Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Uitbreiding van het toepassingsgebied van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken tot de exclusieve economische zone (26961).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Deze wet is een belangrijke stap om het zeemilieu beter te beschermen en om te komen tot een goed kader om afwegingen te maken tussen de economische activiteiten versus de ecologische belangen die op zee aan de orde zijn. Het is belangrijk dat er zo'n wet komt en ook dat die wet nog wat verbeterd wordt, omdat er nogal wat op het spel staat. Daar kom ik dadelijk nog op terug. Lozingen op zee zijn nog aan de orde van de dag, met name ook in de EEZ. Het zeemilieu loopt schade op, onder andere door de enorm intensieve visserij. Er is veel gaswinning en mijnbouw op zee en er wordt de laatste tijd in toenemende mate gesproken over het realiseren van allerlei nieuwe activiteiten op zee, zoals windmolenparken, zendmasten en zelfs vliegvelden. Het is dus belangrijk om een kader te hebben om dit soort activiteiten te kunnen beoordelen en om ze te kunnen afzetten tegenover de ecologische belangen die ook aan de orde zijn als het gaat om de Noordzee.

Er wordt de laatste tijd in Nederland heel veel gesproken over de behoefte aan ruimte en rust en over de behoefte om verder te kijken dan je neus lang is. Met andere woorden, waar kun je nog open ruimte zien? Dat kan eigenlijk alleen nog op zee. In dat verband is het belangrijk om voorzichtig om te gaan met de afweging van economische en ecologische belangen. Het is belangrijk om een instrumentarium te ontwikkelen dat ons als Kamer en regering in staat stelt om die verschillende belangen op een goede manier af te wegen. Daarom zijn wij het eens met dit wetsvoorstel dat tot doel heeft de uitbreiding van het toepassingsgebied van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken tot de exclusieve economische zone. Wij denken dat het een stap vooruit is ten opzichte van de huidige situatie waarin er eigenlijk nauwelijks bescherming is van het kwetsbare ecologische bezit dat de zee is.

Aan de andere kant moeten wij ook constateren dat deze wetswijziging toch een te magere toetsing kent, te vaag geformuleerd is, om tot een optimale afweging van de verschillende belangen te kunnen komen. Dat heeft ook te maken met het feit dat er nog steeds geen echte visie is ontwikkeld op de manier waarop wij willen omgaan met de Noordzee en met dit onderdeel van de Noordzee, de exclusieve economische zone. Er was een jaar geleden een beheervisie. Ik heb een poging gedaan om die te bespreken in de Kamer, maar wij kregen van de staatssecretaris te horen dat het eigenlijk een ambtelijk verhaal was en dat het niet de visie van de regering was. Wij hebben daar toen niet over gesproken. Intussen zijn wij een jaar verder en ik kan mij toch voorstellen – zeker als het om dit soort belangrijke zaken gaat – dat er inmiddels een visie is. Die zou er in ieder geval moeten zijn. Wij vinden dit toch een vervelend punt. Wij vinden het laks van de regering dat die visie er nog steeds niet ligt. Wanneer kunnen wij zo'n visie tegemoetzien? De Raad van State wees er eigenlijk ook al op. Hij zei dat het een beetje hapsnapbeleid wordt met de Noordzee. Er zijn verschillende wetten, al dan niet geheel van toepassing, maar er is geen kader. Wanneer komt dat kader? Wanneer komt er echt een visie van de regering op de ontwikkelingen rond en in de Noordzee? Het is belangrijk om in het kader van deze wet te kijken wat nog mogelijk is om de verschillende belangen goed af te wegen.

In dat verband is er ook de vraag, waarom de Wet milieubeheer nog steeds niet van toepassing is. Wij hebben begrepen dat inmiddels al twee jaar wordt gestudeerd op de vraag of deze wet ook op de Noordzee en de exclusieve economische zone van kracht zou kunnen zijn. Na twee jaar studie zou daar toch een uitspraak over gedaan moeten kunnen worden? Wij vragen de staatssecretaris hoe het hiermee staat en wanneer de uitkomst van dit onderzoek op tafel komt. Kan de Kamer daar dan kennis van nemen en erover spreken?

Zolang de Wet milieubeheer nog niet van toepassing is, vinden wij dat de Wet beheer rijkswaterstaatswerken een wat bredere toetsing zou moeten kennen. Wij hebben dan ook een amendement ingediend (stuk nr. 8) om te komen tot die wat bredere toetsing, teneinde de ecologische en milieuaspecten goed te kunnen afwegen. In hoeverre zijn de habitat- en de vogelrichtlijn van toepassing op de exclusieve economische zone? Als die daar van toepassing zijn, wat betekent dat dan?

De heer Van den Berg (SGP):

Ik begrijp dat de verbreding die dit amendement brengt, zou moeten gelden totdat de Wet milieubeheer of wellicht andere milieuwetgeving van toepassing zou zijn. Dat laatste moet inderdaad gebeuren, maar u gebruikt nu de voorliggende wet als een instrument om tot een soort tijdelijke milieuwet te komen. Afgezien van de vraag of dat formeel kan – ik zal daar straks iets over zeggen en ik hoor ook graag de mening van de staatssecretaris hierover – merk ik op dat dit aspect van tijdelijkheid niet in het amendement is opgenomen. U bedoelt verder waarschijnlijk ook om deze belangenverbreding alleen tot stand te brengen voor de Noordzee, want voor het land is de wet al tot stand gebracht en is die redelijk evenwichtig, ook in verhouding tot milieuwetgeving.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

De uitbreiding die wij voorstellen, betreft uitbreiding tot de exclusieve economische zone. Daar slaat het voorliggende wetsvoorstel op. Wij stellen voor om alleen voor de exclusieve economische zone een aantal elementen toe te voegen, opdat niet alleen maar gekeken wordt naar het belang van waterstaatswerken, maar ook naar de milieu- en ecologische belangen.

De heer Van den Berg (SGP):

Dat begrijp ik, afgezien van de vraag of dit kan en zou moeten, waar wij het straks nog over zullen hebben. Ik wijs er echter op dat het ingediende amendement het betreffende artikel van het voorliggende wetsvoorstel ten principale wijzigt, dus niet alleen voor de exclusieve economische zone, maar ook voor het hele land. Dat heeft neveneffecten die u waarschijnlijk ook niet beoogt, maar die op een verkeerde manier door het huidige systeem van wetgeving heen gaan lopen. Ik geef u in overweging om daar nog eens goed naar te kijken.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Ik zal ernaar kijken, maar u moet anderzijds ook bedenken dat dit een van de weinige instrumenten is die wij op dit moment hebben om de situatie enigszins te verbeteren. Verder is het amendement inderdaad bedoeld voor de periode tot de toepassing van de Wet milieubeheer. Het gaat dan ook om een tijdelijke situatie die hopelijk maar kort zal duren.

Mevrouw de voorzitter! Het feit dat er een lacune zit als het gaat om de vergunningverlening, is niet alleen door onze fractie geconstateerd. Het interdepartementale directieoverleg heeft dat ook gedaan, door er al eerder op te wijzen dat de nu voorliggende uitbreiding van het toepassingsgebied van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken eigenlijk niet voldoende bescherming biedt aan het zeemilieu. Er zijn dus ook anderen die er zo over denken.

Het blijft voor ons onduidelijk hoe de staatssecretaris met de MER-plicht wil omgaan. Zij zegt dat zij daar toepassing aan kan geven, waarmee wordt gesuggereerd dat het ook mogelijk is om daar geen toepassing aan te geven. Het is verder niet duidelijk of er een ondergrens is en wat die dan is. Wij vinden het belangrijk dat er MER-wetgeving komt, niet voor een paal of een boei, maar voor belangrijke zaken. Kan de staatssecretaris zeggen hoe het nu precies met die MER-plicht zit? Geldt hier de wettelijke verplichting dat van een MER-plicht automatisch sprake is bij belangrijke infrastructurele werken? Als dat niet het geval is, menen wij dat de wet op basis van de motie-Hoekema in die zin moet worden aangepast dat er sprake is van een verplichte MER.

Ons amendement op stuk nr. 9 heeft betrekking op de situatie voordat dit wetsvoorstel wet wordt. Ik verwijs naar het langslepende drama rond Delta Radio; de bouwvergunningen zijn nog steeds niet verstrekt en ik vind dat deze wet ook van toepassing moet zijn op aanvragen die voor de totstandkoming van de wet zijn ingediend.

De heer Herrebrugh (PvdA):

Als ik het goed begrijp, roept de heer Van der Steenhoven op om ten aanzien van de vergunningverlening aan Delta Radio met terugwerkende kracht de uitgangspunten van de nieuwe Wet beheer rijkswaterstaatswerken van toepassing te verklaren. De wet biedt een nieuw afwegingskader en dat zou kunnen betekenen dat de vergunningverlening aan Delta Radio wordt ingetrokken of gewijzigd. Kan dat niet leiden tot onzorgvuldig overheidsoptreden, waaruit in extreme gevallen zelfs een onrechtmatige overheidsdaad kan voortvloeien, nu verleende vergunningen, gebaseerd op oude juridische kaders, worden herroepen?

De voorzitter:

Mijnheer Herrebrugh, ik kan mij voorstellen dat het onderwerp u na aan het hart ligt, maar u moet toch ook wat bewaren voor uw termijn. Als u wilt interrumperen, doe het kan kort!

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Deze vraag komt niet geheel onverwachts. De regering heeft ook ten aanzien van andere wetten – ik noem de Tracéwet – aangegeven dat ze met terugwerkende kracht van toepassing zijn op projecten die eerder al in gang zijn gezet. Ik breng dus niets nieuws naar voren. Bij sommige wetten is het zelfs staand beleid. Voorts heeft de Kamer een motie aangenomen waarin staat dat de zendmastinstallatie van Delta Radio onderwerp moet zijn van een milieutoets. Als u mijn amendement steunt, kunt u die motie alsnog verzilveren. Of die toets er uiteindelijk toe leidt dat Delta Radio niet kan uitzenden, kan ik natuurlijk niet beoordelen. Maar daarop wil ik niet vooruitlopen. Ik heb getracht het gevoelen van de Kamer dat er een serieuze milieutoets moet komen, onder woorden te brengen in mijn amendement.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Over dit laatste verschillen de heer Van der Steenhoven en ik niet van mening. Dat weet u ook wel uit het vorige debat. Wij zouden haast de neiging krijgen om dat over te doen, want ook daarin liepen wij aan tegen de juridische grenzen. Daar gaat het nu weer om. In het amendement zit een terugwerkende kracht. Wordt daardoor niet het gevaar opgeroepen dat de overheid door een eventuele heroverweging schadeplichtig wordt, omdat er toch een vergunning is verleend, ook al is die niet tot uitvoering gebracht, en partijen daarmee rechten hebben verkregen? Voor de staatssecretaris was dit destijds een belangrijk argument. Vindt de heer Van der Steenhoven dat geen bezwaar?

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

De zendmachtiging is onlangs, na een aantal jaren, verlengd. Mij leek dat voor de staatssecretaris het geschikte moment om het gevoelen van de Kamer, zoals neergelegd in de motie-Hoekema, te effectueren en op die manier zonder verplichtingen de milieutoets te doen; de vergunning was immers verlopen. Natuurlijk kunnen deze zaken op gespannen voet staan, maar zulks kan pas worden beoordeeld als de vergunning is getoetst aan deze wet. Misschien blijkt daarbij wel dat Delta Radio voldoet aan de criteria in de uitbreiding van het toepassingsgebied van de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, maar het tegendeel is inderdaad ook mogelijk, waardoor de door u geschetste situatie ontstaat. Ik zou echter pas op dat moment willen bekijken hoe wij daarmee moeten omgaan, ook omdat de voorlopige vergunning die nu is verleend voor 1 januari 2002 moet zijn geëffectueerd. Er lopen nog een aantal bezwaarprocedures, dus het is mogelijk dat dan opnieuw kan worden bekeken hoe je met deze aanvraag moet omgaan.

Voorzitter! Ik rond af. Bij de totstandkoming van de EEZ zo'n anderhalf jaar geleden gaf de staatssecretaris aan dat zij een tweetal andere wetten die het zeemilieu dienen, wilde aanpassen: de Wet voorkoming verontreiniging door schepen en de Wet verontreiniging zeewater. Ook deze twee wetten moesten worden aangepast voor de EEZ. Heeft de staatssecretaris hiervoor inmiddels voorstellen ontwikkeld? Samengevat: op zich is deze wet een stap vooruit bij het creëren van een afwegingskader voor een keuze tussen economische en ecologische belangen, alleen denken wij dat zij op een tweetal onderdelen moet worden aangescherpt om die functie echt te kunnen vervullen; vandaar onze amendementen.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Voorzitter! Onze fracties hebben verschillende keren aangedrongen op een adequate bescherming van de Noordzee in de exclusieve economische zone; ik wijs hierbij op de motie waarin ik vroeg om in de Vijfde nota ruimtelijke ordening in te gaan op het voor de Noordzee te voeren ruimtelijk beleid. Er is voldoende reden om aan te dringen op uitwerking van het beschermingsbeleid voor de Noordzee. Het RIVM constateert in zijn rapport Natuurbalans 2000 dat het beleid rond de Noordzee verschuift. Ik citeer: "Eerst was sprake van een gebiedsgericht beleid, nu staat de koppeling van functies centraal. Het beschermingsregime van het EHS-kerngebied Noordzee wijkt daarmee sterk af van het beschermingsregime van het land-EHS." Het RIVM stelt dat voor het landdeel van de EHS een "nee, tenzij"-beleid geldt, terwijl het beleid rond de Noordzee sterk wordt gedreven door het uitgangspunt van functiecombinatie. Dit wetsvoorstel betekent het begin van een vergunningsstelsel voor bouwwerken in de EEZ. Bij de vergunningverlening op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatwerken worden verschillende belangen afgewogen: veiligheid, doelmatigheid, milieu, natuur en ruimte. Dat is positief, maar het vermoeden bestaat dat het onvoldoende is om geplande economische activiteiten in de Noordzee voldoende te reguleren. Het hele Nederlandse deel van de Noordzee behoort tot de EHS. Economische activiteiten in de vorm van de bouw van installaties op eilanden moeten zeer kritisch worden bezien. Het beleid voor de kerngebieden uit de EHS is immers gericht op duurzame instandhouding van na te streven natuurwaarden. Ook daarover spreekt het RIVM in zijn Natuurbalans.

Ik wil in dit verband nog aparte aandacht vragen voor de visserij. Juist bij de vergunningverstrekking op basis van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken moeten ook de belangen van de visserijsector worden meegewogen. De komst van zendmasten en ander bouwwerken met enorme tuidraadconstructies en funderingen zal door de sector niet met gejuich worden begroet. De visserijactiviteiten worden immers fors bemoeilijkt. Hoe wordt het gewicht van de verschillende belangen tegen elkaar afgewogen?

Dit debat moet wat ons betreft duidelijkheid bieden over de vraag in hoeverre economische activiteiten mogelijk zijn, nu de Wet beheer rijkswaterstaatswerken ook van toepassing wordt verklaard voor de EEZ. In de schriftelijke voorbereiding is de staatssecretaris daarover te vaag. Zo wordt ten gevolge van deze wet de mogelijkheid geschapen een MER-plicht op te leggen aan WBR-vergunningsplichtige activiteiten. Wat ons betreft zou de MER-plicht uitgangspunt dienen te zijn. Het minste wat de staatssecretaris kan bieden is duidelijkheid over het toetsingskader. Wat zijn de ondergrenzen waarboven een MER gevraagd kan worden? Natuurlijk realiseren wij ons ook dat niet elke activiteit een MER noodzakelijk maakt. Het standpunt van de staatssecretaris in reactie op een vraag van ons terzake dat bij de verdieping van de Westerschelde ook geen MER is uitgevoerd, maar dat niettemin de nodige inhoudelijke gegevens over de gevolgen van de verdieping ter beschikking waren, is toch onjuist. Nog steeds is onduidelijk welke gevolgen die verdieping precies heeft voor de ecologie. In feite wordt hiermee de noodzaak van een consequente toepassing van de MER-plicht aangetoond.

Wij zijn er niet van overtuigd dat het niet nodig zou zijn de hele Wet milieubeheer van toepassing te verklaren op de EEZ. De vraag dringt zich hierbij op waarom de Wet milieubeheer wel van toepassing zal moeten zijn op de territoriale zee en niet voor de zee buiten de 12-mijlszone. De IDON-werkgroep wijst erop dat de WBR weliswaar de mogelijkheid biedt de milieuaspecten te toetsen, maar dat de wijze waarop dit moet gebeuren niet is ingevuld. De invulling kan volgens deze werkgroep worden gegeven via beleidsregels of via het van toepassing verklaren van hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer. Ik vind het wat pragmatisch dat de IDON-werkgroep zelf opteert voor de beleidsregels. Ze komt tot die keuze, omdat vooralsnog niet veel initiatieven zijn te verwachten waarop het vergunningshoofdstuk van de Wet milieubeheer van toepassing is. Wij hebben gekozen voor de route van de Wet milieubeheer. Het Delta Radioverhaal kwam toch ook zomaar uit de lucht vallen, althans voor de buitenstaanders?

Ik vraag in dit verband nog een reactie op het alternatief van de Stichting Noordzee, te weten een speciale Noordzeewet. Welke betekenis heeft het gegeven dat de habitatrichtlijn en de vogelrichtlijn ook van toepassing zijn op het Nederlandse deel van de Noordzee? Een MER is in de praktijk vaak niet toegespitst op de habitats en soorten waar het in die beide richtlijnen om gaat. De Europese richtlijnen stellen bijzondere eisen aan de richtlijnen die moeten worden opgesteld voor een MER. De Wet milieubeheer voorziet daar momenteel niet in. Ook daarover spreekt het RIVM in de Natuurbalans.

Wij willen ook graag duidelijkheid over de stand van zaken rond de directe aanleiding van dit wetsvoorstel, te weten de vergunningaanvraag van Delta Radio. Is plaatsing in Kootwijk waarop het oorspronkelijke initiatief was gericht, nu definitief van de baan? Heeft Delta Radio op twee borden zitten schaken en zowel de optie Noordzee als de optie Kootwijk opengehouden? Of heeft men een duidelijke keuze gemaakt? Ik vind dat tenminste de optie Kootwijk hiermee definitief van de baan moet zijn. Zijn hierover met Delta Radio afspraken gemaakt?

Ten slotte wil ik informeren naar de kustnota. Klopt het dat die nog voor het kerstreces aan de Kamer wordt aangeboden? Welke status heeft die nota en hoe is de afstemming met de Vijfde nota ruimtelijke ordening? Vindt hier geen dubbelwerk plaats?

De heer Herrebrugh (PvdA):

Voorzitter! Het meeste is al door de vorige sprekers gezegd. Ik wacht het antwoord van de staatssecretaris af.

Ik sluit op twee punten aan bij het betoog van de heer Van der Steenhoven. Het gaat over het al dan niet invoeren van de Wet milieubeheer.

De heer Blaauw (VVD):

Voorzitter!...

De voorzitter:

Nee, u neemt niet deel aan het debat. Dan kunt u ook niet interrumperen.

De heer Blaauw (VVD):

Dat is niet waar. Ik schrijf mij dan nu ogenblikkelijk in voor tien seconden. Dat kan altijd. Het is een vrij debat.

De voorzitter:

Dat klopt voor uw termijn.

De heer Blaauw (VVD):

Ik kan altijd interrumperen.

De voorzitter:

Als u niet deelneemt aan het debat...

De heer Blaauw (VVD):

Ik wijs op het Reglement van orde. Interrumperen staat vrij voor ieder lid dat aanwezig is in de zaal.

De voorzitter:

U gaat zo meteen deelnemen aan het debat?

De heer Blaauw (VVD):

Ik word nu uitgedaagd. De heer Herrebrugh sluit zich aan bij de andere woordvoerders, maar ik wil weten of hij hun mening deelt.

De heer Herrebrugh (PvdA):

Neen.

De voorzitter:

Dan is hiermee de inbreng van de heer Blaauw meteen afgelopen.

De heer Herrebrugh (PvdA):

Ik herhaal de vragen en opmerkingen niet, maar ik sluit mij wel aan bij de vragen over de Wet milieubeheer. Uit het debat over de invoering van de wetgeving over de exclusieve economische zone heb ik begrepen dat de Wet milieubeheer naast de Wet beheer rijkswaterstaatwerken zal worden ingevoerd. Ik begin echter te aarzelen omdat de staatssecretaris in de nota naar aanleiding van het verslag daarover vaag is. Wordt de Wet milieubeheer nu wel of niet ingevoerd? Het antwoord op deze vraag is bepalend voor onze steun aan het amendement-Van der Steenhoven op stuk nr. 8.

Wat gebeurt er als de Wet milieubeheer niet wordt ingevoerd en er sprake is van installaties en werken in de exclusieve economische zone die geen economische achtergrond hebben? Ik kan hiervan nu geen voorbeelden geven, maar de ontwikkelingen schrijden voort en het is niet denkbeeldig dat in de toekomst een werk c.q. een installatie op het Nederlands continentaal plat verschijnt dat geen economische achtergrond heeft. Welke toetsingskaders kunnen wij voor de installatie van een dergelijk werk aanleggen en welke mogelijkheden hebben wij om een dergelijk werk al dan niet te voorkomen? Ik heb begrepen dat tot dusver gesproken wordt over het exclusieve recht van Nederland in deze exclusieve economische zone en het recht op de economische exploitatie. Waar eindigt dan de Nederlandse jurisdictie met betrekking tot wet- en regelgeving in dat gebied en waar begint de extraterritoriale werking? Op welk punt is het principe van de vrije zee, zoals dat buiten de territoriale wateren geldt, strijdig met de regelgeving die wij van toepassing verklaren? De ontwikkelingen schrijden voort, maar ik kan mij indenken dat op een gegeven moment in het volkenrechtelijke kader zich een aantal belemmeringen zal voordoen. Waar wordt in dat geval de lijn getrokken?

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Voorzitter! Toen de PvdA en de fractie van D66 in 1998 vragen stelden over Delta Radio, die grote zendmasten wilde oprichten buiten de 12-mijlszone, bleek al heel spoedig dat beperkende bepalingen, anders dan veiligheidseisen die in een internationaal kader zijn geregeld, niet aan dit soort activiteiten werden gesteld. Die activiteiten vonden nota bene plaats in een gebied dat deel uitmaakt van de ecologische hoofdstructuur en waarvan de natuurwaarden worden bevestigd in de recente natuurnota die het kabinet aan de Kamer heeft gestuurd. Zo lijkt de Noordzee in meerdere opzichten een beetje een vergeten gebied. Het is absoluut noodzakelijk om voor de Noordzee een totaalvisie te ontwikkelen en een wettelijk kader op te stellen.

Voorzitter! De commissie voor de milieueffectrapportage heeft vanmiddag nog een keer in een hoorzitting benadrukt dat er eigenlijk een masterplan Noordzee moet komen. Ik sluit mij daar van harte bij aan.

De uitbreiding van de Wet beheer rijkswaterstaatwerken met de exclusief economische zone is zeker een verbetering en in zekere zin een uitvoering van de motie-Hoekema. Zeker nu plannen voor luchthavens, woonwijken, windparken en zendmasten als paddestoelen uit de grond schieten en uit de zee rijzen, is dat noodzakelijk. De gevolgen voor milieu en ecologie moeten volgens mijn fractie naast veiligheid een gelijkwaardige plaats krijgen in de besluitvorming. Dat heeft geleid tot de indiening van twee amendementen door mijn fractie en de fractie van GroenLinks, waarin dat beter wordt geregeld.

Blijft over de vraag over de MER-plicht. De Kamer heeft in maart 1999 een motie van mijn collega Hoekema aangenomen, waarin de staatssecretaris werd opgeroepen om een MER-toets uit te voeren op de oprichting van de zendmast van Delta Radio. Die motie was ruimschoots ondertekend: ook de namen van de heren Van den Berg, Blaauw, Herrebrugh en Stellingwerf staan eronder. Ook zij waren kennelijk van mening, zoals in het dictum staat, dat het wenselijk is om de vergunningaanvraag van Delta Radio op bredere milieuaspecten te toetsen. En dat is mijns inziens het best geregeld in de MER.

De heer Herrebrugh (PvdA):

Ik heb in de nota naar aanleiding van het verslag gelezen dat de door u beoogde MER-beoordeling wordt ondergebracht in het Besluit milieueffectrapportage 1994. Acht u dat niet voldoende?

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Nee, het bevat nu een kan-bepaling en ik wil dat het gewoon gebeurt. Vandaar dat ik vanmiddag heb geïnformeerd bij de commissie voor de milieueffectrapportage of dat mogelijk is. Dat is volgens die commissie wel degelijk mogelijk, maar deze vraag wil ik in eerste instantie tot de staatssecretaris richten. Ik ga ervan uit dat zij hierover zeker helderheid kan verschaffen.

Voorzitter! Toch heb ik de indruk dat de motie niet in het geheel is uitgevoerd. Waarom is dat niet gebeurd? Ik vraag de staatssecretaris dus om de volledige uitvoering alsnog te overwegen. De MER-commissie heeft mij vanmiddag bij monde van haar voorzitter, de heer Ketting, laten weten dat zij daartoe bereid is. Wij overwegen om dit in tweede termijn in een motie vast te leggen, die aansluit op de eerder genoemde motie-Hoekema.

De heer Van den Berg (SGP):

Mevrouw de voorzitter! Het onderhavige wetsvoorstel is op zich helder en wij hadden er geen behoefte aan om in de schriftelijke voorbereiding daar nadere vragen over te stellen. De uitbreiding van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken tot de exclusieve economische zone is een goede stap die gezet moest worden. In een eerder debat over de wet inzake de exclusieve economische zone waren wij het daar allemaal eigenlijk ook over eens.

De achtergrond hiervan vormt de discussie over de juridische situatie bij toetsing van werken en activiteiten buiten de 12-mijlszone. Het is zeer essentieel dat dit goed geregeld is. Er doet zich nu namelijk al een groot scala aan activiteiten of werken voor, zij het gelukkig nog niet daadwerkelijk, met uitzondering wellicht van de zendmasten, die dichtbij dreigen te komen. Ik noem windmolenparken, eilanden en zendmasten.

In de ogen van mijn fractie kan dit wetsvoorstel ook niet anders zijn dan een eerste stap in de wetgeving. Wij moeten ons er ook goed van bewust zijn dat de Wet beheer rijkswaterstaatswerken slechts een beperkt kader kan bieden. Dit is namelijk een waterstaatswet en geen milieuwet. Zelfs door amendering kan er geen milieuwet van gemaakt worden. Dat moet je ook niet willen, want uit een oogpunt van wetgeving is dat niet zuiver. Daartoe moeten andere wegen gekozen worden. In ieder geval is het een eerste stap die het snelst en het gemakkelijkst gezet kan worden. Hiermee wil ik aangeven dat deze stap wel door andere stappen gevolgd moet worden.

Kan de staatssecretaris dan ook heel concreet aangeven wat de volgende stappen zijn in het wetgevingstraject ter verdere bescherming van de Noordzee? In mijn ogen moet hierbij minimaal gedacht worden aan de toepasselijkheid van de Wet milieubeheer. Ik kan mij ook voorstellen dat er speciaal voor de bescherming van de Noordzee een wet wordt gemaakt, juist gezien het specifieke karakter van dat gebied en gezien de specifieke juridische situatie. Verschillende gremia hebben ons die suggestie van een Noordzeewet ook aangereikt. Voelt de staatssecretaris daarvoor en, zo ja, wil zij daartoe stappen zetten? Kortom, hoe ziet dat wetgevingstraject eruit?

Het gaat natuurlijk ook om het beleid dat gevoerd moet worden. Hierbij denk ik in het bijzonder aan het ruimtelijk beleid, waar de heer Stellingwerf indertijd met mijn instemming ook om heeft gevraagd. Ik noem de Vijfde nota ruimtelijke ordening. Hoe is het daarmee gesteld? Er mag dus qua wetgeving noch qua beleid een gat vallen. De vraag is of deze stap – ik kom nu weer dichter bij de amendementen en de korte discussie die wij daarstraks over hadden – wel ver genoeg gaat. Dat is niet het geval, want er moet nog meer gebeuren. De vraag is ook of je het kader bij deze stap al iets verder kunt "oprekken", als ik die term mag gebruiken. Ik zet daar een vraagteken bij, omdat wij dan naar het mij voorkomt op z'n minst het gevaar lopen dat wij het bereik en de toepassing van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken in instrumentele zin uitbreiden. Ik doel niet op de ruimtelijke zin, want wat dat betreft zijn wij de wet aan het verbreden. Ik verneem hierover graag het oordeel van de staatssecretaris. Ik zei net al dat de Wet beheer rijkswaterstaatswerken een waterstaatswet is. Die wet kun je door amendering niet ineens tot een soort milieuwet maken. In de Wet beheer rijkswaterstaatswerken is heel zorgvuldig vastgelegd dat de wet in de eerste plaats dient tot bescherming van de belangen van de rijkswaterstaatswerken en het goede gebruik ervan. Daarbij geldt – ik denk aan het begrip "brede kijk", dat wij bij het waterbeheer gebruiken – dat je natuurlijk ook andere belangen moet behartigen. Die moet je ook bij je besluitvorming betrekken. Dat is de strekking van artikel 3, tweede lid, zoals het nu luidt. Ik heb de idee dat de indieners van het amendement bedoelen om deze wet mede tot een soort milieuafwegingskader te maken. Ik heb sterk de indruk dat dit juridisch gezien een stap te ver is, hoewel ik sympathie heb voor de gedachte. Ook ik ben van mening dat er iets moet gebeuren. Ik verneem hierover graag het oordeel van de staatssecretaris. Ik heb evenwel de indruk dat het amendement niet de goede oplossing is. Dit probleem kan pas ten principale worden opgelost als de Wet milieubeheer van toepassing wordt verklaard. Dat zou een heel belangrijke stap zijn. Het kan ook speciale wetgeving worden, die ook op andere wetgeving van toepassing zou zijn. Dat bepleit ik dan ook. Ik vind dat een betere weg dan het oneigenlijk oprekken van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Voorzitter!...

De voorzitter:

Mijnheer Van der Steenhoven, wilt u hierover een vraag stellen? U hoeft uw amendement niet meer te verdedigen, want dat heeft u al gedaan.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Ik wil er een vraag over stellen, omdat ik de heer Van den Berg heb geantwoord dat ik er even over zou nadenken. Ik heb dat inmiddels gedaan. Ik heb de wet er even bij gepakt. Het is tegenwoordig gebruik om in alle wetten belangrijke milieuonderdelen op te nemen om tot een integraal beleid te kunnen komen. Dat heet "integratie van milieubeleid". In die zin zie ik het probleem niet. De heer Van den Berg vroeg echter of het wel kan, omdat je dit onderdeel van de wet dan ook van toepassing moet verklaren voor de activiteiten op land. In artikel 3, tweede lid, staat echter nadrukkelijk: "doch enkel voorzover daarin niet is voorzien door bij of krachtens een andere wet gestelde bepaling". Hieruit lees ik dat in dit verband dit onderdeel niet van toepassing hoeft te zijn op land. Wil de heer Van den Berg hierover even nadenken, zodat hij er dan op kan reageren?

De heer Van den Berg (SGP):

Dat hoeft niet direct zo te zijn. Als het zo is, vraag ik mij af waarom de heer Van der Steenhoven überhaupt behoefte heeft aan dit amendement. Onder de andere belangen valt dan zeker ook de milieuwetgeving. Lees de memorie van toelichting bij de Wet beheer rijkswaterstaatswerken. Als de heer Van der Steenhoven dat bedoelt, is er geen behoefte aan dit amendement om de begrippen "ecologisch" en "milieuhygiënisch" hier apart in te brengen. Ik heb de memorie van toelichting bij de wet er nog even bij gepakt en daarin lees ik dat het gewoon valt onder de belangen die in de andere wet genoemd worden. Ik neem aan dat de heer Van der Steenhoven een stap verder wil gaan. Hij wil deze wet tot afwegingskader voor die belangen maken. Dat past echter niet in onze wetgevingsstructuur.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Ik verschil hierover toch van mening met de heer Van den Berg. Op zichzelf ben ik het wel eens met de lijn dat ten principale de Wet milieubeheer geldt. Het gaat erom dat de genoemde belangen alleen op land en niet op zee gelden. Daarom heb ik het amendement ingediend, juist voor de activiteiten op zee.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik kan mij nog een andere oplossing voorstellen. Ik zie namelijk wel in dat er geen gat mag vallen. De heer Van der Steenhoven moet niet de Wet beheer rijkswaterstaatswerken ten principale aanpassen, zoals hij nu voorstelt. Die wet bevat immers de algemene tekst, die overal geldt. Je kunt een specifieke overgangsbepaling maken, waarin staat dat speciaal voor het gebied van de exclusieve economische zone een extra afwegingskader geldt, zolang andere wetgeving niet van toepassing is. Dat zou qua wetgeving nog beter zijn, hoewel de vraag rijst of dat nodig is. Maar goed, dat horen wij wel van de staatssecretaris.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Voorzitter! Ik begrijp het niet helemaal meer. Ik krijg de indruk dat de heer Van den Berg eigenlijk zegt, dat in de nu voorliggende wetgeving een dergelijke milieutoets niet past. Als ik dat goed heb begrepen, begrijp ik helemaal niets van zijn handtekening onder de motie van de heer Hoekema waarin heel duidelijk staat, dat het als een lacune wordt gezien dat een MER-toets niet kan plaatsvinden of heeft plaatsgevonden De motie verzoekt de staatssecretaris al het mogelijke te doen om de vergunningaanvraag van Delta Radio ook op bredere milieuaspecten te toetsen. Dat is dus wel degelijk een milieutoets. Hoe moet ik dat nu verstaan?

De heer Van den Berg (SGP):

Ik begrijp weer niet waar u zich over verbaast, want het is volstrekt waar en ik blijf daarachter staan. Het enige wat ik betoog, is dat de Wet beheer rijkswaterstaatswerken als waterstaatswet daar niet het geschikte kader voor is. Het is een juridische discussie. Ik begrijp best dat u naar het milieubelang kijkt. Dat doe ik ook, maar ik probeer ook te kijken naar een goed wetgevingskader vanuit onze verantwoordelijkheid als medewetgever. Het zou mijns inziens wat oneigenlijk zijn om het in dit kader te doen maar inhoudelijk zijn wij het helemaal met elkaar eens.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Dat is op zichzelf natuurlijk heel erg prettig, maar toch wil ik het graag een beetje precies hebben. In maart 1999 werd de staatssecretaris heel duidelijk werd gevraagd om met de grootst mogelijke voortvarendheid een algemene maatregel van bestuur dan wel noodwetgeving in het leven te roepen om de toetsing van de milieuaspecten in die bouwactiviteiten mee te kunnen nemen. Op dat moment wist u ook, dat het niet geheel kon zoals wij dat precies in het wetgevingstraject zouden willen hebben of bij de juiste wet aangehaakt wilden hebben. Mijn verbazing is dus gebleven.

De heer Van den Berg (SGP):

Daar is geen enkele reden voor, want ik ben het helemaal met u eens. Ik had het mij ook best in het kader van de Wet milieubeheer kunnen voorstellen. Het hoeft dus niet te gebeuren door een aanpassing aan de Wet beheer rijkswaterstaatswerken maar door de daarvoor relevante wetgeving van toepassing te verklaren. Zo simpel is het eigenlijk.

Voorzitter! De bedoeling van het amendement op stuk nr. 9 is mij zeer sympathiek. Ik heb dat al gezegd en dat strookt ook met onze inbreng in eerdere debatten. Maar ook daar is de vraag of dit formeel kan en ik hoor graag de visie van de staatssecretaris daarop, gehoord ook hetgeen ik al bij interruptie aan de heer Van der Steenhoven heb gevraagd, of hierin materieel terugwerkende kracht moet worden gezien, met de eventuele consequenties daarvan. Daarmee vervallen wij eigenlijk in een herhaling van het vorige debat. Ik hoor graag het juridische oordeel van de staatssecretaris hierover.

Als wij het toch hebben over afwegingskaders wil ik nog één ding noemen dat weer niet valt onder de uitbreiding van het amendement op stuk nr. 8 en dat zijn de visserijbelangen. Ik zou daar ook graag aan getoetst zien. Is dat mogelijk? Ook een dergelijke toetsing is mijns inziens niet eigenlijk aan een toetsing op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken maar misschien ziet de staatssecretaris dat anders.

Voorzitter! De SGP-fractie heeft behoefte aan nadere wetgeving. Daar zijn wij het allen over eens. Dit kan slechts een eerste stap zijn en over de volgorde van de latere stappen kan men van mening verschillen. Ik dring er graag bij de staatssecretaris op aan om nu een heldere visie te geven op het vervolg van het wetgevingstraject voor de broodnodige bescherming van de Noordzee.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Voorzitter! Ik dank de leden voor hun uitgebreide inbreng. Ik ben blij dat de Kamer dit wetsvoorstel vandaag behandelt. In het verleden is er uitgebreid over gesproken en de Kamer heeft op een dergelijk wetsvoorstel aangedrongen, althans op een wetsvoorstel dat een aantal zaken in het kader van de EEZ wat beter zou regelen. Het is belangrijk om een aanvullend instrument te hebben voor het noodzakelijke Noordzeebeleid. Er komt nu immers een vergunningsplicht voor het maken en in stand houden van installaties, kabels en leidingen. Het afwegingskader omvat behalve een veilig en doelmatig gebruik van het zeegebied ook belangen van natuur- en milieubescherming en van ruimtelijke ordening. Voordat ik inga op de verschillende vragen en opmerkingen, wil ik graag vaststellen dat het wetsvoorstel als zodanig vrij brede instemming ontmoet, al gaat het sommigen niet ver genoeg.

De vragen en opmerken betreffen voor een belangrijk deel ontwikkelingen in het Noordzeegebied waarvoor de beoogde wetswijziging van belang kan zijn. Aan het eind van mijn beantwoording zal ik ingaan op de twee amendementen.

Over de habitat- en de vogelrichtlijn en de toepassing in de exclusieve economisch zone zijn de juridische geleerden het nog niet volledig eens, maar de werkhypothese op dit moment is dat die EG-richtlijnen wel van toepassing zijn in de EEZ. Zo wordt er op dit moment mee gewerkt.

Er is gevraagd wanneer er een visie komt op de Noordzee. U vindt reeds een visie op de Noordzee in de Vierde nota waterhuishouding. Een nadere uitwerking zult u straks ook aantreffen in deel 1 van de PKB bij de Vijfde nota ruimtelijke ordening. Daarin wordt de Noordzee als landsdeel meegenomen. Beide vormen een belangrijk kader voor de uitvoering van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, ook in de EEZ. U hebt dus reeds een stukje in de Vierde nota waterhuishouding en de Vijfde nota ruimtelijke ordening zal daarin nog een stapje verdergaan. U moet echter nog enig geduld betrachten.

Gezien de veelomvattende aard van deze wet en de onderlinge raakvlakken van de Wet milieubeheer met een heleboel andere wetten, ben ik van mening dat er problemen ontstaan als de Wet milieubeheer van toepassing wordt verklaard op de EEZ. Dat houdt namelijk in dat er zeer veel overhoop gehaald wordt in een heleboel andere wetten. Ik wijs bijvoorbeeld op de Wet voorkoming verontreiniging door schepen en op de Wet verontreiniging zeewater. Dat zijn milieuwetten met een zeer specifieke doelstelling waarmee je wel rekening moet houden als je de Wet milieubeheer van toepassing verklaart op de EEZ. Voor de 12-mijlszone is de Wet milieubeheer wel van toepassing verklaard, want die zone behoort tot het Nederlandse grondgebied. De EEZ is echter geen Nederlands grondgebied en hoort derhalve in een ander kader. Op het ogenblik wordt interdepartementaal zeer zorgvuldig bekeken of de Wet milieubeheer van toepassing verklaard kan worden en wat de gevolgen daarvan zijn voor andere wetgeving die ook milieudoelstellingen beschermt. Wij kijken ook naar de relatie met de ruimtelijke ontwikkelingen en of er nog EG-richtlijnen van toepassing zijn op de EEZ of binnenkort van toepassing worden, waarvan de uitvoering een nader instrumentarium vergt. Uiteindelijk is de EEZ iets heel nieuws.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

De staatssecretaris stelt dat bekeken moet worden of de Wet milieubeheer niet conflicteert met andere milieuwetten in de EEZ.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Conflicteert tussen aanhalingstekens!

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

De staatssecretaris noemde de Wet voorkoming verontreiniging door schepen en de Wet verontreiniging zeewater, maar die gelden evenals de Wet milieubeheer wel in de 12-mijlszone. Ik zie het probleem niet zo.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Maar die andere wetten gaan veel verder en de Wet milieubeheer is alleen van toepassing op de 12-mijlszone en niet daarbuiten. De Wet voorkoming verontreiniging door schepen heeft betrekking op hetgeen schepen overboord werpen en dat doen zij ook buiten de 12-mijlszone. Voor de EEZ moet heel precies bekeken worden, wat wel in de ene wet kan en niet in de andere, waar is er sprake van overlapping en waar de wetten niet meer eenduidig zijn in hun toepassing. Dat laatste is natuurlijk heel belangrijk als er op een gegeven moment sprake is van een probleem. Welke wet is dan van toepassing? Sluit de ene wet de andere niet uit? Ik ben niet onwillig, maar u moet zich voorstellen dat wij op allerlei deelgebieden juist voor de bescherming van het milieu heel veel wetten hebben gemaakt die in allerlei regimes en op allerlei wijzen van toepassing kunnen zijn. Ondanks alle goede intenties moet je niet op een achternamiddag de Wet milieubeheer van toepassing verklaren op de EEZ. Bovendien zijn er al veel regimes van milieubescherming: lozingen, ecologische voorzorgsbeginselen enzovoorts. Het is dus niet zo dat zonder de Wet milieubeheer en met alleen de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (WBR) de EEZ aan de heidenen is overgeleverd.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Ik zie toch niet helemaal in wat u probeert te betogen. De drie door u genoemde wetten zijn namelijk van toepassing op de 12-mijlszone, en zouden wat mij betreft ook daarbuiten van toepassing kunnen zijn. Ik heb begrepen dat de studie over toepassing van de Wet milieubeheer op het continentaal plat al twee jaar duurt. Misschien moet u, om te voorkomen dat het tot afstel komt, aangeven wanneer die studie tot iets concreets leidt.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Ik zou dat dolgraag aangeven, want ik weet hoe graag u altijd namen en rugnummers hebt. Maar ondertussen zijn we bezig met de Vijfde nota ruimtelijke ordening, we hebben te maken met meer beleid, terwijl ook binnen de EG onderzoek wordt verricht. Bij de EEZ hebben we straks met onze buurlanden te maken, zodat het belangrijk is dat we qua wetgeving met elkaar sporen. Dat water komt immers overal. Hoewel er geen harde grenzen meer zijn, is het niet verstandig dat wij het geheel anders dan anderen doen. Dat onderzoek zal nog enige tijd vergen. Daarom hebben wij haast gemaakt met deze WBR. Wij hebben bekeken of wij het milieu adequaat kunnen beschermen. Het van toepassing verklaren van de Wet milieubeheer buiten de 12-mijlszone is voor mij nu te onverhoeds.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik kan mij voorstellen dat je dat zorgvuldig moet doen. Mijn vraag is echter, of de door u genoemde bezwaren het integraal toepassen van de Wet milieubeheer gelden. Of zijn ze ook aanwezig als u spreekt over hoofdstuk 8 van diezelfde wet, dat over vergunningen gaat?

Staatssecretaris J.M. de Vries:

In mijn beleving regelen wij bij de WBR juist het vergunningenbeheer. Bij de WIN konden we heel veel doen wat betreft het in stand houden, terwijl de WBR ons juist een instrument in handen geeft om voorwaarden te verbinden aan een vergunning tot het oprichten van een installatie.

De heer Van den Berg (SGP):

Dan kom ik toe aan een punt waarop u ongetwijfeld nog in zult gaan, namelijk de belangenafweging in het kader van de Wet milieubeheer, die hoe dan ook anders is dan die in het kader van de WBR. Als dat zoveel problemen oproept, is dat dan geen indicatie dat je snel moet werken aan een specifieke wet voor de bescherming van de Noordzee, en het dus niet moet zoeken in toepassing van verschillende bestaande wetten?

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Het overwegen of je een aparte wet moet maken voor de Noordzee is ook afhankelijk van de vraag, hoe we in het kader van de Vijfde nota ruimtelijke ordening met de Noordzee omgaan, welke beleidsregels gaan gelden en hoe je die vastlegt. Ook daar zullen eerst andere stappen moeten worden genomen.

Voorzitter! Ik kom toe aan een aantal vragen met betrekking tot Delta Radio. Hoe zit het met de zender in Kootwijk, vroeg de heer Stellingwerf. Op grond van het ITU-verdrag is op dit moment het recht verworven om een frequentie van 171 kilohertz vanaf de Noordzee te exploiteren. Hiermee is de mogelijkheid om de frequentie vanaf Kootwijk te gebruiken, komen te vervallen. Dat kan niet meer, want men heeft een zendvergunning vanaf de Noordzee. Dit is inmiddels schriftelijk aan Delta Radio meegedeeld.

Er is gevraagd of er een heroverweging met betrekking tot Delta Radio kan plaatsvinden. Het antwoord is "nee". Delta Radio heeft in 1996 een zendvergunning gekregen, die overigens nog gecoördineerd moest worden en waarvoor ze ook nog een zendinstallatie moesten vinden. Aanvankelijk was Kootwijk de plek. Dat is niet gelukt, omdat een aantal vergunningen niet is verleend. Daarna is de keuze gevallen op de Noordzee, wat een aantal problemen opleverde, met name in het zoeken van de locatie die verantwoord zou zijn. Dat heeft te maken met veiligheid, scheepvaartroutes en dergelijke. Daarna is de ITU-procedure gestart wat de coördinatie van de frequentie betreft. Die heeft buiten de schuld van Delta Radio buitengewoon lang geduurd, omdat er een zender in Frankrijk was die ook op de lange golf uitzond en die problemen had met het vermogen. Uiteindelijk heb ik de zendvergunning op 30 juni 2000 kunnen verlenen. Ik had inmiddels in januari een vergunning verleend op grond van de WBR voor de kabellegging. Hiermee heeft Delta Radio nu achttien maanden gekregen om ook inderdaad in de lucht te komen. Dat is dus eind 2001. Wij moeten daarbij rekening houden met het feit dat Delta Radio dit jaar in gemoede niet meer kan beginnen met de bouw van de zender, omdat het bouwen in zee toch eigenlijk in de zomer moet plaatsvinden. Eerder zijn er schriftelijke vragen gesteld met betrekking tot maatregelen die ik zou nemen als zij niet op 1 juli 2000 in de lucht zouden zijn. Dat was materieel onmogelijk voor Delta Radio, omdat zij de coördinatie niet rond hadden en derhalve ook geen zendvergunning hadden gekregen. Dat was geen laksheid van hun kant, maar dat had te maken met complicaties in de internationale procedure. Zo is dat gegaan.

Wat hebben wij niettemin gedaan naar aanleiding van de discussie bij de behandeling van de EEZ om toch de oprichting van de zender van Delta Radio zoveel mogelijk aan voorwaarden te verbinden? Delta Radio heeft weliswaar geen MER, maar toch een milieuonderzoek gedaan. Er is naar een aantal aspecten gekeken. Delta Radio heeft ook wel degelijk met betrokkenen, met mensen van de Stichting Noordzee, overleg gevoerd.

De destijds beoogde voorzieningen voor veiligheid en milieu zijn ingekaderd in het vergunningsregime. In de vergunning zijn voorschriften opgenomen betreffende calamiteiten en betreffende de verlichting en de veiligheid voor scheepvaart. Op grond van die calamiteiten kan de directeur Kustwacht uitschakeling of terugdringing van het vermogen van de zendinstallatie vorderen als dit noodzakelijk is voor de veiligheid op zee. Delta Radio stelt een bedrag van één ton jaarlijks ter beschikking aan een door het bevoegd gezag aan te wijzen instantie ten behoeve van de monitoring van de gevolgen voor vogels, vissen en overig fauna. Dat onderzoek vindt plaats. Een werkgroep heeft gerapporteerd over mogelijk aanvullende voorzieningen in de sfeer van verlichting en markering van de installatie. Overigens bestaat daar een probleem. Naarmate je de installatie beter gaat verlichten en markeren, worden er vooral 's nachts meer vogels aangetrokken. De verlichting heeft daarmee een omgekeerd effect dan beoogd, namelijk dat vogels eerder tegen tuien vliegen. Wij moeten de verlichting dus ook weer niet overdrijven. Dus ook daar moet een afweging gemaakt worden tussen de belangen van de veiligheid en van de vogels.

Tot slot zijn er voorschriften opgenomen inzake de verwijdering van de installatie na beëindiging van gebruik. Onder andere moet de vergunninghouder dan een bankgarantie instandhouden voor de kosten van de verwijdering; dan weten wij zeker dat het gebeurt. Wij blijven in overleg met de initiatiefnemer nauwlettend toezien op het project als geheel.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Die termijn van achttien maanden is vrij beslissend? Als men niet binnen die achttien maanden...

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Dan wordt de vergunning weer ingetrokken. Wij geven zendvergunningen af na coördinatie – dat doen wij overigens ook in een heleboel andere zaken – omdat het niet de bedoeling is dat mensen die vergunningen als economisch goed op de plank laten liggen en deze daarna aan anderen geven. Onder voorwaarden moeten de vergunningen binnen een bepaalde tijd geëxploiteerd worden. Zo niet, dan vervalt de vergunning weer. Nu is de procedure afgerond en zal men moeten gaan bouwen. Zij zullen van zeer goede huize moeten komen als zij niet uitzenden over achttien maanden om mij te overtuigen waarom dat niet kan. Wij weten nooit of er aardbevingen of iets dergelijks plaatsvinden, maar normaal gesproken is wat ons betreft aan alle voorwaarden voldaan. Zij hebben nu achttien maanden de tijd; dat is een alleszins redelijke termijn om de installatie in zee te bouwen, rekening houdend met de locatie en de seizoenen. En dan zullen zij ook in de lucht moeten zijn.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Dat lijkt mij helder. Achttien maanden lijkt mij voor zo'n bouwwerk niet al te lang, maar dat merken wij dan wel.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Nee, maar u moet er rekening mee houden dat zij in feite nu niet kunnen beginnen met de bouw, omdat het weer daarvoor niet meer geschikt is. Zij zullen waarschijnlijk pas in april kunnen starten.

Twee leden hebben de vraag gesteld of de beoogde wetswijziging voldoende rekening houdt met de belangen van de visserij. Het Productschap voor vis heeft zich in een brief aan de vaste commissie bezorgd getoond over de gevolgen van bouwwerken in zee voor de visserij en vragen gesteld over nadeelcompensatie. Het wetsvoorstel opent de mogelijkheid om de bouw of de aanleg van werken in de EEZ preventief van overheidswege te toetsen. Hierbij kan ook het visserijbelang worden meegewogen. Tot nu toe was een dergelijke toetsing slechts mogelijk voor mijnbouwwerken. Daar werden de visserijbelangen meegewogen, nog even afgezien van het interim-besluit waarbij dat ook was meegenomen. Het wetsvoorstel houdt dan ook geen doorkruising in van enig onderdeel van nationaal of communautair visserijbeleid, maar kan juist bijdragen aan het controleren of tegengaan van doorkruisende ontwikkelingen. Ik hoop dat ik daarmee een bevredigend antwoord heb gegeven.

Ik kom nu bij de MER. Het feit dat ik bij de Wet beheer rijkswaterstaatswerken een vergunning moet verstrekken die ik aan voorwaarden kan verbinden, betekent dat ik in dat kader aan de vergunningaanvrager alle inlichtingen kan vragen die dienstig zijn om te beoordelen of de vergunning verleend moet worden. Ik kan dus ook een MER-plicht opleggen. Ik heb dat bij de twee aanvragen voor de windparken ook gedaan. Wij zullen dat in gemoede ook doen. Wij zullen een MER-plicht opleggen als het gaat om de opbouw van installaties. Ik vind de ondergrens niet zo interessant. Wanneer wij het idee hebben dat het nuttig is, hebben wij de bevoegdheid om een MER-plicht te vragen. Wij hebben dat bij de eerste de beste gelegenheid van een installatie ook gedaan.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Mag ik dan veronderstellen dat de staatssecretaris, als de procedure rondom Delta Radio niet was gelopen zoals die is gelopen, daar ook de MER-plicht had opgelegd?

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Als er morgen een "Gamma Radio" komt, is deze voor het oprichten van de installatie onderhevig aan de MER-plicht.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Moet u daar iedere keer zelf over beslissen? Of kan die kwestie gewoon geregeld worden in deze nieuwe wet?

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Ik zou dat niet in deze wet regelen omdat ik vind dat het daar niet hoort. In het kader van het afgeven van een vergunning die ik aan voorwaarden kan verbinden, bestaat voor mij de mogelijkheid om een MER te vragen. Overigens is de commissie MER nu bezig met een herziening van het MER-besluit van 1994 en wordt in dat kader bekeken of installaties in zee in zijn algemeenheid MER-plichtig zijn.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Daar refereer ik inderdaad aan. Wij hebben vanmiddag een gesprek gehad met de MER-commissie. Daarin is mij niet gebleken dat deze installatie niet MER-plichtig zou behoeven te zijn. Integendeel, de MER-commissie stond naar ik begreep te popelen om ook op de zendmast van Delta Radio een MER uit te voeren. Het enige argument is kennelijk dat de besluitvorming al heeft plaatsgevonden. Het lijkt mij voor de toekomst goed om geen kan-bepaling te hebben maar een bepaling dat bij de oprichting van dit soort grote zaken buiten de 12-mijlszone automatisch een MER dient te worden opgesteld. We hebben het straks namelijk over een offshore park.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

U moet even kijken naar het kader van de wet. Het is de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, niet de milieuwet. Ik geef aan dat ik in het kader van de vergunning aan de vergunningaanvrager alle dienstige vragen kan stellen of opdrachten kan geven die nodig zijn om af te wegen of ik een vergunning kan afgeven. In dat geval zal een MER bijna altijd aan de orde zijn. Dat zou ook het geval zijn als Delta Radio nu met een aanvraag was gekomen. Het was echter een gepasseerd station want Delta Radio was immers al te ver op weg. Zou er nu een aanvraag komen, dan zou in een dergelijk geval los van de zendvergunning worden gezegd dat wij voor de installatie graag een MER-onderzoek willen hebben, evenals thans met de windparken gebeurt.

De heer Van der Steenhoven vroeg wanneer de wetsvoorstellen verontreiniging door schepen en verontreiniging zeewater in de EEZ gereed zullen komen. Deze wetswijzigingen zullen, zoals het er nu uitziet, in het eerste kwartaal 2001 worden ingediend.

Dan vroeg de heer Herrebrugh nog welk afwegingskader er is bij de WBR. Bij de WBR worden afgewogen nut en noodzaak evenals de voorwaarden waaronder het zal plaatsvinden. Ik kan een vergunning weigeren in het geval ik er geen enkel nut van inzie. Hobby's hoef ik niet te honoreren.

De voorzitter:

Gaat u rustig verder. U hoeft geen interrupties uit te lokken.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Nee, ik lok ze niet uit.

Voorzitter! Dan is gevraagd wanneer de kustnota aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. Ook is gevraagd of er afstemming is met de Vijfde nota ruimtelijke ordening. Het laatste is vanzelfsprekend het geval. Ik streef ernaar om de kustnota nog dit kalenderjaar aan de Tweede Kamer aan te bieden.

Dan ga ik nog even in op beide amendementen. Aanneming van het amendement op stuk nr. 8 moet ik de Kamer ontraden. Dit amendement gaat veel verder dan voor het wetsvoorstel dienstig is. De heer Van den Berg wil niet alleen alle belangen afwegen – overigens kan ik niet alle belangen afwegen – maar hij wil ook alle belangen beschermen. Alleen al om die reden is het een bijna onuitvoerbaar amendement. De strekking van artikel 3 is bescherming van waterstaatkundige belangen, de doelmatigheid en de veiligheid bij het gebruik van het waterstaatswerk. In dit geval is dat de Noordzee of het zeegebied. Daar kunnen ook andere belangen bij beschermd worden, zeker als ze wettelijk zijn vastgelegd. Dat zijn de vogelrichtlijn en andere van toepassing zijnde milieuwetten. Als de Kamer ons vraagt om alle belangen af te wegen, dan doen wij dat. Ik denk alleen dat het niet mogelijk is om altijd alle belangen te beschermen. Daar kan ik mij niets bij voorstellen. Daarom moet ik aanneming van dit amendement ontraden.

Wat betreft het amendement op stuk nr. 9 denk ik dat mijn beantwoording al helder is geweest. Bij Delta Radio zitten wij op een gepasseerd station. Dus ook aanneming van dit amendement moet ik ontraden.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Over het amendement op stuk nr. 8 zegt de staatssecretaris dat zij wel een afweging wil maken, maar niet beschermen.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Ik zei dat ik niet altijd alle belangen kan beschermen.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik denk dat de Kamer wel alle belangen wil beschermen. Mijn vraag was echter iets anders. Gesteld dat wij dat willen. Is deze wet daar dan het geschikte kader voor? Ik denk dat het niet kan. De staatssecretaris zegt nu dat zij niet alle belangen wil beschermen, maar dat gaat mij weer te ver.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Dit wetsvoorstel is daar niet het kader voor. Op een gegeven moment maak je een afweging van belangen. Dan krijg je toch een soort prioriteitenstelling. Van de manier waarop de heer Van den Berg het hier stelt, zeg ik dat je dat niet kunt uitvoeren.

De heer Van den Berg (SGP):

Dat begrijp ik. Daar voel ik ook wel iets voor, maar mijn vraag was vervolgens of de staatssecretaris helder kan aangeven welke wetgevende maatregelen wij op welke termijn aan de orde krijgen om de bescherming van die belangen wel te waarborgen. Ik denk dat de Kamer dat unaniem wil.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Dan kijk ik even naar de regelingen die thans al gelden en die mogelijkheden die er thans al zijn. Er zijn langzamerhand niet erg veel zaken binnen de EEZ die niet beschermd kunnen worden. Iedereen heeft nu hypothetische zaken. Dat was natuurlijk bij de oprichting van installaties buiten de 12-mijlszone het geval. Nu wij deze wet hebben aangepast, hebben wij alleen al door de vergunningaanvraag die wij kunnen regelen een goede mogelijkheid om de belangen af te wegen. Ik zie op korte termijn geen grote gaten voor activiteiten die op dit moment niet beschermd of adequaat afgewogen zouden kunnen worden als ik niet nog een extra wet maak.

De heer Van den Berg (SGP):

Mag ik dan toch nog een vraag stellen?

De voorzitter:

Dit is uw laatste opmerking.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik heb nog niet gehoord dat de staatssecretaris heeft gereageerd op de gedachte van een speciale wet voor de Noordzee. Is dat geen goede oplossing?

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Ik heb al gezegd dat het van belang is dat er een beleid is voor de Noordzee in de Vierde nota waterhuishouding. Verder zullen er beleidsregels komen in het kader van de Vijfde nota ruimtelijke ordening in deel 1 van de PKB. Pas op dat moment zal de Kamer moeten kijken welke gaten er zijn en of een aparte wet voor de Noordzee wenselijk is. Dan zal de Kamer ook moeten kijken wat de ons omringende landen doen, want de EEZ is niet alleen van ons, maar een gezamenlijk, internationaal gebied. De vraag is in hoeverre het extra doelen dient of bepaalde problemen zou kunnen oplossen.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! De staatssecretaris zegt enerzijds dat zij ook de ecologische en milieubelangen wil behartigen. Zij wil dat graag en de Kamer moet dat van haar aannemen. Anderzijds, als de Kamer daar dan de mogelijkheden voor aanreikt, zegt zij dat het niet de bedoeling is dat zij die belangen echt gaat beschermen en dat er gekozen moet worden. Het gaat de Kamer echter om het ontwikkelen van een instrumentarium waarmee een verantwoorde keuze kan worden gemaakt. Los van de vraag hoe die keuze uitvalt, moet er in ieder geval door middel van de Wet milieubeheer of een MER een instrumentarium zijn waarmee de belangen kunnen worden afgewogen.

In dat verband heeft de staatssecretaris gezegd ervan uit te gaan dat de habitat- en de vogelrichtlijn van toepassing zijn op de exclusieve economische zone. Dan moet zij niet gek opkijken als organisaties de rechter vragen om na te gaan of in het kader van de habitatrichtlijn wel alle afwegingen zijn gemaakt. Die richtlijn zegt immers dat alle alternatieven voor bijvoorbeeld een zendinstallatie bekeken moeten zijn. Als dat niet gebeurd is, zou op grond van die richtlijn de vergunning ongeldig verklaard kunnen worden en dan zou alsnog een MER gehouden moeten worden, ook voor Delta Radio. Het klemt dus des te meer dat de afweging ook in de wet zelf wordt vastgelegd.

Wat de MER-plicht betreft, heeft de staatssecretaris gezegd dat zij in principe een MER wil laten verrichten. De Kamer zegt echter, eerst via de motie-Hoekema en ook nu weer, dat bij dit soort werken altijd een MER gehouden moet worden. Er moet dus geen discussie ontstaan over de vraag of de staatssecretaris de bevoegdheid die zij heeft, al dan niet gaat gebruiken. Ik vraag haar om hier nog wat preciezer op te antwoorden.

Er ligt een ambtelijke beheervisie. Wij hebben gevraagd om daar een keer over te mogen discussiëren, maar er werd toen gezegd dat dit stuk geen kabinetsstandpunt was. Ik pleit ervoor dat de staatssecretaris, al dan niet na wijzigingen, dit stuk tot kabinetsstandpunt maakt. Dan hebben wij tenminste een kader waarbinnen wij de ontwikkelingen op de Noordzee kunnen beoordelen. De vijfde nota is toch een zeer globaal stuk, niet echt toegesneden op dit specifieke onderdeel.

De suggestie van de heer Van den Berg om hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer van toepassing te verklaren op de exclusieve economische zone, is door de staatssecretaris niet echt adequaat beantwoord. Zij heeft alleen gezegd daar geen voorkeur voor te hebben, maar het lijkt mij een heel zinvolle suggestie.

De twee amendementen die wij samen met de D66-fractie hebben ingediend, hebben volgens mij nog steeds hun gelding. De staatssecreta ris heeft over het amendement op stuk nr. 8 gezegd dat het niet haar bedoeling is om daar alle belangen bij te betrekken, maar het gaat de Kamer er nu juist wél om dat alle belangen echt tot hun recht kunnen komen. Ik zou alleen met de staatssecretaris kunnen meegaan als zij vanavond zou aangeven dat de Wet milieubeheer of een aparte wet op korte termijn van toepassing zal zijn op de Noordzee. Zij is daar echter uitermate vaag over geweest, door te zeggen dat zij nog zoveel werk te doen heeft – wat ik mij best kan voorstellen – dat het nog heel lang zou kunnen duren voordat de Wet milieubeheer van toepassing zal zijn, terwijl het ook nog mogelijk is dat wij te horen krijgen dat het niet mogelijk is. Op dit moment staat voor de Kamer dan ook alleen de weg open om via deze amendementen de bescherming te bieden die de Kamer wil. Ik stel de Kamer voor om het zekere voor het onzekere te nemen en nu for the time being deze amendementen in de wet op te nemen.

De heer Herrebrugh (PvdA):

Voorzitter! De staatssecretaris heeft in haar antwoord nogal omzichtig gereageerd als het gaat om het al dan niet van toepassing verklaren van de Wet milieubeheer op de EEZ. Een duidelijk antwoord vind ik echter essentieel om goed te kunnen oordelen over het amendement op stuk nr. 8 van de heer Van der Steenhoven. Voelt de staatssecretaris er helemaal niet voor om de gehele Wet milieubeheer of delen daarvan van toepassing te verklaren op de EEZ? Mag in dat geval worden verondersteld dat de MER de belangen kan beschermen waarop de heer Van der Steenhoven doelt? In de nota naar aanleiding van het verslag staat dat het de bedoeling is om de onder de WBR-vergunnings- plicht vallende activiteiten in de EEZ in het Besluit milieurapportage 1994 uitdrukkelijk als MER-plichtig aan te wijzen. Verderop in de nota staat dat met de voorbereiding van de daartoe benodigde wijzigingen van bedoeld besluit inmiddels een aanvang is gemaakt. Ik begrijp hieruit dat alle activiteiten waarvoor een WBR-vergunning dient te worden afge- geven MER-plichtig zijn en dat op basis van de milieurapportage milieuvergunningen voor de desbetreffende objecten kunnen worden verleend of geweigerd. Als de staatssecretaris deze uitleg deelt, ontvalt voor ons voor een belangrijk deel de noodzaak om het amendement van de heer Van der Steenhoven op stuk nr. 8 te steunen.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Voorzitter! Het is duidelijk dat er veel in ontwikkeling is met betrekking tot de Noordzee. Wij krijgen nog diverse stukken waarin hopelijk een langetermijnvisie staat en waarin meer helderheid wordt geboden over de bescherming op lange termijn. Ik denk aan de Vijfde nota ruimtelijke ordening en de kustnota. Uit deze discussie blijkt ook weer dat het erg belangrijk is dat er meer duidelijkheid ontstaat over de vraag welke regelgeving wanneer van toepassing is. Er wordt van uitgegaan dat de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn nu al van toepassing zijn op de Noordzee. Over toepassing van de MER bestaat echter nog onduidelijkheid. Het RIVM heeft in de Natuurbalans gemeld dat op verschillende manieren wordt omgegaan met de MER voor de 12-mijlszone en het gebied daarbuiten. Ik hoop dat de staatssecretaris op dit punt de vereiste helderheid kan bieden.

Voorzitter! In de rapportage van de IDON-werkgroep instrumentarium Noordzee staat: "Voor de toetsing van de milieuaspecten biedt de WBR weliswaar de mogelijkheid, maar de wijze waarop dit moet gebeuren is niet ingevuld." De werkgroep ziet twee mogelijkheden om die nadere invulling te geven: via beleidsregels of via het van toepassing verklaren van hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer. Men erkent dus dat hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer – en nu gaat het om vergunningen – wel degelijk van toepassing kan worden verklaard, maar men geeft er geen prioriteit aan omdat men verwacht dat het aantal initiatieven aan de lage kant zal zijn. Daar kun je verschillend over denken, maar ik meen dat er wel degelijk een mogelijkheid is om hoofdstuk 8 van toepassing te verklaren. In die zin zou het amendement van de collega's wellicht aangepast kunnen worden.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Voorzitter! Over de toepassing van de Wet milieubeheer is de staatssecretaris erg duidelijk geweest. Zij zei dat dit lastig is voor de exclusieve economische zones, dat het op dit moment te veel overhoop haalt, dat allerlei gevolgen nog moeten worden bekeken. Kortom, dit gaat zeer lang duren. Dat brengt mij ertoe enigszins mijn teleurstelling over een aantal van de antwoorden van de staatssecretaris uit te spreken. Ik ben gerustgesteld door haar uitspraak dat zij absoluut van plan is om een MER te doen plaatsvinden als in de Noordzee bouwwerken verschijnen. Teleurgesteld ben ik doordat zij in juni 2000 de vergunning aan Delta Radio blijkt te hebben verleend, ruim een jaar na de motie-Hoekema die deze Kamer breed heeft aangenomen en ondertekend en waarin wel degelijk om een milieueffectentoets wordt gevraagd, ook al wordt niet met zoveel woorden van een MER gesproken. In een eerder stadium reageerde de staatssecretaris hier zeer positief op. Daarom wil ik de Kamer de volgende motie voorleggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat effecten van de oprichting van bouwwerken in de Noordzee niet alleen op veiligheid maar ook op milieu- en ecologische gevolgen moeten worden getoetst;

overwegende, dat deze toetsing het best kan plaatsvinden door middel van een op te stellen milieueffectenrapportage;

overwegende, dat de Kamer zich eerder uitsprak ten gunste van een dergelijke MER;

voorts overwegende, dat buiten het 12-mijlsgebied in Augusteijn-Esserde toekomst meerdere bouwwerken in zee zullen kunnen verschijnen;

verzoekt de regering ook buiten de 12-mijlszone een MER-toetsing op voorgenomen projecten uit te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Augusteijn-Esser en Van der Steenhoven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (26961).

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar beantwoording. Ik denk dat ik het in grote lijnen wel met haar antwoorden eens kan zijn, zij het dat ik hier en daar graag wat meer de puntjes op de "i" gezet zou willen hebben. Laat ik vooropstellen dat dit wetsvoorstel voor mijn fractie akkoord is. Het is een stap in de gewenste richting, maar wel slechts een eerste stap. De belangenafweging die nodig is voor het kwetsbare gebied van de Noordzee is naar onze mening tot nu toe onvoldoende in de wetgeving verankerd. Dat moet gaan gebeuren. Ik vind het jammer dat de staatssecretaris tot nu toe weinig helderheid over de vervolgstappen in dit traject heeft kunnen geven. Natuurlijk is er een relatie met de Vijfde nota ruimtelijke ordening, maar dat is een beleidsstuk met een zekere juridische binding. Ik geloof dat wij hier echt wetgeving nodig hebben om ontwikkelingen te toetsen en in te kaderen: de Wet milieubeheer, of onderdelen daarvan, dan wel een afzonderlijke, specifieke wettelijke regeling voor de Noordzee. Die zal er hoe dan ook moeten komen. Ik wil de staatssecretaris dringend verzoeken om ons in dit debat duidelijk te maken binnen welke termijn zij die volgende stap wil zetten en de Kamer binnen afzienbare tijd nader te informeren. Helaas blijft dit allemaal nu wat vaag en dat vind ik onbevredigend. Daarnaast blijf ik bij mijn mening dat de amendementen op de stukken nrs. 8 en 9, hoewel sympathiek, op juridische bezwaren stuiten, waardoor ik ze niet kan steunen. Maar mijn fractie hecht echt aan helderheid over de volgende stappen op het terrein van de wetgeving. Daartoe wil ik de staatssecretaris dan ook met klem uitnodigen.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Voorzitter! Er is voornamelijk ingegaan op de MER. De heer Herrebrugh is er het meest duidelijk op ingegaan. Ik heb in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel duidelijk gesteld, dat bij de vergunningaanvraag voor nieuwe installaties in zee, voor welk doel dan ook, behalve bij de Mijnbouwwet, want dat is apart geregeld, er een MER-verplichting is. Ik kan meegaan met de motie. Ze is eigenlijk overbodig, maar ik gun het mevrouw Augusteijn graag. De Wet beheer rijkswaterstaatswerken is geen plek waar zaken moeten worden geregeld die niet bij die wet horen. Een MER, voordat vergunningen worden afgegeven voor de bouw van installaties in zee zal er komen. De commissie MER is daarmee bezig. Men kan zeggen dat men het daarover in het gesprek vanmiddag niet heeft gehad.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Ja, wel.

Waarom heeft de staatssecretaris toen zij op 2 juni 2000 die vergunning verleende, die MER-plicht niet aan de orde gesteld? In maart 1999 is de motie aangenomen.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

U haalt twee dingen door elkaar. U wilt met terugwerkende kracht voor Delta Radio dingen regelen die in de toekomst voor nieuwe installaties worden geregeld. Wij waren met Delta Radio in een heel ver stadium, waarin al een aantal zaken was afgesproken. Het wachten was nog op de zendvergunning. Wij konden geen additionele juridische eisen stellen. Ik heb in juni overigens een vergunning gegeven op grond van de ITU-verklaring. De zaak van Delta Radio heeft veel aan het rollen gebracht. Het was niet mogelijk alsnog een MER te vragen. Delta Radio heeft zelf een milieuonderzoek gedaan. Met deze wetswijziging zal het voor elke volgende aanvraag wel gelden. Op grond van het interim-besluit kon ik het aan de windparken vragen. Ik begrijp dat mevrouw Augusteijn het jammer vindt, maar hier sporen wij niet.

Het amendement op stuk nr. 8 past niet goed in het wetsvoorstel. Er wordt steeds over "kunnen" gesproken, zelfs voor de waterstaatkundige belangen. De andere belangen zouden in dit amendement nog zwaarder wegen dan de waterstaatkundige belangen. Artikel 3, tweede lid, heeft het karakter van een vangnet en het amendement maakt dit minder duidelijk. Ik moet het amendement ontraden.

Hoofdstuk 8 is een reële optie die wij zullen meenemen in het inter- departementaal onderzoek. Die zaak ligt onder de beleidsverantwoor- delijkheid van de minister van VROM.

Ik kom over de vervolgstappen in wetgeving te spreken. Wij zullen de Kamer over de verdere stappen rapporteren binnen een half jaar na het uitkomen van de vijfde nota.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

U rapporteert de Kamer een halfjaar nadat deel 1 van de vijfde nota rond het kerstreces verschenen is, maar dan zijn wij bijna een jaar verder. U hecht eraan de milieubelangen goed neer te leggen en te gebruiken als toetsingskader, maar pas over een jaar kan blijken dat u nog moet beginnen met eventuele maatregelen.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Ik wijs op de huidige regelgeving, namelijk de gewijzigde Wet beheer rijkswaterstaatswerken waarin de vergunningsplicht kan worden geregisseerd alsmede op de overige richtlijnen die voor de Noordzee algemeen of internationaal geldig zijn. Veel schade kan hierdoor worden voorkomen. Ook zijn er minder gaten dan toen Delta Radio werd opgericht. Toen heb ik een interim-besluit genomen dat zo snel mogelijk een oplossing bood. Als ik nu verder ga, ben ik ook verantwoordelijk voor een ordelijk wetgevingstraject waarin de mogelijkheden en onmogelijkheden worden aangegeven om de voorstellen in een Noordzeewet of een Wet milieubeheer vorm te geven. Verder moet ik bezien wat er in EG-verband of in Brussel gebeurt. Onze EEZ moet met de regelgeving van de ons omringende landen sporen. Daarom heb ik enige tijd nodig om een gedegen onderzoek te laten verrichten. Gelet op de instrumenten die ik nu in handen heb, zie ik geen mogelijkheid om dat sneller te doen, nog afgezien van de vraag of de kwaliteit door een snelle behandeling verbetert.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik begrijp dat het ordelijk moet gebeuren. Daar ben ik uiteraard zeer voor, maar ik begrijp niet waarom u voor deze koppeling kiest. Ik wijs hierbij op de termijn van een halfjaar na het uitbrengen van de vijfde nota. Volgens mij kan los van de vijfde nota bekeken worden welke wetgevingsinstrumenten hierop van toepassing zijn.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Het hangt ook af van de beleidsregels die voor de Noordzee worden gesteld die moeten sporen met de Vijfde nota ruimtelijke ordening. Dit wordt namelijk als landsdeel beschouwd.

De heer Van den Berg (SGP):

Dat begrijp ik, maar je kunt kiezen voor beleidsregels of wetgeving en dan zou ik voor wetgeving kiezen.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Ik maak deze keuze op dit moment niet. Wij zijn bezig met de voorbereiding van de Vijfde nota ruimtelijke ordening. Bekeken wordt hoe met regels rondom de Noordzee moet worden omgegaan. Over een halfjaar wordt u gerapporteerd over de wetgeving die mogelijk is en wat dit betekent voor thans geldende wetten.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een nader te bepalen tijdstip te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven