Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de artikelen 5 en 9 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en in verband daarmede van enige andere artikelen van dit Wetboek (22408).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Schutte (GPV):

Voorzitter! Ik spreek thans mede namens de fractie van de RPF. De naam van een mens is iets heel persoonlijks. Door onze naam zijn wij geen nummers maar herkenbare personen met een bepaalde identiteit. Een naam brengt veelal ook iets tot uitdrukking. De familienaam geeft een indicatie van aanwezige familiebanden. De voornaam zegt vaak iets over de gedachten van onze ouders bij onze geboorte. Zelf beslissen we met onze naaste omgeving over de roepnaam waarmee we bekend willen staan.

Juist omdat een naam zo persoonlijk is, is het goed dat ons naamrecht gekenmerkt wordt door een grote mate van vrijheid, zeker waar het gaat om de voornaam. Toch houdt de overheid zich sedert de dagen van Napoleon uitdrukkelijk bezig met het naamrecht. Een naam is niet alleen iets persoonlijks, ook onze plaats in de samenleving wordt er herkenbaar door. Onze samenleving bestaat niet uit 15 miljoen individuen, die niets met elkaar te maken hebben. In de opbouw van onze samenleving spelen gezinnen en geslachten een belangrijke rol. Dat vormt voor de overheid in haar ordenende taak een belangrijk gegeven.

De wijze waarop namen worden gegeven is in sterke mate bepaald door de cultuur en de traditie in een land. Daar is niets op tegen, integendeel. Het getuigde van weinig cultureel besef toen de Nederlandse regering in 1982 tevergeefs trachtte het naamrecht op de agenda van de werkzaamheden van de Raad van Europa te plaatsen. Cultureel bepaalde gebruiken kunnen slijten, maar de ervaring leert dat opgelegde veranderingen zelden aanslaan. Dat geldt ook ten aanzien van het naamrecht. In vrijwel de hele westerse wereld wordt het als normaal ervaren dat kinderen de geslachtsnaam van de vader krijgen, al dan niet aangevuld met die van de moeder. Ook waar besloten is ouders terzake de keuze te laten verandert deze praktijk maar heel geleidelijk.

Ongetwijfeld heeft dit mede te maken met het in de westerse samenleving breed gedragen idee van de man als hoofd van het gezin. De vraag is dan ook waarom de regering nu met een voorstel komt de wettelijke regeling te veranderen. Is er sprake van reële problemen? Lopen we internationaal volkomen uit de pas? Natuurlijk kunnen zich in de praktijk problemen voordoen. Als een huwelijk stuk gaat zijn er ook problemen rond de naam van de vrouw en de eventuele kinderen. Als kinderen buiten een huwelijksrelatie worden geboren, schieten de normale regels inzake naamgeving tekort. Daarom kent onze wetgeving vanouds specifieke regels voor zulke situaties. Als deze verder moeten worden aangepast is dat bespreekbaar. Maar daarvoor behoeft de hoofdregel bij de naamgeving niet te veranderen.

Het hoofdargument voor zo'n verandering is gelegen in het arrest van de Hoge Raad van 1988, waarin werd uitgesproken dat artikel 26 van het BuPo-verdrag een recht van de ouders waarborgt op een door hen te kiezen achternaam voor hun kinderen. Die keuzemogelijkheid biedt onze huidige wetgeving niet. Daaraan moet dus iets veranderen, waarbij de Hoge Raad er zelf al op wees dat daarvoor tal van oplossingen denkbaar zijn. Het is verbazingwekkend tot wat voor krampachtige discussies en ideeën dit arrest aanleiding heeft gegeven. Terwijl de Hoge Raad alleen het ontbreken van een keuzemogelijkheid voor de ouders laakte, ging de discussie al snel over de vraag hoe een stelsel zou kunnen worden gekozen waaraan elke schijn van discriminatie zou ontbreken. Het kabinet-Lubbers II riep de rechter te hulp, het kabinet-Lubbers III het lot, terwijl het kabinet-Kok vond dat als er dan toch een keuze moest worden gemaakt, de moeder een streepje voor zou moeten krijgen. Positieve discriminatie mag immers soms.

Door deze discussie is de zaak van het naamrecht onnodig gecompliceerd gemaakt en ook te veel gepolitiseerd. De praktijk van ons naamrecht blijkt een constante. Het zijn hoofdzakelijk theoretici die lange beschouwingen schrijven over een ander naamrecht, de doorsneeburger haalt er zijn schouders over op. Wat sommigen echter wel bekritiseren is het ontbreken van elke keuzemogelijkheid voor de ouders. Die kritiek heeft steun van de Hoge Raad gekregen. Aan die kritiek kan op eenvoudige wijze worden tegemoetgekomen zonder alle ouders lastig te vallen met ingewikkelde procedures. Er moet een keuzemogelijkheid worden geboden zonder alle ouders voor een keuzeplicht te stellen.

De oplossing is dan simpel: voeg aan de huidige regelgeving de mogelijkheid toe dat ouders kiezen voor de naam van de moeder. Vanuit de eigen verantwoordelijkheid van de ouders voor de naamgeving van hun kinderen is hier geen bezwaar tegen. Vanuit de publieke verantwoordelijkheid van de overheid verdient deze beperkte ingreep in het bestaande stelsel verre de voorkeur boven het regeringsvoorstel om te kiezen voor de naam van de moeder als de ouders geen overeenstemming weten te bereiken.

De nadruk die de regering legt op de voordelen van de keuze voor de naam van de moeder, gaat ook te veel voorbij aan de hoofdregel dat de ouders zelf beslissen. Een conflict tussen ouders over de naamgeving van hun kinderen staat zo haaks op hun ouderlijke verantwoordelijkheid, dat de overheid aan de oplossing van zo'n eventueel conflict zo weinig mogelijk woorden moet besteden. Ze moet daarop zeker geen wijziging van het stelsel van naamgeving baseren.

Wat betreft het aanbrengen van verdergaande wijzigingen in het naamrecht, wil ik grote terughoudendheid bepleiten. In theorie zijn allerlei regelingen denkbaar, maar de vraag is welke reële belangen er mee gediend zijn. Een reëel belang is in ieder geval dat het stelsel van naamgeving herkenbaar is, ook in de tijd gezien. Daarom zie ik niet in wat voor nut het heeft in artikel 9 te bepalen dat de man de naam van zijn echtgenote mag voeren of aan de zijne mag laten voorafgaan. Is dit nu geen uiting van krampachtig gelijkheidsdenken? Is dit nu echt een noodzakelijk gevolg van de mogelijkheid dat sommige kinderen de naam van de moeder zullen dragen? Weegt dat op tegen de onduidelijkheid over de geslachtsnaam van alle mannen? Deze bezwaren gelden in versterkte mate als man en vrouw beide namen in de door hen gewenste volgorde kunnen voeren. Van een zekere ordenende taak van de overheid blijft dan weinig meer over.

Wanneer moeten de ouders hun keuze nu bekendmaken? Gelukkig is de regering afgestapt van het voorstel dit aan de orde te stellen bij de huwelijkssluiting. De normale gelegenheid lijkt mij te zijn bij de geboorteaangifte. Dat de mogelijkheid geopend wordt het ook daarvoor al te doen, ontmoet geen bezwaar zolang het een mogelijkheid blijft. Ik begrijp echter niet waarom in dat geval een verklaring van een arts moet worden overlegd dat de vrouw zwanger is. Er is toch geen sprake van directe rechtsgevolgen van zo'n verklaring? Die treden toch pas in bij de geboorteaangiften?

Ik zie ook het nut niet in van een wettelijke mogelijkheid, gedurende drie maanden na de geboorte te kiezen voor een andere naam. De ouders hebben voor de geboorte kunnen denken en spreken over zowel de voornaam als de geslachtsnaam. Een woordenwisseling boven de wieg van de kleine lijkt mij niet zo'n goede start van de opvoeding. Bij de aangifte telt het resultaat van het gevoerde overleg. De ouders weten ook dat als zij niet tot een andere keuze komen, de hoofdregel geldt.

Een gevolg van de wetswijziging zal zijn dat een extra akte wordt geïntroduceerd, de akte van naamskeuze. Waarom is deze afzonderlijke akte ook nodig als de keuze wordt bekendgemaakt bij de aangifte? Kan de verklaring dan niet in de geboorteakte worden geïncorporeerd?

Tot slot krijg ik graag een nadere toelichting op het voorstel in de derde nota van wijziging om de naamskeuze ten aanzien van een als levenloos geboren geregistreerd kind alleen voor dat kind te laten gelden. Wat is de zin van deze uitzondering op het wettelijk systeem, in het bijzonder als de mogelijkheid om na de aangifte terug te komen op de naamskeuze uit de wet zou verdwijnen?

We sluiten als het goed is vandaag een jarenlange discussie af. Zo ongeveer alle varianten zijn aan de orde geweest. Het zou goed zijn als we aan het eind kunnen concluderen dat we met een beperkte aanvulling van de wet een beproefd systeem weer bij de tijd hebben gebracht.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Tot op de dag van vandaag krijgt een kind dat tijdens het huwelijk geboren wordt, automatisch de achternaam van de vader. Aan geboorte buiten huwelijk, bij erkenning door de man, zit het rechtsgevolg vastgeknoopt van 's mans achternaam. Ook al geven beide ouders de voorkeur aan de achternaam van de moeder, de wetgever had bepaald dat dit niet mocht. D66 vindt het tijd dat deze overheidsbemoeienis tot redelijke proporties wordt teruggebracht.

In 1988 wees de Hoge Raad een belangrijk arrest: het gebrek aan keuzemogelijkheid voor ouders is in strijd met artikel 26 van het BuPo-verdrag, en mochten ouders het er onderling niet over eens zijn of hun kind de naam van de moeder of de vader moet dragen, dan is het aan de wetgever om een regeling te bedenken. De Hoge Raad vond dat de wetgever een knoop moest doorhakken en in de wet moest vastleggen welk achternaamsysteem in Nederland zou gaan gelden.

Acht jaar later behandelen wij dan eindelijk het wetsvoorstel dat aan de door de Hoge Raad geconstateerde strijdigheid een einde maakt. Het eerste wetsvoorstel bepaalde dat bij gebreke van een keuze het kind de achternaam van de vader zou krijgen. "Niet overtuigend", reageerden onder andere de kamerfracties van de VVD, de Partij van de Arbeid, D66 en GroenLinks in navolging van de Raad van State, die de achternaam van de moeder meer voor de hand vond liggen. Het wetsvoorstel werd daarom aangepast en wij kregen de loting door de ambtenaar van de burgerlijke stand voorgeschoteld, een suggestie van de fractie van het CDA. Deze casinowetgeving, zoals ik het misschien wat oneerbiedig noem, vond bij dezelfde fracties geen warm onthaal. Het paarse kabinet luisterde naar de opvatting van de meerderheid van de Kamer, naar voren gebracht in de stukken, en draaide de boel om: als de ouders onderling niet tot een keuze kunnen komen, bepaalt de wetgever dat het kind de geslachtsnaam van de moeder krijgt.

Enkele maanden geleden, tijdens het debat over de nota Leefvormen, draaide de VVD als een blad aan de boom om en koos na jaren van een consistente lijn plotseling voor de geslachtsnaam van de vader. De meerderheid van de Kamer lijkt nu voor de optie van de vader te kiezen.

Evenals de vorige spreker sta ik even stil bij de betekenis van een achternaam. Waarom is de keuze van de wetgever als een jojo heen en weer gegaan? Shakespeare zei toch al: "What's in a name? That which we call a rose, by any other name would smell as sweet." Vrij vertaald betekent dit: als het beestje maar een naam heeft, het beestje blijft altijd hetzelfde.

In het maatschappelijk verkeer kunnen burgers zich met hun naam veel meer vrijheden veroorloven dan zij doen. Het Burgerlijk Wetboek regelt slechts welke voor- en achternaam men tegenover de overheid moet gebruiken. Napoleon wenste dat louter om administratieve redenen. Om hun afkeer van die overheidsbemoeienis kenbaar te maken, hebben veel burgers vreemde geslachtsnamen uitgekozen, zoals Poepjes en Naaktgeboren. Het staat de burgers volkomen vrij een andere achternaam uit te kiezen en die in het verkeer tussen burgers onderling te voeren, als je hiermee maar niet de indruk wekt iemand anders te zijn of tot diens gezin te behoren, want dan kun je volgens artikel 8 van het Burgerlijk Wetboek onrechtmatig handelen. Zulke verkeersnamen vallen dus buiten het officiële naamrecht. Zo inventariseert prof. Hoefnagels, oud-senator van D66, in Ons Erfdeel van april 1996 dat Hugo Brandt Corstius onder een groot aantal pseudoniemen schrijft, bijvoorbeeld Battus, Piet Grijs, Stoker, drs. G. van Buren. Niemand hoeft zijn eigen geslachtsnaam te gebruiken, maar het zijn vrijwel alleen schrijvers en artiesten die van die vrijheid gebruik maken. Denk aan Willy Alberti. Overigens geldt die vrijheid ook voor voornamen. In deze tijd van Ajaxgekte, waarbij de as van Ajaxfans binnenkort op een stuk van de grasmat uit De Meer kan worden uitgestrooid op de begraafplaats Westgaarde, lijkt het mij aardig een kleine anekdote aan Hoefnagels te ontlenen. Toen een vader ten tijde van het fameuze Ajaxelftal met Cruyff en Keizer zijn kind de voornamen van het hele elftal wilde geven, had de ambtenaar van de burgerlijke stand geen wettelijke middelen om de vader hiervan te weerhouden. Slechts een boze moeder heeft het kind hiervoor kunnen behoeden.

Kortom, de vrijheid van mensen bij het voeren van een naam is groot. Er wordt weinig gebruik van gemaakt. Naar het gevoel van velen is de naam die je voert pas echt wanneer de overheid die erkend en geregistreerd heeft. Wij zijn en blijven een volk van boekhouders. Een bezegeling door de overheid is voor ons gevoel noodzakelijk. Een naam is je gegeven en die heb je je hele leven dan ook mee te dragen. Dat lijkt haast voort te komen uit een wat calvinistische inslag.

In de Verenigde Staten is men veel makkelijker; je kunt bijna onbeperkt van achternaam veranderen als je maar genoeg leges betaalt. Wanneer iemand een nieuwe start in zijn leven wil maken, helpt het zelf kiezen van een naam die je passend vindt. De eigen identiteit wordt blijkbaar in de VS minder als onveranderlijk beschouwd dan hier in Nederland. Een dergelijke ontwikkeling kan ik mij op termijn in Nederland ook wel voorstellen. Doordat ieder een onveranderlijk sofi-nummer heeft, kan niet meer volgehouden worden dat de overheidsadministratie op tilt zou slaan bij het binnen redelijke grenzen wijzigen van de geslachtsnaam. Shakespeare was dus zijn tijd ver vooruit, want de zoete geur van een roos blijft dezelfde, ook al noemen we haar anders.

De heer Schutte (GPV):

Voorzitter! Moet ik hieruit afleiden dat de heer Dittrich er voor zou zijn als de overheid in het vervolg de 15 miljoen Nederlanders vooral onder nummer zal gaan benaderen en niet meer als burger Dittrich of iets dergelijks?

De heer Dittrich (D66):

Nee, dat ook weer niet, maar op termijn zie ik wel een ontwikkeling naar voren komen dat mensen wat makkelijker van achter- en voornaam gaan en willen veranderen, zoals dat in andere landen, bijvoorbeeld de VS, al gebeurt. Maar ik ben er geen voorstander van om de mensen als een nummer te behandelen.

In de richtlijnen tot geslachtsnaamswijziging mag wat D66 betreft best versoepeling worden aangebracht. Wel moet goed in de gaten worden gehouden dat wijziging van de geslachtsnaam niet mag voortkomen uit wraakgevoelens ten aanzien van bijvoorbeeld de gescheiden vader die zijn kinderen niet meer opvoedt. De stichting Dwaze vaders heeft daar terecht op gewezen.

We zouden van veel gevoeligheden af zijn wanneer in de toekomst voor eenieder het adagium zou gelden: het is beter zelf naam te maken dan er een te erven.

Voorzitter! Ik kom nu toe aan de inhoud van het wetsvoorstel. Het grote winstpunt van dit wetsvoorstel is er volgens de fractie van D66 in gelegen dat ouders kunnen kiezen tussen hun geslachtsnamen. Wij ondersteunen dat van harte. Daardoor ligt het eveneens voor de hand dat zeldzame geslachtsnamen voor uitsterven behoed worden. Het leger van de Jansens en de De Vriesen zal waarschijnlijk uitgedund worden!

De regering stelt voor één geslachtsnaam per gezin te hanteren. In artikel 5, lid 7, besluit de wetgever dat de keuze die de ouders voor het eerste kind maken, tevens geldt voor alle andere kinderen. Je kunt je hierbij afvragen of de keuzevrijheid niet wat verder doorgetrokken zou moeten worden. Als beide ouders willen variëren en beide geslachtsnamen willen overdragen, bijvoorbeeld om en om of de jongens de ene naam, de meisjes de andere naam, waarom moet de overheid dat dan verbieden? Pedagogische argumenten in de trant van: het is beter voor de kinderen indien ze dezelfde achternaam hebben, voor hun gevoel erbij te horen, gaan wellicht in zijn algemeenheid op, maar ouders zijn wijs genoeg om zelf in hun eigen gezinssituatie een andere afweging te maken. Er zijn bovendien veel gezinnen waar vanwege scheidingen enzovoorts verschillende achternamen worden gebruikt.

Nu uit de achternaamswijzigingspraktijk die de regering in de stukken naar voren heeft gebracht, blijkt dat er behoefte wordt gevoeld om als gezinseenheid naar buiten te komen door middel van dezelfde geslachtsnaam, laat de fractie van D66 het bij deze opmerkingen. Wij zullen dan ook geen amendement indienen op dit punt. Nogmaals, wij verwachten op termijn een grotere behoefte aan variatie. Tegen die tijd kunnen wij altijd nog de dan bestaande regelingen herzien. Overigens is het wel opvallend dat de regering de eenheid van naam in het gezin zelf aanmerkelijk relativeert door in artikel 9, derde lid, op te nemen dat de gehuwde man de geslachtsnaam van de vrouw voorafgaand aan zijn eigen naam mag gaan voeren. En hierdoor krijg je toch een wat vreemde situatie. Mevrouw A die met mijnheer B getrouwd is, mag zich mevrouw B-A noemen en mijnheer B die met haar is getrouwd, mag zich mijnheer A-B noemen. Waarom dit stuivertje wisselen? D66 vindt het logischer dat ieder der echtelieden die daar behoefte aan heeft, eerst de eigen geslachtsnaam en dan die van de partner voert. Voor het gegroeide gebruik dat in 1970 in de wet werd vastgelegd – namelijk dat de gehuwde vrouw voorafgaand aan haar eigen naam die van haar man voert – hoeft geen wettelijke regeling te worden opgenomen. De vrouw mag dat gewoon blijven doen. Om deze reden heb ik namens de fractie van D66 een amendement ingediend: de zinsnede in artikel 9, eerste lid, "of op de in het verkeer gebruikelijke wijze aan de hare te doen voorafgaan" wordt vervangen door "of die te doen volgen op haar eigen geslachtsnaam". Volgens D66 komt dan een veel logischer systeem in de wet te staan: ieder eerst de eigen geslachtsnaam, desgewenst gevolgd door die van de ander.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Voorzitter! Sluit de heer Dittrich hiermee uit dat je, zoals nu door veel mensen wordt gedaan, eerst de naam van de echtgenoot en vervolgens de eigen naam voert? Ik ben daar overigens geen voorstander van. Maar veel mensen doen dat. Wordt dat met dit amendement uitgesloten?

De heer Dittrich (D66):

Nee, ik heb zojuist gezegd dat er een gebruiksrecht is dat in 1970 in de wet is gekomen. Als je dat uit de wet haalt en vervolgens het logische systeem in de wet invoert, blijft het gebruiksrecht bestaan. Er zijn vrouwen die dit al jaren doen en daarvan niet willen afwijken. Dat is hun goede recht. Zij kunnen dat blijven doen. Mevrouw Van der Burg heeft een amendement ingediend waarin beide systemen in de wet worden opgenomen. Maar dan sluit ik mij aan bij de woorden van de heer Schutte. De overheid moet ook een zekere ordening aanbrengen. Het is te veel van het goede om keuzemogelijkheden in de wet vast te leggen.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Maar u wilt die keuzemogelijkheid ook. U zegt: er is gebruiksrecht, dat moet kunnen. Daarnaast zegt u een ander systeem te willen, namelijk eerst de eigen naam en vervolgens een tweede naam. Het gebruiksrecht, dat gewoon in stand mag blijven, wordt toch onrechtmatig op het moment dat het huwelijk door middel van echtscheiding wordt beëindigd?

De heer Dittrich (D66):

Nee, dat wordt niet onrechtmatig.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Het wordt wel onrechtmatig. De ex-partner die niet wil dat zijn ex-partner zijn naam nog gebruikt, heeft geen enkel recht meer op die naam.

De heer Dittrich (D66):

Nee, want de rest van artikel 9 blijft in stand. Daar staat ook de beschermingsclausule in. Het is dus onjuist om te veronderstellen dat het onrechtmatig wordt.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Maar dat geldt alleen maar voor uw optie en niet voor de gebruiksoptie die, zo begrijp ik uit uw verhaal, in stand mag blijven terwijl die niet meer in de wet is vastgelegd.

De heer Dittrich (D66):

Nee. In artikel 8 wordt ook een zeker gebruik geregeld, namelijk hoe je in het maatschappelijk verkeer een naam mag gebruiken: tenzij je doelbewust inbreuk maakt op het recht van een ander waardoor de indruk zou bestaan dat je tot diens gezin zou behoren. Dit artikel blijft ook bestaan, dus naast het nieuwe artikel dat D66 voorstelt. Die artikelen moet je in combinatie nemen. Als man en vrouw gescheiden zijn en de vrouw de naam van de man blijft voeren, kun je niet zeggen dat zij onrechtmatig handelt. Daarom blijft ook de tekst van artikel 9 verder in stand.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dat begrijp ik niet. Maar ik kom er nog wel op terug. Volgens mij zit er een gat in uw oplossing.

De heer Dittrich (D66):

Nee.

Voorzitter! Dan kom ik bij het tijdstip van geslachtsnaamskeuze. Verschillende momenten zijn denkbaar. Het tijdstip van de huwelijkssluiting dat in de nota Leefvormen naar voren werd gebracht, spreekt D66 niet aan. Misschien willen mensen die trouwen wel helemaal geen kinderen hebben. En twee ouderen die in een verzorgingsflat wonen en die gaan trouwen, moet je die bij de huwelijkssluiting een dergelijke keuze laten maken? Het moment van de geboorteaangifte is een logische keuze. Ook de mogelijkheid ervóór, de overlegging van een zwangerschapsverklaring, is wat D66 betreft juist. De aanstaande ouders kunnen een dergelijke verklaring gezamenlijk bij de burgerlijke stand komen afleggen. Zo is meteen duidelijk dat het hun gezamenlijke keuze is, want de geboorteaangifte zelf wordt vaak door de man gedaan terwijl de vrouw nog aan het bijkomen is van de bevalling. Om de vrouw ter wille te zijn heeft de regering voorgesteld dat de naamskeuze uiterlijk drie maanden na de geboorte mag worden gedaan. Zou je deze mogelijkheid afsnijden, dan worden de ouders, van wie het kind te vroeg wordt geboren, benadeeld. Dus D66 vindt ook dit voorstel van de regering juist.

Voorzitter! Ik wil vervolgens iets zeggen over het vangnetartikel. De meeste ouders zullen onderling wel een afspraak kunnen maken over de vraag welk van hun beider achternamen aan hun kinderen wordt doorgegeven. Komen ze er niet uit, dan is de wetgever aan zet. D66 is blij dat de bemoeienis van de rechter uit het wetsvoorstel is geschreven. Dit soort beslissingen blijft altijd enigszins arbitrair. Het heeft geen zin de rechter met procedures te belasten. Kies je niet, dan kiest de overheid.

D66 vindt de achternaam van de moeder de meest logische optie. Die optie stelt de regering ook voor. Het is aanknopen bij natuurlijk bewijs. We weten immers bijna altijd zeker wie de moeder is. Ook buiten huwelijk geldt de geslachtsnaam van de moeder. De laatste tijd wordt als argument voor het kiezen van de naam van de vader gebruikt dat zulks hem verantwoordelijkheidsbesef bijbrengt. Zonder zijn achternaam zou hij misschien sneller geneigd zijn om zijn plichten te verzaken. Dat hebben wij vaak in kranteartikelen mogen lezen. Deze psychologie van de koude grond spreekt D66 niet aan. Er zijn helaas voorbeelden genoeg van vaders wier kinderen hun achternaam dragen, terwijl die kinderen verder weinig van hun vader merken.

Ook het vetorechtargument, dat steeds maar weer de kop op steekt, spreekt D66 niet aan. De ouder die niet constructief wil overleggen over de keuze en dan via het vangnetartikel zijn achternaam mag doorgeven, moet zich nog maar eens achter het oor krabben en zich afvragen of hij geschikt is voor een duurzame relatie met kinderen. Als je op zo'n onderwerp met je partner al niet tot een redelijke oplossing kunt komen, hoe moet het dan als na goede tijden slechte tijden komen? Het CDA-amendement op dit punt kan dan ook niet op de steun van D66 rekenen.

Voorzitter! Dan wil ik iets zeggen over het punt van de adeldom. Ook wanneer een van beide ouders van adel is, geldt nu het keuzerecht. Dat is al een stap vooruit in vergelijking met het wetsvoorstel uit 1991. Ook binnen de adel horen grondbeginselen als de gelijkwaardigheid van man en vrouw te gelden. Ook voor een dergelijke gemengde relatie geldt artikel 26 van het BuPo-verdrag en de artikelen 1, 2 en 16 van het Vrouwenverdrag.

Eén aspect vraagt nog de aandacht. Volgens lid 10 gaat de adeldom alleen maar over van adellijke vader op kind indien het kind zijn achternaam krijgt. Dit betekent dat de baron die met mevrouw Jansen is getrouwd en haar achternaam kiest, de kinderen niet baron Jansen kan maken. D66 heeft daar begrip voor. Maar de adellijke moeder kan het adeldom niet overdragen. Met andere woorden, de kinderen van de barones die met meneer Jansen is getrouwd, zijn niet van adel, ook al wordt voor haar achternaam gekozen.

Bij de behandeling van de Wet op de adeldom heeft D66 hierop gewezen. Dat standpunt werd toen niet door de andere partijen gedeeld. In september 1993 heeft minister Dales geantwoord dat hierop door de regering wordt teruggekomen bij de behandeling van het naamrecht, maar in de schriftelijke stukken over het naamrecht weigert de regering de vererving via de vrouwelijke lijn te regelen. D66 acht het niet in overeenstemming met de gelijkwaardigheid van man en vrouw, die is neergelegd in de Grondwet, de Algemene wet gelijke behandeling alsmede in verdragen, zoals het BuPo-verdrag en het Vrouwenverdrag, dat adeldom alleen maar via de patriarchale lijn erfbaar is. Juridisch is de kwestie gecompliceerd. De PvdA-fractie voerde in het debat over de Wet op de adeldom aan dat je niet moet moderniseren in een historisch instituut. D66 vindt dat zo'n historisch argument voor grondbeginselen als gelijkwaardigheid van man en vrouw moet wijken. Ik vraag de regering of zij een onderzoek wil doen naar de juridische houdbaarheid van de eigen stellingname op dit punt. D66 zou het resultaat van zo'n onderzoek graag in de Kamer bespreken. Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek, kan een wetsvoorstel worden ingediend om dit manco te repareren.

Ik kom op het overgangsrecht. D66 vindt het redelijk dat er een ruime terugwerkende kracht in de overgangsbepalingen is opgenomen. Immers, in 1988 heeft de Hoge Raad al geoordeeld dat de wet veranderd moest worden. Sindsdien mocht men ervan uitgaan dat de wetgever de benodigde aanpassingen zou aanbrengen. Tot twee jaar na het inwerkingtreden van deze wet kunnen kinderen alsnog de naam van de moeder krijgen, indien het oudste kind dan niet ouder is dan 12 jaar. Dit lijkt D66 een juist voorstel, dat ook tegemoetkomt aan de wensen van veel ouders, die in het verleden beperkt werden in hun keuzerecht. Wij ondersteunen het overgangsrecht dus, zij het dat het wat schimmig in de wet omschreven staat.

Ik rond af. De grote winst van dit wetsvoorstel acht D66 erin gelegen dat de burgers meer keuzevrijheid hebben gekregen. Wat minder overheidsbemoeienis, wat meer marktwerking, ook in het naamrecht, lijkt D66 een goede zaak.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter! Het naamrecht is een onderwerp dat tot ieders verbeelding spreekt. Het gaat iedereen aan en iedereen weet er wel een mening over te ventileren en deze, zo nodig, met verve te verdedigen. Het valt ook niet mee op dit terrein de ander van de onjuistheid van zijn of haar opvattingen te overtuigen. Dat hangt wellicht samen met het emotionele gehalte van de opvattingen. Anderen laten zich niet zozeer door emoties alswel door de historie, het buitenland of bepaalde dogma's leiden. Ieder die daar naarstig naar op zoek gaat, kan wel argumenten ontdekken die hem of haar te stade komen. Bijna zou men geneigd zijn om te verzuchten: zoveel hoofden, zoveel zinnen.

Dit gegeven maakt het er voor de wetgever die op dit terrein iets wil of althans meent te moeten veranderen, niet eenvoudig op. Consensus lijkt niet in het verschiet te liggen. Dit is geen wijsheid achteraf. Dit was te voorzien op het moment dat de wetgever, althans de regering blijk gaf van het voornemen om min of meer fundamentele wijzigingen in het naamrecht aan te brengen.

Waarom dan toch aan dit wetgevingsproject begonnen? Men heeft zich wel beroepen op de uitspraak van de Hoge Raad van 23 september 1988, waarbij strijdigheid werd geconstateerd tussen de Nederlandse wetgeving, met name artikel 5, lid 2, Boek 1, BW, en artikel 26 van het internationale verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Er werd discriminatie van de vrouw ten opzichte van de man geconstateerd wat betreft de naamgeving van kinderen. Het beroep op deze uitspraak als motief voor wetswijziging is in die zin van betrekkelijke waarde, dat reeds ver voor deze uitspraak viel, in 1978, het ministerie van Justitie besloot in te gaan op het verzoek van de toenmalige Nationale adviescommissie emancipatie om een studie te laten verrichten naar de mogelijkheid tot wijziging van de huidige naamwetgeving. Met het noemen van de naam van deze adviescommissie is tevens aangegeven waar de drijvende kracht achter dit wetsvoorstel moet worden gezocht.

Was er nu bij de veranderingsgezinden ook nog maar eenstemmigheid over de gewenste veranderingen. Ook dat is echter allerminst het geval. Gevolg van dit alles is mijns inziens dat de wetgever in het tot nu toe afgelegde traject een weinig vaste koers heeft gevolgd. De ene nota van wijziging is op de andere gevolgd en daarbij ging het bepaald niet om ondergeschikte details. Zelfs wat de hoofdroute betreft werd bij herhaling een andere richting ingeslagen. De grote vraag is of wij er op dit moment aan toe zijn om de juiste beslissing te nemen. Het inmiddels afgelegde traject overziende, kunnen wij vaststellen dat wij gelukkig voor ongelukkige beslissingen behoed zijn.

Het vrijheids- en gelijkheidsdenken dat in het wetsvoorstel, zoals het er nu ligt, onmiskenbaar zijn sporen heeft nagelaten, komt met name tot uitdrukking in de keuzevrijheid die wordt beoogd. De grote vraag is echter wie en vooral hoevelen in ons land echt op die keuzevrijheid zitten te wachten. Er zijn op dat punt wel resultaten van peilingen bekend, maar het is altijd weer de vraag in hoeverre de verrichte onderzoeken een representatief beeld vertonen. Wij zijn er allerminst van overtuigd dat dit het geval is. Bovendien blijkt ook onder degenen die keuzevrijheid voorstaan, allerminst eenstemmigheid te bestaan over de vraag welke keuze dan de voorkeur verdient en hoe het precies moet. Om dat te illustreren, is het misschien wel dienstig het oor te luisteren te leggen bij iemand die er bepaald niet van kan worden verdacht dat zij de emancipatie geen goed hart zou toedragen. Wij doelen op een artikel van mevrouw Pessers in de Volkskrant van 26 september vorig jaar. Haar openingszin luidt als volgt: "Het paarse kabinet is weer eens met een vederlicht gemotiveerd voorstel gekomen dat weliswaar strookt met de tijdgeest, maar juist daardoor op voorhand verdacht is."

Nu ik toch bezig ben, citeer ik een enkele andere passage uit haar bijdrage: "Wanneer de regering het naamrecht wil wijzigen dan had ze toch minstens moeten uitleggen welke veranderingen in de sociale, symbolische en historische betekenis van het systeem van naamgeving wijziging van het naamrecht noodzakelijk maken. Want het schoolmeisjesfeminisme waarmee de regering dit pseudo-progressieve voorstel motiveert, kunnen we niet echt serieus nemen. Temeer niet daar er voldoende redenen zijn om te vrezen dat het voorstel zich tegen vrouwen en kinderen zal keren."

Hiermee komt zij ook naar onze opvatting bij de kern van de zaak. Tegen de achtergrond van het tanend gezag van de vader als een belangrijke oorzaak van de sociale desintegratie poneert zij de volgende stelling: "Het voorstel om het patrilineair naamrecht af te schaffen en te vervangen door een – in beginsel – matrilineair naamrecht, markeert niet de beoogde gelijkheid der seksen, maar de bevrijding van mannen van hun echtelijke en vaderlijke verantwoordelijkheid."

Zij licht deze stelling als volgt toe: "In onze cultuur komt deze individuatie", waarmee bedoeld wordt het binnenleiden van het kind in de buitenwereld, "mede tot stand door het kind de naam van de vader te geven. Het kind weet zich daardoor gebonden aan een ander. De ander aan het kind. De binding van de vader aan het kind dient niet alleen het psychologische, maar ook het sociale belang van het kind."

Voorzitter! Ik heb erover geaarzeld of ik deze citaten zou geven, want ik zou niet op de gedachte zijn gekomen om een en ander zo te verwoorden. Maar het leek mij toch wel goed om ons en elkaar deze spiegel voor te houden. Ik nodig de regering, in casu deze staatssecretaris, uit om op de stellingen en de argumentatie van mevrouw Pessers in te gaan.

Wij kunnen hieraan van onze kant nog toevoegen dat ook de identificatie van een kind gediend is of op z'n minst gediend kan zijn met de naam van de vader. Dat principe geldt vrijwel overal in de wereld en in alle tijden. Dat heeft een goede reden. Immers, bij de geboorte staat vast wie de moeder is. Voor vaststelling van het vaderschap is echter de erkenning door de vader nodig. Die erkenning wordt voor iedereen zichtbaar doordat het kind de naam van de vader krijgt. De vader neemt daarmee een verantwoordelijkheid voor het kind op zich. Dat is in het belang van én moeder én kind.

Hiermee hebben wij de kern van onze opstelling ten opzichte van het wetsvoorstel in feite weergegeven. Bij ons bestaat geen behoefte aan verandering, al hebben wij evenmin behoefte om het van Napoleon afstammende nu twee eeuwen oude stelsel van achternaamgeving sacrosanct te verklaren. Duidelijk zal zijn dat amendementen die erop gericht zijn de instandhouding van de kern van ons huidige stelsel overeind te houden, op onze steun mogen rekenen.

Hetzelfde geldt voor de driemaandentermijn na de geboorte van het eerste kind. Ons zijn geen valide argumenten bekend waarom de tijd vóór de geboorte van het kind niet voldoende zou zijn voor een naamsbepaling. De ouders hebben immers voorafgaand aan de geboorte al meer dan drie maanden de gelegenheid gehad een beslissing te nemen over voor- en achternaam. Ons is ook niet duidelijk waarom op dit punt onderscheid gemaakt wordt tussen voor- en achternaam. Het zal duidelijk zijn dat wij het amendement van mevrouw Soutendijk op dit punt zullen steunen. De beoordeling of er tussen de ouders verschil van mening bestaat over de naamskeuze lijkt in het ontwerp te zijn voorbehouden aan iedere ambtenaar van de burgerlijke stand. Deze zware taak, met verstrekkende gevolgen voor de identiteit van een burger, zou nadere uitwerking verdienen. Daarbij kan worden gedacht aan een gedateerde schriftelijke verklaring, die de uiteenlopende standpunten van de ouders bevat. In ons rechtssysteem wordt uiteindelijk bij rechterlijke uitspraak vastgesteld of sprake is van een geschil en, zo ja, hoe daarin dient te worden beslist. Het ontwerp voorzag aanvankelijk niet in de mogelijkheid dat één of beide ouders tijdelijk of permanent niet in staat zou of zouden zijn om zijn, haar of hun wil omtrent de naamskeuze te bepalen en/of kenbaar te maken. In een dergelijke situatie moest de ambtenaar van de burgerlijke stand bij de aangifte van het kind steeds de naam van de moeder als geslachtsnaam vermelden. Indien de onmacht niet binnen drie maanden is opgeheven, is de voorlopige naamstoekenning vervolgens definitief. In het nader gewijzigde voorstel van wet is in artikel 5, lid 8, een regeling voor dit probleem opgenomen. Daarin is bepaald dat de naamskeuze eenzijdig door de andere ouder plaatsvindt. Wij stellen daarbij de vraag of het maatschappelijk als aanvaardbaar wordt ervaren dat aldus één ouder de geslachtsnaam van het kind bepaalt.

De aanvankelijk voorziene mogelijkheden tot wijziging van de uitgebrachte naamskeuze zijn sterk beperkt. Over het algemeen heeft dat onze instemming. Op één punt leeft echter de vraag of wij niet te ver zijn doorgeschoten in de beperking van de mogelijkheden. Een kind dat op het moment van ontstaan van familierechtelijke betrekkingen met beide ouders de leeftijd van 16 jaar of ouder heeft bereikt, beslist zelf over zijn geslachtsnaam door een verklaring uit te brengen. Ons zijn voor deze ernstige inbreuk op de eenheid van naam binnen het gezin, toch een uitgangspunt van het wetsvoorstel, de argumenten niet duidelijk. Graag een reactie op dit punt.

Over het naamrecht en de adel spreken wij niet opnieuw. De heer Dittrich zei al dat dit nog niet zo lang geleden is gebeurd. Het is en blijft voor ons de vraag of het in alle gevallen rechtvaardig mag heten dat de adeldom slechts op het kind overgaat als het kind de geslachtsnaam van de vader krijgt.

Ten slotte twee vragen over het overgangsrecht. In artikel VI wordt bepaald dat tot twee jaar na inwerkingtreding van de onderhavige wet de geslachtsnaam van kinderen, geboren vóór het tijdstip van inwerkingtreding, kan worden gewijzigd door een gemeenschappelijk verzoek van beide ouders, mits aan een aantal nader omschreven voorwaarden is voldaan. Deze overgangsregel lijkt haaks te staan op een aantal uitgangspunten van wetgeving, zoals de continuïteit van naam, de identiteitswaarborg en de rechtszekerheid. Niet duidelijk wordt gemaakt waarom deze mogelijkheid slechts geldt indien het oudste kind de leeftijd van 10 jaar nog niet heeft bereikt. Deze leeftijdsgrens lijkt willekeurig gekozen.

In de overgangsregeling is geen rekening gehouden met gezinnen waarin kinderen wel en niet zijn erkend, maar wel dezelfde ouders hebben. De op zichzelf sympathieke regeling benadrukt evenwel de positie van kinderen uit gebroken gezinnen, aangezien voor hen naar verwachting hoogst zelden door een gezamenlijke verklaring van hun beide ouders een geslachtsnaamswijziging zal kunnen plaatsvinden. Was dit de bedoeling?

Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn (CDA):

Voorzitter! De gelijke behandeling van mannen en vrouwen, ook in het naamrecht, is een rechtvaardige en logische stap in het proces van gelijkberechtiging van mannen en vrouwen, zoals wij dat in de afgelopen jaren hebben doorgemaakt. De naam speelt een belangrijke rol in onze samenleving. Het brengt iemands identiteit tot uitdrukking. De naam geeft aan bij wie je hoort en waar je bij hoort. Het is een identificatieproces dat ook en wellicht juist in onze huidige maatschappij nog een belangrijke rol speelt, ondanks alle individualistische en anonimiserende tendensen. Ik ben ervan overtuigd dat ook zonder de uitspraak van de Hoge Raad van 23 september 1988 het wetgevingsproces in gang zou zijn gezet. De Hoge Raad legde in de uitspraak van 1988 al de vinger op het moeilijke punt, namelijk: hoe werk je dat onomstreden principe van gelijke behandeling eigenlijk uit? Vragen als "Wanneer laat je mensen kiezen welke achternaam hun kinderen gaan dragen?" en "Wat doe je, indien men geen keuze kan maken?" en "Moeten alle kinderen dezelfde naam dragen?" dienen zich aan en moeten worden opgelost in een wettelijke regeling. Daar kon en wilde de Hoge Raad zich niet aan wagen.

Het wetgevingstraject laat zien dat ook de wetgever heeft geworsteld met de uitwerking van het gelijke-behandelingsprincipe in het naamrecht. Het in november 1991 ingediende wetsvoorstel is door de regering na een eerste discussieronde met de Kamer, het voorlopig verslag, bij eerste nota van wijziging van 12 juli 1993 al ingrijpend bijgesteld. Op het punt van het keuzemoment is een loting geïntroduceerd bij non-keuze door de ouders. De CDA-fractie heeft daarvan gezegd dat het geen schoonheid van een oplossing was, maar dat de gedachten daarnaar uit waren gegaan toen wij zochten naar een oplossing voor het geval men niet uit de patstelling kon komen. Wij zochten naar een systeem dat recht deed aan het principe van gelijke behandeling. Wij hebben toen gekeken naar buitenlandse stelsels. Duitsland was toen net overgegaan tot een systeem van loting. Wij hebben ook gewezen op een systeem zoals dat in het Spaanse naamrecht gold, namelijk een dubbele naam.

Al die suggesties en tussenstappen ten spijt, hebben wij toen geen eindstation kunnen bereiken. Deze regering heeft na de nota naar aanleiding van het eindverslag bij tweede nota van wijziging van 31 oktober 1995 het wetsvoorstel wederom en op een nog ingrijpender wijze gewijzigd. Wederom kiest men voor een ander keuzemoment en voor de naam van de vrouw in plaats van die van de man of loting bij een situatie dat de ouders er zelf niet uit komen. Over deze wijziging zijn wij niet meer in de gelegenheid gesteld schriftelijk van gedachten te wisselen. Ik had het in verband met het scheppen van duidelijkheid over de bedoelingen en afwegingen van de wetgever, zorgvuldiger gevonden als dat wel was gebeurd. Het debat op hoofdlijnen over de notitie Leefvormen bood formeel wel een moment om deze zaken ter discussie te stellen en te verhelderen, maar dat was mijns inziens niet de plaats om in detail opheldering te verschaffen over een aantal nieuwe keuzen.

In het debat over de notitie Leefvormen heeft de Kamer uitgesproken dat men op een tweetal hoofdpunten, het keuzemoment en de voorkeur bij non-keuze voor de naam van de vader, toch een andere richting in wil slaan dan de regering. De reactie van de regering op de aangenomen motie is heel recent, op 28 mei, bij ons binnengekomen. Ik moet zeggen dat ik dat rijkelijk laat vind. Ik vond de reactie van de regering inhoudelijk ook teleurstellend, omdat de regering de parlementaire uitspraak in wezen naast zich neerlegt en het werk vervolgens aan de Kamer overlaat om het nog een keer te doen.

Ik zal nu spreken over een aantal inhoudelijke punten. Allereerst zal ik ingaan op het keuzemoment. De CDA-fractie heeft er steeds voor gepleit te kiezen voor een helder te bepalen keuzemoment. Onze voorkeur gaat uit naar een moment waarover geen misverstanden kunnen rijzen. Zo'n moment is en was in onze ogen het moment van de huwelijkssluiting. Bij het aantekenen van het huwelijk kan de ambtenaar van de burgerlijke stand het aanstaande echtpaar over deze mogelijkheid voorlichten. Die keuze kan dan vervolgens kenbaar gemaakt worden bij de huwelijkssluiting.

De heer Dittrich (D66):

Als twee mensen trouwen die bijvoorbeeld erg op leeftijd zijn, boven de 70 jaar, moet die ambtenaar dat dan ook nog gaan vragen?

Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn (CDA):

U moet even wachten op de rest van mijn inbreng, want ik ga nog een stap verder. Dat was namelijk een momentopname. Wij hebben die afweging betrokken bij onze besluitvorming.

Wij vonden dat een helder moment, waarop een aantal vragen kunnen worden voorgelegd. De keuze kan dan kenbaar worden gemaakt bij de huwelijkssluiting. Gaandeweg het debat zijn wij echter overtuigd geraakt van de nadelen die ook verbonden kunnen zijn aan dit stringente stelsel. Men is er dan soms nog niet aan toe of men komt er nooit aan toe om dat besluit of die afweging te maken. Daarom lijkt het ons wenselijk ruimte te laten om dat keuzemoment te verleggen, vanaf het moment van de huwelijkssluiting tot aan het moment van de geboorteaangifte. Wij zien niet de noodzaak om het keuzemoment te verlengen tot drie maanden na de geboorte, noch zien wij de noodzaak om dat keuzemoment te beperken tot het moment dat het eerste kind zich aandient; de vereiste doktersverklaring uit artikel 5, lid 3. Bovendien kan de beperking van het keuzemoment tot de vrouw een verklaring overlegt dat zij zwanger is, naar ons idee weer tot nieuwe complicaties aanleiding geven. Wat moet er bijvoorbeeld gebeuren als de zwangerschap van de vrouw uiteindelijk niet leidt tot de geboorte van een kind? Is dan de naamskeuze bindend of kan men vervolgens toch weer tot een andere keuze komen?

De heer Dittrich (D66):

Stel nu dat een kind een paar maanden te vroeg wordt geboren. Moeten de ouders dan niet de mogelijkheid hebben om gedurende drie maanden na de geboorte de naam te kiezen?

Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn (CDA):

Vanaf het moment dat men weet dat men in verwachting is, is er ruimschoots voldoende tijd om dat besluit te nemen. Op het moment van aangifte van de geboorte kan men de keuze maken.

De heer Dittrich (D66):

Een kind kan plotseling veel te vroeg geboren worden. De ouders moeten dan in paniek allerlei zaken regelen. Het is dan toch goed dat men drie maanden de tijd heeft om rustig de naam te kiezen? Waarom stelt u zich zo hard op?

Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn (CDA):

Ik vind het onverstandig om na aangifte van de geboorte onzekerheid te laten bestaan over de naam. Bij aangifte moet duidelijkheid worden geboden, hetzij door de keuze van de ouders, hetzij door het systeem waar wij voor kiezen, om dan de naam van de vader te laten gelden.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Wie ondervindt er nu nadeel van die termijn van drie maanden? Toch helemaal niemand?

Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn (CDA):

Ik vind het niet nodig om na aangifte van de geboorte te blijven delibereren over de keuze van de naam. Eens moet er een grens worden getrokken. In die drie maanden kan er ook weer van alles tussen komen. De ouders kunnen zo druk zijn geweest met het kind dat in de couveuse lag, dat zij in de genoemde termijn nog geen besluit hebben kunnen nemen. Ook de termijn van drie maanden lost niets op. De enige oplossing is de mensen voor te houden dat er op het moment van aangifte een keuze moet zijn gemaakt. Als er geen keuze is gemaakt, geldt in ons systeem de naam van de vader.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Het systeem dat in de Scandinavische landen wordt gehanteerd, werkt uitstekend. Er is daar geen enkele reden om daarin wijziging aan te brengen, behalve dat de termijn is teruggebracht van een jaar tot zes maanden.

Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn (CDA):

Toevallig heb ik daarover zondag met een inwoner van Zweden gesproken. Hij vertelde dat het Zweedse systeem niet zo ideaal is als hier wel eens wordt gedacht. Er ontstaat veel verwarring door alle mogelijkheden die het systeem biedt, ook op het terrein van de termijn.

De CDA-fractie heeft een amendement ingediend dat ertoe strekt het keuzemoment aan de ene kant te verruimen en aan de andere kant te beperken. Er hoeft niet gewacht te worden tot de vrouw in verwachting is, maar wij willen niet dat men tot drie maanden na de geboorte van het kind de gelegenheid heeft om de naam te kiezen.

Wat te doen indien de ouders niet tot een keuze kunnen komen? Evenals vele andere fracties heeft ook de CDA-fractie met dit probleem geworsteld. In het wetsvoorstel is men van een voorkeur voor de naam van de vader, via loting, nu bij laatste nota van wijziging uitgekomen bij de naam van de moeder. Voor deze keuze wordt in de motivering gewezen op de eigensoortige band van betrokkenheid tussen moeder en kind. Dat is ontegenzeggelijk waar. Juist het ontbreken van die eigensoortige band met de vader is echter in het verleden mede de reden geweest, het kind de naam van de vader te laten dragen. Mannen zouden zich meer zorgverantwoordelijk voelen voor de kinderen als zij hun naam dragen.

De grondslag voor die traditie vinden wij nog steeds zo waardevol dat wij, alles afwegend, geen reden zien om daar nu van af te wijken. Met het oog daarop heb ik het amendement op stuk nr. 16 ingediend.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Wij kennen de huidige naamgeving al gedurende twee eeuwen. Waarom zorgt de vader dan niet voor 100% voor de kinderen?

Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn (CDA):

Het is een gedeelde verantwoordelijkheid.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Geldt dan 50%? De naam van de vader is kennelijk zo belangrijk omdat daarmee uitdrukking wordt gegeven aan de verplichting dat hij ook voor het kind dient te zorgen. Echter, waarom hebben meestal de vrouwen nog de zorg voor het kind en niet de man? Die naamgeving werkt dus niet zo goed.

Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn (CDA):

Die zorg is meer dan alleen maar de feitelijke zorg. Het is een gedeelde zorg en die gedeelde zorg wordt tot uitdrukking gebracht, aan de ene kant in de betrokkenheid van de vrouw bij de geboorte en aan de andere kant in de naamgeving. Ik vind dat een sympathiek systeem waarvan de waarde in het verleden is gebleken. Ik wil die waarde behouden en ik vind niet dat nu het moment is gekomen om daar afbreuk aan te doen.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Waarop baseert mevrouw Soutendijk dat de naam zo bepalend is? Heeft zij ooit een onderzoek gezien waaruit blijkt dat de naam zo bepalend is voor dat gevoel?

Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn (CDA):

Nee. Het is een systeem dat in het verleden op die basis, met die overwegingen, is gegroeid en ik geef aan dat ik dat een sympathiek systeem vind. Dat is niet met cijfers te staven. Dat is niet met wetenschappelijk onderzoek te staven. Het komt bij de mensen echter over als een sympathiek systeem en daar willen wij graag aan vasthouden.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

De Raad van State zegt op dit punt dat je geen beroep moet doen op de traditie, omdat je in feite tot een ander systeem overgaat en dan ook toekomstgericht moet denken. Vindt mevrouw Soutendijk dat geen argument?

Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn (CDA):

Nee. Ik vind het naamrecht geen breekijzer voor het afdwingen of opleggen van systeemwijzigingen. Ik vind dit bij uitstek een onderwerp dat uit de mensen zelf moet groeien. Daar biedt dit keuzesysteem een mogelijkheid voor. Over 50 jaar of over 25 jaar kunnen de opvattingen bijvoorbeeld zodanig bijgebogen zijn, dat je ook een ander systeem met recht en reden kunt verdedigen. Ik vind niet dat je het naamrecht moet gebruiken als een breekijzer, om een emancipatieproces mee te onderbouwen, te ondersteunen of zelfs af te dwingen. Daar is mij dat onderwerp en daar zijn mij de mensen waar het over gaat, te heilig voor.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik kom er zo nog wel op terug. Het argument van de Raad van State hoor ik mevrouw Soutendijk niet meer noemen.

Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn (CDA):

Nee, ik vind het ook geen doorslaggevend argument.

Door deze verandering teweeg te brengen, wordt geen gelijke behandeling van wettige en onwettige kinderen bereikt. Dat realiseer ik mij heel goed. Een kind dat buiten het huwelijk wordt geboren, ontvangt immers bij de geboorte in principe wel de naam van de moeder. Dat is een argument dat in te brengen is tegen mijn amendement. Er is de CDA-fractie echter veel aan gelegen het onderscheid wettig en onwettig kind op te heffen. Toch vinden wij de situatie van een kind dat binnen het huwelijk wordt geboren zo verschillend van die van een kind dat buiten het huwelijk wordt geboren, dat een onderscheid in naamgeving ons gerechtvaardigd voorkomt.

De CDA-fractie is het eens met het voorstel om de keuzemogelijkheid te beperken tot een eenmalige keuze. Alle kinderen dragen na die keuze dezelfde familienaam. De naam – ik heb het al eerder gezegd – heeft als waarde dat hij de identiteit tot uitdrukking brengt en aangeeft dat men ergens bij hoort. Je bent iemands broer, je bent iemands zuster, je bent de dochter van die of die. Bovendien – en dat is ook niet onbelangrijk – speelt de naam in ons administratieve verkeer een wezenlijke rol. Mensen moeten om allerlei redenen vindbaar zijn.

De rechterlijke tussenkomst is uit het oorspronkelijke wetsvoorstel geschrapt. Terecht, zou ik zeggen. Want zonder heldere toetsingscriteria zou hier niet meer dan een verkapte loterij aan de orde geweest zijn. Wij moeten de rechterlijke macht niet opzadelen met een onmogelijke opdracht.

Gebleven is wel de mogelijkheid om bij meerderjarigheid de naam alsnog te wijzigen. Ik begrijp dat dit te zijner tijd in de richtlijnen voor de naamswijziging komt te staan. Niet duidelijk is mij geworden, wat hiervoor te zijner tijd de grond zal zijn. Zal ieder verzoek worden ingewilligd, of is hiervoor een motivering vereist? Heb ik goed begrepen dat deze mogelijkheid maar een eenmalige wijziging inhoudt?

In het voorstel krijgt de man in de toekomst het recht de naam van de vrouw toe te voegen of vooraf te laten gaan aan zijn eigen naam. Ik moet constateren dat de regeling nu voldoet aan het principe van gelijke behandeling, maar ik veronderstel dat er bijzonder weinig behoefte aan deze regeling bestaat. De diverse moties op dit punt lijken mij de zaak niet verder te vereenvoudigen. Ik heb daar dus geen behoefte aan.

Dan kom ik op de adel en het naamrecht. De adel was bij het eerste voorstel uitgezonderd van de naamskeuze. Hij heeft dit recht van naamskeuze bij tweede nota van wijziging wel gekregen met de restrictie dat in situaties waarin het kind de naam van de vader niet krijgt, de adellijke titel niet overgaat. Het lijkt mij dat daarmee het probleem waar wij de afgelopen tijd en bij de behandeling van de Wet op de adeldom mee zijn geconfronteerd, niet is opgelost. Dat probleem zit in het geval waarin ervoor wordt gekozen om het kind de naam van de adellijke moeder te laten dragen. In zo'n geval zou de adellijke titel mee over moeten kunnen gaan. Bij de behandeling van de Wet op de adeldom is gesteld dat de adellijke titel in wezen deel uitmaakt van de naam en daarom mee zou moeten kunnen overgaan. Vandaar dat toen ook verwezen is naar de behandeling van het wetsvoorstel ter herziening van het naamrecht. Dat systeem kent men ook in Duitsland. Het is dus niet zo wezensvreemd als wij dat ook in Nederland zouden introduceren. Dat lijkt mij een vorm van gelijke behandeling waar ook en met name het verdrag tot uitbanning van alle vormen van discriminatie van de vrouw van uitgaat. Op dat punt heeft Engeland een voorbehoud bij dit verdrag gemaakt. Nederland heeft dat bewust niet gedaan. Daarom kunnen wij deze vorm van ongelijke behandeling niet ongedaan laten en kunnen wij die naast ons neer leggen. De regeling zal dus gewijzigd moeten worden. Het amendement van mevrouw Van der Burg wijzigt dit wel, maar niet in voldoende mate om ook de adellijke titel over te laten gaan. Ik vraag de staatssecretaris of het niet mogelijk is om die zaak gelijk bij dit wetsvoorstel te regelen, zodat wij niet weer jaren hoeven te wachten op een nieuw wetsvoorstel.

Tot slot heb ik een opmerking over het overgangsrecht. Tot twee jaar na inwerkingtreding van de wet moeten echtparen met kinderen beneden de 10 jaar de gelegenheid hebben om de naam van de vrouw alsnog als familienaam te kiezen. Ik zie geen echte noodzaak voor deze vorm van terugwerkende kracht. Het lijkt mij een enorme administratieve belasting en ik acht het criterium, dat het alleen zou gelden voor kinderen tot 10 jaar, willekeurig. Het criterium is gebaseerd op de praktische problemen die zouden kunnen ontstaan bij het verleggen van de leeftijdsgrens naar de grens die wij in het algemeen voor kinderrechten hanteren – namelijk 12 jaar, zoals in het amendement van mevrouw Van der Burg – maar ook dan zie ik geen noodzaak om tot dit overgangsrecht te komen. Het lijkt mij daarom beter om deze nieuwe naamskeuzemogelijkheid alleen te openen voor de toekomst.

Afrondend kom ik tot de conclusie dat bij uitwerking van de gelijke behandeling in het naamrecht een zeker conservatisme in de ogen van de CDA-fractie de voorkeur verdient. Dat heb ik geprobeerd neer te leggen in de door mij ingediende amendementen.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Voorzitter! De PvdA-fractie is verheugd dat het wetsvoorstel voorligt dat de keuzevrijheid van ouders ten aanzien van de geslachtsnaam van hun kind of kinderen vastlegt. Het werd tijd; vele mensen wachten hier al jaren op. Zij stellen erkenning uit of zien er geheel van af, omdat zij het kind anders de naam van de vader moeten geven. De PvdA-fractie hoopt dan ook van harte dat ook de Eerste Kamer dit wetsvoorstel nog dit jaar behandelt en aanneemt. Dan wordt 1997 voor het naamrecht toch nog een mijlpaal, een afsluiting van twintig jaar discussie.

Twintig jaar daarvoor, in 1977, ben ik met veel vrouwen en een paar mannen de straat opgegaan in een optocht naar het gemeentehuis om te protesteren tegen het feit dat een gehuwde vrouw haar eigen geslachtsnaam in de praktijk niet kon voeren. Wettelijk was dat wel altijd mogelijk, maar in de gemeentelijke en andere administraties kon dat toen niet worden verwerkt. Met deze actie steunden wij het advies van de emancipatiecommissie – zo heette dat toen nog – aan de minister van Justitie om het naamrecht te wijzigen. Deze commissie had daarvoor de volgende motiveringen: "De keuze van de naam van de man is gebaseerd op een feitelijk achterhaald idee, als zou deze de spil van het gezin zijn en bij uitstek de vertegenwoordiger ervan naar buiten, terwijl het tevens onwenselijk wordt genoemd dat niet-wettige kinderen als zodanig, via hun naam, herkenbaar zijn."

In 1984 verscheen een wetsvoorstel waarover vervolgens advies werd gevraagd aan diverse instanties. Voor sommigen duurde dat allemaal te lang. Met name mensen die niet wilden trouwen, maar bewust kozen voor samenwoning, gecombineerd met erkenning van het kind door de man, hadden daar moeite mee. Immers, niet alleen binnen het huwelijk, maar ook na erkenning krijgt het kind automatisch de naam van de man, de vader. Daar helpt geen moedertjelief aan. Om dat te voorkomen, bestaat er maar één mogelijkheid: niet-erkennen. Dus ook geen juridische band scheppen tussen de vader en het kind, geen familierechtelijke betrekkingen met alle nadelige gevolgen voor het kind. Voor deze negatieve oplossing kozen onder anderen de heer Van Veen en mevrouw Beukema. Tegelijkertijd spanden zij een geding aan tegen de Staat, omdat het niet hebben van een keuzemogelijkheden naar hun mening strijdig was met artikel 26 van het internationaal verdrag tot bescherming van de burgerrechten en politieke rechten. Zij zijn in 1988 in het gelijk gesteld door de Hoge Raad. Maar het effect van deze uitspraak bleef uit. De Hoge Raad achtte het niet zijn competentie om te kiezen voor een van de verschillende stelsels die op dit punt voorhanden zijn en riep de wetgever op om hieruit één systeem te kiezen en de wet op dat punt aan te passen.

In 1991 verscheen het wetsvoorstel dat wij nu, na vijf jaar, behandelen. Het is niet overdreven om te spreken over een lijdensweg. In totaal heeft het ongeveer twintig jaar geduurd, bijna een generatie. Waarom zo lang? De enige verklaring die ik hiervoor heb, is het politieke verschil in opvatting ten aanzien van de noodzaak en het belang van wijziging van ons reeds anderhalve eeuw bestaande naamrecht. Naast die angst om te snel te zijn met aanpassingen is het beroep op traditie – ik heb het net weer gehoord – het meest gehoorde argument. De Raad van State haalt ongewoon fel uit tegen deze opvatting. Hij stelt in het advies over dit wetsvoorstel, dat een beroep op traditie hier in dit geval niet van toepassing kan zijn, omdat het schrappen van de naam van de man en introductie van een keuzemogelijkheid per definitie een breuk met de traditie betekenen. Het is dan ook onlogisch om je daarna weer op de traditie te beroepen. De PvdA vindt het buitengewoon treurig dat het zo is gelopen, zelfs na een overduidelijke uitspraak van de Hoge Raad.

Voorzitter! Ik kom te spreken over de inhoud van het wetsvoorstel. De PvdA kan in grote lijnen hiermee instemmen. De vrijheid voor de ouders om zelf de geslachtsnaam van hun kind te kiezen, óf die van de moeder óf die van de vader, is essentieel voor de PvdA in het licht van gelijke behandeling van mannen en vrouwen. De bottleneck was en is nog steeds: wat gebeurt er als de ouders geen gezamenlijke keuze kunnen maken? De laatste vier kabinetten hebben vele modaliteiten de revue laten passeren. Aanvankelijk koos het kabinet-Lubbers I voor de naam van de man. Vervolgens werd er door het kabinet-Lubbers III voor gekozen om de rechter op te zadelen met de keuze. Daarna kregen ambtenaren van de burgerlijke stand van het kabinet-Lubbers III de eer om door middel van het trekken van het lot de patstelling te doorbreken. Uiteindelijk koos het kabinet-Kok I voor de naam van de moeder in geval van een patstelling.

Voorzitter! Eind goed, al goed, dacht ik, en dacht mijn fractie. Maar helaas, de VVD stak twee maanden geleden bij de behandeling van de nota Leefvormen een spaak tussen het wiel. Absoluut onverwachts koos de VVD voor de allereerste variant om een einde te maken aan de patstelling bij de naamskeuze: de naam van de man. Terug naar af. Verbazingwekkend, ook omdat in de afgelopen jaren de VVD bij monde van mevrouw Rempt steeds onomwonden en beargumenteerd heeft gekozen voor de naam van de moeder. Reden voor deze ommezwaai van 180 graden is het aanwezige draagvlak voor verandering. Tellen voor de VVD haar eigen argumenten niet meer? Te weten: Dat het beroep op traditie in dit geval onlogisch is, zoals ook de Raad van State zegt, omdat met de introductie van de keuzevrijheid juist bewust met traditie is gebroken. Dat de ongelijkheid tussen een kind van een gehuwde en een ongehuwde moeder in stand blijft. Dat de moeder altijd bekend is. Dat de moeder in de praktijk het meest de kinderen verzorgt en dat na een echtscheiding de kinderen in verreweg de meeste gevallen bij de moeder verblijven. Dat vele procedures tot naamswijziging na echtscheiding kunnen worden voorkomen. Tellen deze argumenten niet meer? Ik heb ze allemaal uit voorgaande stukken gehaald.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Er zijn ongetwijfeld nog argumenten vergeten, maar ik kom in mijn eigen termijn met een nadere onderbouwing voor onze keuze. Mevrouw Van der Burg doet namelijk net of er geen debat is geweest over de nota Leefvormen.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik ga nog door, overigens.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Ik wil twee zaken eruitlichten. Mevrouw Soutendijk sprak over traditie. Ik heb het daar niet over gehad bij de nota Leefvormen. Ik vind het ernstiger dat u als argument noemt, suggererend dat het een argument van de VVD-fractie is, dat de moeder voor het kind zorgt en dat daarom de consequentie is dat het kind de naam van de moeder krijgt. Hoor ik hier een wat traditionele opvatting over wie de verantwoordelijkheid heeft voor de kinderen?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dat hoort u verkeerd. Allereerst nog even over die traditie. Ik heb niet gezegd dat dit uw argumentatie is.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Dat is vastgesteld.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik heb ten aanzien van u juist die andere argumenten genoemd omdat die steeds in de voorgaande stukken zijn gebruikt. Ik noem het voorlopig verslag en het eindverslag. Dat is een andere zaak. Dan kom ik bij de keuze voor de moeder. Natuurlijk krijgt het kind niet de naam van de moeder omdat die het verzorgt. De praktijk is echter wel dat de moeder het kind verzorgt en ook na een echtscheiding, die vaak veel voorkomt, de zorg voor het kind krijgt. Om deze praktische reden is het belangrijk dat het kind de naam van de moeder krijgt. Dit is een heel praktisch argument en dat heeft niets te maken met een vasthouden of bevestigen van een rolverdeling. Op het moment waarop de rolverdeling geheel gelijk is, zou het geen enkel punt zijn.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Toch bestendigt u uw argument. U zegt: de moeder zorgt voor het kind, dus is het logisch om de naam van de moeder aan het kind te geven. Ik steek m'n hand niet in het vuur voor alle veranderingen die in Nederland de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden. Uit uw redenering is op te maken dat er geen veranderingen zijn en dat de bestaande praktijk bestendigd moet blijven door het kind automatisch de naam van de moeder te geven.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Om ieder misverstand te voorkomen: dit zijn niet mijn redeneringen. Dit zijn uw argumenten die ik uit de stukken heb gevist. Daarin staat een hele reeks argumenten en kennelijk hebt u op dit punt een ommezwaai gemaakt. Nogmaals, het zijn uw argumenten. Mijn argumenten zijn anders en daar kom ik zo op.

Deze argumenten staan tegenover het draagvlakargument van de VVD nu, terwijl niemand weet – ook de VVD niet – hoe groot dat draagvlak is. In feite gaat het om een inrichting van een goede conflictregeling. Het gaat dan om de zorg voor de equality of arms, om gelijke kansen voor elk der belangen ten opzichte van elkaar. Als je niet kiest voor een objectieve scheidsrechter, zoals in het verleden wel is gebeurd, moet je niet kiezen voor de naam van degene die de sterkste positie heeft op dit moment, omdat het overeenkomt met de huidige situatie, te weten de man. Er dient een tegenwicht gegeven te worden: de naam van de vrouw. Dan is de balans weer in evenwicht. Dan is er sprake van equality of arms.

Het zal duidelijk zijn dat de PvdA-fractie, als de ouders geen keuze kunnen maken, op basis van genoemde argumenten blijft kiezen voor de naam van de moeder, zeker in het licht van een recente uitspraak van het hof in Den Haag in de zaak-Asdieman/Belksma. Zelfs onder de huidige wetgeving sprak het hof uit dat de naam van de man niet in alle situaties over moet gaan. In dit geval konden de kinderen de naam van de moeder behouden.

Tot slot speelt voor het argument een rol dat, wil de keuzemogelijkheid ook werkelijk bewust gebruikt worden – en dat vindt de VVD ongetwijfeld ook belangrijk – je moet afwijken van het tot nu toe gangbare. Dat prikkelt tot nadenken en bespreken. Het is te vergelijken met het vermogensgoederenrecht. De meeste mensen maken van de keuzemogelijkheid om onder huwelijkse voorwaarden te trouwen, geen gebruik. Ja, zo werkt dat. Men omzeilt de keuze door niet te kiezen. Dit gevaar zit er ook in bij de naamskeuze. Het blijft dan bij het oude. Het Nederlands juristencomité voor mensenrechten onderstreept dit gevaar in zijn commentaar, evenals andere organisaties, zoals de Emancipatieraad en het Clara Wichmanninstituut. Wij zijn er verheugd over dat ook het kabinet in feite aan zijn standpunt vasthoudt en nog een uitspraak van de Kamer vraagt, gelet op de brief die wij maandag hebben gekregen naar aanleiding van de moties in het debat over de leefvormen.

Voor het moment van de keuze houdt de fractie van de Partij van de Arbeid vast aan haar reeds lange tijd ingenomen standpunt, dat er gekozen dient te worden bij de aangifte van de geboorte of uiterlijk drie maanden daarna. Wij zijn er verheugd over dat dit kabinet in tegenstelling tot het vorige ook dit standpunt heeft ingenomen. Een gezamenlijke keuze is voor ons essentieel en hiervoor is soms tijdsruimte nodig, ook om te voorkomen dat de man alleen de naam bepaalt terwijl de vrouw nog in het kraambed ligt. Hoe wordt overigens geregeld dat het inderdaad een gezamenlijke keuze is? Stel dat het voorstel voor drie maanden ruimte na de geboorteaangifte niet door een meerderheid van de Kamer wordt aanvaard. Heeft de vrouw, als er in feite sprake is van bedrog door de partner die de naam aangeeft bij de geboorteaangifte, dan nog de mogelijkheid van wijziging?

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw Van der Burg kiest uitdrukkelijk voor de termijn die in het wetsvoorstel staat, namelijk drie maanden na de geboorte van het kind. Wat voegen deze drie maanden wezenlijk toe aan de mogelijkheden in de maanden voor de bevalling? Dat begrijp ik gewoon niet. Kunt u mij dat eens uitleggen?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dat zijn twee dingen. Het eerste argument heb ik evenals de heer Dittrich al genoemd. Dat is de mogelijkheid dat een kind onverwachts vroeg wordt geboren, een vroeggeboorte. Dan zit je meestal in problemen. Misschien heb je er dan al over gesproken, maar juist in zo'n problematische situatie moet je dan hals-over-kop nog met zijn tweeën een keuze maken. Waarom zouden wij mensen dit aandoen? Ik vind de naamskeuze niet alleen een vorm van vrijheid, maar ook een vorm van verantwoordelijkheid. Je bent verantwoordelijk voor de keuze van een naam. Dat is een zware beslissing, die wij in zulke situaties niet verplicht moeten stellen.

Het tweede argument is dat de vrouw er anders bijna nooit bij kan zijn. De geboorteaangifte gebeurt altijd door de man alleen. De verantwoordelijkheid voor de keuze moet je ook met zijn tweeën kunnen dragen. Dat kan natuurlijk ook voorafgaand aan de geboorte. Je kunt twee weken eerder naar het stadhuis gaan om te zeggen hoe je het wilt doen. Ik vermoed dat een groot aantal mensen dit niet zal doen, misschien omdat zij er bang voor zijn dat het misschien niet goed gaat. Het is mogelijk dat je het niet voor die tijd wilt vastleggen omdat je nooit weet wat er gebeurt. Voor dat soort gevoelens en omdat er geen enkel nadelig effect van die driemaandentermijn is voor wie dan ook, denk ik: geef mensen die ruimte. Dwing hen niet in welke bijzondere omstandigheid ook tot een keuze op dat moment.

De heer Van der Vlies (SGP):

Een vroeggeboorte kan inderdaad een bijzondere omstandigheid opleveren. Overigens vind ik dat het tot de normale zorgmaatregelen waaraan man en vrouw gebonden zijn bij de tegemoetkoming van het te ontvangen kind, behoort om al die dingen gewoon met elkaar door te spreken. Die gezamenlijkheid wil ik met u onderstrepen. Met andere woorden: dat vind ik normaal en ik zou wensen dat ook u dat normaal vindt.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik denk dat er altijd omstandigheden zullen zijn waarbij procedures die u normaal vindt, niet zo zouden verlopen. In een groot aantal gevallen zullen mensen dat zeker vooraf doen, maar ik vraag me af welk belang gediend wordt om ze per se te dwingen tot die keuze op dat moment. En dat geldt ook in het kader van vroeggeboorten of van welke omstandigheden dan ook.

In de Scandinavische landen waar dit systeem ook geldt, verloopt het zonder problemen. Ik weet wel dat er met het systeem in zijn geheel problemen zijn, maar aangaande de vaste termijn waarbinnen men een keuze moet maken, geeft dit geen problemen, voorzover ik heb vernomen. Ik begrijp dan ook niet wat ertegen is. Ik begrijp niet dat het CDA in eerste instantie de driemaandentermijn heeft gelaten zoals hij was. Bij het debat over leefvormen heeft het CDA een motie ingediend om, bij gebrek aan de naamskeuze, de naam van de vrouw te wijzigen in de naam van de man. Maar voor de periode van drie maanden is geen motie ingediend. Op dit moment is er wel een amendement ingediend en ik weet niet waar die wijziging in de afgelopen maand opeens vandaan komt.

Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn (CDA):

Ik kan mevrouw Van der Burg uit de droom helpen. Het CDA heeft altijd het standpunt ingenomen dat het de voorkeur verdient om het keuzemoment bij de huwelijkssluiting te kiezen. Dit stond op dat moment nog niet zozeer ter discussie dat wij daarvoor een motie wilden indienen. Wij hadden een- en andermaal gezegd dat het in ieder geval zo vroeg mogelijk en zo ruim mogelijk voor de geboorte moest kunnen gebeuren.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Misschien wilde u toen nog geen motie indienen. Dat is mogelijk. Maar ik vind het merkwaardig. De VVD heeft wel die combinatie gemaakt en ik meen dat je, als je die mening bent toegedaan, je het ook tegelijkertijd moet doen. Het CDA doet dat niet. Ik vraag mij dan af of er niet meer is veranderd in de afgelopen twee maanden. Ik begrijp nu dat dit niet het geval is. Het CDA zit nog steeds op de oude lijn van "zoveel mogelijk voor de geboorte". Gelukkig heeft u het moment van huwelijkssluiting verlaten.

Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn (CDA):

Voorzitter! Voor de goede orde, het moment van huwelijkssluiting heb ik niet verlaten. Dat is een van de mogelijkheden. Vanaf het moment van huwelijkssluiting tot bij de geboorteaangifte kan er in ons voorstel gekozen worden.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dat klopt. U bent nog niet van uw oude geloof af. U heeft het alleen wat uitgebreid.

Gelukkig heeft dit kabinet in tegenstelling tot het vorige de keuzevrijheid ook van toepassing verklaard op de adellijke families. De fractie van de PvdA heeft zich steeds verzet tegen het maken van deze uitzondering, vanwege strijdigheid met artikel 26 van het BuPo-verdrag, het Vrouwenverdrag en onze eigen Grondwet. Wij zijn er nog steeds van overtuigd dat dit ook de rechterlijke toets niet zou hebben doorstaan. Terecht is het kabinet van mening dat bij de keuze van de naam van de moeder de titel van de man niet overgaat. Dat lijkt mij logisch omdat de koppeling van de historische geslachtsnaam en de titel gebruikelijk is bij adellijke geslachten. In het KB van 1815 is dat al vastgesteld. Waarom dit toch nog in artikel 5, lid 10, moet worden vastgelegd, is mij niet duidelijk. Ik heb dan ook met andere fracties een amendement ingediend om dit artikel te schrappen. Hieraan gerelateerd is de problematiek van de vererving van een naam en de titel via de vrouwelijke lijn. In de toelichting is hierover met geen woord gerept. Het reeds genoemde KB uit 1815 is sekseneutraal geformuleerd. Over de interpretatie zijn de meningen wel verdeeld. Dat bleek ook al bij de parlementaire behandeling van de Wet op de adeldom, met name in de Eerste Kamer. De fractie van de PvdA is van mening dat de sekseneutrale formulering de basis is. Nu de naamskeuze door dit wetsvoorstel vrij wordt gelaten, lijkt het niet kunnen overerven van de titel van de vrouw, gekoppeld aan haar naam, strijdig met internationale verdragen, bijvoorbeeld het Vrouwenverdrag. Bij de ratificatie is immers op dit punt alleen door Engeland een voorbehoud gemaakt. De fractie van de PvdA is van mening dat deze titelovererving thuishoort in de Wet op de adeldom, zoals wij ook in het eindverslag hebben gemeld. Met het oog op het amendement om artikel 5, tiende lid, te schrappen, vragen wij de staatssecretaris of het niet in de rede ligt om op dit punt nader onderzoek te doen. Vervolgens zou een en ander in de Wet op de adeldom of, als gevolg van die wet, in een algemene maatregel van bestuur kunnen worden vastgelegd.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Ik heb de parlementaire stukken over de Wet op de adeldom gelezen. Uw fractie heeft toen, bij monde van de heer Jurgens, heel duidelijk aangegeven: je moet niet moderniseren binnen de adel. Waarom is de PvdA van mening veranderd?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

De heer Jurgens heeft bij de behandeling van de Wet op de adeldom veel dingen gezegd. Hij heeft onder andere gezegd: modernisering is niet aan de orde, laat het historisch monument maar historisch monument. Vervolgens heeft hij toch een wijziging in de Wet op de adeldom toegestaan. Bovendien heeft hij het volgende uitgesproken: als er verzoeken komen uit de kring van adellijke families en als er petities worden aangeboden, is het een open kwestie. Dat heeft u ongetwijfeld ook gelezen, mijnheer Dittrich. De heer Jurgens heeft gezegd: als dat het geval is, ga ik er opnieuw over denken. Welnu, het moment is daar. Wij zijn door veel mensen benaderd, wij hebben petities aangeboden gekregen. Er is op dit punt veel gebeurd. Dat was niet het geval bij de Wet op de adeldom. Kennelijk is ook in die kringen een verschuiving gaande. Dat heeft de wijziging in ons standpunt bevorderd.

Voorzitter! De fractie van de PvdA vindt de naamswijziging een moeilijk punt. Dit is nu weliswaar niet aan de orde, maar omdat de richtlijnen die hiervoor gelden toch moeten worden aangepast, wil ik er iets over zeggen. Enerzijds zijn wij van mening dat een naam iemand identificeert, een deel van haar of hem wordt. Wijziging kan een inbreuk betekenen. Anderzijds zijn er omstandigheden die dit rechtvaardigen. Wij zijn het niet eens met de stichting Dwaze vaders, die stelt dat er na echtscheiding nooit sprake mag zijn van naamswijziging. Belangrijk is in dit kader dat kinderen van 12 jaar en ouder worden gehoord en dat kinderen van 16 jaar en ouder zelf mogen kiezen, ook bij erkenning en bij adoptie. Onder die randvoorwaarde kunnen wij met het huidige systeem nog steeds instemmen. Kan de staatssecretaris meedelen welke wijzigingen in de richtlijnen nog in voorbereiding zijn en wanneer die wijzigingen gereed zijn? Is dat gelijk met de inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel?

Voorzitter! Artikel 9 is een merkwaardig artikel. Vastgelegd wordt dat echtgenoten elkaars naam mogen dragen op een manier die in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is, te weten eerst de naam van de partner, gevolgd door de eigen naam. Dat is dus op traditie gebaseerd. Dit artikel is in 1971 in de wet gekomen. Daarvoor kon iedereen kiezen wat hij zelf wilde. Waarom zou dat nog niet mogen? Waarom zouden de namen niet andersom mogen worden gebruikt? Waarom laten wij de keuze van de volgorde niet over aan de mensen zelf? Het schrappen van dit artikel, zo is gebleken, geeft grote problemen. Daarom heb ik samen met de VVD een amendement ingediend waarin de keuze vrij wordt gelaten. Wat belangrijk is, is dat na echtscheiding de naamvoering die jaren is gehanteerd, kan worden voortgezet als men dat wenst. De ex-partner kan dan geen beroep doen op onrechtmatig gebruik en kan daar dan geen eind aan maken.

Voorzitter! Hoewel keuzevrijheid van geslachtsnamen voor ieder kind afzonderlijk voordelen biedt, kiest de fractie van de Partij van de Arbeid, alles afwegende en evenals het kabinet, uiteindelijk voor het principe van naamseenheid tussen kinderen.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Ik wil mevrouw Van der Burg een vraag stellen over het laatste punt van haar amendement. Voor 1970 was er sprake van een gewoonterecht. Is zij van mening dat wanneer een man en een vrouw voor 1970 zijn gescheiden, de man bij de scheiding tegen de vrouw die zijn achternaam bleef voeren kon zeggen: jij handelt onrechtmatig jegens mij?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dat is de reden waarom hierover uiteindelijk een artikel in de wet is gekomen. Op dit punt deed zich namelijk een probleem voor. Je mag iemands naam niet gebruiken tegen diens wil. Men gaat ervan uit dat binnen het huwelijk de toestemming daarvoor wordt gegeven, maar na het huwelijk moet op dit punt iets geregeld worden. Daarom is in 1971 hierover een artikel in de wet opgenomen.

De heer Dittrich (D66):

Nee, dat is gebeurd om de traditie een grondslag in de wet te geven en niet om onrechtmatige acties tegen te gaan.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Jawel, daar kwam de wetgeving op dit punt uit voort. Er zijn procedures van ex-partners terzake geweest. Bovendien: als dit punt geen problemen geeft, waarom zou je dan plotseling iets wat gebruikelijk is in de wet vastleggen? Daarvoor zou dan toch geen reden zijn.

Voorzitter! Ik zei dat de fractie van de Partij van de Arbeid, alles afwegende, uiteindelijk kiest voor het principe van naamseenheid tussen kinderen. Dat kan zeer van belang zijn voor de verhouding van kinderen onderling. Evenals D66 vinden wij dat in de toekomst wellicht de situatie anders kan zijn en dan zou de regeling kunnen veranderen. Nu zullen wij echter het wetsvoorstel op dit punt steunen.

Mijn vraag is wel hoe het zit met de erkenningsmogelijkheid van een kind. Als sprake is van erkenning, kan de geslachtsnaam van de man gekozen worden. Als het volgende kind door een andere man wordt erkend, wat natuurlijk mogelijk is buiten het huwelijk, speelt de naamseenheid voor het kabinet kennelijk niet zozeer een rol. Dan zou men namelijk weer de vrijheid hebben om de naam van de tweede man, de erkenner van het kind, te kiezen. Ik heb nergens gelezen dat dit onmogelijk is.

Voorzitter! In verband met een eventuele zwangerschap moet de vrouw na overlijden van haar echtgenoot 306 dagen wachten voor dat een nieuw huwelijk kan worden aangegaan: het bekende treurjaar. Hoe zit het met de naamskeuze van het kind als dat uiteindelijk door een derde wordt erkend, terwijl die man aantoonbaar de biologische vader is? Wat is het geval als er geen sprake is van overlijden, maar van echtscheiding en de ex-partners de kwestie niet kunnen oplossen? Dan krijgt het kind automatisch de naam van de man. Vervolgens zal binnen korte tijd de scheiding worden uitgesproken en dan zal ongetwijfeld de naam weer gewijzigd worden. Ook op dit punt brengt het treurjaar de nodige problemen met zich. Kan de bepaling hierover niet beter in beide gevallen worden geschrapt? Ook bij de behandeling van andere wetsvoorstellen hebben wij deze vraag gesteld.

Het opnemen van een overgangsregeling in dit wetsvoorstel is zeer op zijn plaats, gelet op de lange voorgeschiedenis. Al sinds de uitspraak van de Hoge Raad in 1988 hadden mensen terecht de verwachting dat de keuzevrijheid dichtbij zou zijn. Het kabinetsvoorstel waarmee wordt bepaald dat naamswijziging binnen twee jaar moet plaatsvinden, onderschrijft de fractie van de Partij van de Arbeid. Echter, de logica van de voorwaarde dat het oudste kind niet ouder dan 10 jaar mag zijn, ontgaat ons. De grens van 12 jaar is in het familierecht gebruikelijk. Daarom stellen wij voor om als voorwaarde te stellen, dat het oudste kind bij de aflegging van de verklaring tot naamswijziging niet ouder mag zijn dan 12 jaar. Op dit punt heb ik samen met D66 en de VVD een amendement ingediend.

Voorzitter! Overleg op Europees niveau via de Raad van Europa heeft geen enkele harmonisatie van het naamrecht opgeleverd. Een conflictregeling blijft derhalve onmisbaar, ook in relatie tot de overige landen. Is de aanpassing van de Wet conflictenrecht namen van 1989 al in voorbereiding? Wanneer zal indiening bij de Kamer plaatsvinden? Zal hierin ook een overgangsregeling worden getroffen? Al in 1991 hebben wij hierom in het voorlopig verslag gevraagd, maar een helder antwoord is uitgebleven.

Voorzitter! Dit weekend vond ik een oud poëziealbum. Ik las daarin het volgende:

  • "Je naam die kreeg je als een klein kind

  • en of je hem nu mooi of lelijk vindt

  • je draagt hem toch zolang je leeft

  • zorg dat er nooit een vlek op kleeft

  • want water, borstel, zeep ten spijt

  • zo'n vlekje raak je nooit meer kwijt.

  • Ter herinnering aan je schoolvriendinnetje Elleke van Doorn".

Toen ik dat las, realiseerde ik het mij nog eens. Het is vreselijk belangrijk hoe je met namen omgaat. Naamskeuze is een belangrijke zaak voor ouders, maar ook een belangrijke verantwoordelijkheid.

Wat doet het kabinet om die keuzemogelijkheid zo goed mogelijk te laten verlopen? Wat gaat het kabinet aan voorlichting doen op het moment dat dit wetsvoorstel wordt aangenomen? Tijdens de schriftelijke voorbereiding hebben wij hier al aandacht voor gevraagd. Wat zijn de plannen?

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Voorzitter! Alle voorgaande sprekers en spreeksters hebben in allerlei toonaarden, in hun individuele woordkeuze, vanuit hun eigen achtergrond de geschiedenis van dit wetsvoorstel belicht. Het is een wetsvoorstel dat een lange weg is gegaan. Ik voel mij ontslagen van de plicht om in te gaan op die geschiedenis. Wie vanavond zorgvuldig, geconcentreerd heeft geluisterd, kan heel goed verklaren waarom de gang van dit wetsvoorstel zo lang en soms zwaar is geweest. Er is vanavond nogal wat over tafel gegaan. Er is nogal wat geïnterpreteerd. Er zijn standpunten aan fracties toegedacht. Van daaruit bezien is het duidelijk waarom het wetsvoorstel zo'n lange gang heeft gemaakt.

In de recente discussie zijn nieuwe argumenten losgewoeld, die voor een deel ook schriftelijk bij mij zijn beland. De discussie naar aanleiding van de nota Leefvormen, vorig jaar september gepresenteerd, heeft soms verrassende, verbazende reacties opgeleverd. De VVD-fractie heeft daarop gemeend een nieuwe afweging te moeten maken. Ik heb daar al een aantal dingen over gezegd bij de behandeling van de nota Leefvormen, maar voel mij uitgedaagd door de opmerkingen die zijn gemaakt met een interpretatie van het standpunt van de VVD.

Het debat is niet vrij van emoties. Mevrouw Van der Burg heeft gezegd dat de VVD-fractie in het verleden heeft aangevoerd dat het goed zou zijn als kinderen die bij scheiding met de moeder meegaan, haar naam krijgen. Wat mij opvalt, ook in het debat van vanavond, is dat lang wordt stilgestaan bij heel negatieve kanten van de discussie. Maar als je je zegeningen zou tellen, zou je constateren dat in de Kamer brede steun bestaat voor het voorstel van het kabinet om de keuzemogelijkheid te introduceren. Bijna niemand heeft het daar meer over, maar dit is wel een heel grote verandering in de discussie zoals wij die tot nog toe hebben gevoerd.

Ik kom dan weer terug bij het argument dat mijn voorgangster, mevrouw Rempt-Halmmans de Jongh, inderdaad heeft gehanteerd: houd rekening met echtscheiding en laat kinderen daarom de naam van de moeder kunnen hebben. Dit argument is een paar jaar geleden gebezigd, maar vandaag de dag is echtscheiding niet bepaald meer iets waarover je heel sterke morele oordelen moet hebben. Je constateert alleen dat echtscheiding voorkomt. Dat gebeurt vandaag de dag in heel andere omstandigheden dan in het verleden het geval was. Het element van "het is een schande" is nu toch anders geworden. Hetzelfde geldt voor het argument dat in het verleden door de VVD-fractie is gebruikt: het verschil tussen wettige en onwettige kinderen. Ook daarover is het standpunt in de samenleving behoorlijk veranderd. Opnieuw kijkend naar de argumenten van toen en vooral ook kijkend naar de reacties die de VVD-fractie de afgelopen maanden over dit onderwerp heeft gehad, zeggen wij: het is nog maar een beperkte groep mensen die staat op de naam van de moeder ingeval de keuze niet is gemaakt.

Mijnheer Dittrich zei: je kunt dat wel als argument gebruiken, maar wij weten niet eens precies hoe groot die groep is. In de stukken wordt een peiling gegeven van hoe groot de groepen met de verschillende standpunten zijn. Als mijnheer Dittrich dat nog eens wil nalezen...

De heer Dittrich (D66):

Mijnheer Dittrich heeft dat argument niet gebruikt. Ik denk dat u in de war bent.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Dan was het misschien mevrouw Van der Burg. Iemand heeft vanavond evenwel het argument gebruikt dat wij geen van allen weten hoe groot het draagvlak onder de bevolking voor deze standpunten is. Ik wijs dan op stuk nr. 3 (22408), bladzijde 7. Ik zeg het uitgebreid zodat iedereen het kan controleren en ik niet het verwijt krijg dat ik het zelf maar zo heb geïnterpreteerd. Daar staat onder andere dat uit de analyses blijkt dat de overgrote meerderheid van de Nederlandse bevolking de voorkeur geeft aan de naam van de vader. Dit wordt ondersteund door de vele reacties die zijn binnengekomen. Ik constateer dan dat het introduceren van de keuzemogelijkheid een gigantische stap voorwaarts is. En dan gaan wij proberen om iets te regelen wat voor een heel kleine groep een probleem zou zijn, want dan hebben wij het over de conflictsituatie. Moet je nu voor die conflictsituatie een regeling gaan introduceren die bij veel mensen niet zal aanslaan? Dat afwegende, heeft de VVD-fractie gezegd: dat moeten wij niet doen. Maar wij sluiten niet uit dat over enige tijd zal blijken dat zo'n verandering veel breder in de samenleving wordt gedragen en dat wij haar alsnog via wetswijziging kunnen introduceren.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Voorzitter! Ik had gehoopt dat het pinksterweekend dat de heer Dittrich heeft gebruikt om alle stukken nog eens te lezen, hem er ook toe had gebracht om nog eens kennis te nemen van de onderzoeken waarover ik zojuist sprak. Dat zijn onderzoeken uit het vergaderjaar 1991-1992. Dat is een tijdje geleden. Dat was voor mevrouw Van der Burg aanleiding om aan te geven dat de behandeling van dit wetsvoorstel al een tijdje duurt. Het kabinet is namelijk in 1991 met een voorstel gekomen, terwijl wij nu pas toe zijn aan het plenaire debat. Daar zit onmiskenbaar een reeks van jaren tussen. Sommige veranderingen gaan heel snel, maar van sommige andere moet je constateren dat die minder snel gaan.

Mede naar aanleiding van de binnengekomen reacties hebben wij dit punt opnieuw gewogen. Weliswaar heeft de VVD-fractie destijds die inbreng naar voren gebracht, maar wij hebben de argumenten opnieuw bekeken, rekening houdend met wat er in de samenleving verandert. Daarbij zijn wij op deze conclusie uitgekomen.

De heer Dittrich (D66):

Waar is dan dat hoofdargument van de fractie van de VVD van eind 1992, waarbij werd aangesloten bij de Raad van State, namelijk bij de logica?

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Voorzitter! Ik heb al gewezen op de verschillende klankkleuren in de argumenten. Op basis daarvan kom je tot de ene of de andere keuze. De fractie van de VVD heeft respect voor de verschillende argumenten, op basis waarvan tot een bepaalde keuze wordt gekomen, maar dat wil niet zeggen dat je die ook tot de jouwe moet maken. Mevrouw Van der Burg blijft bij een traditionele rolverdeling. Ik heb het nog eens nagekeken, maar ik kon dat argument niet terugvinden in de inbreng van de VVD-fractie, terwijl ik toch mijn uiterste best heb gedaan om alle argumenten van toen helder op een rijtje te krijgen. Het argument van de echtscheiding kwam ik wel tegen. Dat heb ik zojuist ook genoemd.

Een reeks van argumenten passeert de revue. Eén van de sprekers citeerde vanavond met genoegen – dat snap ik wel – mevrouw Pessers in de Volkskrant. Een van de argumenten die in dat artikel naar voren komt, is deze: als je het kind de naam van de vader geeft, dan heeft de vader automatisch een veel sterkere band met het kind. Het zal je vader maar wezen! Ik ben altijd blij geweest dat het bij mijn vader zo niet werkte. Als dat de overtuiging is waarom een man ervoor kiest om voor kinderen te zorgen, dan vind ik dat heel veel vaders in dit land onrecht wordt aangedaan. Ik vind dat wel een heel beperkte blik. Zo zie je dat heel verschillende argumenten over het voetlicht worden gebracht, ook vanavond, om aan te geven welke afwegingen fracties hebben gemaakt. Alle argumenten die wij in het verleden zelf de revue hebben laten passeren en die in de maatschappelijke discussie de revue passeren, opnieuw wegend, vraag ik mij af, als de keuzemogelijkheid wordt geïntroduceerd – dat is voor ons de belangrijkste wijziging – waarom wij zo lang stilstaan bij dat kleine aantal probleemgevallen, waarbij partners er onderling niet uitkomen. Dat kleine percentage mensen dat er onderling niet uitkomt, laten wij domineren in relatie tot de grote meerderheid die niet zo'n behoefte heeft aan de verandering dat kinderen automatisch de naam van de vrouw krijgen.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Voorzitter! Nog even over het draagvlak, want dat is dan het belangrijkste argument. Mevrouw Van der Stoel zegt dat de meeste mensen toch zullen kiezen voor de naam van de man. In nadere opiniepeilingen blijkt echter dat het aantal mensen dat zal kiezen voor de naam van de vrouw is toegenomen. Uit peilingen van het Sociaal en cultureel planbureau uit 1995 is gebleken dat 24% van de vrouwen kiest voor de naam van de vrouw, terwijl 11% van de mannen kiest voor de naam van de vrouw. In totaal kiest 18% dus voor de naam van de vrouw. Op dat punt verandert ook weer veel sinds de opiniepeiling van 1991-1992.

In dat opinieonderzoek is overigens gevraagd wat men zou kiezen. Er is echter niet gevraagd: Als een man en een vrouw geen keuze kunnen maken, wat moet dan bepalend zijn? De naam van de man of die van de vrouw? Dat is dus een heel andersoortig opinieonderzoek geweest.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Het is lastig om zo'n opinieonderzoek waar u op duidt, te wegen, omdat er een verschil kan zijn in wat mensen zeggen en wat mensen daadwerkelijk doen. Wij weten dat er bij verkiezingsonderzoeken ook nog wel eens verschil kan zijn tussen wat mensen aangeven te zullen kiezen en uiteindelijk in het stemhokje kiezen. Bij een onderwerp als dit gaan mensen meestal niet uit – dat is maar gelukkig ook – van de gedachte dat wij mogelijkerwijze in een conflictsituatie terecht zullen komen. De opvatting is: wij regelen dat wel; daar komen wij wel uit. Vanuit die situatie redeneert men dan. Dat wil nog niet zeggen dat op het moment dat een keuze moet worden gemaakt, men het ook inderdaad op die manier zal doen. Daarom is wat mevrouw Van der Burg nu aangeeft, geen overtuigend argument om te zeggen dat het anders moet worden gedaan.

Wij hebben in onze inbreng een aantal argumenten aangedragen voor de keuze en wij hebben dat als fractie opnieuw gewogen. Het is een goede gewoonte in mijn fractie – dat wil ik wel over de interne gang van zaken in mijn fractie vertellen – om als fractie te wegen of wij nog steeds staan achter hetgeen toen is gezegd. Weet je wat het draagvlak is voor de verandering en voor welke groep regel je nu een aantal zaken uit op zichzelf respectabele overwegingen? Moet je de groep van mensen die in een conflictsituatie terechtkomen, zo overheersend laten zijn dat anderen worden geconfronteerd met een keuze die niet de hunne zou zijn? Die afweging makend, heeft de VVD-fractie gezegd dat het verstandig is, rekening houdend met het feit dat een keuzemogelijkheid wordt geïntroduceerd en dat wij uitgaan van de volwassenheid van mensen en dat zij heel wel in staat zijn om onderbouwd voor henzelf, mogelijk op basis van emoties een keuze en een afweging te maken, uit te gaan van het optimistische scenario dat de meeste mensen die keuze heel goed kunnen maken.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dat denk ik ook. Wat moet er gebeuren met het draagvlak, opdat de VVD zegt: nu wordt de naam van de vrouw gekozen in geval van conflictsituaties?

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Ik vond het heel aardig dat u heeft gezegd dat burgers in ons land ook op dit onderwerp veel meer keuzemogelijkheden hebben dan waar zij gebruik van maken. Dat moeten wij goed in onze oren knopen. Het ligt voor de hand dat het kabinet, wanneer het wetsvoorstel het Staatsblad heeft gehaald, voortdurend en op ruime schaal burgers informeert over de mogelijkheden die zij hebben gekregen. Dit hebben wij ook bij het debat over de leefvormen gevraagd. Betrokkenen moeten weten waar zij "ja" tegen zeggen op het moment dat zij trouwen. Blijkens reacties bestaan er nog veel misverstanden over het familierecht. Ik nodig het kabinet expliciet uit om met een zekere regelmaat burgers daarover te informeren. Een enkele campagne zal niet veel uithalen. Een en ander wordt overigens haast overbodig als op scholen ruim aandacht hieraan wordt gegeven in het kader van staatsinrichting, want dit valt onder de zaken waar burgers heel snel mee te maken krijgen.

Voorzitter! De adeldom mag van het kabinet een uitzondering blijven als het gaat om de titel en de vererving. Vrij vertaald stelt het kabinet: kom niet aan het historisch karakter van de adeldom; dit instituut moet gehandhaafd worden. De VVD-fractie vindt niet dat die redenering het moet winnen van het principe van gelijke behandeling en het internationale verdragsrecht. Anders gezegd: wij steunen niet de conserverende redenatie van het kabinet op dit punt. Daarom heeft de VVD-fractie ervoor gekozen om een motie van de PvdA-fractie op dit onderdeel te ondersteunen.

De vergadering wordt van 21.50 uur tot 21.55 uur geschorst.

Staatssecretaris Schmitz:

Voorzitter! In reactie op hetgeen door de Kamer in eerste termijn naar voren is gebracht, wil ik eerst een paar algemene opmerkingen maken. Vervolgens zal ik de vragen zo goed mogelijk beantwoorden. Op de opmerkingen, vragen en amendementen over de adel ga ik het laatst in, omdat een en ander nog zeer ingewikkeld is. Ten slotte wil ik de reactie van het kabinet geven op de ingediende amendementen.

Voorzitter! Ik ben blij dat in mei 1996 het wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 5 en 9 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het naamrecht, eindelijk wordt behandeld. Het is door velen al gezegd. Dat "eindelijk" slaat niet op de activiteiten van deze Kamer, maar op de heel lange geschiedenis. In de memorie van toelichting van 1991 – dat is ook alweer vijf jaar geleden – is te lezen dat men in 1984 begint met een voorontwerp van wet. Het is al eerder gezegd. Via een lange weg is het steeds weer aan de orde geweest en er was een reeks van voorstellen tot variaties. Iedere keer waren de ideeën net weer wat gewijzigd.

Toen ik dit alles zat voor te bereiden, ging ik zelf terug tot 1978, maar ik was niet bedacht op de optocht van mevrouw Van der Burg in 1977. Ik heb namelijk zelf in 1978 een artikel geschreven voor een jubilerende studentenvereniging in Rotterdam, dat ik toen de titel had gegeven "Bij name gekend worden". Ik was toen wethouder in Rotterdam. In dat artikel vroeg ik aandacht voor juist individuele mensen in een stedelijke samenleving die steeds een groeiende anonimisering te zien gaf. Die titel, "Bij name gekend worden", zat dezer dagen almaar in mijn hoofd. Daaruit blijkt weer eens hoe essentieel het is dat de individuele betekenis van een mens iedere keer weer naar voren komt. Dat komt vaak juist tot uitdrukking door de naam. Dat kan overigens ook de voornaam zijn, maar de achternaam is voor iemand toch een heel wezenlijk iets.

Het is volgens mij dan ook niet zo erg verwonderlijk dat zo ontzettend veel mensen hebben gereageerd, in die lange geschiedenis, maar ook op de recente voorstellen. Het waren mensen met allerlei deskundigheid, organisaties, emancipatiebewegingen en natuurlijk ook mensen in de politiek. Steeds weer waren zij aan het zoeken naar de meest verantwoorde keuze inzake de naamgeving van mensen, van kinderen. Ook vanavond is er weer een variatie aan meningen, ook over onderdelen van de voorstellen. Ik moet zeggen dat ik gelukkig was dat mevrouw Van der Stoel het had over het tellen van je zegeningen, want het is duidelijk dat de grote meerderheid van deze Kamer het met de hoofdregel van het wetsvoorstel, het keuzerecht, eens is. Doordat je daarna gaat variëren op tal van onderdelen van het voorstel, lijkt het wel dat de hoofdregel van en het hoofdargument voor dit wetsvoorstel een beetje in de aandacht verdwijnen. Ik ben er erg blij mee dat de grote meerderheid van deze Kamer de essentie, het recht hebben op een keuze, deelt. Dat is volgens mij ook de grote winst.

Het is overigens geen vondst van dit kabinet. Het is al in reeksen van voorstellen aan de orde geweest. Ik denk dat het heel goed is dat de meesten in deze Kamer van mening zijn dat het het onbetwiste recht van ouders is om de achternaam te kiezen van een kind dat in familierechtelijke betrekking tot die ouders staat. Het keuzerecht van ouders: dat is de kern. Op 25 maart, bij de discussie over de notitie Leefvormen, hebben wij al gezien dat de meningen vervolgens uiteen gaan lopen. Ik zal het nog één keer zeggen, ook al weet ik dat de Kamer toen een motie heeft aanvaard: het kabinet heeft er in het voorstel uitdrukkelijk voor gekozen dat als – met een streep onder "als" – de ouders niet tot een keuze komen, de naam van de moeder in beeld moet komen. Het kabinet kiest er ook voor om uit te gaan van het moment van aangifte, met de marge van drie maanden. Daar kom ik straks op terug. Het kabinet kiest ook voor eenheid van naam in een gezin.

Ik ga eerst in op de keuze voor de naam van de moeder als de betrokkenen zelf niet tot een keuze kunnen komen. De heer Schutte zei dat de moeder een streepje voor heeft als er toch een keuze moet worden gemaakt. Nee, de keuze is aan de ouders, maar als de keuze niet gemaakt wordt, vult het kabinet inderdaad de naam van de moeder in. Dat is inderdaad breken met een traditie, maar ook het keuzerecht zelf is, zoals vanavond en ook in de reactie van de Raad van State is gesteld, een breuk met de traditie. De mening van het kabinet is: waarom dan de lijn niet doorgetrokken? Het moederschap staat doorgaans vast. Mevrouw Soutendijk erkent de ongelijkheid, maar acht de traditie van de naam van de vader van iets meer belang. Voor mij is echter van groter belang dat de ongelijkheid tussen kinderen die binnen en buiten het huwelijk zijn geboren, zo wordt vermeden. Met name bij het in deze samenleving veelvuldig voorkomende verbreken van het huwelijk blijven de kinderen heel vaak bij de moeder. Ook dan is de naamssituatie eenvoudiger als er gekozen is voor de naam van de moeder. Ook de Raad van State heeft dat gesteld.

Mevrouw Van der Stoel, velen zijn de oude stukken en het archief ingedoken; ik begrijp – als ik dat zeggen mag – dat het niet eenvoudig is om uw standpunt te verdedigen, maar ik wil toch wijzen op het verslag na het voorstel van het kabinet. Dat is een verslag van augustus 1992. Dat verslag meldt: "Het was de leden van de VVD-fractie opgevallen dat zij na lezen en herlezen van het wetsvoorstel zich zelden zo met de opmerkingen van de Raad van State hadden kunnen verenigen als nu het geval is". Mevrouw Van der Stoel moet het mij dus maar niet kwalijk nemen dat ik mij afvraag wat er tussen 1992 en 1996 in haar partij is gebeurd. Ik ontzeg overigens niemand het recht om van mening te veranderen, maar welke argumenten hebben nu wel gegolden die toen niet hebben gegolden? Ik hoop dat mevrouw Van der Stoel het mij niet kwalijk neemt dat ik dat nog eens aan haar vraag, want mijn eigen oorspronkelijke voorstel – de keuze van de moeder – is mij dierbaar. Vandaar dat ik dit toch nog eens naar voren breng.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Volgens mij was het de heer Dittrich die vanavond heeft gezegd dat het beter is om een naam te verwerven dan om een naam te erven.

Staatssecretaris Schmitz:

Nee, niet verwerven, maar maken.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

O ja, het is beter om een naam te maken dan om een naam te erven. Goed, dan hebben wij weer iets nieuws aan het totale areaal toegevoegd. Ik kan mij best voorstellen dat de staatssecretaris verwijst naar de inbreng van toen, maar niet alle argumenten van de Raad van State zijn even doorslaggevend geweest. Op onderdelen is het heel duidelijk dat de VVD-fractie het zeer eens was met de argumenten. Wij hebben niet voor niets een eerste termijn gehad.

De voorzitter:

Ik heb het idee dat u nu al aan uw tweede termijn bezig bent. Wilt u nu uw interruptie maken?

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Daar was ik mee bezig.

De voorzitter:

Nee, u was met een termijn bezig. Wilt u uw vraag stellen?

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Ik heb niet voor niets in eerste termijn uitvoerig stilgestaan bij de keuze van toen en van nu door de VVD-fractie. Het verbaast mij dat de staatssecretaris daar niet op ingaat, maar blijft teruggrijpen op het verleden.

Staatssecretaris Schmitz:

Ik lokte deze interruptie natuurlijk enigszins uit. Dat moge duidelijk zijn, maar ik signaleer dat de VVD-fractie wezenlijk van mening is veranderd. U hebt daarbij argumenten genoemd waar ook anderen op zijn ingegaan, met name het draagvlak en de langzame ontwikkeling – althans volgens de mensen die verder zouden willen gaan in de wijzigingen – van de bereidheid van mensen om op dat punt ook nog een verdere stap te nemen. Ik voeg daar, ook in de richting van mevrouw Soutendijk en anderen, nog iets aan toe. Ik respecteer dat mensen zeggen: wij willen één stap zetten in het verbreken van de traditie; wij zijn nog niet zover om de volgende stap te zetten. Anderen zijn daarin consistent, en bij mevrouw Van der Stoel is een duidelijke wijziging gekomen op grond van argumenten die geen nieuw licht op de zaak werpen. Dat is jammer. Op 25 maart heeft deze Kamer een motie aanvaard. Zoals ik in mijn brief van 28 mei heb gezegd, zal ik het amendement op stuk nr. 16 van mevrouw Soutendijk niet ontraden. Mevrouw Soutendijk heeft gezegd dat het erg mager en terughoudend is, of woorden van soortgelijke strekking. Ik had een nota van wijziging op dat punt kunnen indienen. Ik ben ervan uitgegaan dat zij met een amendement zou komen. Met het kabinet is afgesproken rekening te houden met de mening die indertijd naar voren is gebracht. Nogmaals, ik ontraad aanneming van amendement op stuk nr. 16 niet, al zou ik het graag anders hebben gezien.

Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn (CDA):

Ik vind het heel erg vriendelijk, maar een motie is staatsrechtelijk gezien een opdracht aan de regering. Het gaat wel heel ver om de motie uit te voeren en vervolgens tegen de Kamer te zeggen, dat zij moet amenderen. Dat is een vreemde interpretatie van de staatsrechtelijke betekenis van een motie. Vandaar dat ik wat teleurgesteld was.

Staatssecretaris Schmitz:

Dan hebben wij beiden een teleurstelling te verwerken. Daar moeten wij dan mee leven.

Voorzitter! Ik kom te spreken over het moment van keuze. Dit kabinet heeft gekozen voor geboorteaangifte, niet de tussenkomst van de rechter of loting. Verder zijn er een marge van drie maanden en de mogelijkheid van bewijs van zwangerschap in de periode voorafgaande aan de geboorte. Mevrouw Soutendijk bestrijdt in haar amendement op stuk nr. 18 het moment van geboorteaangifte niet. Het moment van geboorteaangifte moet haars inziens het eindmoment zijn. Daarna mag er geen onduidelijkheid meer zijn. Zij schuift de ruimte vanaf het moment van huwelijkssluiting naar voren. Dat is een opvatting. Zij komt dichter bij het oorspronkelijke voorstel inzake de huwelijkssluiting. Het kabinet heeft daarvoor niet gekozen. Het moment van geboorteaangifte – ik hoor dat ook bij de meerderheid van de Kamer – lijkt ons een heel logisch moment. Om uitdrukkelijk de gezamenlijkheid van ouders naar voren te brengen, hebben wij gekozen voor het bewijs van zwangerschap en de termijn van drie maanden. Ik ontken niet dat de keuze van mevrouw Soutendijk ook een keuze is. Het voorstel van het kabinet lijkt voor de hand te liggen. Wij willen nadrukkelijk vastgesteld zien dat het een gezamenlijke keuze is.

Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn (CDA):

Er is een doktersverklaring nodig dat de vrouw in verwachting is, alvorens een verklaring over de keuze van de naam kan worden geaccepteerd. De zwangerschap kan mis gaan. Wat is dan de situatie? Is de keuze gemaakt en geldt die vervolgens?

Staatssecretaris Schmitz:

Nee. De keuze wordt gemaakt naar aanleiding van de verklaring van zwangerschap. De heer Schutte wees op een levenloos geboren kind, maar daarover kom ik nog te spreken. Als de zwangerschap om medische redenen wordt afgebroken, dan vervalt ook de naamskeuze. Die komt weer aan de orde vóór of bij een nieuwe geboorteaangifte.

Het derde element is de eenheid van naam in een gezin. Ik ben blij dat een meerderheid dat voorstel steunt. Dit geeft inhoud aan de verwantschap die zich laat herkennen in dezelfde naam, al zal de realiteit door allerlei omstandigheden vaak anders zijn. Er moet echter niet meer dan nodig is daaraan worden getornd. De heer Dittrich heeft bijna een soort profetie uitgesproken in de richting van de VS. Ik heb nogal eens aanleiding te denken dat ik daar niet zo graag zou wonen, maar als ik zo zijn voorspelling hoor, dan wil ik helemaal niet graag die richting uitgaan. Hij trok vergelijkingen en noemde schrijvers en artiesten. Een pseudoniem, een schuilnaam, is toch fundamenteel anders dan een andere echte achternaam. Maar misschien heeft hij gelijk en vindt in de toekomst een ontwikkeling in de richting van nog meer verschillende namen plaats. Ik ben er echter blij mee als we in dit wetsvoorstel de eenheid van naam uitdrukkelijk kunnen vasthouden.

De heer Schutte vroeg waarom een afzonderlijke akte van naamskeuze nodig is als een naamskeuze wordt gedaan bij de geboorteaangifte. Een naamskeuze kan vóór de geboorte worden gedaan. Daarom is bepaald dat in die gevallen de naamskeuze bij akte wordt gedaan. Het effect van de naamskeuze wordt uiteraard verwerkt in de geboorteakte.

De heer Schutte (GPV):

Als de keuze pas bekendgemaakt wordt op het moment van de geboorteaangifte, moeten er dan twee akten worden opgemaakt? De akte van keuze en de geboorteakte? In de praktijk zal er een akte van geboorte worden opgemaakt inclusief de keuze.

Staatssecretaris Schmitz:

Voorafgaand komt er een akte van naamskeuze. Die wordt verwerkt in de geboorteakte. Dan ontstaat één akte. Als je direct de naamskeuze maakt bij de geboorteaangifte, komt er geen aparte akte van naamskeuze.

De heer Schutte (GPV):

Uit de tekst van de wet kreeg ik de indruk dat er altijd een aparte akte van naamskeuze gemaakt moet worden. Dat lijkt mij wat overdreven.

Staatssecretaris Schmitz:

Ik zal het straks nakijken, maar ik heb begrepen dat er alleen een akte van naamskeuze voorafgaand aan de geboorte wordt opgemaakt.

Voor levenloos geboren kinderen bestaat in de burgerlijke stand een aparte positie. Voor hen wordt een akte opgemaakt die geen akte van geboorte is. Ook wordt geen akte van overlijden opgemaakt. Als de ouders ten aanzien van dat kind vóór de geboorte, dan wel bij de aangifte een keuze hebben gemaakt, wordt die keuze in die bijzondere akte verwerkt, juist uit respect voor de ouders die natuurlijk toch al in een moeilijke positie verkeren. Krijgen de ouders later een kind dat wordt aangegeven, dan kan ten aanzien van dat kind een naamskeuze worden gedaan. De situatie waarin een kind levenloos wordt geboren, wordt apart bezien, juist vanwege de speciale positie in de burgerlijke stand en beïnvloedt niet de naamskeuze van kinderen die later geboren worden.

De heer Schutte (GPV):

Waarom moet een aparte verklaring worden overgelegd van aanwezige zwangerschap? Bij die akte van keuze treedt geen definitief rechtsgevolg op. Die treedt pas op wanneer werkelijke aangifte wordt gedaan.

Staatssecretaris Schmitz:

Het laatste is juist. De bedoeling bij de akte van naamskeuze is dat de ouders gezamenlijk aangeven wat hun keuze is. Veelal kiest men in de periode van zwangerschap en dan moeten de ouders gezamenlijk bij de ambtenaar van de burgerlijke stand verschijnen. Dan moet natuurlijk ook een medische verklaring worden overgelegd.

De heer Schutte (GPV):

Waarom?

Staatssecretaris Schmitz:

Anders moet de ambtenaar van de burgerlijke stand alleen afgaan op de mededeling dat iemand zwanger is en een keuze doet.

De heer Schutte (GPV):

Ik neem aan dat de man en de vrouw die dan verschijnen, verklaren dat zij, als uit hun huwelijksrelatie en kind geboren wordt, alsdan de naam van de vader of van de moeder kiezen.

Staatssecretaris Schmitz:

Dan komt u dicht bij het voorstel van mevrouw Soutendijk, namelijk om het open te stellen vanaf de huwelijkssluiting. Wij kiezen voor de lijn met de geboorteaangifte.

De heer Schutte (GPV):

U maakt het ook mogelijk dat de man en de vrouw een paar maanden voor de geboorte verschijnen om te verklaren dat het kind dat zij verwachten, na de geboorte de naam van de moeder of die van de vader krijgt. Dit kan volgens u alleen als het echtpaar een verklaring van een arts overlegt. Ik zie niet in wat de functie van zo'n verklaring kan zijn, want de rechtsgevolgen treden pas op op het moment dat het kind daadwerkelijk geboren is en er aangifte is gedaan.

Staatssecretaris Schmitz:

De keuze is dan wel voorafgaand gemaakt. Men kan er niet op terugkomen bij de geboorteaangifte een maand later. De rechtsgevolgen treden in feite in op het moment dat de keuze wordt gemaakt.

De heer Schutte (GPV):

Maar zij kunnen pas worden geëffectueerd op het moment dat het kind geboren is. Daarom zie ik niet in wat de verklaring van een arts toevoegt aan de betekenis van die keuze.

Staatssecretaris Schmitz:

Ik zal het voor u nagaan.

De heer Dittrich (D66):

Wordt de periode in de redenering van het kabinet hierdoor niet beperkt tot negen maanden voor de geboorteaangifte? Als je de zwangerschapsverklaring loslaat, kunnen mensen een paar jaar voor de geboorte hun verklaring afleggen en die later wijzigen.

Staatssecretaris Schmitz:

Dat is de ratio dat wij het zo voorstellen, maar de heer Schutte gaat het nu om het intreden van de rechtsgevolgen. Ik kom er graag in tweede termijn op terug.

Als ik de heer Van der Vlies goed begrepen heb, is hij niet voor de hoofdregel van het wetsvoorstel, te weten het keuzerecht voor ouders. Honderd procent duidelijk was het niet, maar ik meen dat ik dit uit zijn bijdrage mag afleiden. Als het anders is, hoor ik het graag. Ik dacht eerst dat de Kamer unaniem was, maar heb nu opgevangen dat hij er niet voor is.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik heb de woorden "geen behoefte aan" gebruikt.

Staatssecretaris Schmitz:

Precies. Dat heb ik heel wel verstaan. Ik moet kennelijk gewoon afwachten hoe u straks uw stem uitbrengt.

Ik vond het overigens aardig dat u mevrouw Dorien Pessers uitvoerig citeerde. Ik neem aan dat u dit in de toekomst ook bij andere voorstellen doet. Dan hebben wij op dat punt een interessant debat met elkaar.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik hoop inderdaad de literatuur bij te houden; ik moet wel eens selecteren. Ik werd vanavond al verkeerd geïnterpreteerd; ik zou mevrouw Pessers met enthousiasme of met blijdschap hebben geciteerd. Ik hoop dat het ook heeft doorgeklonken dat ik het met een zekere distantie deed. Het gaat niet bepaald om iemand die het profiel in de samenleving neerzet waaraan ik mij verwant weet. Maar ja, je moet wel eens argumenten in stelling brengen en jezelf en anderen de spiegel voorhouden. Zo heb ik het ook verwoord.

Staatssecretaris Schmitz:

Ik heb begrepen dat u uw literatuur in ieder geval op dit punt bijhoudt. Ik kan u ervan verzekeren dat u het heel druk zult hebben en houden, want er is heel veel verschenen, vooral van allerlei columnisten, ook van feministische achtergrond, die met ontzettend veel verschillende meningen kwamen. Dit staat nog los van alle juridische deskundigen. Wat dat betreft is dit onderwerp buitengewoon boeiend.

De kern van het betoog van mevrouw Pessers is dat het binnenleiden van het kind in de buitenwereld mede tot stand komt door het kind de naam van de vader te geven. Het kind weet zich hierdoor gebonden aan een ander. Het geven van de naam van de vader aan een kind dient hiermee de psychologische ontwikkeling van het kind. Dit is de redenering van mevrouw Pessers, althans zoals wij die geïnterpreteerd hebben.

De vraag is of de naam van de vader van zo groot belang is als hier wordt gesuggereerd. Sterker nog, ik wil betwisten of je een causaal verband mag leggen tussen de naam van de vader en de psychologische ontwikkeling van het kind. Het is helemaal niet onwaarschijnlijk dat de kwaliteit van de relatie van de vader met het kind van veel groter gewicht is dan alleen maar via de naam tot uitdrukking komt. Kortom, ik zet uiteraard vraagtekens achter het betoog van mevrouw Pessers, want ik heb een andere keuze gemaakt. Je kunt ook op een andere manier inhoud geven aan het causale verband tussen de naam van de vader en de psychologische ontwikkeling. Ook wordt vaak het argument gehoord dat door het kind de naam van de vader te geven, de verantwoordelijkheid beter tot uitdrukking komt. Daarover kunnen wij een lange discussie aangaan, want wij hebben in het verleden ook niet gezegd dat er een andere verantwoordelijkheid lag tussen vader en ouder. Ik lees inderdaad in veel artikelen de vrees dat de vader daarmee op de achtergrond zou komen. Ik geloof dat wij daar wel wat relativerend over mogen doen.

Mevrouw Soutendijk heeft gevraagd waarom er een mogelijkheid tot naamswijziging moet komen na meerderjarigheid. Ook vroeg zij of ieder verzoek wordt ingewilligd en of het een eenmalige wijziging is. Inderdaad kan een meerderjarige een keer zijn naam wijzigen. Wij hebben daarbij gezet: tot een bepaalde tijd na meerderjarigheid. Dat is nog niet exact ingevuld. Je zou kunnen zeggen tussen het 18de en 21ste jaar. Het gaat dan over kinderen die het niet eens zijn met de keuze die de ouders destijds hebben gedaan. Daarvoor hoeven die kinderen geen bijzondere redenen op te geven. Het wordt wel in de tijd beperkt, maar ieder kind dat op die leeftijd zegt dat hij het niet eens is met de keuze die zijn ouders hebben gedaan, kan die vrijheid krijgen. Dat was de achtergrond van ons voorstel.

Mevrouw Soutendijk heeft gezegd geen behoefte te hebben aan een overgangsregeling. Iedereen heeft vandaag gesproken over de lange geschiedenis van het wetsvoorstel, die er ook op duidt dat er allerlei meningen zijn. Er was een langdurig zoeken en wegen van argumenten om te komen tot de laatste keuze. Daar wordt door veel mensen die straks heel bewust een keuze willen maken, op gewacht. Het is dan heel reëel om, nadat de politiek er zo lang over heeft gedaan om te komen tot een wetsvoorstel, waarvan ik oprecht hoop dat het het Staatsblad haalt, een overgangsregeling in te lassen voor de mensen die straks voor de keuze staan.

Ik kom later nog terug op de voorlichting en op de vraag hoe wij daarmee omgaan.

Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn (CDA):

Voorzitter! Maar het criterium dat in die overgangsregeling wordt gehanteerd, doet toch vreemd aan. Immers, als je 10 bent of, als het amendement van mevrouw Van der Burg wordt aangenomen, als je 12 bent, heb je nog wel de mogelijkheid om de naam van de moeder te gaan dragen, maar als je 13 bent niet. Dat is heel vreemd.

Staatssecretaris Schmitz:

In ieder overgangsrecht zitten bepaalde keuzes. Ik wil wat dit punt betreft meteen helderheid bieden over het amendement dat door mevrouw Van der Burg over 10 en 12 jaar is ingediend. Ik zou dat amendement best willen overnemen, want zij heeft volstrekt gelijk dat 12 jaar een steeds terugkerend begrip is in het familierecht. Er is wel een verklaring te geven voor het feit waarom wij 10 jaar hebben gezegd, maar ik vind het amendement van mevrouw Van der Burg erg logisch; het sluit aan bij het familierecht in het algemeen.

De heer Van der Vlies heeft gevraagd waarom een kind van 16 jaar mag kiezen en of dit niet de eenheid in het gezin doorbreekt. De keuze op 16-jarige leeftijd geldt alleen bij erkenning of adoptie en niet in een huwelijk waar de keuze al eerder is gemaakt. Wij menen dan ook dat een kind dat op die leeftijd is gekomen, zelf moet kunnen kiezen. Die keuze geldt in dat geval alleen voor dat kind.

Is het maatschappelijk aanvaardbaar dat onder omstandigheden één ouder alleen een keuze maakt, zo vraagt de heer Van der Vlies. Dat is aanvaardbaar. Het is soms ook onvermijdelijk, bijvoorbeeld als de ouder alleen achterblijft. Dat kan in het geval van overlijden zijn. Het kan ook zijn als een andere ouder niet in staat is om de keuze mede te maken, bijvoorbeeld wegens het onder curatele gesteld zijn. Maar dat zijn dan externe omstandigheden.

De heer Van der Vlies stelde ook nog een vraag over het overgangsrecht. Hoe ligt het bij gebroken gezinnen, waar kinderen wel en niet erkend zijn? Voor de niet-erkende kinderen wordt bij erkenning de keuze gemaakt. Zij vallen dus niet onder de overgangsregeling. Voor de erkende kinderen geldt de overgangsregeling en kan gedurende twee jaar na inwerkingtreding van de wet een keuze worden gemaakt.

Voorzitter! Ik kom bij enkele vragen van mevrouw Van der Burg. Over de adeldom kom ik aan het einde van mijn betoog te spreken. Daarover heeft overigens ook de heer Dittrich gesproken. Mevrouw Van der Burg heeft gevraagd hoe het is geregeld dat er van gezamenlijkheid sprake is. Wij gaan inderdaad uit van het gezamenlijk verschijnen voor de ambtenaar van de burgerlijke stand. Men kan niet zomaar een briefje meegeven met handtekeningen die niet te controleren zijn. Kortom, men moet gezamenlijk verschijnen en duidelijk maken welke keuze men gezamenlijk heeft gemaakt. Mevrouw Van der Burg zegt dat er van "bedrog" sprake kan zijn als het niet gelukt is om gezamenlijk te verschijnen. Een man kan geboorteaangifte doen en uiteindelijk kan blijken dat de vrouw het er niet mee eens is en zich bedrogen voelt. Als dat echt het geval is, is een actie via artikel 24 van Boek 1 BW aan de orde. Dan gaan wij er inderdaad van uit dat er een fout in de akte zit. Dat is dan de verklaring. En dat moet dan aan de rechter worden voorgelegd. Ik hoop oprecht dat dit heel weinig gebeurt.

Mevrouw Van der Burg heeft gevraagd hoe het zit met de richtlijnen. Is de staatssecretaris al met de voorbereidingen bezig? Het antwoord is: ja. Artikel 3 van de richtlijn, inzake wijziging van de naam van de minderjarige in die van de verzorger, zal worden aangepast aan de uitgangspunten van het nieuwe naamrecht. Er is nu bijvoorbeeld alleen een wijziging in de naam van de moeder mogelijk na scheiding. Straks zal ook een wijziging in de naam van de vader mogelijk zijn. Opgenomen wordt ook de mogelijkheid voor een meerderjarige om de naamskeuze van de ouders te herzien. Wij hebben hierover al gesproken. De richtlijnen worden omgezet in een algemene maatregel van bestuur.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Komt die algemene maatregel van bestuur tegelijk met de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel aan de orde?

Staatssecretaris Schmitz:

Als het wetsvoorstel hier is aanvaard, gaan wij wel voorzichtig met de voorbereiding beginnen. Maar wij moeten natuurlijk de behandeling in de Eerste Kamer afwachten. Als het wetsvoorstel is aanvaard in de Eerste Kamer, zal de wet vervolgens in het Staatsblad verschijnen. Wij zullen de voorbereidingen zodanig treffen dat er snel daarna een algemene maatregel van bestuur is.

Dan kom ik te spreken over erkenning bij verschillende mannen. Dit kan inderdaad niet vermeden worden: als er kinderen zijn die door verschillende mannen worden erkend, is er sprake van verschillende namen, althans als voor de naam van de vader wordt gekozen. Men kan in dat geval ook de naam van de moeder kiezen. Daarvoor ligt hier natuurlijk een goede reden. Maar als vaders kinderen erkennen en er wordt gekozen voor de naam van de vader, kunnen er verschillende namen in het geding zijn in hetzelfde gezin.

Mevrouw Van der Burg heeft gesproken over het treurjaar. Dat is alleen aan de orde bij overlijden en niet bij echtscheiding. Bij het huidige recht kan een andere man het kind niet erkennen als dat binnen 306 dagen na de ontbinding van het huwelijk geboren is. Het kind wordt dan nog steeds geacht het kind te zijn van de overleden echtgenoot. Wij zullen daarover bij de bespreking van het afstammingsrecht zeker nog komen te spreken. Nu is de situatie zoals aangegeven, maar het lijkt mij dat over dit punt nog verder gesproken moet worden. Dat ben ik met de geachte afgevaardigde eens.

De geachte afgevaardigde heeft ook nog een vraag gesteld over de Wet conflictenrecht namen. Aanpassing van die wet heeft inderdaad vrij lang geduurd. Dat kwam doordat heel veel gewijzigd is. De aanpassing gaat dezer dagen echter voor advies naar de staatscommissie voor het internationaal privaatrecht. De planning is nu dat het wetsvoorstel in de herfst naar de Raad van State kan en dat het begin volgend jaar bij de Kamer kan worden ingediend.

De geachte afgevaardigde heeft vervolgens een vraag gesteld over de voorlichting. Dat punt is zeker uitdrukkelijk aan de orde. Er worden twee koersen gevolgd. Enerzijds is er sprake van veel technische voorlichting voor de ambtenaren van de burgerlijke stand. Dat moge duidelijk zijn. Anderzijds is ook de publieksvoorlichting van groot belang. Het ligt in mijn voornemen om, als de Kamer dit wetsvoorstel aanvaardt, aan de voorbereiding van de voorlichting te werken, overigens met alle respect voor de Eerste Kamer, waar de behandeling nog moet plaatsvinden. Wij denken echter aan publieksvoorlichting op vrij grote schaal. Mevrouw Van der Stoel zei dat de voorlichting niet één keer massaal zou moeten gebeuren, maar dat hierbij sprake zou moeten zijn van regelmaat. Dat lijkt mij een wijze benadering. Wij zullen de voorlichting zeer actief ter hand nemen. Daar richt men de aandacht al op.

Voorzitter! Vervolgens wil ik het hebben over het punt van de adel. De heer Dittrich sprak daar als eerste over, maar ook anderen hebben daarover gesproken, zoals mevrouw Soutendijk, mevrouw Van der Burg en mevrouw Van der Stoel. Bijna alle woordvoerders hebben het eigenlijk hierover gehad. Op dit punt is er sprake van een misverstand en wel van een hardnekkig misverstand. Recent ben ik over deze kwestie nog van alle informatie voorzien. Wellicht komt het amendement van mevrouw Van der Burg de komende week in stemming. Ik kan mij voorstellen dat ik de informatie die ik de Kamer probeer te bieden, voor die stemming in een korte notitie aan haar voorleg. Mij is uitdrukkelijk en bij herhaling verzekerd, en niet alleen van de zijde van het ministerie van Justitie, maar ook van de zijde van het ministerie van Binnenlandse Zaken, dat er formeel geen relatie bestaat tussen adeldom en geslachtsnaam. Dat ministerie heeft de zorg voor de behandeling van de Wet op het adeldom. Voor mij heb ik de tekst van de memorie van antwoord bij de behandeling van de Wet op de adeldom in de periode 1991-1992. Daarin staat letterlijk: Formeel bestaat er in het adelsrecht geen relatie tussen adeldom en geslachtsnaam. Naamswijziging brengt geen wijziging in adeldom. Adeldom gaat er niet door verloren en wordt er niet door verkregen.

Mevrouw Van der Burg heeft gesproken over het KB van 1815. Alles wat wij op dit punt nog eens hebben nagekeken, wijst er uitdrukkelijk op dat je niet een koppeling mag leggen tussen de naam en de erfelijke titel. Hierover heb ik nagedacht, wetende dat mevrouw Van der Burg de mogelijkheid van een amendement op artikel 5, lid 10, overweegt. Dat lid wil zij eventueel schrappen. Als je goed nadenkt, besef je dat schrapping van dit lid zou kunnen leiden tot het inblazen van enig nieuw leven van de adeldom. De heer Dittrich noemde in dit verband namen en hij sprak in zijn betoog van Jansen en Pieterse. Stel nu dat baron van huppelepup tot huppelepup is getrouwd met mevrouw Pieterse. Zij krijgen kinderen en zij kiezen voor de naam van de moeder. De erfelijke titel gaat dan via de mannelijk lijn over op de kinderen. Zij krijgen een jongetje en een meisje. Zoals ik zei, gaat de titel langs de mannelijk lijn wel over, maar de titel van baron, graaf enzovoorts wordt verbonden aan de naam van de moeder. Dat is de situatie als je met het amendement van mevrouw Van der Burg het genoemde artikel zou schrappen. Voor de kinderen geldt dan niet: baron van huppelepup tot huppelepup, maar bijvoorbeeld barones Pieterse. Dit is allemaal heel ingewikkeld. De conclusie op grond van alle informatie die ik heb gekregen, is dat schrapping van artikel 5, lid 10, eerder zou leiden tot uitbreiding van het instituut adel, dan dat het zou worden teruggebracht tot een historisch instituut. Over die laatste mogelijkheid is eerder gesproken.

De heer Dittrich heeft gevraagd of een en ander niet in de Wet op de adeldom te onderzoeken is. Laten wij er niet omheen draaien, het is een heel gevoelige materie. In 1994 is de wet met een heel beperkte meerderheid aangenomen. Het kabinet heeft het voorstel zeer weloverwogen gedaan. Ik heb vandaag contact gehad met de eerstverantwoordelijke minister voor deze wet, de minister van Binnenlandse Zaken, die mij heeft gezegd dat hij best nog eens wil kijken naar de kwestie dat overerving alleen langs de mannelijke lijn mogelijk is. Als mij dus wordt gevraagd of ik dit wil onderzoeken, heb ik in ieder geval begrepen dat de minister van Binnenlandse Zaken zijn best zal doen, zonder overigens te voorspellen wat de uitkomst zal zijn. Wij zijn bereid om het resultaat van het onderzoek te overleggen en daarover met de Kamer te praten. Het nu schrappen van artikel 5, lid 10, lijkt mij het averechtse effect te sorteren. Omdat het zo ingewikkeld is, stel ik voor dit in een korte notitie aan de Kamer voor te leggen, voordat zij tot stemming over de amendementen overgaat.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

De staatssecretaris zegt in feite dat de koppeling van naam en titel niet vaststaat. Als ik de stukken echter lees, ook die van de Hoge raad van adel, zit die koppeling er juist wel in.

Staatssecretaris Schmitz:

In de stukken die ik heb gelezen, is dat juist niet het geval. Dat is het punt. Ik heb hier het KB van 1815, het formulier dat erbij zit, en de behandeling van de Wet op de adeldom in 1991-1992, maar ik weet dat hierover ook in kringen van de adeldom verschillend wordt gedacht.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Misschien is het goed om ons ook over dit punt een nader schrijven te doen toekomen. Er blijft kennelijk een geweldig misverstand over bestaan. Waarom wordt dit argument, als die koppeling er niet is, nooit gehanteerd? Ik weet geen voorbeeld van een overgang van de titel los van de naam. In welke gevallen is sprake van een aparte titelvererving, los van de naam?

Staatssecretaris Schmitz:

Ik zal dit graag meenemen. Het kan de helderheid dienen als ik dit aan de Kamer voorleg.

Voorzitter! Ik kom op de amendementen. Het amendement van mevrouw Soutendijk op stuk nr. 16 is al besproken. Bij geen keuze wordt de geslachtsnaam van de vader gehanteerd. Ik zal het amendement niet ontraden. Ik vind het jammer, maar als de meerderheid van de Kamer dit zo wil, dan zij het zo.

Het amendement van mevrouw Soutendijk op stuk nr. 18 gaat over het keuzemoment. Mevrouw Soutendijk wil dat naar voren halen. Het kabinet heeft eerder uitdrukkelijk gekozen voor het verleggen van het moment naar dat van de geboorteaangifte. Ons voorstel sluit beter aan bij die keuze. Die bedenktijd is naar onze mening echt nodig. Ik heb geen echt nieuwe argumenten gehoord waarom wij van onze keuze zouden moeten afstappen. Mevrouw Soutendijk zegt ook dat haar fractie van meet af aan de voorkeur heeft gehad voor het moment van huwelijkssluiting.

Er zijn twee amendementen ingediend over artikel 9. Tegen het amendement van de heer Dittrich heb ik niet veel bezwaar, maar wel tegen de toelichting van het stuivertje wisselen. Dat klopt niet helemaal. Maar goed, dat is een kwestie van toelichtende woorden. Het gaat om precies dezelfde behandeling van man en vrouw. Daarna is mevrouw Van der Burg gekomen met een toevoeging aan de mogelijkheden in artikel 9. Als ik mij mag uitspreken, dan geef ik wat meer de voorkeur aan het amendement van mevrouw Van der Burg, omdat dit een extra mogelijkheid biedt. Ik vind de toevoeging die de heer Dittrich voorstelt, op zichzelf zinvol, maar ik heb liever een extra mogelijkheid, ook omdat dit praktische problemen bij de GBA voorkomt.

Het amendement van mevrouw Van der Burg over artikel 5, lid 10, heb ik net uitdrukkelijk besproken. Haar amendement op stuk nr. 21 met betrekking tot de 12 jaar vind ik, zoals gezegd, eigenlijk logischer. Ik neem dat graag over.

Voorzitter! Ik hoop hiermee zo concreet mogelijk de vragen te hebben beantwoord. Voordat dit bij alle variaties die wij in de meningen hebben, in de aandacht verdwijnt, herhaal ik dat het keuzerecht voor de ouders met dit wetsvoorstel zal komen vast te staan. Ik vind dat na de lange geschiedenis een heel goede zaak.

De voorzitter:

Het amendement-M.M. van der Burg c.s. (stuk nr. 21) is overgenomen.

Ik constateer dat er nog behoefte bestaat aan een tweede termijn. Aangezien wij die niet vóór 23.00 uur kunnen beëindigen, stel ik voor om daarmee morgenochtend om 10.15 uur aan te vangen.

Daartoe wordt besloten.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

Sluiting 22.42 uur

Naar boven