Vragen van het lid Bijleveld-Schouten aan de minister van Justitie en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, over het melden van kindermishandeling.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Gisteren stond er een artikel in het AD met als kop 'Arts zwijgt over mishandeling, vertrouwen in kinderbescherming ontbreekt'. Artsen blijken hun vermoedens over fatale kindermishandeling nauwelijks te melden bij de kinderbescherming of vertrouwensartsen. Er is hierover ook gepubliceerd in het Nederlands tijdschrift voor geneeskunde van 14 november jl. Daarin stond dat er 40 kinderen zijn overleden ten gevolge van mishandeling. Wat de CDA-fractie nu zo'n zorgen baart, is dat uit opmerkingen van artsen een algemeen wantrouwen blijkt ten opzichte van de raad voor de kinderbescherming en de bureaus vertrouwensartsen. Artsen schijnen in groten getale niet te melden bij de raad. Ik herinner nog aan het indringende proces rondom het Haagse meisje, dat zich rond het zomerreces heeft afgespeeld. Weliswaar is dat meisje niet mishandeld maar het bleek in ieder geval niet verzorgd te zijn. Bovendien bleken organisaties daarbij naar elkaar te verwijzen. Ik heb een aantal vragen.

Zijn de bewindslieden op de hoogte van de problematiek en kloppen de aantallen waar het over gaat? Delen de minister en de staatssecretaris onze zorgen over de aard van de problematiek?

Mijn fractie heeft vernomen dat er verschillende resultaten zijn in verschillende regio's. In Brabant zou het bijvoorbeeld wat beter gaan dan elders. Is dat zo? Hoe wordt in de wat betere regio's gewerkt?

Voorzitter! Wij vernemen uit het land dat de raad voor de kinderbescherming op de hoogte wordt gebracht, maar niets doet. Daarnaast hebben ook artsen kritiek op het feit dat politie en justitie te weinig ondernemen. Ik begrijp best dat de bewijsvoering vaak moeilijk is in dit soort zaken, maar het is toch zorgelijk. Onderkent de minister van Justitie met name dat laatste punt? Wat wil hij daaraan doen?

Het zal duidelijk zijn dat voor de CDA-fractie het belang van de kinderen vooropstaat. Door slechte communicatie en het niet durven erkennen of herstellen van fouten mogen kinderen niet komen te overlijden.

Staatssecretaris Vliegenthart:

Voorzitter! Ik wil beginnen met tegen mevrouw Bijleveld en de Kamer te zeggen dat het onderzoek dat gisteren in de krant stond, geen nieuw onderzoek is. Dat onderzoek is in 1996 gehouden onder verantwoordelijkheid van prof. Hermans in opdracht van de departementen van VWS en Justitie. Het betrof het functioneren op het terrein van de kindermishandeling alsmede het opzetten van een structuur met betrekking tot meldpunten kindermishandeling om juist de gesignaleerde problemen in de praktijk het hoofd te bieden. Er is dus geen sprake van nieuwe feiten. De commissie-Hermans heeft de afgelopen jaren heel goed werk gedaan en adviezen uitgebracht aan de regering over wat te doen op dat terrein.

Het standpunt naar aanleiding van het advies is dit voorjaar naar de Kamer gestuurd. De Kamer heeft er 107 vragen over gesteld. Een aantal aspecten die mevrouw Bijleveld nu weer aan de orde stelt, is door de regering beantwoord. Ik wil de Kamer dan ook oproepen dat belangwekkende standpunt dat de vorige bewindslieden, mevrouw Terpstra en mevrouw Schmitz, reeds naar de Kamer gestuurd hebben en dat echt een belangrijk element vormt in de ontwikkeling van het beleid op het terrein van de bestrijding van kindermishandeling, goed tot zich te nemen.

Er zullen namelijk de komende tijd een aantal maatregelen getroffen worden om ervoor te zorgen dat aan de in het onderzoek gesignaleerde knelpunten het hoofd geboden wordt. In alle regio's moeten meldpunten kindermishandeling gaan functioneren en zullen de bureaus van vertrouwensartsen omgevormd worden tot meldpunten. Met name de relatie tussen meldpunten kindermishandeling en de raad voor de kinderbescherming zal moeten verbeteren. Dat is een van de problemen waar wij al heel lang mee zitten.

Over de ontwikkelingen ten aanzien van het aantal meldingen kan ik zeggen dat uit recent onderzoek van het Nipo blijkt dat huisartsen in 1997 meer gevallen van kindermishandeling hebben geregistreerd dan in het verleden het geval was. Op dat punt lijkt dus verbetering op te treden.

Voorzitter! Gevraagd is naar de positie van de huisarts en naar de manier waarop deze omgaat met kindermishandeling. Het is van heel groot belang dat de meldpunten kindermishandeling de functie van advies en consultatie hebben voor beroepsgroepen. Als huisartsen ergens mee geconfronteerd worden en niet weten wat zij daarmee aan moeten, bijvoorbeeld omdat zij een heel gezin in hun praktijk hebben en daarmee natuurlijk een vertrouwensrelatie hebben, dan kunnen zij de meldpunten inschakelen voor advies en consultatie over hoe met die situatie om te gaan.

Er zal gewerkt moeten worden aan protocollering om ervoor te zorgen dat deze beroepsgroepen daadwerkelijk kindermishandeling melden. Er zijn al afspraken gemaakt dat in de opleidingen eisen verwerkt moeten zijn met betrekking tot het kunnen signaleren van vermoedens van kindermishandeling en hoe daarmee om te gaan. Zoals wij de Kamer al eerder hebben laten weten, zullen wij de beroepsverenigingen, de wetenschappelijke verenigingen aanschrijven om ervoor te zorgen dat datgene wat formeel allemaal geregeld is, in de praktijk beter functioneert.

Minister Korthals:

Voorzitter! In aanvulling op hetgeen de staatssecretaris heeft gezegd, blijft er nog een vraag over, namelijk in hoeverre politie en justitie wat doen. Mevrouw Bijleveld is overigens begonnen met te zeggen dat over het algemeen gevallen van kindermishandeling niet worden doorgegeven. Het beginpunt is dan ook ervoor te zorgen dat wel doorgegeven wordt dat er wat aan de hand is.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Voorzitter! Ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden.

De opmerking van de staatssecretaris dat de publicatie niet op nieuw onderzoek is gebaseerd, maakt de problematiek op zichzelf des te erger. De insteek van mijn fractie is dat het eigenlijk morgen al niet meer zou moeten gebeuren. De staatssecretaris zegt dan dat wordt gewerkt aan protocollering en dat daar ook met de Kamer over is gesproken. Wanneer komt die protocollering dan en hoe specifiek en actief wil zij haar beleid maken om te bevorderen dat huisartsen kindermishandeling melden? Ik vind het betoog van de staatssecretaris nogal sterk op de toekomst gericht; er wordt gesproken over 'zullen aanschrijven' en er wordt aangegeven dat een aantal dingen 'gedaan zullen worden'. De praktijk blijft echter dat er per jaar 40 kinderen overlijden.

In de meldpunten kindermishandeling zitten grotendeels dezelfde mensen die zich hier ook in organisaties mee bezig hebben gehouden. Het probleem daarbij is dat het vertrouwen in hen ontbreekt. Hoe denkt de staatssecretaris daar wat aan te doen?

Als er niet gemeld wordt, kan de politie niets ondernemen, maar uit de publicatie in het Nederlands tijdschrift voor geneeskunde blijkt dat er bij de artsen ook gebrek aan vertrouwen is in de afhandeling door politie en justitie. Wellicht kan de minister op dat punt nog ingaan.

Gisteren hoorde ik prof. Van Dantzig op de radio, die een prijs kreeg in het kader van de geestelijke gezondheidszorg. Ook hij bracht dit punt van kindermishandeling op en stelde dat er méér zou moeten gebeuren, met name speciale lessen relatievorming in het onderwijs, projecten ouderondersteuning e.d. Ik zal daar graag nog een reactie van de staatssecretaris op krijgen.

Staatssecretaris Vliegenthart:

Voorzitter! Mevrouw Bijleveld heeft natuurlijk volstrekt gelijk als zij zegt dat er een ernstige situatie is als er sprake is van kindermishandeling of kinderen zelfs overlijden ten gevolge van mishandeling. Waar ik op wijs, is dat de publicatie in de krant te maken heeft met een congres van een aantal weken geleden, waar het onderzoek nog eens onder de aandacht is gebracht. Dat onderzoek heeft in 1996 plaatsgevonden, in opdracht van beide ministeries in het kader van het ontwikkelen van het verdere beleid op het terrein van kindermishandeling. De gepresenteerde feiten zijn dus geen nieuwe feiten. Daarmee zijn ze niet minder erg, maar ik heb willen zeggen dat wij op basis daarvan al beleid ontwikkeld hebben. De voorgangers van de heer Korthals en van mij hebben dat gedaan door het regeringsstandpunt dat onder andere gebaseerd is op dat onderzoek aan de Kamer te zenden. Op dit moment worden ook al een aantal maatregelen getroffen om in de toekomst gebeurtenissen zoals die in het verleden hebben plaatsgevonden, te voorkomen. Dat neemt niet weg dat er sprake is van een ernstige situatie, zodat wij al het nodige moeten doen om dit soort gebeurtenissen verder te voorkomen.

Het onderzoek waar in de krant naar wordt verwezen, is aanleiding geweest voor een vervolgonderzoek dat in overleg met prof. Hermans en prof. Voorn wordt opgezet. Daarbij wordt bekeken of er in die specifieke gevallen waarin kindermishandeling leidt tot de dood van kinderen (dus zeer ernstige situaties van mishandeling), bepaalde factoren zijn die ertoe geleid hebben dat de mishandeling niet gesignaleerd is, of dat er weliswaar vermoedens waren, maar er toch niet adequaat mee is omgegaan. Er wordt dus vervolgonderzoek naar gedaan om te bezien hoe wij in de toekomst beter kunnen handelen.

Mevrouw Bijleveld heeft ook gezegd dat er naast het circuit van melden, adviseren, hulp verlenen en het eventueel treffen van justitiële maatregelen ook preventief beleid moet worden gevoerd, onder andere op scholen en ten opzichte van de ouders. De afgelopen jaren zijn een aantal campagnes gevoerd en wij zullen daar ook mee door moeten gaan, om ervoor te zorgen dat het thema bespreekbaar is – dat is een belangrijke voorwaarde – en ook gesignaleerd kan worden. Zo'n tien jaar geleden waren er maar 500 meldingen en nu ongeveer 15.000. Er heeft dus zonder meer een bepaalde ontwikkeling op dit punt plaatsgevonden. Wij gaan ervan uit dat de introductie van de meldpunten, die volgend jaar in alle regio's echt moeten gaan functioneren, een toename van het aantal meldingen tot gevolg zal hebben. Daarom is in het regeerakkoord extra geld uitgetrokken om die meldpunten daarvoor verder toe te rusten.

Minister Korthals:

Mevrouw de voorzitter! Mevrouw Bijleveld wijst erop dat veel artsen geen melding doen aan politie en justitie omdat zij weinig vertrouwen hebben in de afhandeling. Uit het rapport komt ook naar voren dat artsen niet altijd – zeker niet in onzekere situaties – tot melding overgaan met het oog op hun beroepsgeheim. Zij willen natuurlijk ook de vertrouwensrelatie met de ouders in stand houden. Artsen zullen worden voorgelicht over de wijze waarop zij gevallen van kindermishandeling kunnen melden. Vervolgens hebben wij besloten dat er een algemeen meldpunt kindermishandeling moet komen omdat er ook niet altijd een even groot vertrouwen is in de raden voor kinderbescherming. Dat algemene meldpunt zal ertoe bijdragen dat politie en justitie vervolg geven aan een melding. Dit traject is nu in gang gezet en zal in 1999 worden afgerond.

Mevrouw Van Vliet (D66):

Voorzitter! De staatssecretaris gaf aan dat de nieuwe meldpunten volgend jaar operationeel worden. Zal dat in iedere regio het geval zijn? Er is alle reden om tempo te maken.

In het weliswaar enigszins verouderde artikel komt naar voren dat de raden voor de kinderbescherming geen positieve uitstraling hebben. De afgelopen jaren is er een belangrijk kwaliteitsbeleid gevoerd waardoor wij het gevoel hebben dat het stukken beter gaat. Wordt het geen tijd om in de voorlichting over de raden voor de kinderbescherming wat duidelijker hun taken onder de aandacht brengen en op die manier hun imago te verbeteren, ook al moeten ze soms vervelende beslissingen nemen?

Staatssecretaris Vliegenthart:

Voorzitter! Op basis van het standpunt is er een landelijk implementatieplan opgesteld voor de meldpunten kindermishandeling. Alle provincies hebben plannen ingediend bij het departement om tot implementatie van de voorstellen van de commissie-Hermans te komen. Wij zullen de komende weken al die provinciale plannen bekijken. Een landelijke implementatiewerkgroep moet ervoor zorgen dat de ervaringen die in de pilots zijn opgedaan, op een goede manier worden uitgewerkt. Het is de bedoeling dat de meldpunten volgend jaar in alle regio's gaan functioneren.

Minister Korthals:

Voorzitter! Er wordt terecht op gewezen dat de laatste tijd een goede kwaliteitsslag bij de raad voor de kinderbescherming is gemaakt. Het probleem is dat dat nog niet bij iedereen bekend is. Ik weet dat de raden druk doende zijn dat aan de buitenwereld kenbaar te maken. Als dat onvoldoende resultaat heeft, zullen wij er zeker nog een voorlichtingscampagne tegenaan gooien.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter! Een van de aanbevelingen was dat artsen van consultatiebureaus alerter moeten zijn op kindermishandeling. Juist preventie van kindermishandeling is van groot belang. Het probleem is echter dat de consultatiebureaus onder grote financiële druk staan. Erkent de staatssecretaris dit probleem, dat ertoe kan leiden dat kinderen letterlijk kinderen van de rekening worden? Die financiële druk leidt ertoe dat artsen van consultatiebureaus heel weinig tijd hebben voor een bezoek, waardoor zij signalen missen. In veel plaatsen zijn al de preventieve huisbezoeken door artsen van consultatiebureaus afgeschaft. Het lijkt mij dat dit de preventie van kindermishandeling niet ten goede komt.

Staatssecretaris Vliegenthart:

Voor de positie van de consultatiebureaus en de financiële ruimte van de bureaus voor de uitoefening van hun taken, verwijs ik naar het overleg dat wij een paar weken geleden in de Kamer gevoerd hebben. Ik heb de Kamer toen toegezegd dat wij met name onderzoek zullen laten doen naar de vraag of het waar is, zoals mevrouw Kant suggereert, dat consultatiebureaus niet in staat zijn om hun taken met de huidige middelen zorgvuldig uit te voeren. Het mag natuurlijk nooit zo zijn dat mensen uit de betrokken beroepsgroepen, zoals consultatiebureauartsen en huisartsen, die het vermoeden hebben dat er sprake is van kindermishandeling, zich daar niet op concentreren. Zij moeten uitvinden of dat het geval is en eventueel verwijzen naar de meldpunten kindermishandeling, zodat onderzoek kan plaatsvinden. Mensen die het idee hebben dat er iets mis is, hoeven dat niet allemaal zelf uit te zoeken. Daarvoor zijn nu juist de meldpunten in het leven geroepen. Daar moet de informatie terechtkomen, zodat het op een professionele en deskundige wijze verder onderzocht kan worden en de kanalen in werking gesteld worden op het moment dat er daadwerkelijk iets aan de hand is.

De heer Rouvoet (RPF):

Voorzitter! Ik heb de stellige indruk dat een belangrijke oorzaak voor het ontbreken van vertrouwen tussen artsen, hulpverleners en de raad voor de kinderbescherming ook is gelegen in de onduidelijkheid en de onvoorspelbaarheid van de gang van zaken nadat een zaak bij de raad is gemeld. Dit geldt met name het onderzoek naar de juistheid van gegevens. Wij hebben naar aanleiding van de evaluatie daarover een vraag gesteld. De staatssecretaris heeft daar namens het kabinet op geantwoord dat er wel aan waarheidsvinding gedaan moet worden, maar dat de raad geen rechercherende instantie is. Deelt de staatssecretaris mijn opvatting dat het essentieel is voor het herstel van vertrouwen dat zowel de raad als de artsen weten waar zij aan toe zijn? Hoe staat het met de commissie die door het landelijk managementteam van de raad is ingesteld om met een advies over de waarheidsvinding te komen?

Staatssecretaris Vliegenthart:

Voorzitter! Het gaat erom dat meldingen van kindermishandeling op een uniforme wijze afgehandeld worden. In het verleden gebeurde dit niet uniform. Met de introductie van de meldpunten kindermishandeling, de geprotocolleerde werkwijze en de duidelijke relatie tussen het meldpunt, de raad voor de kinderbescherming en de verschillende beroepsgroepen, moet het mogelijk zijn om op een inzichtelijke en heldere wijze om te gaan met vermoedens van kindermishandeling. Zodra deze werkwijze functioneert, zal de onduidelijkheid over de vraag hoe met informatie wordt omgegaan niet meer bestaan. Met de nieuwe structuur voor de meldpunten voor kindermishandeling beogen wij de onduidelijkheid nu juist te beëindigen.

De heer Vos (VVD):

Voorzitter! Ik zou het iets breder willen trekken. De raad voor de kinderbescherming heeft een zeer belangrijke taak, namelijk het geven van adviezen en het nemen van maatregelen het welzijn van de kinderen aangaand. Wij hebben nu vragen gehoord over de relatie tussen artsen en de raad voor de kinderbescherming. Van welke beroepsgroepen en ambtelijke functionarissen verwacht de staatssecretaris en/of de minister dat zij het melden als iets slecht functioneert? De raad kan pas ageren als men voldoende informatie heeft. Hoe moet een rechter optreden? Hoe moet een advocaat optreden? Hoe moeten andere beroepsgroepen die iets vaststellen optreden? Is daar een plicht of is er alleen de wenselijkheid dat er wordt geageerd?

Minister Korthals:

Dat valt niet zo eenvoudig te beantwoorden. Zoals de heer Vos weet, hebben bijvoorbeeld artsen een beroepsgeheim. Je kunt nooit spreken over een plicht. Dat neemt niet weg dat er een algemene wenselijkheid bestaat dat de groepen en organisaties die kennis hebben van het mishandelen van kinderen, daarmee naar buiten kunnen komen op een manier die vertrouwen wekt bij alles en iedereen. Voor de raad voor de kinderbescherming is het wellicht moeilijk om dat in eerste instantie te doen. Daarom hebben wij gekozen voor de constructie van het algemene meldpunt kindermishandeling. Daarmee is het losgetrokken van de raad voor de kinderbescherming. Omdat deze raad in het verleden er moeite mee gehad heeft om deze informatie door te geven, was er misschien wat minder vertrouwen bij de artsen. Wij hopen dat, mede door de bijscholing, deze schroom bij hen wegvalt.

Naar boven