Vragen van het lid Dittrich aan de minister van Justitie en staatssecretaris Adelmund van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, over het opleggen van werkstraffen aan ouders van spijbelaars.

De heer Dittrich (D66):

Mevrouw de voorzitter! De laatste tijd verschijnen in de media berichten dat justitie ouders van kinderen die van school wegblijven en spijbelen, wil kunnen straffen. Die ouders zouden dan een werkstraf opgelegd kunnen krijgen. In De Telegraaf van afgelopen zaterdag werd als voorbeeld genoemd dat die ouders dan wc's zouden kunnen gaan schrobben, vloeren dweilen, enveloppen vouwen, enzovoorts. Er stond bij dat door die ouders zo vanzelf wel meer verantwoordelijkheid voor het spijbelgedrag van hun kind zal worden genomen. Die gedachte zit achter die plannen. Maar ook de Justitiekrant van 2 oktober jl. gaat uitgebreid in op dit soort aspecten rond spijbelgedrag. In die krant wordt ook vermeld dat er gewerkt wordt aan de ontwikkeling van straffen voor ouders van spijbelaars. Ik moet zeggen dat ik daardoor verrast was, want in de begroting van Justitie wordt met geen woord gerept over dit soort straffen voor ouders.

Mevrouw de voorzitter! Ik wil er geen misverstand over laten bestaan dat ook D66 vindt dat spijbelen een groot probleem is: per jaar zo'n 30.000 meldingen aan de leerplichtambtenaren. Dat gaat dan vaak om meldingen in de grote steden. Uit de cijfers blijkt dat allochtone leerlingen oververtegenwoordigd zijn bij het spijbelen. Spijbelen kan tot ellende leiden. Er is dus alle reden om consequent tegen spijbelgedrag op te treden. Dat kan onder andere door een goed contact tussen de ouders en de school tot stand te brengen. Waar het gaat om allochtonen die de Nederlandse taal niet goed machtig zijn en die een drempel ervaren om naar de school toe te gaan, kan worden gewerkt met mentoren uit de eigen kring. Ik wil dan ook de volgende vragen aan beide bewindslieden stellen, om te beginnen aan de minister van Justitie.

Wat is waar van de berichten dat justitie plannen maakt voor werkstraffen voor ouders? Waarom heeft, als het waar is, de minister van Justitie daarover niets opgemerkt in de justitiebegroting, want daarin horen dit soort beleidsvoornemens toch te worden aangekondigd?

De volgende vraag, die meer is gericht aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, luidt: moet er geen onderscheid worden gemaakt naar de achterliggende reden van het spijbelgedrag? Het ene kind wordt gepest op school, durft daarom niet naar school. Moeten we dan niets aan het pesten doen? Een andere reden voor spijbelgedrag kan zijn dat tussenuren wegvallen, waardoor kinderen de straat op gaan en niet meer terugkeren op school. Is dat nu wel aan ouders toe te rekenen?

Aan beide bewindslieden ten slotte de volgende vraag: als dan al gesproken moet worden over straffen, omdat andere methodes niet werken, moet dan niet de meeste aandacht uitgaan naar de kinderen die spijbelen, en niet naar de ouders?

Minister Korthals:

Voorzitter! Het initiatief om te komen tot een taakstraf komt uit de gemeente Den Haag. Ik moet duidelijk zeggen dat daarbij sprake was van betrokkenheid van het openbaar ministerie, de Raad voor de kinderbescherming en andere daarbij betrokkenen. Het gaat erom dat hardnekkig weigerachtige ouders voor wie hechtenis serieus wordt overwogen, een alternatief wordt geboden. Dat maakt onderdeel uit van het activiteitenplan 'Jongeren meer in balans'. Op Justitie wordt op het ogenblik gewerkt aan een leerstraf om ouders te trainen voor het bevorderen van de schoolgang van hun kinderen. Dat behoort tot de activiteiten van het ministerie van Justitie. Het is nog niet zo dat wij besloten hebben om werkstraffen voor ouders op te leggen, want – ik ben het met de vraagsteller eens – ook ik ben van oordeel dat men eerst moet proberen de kinderen zelf naar school te krijgen. Als dat niet lukt, dient men de kinderen een leer- of werkstraf op te leggen en niet de ouders. Dit neemt niet weg dat er een serieus probleem is en dat er gedachten worden ontwikkeld over een leerstraf voor ouders. Echter, zover is het nog niet. Bij de begrotingsbehandeling kom ik hierop terug.

Staatssecretaris Adelmund:

Voorzitter! De heer Dittrich vroeg of je geen onderscheid moet maken ten aanzien van de achterliggende redenen van het verzuim. Ik ben het op dit punt direct met hem eens. Ik herinner mij een recent verschenen artikel in een van de dagbladen waarin geschreven werd over een meisje dat jarenlang heeft uitgezien naar de leerplichtambtenaar. Het was haar namelijk verboden om naar school te gaan. In dat soort gevallen zou ik graag heftig willen optreden. Het meisje heeft laatst de ambtenaar gesproken en hem erop aangesproken dat hij nooit is langs geweest. Er zijn zeker ook gevallen waarbij er sprake is van een andere reden dan weigerachtigheid van de ouders. Ook het pesten en de tussenuren die wegvallen, wil ik serieus nemen. Dat is een ander type verzuim. Spijbelen is slecht, langdurig spijbelen nog slechter. Het blijft evenwel nodig om te kijken naar de differentiatie van de redenen. Die kunnen namelijk zeer uiteenlopen. Het lijkt mij ook goed om het beleid daarop aan te passen.

Naar aanleiding van een in april dit jaar gevoerde discussie met de Kamer over hoe er dient te worden omgegaan met leerplicht, verzuim en schooluitval, zal er eind dit jaar een nota verschijnen die naar de Kamer zal worden gestuurd.

Er werd gevraagd of de aandacht niet beter kan uitgaan naar de kinderen dan naar de ouders. Ik blijf van mening dat het voor straf naar school sturen niet werkt, noch voor kinderen, noch voor ouders. Ik wil dan ook zeer secuur omgaan met het uitdelen van taakstraffen in de school. Die straffen kunnen nut hebben. Ik noemde net een geval waarbij ik denk dat een straf op zijn plaats is, maar straf kan nooit worden geautomatiseerd. Dit geldt temeer als het om een instelling gaat met een pedagogisch klimaat.

De heer Dittrich (D66):

Mevrouw de voorzitter! Ik bedank de minister en de staatssecretaris voor de beantwoording. Ik ben blij met de opmerking van de minister dat er nog geen beslissing is gevallen op het ministerie van Justitie om werkstraffen voor ouders van spijbelende kinderen te ontwerpen. Ik zou het liefst van hem willen horen dat er wel een beslissing wordt genomen, namelijk om niet die richting op te gaan. De minister zal het toch ook met de fractie van D66 eens zijn dat allereerst gekeken moet worden naar de kinderen die niet naar school gaan. Die moeten gestimuleerd worden om weer naar school te gaan en om niet te spijbelen. Overigens zijn er op dit moment al zogenaamde spijbelzittingen bij kantonrechters, waarvoor natuurlijk ook ouders moeten verschijnen. Die ouders kunnen in het uiterste geval veroordeeld worden tot een geldboete. Graag hoor ik dan ook van de minister van Justitie dat het niet zover zal komen dat justitie actief zal proberen de ouders tot een werkstraf te veroordelen, zodat ze, zoals in de media omschreven wordt, wc's gaan schrobben en dergelijke.

De minister van Justitie heeft ook gezegd dat het plan eigenlijk geboren is in de gemeente Den Haag. Nu las ik in de media dat de voorlichter van die gemeente heeft gezegd dat dit soort werkzaamheden, zoals wc's schrobben en vloeren dweilen, past bij het ontwikkelingsniveau van de ouders. Ik moet echt zeggen dat ik daar afstand van wil nemen. Ik denk dat dit geen goede zaak is om kinderen weer te motiveren om terug te gaan naar school.

Staatssecretaris Adelmund heeft gelukkig gezegd dat er een heel scala van redenen kan zijn waarom kinderen spijbelen. Ik heb haar wel horen zeggen dat zij heel voorzichtig wil zijn met taakstraffen. Ik begrijp daaruit dat zij doelde op taakstraffen voor de leerlingen die spijbelen. Welnu, daar sta ik achter. Het lijkt mij een goede zaak in dezen zorgvuldig te handelen. Begrijp ik overigens dat ook zij niet denkt aan het uitdelen van straffen aan ouders van die leerlingen?

Minister Korthals:

Voorzitter! Ik heb inderdaad gezegd dat nog niet de beslissing is genomen om de kant van werkstraffen van ouders op te gaan. De heer Dittrich wil nog iets meer. Hij wil nu horen dat de beslissing wordt genomen om niet die kant op te gaan. Dat is wat te veel gevraagd in het kader van de mondelinge vragen. Ik heb gezegd dat ik erop terug zal komen. Het beleid is er wel op gericht om ouders van hardnekkig spijbelende kinderen er zoveel mogelijk bij te betrekken, en op een zo nuttig mogelijke manier. Als de leerstraf die wordt ontwikkeld, daar een bijdrage aan kan leveren, zullen wij wellicht toch die kant uitgaan.

Staatssecretaris Adelmund:

Voorzitter! In mijn ongeduld heb ik net gezegd dat er voor het eind van dit jaar een totaalvisie op voortijdig schoolverlaten komt, maar dat is voor de zomer. Ik dacht even aan het academisch jaar. Voor de zomer komt er een totaalvisie op het voortijdig schoolverlaten, waar het spijbelen het voorportaal van is. Wat de taakstraffen betreft, deze worden niet opgelegd door de school. Dat zal altijd gebeuren door de rechter. Het is aan het bevoegd gezag van de school of zij wel of niet op de school zelf plaatsvinden. Ik kan mij moeilijk voorstellen dat wij pubers een nieuw onderhandelingsinstrument verschaffen tegenover de ouders, zoals taakstraffen voor de ouders binnen de school.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter! De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen verwees al naar de verschillende achtergronden bij spijbelgedrag. Zij kondigde aan dat wij later dit jaar terugkomen op dit onderwerp, in het kader van voortijdig schoolverlaten. Vreest zij net als ik dat wij het zicht op het spijbelgedrag verliezen, als het studiehuis wordt ingevoerd? Het aantal uren dat klassikaal les wordt gevolgd, neemt dan immers af ten gunste van het aantal onbegeleide uren?

Staatssecretaris Adelmund:

Wij komen in een algemeen overleg nog uitgebreid terug op de tweede fase van het voortgezet onderwijs. Het lijkt mij dat wij dat dan van alle kanten kunnen bekijken. Het is niet de bedoeling dat de hand wordt gelicht met de leerplicht in de tweede fase van het voortgezet onderwijs. Wanneer ik scholen hoor over de invoering van de tweede fase, kan ik mij niet voorstellen dat het op die wijze wordt uitgewerkt. Dat is in ieder geval zeker niet de bedoeling van het ingezette beleid.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter! Spijbelen is natuurlijk een groot maatschappelijk probleem. Het is heel belangrijk dat dit zo prominent op de politieke agenda staat. Ik denk dat het wel nodig is om iets meer te weten van de plannen die nu worden ontwikkeld. Als ouders ervoor zorgen dat hun kinderen niet naar school gaan, kunnen zij verschillende soorten straffen krijgen: boetes of zelfs gevangenisstraf, als zij het echt heel bont maken. Waarvoor komt zo'n taakstraf voor ouders nu in de plaats? Wat voor soort instrument zou dat worden in de reeks maatregelen die er zijn? Als je daar al aan begint, kan ik mij voorstellen dat je daar wel heel secuur in moet zijn.

Minister Korthals:

Voorzitter! Een taakstraf kan worden opgelegd voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij hardnekkig spijbelen kan men een geldboete of twee maanden hechtenis krijgen. In dat geval kan door de officier van justitie worden geïndiceerd dat men geen boete of voorlopige hechtenis krijgt als men bijvoorbeeld een leercursus volgt die betrekking heeft op het nut van het naar school gaan van kinderen. Dat is moeilijk, omdat de rechter zo'n straf oplegt. Dat moet geschieden op basis van vrijwilligheid. Er is een nieuw wetsvoorstel over taakstraffen in de maak, waarin is aangegeven dat een taakstraf kan worden voorgesteld door het openbaar ministerie. In de gemeente Den Haag is men daar kennelijk op vooruitgelopen. Bij het ministerie van Justitie willen wij dat nog niet doen. Wij willen dit bespreken in het kader van een nota.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter! Wij zijn het er natuurlijk over eens dat spijbelen moet worden teruggedrongen; het gaat om de vraag hoe je dat doet. Collega Dittrich heeft iets aan de orde gesteld, maar hij heeft dat niet als eerste gedaan. Wij hebben daar immers al diverse malen over gesproken, onder andere in een rondetafelgesprek. Daaruit zijn vele en veelsoortige signalen naar voren gekomen. Ik vind dat naast het sanctiebeleid ook het pedagogisch-didactisch klimaat van belang is. Misschien moet ik die volgorde zelfs omkeren. Heeft de staatssecretaris ter voorbereiding van het algemeen overleg over het voortijdig schoolverlaten niet toegezegd dat zij inhoudelijk zou reageren op datgene wat uit dat rondetafelgesprek naar voren is gekomen – voorzover dat daar voor het eerst naar voren kwam – en daar een beleidsinstrumentarium aan te verbinden? Op die manier zou hier een integraal pakket aan de orde komen en zou er niet incidenteel en op onderdelen gereageerd worden.

Staatssecretaris Adelmund:

De beleidsreactie van mevrouw Netelenbos is op 21 april naar de Kamer gestuurd. Daarin heeft zij inderdaad gereageerd op het advies van het Platform uitvoering leerplichtwet, het PUL. Dat platform bestond uit vertegenwoordigers van betrokken instanties, namelijk gemeenten, leerplichtambtenaren, leerlingbegeleiders, ouderorganisaties, schoolleiders, het openbaar ministerie, besturenorganisaties, het allochtonenoverleg, de inspectie, het ministerie van Justitie en het ministerie van OCW. Daarna is het regeerakkoord gekomen, waarin staat dat er extra aandacht aan het handhaven van de leerplicht zal worden besteed. Vervolgens hebben wij de Kamer een nota toegezegd over schooluitval, waarin dit punt zal worden opgenomen. Welke conclusies staan er immers in het rapport dat het platform voor de zomer heeft uitgebracht? Daarin staat dat passende straf ontbreekt; de verdere ontwikkeling van alternatieve sancties in de vorm van leer- en werkstraffen wordt aanbevolen. Dat wordt dus een onderdeel, maar ik ben het met de heer Van der Vlies eens dat ook het pedagogisch-didactisch klimaat en de diversiteit van de redenen van het spijbelen een rol moeten spelen.

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter! De CDA-fractie vindt het een goede ontwikkeling dat bij spijbelen de verantwoordelijkheid van de ouders meer benadrukt wordt. Je kunt het immers niet alleen aan de kinderen overlaten. Zo heb ik de opmerkingen van collega Dittrich overigens ook niet opgevat. Er ligt nog een brief van 3 november 1997 van de voorganger van minister Korthals, mevrouw Sorgdrager, over de Engelse maatregelen op dit punt. Dat betreft bijvoorbeeld de opvoedingscursus en een – min of meer aangeklede – officiële laatste waarschuwing. Zijn de bewindslieden bereid om die brief van 3 november bij dit dossier te betrekken? Ik ben het immers met Dittrich eens dat het heel smal is om het alleen te zoeken in de sfeer van taakstraffen.

Minister Korthals:

Ja, daar zijn wij toe bereid.

Naar boven