Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Ik stel voor, te behandelen in de vergaderingen van 3, 4 en 5 november a.s.:

  • - het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 2 oktober 1997 te Amsterdam tot stand gekomen Verdrag van Amsterdam, houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende akten, met protocollen (25922, R1613;

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van Koninkrijksrelaties voor het jaar 1999 (26200-IV);

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Justitie voor het jaar 1999 (26200-VI).

Op verzoek van de CDA-fractie benoem ik in het Presidium het lid Bijleveld-Schouten tot plv. lid in de bestaande vacature.

Het woord is aan de heer Van den Akker.

De heer Van den Akker (CDA):

Mevrouw de voorzitter! De CDA-fractie is ontstemd over het feit dat er tussen het wetgevingsoverleg en het plenaire debat over het Verdrag van Amsterdam maar zes dagen zitten, een redelijk korte periode. In de procedurevergadering van de algemene commissie voor Europese Zaken was besloten dat wij de week van 16 november aan het Presidium zouden voorleggen als geschikt moment voor het plenaire debat. Het is echter bij 5 november gebleven.

Mij moet van het hart dat het niet de Kamer te verwijten valt dat wij in deze tijdsklem terechtgekomen zijn. Nederland dreigt nu als gevolg van de vele vragen in de Kamer een van de laatste landen te worden die het Verdrag van Amsterdam goedkeuren, zo is het verwijt van de kant van het kabinet. De CDA-fractie maakt hier ernstig bezwaar tegen. Wij verzoeken u als voorzitter van de Kamer in een brief het ongenoegen van de Kamer duidelijk te maken aan het kabinet. Die vertraging is niet aan de Kamer te wijten. In de toekomst zal het duidelijk anders moeten, juist ook in het belang van de kwaliteit van de besluitvorming. Want laat ons eerlijk zijn, het Verdrag van Amsterdam is in juni 1997 tot stand gekomen. In maart 1998 heeft de Kamer het gekregen. Daar zit dus driekwart jaar tussen. Op 14 mei heeft de Kamer een aantal vragen – 140 – bij het kabinet gedeponeerd. Dat lag aan de kwaliteit van de tekst van het verdrag. Op Prinsjesdag hebben wij daarop een antwoord ontvangen. Mij dunkt, dat de Kamer niet kan worden verweten dat zij te lang over procedures heeft gedaan.

De heer Timmermans (PvdA):

De regering heeft uitvoerig de tijd genomen om haar standpunt bekend te maken. Ik respecteer de wijze waarop de regering dat heeft gedaan. Het is zeer uitvoerig tot in details. Ik kan mij voorstellen dat ook de Kamer de tijd krijgt om zich hierop uitvoerig te concentreren. Graag een andere agendering na 5 november, want wij redden het gewoon niet.

De heer Ter Veer (D66):

In de vorige periode heeft de algemene commissie voor Europese VoorzitterZaken alles op alles gezet om te proberen het Verdrag van Amsterdam onder het oude kabinet te ratificeren. Er kwam toen van de kant van het CDA een stortvloed van vragen. Ik wil overigens niet eenzijdig in een bepaalde richting wijzen. Ook de Raad van State heeft uitvoerig naar het wetsvoorstel gekeken. Ik vraag mij nog steeds af of wij in de vorige periode niet tot behandeling hadden kunnen komen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Er is voor de Kamer weinig tijd gepland om de behandeling zorgvuldig en uitvoerig te kunnen voorbereiden. Ik sluit mij aan bij het verzoek om het op een ander tijdstip te agenderen.

De voorzitter:

Ik constateer dat mevrouw Karimi en de heer Timmermans een ander verzoek doen dan de heer Van den Akker heeft gedaan. Ik sluit mij aan bij het verzoek van de heer Van den Akker, omdat de uitkomst van het verzoek van mevrouw Karimi en de heer Timmermans is dat Nederland het laatste land zou kunnen worden dat het Verdrag van Amsterdam ratificeert. Tijdens de top in Wenen op 10 en 11 december zou Nederland het verdrag nog niet hebben geratificeerd. Het Presidium heeft hierover gesproken omdat ons via de voorzitter van de algemene commissie voor Europese Zaken bekend was dat het grootste deel van die commissie een andere agendering wilde. Wij hebben ons daarover beraden. Wij menen te moeten persisteren bij het voorstel zoals wij dat hebben gedaan.

Ik neem graag het verzoek van de heer Van den Akker over om het kabinet op de hoogte te stellen van het feit dat dit geen goede gang van zaken is. Misschien moet ik het als volgt zeggen: de heer Van den Akker vraagt een gepeperde brief aan het kabinet om duidelijk te maken hoe de Kamer hierover denkt. Ik ben graag bereid dit morgen aan het Presidium voor te leggen.

De heer Van den Akker (CDA):

Een brief op poten, met als strekking: eens en nooit weer.

De heer Timmermans (PvdA):

Voorzitter! Met enige aarzeling stemmen wij ermee in, onder aantekening dat het hier niet zomaar een verdrag betreft. Het wetsvoorstel vergt zeer uitvoerige bestudering, gezien de draagwijdte voor de Nederlandse samenleving. Er is geen sprake van het even erdoor jagen van een verdragje.

De voorzitter:

Dat is zeker niet het geval. De Kamer is in die tijdsklem gezet. Op 29 oktober is er een wetgevingsoverleg. Ik zal er zorg voor dragen dat er voldoende tijd voor de plenaire behandeling van dit zo belangrijke verdrag zal zijn.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Rosenmöller.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Morgen voeren wij met het kabinet een debat over Schiphol. Bij de antwoorden, en de bijgevoegde bijlagen, op de schriftelijke vragen daaromtrent van de Kamer bevond zich onder andere een stuk van de ambtelijke top van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Dit stuk bevat een urgent advies aan de minister van Verkeer en Waterstaat over de wenselijkheid of niet-wenselijkheid van koppeling van de groei van het aantal vliegbewegingen aan de daling van het aantal geluidgehinderde woningen. Uit die brief wordt ook duidelijk dat het departement van Economische Zaken met dat ambtelijke advies instemt. Dat is voor ons een noviteit. Dit is de reden dat ik, via u, de Kamer wil vragen om de minister van Economische Zaken bij het debat aanwezig te laten zijn, opdat wij hierover volstrekte helderheid krijgen. Aan deze minister kan, zeker als het over dit soort vraagstukken gaat, een aantal indringende vragen gesteld worden.

De heer Van Gijzel (PvdA):

Het gaat om een ambtelijke notitie waarin melding wordt gemaakt van instemming van het ministerie van Economische Zaken. Overigens wordt geen melding gemaakt van instemming van het ministerie van VROM. Het gaat om een ambtelijke notitie van het ministerie van Verkeer en Waterstaat en volgens mij valt daarover prima met de minister van Verkeer en Waterstaat van gedachten te wisselen.

De heer Blaauw (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Daargelaten hetgeen de heer Van Gijzel terecht naar voren brengt, wil ik in herinnering brengen dat wij ook vorige week over dit onderwerp van gedachten hebben gewisseld. Toen is in de procedurevergadering slechts gevraagd om de aanwezigheid van de minister van Verkeer en Waterstaat. Deze zit daar namens het kabinet. Dit moet voldoende zijn en blijven. Wij moeten niet iedere keer op besluitvorming terugkomen.

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Ik kan mij voorstellen dat de minister van Economische Zaken zelf de behoefte heeft om bij dit debat aanwezig te zijn. Gezien het gedoe dat nu gaande is, kan ik mij voorstellen dat het parlement hierom niet hoeft te vragen.

Ik wil verder nog een opmerking maken over de besluitvorming. Deze is voorbereid door drie verantwoordelijke bewindslieden: de minister van Verkeer en Waterstaat, de minister van Economische Zaken en de minister van VROM. Als de Kamer echter de behoefte heeft om naast de minister van Verkeer en Waterstaat ook de minister van Economische Zaken uit te nodigen, is daar alle aanleiding toe. Ik steun de gedachtegang van de heer Rosenmöller.

De heer Schutte (GPV):

Mevrouw de voorzitter! Het onderwerp als zodanig lijkt mij primair bij de minister van Verkeer en Waterstaat thuis te horen. Het is aan de regering om uit te maken wie het beleid in de Kamer verdedigt. Ik zou mij wel een tot nog toe niet genoemd argument kunnen voorstellen op grond waarvan de Kamer ook andere bewindslieden expliciet vraagt in de Kamer te verschijnen. Dat is dat het functioneren in het verleden van andere bewindslieden, in dit geval de huidige minister van Economische Zaken, aanleiding zou kunnen geven tot vragen over de vertrouwensrelatie met de minister nu en in het verleden. Als dat het argument van de heer Rosenmöller is, zou dat een zelfstandig argument kunnen zijn om de minister van Economische Zaken te vragen, niet als minister van Economische Zaken, maar als minister die ook thans moet samenwerken met de Kamer. Wij kunnen haar vragen om al dan niet gelijktijdig met de minister van Verkeer en Waterstaat te komen. Als dat niet voorligt, lijkt het mij een zaak die de regering zelf moet beoordelen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Ik ben het niet eens met de voorzitter van de commissie, dat het om een heel specifiek onderdeel van het besluit gaat. Ik heb in de procedurevergadering mijn verzoek helder gedaan, namelijk om een debat met de minister van Verkeer en Waterstaat en de minister van Economische Zaken. Hij zal zich dat herinneren. Het is gelopen zoals het gelopen is. Ik neem nu kennis van de stukken die wij in het weekend hebben gekregen. Daarin is ook de heel specifieke invalshoek van Economische Zaken te vinden. Ik wil in politieke zin eerlijk zijn. Wat ik nu zeg, heb ik ook de vorige week gezegd, dus het is niet nieuw. Het is natuurlijk een beetje een Kafka-achtig debat als wij morgen alleen spreken met de huidige minister van Verkeer en Waterstaat, terwijl de zittende minister van Economische Zaken, de vroegere minister van Verkeer en Waterstaat, ook een aantal vragen te stellen zijn. Die vragen kunnen in puur staatsrechtelijke zin misschien wel door de huidige minister van Verkeer en Waterstaat worden beantwoord, maar zij zal dan waarschijnlijk verwijzen naar situaties waarvan zij niet kan inschatten hoe die in het verleden zijn ontstaan. En dan houden wij dus een debat waarin een aantal essentiële vraagstukken misschien niet aan de orde kan komen.

Voorzitter! Ik houd dus vast aan mijn verzoek, maar het is nog niet compleet. Het is uiteindelijk ook aan de regering om dit te bepalen, maar ik heb nog wel een verzoek in de collegiale sfeer aan mevrouw De Boer, namelijk om naar aanleiding van wat er gisteren in de krant stond bij het debat aanwezig te zijn, opdat wij wellicht in staat zijn om ook collega's een enkele vraag te stellen, zoals al eens gebeurd is.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, waarbij ik aanneem dat het kabinet goed geluisterd heeft naar de verschillende meningen in de Kamer. Er is in ieder geval één ding waarover iedereen het eens is, namelijk dat het kabinet uiteindelijk zelf bepaalt, maar gehoord de Kamer naar ik aanneem, wie er morgen in vak K zullen plaatsnemen. Ik neem aan dat mevrouw De Boer, die ik nu in de zaal zie, het verzoek van de heer Rosenmöller ook gehoord heeft. Het is ook aan haar om erop in te gaan.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Karimi.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter! Tijdens zijn verblijf in New York heeft de minister van Buitenlandse Zaken aangegeven dat hij het verstandig zou vinden om naar Iran af te reizen, gezien de veranderingen in Iran en vooral naar aanleiding van de toespraak van de Iraanse president voor de Algemene Vergadering van de VN. Inmiddels is via de media bekend geworden dat men bezig is met de ambtelijke voorbereiding van die reis. Bovendien heeft de regering op Kamervragen geantwoord dat zij inderdaad een handelsmissie naar Iran overweegt. Mijn fractie wil de regering om een brief vragen waarin wordt ingegaan op de vraag welke concrete veranderingen in Iran volgens de regering aanleiding vormen voor een reis van de minister van Buitenlandse Zaken naar Iran. Daarnaast vraagt mijn fractie welke voorwaarden de regering stelt aan een politieke dialoog met Iran, bijvoorbeeld op het gebied van mensenrechten, zoals de vrijlating van politieke gevangenen, de positie van vrouwen of de vrijheid van meningsuiting. Omdat de voorbereidingen al in volle gang zijn, vraag ik de regering de brief nog deze week naar de Kamer te sturen.

De heer Kamp (VVD):

Voorzitter! Ik denk dat een dergelijke brief interessant is, maar ik zou de regering willen vragen om hieraan nog enkele onderwerpen toe te voegen: hoe beoordeelt de regering op dit moment de situatie in Iran en welke consequenties trekt zij hieruit voor de terugzending van uit Iran afkomstige uitgeprocedeerde asielzoekers en voor het intrekken van de voorwaardelijke verblijfsvergunningen die aan Iraanse asielzoekers zijn gegeven? Deze beide onderwerpen zou ik graag aan de brief toegevoegd willen zien.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Ik steun het verzoek van mevrouw Karimi onder de voorwaarde dat hieraan, naast de elementen die de heer Kamp noemde, een antwoord wordt toegevoegd op de vraag waarom de voorziene missie van Buitenlandse Zaken en Justitie naar Iran over de terugkeer van afgewezen asielzoekers niet eerst heeft plaatsgevonden. Blijkbaar kan er nu sprake zijn van een handelsmissie, dus ik ga ervan uit dat ook gezocht wordt naar mogelijkheden om deze voorziene missie te doen plaatsvinden. Dit totaalpakket zou ik in de reactie van het kabinet willen zien.

De voorzitter:

Ik zie nog twee mensen bij de interruptiemicrofoon staan. Nu ik hoor wat aan de vragen van mevrouw Karimi moet worden toegevoegd, vraag ik mij af waarom zij niet een procedurevergadering of een extra procedurevergadering heeft aangevraagd. Dit soort feitelijke vragen geeft bijna aanleiding voor de constatering dat een schriftelijke voorbereiding voor een overleg plaats had moeten vinden. Ik zou mevrouw Karimi dus eigenlijk willen verzoeken haar voorstel terug te nemen en de voorzitter van de vaste commissie te vragen een procedurevergadering of een extra procedurevergadering uit te schrijven, zodat alle leden hun vragen samen kunnen voegen en mondeling of schriftelijk in kunnen dienen. Dat lijkt mij de juiste gang van zaken.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter! Ik heb uw advies in de krant gelezen, dat je nooit met de voorzitter in debat moet gaan, omdat je dat altijd verliest. Ik wil u wel vragen om het deze keer te behandelen. Bij een volgende keer zouden wij dat dan anders kunnen doen.

De voorzitter:

U heeft gelijk dat het actueel is en dat het zo snel mogelijk moet. U kunt zich echter nu, misschien via mij, wenden tot de voorzitter van de vaste commissie. Die kan misschien nog vandaag een procedurevergadering uitschrijven, wat naar ik aanneem mogelijk is, waarin u dit zorgvuldig kunt voorbereiden. Dat is eigenlijk veel beter dan het op deze manier bij de regeling te doen.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van der Steenhoven.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Er is nogal wat te doen over de bouw van een stormvloedkering in de Eems. Daar zijn in het verleden veel kritische vragen over gesteld. Uiteindelijk is de minister van VROM akkoord gegaan met het project, onder een aantal voorwaarden. Inmiddels is zonder dat de inspraakprocedure is afgerond, de bouw gestart en de minister heeft daar zijn ongenoegen over uitgesproken. Wij zouden graag een brief van minister Pronk krijgen, waarin op de volgende vragen wordt ingegaan.

Hoe beoordeelt het kabinet het feit dat de bouw van deze stormvloedkering al begonnen is? Welke instrumenten staan het Nederlandse kabinet ter beschikking om de belangen van de burgers en het milieu te beschermen? Welke instrumenten zijn er om de medewerking aan het project eventueel in te trekken? Als de procedure niet aan de democratische beginselen voldoet, overweegt het kabinet dan intrekking van de medewerking?

De heer Blaauw (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Niet om het een of ander wat betreft procedurevergaderingen en het formuleren van vragen aan de regering, maar er is al een brief uit op initiatief van D66 over dit onderwerp. Ik dacht dat die ook via de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat gerouteerd is. Misschien kunnen wij de zaak nog even kortsluiten.

De voorzitter:

Ik neem aan dat de heer Van der Steenhoven daartegen geen bezwaar heeft. Voorzover zijn vragen nog nieuwe punten bevatten, kan het kabinet dat in dit stenogram lezen.

Ik neem aan dat wij het op deze manier doen. U krijgt dan in elk geval uw brief dan wel het antwoord dat op verzoek van de fractie van D66 onderweg was.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Kamp.

De heer Kamp (VVD):

Mevrouw de voorzitter! De VVD-fractie vindt dat het tijd is om op enkele onderdelen van het vreemdelingenbeleid een stap vooruit te zetten. Het gaat om drie onderwerpen. Wij vragen de staatssecretaris van Justitie, de heer Cohen, om in een brief de Kamer te informeren over de standpunten die het kabinet daarover op dit moment heeft ingenomen.

Het eerste punt is zojuist aan de orde geweest en betreft de situatie in Iran. Ik begrijp dat u het aspect buitenlandse zaken naar de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft verwezen. Ik vraag de regering om bij monde van staatssecretaris Cohen ons te informeren over zijn beoordeling van de situatie in Iran en de consequenties die hij daaruit trekt voor het laten terugkeren van uitgeprocedeerden en het intrekken van VVTV's.

Het tweede punt betreft de rapportage van de commissie-Wijnholt. Wij willen graag weten welke beleidsconclusies het kabinet trekt uit het rapport van de commissie-Wijnholt over de ambtsberichten.

Het derde punt betreft de praktijk van de monitoring van individuele teruggekeerden naar enkele landen. De vraag aan de staatssecretaris is of er inmiddels een einde is gekomen aan de ambities die wij hadden op het punt van het monitoren van deze personen.

Deze vragen zijn ook al bij een eerdere gelegenheid in de vaste commissie voor Justitie aan de orde geweest. Dit heeft nog niet geleid tot de informatie van het kabinet waar wij op korte termijn behoefte aan hebben. Vandaar dat ik bij deze regeling alsnog om deze brieven vraag.

De voorzitter:

Mijnheer Kamp, u had ons allen heel wat tijd, moeite en energie kunnen besparen als u onmiddellijk gezegd had dat aan het verzoek van de vaste commissie voor Justitie nog steeds niet voldaan is en dat u bij deze regeling de regering vraagt om die vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.

Ik stel aan de Kamer voor, dat wij dit verzoek dat de heer Kamp aan de regering doet en dat ik nu opnieuw geformuleerd heb en daarmee dus het stenogram van dit deel van de vergadering doorgeleiden naar het kabinet. Dat is het oorspronkelijke verzoek waarop de vaste commissie voor Justitie zo snel mogelijk antwoord wil krijgen.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Niet alleen zo snel mogelijk, maar ik denk dat wij met het oog op het debat van 14 oktober en de voorstellen die zo nu en dan via de kranten naar buiten komen, vóór 14 oktober een totaalpakket moeten krijgen met inbegrip van de antwoorden op deze vragen waarom wij inderdaad als vaste commissie reeds lang gevraagd hebben.

De voorzitter:

Ik heb de indruk dat dat de bedoeling van de heer Kamp was die u nu weer hebt aangevuld.

De heer Kamp (VVD):

Voorzitter! Behalve mijn vraag naar de informatie die al enige tijd uitblijft, was het mijn bedoeling om de vraagstelling nader expliciteren. Ik heb dat zo-even gedaan. Het lijkt mij toch verstandig om, als u een deel van het stenogram gaat doorgeleiden, daaraan het deel dat ik zojuist zei, toe te voegen.

De voorzitter:

Ik weet dat er op de verschillende departementen erg druk geluisterd wordt naar de regeling van werkzaamheden en u hoeft dan ook niet bang te zijn. Ik hoor echter van de voorzitter van de vaste commissie voor Justitie, die hier aanwezig is, dat hij van mening is dat dit, zoals ook de heer Verhagen zojuist al gemeld heeft, allemaal al zou komen.

De heer Van Heemst (PvdA):

Voorzitter! Wij hebben twee weken geleden, in de hectiek van onze eigen agenda's, ruimte gemaakt voor twee overleggen over de vraagstukken die hier aan de orde worden gesteld. Wij hebben morgen wederom een justitieprocedurevergadering. Volgens mij is dat het geëigende moment om de balans op te maken rond de vraag of wij die overleggen goed voorbereid kunnen aangaan. Ik was dan ook zeer verbaasd dat dit hier plenair aan de orde werd gesteld.

