Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 20 december 2001 over zwerfafval.

De heer Schoenmakers (PvdA):

Voorzitter. Vandaag hebben wij ons langdurig beziggehouden met het convenant verpakkingen, met nabeschouwingen over Verpakkingen I en II, en een uitgebreide voorbeschouwing over Verpakkingen III in relatie tot het zwerfafval dat onderdeel van het convenant uitmaakt. Op basis van de bevindingen met Verpakkingen I en II hebben wij moeten constateren dat de monitoring een essentieel onderdeel is om de resultaten vast te stellen en eenduidig te kunnen evalueren hoe een en ander is verlopen. Convenant III is essentieel omdat dit in 2004 in werking treedt en in de voorliggende periode het bedrijfsleven een kans krijgt om een sluitende oplossing te bedenken voor het zwerfafval. Over de monitoring mag geen enkel misverstand bestaan. Alle partijen moeten eenduidig zijn bij het hanteren van de monitoringsprincipes, bepalingen, evaluaties, enz. Wij zijn weliswaar door het kabinet goed voorgelicht en ingelicht, maar omdat dit zo essentieel is en pas over een paar jaar geëffectueerd moet worden, hebben wij gemeend terzake een motie te moeten indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat het zwerfafval een maatschappelijk probleem is;

constaterende dat flesjes en blikjes een omvangrijk deel van het zwerfafval uitmaken;

overwegende dat een retourpremie op flesjes en blikjes een effectief middel is om het zwerfafval te beperken;

voorts overwegende dat de daartoe benodigde regelgeving geheel is voorbereid;

voorts overwegende dat het bedrijfsleven bereid is zich te verplichten tot een vergelijkbare reductie van de omvang flesjes en blikjes in het zwerfafval zonder retourpremie;

verzoekt de regering:

  • - per 1 januari 2004 onvoorwaardelijk en onverwijld een retourpremie op flesjes en blikjes in te voeren, tenzij het bedrijfsleven een afname van ten minste tweederde van alle blikjes en flesjes in het zwerfafval heeft bereikt (ten opzichte van het ijkpunt van september 2001);

  • - in de tekst van het convenant Verpakkingen III op te nemen dat bij het vaststellen van de bereikte resultaten gebruik wordt gemaakt van een onafhankelijke, eenduidige en transparante monitoring,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Schoenmakers. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40(28000 XI).

De heer Klein Molekamp (VVD):

In het debat heb ik van de minister begrepen dat hij de monitoring onafhankelijk heeft laten toetsen en dat hij tot de conclusie is gekomen dat de huidige monitoring goed werkt. Wat voegt de motie dan toe, gehoord de minister?

De heer Schoenmakers (PvdA):

U vraagt mij of ik het eens ben met wat de minister heeft gezegd. Ik heb uit diezelfde woorden begrepen dat één monitoring is gebruikt, namelijk die van het convenant Verpakkingen en de begeleidingsgroep Epema-Brugman. Wij hebben alleen geconstateerd dat er nog veel te verbeteren is in de monitoring. Niet alleen de Kamerleden hebben dat geconstateerd, ook het kabinet heeft dat geconstateerd. Juist omdat het zo essentieel is dat hetgeen wij nu doen, succesvol kan worden afgerond – dat is ook uw belang – wens ik geen enkel misverstand meer te laten bestaan hoe dat wordt gemonitord. Nu staan wij hier en gaat het wel goed, naar ik aanneem, maar over een aantal jaren is wellicht sprake van een andere constellatie en kun je opnieuw beginnen. Dat wilden wij voorkomen met deze uitspraak.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik kan mij vergissen, maar volgens mij is het eerste verzoek in de motie exact wat de regering gaat doen. Wat is daar zo bijzonder aan dat de heer Schoenmakers de Kamer daarover een uitspraak vraagt?

De heer Schoenmakers (PvdA):

Omdat het heel markant is dat het kabinet dit uitspreekt en wij dit zien als een gegeven, waarop wij ons in het vervolg baseren. Er is geen discussie meer over 1 januari 2004. Het is niet 2006, 2005 of 2003; het is 1 januari 2004.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter. Wij voeren vandaag niet voor de eerste keer een uitgebreid debat over het zwerfafval, één van de grootste ergernissen van burgers. Het debat werd toegespitst op de befaamde of, beter gezegd, de beruchte flesjes en blikjes. De minister gaf in het overleg treffend aan dat het om ongewenste flesjes gaat. Buiten de afspraken om is het bedrijfsleven daarmee gekomen. Het opruimen daarvan kost de overheid, die daarvoor de rekening krijgt gepresenteerd, scheppen geld.

De Kamer moet nu instemmen met een derde convenant. In mijn ogen biedt dat onvoldoende waarborgen voor een drastische bestrijding van het zwerfafval. De minister heeft aangegeven dat hij niet van plan is om zich in te spannen voor extra handhaving. Ik begrijp dat wel, want de overheid moet daarvoor weer de rekening betalen. De minister zegt er een beetje vertrouwen in te hebben dat dit derde convenant tot iets goeds zal leiden. Ik ben van mening dat wij niet langer moeten treuzelen en moeten kiezen voor de beste oplossing en niet voor een "second best"-oplossing.

Ter voorbereiding van het AO heb ik enkele verkiezingsprogramma's van andere partijen doorgelezen. De PvdA, GroenLinks, D66, de ChristenUnie en de SP geven aan vóór een systeem van statiegeld te zijn. Als deze partijen die mooie woorden in de praktijk wensen te brengen, is er dus een meerderheid in deze Kamer. Ik zou dan ook met name de fractie van de PvdA willen oproepen om dit onderdeel van haar vastgestelde verkiezingsprogramma serieus te nemen. Ik citeer dat programma: "Statiegeld, retourpremies, verwijderingsbijdragen en algemene heffingen worden ingezet of uitgebreid."

De heer Schoenmakers heeft in het algemeen overleg nog aangegeven dat het thans voorliggende voorstel van de regering nog net niet slecht genoeg is om ermee te stoppen. Maar u gaat toch niet voor tweederangs oplossingen, mijnheer Schoenmakers? U zou het beste moeten willen en zeker hetgeen in uw eigen verkiezingsprogramma staat!

De heer Schoenmakers (PvdA):

Het is heel goed dat u verschillende verkiezingsprogramma's hebt gelezen. Ik heb in ons programma nergens kunnen lezen dat het verboden is om convenanten te sluiten terzake van delen van het milieubeleid.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Nee, ik ook niet. Ik heb echter wel gelezen dat uw partij afgelopen weekend een verkiezingsprogramma heeft vastgesteld. Daarin staat hetgeen ik zojuist heb geciteerd. Ik mag toch aannemen dat u zo ambitieus bent om wat in uw programma staat zo snel mogelijk uit te voeren? Als u ziet wie de motie mede hebben ondertekend, zal het u duidelijk worden dat het om de stemmen van de fractie van de PvdA gaat wil deze motie een meerderheid krijgen en wil er op korte termijn een statiegeldregeling voor blikjes en flesjes worden ingevoerd. Het is diep treurig als uw fractie daarvoor wegloopt.

De heer Schoenmakers (PvdA):

Mevrouw Van Gent, het gaat mij om de beste oplossing voor het milieuresultaat. Dat resultaat is slechts voor een buitengewoon klein deeltje afhankelijk van de oplossing voor het zwerfafval. Dat is de reden waarom wij de keuze maken die ik heb aangegeven.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Wat u zegt, is niet waar. De minister heeft tijdens het AO duidelijk aangegeven dat het mogelijk is om zogenaamde deelconvenanten af te sluiten. U heeft net zo goed als ik gehoord dat hij zelfs de Spaflesjes nog in de strijd heeft gegooid en een boodschap heeft uitgestuurd naar het bedrijfsleven dat men zich niet moet laten ringeloren c.q. chanteren (dat zijn mijn woorden) door de Spafabrikant die het totale convenant probeert tegen te houden. Dat zou u toch moeten aanspreken? Wij zijn voor het beste resultaat en niet voor een "second best"-resultaat. Uit het CE-onderzoek blijkt dat de retourpremie tot het allerbeste resultaat leidt. Dat heeft u toch ook gelezen; dat zijn de koele feiten! Ik breng hier de feiten en ik wijs op wat hierover in uw eigen verkiezingsprogramma staat, mijnheer Schoenmakers!

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat zwerfafval behoort tot de grootste ergernissen van burgers;

overwegende dat de minister in zijn brief van 30 oktober 2001 (SA/2001118433) helder aangeeft dat voor bestrijding van zwerfafval de invoering van een retourpremiesysteem voor flesjes en blikjes de beste aanpak is;

van mening dat onvoldoende kan worden waargemaakt dat via de methode van een (voortgezette) convenantsafspraak terzake een vergelijkbaar resultaat kan worden behaald;

verzoekt de regering, zo spoedig mogelijk een wettelijke regeling voor een retourpremiesysteem blikjes en flesjes in te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gent, Augusteijn-Esser, Van Middelkoop, Poppe en Van der Staaij.

Zij krijgt nr. 39(28000 XI).

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Voorzitter. D66 spreekt zich in het huidig geldende verkiezingsprogramma en in het concept van het toekomstige verkiezingsprogramma uit voor de invoering van statiegeld op blikjes en petflesjes. Dat helpt recycling en hergebruik en het is goed ter voorkoming van zwerfafval. Het kabinet stelt nu voor, wetgeving daartoe per 1 januari 2004 te laten ingaan, tenzij met name het probleem van het zwerfaval wordt opgelost door andere maatregelen, uit te voeren door het bedrijfsleven. Wellicht dat dit laatste werkt, maar de beste systematiek is die van het statiegeld en die zou volgens D66 zo snel mogelijk moeten worden ingevoerd. Een motie daartoe is dan ook mede namens ons ingediend. Mocht die motie het niet halen, dan zullen wij als "next best"-oplossing het kabinetsvoorstel steunen, aangescherpt ten aanzien van de monitoring door het voorstel van de PvdA.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik zou bij dezen nog eens een beroep willen doen op de PvdA-fractie om, voorzover zij er al niet mee bezig is, zich te herbezinnen op de positie die ze vermoedelijk inneemt na het algemeen overleg van hedenochtend. Met inachtneming van wat wij de afgelopen maanden op dit terrein met elkaar besproken hebben, is dit mijns inziens echt het moment om een beslissing te nemen. Vanmorgen heb ik gezegd dat het niet onwaarschijnlijk is dat je over een paar jaar weer met elkaar aan het "difficulteren" bent. Er komt dan een moment waarop je je eigen verkiezingsprogramma niet meer geloofwaardig kunt lezen en waarop je ook tegenover de burger die zich zo ergert aan het zwerfvuil, niet meer geloofwaardig kunt optreden. De minister heeft in het debat aangegeven dat zijn voorkeur inhoudelijk uitgaat naar het retourpremiesysteem, zoals hij dat heeft verwoord in zijn brief van 30 oktober jongstleden. Daarnaast heeft hij op een zeer herkenbare wijze duidelijk gemaakt dat hij helaas niet dit land in zijn eentje regeert maar dat hij met een kabinet te maken heeft waar andere krachten op hem inwerken. Dat zijn meestal de signalen richting de Kamer, in dit geval in het bijzonder richting de PvdA die in dit verband een sleutelpositie inneemt, om haar eigen zelfstandigheid te bewaken en eventueel tot gelding te brengen. Wat dat betreft meen ik dat wij veel mensen, misschien ook nog wel de relevante delen van het bedrijfsleven, een dienst zouden bewijzen door nu klip en klaar met de oplossing te komen, zoals ook verwoord in de motie-Van Gent, die ik mee heb ondertekend. Ik verzoek de PvdA-fractie daarnaar nog eens serieus te kijken.

Minister Pronk:

Mevrouw de voorzitter. De meest vergaande van de moties die zijn ingediend, is die van mevrouw Van Gent. De tweede overweging van die motie kan ik als lid van het kabinet niet onderschrijven. Er staat namelijk: "van mening, dat onvoldoende kan worden waargemaakt". Dat is een mening van de ondertekenaars, waarvan ik kennis neem. Het kabinet heeft gezegd dat het bedrijfsleven dat een andere mening heeft, nog een extra kansje zou moeten krijgen, in de vorm van een uitstel met twee jaar, waarvan overigens een jaar toch al betrekking heeft op de overgangsperiode die het kabinet zelf nodig zou hebben voor zijn eigen alternatief dat eerder in discussie was.

In de motie wordt vervolgens aan de regering voorgesteld om zo spoedig mogelijk een wettelijke regeling voor een retourpremiesysteem in te voeren. Wat is zo spoedig mogelijk? Deze vraag kan technisch, juridisch en politiek beantwoord worden. Ik vertaal dit begrip politiek. Het kan niet eerder zoals ik in mijn brief van 6 december jongstleden heb aangegeven. Er is gekozen voor gefaseerde invoering van een wettelijke regeling die nu wordt voorbereid. Ik heb het ontwerp daarvan gepubliceerd. Deze regeling is in procedure gebracht. Er komt advies over van de Raad van State en er geldt een inspraaktermijn van zes weken. Ook de Kamer komt hier nog over te spreken. Het grote verschil met het vorige debat is dat er nu een regeling is die na de normale afhandeling gefaseerd ingevoerd kan worden.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

U geeft een politiek antwoord.

Minister Pronk:

Dat doe ik altijd.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dat is ook heel verstandig. De indieners van de motie bedoelen met "zo spoedig mogelijk" rond 1 januari. Ik heb er best begrip voor dat er enige tijd nodig is om een en ander in te voeren, maar dan heb ik het niet over de termijnen die u nu noemt.

Minister Pronk:

Om die reden ontraad ik aanneming van de motie. Zij is in strijd met hetgeen het kabinet de Kamer heeft voorgelegd. Het kabinet heeft na ampel overleg besloten tot gefaseerde invoering en dat is niet een "second best"-oplossing. Ik had een voorkeur voor het direct invoeren van een statiegeldsysteem. Dat is de beste methode. Het voorstel van het kabinet stelt het bedrijfsleven in staat om gedurende een korte periode – slechts een jaar langer dan de overgangsperiode die sowieso nodig was – zelf tweederde van 50 miljoen blikjes en flesjes in te zamelen. Als dat niet lukt, valt op 1 januari 2004 de bijl, dus twee jaar na het einde van deze maand. Dat is de beste gefaseerde oplossing en niet de "second best"-oplossing.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Is de minister het met mij eens dat het voorstel van het kabinet kan betekenen dat het statiegeldsysteem niet wordt ingevoerd?

Minister Pronk:

Ja, dat kan het betekenen. Stel je voor dat het bedrijfsleven die mogelijkheid die het, overigens op verzoek van de Kamer, krijgt aangereikt echt benut. Men zal zich herinneren dat de Kamer mij afgelopen juni heeft teruggestuurd om opnieuw met het bedrijfsleven te overleggen. Als het bedrijfsleven inderdaad in staat is om in twee jaar tweederde van de 50 miljoen blikjes en flesjes in te zamelen en daarna nog meer, is het statiesysteem niet nodig. Ik geloof overigens niet dat dit zal lukken, maar het bedrijfsleven moet die kans krijgen.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Voorzitter. Nu zullen wij het beleven. Nu zegt een minister die een voorstel bij de Kamer heeft gedeponeerd dat vanmorgen is besproken, dat hij daar niet in gelooft. Inhoudelijk moet ik hem overigens gelijk geven, maar ik ben niet in zijn positie. Het verbaast mij zeer dat de minister kennelijk met het bedrijfsleven aan de slag wil, terwijl hij in de veronderstelling verkeert dat het bedrijfsleven het toch niet redt. Als dat werkelijk zo is, kan de minister de zaak maar op één manier dienen en dat is de motie van mevrouw Van Gent aan te bevelen.

Minister Pronk:

Volstrekt niet. Ik zeg niets nieuws. Op 30 oktober heb ik de Kamer een brief gestuurd met de uitkomst van een wetenschappelijk onderzoek naar drie modellen. Op basis daarvan ben ik de tot de conclusie gekomen dat invoering van statiegeld de beste optie is. Vanmorgen heb ik in het algemeen overleg gezegd dat ik er een beetje vertrouwen in heb; dat is een andere formulering dan: "ik geloof het niet echt". Ik heb ook gezegd: het zal er toch niet op uitdraaien dat de overheid straks de schuld van de partners krijgt als het niet voor elkaar komt, omdat de overheid onvoldoende zou handhaven? De overheid gaat niet méér handhaven en niet méér opruimen, maar net zoveel als tot nu toe. Die handschoen kan niet worden teruggeworpen. Wij gaan dus niet méér opruimen en handhaven dan tot nu toe en ik heb al gezegd dat op basis van een onafhankelijk onderzoek de derde optie de beste is, maar de partner is dat niet met mij eens. In de sfeer die wij gezamenlijk hebben gecreëerd – want hoe vaak hebben wij hier niet samen over gepraat en hoe vaak hebben vele fracties mij niet gevraagd om nog eens met het bedrijfsleven te gaan spreken? – heb ik overleg gevoerd. Wij bieden twee jaar, dus een jaar langer dan de overgangsperiode, de kans.

Het is van het allergrootste belang dat de partner weet waaraan hij toe is; hij weet het nu van de overheid, want daar ligt een AMvB. Het zou ideaal zijn als de partner het ook van de Kamer helemaal zeker zou weten. Daarom geef ik vandaag het volgende signaal: als de vergaande motie niet wordt aangenomen – dat zal waarschijnlijk gebeuren, maar je weet het nooit; ik ontraad de aanneming daarvan – zou dat politiek een mooi einde van twee jaar praten en tien brieven zijn. Als de Kamer in totaliteit datgene zou doen wat mevrouw Augusteijn heeft aangekondigd, staat de Kamer in totaliteit achter de tweede motie. Is die tweede motie overbodig omdat het kabinet datgene waarom wordt verzocht, al heeft aangekondigd? Inhoudelijk deels wel, maar politiek geenszins, want er was tot nu toe onduidelijkheid over wat de Kamer in totaliteit wilde. In de motie staat dat de Kamer het eens is met invoering in 2004 als het bedrijfsleven dat niet kan; daarna volgt een belangrijke nieuwe handreiking aan het bedrijfsleven die ik nog niet had gedaan, maar waartoe ik bereid ben, namelijk om in de tekst van het convenant op te nemen dat bij het vaststellen van de bereikte resultaten gebruik wordt gemaakt van een onafhankelijke, eenduidige en transparante monitoring. Ik had dat nog niet toegezegd, want ik had gesproken over de monitoring van datgene wat tot nu toe is gemonitord, namelijk datgene wat in het verpakkingenconvenant is opgenomen. Dat betrof niet het zwerfvuil; dat is dus nieuw, want dat was niet gemonitord. Ik heb gezegd dat het met een derde moest worden teruggebracht. Als deze motie wordt aangenomen, zegt de Kamer tegen de regering: wilt u niet eenzijdig beslissen of die doelstelling wordt gehaald, maar wilt u dat onafhankelijk, goed en deskundig laten monitoren? Tot die nieuwe stap zou ik bereid zijn. Het zou heel goed zijn als die motie in die situatie door iedereen wordt onderschreven, want dan heeft de Kamer iets vastgelegd waar niemand meer onderuit kan.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Het zal wel aan mij liggen, maar dit is een vorm van hogere politiek die buiten dit gebouw niet kan worden uitgelegd. Ik heb een vraag over het bedrijfsleven. U zei dat de Kamer daarop had aangedrongen, maar die aandrang hebben wij niet gehad. Er is gevraagd om nader onderzoek naar verschillende opties. Uit dat onderzoek is glashelder gebleken dat de optie van statiegeld de beste is. U kunt praten als Brugman, maar daarmee verandert dat niet. Wij stellen nu iets uit wat wij vandaag kunnen regelen.

Minister Pronk:

De Kamer heeft gevraagd om nog eens te gaan praten; daar was mevrouw Van Gent bij, maar ik geef toe dat zij dat verzoek niet heeft onderschreven. De heer Klein Molekamp was een van degenen die daar het hardst om vroegen. Dat heb ik toen uiteraard gedaan. De uitkomst van dat gesprek was onder meer een gezamenlijk onderzoek. De uitkomst van het onderzoek was dat wij het niet met elkaar eens waren. Ik blijf bij mijn voorstel aan het kabinet om te komen tot statiegeld. Het kabinet gaat ermee akkoord, maar wil pas invoering over twee jaar. Het is dus "ja, mits". Dat is de uitkomst van het gehele politieke traject. Ik vind het zeer verdedigbaar vanwege het doel. Dat is gekwantificeerd en vastgelegd, niet door mij in een voorstel aan het kabinet, maar als uitkomst van een discussie in het kabinet. Zo ver waren wij nog niet gekomen. Bij dat doel worden een duidelijke conditie en een datum gegeven. Mijn liefje, wat wil je nog meer? Men kan immers in de door mij te verwachten situatie nu zeker weten dat het gaat gebeuren op 1 januari 2004. Misschien word ik in die verwachtingen geschaad. Dan heb ik toch hetzelfde eindresultaat geboekt.

Het tweede lid van de motie maakt het voor iedereen extra duidelijk hoe een en ander gemeten wordt. Dan weet het bedrijfsleven en de Kamer waar men aan toe is. Dan kan de overheid ook niet beslissen om de zaken naar zichzelf toe te rekenen. Ik ben dan ook bereid om het tweede lid van deze motie te accorderen.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik krijg nu toch een beetje een vervelend gevoel. Wat gebeurt hier nu? De fractie van de Partij van de Arbeid is niet bereid, de ideale positie van deze minister te steunen. Die is niet in staat om die ideale positie te verdedigen, omdat het geen kabinetsbeleid kan zijn. Die dingen gebeuren. Dan komt de fractie van de Partij van de Arbeid met een motie die ik van tertiaire betekenis acht. Vervolgens horen wij van deze minister dat de gehele Kamer achter die motie moet gaan staan. Ik houd het niet voor onmogelijk dat ik tegen deze motie stem. Ik ben niet tegen onafhankelijke monitoring. Ik vind echter dat de minister daar zelf voor moet zorgen. Hij moet niet van de gehele Kamer vragen om de gezichtsverliesoperatie voor de Partij van de Arbeid te steunen. Dit wil ik even gezegd hebben. Dat scheelt weer een stemverklaring.

De voorzitter:

Als voorzitter ben ik van mening dat een motie die door een meerderheid van de Kamer wordt aangenomen, altijd uitgevoerd hoort te worden door het kabinet.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Zeer juist!

Minister Pronk:

De heer Van Middelkoop doet aan "hineinterpretieren". Dit was volstrekt niet mijn bedoeling. De opmerking is gemaakt – door een van de collega-woordvoerders van de heer Van Middelkoop – dat deze motie overbodig is omdat wat in de motie staat al door het kabinet is voorgesteld. Mijn opmerking is dat ik de motie niet overbodig acht. In het eerste lid staat wat ik heb opgenomen in mijn brief. Dat is neergelegd in de algemene maatregel van bestuur, die in conceptvorm is gepubliceerd. Wat in het tweede lid staat, is nieuw. Ik ben daartoe bereid. Dat kan immers beschouwd worden al een extra handreiking aan het bedrijfsleven. Als het tweede lid onderdeel zou blijven uitmaken van de motie, kan het bedrijfsleven dat beschouwen als een zekerstelling dat de regering de inschatting aan het einde van de periode 2002-2004 niet naar zich toe zal rekenen. Om die reden zeg ik dat het verstandig is als wij het allemaal eens zijn over het tweede lid van de motie, die een uitspraak van de Kamer op zichzelf zou kunnen zijn.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Van de regering mag toch verwacht worden dat zij met een goede monitoring komt. Nu de minister zo duidelijk heeft omschreven hoe hij de monitoring ziet, kun je maar één ding constateren, namelijk dat de motie overbodig is. Overbodige moties kunnen beter niet in stemming gebracht worden.

Minister Pronk:

Ik heb al gezegd dat het geen overbodige motie is. Deze motie zie ik nu overigens ook voor het eerst. Ik was niet van plan om te komen met een onafhankelijke, eenduidige en transparante monitoring van hetgeen tot nu toe niet gemonitord is. Dat stond niet in de brief die ik heb gestuurd. Ik ben daar wel toe bereid. Men kan dat beschouwen als een extra gebaar voor het desbetreffende bedrijfsleven. Aangezien het een nieuw punt is, kan ik de motie niet als overbodig beschouwen. Ik laat het oordeel over deze motie dan ook gaarne aan de Kamer over.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt van 15.15 uur tot 15.40 uur geschorst.

Naar boven