Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 12 november 1998 over riooloverstorten.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Vorige week heeft het parlement een belangrijke stap gezet naar de oplossing van een probleem waarvan wij de omvang zo langzamerhand kennen. Ik heb het over het probleem van de riooloverstort. Wij beschikken inmiddels over een rapport van de zogenaamde commissie-Meijer. Dit rapport schept verplichtingen, zeker voor de Kamer. Wij beschikken over een eerste reactie van de regering in de vorm van het actieprogramma Waterkwaliteit en diergezondheid, waarvoor dank. Er zijn nog vele andere rapporten, vaak van wetenschappelijke aard. Ik wijs hierbij op het ID-DLO-rapport met de titel 'Riooloverstorten, risico's voor de gezondheid van melkvee', waarin een aantal interessante aanbevelingen voor verder onderzoek staan. Het zou aardig zijn om van de staatssecretaris van Landbouw te vernemen of zij hier welwillend tegenover staat. Nu gaat het er primair om dat wij ervoor zorgen dat bij de oplossing van het vraagstuk daadwerkelijk voortgang plaatsvindt. Wij realiseren ons dat de bevoegdheden van deze staatssecretaris hierbij beperkt zijn. Voorstellen tot wijziging van de verdeling van de bevoegdheden tussen waterschappen, gemeenten en het Rijk zijn wat mij betreft echter niet aan de orde.

Het kabinet heeft gereageerd, de Kamer heeft een rapport gemaakt. Dat schept verplichtingen. Ik zou dit willen markeren door de volgende motie in te dienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

met waardering Van Middelkoopkennisnemend van het rapport van de commissie-Meijer 'Een stelselmatig probleem';

overwegende, dat de problematiek van de riooloverstort met voortvarendheid aangepakt dient te worden, zodat voor 2005 de knelpunten zijn gesaneerd;

kennisnemend van het daarop gerichte actieprogramma Waterkwaliteit en diergezondheid;

verzoekt de regering voor 1 juni 1999 in een eerste voortgangsrapportage de Kamer concreet en gedetailleerd te informeren over de voortgang van het beleid aan de hand van én het actieprogramma én de aanbevelingen van de commissie-Meijer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Middelkoop, Klein Molekamp, Ter Veer, Poppe, Waalkens, Atsma en Van der Vlies.

Zij krijgt nr. 5 (25890).

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! De datum van 1 juni is gekozen om de mogelijkheid te creëren om hierover voor het zomerreces eventueel een overleg te kunnen voeren.

Bij alles wat wij nu weten, is het niet meer redelijk om nog van boeren te vragen om bagger die afkomstig is uit door riooloverstort vervuilde waterbodems, op hun land te storten. Daarom dien ik de volgende motie in, die traditiegetrouw is medeondertekend door de heer Ter Veer. Wij hebben op dit punt immers de kar samen getrokken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat boeren bezwaren hebben tegen de ontvangstplicht van bagger afkomstig uit door riooloverstorten vervuilde waterbodems;

van oordeel, dat met de erkenning van overheidswege dat riooloverstorten een milieuprobleem zijn, genoemde bezwaren als reëel moeten worden aangemerkt;

verzoekt de regering te bevorderen dat:

  • 1. waterbodems in de nabijheid van riooloverstorten ten spoedigste worden gesaneerd;

  • 2. voor boeren geen ontvangstplicht geldt voor bagger afkomstig uit eerder aangeduide waterbodems,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Middelkoop en Ter Veer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (25890).

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ook voor deze motie geldt dat zij niet meteen door één van de twee bewindspersonen kan worden uitgevoerd, zo zij dat al willen. Een en ander vergt natuurlijk nader overleg, bijvoorbeeld met de Unie van waterschappen. Ik heb dit niet in mijn motie opgenomen, maar ik vraag de regering of de Kamer zo spoedig mogelijk de resultaten hiervan kan vernemen. Januari zou ik plezierig vinden, al wil ik de regering uiteraard niet vastprikken op een week. Wij moeten immers weten wat wij hier afspreken en hoe dat elders wordt uitgevoerd.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Atsma, die zijn maidenspeech zal houden.

