Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragenvan het lid Feenstra aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer a.i., over milieuconvenanten in de Europese Gemeenschap.

De heer Feenstra (PvdA):

Voorzitter! Nederland heeft voor de uitvoering van het NMP-beleid inmiddels meer dan honderd milieuconvenanten opgesteld. Het convenant heeft zich ondertussen ontwikkeld tot een volwaardig instrument dat ook doelmatig en kosteneffectief is. Voor de voortgang van het milieubeleid is het dan ook van belang om het milieuconvenant als volwaardig beleidsinstrument te kunnen blijven hanteren en te kunnen blijven behouden, niet alleen voor de Nederlandse situatie, maar ook voor andere Europese lidstaten, mogelijk zelfs op het niveau van de Europese Gemeenschap zelf. De vraag is echter of dit aanlokkelijke perspectief aanwezig is, dan wel dat het juist bedreigd wordt.

Afgelopen donderdagmorgen heeft de commissie milieubeheer van het Europees Parlement een verslag en een resolutie aangenomen over de milieuconvenanten. In dat verslag en die resolutie staan naast enkele terecht positieve opmerkingen over de toepasbaarheid van milieuconvenanten ook enkele opmerkingen die reeds in dit vroege stadium van de besluitvorming onze gerichte aandacht vragen. De wettelijke kwaliteit en de juridische gevolgen van de convenanten zouden bijvoorbeeld uiterst onduidelijk zijn. Ook lenen de milieuconvenanten zich, overeenkomstig de jurisprudentie van het Europese Hof, er principieel slechts in zeer beperkte mate voor om in richtlijnen op nationaal niveau omgezet te kunnen worden. Bovendien waarborgen de milieuconvenanten volgens de opvatting van het Europese Hof geen doelmatige bescherming van derden. Deze door de milieucommissie overgenomen constateringen zullen op termijn worden uitgewerkt en worden vastgelegd in een richtlijn met criteria voor het vaststellen van milieuconvenanten binnen de Gemeenschap. Volgens ons maakt deze opstelling een tijdig en alert ingrijpen van Nederlandse zijde noodzakelijk. Wij bepleiten een actieve milieudiplomatie. In dat verband stel ik de minister graag de volgende vragen.

1. Is de minister bekend met deze besluitvorming binnen de milieucommissie van het Europees Parlement, met name op die onderdelen die bedreigend kunnen zijn voor de Nederlandse uitvoeringspraktijk van het milieubeleid via convenanten?

2. Hoe beoordeelt de minister deze en andere kritische kanttekeningen van de milieucommissie bij het instrument convenant?

3. Hoeveel convenanten kent Nederland ter uitvoering van Europese verordeningen respectievelijk richtlijnen? Zijn en blijven deze convenanten rechtsgeldig, gelet op de opvattingen en de jurisprudentie van het Europese Hof, als implementatievormen van verordeningen respectievelijk richtlijnen?

4. Is de minister het met ons eens dat in het traject van nu nog slechts een commissieverslag, maar uiteindelijk een richtlijn Nederland nu al actief zijn invloed moet aanwenden om de uitvoering van milieubeleid via convenanten veilig te kunnen stellen?

Gelet op de recente ervaringen met het Securitel-arrest lijkt ons ook de volgende vraag actueel. Er bestaat voor milieuconvenanten voor de lidstaten een kennisgevingsplicht bij de Europese Commissie. Heeft Nederland al zijn milieuconvenanten tijdig en volledig aangemeld?

Minister Dijkstal:

Mijnheer de voorzitter! Ik zal deze vragen beantwoorden binnen het kader dat het kabinet voor zichzelf heeft vastgesteld ten aanzien van convenanten. Ik verwijs naar de aanwijzingen terzake. Een aantal aspecten dat te maken heeft met rechtszekerheid, rechtsgelijkheid, doorzichtigheid enzovoorts, is geregeld in de Nederlandse aanwijzingen voor convenanten.

De eerste vraag kan ik met "ja" beantwoorden. Wij zijn bekend met de besluitvorming in de milieucommissie van het Europees Parlement.

In antwoord op vraag 2 het volgende. Het verslag van de milieucommissie en de resolutie van het Europees Parlement zijn opgesteld naar aanleiding van een mededeling en een aanbeveling van de Europese Commissie inzake het gebruik van convenanten ter uitvoering van Europese regelgeving en convenanten op Europees niveau. Tot nu toe zijn Nederlandse convenanten vooral gericht op de uitvoering van het nationale beleid. Op de Milieuraad van 19 en 20 juni is naar aanleiding hiervan een resolutie aangenomen die het gebruik van convenanten ter implementatie van Europese richtlijnen bevordert. Daarin is ook aandacht besteed aan kwaliteit en reikwijdte van het gebruik van convenanten. Deze resolutie bevat ook waarborgen voor een goed gebruik van convenanten, zoals ook bedoeld in de conceptresolutie van het Europees Parlement. In de toekomst zullen Nederland en, naar verwachting, de andere lidstaten juist meer gebruik kunnen maken van convenanten ter uitvoering van Europese richtlijnen. In bovengenoemde mededeling en aanbeveling van de Europese Commissie van november 1996 zijn criteria geformuleerd voor het gebruik van convenanten ter uitvoering van Europese richtlijnen.

In antwoord op vraag 3 wijs ik erop dat tot nu toe de ruimte voor het gebruik van convenanten ter implementatie van richtlijnen en verordeningen zeer beperkt is, met name door de tot nu toe terughoudende beoordeling van de Commissie van het instrument convenant. Het ontwerpverpakkingenconvenant 2 is een voorbeeld van dit gebruik. Dit convenant zal overigens worden genotificeerd bij de Commissie.

Naar aanleiding van vraag 4 merk ik op dat er, gezien de mededeling van de Commissie van november 1996 en de resolutie van de Raad van vorige week, geen richtlijn met criteria zal worden opgesteld. De mededeling van de Commissie bevat deze criteria namelijk reeds. In komende milieurichtlijnen zal specifiek worden aangegeven welke onderdelen met convenanten kunnen worden geïmplementeerd en welke voorwaarden daaraan moeten worden verbonden. Het aannemen van de resolutie in de Raad is mede een gevolg geweest van de actieve milieudiplomatie van Nederland.

In antwoord op de laatste vraag wijs ik erop dat de milieuconvenanten worden betrokken bij de beoordeling van het Securitel-arrest. Voorzover dit tot problemen mocht leiden, zullen deze onderdeel uitmaken van de verdere afwikkeling van de Securitel-zaak, waarvan de Kamer onlangs op de hoogte is gesteld.

De heer Feenstra (PvdA):

Voorzitter! Ik dank de minister voor de beantwoording. Ik heet hem tevens welkom in dit milieu.

Hij gaf aan te verwachten dat Nederland en de lidstaten meer gebruik zullen kunnen maken van convenanten, maar ook dat de onderhandelingsruimte die de Europese Commissie biedt, beperkt is. Ik wil vooral dit laatste element onderstrepen. Ik roep de regering op om een zeer actieve en offensieve diplomatieke benadering te kiezen en het probleem niet te bagatelliseren. Ik zeg niet dat dit minister dit doet, maar er zijn signalen die erop wijzen dat met name binnen het Europees Parlement op die manier daarover gesproken wordt.

Mij viel daarbij op dat, behalve de passages die ik zojuist genoemd heb, alle andere woordvoerders – uitgezonderd de Nederlandse – erg weinig ruimte lieten om, net zoals Nederland, ervaring met dit instrument op te doen. Het beeld werd geschetst dat convenanten uitsluitend vrijwillig gesloten worden en dat het vrijblijvende afspraken zijn. Voorstellen om dit instrument in de totale mix te behouden, werden bijkans vreugdevol en bijkans terechtwijzend verworpen. Het leek erop dat men rancuneus naar het succesvolle Nederlandse beleid keek.

Voor mij staat voorop dat wij dit instrument moeten handhaven. Ik roep de regering dan ook op om niet af te wachten tot er zich definitief besluitvorming terzake binnen Europa heeft ontwikkeld, maar andere lidstaten ervan te overtuigen dat dit instrument samen met een reeks van andere instrumenten doelmatig en kosteneffectief kan zijn. Wellicht kan Nederland in het kader van de offensieve milieudiplomatie andere lidstaten, andere woordvoerders, andere Europese fracties ervan overtuigen dat dit een buitengewoon waardevol instrument is.

Minister Dijkstal:

De heer Feenstra heeft gelijk als hij zegt dat er bij een aantal lidstaten aanvankelijk zeer schoorvoetend is gereageerd op het instrument van convenanten. Wij weten ook dat een aantal noordelijke staten het gevoel heeft dat andere staten die het instrument van convenanten hanteren te gemakkelijk onder hun verplichtingen uitkomen. Andere staten vinden weer dat het instrument te weinig rechtszekerheid biedt. De convenanten die in Nederland worden gehanteerd en de criteria die nu ook op het Europese niveau zijn geformuleerd, bieden onzes inziens voldoende waarborgen om het convenant als een volwaardig instrument naast andere instrumenten te beschouwen. Wij willen dan ook graag ingaan op de uitnodiging van de heer Feenstra om dat aan anderen die daar wellicht over twijfelen, duidelijk te maken. Het is misschien wel van belang om nog eens te accentueren dat er naar ons gevoel sprake is van een doorbraak, omdat de gehele Milieuraad onlangs de mogelijkheid van dit instrument onder ogen heeft willen zien en heeft willen aanvaarden. Het tij lijkt gekeerd te zijn, maar nu wordt het zaak om het instrument dan ook daadwerkelijk toegepast te zien in de diverse lidstaten, zoals straks zal zijn geïndiceerd in de richtlijn van de Commissie.

Naar boven