpakken?

  • 3. Is het bericht in de Volkskrant van vanmorgen juist dat het OM niets heeft gedaan met een tip over bouwfraude vanuit het ministerie van VROM? Zijn er in de afgelopen periode meer tips terzijde gelegd door OM of NMa?

  • 4. Het kabinet beweert tot de dag van vandaag dat corruptie bij de overheid slechts incidenteel heeft plaatsgevonden. Is deze stelling nog vol te houden? Welke activiteiten gaat het kabinet ondernemen om de aanbestedende diensten van het overheidsapparaat "schoon" te maken?

De heer Atsma (CDA):

Afgelopen donderdag hebben wij uitgebreid in een algemeen overleg over dit onderwerp gesproken. Een paar van de gestelde vragen zijn dus een herhaling, maar de feiten geven daar ook aanleiding toe. Aan het lijstje van vragen van collega Duyvendak wil ik de vraag toevoegen wat de sector zelf heeft gedaan, ook naar aanleiding van de berichtgeving in de krant van het afgelopen weekeinde dat de sector zichzelf bij de NMa zou hebben gemeld. Als deze vraag aan de lijst kan worden toegevoegd, wil de CDA-fractie graag in de loop van deze week het vervolgdebat houden.

De heer De Wit (SP):

Ik steun het verzoek van de heer Duyvendak dat er een spoeddebat dient te komen over de nieuwe ontwikkelingen rond de bouwfraude. Mijn voorkeur gaat uit naar een debat in aanwezigheid van de ministers van VROM, Economische Zaken en Justitie. Ik heb begrepen dat de aanwezigheid van alle drie de bewindslieden een probleem is. Daarom lijkt het mij zaak om vandaag nog dat debat te voeren. Dan zouden wij de eventuele antwoorden voor vijf uur vandaag binnen moeten hebben. Mijn voorkeur is om vandaag nog een debat daarover te voeren, met de drie door mij genoemde ministers. Ook vanuit de invalshoek van Justitie zijn er immers de nodige vragen over de rol van het OM, eventuele meineed en dat soort zaken meer.

De voorzitter:

Voordat ik het woord geef aan andere leden die dat wensen, ter informatie: minister Dekker van VROM is de hele week in het buitenland. Dat betekent dat zij, indien de Kamer dat wenst, vervangen zou moeten worden door haar plaatsvervanger, de minister van Verkeer en Waterstaat, op welk moment wij dit debat deze week ook zouden houden.

De heer Depla (PvdA):

Ik steun het verzoek van de heer Duyvendak en ik vind het geen punt als mevrouw Dekker er niet is. Ik vind wel dat het debat deze week moet plaatsvinden.

De heer Hermans (LPF):

Ook wij steunen het verzoek van de heer Duyvendak en de toegevoegde vraag van de heer Atsma. Het debat kan deze week plaatsvinden.

De heer Hofstra (VVD):

Wij vinden het ook nodig dat wij hierover praten. Het moment waarop zouden wij nog even moeten bekijken. Wij hebben geen behoefte aan een brief van drie regels die in een uur tijd in elkaar wordt gedraaid. Wij willen een goede brief van het kabinet, waarin goed op de zaken wordt ingegaan en waarin duidelijk wordt aangegeven wat men denkt te gaan doen. Misschien moeten wij het debat dan maar later deze week voeren. Wat ons betreft, zou het ook voldoende zijn om te debatteren met de minister van Justitie en met de minister van Economische Zaken, aangezien wij vorige week uitvoerig met minister Dekker hebben gesproken. Overigens heeft de vaste commissie voor VROM, samen met een paar andere commissies, al een overleg uitgeschreven met de heer Donner, de minister van Justitie. Dat zou echter pas na het reces plaats kunnen vinden, dus dat moeten wij vervroegen.

De heer Van der Ham (D66):

Een goede brief lijkt ons het belangrijkste. Naar aanleiding daarvan kunnen wij een debat gaan voeren.

De heer Slob (ChristenUnie):

De fractie van de ChristenUnie sluit zich aan bij het verzoek om een brief en een debat deze week.

De voorzitter:

Ik vraag eerst de heer Duyvendak om te reageren. Ik zie dat de minister van Justitie iets wil zeggen, maar hij is officieel niet aanwezig bij de regeling van werkzaamheden. Als het een praktische gang van zaken kan bevorderen, geef ik hem graag het woord, maar nu eerst de heer Duyvendak.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Dank voor de steun voor het verzoek. Ik weet niet wat de minister van Justitie nog wil zeggen, maar ik acht de ministers van Justitie en van Economische Zaken cruciaal bij dit debat. De aanwezigheid van de minister van VROM is gewenst, maar zij zou eventueel vervangen kunnen worden door de minister van Verkeer en Waterstaat. Ik moet zeggen dat mijn fractie ook graag de minister-president bij het debat zou hebben gezien, aangezien hier zoveel ministers bij betrokken zijn dat zijn coördinerende rol in beeld komt, maar ook vanwege zijn visie op normen en waarden. Maar ik begrijp dat ook hij de hele week weg is, dus op hem zullen wij niet wachten. In ieder geval zullen wij het debat dus kunnen voeren met de ministers van Economische Zaken en van Justitie. Als het niet anders kan, zou de brief er om een uur of vijf, zes moeten zijn; dan zouden wij vanavond het debat kunnen voeren.

Minister Donner:

Voorzitter, een puur praktische mededeling. Ik zal donderdag in het buitenland zijn.

De voorzitter:

Om die reden en ook om de afspraken niet door elkaar te gooien die met alle betrokken bewindslieden zijn gemaakt voor de andere punten op de agenda voor deze week, stel ik voor om door middel van toezending van het stenogram van dit deel van de vergadering aan de regering te vragen, de Kamer vóór zes uur vanmiddag een brief te sturen en het debat over dit onderwerp vanavond te voeren, maar niet eerder dan acht uur, opdat de fracties twee uur de tijd zullen hebben om de brief te bekijken. Ik stel verder voor, dit debat te voeren met de minister van Justitie en de minister van Economische Zaken.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Met spreektijden van vijf minuten?

De voorzitter:

U geeft me de kans niet om een voorstel te doen. Nu u dit zegt, stel ik voor een spreektijd van vier minuten per fractie aan te houden.

De heer Depla (PvdA):

Dat is een beetje te weinig, voorzitter. Als je hierover een serieus debat wilt voeren, kun je dat niet met een spreektijd van vier minuten. Wij moeten dit onderwerp echt zorgvuldig bespreken.

De voorzitter:

Ik zie aan handgebaren van verschillende leden dat zij drie minuten voldoende vinden.

De heer De Wit (SP):

Vijf minuten lijkt mij het minimum, voorzitter, maar ik geef zelf de voorkeur aan zeven minuten.

De voorzitter:

Dan houden wij het op vijf minuten.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Karimi.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter. Het onmiddellijke gevaar dat uitging van de massavernietigingswapens waarover Irak zou beschikken, was de reden voor de oorlog tegen dit land. Eind januari bracht David Kay, de hoofdwapeninspecteur van de Verenigde Naties, rapport uit. Daaruit bleek dat de hoop dat er ooit massavernietigingswapens in Irak gevonden zullen worden, wel opgegeven kon worden. Daarover heb ik schriftelijke vragen gesteld aan de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Defensie. Ik heb gevraagd wat de consequenties van deze informatie zullen zijn voor de beoordeling van informatie door de Nederlandse inlichtingendiensten. En ik heb ook gevraagd of dit geen aanleiding vormt tot een onderzoek naar het werk van de inlichtingendiensten. Hierop heb ik tot op heden geen antwoord gekregen. Op vrijdag 6 februari heeft de minister-president bij zijn wekelijkse persconferentie wel bekendgemaakt dat hij geen aanleiding zag voor een onderzoek naar het werk van de inlichtingendiensten in Nederland. Ik heb op dinsdag 10 februari bij de regeling van werkzaamheden de regering verzocht, mijn vragen in ieder geval vóór woensdag 11 februari 10 uur te beantwoorden. Ook dit is niet gebeurd.

Dit betekent dat de Nederlandse regering wel weet dat er geen onderzoek nodig is, dat zij hier wel informatie over heeft en dat zij deze informatie wel met de pers deelt, maar de Kamer geen inlichtingen verschaft. Deze gang van zaken is voor mijn fractie niet acceptabel en daarom verzoek ik de Kamer mede namens mijn collega Koenders om toestemming voor een interpellatiedebat met de minister van Buitenlandse Zaken.

De heer Wilders (VVD):

Voorzitter. Het verdient inderdaad niet de schoonheidsprijs dat de minister-president op zijn persconferentie op de zaak is ingegaan voordat de vragen van mevrouw Karimi waren beantwoord. Evenmin verdient het de schoonheidsprijs dat de vorige week haar verzoek bij de regeling niet is gehonoreerd. Ik vind dat wij nog deze week de antwoorden op de vragen van mevrouw Karimi moeten krijgen. Ik weet dat de eerste week na het reces in de commissie een debat over Irak is gepland. Ik kan mij voorstellen dat de antwoorden, als wij hen deze week krijgen, aan de agenda worden toegevoegd. Volgens mij maken die twee weken niet uit. Ik steun wel het verzoek om nog deze week de antwoorden op de vragen te krijgen.

De heer Eurlings (CDA):

Voorzitter. Wat de procedurele gang van zaken betreft heeft mevrouw Karimi absoluut een punt. Ik onderschrijf ook geheel de woorden van collega Wilders.

Wat de inhoud betreft wil ook ik ervoor opteren om de antwoorden aan de agenda van het Irakdebat toe te voegen. Ik zie ook niet de noodzaak van deze haast, te meer omdat de discussie over de onderbouwing van ons besluit ook rond het Engelse intelligencerapport vaak is gevoerd. Dat maakt het niet minder relevant, maar laten wij de antwoorden toevoegen aan het debat na het reces.

De heer Bakker (D66):

Voorzitter. Ik ben het eigenlijk wel met mevrouw Karimi eens dat de vragen al veel eerder beantwoord hadden moeten worden. Ik kan mij iets voorstellen bij de procedure, maar als een fractie vraagt om een interpellatiedebat op zo'n dossier, over zo'n gewichtig onderwerp en met deze redengeving over het niet beantwoord zijn van vragen, vind ik dat je je daartegen eigenlijk niet meer moet verzetten. In die zin steun ik het verzoek van mevrouw Karimi.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de heer Bakker voor zijn steun en de collega's Wilders en Eurlings voor hun opmerking dat het geen schoonheidsprijs verdient. Ik vind dat de Kamer het niet mag accepteren. Als vragen worden gesteld door een individueel Kamerlid en als deze vervolgens worden doorgeleid, zijn het vragen van de gehele Kamer. Op het moment dat tijdens de regeling een verzoek wordt gedaan, is het ook een verzoek van de Kamer. Voor mijn fractie is er haast bij, zeker als wij erbij betrekken wat de minister-president inhoudelijk heeft gezegd. Daarmee ben ik het natuurlijk niet eens.

Dit zijn voor mij redenen om mijn verzoek te handhaven.

De voorzitter:

Ik stel voor, ook in het licht van de gevolgde procedure, het inlichten van de pers en de volgorde van de verzoeken bij de regeling van werkzaamheden, om aan het verzoek van mevrouw Karimi te voldoen. Als ik goed ben geïnformeerd, komt de minister van Buitenlandse Zaken aanstaande donderdag om ongeveer 16.00 uur in Nederland terug. Ik stel voor om de interpellatie dezelfde donderdag te houden om ongeveer 17.00 uur.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Marijnissen.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter. Het loopt mijn fractie zo langzamerhand over de schoenen. Ik heb het dan over de stroom van incidenten waarover ons de afgelopen dagen berichten hebben bereikt. Ik spreek dan over incidenten in de vorm van fraudegevallen, in de vorm van verspilling van gemeenschapsgeld en in tal van andere vormen en vooral in de vorm van een falende overheid bij het corrigeren van dit soort wantoestanden.

Bij de algemene beschouwingen heb ik met de minister-president en de rest van de Kamer uitvoerig gesproken over de publieke moraal in het algemeen en de integriteit in het bijzonder. Een greep uit de berichten van de afgelopen dagen: de faillissementsfraude die door het programma Zembla in kaart werd gebracht, met de opmerking dat slechts in 2% van de gevallen het openbaar ministerie tot vervolging overgaat, de Aholdfraude, de bouwfraude en onroerendgoedhandelaren die prijsafspraken maken bij huizenveilingen, nota bene met medeweten van notarissen.

Voorzitter. Wij kunnen dit allemaal als incidenten beschouwen, maar volgens mij zou dat het sluiten van de ogen voor de realiteit betekenen. In althans de ogen van mijn fractie is sprake van een duidelijk patroon, een patroon dat frequenter aan de oppervlakte komt en dat langzamerhand de fundamentele vraag oproept: wat voor land is Nederland? Is Nederland fraudeland geworden?

De voorzitter:

U moet nu tot een vraag komen die past bij de Regeling van werkzaamheden.

De heer Marijnissen (SP):

Mijn verzoek aan u is om het daarheen te leiden dat wij in de eerste week na het reces een debat met de minister-president kunnen hebben. Waarom zeg ik: na het reces? Omdat ik meen dat het goed is dat het kabinet eerst met een brief komt en daarin aangeeft of men mijn analyse deelt en of men het eens is met mijn observatie dat steeds meer sprake is van een patroon. Als het kabinet het met mij eens is, is mijn vraag wat het daaraan denkt te doen. Ik snap dat deze vraag niet voor zes uur vanmiddag is te beantwoorden. Ik wil het kabinet daarom ruimschoots de tijd geven en ik wil ook dat de Kamer de tijd krijgt om zich voor te bereiden, zodat wij hierover na het reces uitvoerig kunnen debatteren.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb waardering voor het initiatief van de heer Marijnissen. Wij delen zijn zorg. Ik wil evenwel nog twee aanvullende opmerkingen maken.

Uit onderzoek van de Universiteit Twente blijkt dat met name het nieuwe beleid voor de gezondheidszorg zeer fraudegevoelig is. Daarom verzoek ik de regering in de brief waarom de heer Marijnissen vraagt, in te gaan op de mogelijkheid om nieuwe beleidsmaatregelen te onderwerpen aan een toets op fraudegevoeligheid.

Verder verzoek ik de regering om na te gaan of er een regeringscommissaris integriteitsbeleid kan komen. Dit is een oud verzoek, waarop de regering nog nooit serieus is ingegaan. Deze incidenten maken duidelijk dat zo'n commissaris broodnodig is.

De heer Van As (LPF):

Voorzitter. Namens mijn fractie kan ik het verzoek van de heer Marijnissen van harte ondersteunen. Ik meen dat van cruciaal belang is dat voor de burger de politiek en het kabinet geloofwaardig zijn. Derhalve is het heel goed dat wij na het reces een inhoudelijk debat met de premier voeren.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. Ik meen dat het een goede zaak is om ons te buigen over de vraag die de heer Marijnissen oproept. De heer Marijnissen kiest voor een goede formulering. Hij wil namelijk een debat op basis van een reactie van het kabinet.

Tegelijk geeft de aanvullende vraag van mevrouw Halsema aan dat je het hierbij over alles kunt hebben en dan gaat het debat dus over niets. Als we namelijk allemaal weer met een voorbeeldje komen, gaat het debat uiteindelijk nergens over. Dat zou geen recht doen aan de terechte vraag van de heer Marijnissen. Hem vraag ik daarom op welke manier hij dit integriteitsdebat wil voeren en hoe hij wil voorkomen dat wij het over de hele wereld hebben.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Ik wil graag het verzoek van de heer Marijnissen ondersteunen. Hij stelt een belangrijk thema aan de orde. Ik meen dat het goed is dat wij hierover na het reces met de regering spreken. Ik ben wel met de heer Verhagen van mening dat wij moeten oppassen en dat wij moeten voorkomen dat de onderwerpen van het debat zeer ver uitwaaieren. Er moet een focus zijn. Ik ben dan ook heel benieuwd naar het antwoord van de heer Marijnissen.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter. Het is duidelijk dat al degenen die nu het woord hebben gevoerd de urgentie van het onderwerp onderschrijven. Daar ben ik blij om. Ik ben ook blij dat wij het debat over twee weken zullen voeren en dat het door het kabinet wordt voorbereid. Wat de suggestie van mevrouw Halsema betreft: ik meen dat elke fractievoorzitter zijn eigen bijdrage bepaalt.

Wat de opmerkingen van de heren Verhagen en Dittrich betreft, merk ik het volgende op. Binnenkort voeren wij een debat over de situatie bij het UWV. Wij voeren ook een debat over de bouwfraude. Daarbij worden onderwerpen dus separaat aan de orde gesteld. Ik heb geprobeerd aan te geven dat het goed zou zijn dat de Kamer tot een reflectie komt en daarbij nagaat hoe het mogelijk is geweest dat in de afgelopen twintig jaar de publieke moraal zo heeft kunnen eroderen dat de kwesties die de afgelopen dagen de revue zijn gepasseerd, bijna gewoon zijn geworden. Terecht is van de kant van de LPF-fractie gezegd dat dit tot grote ontzetting bij de bevolking heeft geleid. Ik vind dat de Kamer het aan zichzelf, maar ook aan het Nederlandse volk verplicht is om na te gaan in hoeverre de overheid in de afgelopen jaren heeft gefaald. Hierbij denk ik aan het openbaar ministerie, maar ook aan de wetten en de regels die wij hier hebben afgesproken. Wat hebben wij gedoogd en wat hebben wij niet gedoogd? Het gaat mij om een reflectie op die vraag. Wat mij betreft zal het debat daarover gaan.

Tot slot lijkt mij dat elke fractie die een concrete suggestie aandraagt om dit grote probleem te tackelen, eerder een compliment dan een reprimande verdient.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, in het bijzonder naar de minister-president.

Ik stel verder voor, ervan uit te gaan dat in de eerste week na het reces een debat hierover zal plaatsvinden met de minister-president. Ik zeg "ervan uit te gaan" omdat ik er de voorkeur aan geef om stap voor stap te beslissen. Wij zullen het punt op de agenda zetten met de toevoeging "onder voorbehoud", met spreektijden van 7 minuten per fractie. Het is de eerste week na het reces; dan komt u er allemaal weer een beetje in.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Hamer, met twee verzoeken.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Het eerste verzoek doe ik als voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ik wil het verslag van het algemeen overleg over de sollicitatieplicht in de WW voor werklozen ouder dan 57,5 jaar op de agenda laten plaatsen. Wat de commissie betreft kan dat ook na het reces.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan dit verzoek te voldoen en het punt toe te voegen aan de agenda van de eerste week na het reces.

Daartoe wordt besloten.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Het volgende verzoek doe ik namens de PvdA-fractie. Ik wil het verslag van het algemeen overleg over de lumpsum, dat vorige week door de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is gehouden, graag op de agenda van deze week geplaatst zien.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan dit verzoek te voldoen en het punt toe te voegen aan de agenda van aanstaande donderdag.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Samsom.

De heer Samsom (PvdA):

Voorzitter. Ik verzoek u, het verslag van het algemeen overleg over duurzame energie op de agenda van deze week te plaatsen. Ik doe dat verzoek mede namens de fractie van GroenLinks.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan dit verzoek te voldoen en het punt toe te voegen aan de agenda van aanstaande donderdag.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Tichelaar, met twee verzoeken.

De heer Tichelaar (PvdA):

Voorzitter. Vorige week donderdag heb ik bij de regeling van werkzaamheden namens de vaste commissies voor Financiën en voor Verkeer en Waterstaat een vooraankondiging gedaan om deze week een debat te houden over de fiscale regels verkeer en vervoer. Dat alles was afhankelijk van een brief van de staatssecretaris van Financiën en de minister van Verkeer en Waterstaat. Die brief is inmiddels binnen. Ik verzoek u, het debat in te plannen.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan dit verzoek te voldoen. Het debat zal gehouden worden aanstaande woensdag om 13.00 uur.

Daartoe wordt besloten.

De heer Tichelaar (PvdA):

De Kamer is door de minister van LNV bij brief geïnformeerd over het vorig weekend beginnen van een grootschalige bemonsteringsactie in de veehouderij. De reden daarvoor is dat er op grote schaal gebruikgemaakt wordt van verboden middelen. Hij had ons daar begin december vertrouwelijk over geïnformeerd. Mede gelet op de voedselveiligheid en de volksgezondheid vragen wij de minister hoe groot zijn aanwijzingen waren dat hij tot dit soort acties is overgegaan.

De voorzitter:

Ik kijk even naar de voorzitter van de commissie. Als ik goed ben geïnformeerd, is de brief nog bij de commissie in procedure.

De heer Atsma (CDA):

U bent goed geïnformeerd, voorzitter, hedenmiddag vergadert de vaste commissie voor LNV en dan staat deze brief op de agenda.

De voorzitter:

Ik stel voor, op die procedurevergadering te wachten. Indien dat leidt tot verdere plenaire actie, horen we dat morgen bij de regeling van werkzaamheden.

De heer Tichelaar (PvdA):

Maar het onderscheid zit erin dat ik kennis heb genomen van de brief aan de vaste commissie. Mij gaat het erom dat er een spoeddebat plaatsvindt, gelet op de brief van de minister waarin hij ingaat op het gebruik van verboden middelen. Wij kunnen het nu naar de procedurevergadering verplaatsen en dan vragen om een spoeddebat, maar wij wensen dat daarover deze week duidelijkheid komt.

De voorzitter:

Het laatste is absoluut niet uitgesloten in mijn voorstel. Wanneer morgen bij de regeling van werkzaamheden wordt besloten tot een debat, zijn er vanaf morgen nog voldoende mogelijkheden, tot donderdagnacht toe. Het debat zal toch niet voor morgenmiddag plaatsvinden, gezien de andere punten op de agenda. Het praktische effect is hetzelfde, maar ik geef er toch de voorkeur aan om dit ordentelijk te behandelen via de vaste commissie.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Eerdmans.

De heer Eerdmans (LPF):

Voorzitter. Ik verzoek u, het verslag van het algemeen overleg over sanctiecapaciteit, oftewel het cellentekort, op de plenaire agenda te zetten, liefst nog deze week.

De voorzitter:

Ik stel voor om te voldoen aan dit verzoek en het punt toe te voegen aan de agenda van aanstaande woensdag, voordat de minister van Justitie moet vertrekken.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Luchtenveld.

De heer Luchtenveld (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie verzoekt om uitstel van de stemmingen over de Auteurswet naar donderdag a.s.

De voorzitter:

Ik stel voor, te voldoen aan dit verzoek en deze stemming uit te stellen tot aanstaande donderdag.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Dezentjé Hamming.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie vraagt om uitstel van de stemmingen over de Zeevaartbemanningswet, in verband met een gewijzigd amendement, bijvoorbeeld tot donderdag.

De voorzitter:

Ik stel voor, ook aan dit verzoek te voldoen en ook deze stemming uit te stellen tot aanstaande donderdag.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Atsma.

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter. Een aantal leden van de vaste commissie voor LNV heeft mij gevraagd, u te verzoeken het verslag van het algemeen overleg over het dierenwelzijn op de plenaire agenda te plaatsen. Het heeft de voorkeur van een aantal leden om dat nog deze week te doen.

De voorzitter:

Ik stel voor om te voldoen aan dit verzoek en het VAO toe te voegen aan de agenda van aanstaande donderdag. Het wordt toch laat!

Het lijkt mij nuttig, aan te geven hoe het schema er voor deze week inmiddels uitziet. Op de agenda voor vanmiddag staat het wetsvoorstel Aanscherping voorschriften beroepsonderwijs en hoger onderwijs, in de wandeling "Korte klap" genoemd. Die klap was zo kort dat dit een hamerstuk blijkt te zijn, zodat dat wetsvoorstel vanmiddag weinig tijd zal vergen. Dat zou betekenen dat we vanmiddag een aantal uren niet vergaderen, maar gezien de volle agenda van deze week vind ik dat niet verantwoord. Daarom wil ik het wetsvoorstel Bekostiging OALT, dat voor vanavond op de agenda stond, vanmiddag bespreken. De minister van OCW zit al in de startblokken. Vanavond houden we het debat over de bouwfraude.

De agenda voor woensdag is niet gewijzigd, behoudens het schrappen van de woorden "onder voorbehoud". Voor donderdag is om een uur of vier de interpellatie van mevrouw Karimi aan de agenda toegevoegd, evenals zo'n vijf VAO's.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Voorzitter. Wij hebben gisteren van de minister van Sociale Zaken het rapport over het UWV-gebouw ontvangen. Wij hebben daar vanmiddag een procedurevergadering over. Ik kan mij voorstellen dat de commissie er nog deze week een spoeddebat over wil. Ik verzoek u, voorzitter, rekening te houden met dat tijdsbeslag, mocht de commissie besluiten het spoeddebat te houden.

De voorzitter:

Wij wachten op berichten uit de commissie. Indien het debat plaatsvindt, wordt dat woensdagavond of donderdag.

Naar boven