De voorzitter:

Ik constateer dat het een het ander niet uitsluit. Ik stel voor, dat wij ervoor zullen zorgen dat het kabinet op de hoogte komt van wat de heer Kamp bedoeld heeft en wat de vaste commissie voor Justitie al eerder heeft gevraagd.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Bommel.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter! Vorige week stond het verslag van een AO over het Plan van scholen op de agenda van deze Kamer. In het oorspronkelijke Plan van Scholen werden twee aanvragen niet gehonoreerd, te weten: de evangelische school in Utrecht en de islamitische school in Rotterdam. Volgens de regering voldeden zij niet aan de criteria. Via een motie is toen de evangelische school in Utrecht wel op het Plan van scholen geplaatst; een andere motie die de islamitische school in Rotterdam betrof, werd door een meerderheid van de Kamer afgewezen.

Vanmiddag heb ik op Radio 1 vernomen dat de staatssecretaris besloten heeft dat de islamitische school alsnog op het Plan van scholen geplaatst gaat worden. Ik wil graag vragen om een brief van de regering waarin wordt aangeduid welke omstandigheden gewijzigd zijn, zodat die school nu toch op het Plan van scholen geplaatst kan worden.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Ik heb hedenochtend de brief ontvangen – en ik denk dat alle collega's die hebben ontvangen – waarin de staatssecretaris heel duidelijk uitlegt waarom en op welke wijze zij uitvoering geeft aan de moties die vorige week in de Kamer zijn aangenomen. Overigens waren wij ook blij met het standpunt.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter! Ik verwijs naar een motie die niet is aangenomen maar verworpen door deze Kamer en die nu kennelijk toch uitgevoerd gaat worden.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter! In de brief staat heel duidelijk dat de staatssecretaris de Kamer voorlegt om het toetsingskader zo snel mogelijk te veranderen, waarmee op den duur weer een gelijkheid kan ontstaan in de behandeling van twee gelijke situaties, aangezien zij van mening was dat de Kamer dit nu niet deed. Dat is iets anders dan wat de heer Van Bommel nu zegt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter! Ik weet niet precies wat de staatssecretaris op de radio heeft gezegd, maar het zou natuurlijk geen kwaad kunnen om te vragen of dat zich verhoudt tot en in overeenstemming is met de brief die wij vanmorgen hebben ontvangen en die ik ook heb gezien, over de uitvoering van de moties. Daarin staat niet dat de islamitische school op voorhand al wordt toegezegd.

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter! Het is een beetje vervelende opmerking, maar het is misschien verstandig om die brief nog eens goed te lezen, want daarin staat niet dat de aanvraag gehonoreerd wordt.

De heer Van Bommel (SP):

Als de heer Van de Camp naar mij had geluisterd, had hij in ieder geval gehoord dat ik dat ook niet heb beweerd, maar dat ik heb verwezen naar een uitzending van Radio 1 van hedenmiddag waarin dat bericht werd. Ik zou toch om die brief willen vragen, zodat in ieder geval duidelijk kan worden of dit wel of niet aan de orde is.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Duijkers.

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Voorzitter! Voor morgenavond is een plenaire behandeling gepland van het verslag over modernisering van het instrumentarium geluidshinder. De minister heeft toegezegd een aantal vragen te beantwoorden die aan de orde zijn geweest in het algemeen overleg. De Kamer heeft die antwoorden nog niet mogen ontvangen. Derhalve verzoeken wij om uitstel van de behandeling in afwachting van de beantwoording van de vragen.

De voorzitter:

Aangezien u dat hebt afgesproken, neem ik aan dat wij daarop moeten wachten. Ik zal een nader voorstel doen wanneer het verslag van het algemeen overleg wel op de agenda kan komen.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Schimmel.

Mevrouw Schimmel (D66):

Voorzitter! Vorige week is er een algemeen overleg geweest waarin is gesproken over de effecten van de privatisering van de Ziektewet. Wellicht herinnert u zich dat overleg nog uit uw verleden. In dit geval wil ik vragen om het verslag van het algemeen overleg op de plenaire agenda te zetten. Wat mij betreft, gaat het vooral om de overtreding van de Wet op de medische keuringen.

De voorzitter:

Ik zal morgen bij de regeling van werkzaamheden daarover een nader voorstel doen.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Lambrechts.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter! Inmiddels hebben wij alle antwoorden op de schriftelijke vragen binnen naar aanleiding van de aankoop van de Victory Boogie Woogie van Mondriaan. Het ziet ernaar uit dat wij op 12 of 13 oktober het rapport van de Rekenkamer krijgen. De fractie van D66 vraagt u om voor eind volgende week een afrondend debat over deze kwestie te plannen en wel met drie bewindspersonen, te weten minister Zalm van Financiën, minister-president Kok en staatssecretaris Van der Ploeg van Cultuur.

De voorzitter:

Ik meen te weten dat er morgen een procedurevergadering is van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Op woensdag? Dat is zeer ongebruikelijk.

De voorzitter:

Misschien donderdag, maar in ieder geval deze week. Aangezien u het debat pas voor volgende week vraagt, vraag ik mij af waarom u er niet voor hebt gekozen om dat in een procedure in de vaste commissie te behandelen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter! Het betreft meerdere commissies, dus dat is lastig. Ik hoorde al een voorstel om het eventueel in de vaste commissie voor Financiën te behandelen. Ik weet dan ook niet zeker in welke commissie je het als eerste zou moeten behandelen. Inmiddels zijn er zoveel vragen gesteld, dat wij het gevoel hebben dat we tot een afrondend debat moeten komen. Als we wat ruimte willen creëren op de agenda voor volgende week, dan kunnen we dat beter zo snel mogelijk doen.

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter! Het lijkt mij een goede suggestie om het morgen te bespreken in de vaste commissie voor Financiën. De eerst aangewezen bewindspersoon zal zonder meer de minister van Financiën zijn. Andere commissies kunnen daarbij worden uitgenodigd. Dan kunnen wij ook bespreken welk type debat wij dan hebben. Wij hebben het rapport van de Rekenkamer nog niet; wij weten niet eens zeker of het volgende week komt. Een debat is prima, maar het lijkt mij iets te vroeg om het nu al te agenderen.

De heer Nicolaï (VVD):

Voorzitter! Ik sluit mij aan bij de heer Crone. Het maakt wat ons betreft niet zoveel uit of er eerst een procedurevergadering wordt gehouden in de vaste commissie voor Financiën ofwel de vaste commissie voor OCW. Eigenlijk zouden wij liever zien dat het debat zo snel mogelijk wordt gehouden, maar pas wordt afgesproken als wij kennis hebben kunnen nemen van het rapport van de Rekenkamer en het standpunt daarover van het kabinet.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! De fractie van GroenLinks ondersteunt het verzoek van de D66-fractie.

De heer Schutte (GPV):

Voorzitter! Wij moeten onze adviseurs, waartoe de Algemene Rekenkamer zeker behoort, ernstig nemen. Als zij aankondigen dat zij met een rapport zullen komen, moet je van dat rapport kennisnemen en dan beoordelen wat je ermee gaat doen, maar niet al van tevoren.

De heer Balkenende (CDA):

Voorzitter! Er zijn eindeloze vragen gesteld en steeds komen dezelfde argumenten terug. Ik heb zelf het gevoel dat, na de kennis die je kunt hebben na beantwoording van de vragen, er reden is om een plenair debat aan te vragen.

De voorzitter:

Ik heb het gevoel dat het een het ander niet uitsluit. Mevrouw Lambrechts en anderen vragen in ieder geval een plenair debat. Een deel van de Kamer wijst er terecht op dat je het rapport van de Rekenkamer serieus moet nemen en dat je ook moet bekijken welke procedure je daarbij moet volgen. Ik houd er zelf rekening mee dat een plenaire afronding van dit onderwerp zal moeten plaatsvinden. In die zin ben ik mevrouw Lambrechts dankbaar voor haar aankondiging. Ik hoor wel hoe het in de verschillende procedurevergaderingen afloopt, mede gelet op het tijdstip waarop het rapport van de Rekenkamer tot ons komt.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Verhagen.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Drie punten die ik aan de orde wilde stellen, zal ik naar voren brengen in de procedurevergadering van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken. Wél wil ik hier het verzoek doen het verslag van het algemeen overleg van vorige week donderdag ter voorbereiding van de Algemene Raad op de plenaire agenda te plaatsen. Gelet op de uitkomsten van de Algemene Raad over de start van de onderhandelingen met Cyprus – het gaat om een delegatie waarin slechts het Griekse deel van het eiland is vertegenwoordigd – willen wij ten principale de voortgang van de onderhandelingen aan de orde stellen.

De voorzitter:

Ik zal daarover een nader voorstel doen.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Aangezien een debat in de Eerste Kamer enigszins vertraagd is, kan er bij de stemmingen geen bewindspersoon aanwezig zijn.

Naar boven