Vragen van het lid M.B. Vos aan de staatssecretaris van Economische Zaken, over het standpunt van de Nederlandse regering inzake het agenderen van arbeidsnormen op de WTO-vergadering, die eind dit jaar in Singapore zal plaatsvinden.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Vorige week zagen wij beelden van jonge Pakistaanse kinderen vanaf een jaar of 8, die in kleine, zweterige kamertjes lange dagen maken om de officiële ballen te maken voor het aanstaande Europese voetbalkampioenschap. Daarmee werd het vraagstuk van de kinderarbeid weer eens heel indringend onder onze aandacht gebracht. Dit vraagstuk is natuurlijk een onderdeel van een bredere discussie over de fundamentele arbeidsnormen en handel. Mijn fractie doet serieuze pogingen om het beleid van de regering op dit punt te volgen, maar het is nogal een scherp zigzagbeleid en wij raken het spoor bijster. Daarom hopen wij vandaag opheldering te krijgen van de staatssecretaris. Volgens de laatste berichten zou de Nederlandse regering namelijk de bepalingen tegen kinderarbeid niet willen opnemen in de regelgeving voor de internationale handel, terwijl de staatssecretaris enkele weken eerder op kamervragen van GroenLinks had ontkend dat dit het regeringsstandpunt zou zijn. Met "de laatste berichten" doel ik op NRC Handelsblad van 22 mei jl. Daarom wil ik de staatssecretaris een aantal vragen stellen.

1. Is Nederland er nu voor of tegen dat de fundamentele arbeidsnormen aan de orde komen op de ministeriële vergadering van de WTO, die eind dit jaar in Singapore wordt gehouden?

2. Hoe verhoudt dit standpunt zich tot de eerdere stellingname, verwoord door minister Melkert, dat ook in WTO-kader de nodige aandacht moet worden geschonken aan landen die dergelijke normen stelselmatig overtreden?

3. Wat is de reactie van de staatssecretaris op het recente SER-rapport dat stelt dat sociale minimumnormen kunnen worden aangemerkt als een legitiem onderwerp van zorg voor de WTO?

Tot slot: zal Nederland steun geven aan het pleidooi van de Europese Commissie om in WTO-verband een werkgroep op te richten waarin het vraagstuk van de verhouding tussen internationale arbeid en arbeidsnormen onderzocht zou moeten worden?

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Voorzitter! Allereerst: het regeringsstandpunt over de WTO-agenda en het op die agenda zetten van het onderwerp arbeidsnormen is er nog niet. Wij hebben afgesproken dat er ter voorbereiding van de WTO-agenda nog besprekingen zullen plaatsvinden, overigens ook in de commissie voor Economische Zaken. Er is ook afgesproken dat wij een OESO-onderzoek naar deze kwestie zullen afwachten. De discussie over dit onderwerp is natuurlijk al heel lang aan de gang, niet alleen afgelopen week, maar ook in de maanden daarvoor. Ik denk bijvoorbeeld aan de SER-bespreking die de heer Melkert en ik hebben gehad naar aanleiding van het door mevrouw Vos genoemde rapport.

Op de agenda van de Singaporeconferentie van de WTO zal onder de noemer "overige onderwerpen" of "onderwerpen die nog aan de orde moeten komen" ongetwijfeld over dit onderwerp worden gesproken. Waar ik naar aanleiding van de OESO-vergadering van de afgelopen week op geduid heb, was het volgende: terwijl het OESO-rapport waar wij naar gevraagd hadden, nog maar net klaar was – het werd op die bijeenkomst uitgereikt – werden in de lunchpauze van de betreffende OESO-vergadering al voorstellen gedaan om dit agendapunt op de WTO-agenda te plaatsen, niet in het kader van de bespreking van de onderwerpen die nog aan de orde moesten komen, maar duidelijk geagendeerd als apart punt. Aangezien wij over dit onderwerp nog beraad hebben en de vraag nog aan de orde is of dit onderwerp zich leent voor een behandeling in de WTO op de wijze zoals in de OESO-vergadering werd voorgesteld, heb ik een reactie gegeven.

Voorzitter! Ik kom over de inhoudelijke kant te spreken. Zowel in de discussie in de SER als in die in andere gremia heb ik aangegeven dat ik het evenals mevrouw Vos eens ben met de stelling dat kinderarbeid moet worden uitgebannen, zeker daar waar sprake is van onvrijwillige kinderarbeid. De vraag is op welke wijze dit het beste kan worden gerealiseerd. Het snelle antwoord van een aantal landen – het zijn de landen die tijdens de OESO-bespreking nagenoeg zonder lezing van het OESO-rapport tot de conclusie kwamen dat het snel moest worden geagendeerd – riekt sterk naar protectionisme. Uit het OESO-rapport en andere stukken blijkt dat voor een ontwikkeling van een sociaal beleid er enige vorm van economische groei noodzakelijk is. Juist de Wereldhandelsorganisatie – nog maar net ontstaan – heeft zich tot doel gesteld om via tariefverlaging en afschaffing van barrières de zich ontwikkelende landen eindelijk toegang te geven tot de wereldhandel die noodzakelijk is voor de economische groei. Ik vind het erg voorbarig en erg onvoorzichtig om in een fase waarin die entree voor deze zich ontwikkelende landen nog niet optimaal is – sterker nog: een aantal zich ontwikkelende landen is nog geen lid van de WTO; er moet nog een begin van liberalisering worden gemaakt (multivezelakkoord) – de discussie over dit moeilijke onderwerp te starten, juist met grotere barrières voor die ontwikkelingslanden. Ik heb in mijn benadering ten aanzien van dit onderwerp overigens niet alleen een negatieve houding ingenomen met betrekking tot het te vroeg agenderen op de WTO-agenda. Ik denk dan aan het risico van sancties. Ik heb ook gesproken over een alternatieve aanpak. Een van de alternatieven betreft een goede discussie tussen de WTO en ILO over de aanpak. Ik heb dat ook in de OESO-vergadering uitgesproken en als zodanig positief ondersteund. Het geldt ook voor een aantal andere initiatieven, zoals het hanteren van positieve preferenties. Dit hoort niet op de WTO-agenda als zodanig thuis, maar kan wel worden gehanteerd onder goedkeuring van de WTO.

De voorzitter:

Uw tijd is om.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Ik heb over nog veel meer gesproken.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoord. Ik begrijp dat zij de berichtgeving over de OESO-bijeenkomst zodanig uitlegt dat zij het vraagstuk niet overhaast wil agenderen. Wat gaat de inzet worden van de Nederlandse regering? Hoezo te vroeg agenderen? Het is toch een onderwerp dat al vele jaren bekend is en waarover is gerapporteerd. Het moet toch ook bij de staatssecretaris tot grote zorgen leiden. De Nederlandse regering heeft daarover al eerder uitspraken gedaan. Kan de staatssecretaris argumenteren waarom de bijeenkomst in Singapore niet geschikt is om dit onderwerp op de agenda te zetten, in welke vorm dan ook? Is zij bereid dat te ondersteunen?

Ik wil een meer duidelijk antwoord hebben over de precieze opstelling. De staatssecretaris heeft gezegd, dat te snel verbieden van kinderarbeid naar protectionisme riekt. Het is de vraag wat de staatssecretaris wel wil op dit punt. Is zij bereid om zich in te zetten om randvoorwaarden aan kinderarbeid te verbinden? Wil zij zich in internationaal verband, onder andere straks in WTO-verband, daarvoor sterk maken? Wil zij uitspraken, zoals in het SER-rapport zijn vastgelegd, ondersteunen?

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Voorzitter! Mevrouw Vos stelde over het agenderen – in welke vorm dan ook – de hamvraag. Daar zit namelijk mijn probleem. Wanneer zo'n onderwerp wordt geagendeerd, zeker waar het gaat om de Wereldhandelsorganisatie en een conferentie zoals die in Singapore wordt gehouden, moet je er zeker van zijn waarom het op de agenda wordt geplaatst.

Mevrouw Vos vroeg naar mijn inzet. De opening voor de zich ontwikkelende landen is in dit stadium nog niet gerealiseerd. Pogingen hiertoe moeten worden uitgebreid om deze landen kans op enige groei te geven die kan leiden tot verbeterde omstandigheden. Men moet niet in eerste instantie over sancties spreken. Ik ben het eens met mevrouw Vos die opmerkte dat deze discussie al jaren gevoerd wordt, maar in verband met de WTO speelt ze echter pas enige jaren een rol. Onlangs is het verdrag geratificeerd.

Zij vroeg mij om maatregelen te steunen, zoals een dialoog tussen de ILO en de WTO en voorstellen van de SER en de OESO. Mijn antwoord is volmondig ja. Ik zal ze in de discussies steunen. De stap naar sancties op dit moment betekent echter – en dit klinkt cynisch en wrang in dit verband – dat we het kind met het badwater weggooien.

Mevrouw Verspaget (PvdA):

Voorzitter! De fractie van de PvdA heeft gisteren via schriftelijke vragen aan de staatssecretaris en andere vertegenwoordigers van de regering gevraagd om een gesprek te voeren met de ondernemingen die hier de spullen die met kinderarbeid zijn gemaakt voor de wereldkampioenschappen voetbal importeren. In onze ogen is namelijk sprake van een ketenaansprakelijkheid. Dat wil zeggen dat degenen die importeren medeverantwoordelijk zijn voor de wijze waarop de produktie van die spullen in de ontwikkelingslanden plaatsvindt. Ik hoop dat de staatssecretaris daarin bewilligt.

Wij moeten constateren dat er internationaal steeds meer samenhang ontstaat tussen allerlei regels die bijvoorbeeld binnen de VN en de ILO worden afgesproken. Het is verstandig om binnen de WTO samen te werken met deze internationale organen om te proberen de internationale verdragen zo goed mogelijk te laten naleven. Ik verzoek de staatssecretaris of zij in die zin de oprichting van een werkgroep die zich bezighoudt met sociale clausules, wil bezien, zodat in internationaal verband met medewerking van al deze organen, inclusief de UNCTAD, aan een verbetering van de situatie waarin kinderen verkeren die arbeid moeten verrichten, wordt gewerkt.

De voorzitter:

Uw spreektijd is royaal om!

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Voorzitter! Mevrouw Verspaget wees op een mogelijke dialoog met het bedrijfsleven over de omstandigheden in zich ontwikkelende landen. Ik vind dit een goede benadering en ik wil bekijken of ik hier uitwerking aan kan geven. Haar vraag over besprekingen en samenwerking in internationaal verband kan ik positief beantwoorden. Ik wil met name een kanttekening maken bij de relatie met sociale clausules. Ik wil graag dat deze discussie wordt gevoerd sámen en niet óver de zich ontwikkelende landen. Het is zeker dat we die discussie niet moeten beginnen met sancties en clausules. We moeten beginnen met de vraag hoe tezamen de situatie kan worden verbeterd.

Naar boven