Vragen van het lid Stellingwerf aan staatssecretaris Nuis van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, over uitspraken van de minister van Binnenlandse Zaken, gedaan in Vrij Nederland (22 mei jl.) over de toekomst van het omroepbestel.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! Dankzij een interview in Vrij Nederland zijn wij geïnformeerd over de sterke kanten van minister Dijkstal. Naar eigen zeggen zijn die: openheid, nuchterheid en een zakelijke instelling. Zijn zwakke kant, ook weer volgens eigen zeggen, is dat hij te snel reageert. In een vlaag van zelfreflectie erkent minister Dijkstal in genoemd interview wel dat hij ook moet leren dat goed communiceren zonder dat je boodschap deugt, geen zin heeft. In strijd met die belijdenis beweerde de minister vervolgens dat de ontzuiling van het onderwijs zich de goede kant op beweegt en dat de omroepen ook nog ontzuild moeten worden.

Wij vragen de staatssecretaris – en in hem uiteraard het kabinet – of minister Dijkstal hier een vorm van zijn kenmerkende openheid heeft betracht of dat hij gewoon te snel heeft gereageerd. Wat vindt de staatssecretaris van het "advies-Dijkstal" dat de publieke omroep niets meer met in de samenleving wortelende omroeporganisaties te maken zou moeten hebben?

Ik vraag dit met name in het licht van uitspraken van de staatssecretaris zelf. Vorig jaar zei hij namelijk in Hoogeveen: vaak wordt verwezen naar de BBC als ideale vorm van ons nationale publieke bestel. Dat klinkt verleidelijk, maar wat niet vermeld wordt, is dat de BBC ook een grote zwakte kent als het gaat om de worteling in de samenleving. Verder zei hij: wij moeten daarbij verliezen wat wij voor hebben op de al te gemakkelijk geïdealiseerde BBC; de binding die de verschillende omroepen weten vast te leggen tussen het omroepbestel en groepen in de samenleving, de pluriformiteit en de toegankelijkheid van ons bestel. Tot zover de heer Nuis.

Dreigt naar de mening van de staatssecretaris met de introductie van het begrip "ontzuiling" de discussie niet met een volstrekt verkeerd en achterhaald dilemma te worden geconfronteerd? Gaat het niet veel meer om de vraag op welke wijze de aanwezige culturele verscheidenheid en worteling in de samenleving in het toekomstige bestel kunnen worden gekoesterd en realistisch vorm kunnen worden gegeven?

Acht de staatssecretaris het denkbaar dat de suggestie van minister Dijkstal, namelijk dat de samenwerking tussen VPRO en VARA door de overheid kan worden ondersteund, terwijl de andere omroeporganisaties niet meer op die steun kunnen rekenen, bewaarheid wordt?

Staatssecretaris Nuis:

Voorzitter! Zoals de Kamer weet, buigt de door het kabinet ingestelde commissie-Ververs zich dagelijks over de toekomst van de publieke omroep na het jaar 2000. Het is het voornemen van het kabinet om wanneer het advies van deze commissie bekend is, met grote voortvarendheid de Kamer een standpunt voor te leggen inzake de ontwikkelingen van het publieke omroepbestel na 2000. De heer Dijkstal heeft, zoals hij ook zelf in het interview in Vrij Nederland heeft gezegd, geen kabinetsstandpunt weergegeven maar een politieke opvatting, die overigens op tal van onderdelen niet geheel nieuw was. Afgezien van de vraag of dit een kwestie van openheid of snelheid was, lijkt het mij dat ik als de eerstverantwoordelijke bewindspersoon voor het uitbrengen van een kabinetsstandpunt mij van een dergelijke "snelheid" moet onthouden, ook bij de beantwoording van deze vragen.

De geachte vragensteller heeft mij geconfronteerd met een citaat van mijzelf inzake de vraag of de BBC het ideaal is. Ik ben en blijf van mening dat een slagvaardige en als een eenheid optredende publieke omroep van groot belang is. Maar daarnaast moet er historisch gezien en in de toekomst wel degelijk aandacht zijn voor de problematiek van de pluriformiteit in het omroepbestel en de legitimering daarvan in de samenleving. Over de wijze waarop dat vorm moet krijgen, aan de ene kant de noodzaak van eenheid en slagvaardigheid en aan de andere kant die van pluriformiteit, buigt zich de commissie-Ververs. Daarover zullen wij in de nabije toekomst verder met elkaar spreken.

De derde vraag gaat over een typische detailkwestie: hoe moet het toekomstige omroepbestel er dan uitzien en bestaat daarin interne differentiatie of niet? Daarover wacht ik nou zo graag het advies van de commissie-Ververs af.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! Aan de ene kant ben ik blij met de opmerkingen van de staatssecretaris over de pluriformiteit en de worteling in de samenleving en met zijn opmerking dat hij daaraan wenst vast te houden. Dat is een goede zaak. Aan de andere kant meldt de staatssecretaris dat een persoonlijke politieke opvatting is weergegeven. Acht de staatssecretaris de werkwijze die bij dit probleem tentoon is gespreid, wel wenselijk?

Tot slot wil ik nog een vraag stellen aan de fractie van de PvdA en aan de fractie van de VVD.

In een van de schriftelijke vragen aan de minister-president vragen mevrouw Van Nieuwenhoven en mevrouw Van Zuijlen of minister Dijkstal ver voor de kabinetstroepen uitloopt. Moet ik uit deze vraag afleiden dat de PvdA-fractie alleen een verschil in snelheid constateert tussen de minister en het kabinet, maar dat de richting die de heer Dijkstal is ingegaan, volgens de PvdA-fractie de juiste is?

De volgende vraag stel ik aan de heer Kamp van de VVD. Gisteren heeft hij voor Radio 1 nogal wat liberale opvattingen geventileerd. Ik zou haast zeggen: harde liberale opvattingen. Hoe moeten wij die nu bezien in het licht van de opvatting van de heer Bolkestein, die gisteren is gepubliceerd, namelijk dat de grotere rol van de overheid op de mediamarkt noodzakelijk is?

Staatssecretaris Nuis:

Voorzitter! Het is niet goed mogelijk om over een onderwerp dat velen zo indringend bezighoudt, een totale politieke radiostilte te betrachten zolang een commissie op dat gebied aan het werk is. Dat kan ik van niemand vragen, dat vraag ik zelfs van mijn collega's niet. Ik wil wel in het midden van de Kamer leggen, dat het verstandig is als wij allen terughoudendheid betrachten bij het doen van uitspraken waarvan wij zeker weten dat wij daarover een grondige discussie met elkaar willen voeren na ommekomst van het advies en het regeringsstandpunt.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

In tegenstelling tot minister Dijkstal hebben wij niet bedoeld via onze schriftelijke vragen vooruit te lopen op de inhoud. Wij wachten in alle rust het advies van de commissie-Ververs en het standpunt van het kabinet daarover af.

De heer Kamp (VVD):

Voorzitter! De heer Bolkestein heeft zich in een andere functie uitgelaten over ongewenste machtsconcentraties. Ongewenste machtsconcentraties zijn voor heel Europa van belang. Daarover ging zijn opmerking. Specifiek voor Nederland is aan de orde dat wij hier een mededingingswetgeving hebben die ervoor kan zorgen dat wij daarmee niet worden geconfronteerd, ook niet als het gaat om de media.

De heer Beinema (CDA):

Voorzitter! Ik wil de staatssecretaris graag twee aanvullende vragen stellen die kwesties van stijl betreffen.

Hij heeft vorige week woensdag gereageerd op de uitlatingen van minister Dijkstal voor Radio 1 en toen onder meer gezegd: "dat weerhoudt mij ervan om op dit moment de vrijheid te nemen die de heer Dijkstal wel meent te hebben". Mag ik het werkwoord "menen" hier zien als een soort hulpwerkwoord van modaliteit, waarmee de staatssecretaris aangeeft dat hij zich volstrekt distantieert van de weergegeven mening? Mag ik dat zo interpreteren?

Over de uitlatingen van de minister in hetzelfde gesprek voor Radio 1 heeft de staatssecretaris gezegd: "dat is niet het allerfraaiste wat je kunt doen op zo'n moment". Mag ik dat zo interpreteren dat het allerfraaiste een fraai voorbeeld is van de stijlfiguur die wij ook in Nederland "understatement" noemen?

Staatssecretaris Nuis:

Nu ik mij zo geciteerd hoor door de heer Beinema, komt het mij voor dat ik in de allereerste reactie die ik à l'impromptu moest geven, de juiste bewoordingen heb gekozen.

Mevrouw De Koning (D66):

De vragen van de heer Beinema waren zo mooi geformuleerd dat ik daar niets aan toe te voegen heb. Ook het antwoord van de staatssecretaris spreekt voor zichzelf. Wel hopen wij vurig dat het rapport van de commissie-Ververs ons inderdaad voor het reces bereikt, want anders is het eigenlijk "koud eten".

De voorzitter:

Ervan uitgaande dat mevrouw De Koning niet beoogde de aanvang van het reces uit stellen, stel ik voor over te gaan naar de volgende vraag.

Naar boven