De heer Atsma (CDA):

Dank u, voorzitter. Het is soms een voorrecht om in ieder geval een poging te doen om in een kort tijdsbestek veel te zeggen. Ik sluit mij in grote lijnen aan bij datgene wat door de heer Van Middelkoop al naar voren is gebracht, temeer omdat dit alles vorige week uitvoerig aan de orde is geweest. Wat toen gezegd is, zal ik nu niet herhalen. Evenals voor de andere fracties is het voor de CDA-fractie volstrekt helder dat het probleem van de riooloverstorten in Nederland een buitengewoon groot probleem is. De CDA-fractie is dan ook van mening dat we moeten proberen op korte termijn een gedetailleerde en exacte informatiestroom te krijgen over de plaats en het aantal schadelijke riooloverstorten, want het gaat hier om een groot probleem en we weten niet exact waarover we het hebben. Alleen die goede en volledige inventarisatie maakt een effectieve aanpak mogelijk.

Riooloverstorten kunnen leiden tot grote risico's voor de diergezondheid. Vorige week is door verschillende woordvoerders benadrukt dat het tot veel meer risico's kan leiden. Denk maar aan de landbouwgewassen en aan het leefmilieu in het algemeen. In dat kader wil ik erop wijzen dat het in feite ook gaat om een volksgezondheidsprobleem. De CDA-fractie vindt daarom dat sanering van de risicovolle overstorten zo snel als mogelijk plaats dient te vinden. In dat licht willen wij ervoor pleiten dat het Rijk aanvullende financiële mogelijkheden en middelen creëert om een en ander te realiseren. Dat staat los van de vraag wie de uitvoering van de sanering gaat coördineren. Vorige week hebben wij al met nadruk gesteld dat men zeker op regionaal niveau coördinatie in handen van de provincie zou kunnen geven.

Daarnaast bieden de Europese structuurfondsen wellicht mogelijkheden om te komen tot een vorm van versnelling en tot aanvullende financiering als het gaat om de sanering van risicovolle overstorten. De Europese structuurfondsen kunnen worden benut voor bepaalde regio's, maar met de nieuwe criteria die binnenkort van toepassing zullen zijn, kunnen zij wellicht voor heel Nederland gebruikt worden, althans voor die gebieden waar het probleem speelt. Wij willen daarom een beroep doen op het kabinet en het vragen om na te gaan welke mogelijkheden er in Brussel zijn. De mogelijkheden daar moeten zeker benut worden.

Ten slotte, mevrouw de voorzitter, wijst de CDA-fractie erop dat de Kamer jaarlijks geïnformeerd dient te worden over de voortgang inzake de sanering van de riooloverstorten. Op dit punt wil ik mij aansluiten bij de laatste woorden van de heer Van Middelkoop. Afrondend wil ik een motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat snelle en adequate sanering van alle risicovolle legale en illegale riooloverstorten dringend gewenst is voor alle betrokkenen;

overwegende, Atsmadat aan dit proces een flinke impuls gegeven dient te worden omdat anders de streefdatum van 2005 zeer zeker niet gehaald gaat worden;

voorts van mening, dat een kordate aanpak van de problematiek een positieve impuls geeft aan onder andere het milieu, de diergezondheid en de leefbaarheid op het platteland;

verzoekt de regering een maximale inspanning te verrichten om op korte termijn te bewerkstelligen dat kosten voortvloeiende uit de saneringsoperatie mede gefinancierd kunnen worden uit de Europese structuurgelden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Poppe, Van der Vlies, Ter Veer en Van Middelkoop.

Zij krijgt nr. 7 (25890).

Ik feliciteer de heer Atsma met het houden van zijn maidenspeech.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Voorzitter! Ik wil ook namens de andere woordvoerders de heer Atsma van harte feliciteren met zijn maidenspeech. Toen ik hoorde dat hij zijn maidenspeech hield, was ik even beangstigd dat hij dat in navolging van de beëdiging in het Fries zou doen en dat ik hem feitelijk grotendeels zou moeten missen. Hij was echter zeer goed te volgen. De boodschap was helder. Hij heeft zijn maidenspeech beëindigd met een motie. De Kamer zou toch op zijn minst moeten kijken of zij die motie kan ondersteunen. Dat zou wel zo aardig zijn, maar ik wil toch ook naar de inhoud ervan kijken. Op zichzelf klinkt die motie mij buitengewoon sympathiek in de oren: het gesignaleerde probleem moet worden aangepakt; lukt het ons om dat goed te financieren? Als wij geld van Brussel kunnen krijgen, zou ik zeggen dat wij dat moeten doen. Onze mening hangt echter ook af van het kabinet en van de staatssecretaris voor Europese zaken. Hoe realistisch is het? Ik hoop dat het heel realistisch is, want dan zou het een goed middel zijn om hieraan een extra impuls te geven. Als de regering echter zegt dat die kans heel klein is, dan moeten wij oppassen dat wij geen verwachtingen wekken waaraan wij niet kunnen voldoen. Het stemgedrag zal dan ook mede daarvan afhangen.

Het probleem van de riooloverstorten wordt door alle partijen als zeer belangrijk ervaren. Het rapport van de commissie-Meijer was helder. De aanbevelingen waren ook unaniem. Tijdens het overleg kwam heel duidelijk naar voren dat de problematiek decentraal moet worden aangepakt en dat de provincies en de waterschappen hierin een belangrijke rol moeten hebben. Het lijkt mij echter terecht dat wij hier centraal volgen of de decentrale uitwerking goed plaatsvindt. Ik heb mij graag aangesloten bij de motie-Van Middelkoop om te bekijken of wij regelmatig kunnen worden gerapporteerd of de doelstellingen die in de commissie-Meijer zijn omschreven daadwerkelijk worden gehaald. Dat is zeer belangrijk, ook vanwege het probleem van de vuile bagger. Dan kom ik meteen bij de diergezondheid.

De motie van de heren Van Middelkoop en Ter Veer klinkt ook buitengewoon sympathiek. Als je buiten je schuld met vervuilde bagger te maken krijgt, is het heel raar dat je die vervolgens op jouw land moet plaatsen of dat je een probleem krijgt met de afvoer op jouw rekening. Ik hoor graag van beide bewindslieden of zij die gedachte ondersteunen dan wel of er onbedoeld toch nog bezwaren zijn. Dan zullen wij de motie niet steunen. Wij hopen echter dat wij die wel kunnen steunen, want de motie klinkt heel logisch. Ik zou die dan ook gaarne rugdekking willen geven.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Wij bespreken nu het verslag van een algemeen overleg over twee rapporteren, te weten het rapport van de werkgroep-Meijer en het rapport van de commissie-Ouwerkerk. Ik sluit mij aan bij de aanbevelingen van het rapport van de werkgroep-Meijer over de riooloverstorten. Ik was tenslotte zelf lid van deze werkgroep. Ik sluit mij ook aan bij de voorgaande sprekers die hierover kritische opmerkingen hebben gemaakt en daaromtrent moties hebben ingediend, die ik, voorzover ik dat kan overzien, allemaal zal steunen.

Het probleem van de riooloverstorten is nu onderkend, maar een aantal problemen is niet boven water gehaald. De commissie-Ouwerkerk heeft geen wetenschappelijk onderzoek gedaan; zij heeft er ook geen opdracht toe gehad. De commissie-Ouwerkerk beveelt een uitgebreider en langduriger onderzoek aan naar ziekteverschijnselen bij rundvee die niet direct in relatie staan tot riooloverstorten. In het actieprogramma Waterkwaliteit en diergezondheid vind ik dit advies niet echt duidelijk terug. Zowel in het rapport-Ouwerkerk als in het actieprogramma wordt te weinig aandacht besteed aan mogelijke gevolgen voor de gezondheid van het rundvee. Bij meerdere veehouders in Noord-Holland doen zich op dat gebied problemen voor. De veehouder die het probleem in de jaren 1994 en 1995 meldde, heeft ervoor gezorgd dat een commissie van deskundigen is ingesteld. Daarin zijn de Gezondheidsdienst voor dieren, de Veterinaire inspectie, de RVV en de waterschappen vertegenwoordigd. Zij heeft in 1996 vastgesteld dat uit inventarisatie van alle onderzoeksgegevens van grond-, gewas- en diermonsters blijkt dat de dieren hoog belast worden met molybdeen, ijzer en zwavel. Nader onderzoek moet aangeven wat de herkomst van de diverse elementen is. De Gezondheidsdienst voor dieren komt tot dezelfde conclusie, namelijk dat de dieren met de genoemde stoffen te zwaar belast worden. Het grazen aldaar is in feite niet meer veilig.

De voorzitter:

Mijnheer Poppe, zijn deze rapporten in het overleg niet aan de orde geweest?

De heer Poppe (SP):

Jawel.

De voorzitter:

U bent nu reeds over uw spreektijd heen.

De heer Poppe (SP):

Dan lees ik heel snel een motie voor.

De Kamer,

gehoord Poppede beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - de Gezondheidsdienst voor dieren in 1996 op een veehouderij in Noord-Holland zowel een verhoogd molybdeengehalte in gras als een onderbenutting van ruimschoots aanwezig koper bij zieke koeien constateerde;

  • - de gezondheidsdienst concludeerde: de situatie waarbij een sloot aanwezig is met te veel sulfaat en zwavel in combinatie met verhoogd molybdeen in het gras maakt dat koeien hier niet veilig kunnen grazen;

  • - onderbenutting van koper door de werking van molybdeen voor rundvee gezondheidsproblemen veroorzaakt;

  • - in onze veenweidegebieden sprake is van hoogproductief melkvee met een hoge dagelijkse inname van water en gras;

  • - de diergezondheidsproblemen zich bij meerdere veehouders manifesteert, ook daar waar geen sprake is van riooloverstort;

verzoekt de regering in het kader van het actieprogramma Waterkwaliteit en diergezondheid een specifiek deskundigenonderzoek te doen instellen naar de oorzaak van het voorkomen van verhoogde zwavel- en molybdeengehalten in oppervlaktewater en gras, om te beginnen in de Noord-Hollandse veenweidegebieden, en de gevolgen daarvan voor de diergezondheid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Poppe. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (25890).

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! De motie sluit dus aan bij het advies van de commissie-Ouwerkerk om een uitgebreider onderzoek te doen en eveneens bij het advies van een commissie van deskundigen uit 1996, die de problematiek aldaar heeft onderzocht.

De heer Ter Veer (D66):

Mevrouw de voorzitter! Waarom vraag je een debat over een verslag van een algemeen overleg aan? Dat is formeel om de Kamer de gelegenheid te geven om een uitspraak te doen. Je kunt het ook doen op grond van een wat bredere overweging. Dan wil je in een debat hier uiten op welke wijze het gemeen overleg met de regering in het AO is verlopen. Om de laatste reden heeft de fractie van D66 volgaarne ingestemd met het verzoek om hier over dit onderwerp te debatteren. Luisterend naar de gedachtewisseling, is bij ons de indruk ontstaan dat het kwartje bij beide staatssecretarissen nog niet is gevallen. Het gaat om een probleem waarmee deze Kamer tijden zeer intensief bezig is geweest. De commissie-Meijer heeft een zeer gedegen rapport uitgebracht. Als wij nu geen actie zouden ondernemen, zou het rapport bijna in de la verdwijnen zonder dat iemand er naar om zou kijken. Ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om te herhalen wat ik toen heb gezegd, namelijk dat het ons niet uitmaakt welke bewindspersoon als eerste aangeeft het probleem te onderkennen en op te zullen treden. Iemand binnen de regering moet zich opwerpen als leading lady op dit dossier. Daarom is het goed dat wij er in de Kamer enige uitspraken over doen, zodat wij de regering daar op die manier aan binden.

Dan heb ik nog een paar korte opmerkingen. Wij willen graag dat de regering erop toeziet dat de individuele gemeenten er via de VNG op worden geattendeerd dat zij de kwestie van aparte individuele riooloverstorten in goed overleg met de betrokken veehouders tot een oplossing kunnen brengen. Wij zouden voorts graag zien dat in ieder geval de altijd lekkende riooloverstorten met voorrang worden aangepakt en dat ook de VNG daarop toeziet. De discussie over de zin of onzin van het op het rioleringsnet aansluiten van het buitengebied, dan wel de vraag of individuele behandelingen van afvalwater nuttig zouden kunnen zijn als alternatief voor het alomvattende plan om alles in de rioleringspijpen te laten verdwijnen, moet veel intensiever worden gevoerd. Wij zouden ten slotte graag zien dat de regering met het IPO overlegt over de vraag of er niet vaker gebruik moet worden gemaakt van de aanwijzingsbevoegdheid in de richting van waterschappen en gemeenten als het gaat om het tekortschieten in het bewaken van de waterkwaliteit, in dit geval op het punt van de riooloverstortvervuiling.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Voorzitter! Ik ga eerst in op de woorden van de heer Ter Veer. Mocht ik of mijn collega – zij spreekt echter voor zichzelf – de indruk hebben gewekt dat het kwartje niet zou zijn gevallen, of dat wij niet zouden zijn doordrongen van de problematiek samenhangend met riooloverstorten, dan bieden wij daarvoor onze excuses aan. In onze gezamenlijke brief naar de Kamer hebben wij een groot aantal toezeggingen gedaan, juist om de problematiek zo snel mogelijk op te lossen. Ik begrijp dat sommigen dit nog te lang vinden duren, maar de problematiek ligt ingewikkeld. Deze moet in samenspel met veel actoren worden opgelost.

Dan de motie van de heer Van Middelkoop c.s. over de voortgangsrapportage. Mijn collega en ik hebben geen problemen met deze motie. In onze gezamenlijke brief, gedateerd 18 augustus jl., staat in de een na laatste zin: 'Het is ons voornemen om u voor de zomer van 1999 te informeren over de voortgang van het actieprogramma Waterkwaliteit en diergezondheid.' Verder staat er dat wij de Kamer ook op de hoogte zullen houden van de problematiek via de jaarlijkse CIW-voortgangsrapportages integraal waterbeheer en Noordzeeaangelegenheden. Mocht de indruk bestaan dat wij dat niet van plan waren, dan klopt die dus niet. De heer Van Middelkoop vraagt ons om de Kamer voor 1 juni 1999 te informeren. De zomer begint op 21 juni, als die tenminste ooit begint hier – daar twijfel ik aan – maar ik doe die toezegging graag. Ik heb er geen problemen mee om de Kamer dan een voortgangsrapportage te sturen over alle actiepunten zoals die door de commissie-Meijer zijn voorgelegd, met uitzondering van de kwestie waar wij in het algemeen overleg al uitgebreid bij hebben stilgestaan. Die heeft betrekking op de inspanningsverplichting versus de resultaatsverplichting met betrekking tot de waterkwaliteit. De inspanningsverplichting is maximaal, maar de gevraagde resultaatsverplichting kan ik niet toezeggen. Hierbij spelen te veel factoren die een waterschap niet kan beïnvloeden. Over de overige zaken uit het actieprogramma zal ik zo resultaatgericht mogelijk rapporteren, met de intentie om de problematiek zo snel mogelijk op te lossen. Mevrouw Faber zal spreken over de commissie-Ouwerkerk.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar toezeggingen. Om misverstanden te voorkomen: dat hebben wij ook beoogd. Wij hebben de motie niet ingediend omdat wij op dat punt geen vertrouwen zouden hebben in het kabinet. Deze staatssecretaris weet echter dat Kamerleden verplichtingen hebben in de richting van de bijzondere commissie. Wij willen de commissie-Meijer, die een hele serie aanbevelingen heeft gedaan, serieus nemen. Voorzover er nog iets nieuws staat in de motie, schuilt dat in de woorden 'concreet en gedetailleerd'. Wij willen echt het complete rapport honoreren. Dat is in de motie neergelegd. Ik begrijp dat de staatssecretaris van plan is op die manier te reageren. Ik voeg daaraan toe dat de Kamer de kans moet krijgen om als het even kan nog voor de zomer te bekijken wat de staatssecretaris en de andere bestuurders ervan hebben gemaakt. Om die reden hebben wij de datum 1 juni 1999 in de motie opgenomen.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Dat zeg ik de heer Van Middelkoop zeer gaarne toe.

Ik kom nu toe aan de motie van de leden Van Middelkoop en Ter Veer over de ontvangstplicht van bagger. In het actieprogramma heb ik toegezegd te onderzoeken bij welke riooloverstorten er risicovolle bagger onder categorie 2 valt. Daarover wordt nu een rapport gemaakt. Daarbij zal bekeken worden hoe op een andere wijze die bagger afgevoerd kan worden, zodat die niet langer vanwege de ontvangstplicht op het land gestort behoeft te worden. Ik hoop dat de indieners er genoegen mee nemen dat ik dit actiepunt integraal overneem en dat ik de Kamer daarover op zo kort mogelijke termijn, in ieder geval voor de zomer, informeer. Het betekent dat wij bij alle riooloverstorten moeten bekijken bij welke rioolstortingen het om bagger gaat met gevaarlijke stoffen. De heer Van Middelkoop wil misschien verdergaan, zodat er überhaupt geen ontvangstplicht meer is voor welke bagger dan ook. Daarbij moet gekeken worden naar de protocollen: meten wij de goede stoffen of slaan wij stoffen in de bagger over die in verband met de drenking van het vee niet goed zijn. In dat geval moeten wij de protocollen veranderen, maar dan moeten wij ook wat anders met die bagger doen. Die wordt dan niet meer via de ontvangstplicht op het land gestort.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Het spijt mij, mevrouw de voorzitter, maar dan begrijpt de staatssecretaris het niet helemaal, of zij wil het misschien niet begrijpen, wat ik mij ook zou kunnen voorstellen. In de motie wordt een heel duidelijke uitspraak gedaan, namelijk dat met alles wat wij nu weten, van boeren in redelijkheid niet meer gevraagd kan worden bagger op hun land te aanvaarden afkomstig uit een door een riooloverstort vervuilde waterbodem. Het is dan echt onvoldoende en doet de staatssecretaris de motie geen recht als zij zegt de Kamer daarover voor de zomer te informeren, omdat er nog heel veel onderzoek gedaan moet worden. Dat verhaal kan niet meer aan de boeren worden gedaan. Vandaar dat ik de staatssecretaris in mijn termijn heb gevraagd ons voor 1 januari 1999 te informeren over hetgeen het overleg heeft opgeleverd. Die datum staat niet in de motie, maar die voeg ik er nu aan toe. De staatssecretaris moet overleggen met de Unie van waterschappen en wie niet al. Dat er zo snel mogelijk een eind komt aan die ontvangstplicht die nog altijd geldt, is de strekking van de motie. Wij vragen haar dat te bevorderen.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Ik zeg de heer Van Middelkoop toe voor 1 januari te overleggen met betrokkenen. Ik stel de Kamer daarvan op de hoogte. Ik maak daarbij de kanttekening dat er gradaties zijn in bagger. Hij krijgt dan inzicht in de manier waarop ik deze problematiek denk op te lossen. Dat overleg over die verplichte baggerstort zal ik voeren. Ik meld dat zo spoedig mogelijk, begin januari, aan de Kamer. Voor die tijd heb ik het overleg gevoerd. De Kamer kan mij daarop dan aanspreken.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Het probleem is nu dat er nog onvoldoende parameters zijn ontwikkeld om voor de betreffende boeren relevant te toetsen. Wij kunnen ons nu niet meer verschuilen achter de opmerking dat daarvoor nog nader onderzoek nodig is. Dat onderzoek moet worden gehouden. Het is best mogelijk dat na verloop van tijd blijkt dat het allemaal wel meevalt. In dat geval keren wij terug naar de oude situatie. Op dit moment moet de ontvangstplicht zo snel mogelijk worden opgeheven.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Ik zal dat punt betrekken bij het overleg. Daarnaast zal ik naar de resultaten van het onderzoek kijken. De Kamer krijgt in januari een antwoord van mij over alle betreffende zaken.

De heer Ter Veer (D66):

Mevrouw de voorzitter! Misschien is het goed dat wij nog een ogenblik stilstaan bij de gradaties van bagger. Het fysieke proces is als volgt. Als er een riooloverstort is, loopt dat water de poldersloot in. Ik neem voor het gemak even aan dat het een rechte poldersloot is, die zich misschien wel uitstrekt over 500 meter of over een kilometer. Dan ligt het in de rede aan te nemen dat vlak bij de overstort de bagger meer vervuild is dan 500 meter verderop. Er moet meer in detail worden omschreven en gedefinieerd tot hoever je in redelijkheid denkt dat die slootvervuiling zich zou kunnen uitstrekken. Daarover moeten in concreto gedetailleerde afspraken worden gemaakt. Het is geen makkelijke opdracht of een makkelijk verzoek. Wij beseffen dat beiden, maar het is wel een heel serieuze zaak.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

De Kamer krijgt, ik heb dat de heer Van Middelkoop al toegezegd, op alle punten voor of kort na 1 januari van mij antwoord. Dan heeft dat overleg plaatsgevonden met de waterschappen.

Naar aanleiding van de motie van de heer Atsma merk ik op dat ik uiteraard wil onderzoeken in hoeverre van Europese structuurgelden gebruik kan worden gemaakt. Ik twijfel enigszins aan de mogelijkheden op dit punt, maar men kan er niettemin van op aan dat ik dit onderzoek zal doen. Ik sta dan ook positief ten opzichte van deze motie.

Staatssecretaris Faber:

Mevrouw de voorzitter! Door de heer Ter Veer is gevraagd om een 'leading lady' in deze zaak. Ik neem aan dat hij zeer tevreden is, want hij heeft er nu niet één, maar twee. Juist daarom hebben wij ook gezamenlijk op 18 augustus het actieprogramma aan de Kamer gezonden. Daarover hebben wij vervolgens een interessant debat gevoerd en is gevraagd om het in sommige gevallen een tandje hoger te doen. Als de heer Ter Veer daarop heeft gedoeld toen hij zei dat het kwartje niet was gevallen, nemen wij graag de handschoen op. De problematiek is immers een zeer serieuze, zoals al is gebleken in de twee rapporten naar aanleiding waarvan het actieprogramma is opgesteld.

In reactie op de inbreng van de heer Van Middelkoop merk ik overigens op dat het actieprogramma niet alleen aan de hand van het rapport-Ouwerkerk en het rapport-Meijer is opgesteld, al gaat het hier om zeer belangrijke rapporten in deze kwestie van waterkwaliteit en diergezondheid. Ook diverse andere rapporten over deze problematiek zijn betrokken geweest bij de opstelling van het actieprogramma. Dat geldt ook voor het door hem genoemde rapport van ID-DLO.

Dan resteert de motie van de heer Poppe, mevrouw de voorzitter. Ook ik kan mij niet aan de indruk onttrekken, die u naar voren bracht terwijl u niet eens bij het algemeen overleg aanwezig was, namelijk dat voor een deel het algemeen overleg nu overgedaan wordt. Ik heb hem in dat debat al toegezegd dat in het brede onderzoek dat door de commissie-Ouwerkerk is voorgesteld naar de relatie tussen de diergezondheid – en dan met name de gezondheid van de koe – en de waterkwaliteit, ook de kwestie van zwavel en molybdeen zal worden meegenomen. In die zin vind ik de motie van de heer Poppe dan ook overbodig.

De heer Poppe (SP):

Het zou prachtig zijn als die motie overbodig is, mevrouw de voorzitter. Ik vraag om een specifiek nader onderzoek door deskundigen naar de door mij genoemde stoffen en heb ook uitgelegd waarom ik dat vraag. De deskundigen zijn er, bijvoorbeeld in Wageningen en Utrecht; dat is dus geen probleem. Als de staatssecretaris dit ook bedoelt, is de motie inderdaad overbodig, maar de staatssecretaris moet dan nu wel zeggen dat er een specifiek deskundigenonderzoek komt naar die twee stoffen in gras en water.

Staatssecretaris Faber:

Dan zouden wij eigenlijk moeten gaan discussiëren over de vraag wat een specifiek deskundigenonderzoek is. In het onderzoek zoals aangekondigd in het actieprogramma, wordt vooral op uw aandringen de kwestie van zwavel en van molybdeen in gras meegenomen. Uiteraard wordt het onderzoek door deskundigen verricht en daarbij zal vanzelf wel blijken of het nodig is dat een deel van het onderzoek nog apart door specifieke deskundigen gedaan moet worden. In ieder geval wordt de kwestie van zwavel en van molybdeen in gras in de onderzoeksopdracht meegenomen. Die toezegging doe ik nu een- en andermaal en ik ben dan ook nog steeds van mening dat de motie overbodig is.

De heer Poppe (SP):

De motie die overbodig zou zijn, wordt dus uitgevoerd. Dank u wel. In dit geval trek ik de motie in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Poppe (25890, nr. 8) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven