Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | nr. 85, item 8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | nr. 85, item 8 |
Aan de orde is het VAO Jeugdhulp (AO d.d. 31/03).
De voorzitter:
Ik herhaal de spelregels: de spreektijd inclusief het indienen van eventuele moties is twee minuten, behalve voor de heer Klein, die een halve minuut krijgt.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Voorzitter. We hebben op 31 maart een goed algemeen overleg Jeugd gehad. Toch wil ik graag op één punt een uitspraak van de Kamer. Als er iets aan de hand is met je kind en je komt er als vader of moeder zelf niet uit, wil je maar één ding: goede jeugdhulp. Je wilt het liefst dat de oorzaak van het probleem dat je kind heeft, wordt weggenomen of, als dat niet kan, dat je op z'n minst ondersteund wordt in hoe ermee om te gaan en hoe je kind te steunen zodat hij of zij een zo gewoon mogelijk leven kan leiden. Elke moeder of vader wil dat het goed gaat met haar of zijn zoon of dochter.
Er heeft een grote hervorming plaatsgevonden. Het is daarom zeer belangrijk om te evalueren hoe het daarmee gaat. Het is ook cruciaal dat niet alleen naar de symptomen van het kind wordt gekeken maar dat ook wordt geprobeerd om te achterhalen wat de oorzaken zijn. Die kunnen ook buiten het kind liggen. Daarom gaat de Jeugdwet ook uit van één gezin, één plan en één verantwoordelijke jeugdhulpverlener. De VVD wil niet alleen de Jeugdwet evalueren maar ook de andere wetten in het sociale domein. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat voor de Jeugdwet een evaluatie gepland is na drie jaar in plaats van na de reguliere vijf jaar;
constaterende dat zowel de Wet maatschappelijke ondersteuning als de Participatiewet na vijf jaar geëvalueerd wordt;
overwegende dat de Transitiecommissie Sociaal Domein in haar vierde voortgangsrapportage dringend adviseert de Wmo, de Jeugdwet en de Participatiewet vanwege hun complementaire karakter in samenhang te bezien en te evalueren;
overwegende dat bovendien drie jaar te kort is om te komen tot een definitief oordeel over een wet die een transformatie over meerdere jaren bewerkstelligt;
verzoekt de regering om de evaluatie van de Jeugdwet na drie jaar te beschouwen als een tussenevaluatie en de reguliere evaluatie na vijf jaar uit te voeren in samenhang met die van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Participatiewet,
en gaat over tot de orde van de dag.
Hebt u er bezwaar tegen als we in de motie "Wmo" vervangen door "Wet maatschappelijke ondersteuning"?
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Dit staat uitgeschreven in de motie.
De voorzitter:
Prima.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Tot slot is er nog een ander punt. Er bereiken ons nog steeds berichten — sterker nog: uitspraken van de rechter — dat er kinderen in de gesloten jeugdzorg worden geplaatst zonder toestemming van de kinderrechter. Dat kan en mag niet. We hebben het hier eerder over gehad. Ik vraag de staatssecretaris om met deze partijen hierover in overleg te gaan, om de inspectie te vragen waarom hier niet gehandhaafd wordt en om ons te berichten hoe er gehandhaafd gaat worden en welke sancties worden opgelegd. Dit is namelijk een ernstige zaak.
Mevrouw Kooiman (SP):
Voorzitter. Jeugdzorginstellingen gaan failliet, wachtlijsten nemen toe en de bureaucratie neemt ongekende vormen aan. Jeugdzorginstellingen zijn gemiddeld 30% van hun tijd kwijt aan die bureaucratie, aan papierwerk. Die tijd en dat geld kunnen niet besteed worden aan kinderen. Ik kwam een schrikbarend voorbeeld hiervan tegen bij de gemeentes Alphen aan den Rijn en Kaag en Braassem. Zij gingen het niet zelf doen, maar het uitbesteden op TenderNed. Voor degenen die TenderNed niet kennen: TenderNed is een soort veilingsite, een soort marktplaats waarop gemeentes zelf een opdracht kunnen plaatsen voor bepaalde producten, zoals elektrische deuropeners, gevarenverzekeringen en gemeentelijk groenonderhoud. En dan vind je ook het kind als product op deze veilingsite. De genoemde gemeentes willen dat één organisatie voor de allerlaagste prijs 70% van alle zorg gaat aanbieden. Daarmee werken we schaalvergroting in de hand, niet schaalverkleining. Ik word hier eerlijk gezegd misselijk van: de zorg als markt en het kind als product. De staatssecretaris staat erbij en kijkt ernaar. Ik laat de staatssecretaris nu de stapel papier zien die de uitdraai is van de documenten op TenderNed van alleen de gemeentes Alphen aan den Rijn en Kaag en Braassem. Maar zo zijn er nog heel veel andere gemeentes die enkel en alleen bezig zijn met deze bureaucratische waanzin. Ik dien daarom de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de gemeenten Alphen aan den Rijn en Kaag en Braassem hun jeugdhulptaken aanbesteden via veilingsite TenderNed;
overwegende dat deze gemeenten hiermee meer marktwerking in hun jeugdzorgtaken introduceren;
constaterende dat dit soort aanbestedingen maakt dat de bureaucratie toeneemt in plaats van afneemt;
verzoekt de regering, het aanbesteden van jeugdhulptaken via veilingsites als TenderNed per direct te stoppen en de Kamer hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Kooiman (SP):
Tot slot, …
De voorzitter:
Dank u zeer.
Mevrouw Kooiman (SP):
… de zorg is geen markt en het kind geen product.
De voorzitter:
U bent door uw tijd heen.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ja, dat weet ik, maar ik wil het nog wel zeggen. Ik roep de staatssecretaris van harte op om hier per direct een einde aan te maken, want een kind is geen product.
De voorzitter:
De heer Voordewind ziet af van zijn spreektijd.
Dan geef ik het woord aan de heer Klein. Hij was weliswaar niet aanwezig bij het algemeen overleg, maar hij heeft het recht om hier, zij het zeer beperkt, het woord te voeren.
De heer Klein (Klein):
Voorzitter. Ik gebruik mijn beperkte tijd om aandacht te vragen voor één schrijnend probleem.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat volgens de Rechten van de Mens ieder mens, en derhalve ook ieder kind, het recht heeft op onderwijs dat gericht is op de volle ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid;
constaterende dat momenteel een bepaalde groep kinderen, die zware vormen van autisme, een ontwikkelingsachterstand of sensorische beperkingen hebben, algehele vrijstelling van leerplicht heeft;
constaterende dat deze groep kinderen hierdoor onder de Wet langdurige zorg (Wlz) of Jeugdzorg valt;
constaterende dat een aanzienlijk deel van deze groep kinderen in een instelling woont waar zij een vorm van dagbehandeling krijgen aangeboden die er vooral op is gericht hen "bezig te houden";
constaterende dat deze kinderen hier veelal geen ontwikkelingsgerichte behandeling krijgen aangeboden, omdat ze als "laag intelligent" worden aangemerkt;
constaterende dat dit veelal onterecht is, waardoor hun potentieel ten onrechte onbenut blijft;
overwegende dat een ontwikkelprogramma zoals ABA (Applied Behavior Analysis) dit potentieel wel kan ontplooien;
constaterende dat ABA een wetenschappelijk bewezen methode is;
verzoekt de regering, nader te onderzoeken op welke wijze deze kinderen alsnog hun recht op ontwikkeling gegeven kan worden middels het ter beschikking stellen van de ABA-behandelmethode,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Voorzitter. Vandaag dien ik op dit onderwerp geen motie in. Ik heb wel een aantal vragen.
De hervormingen in de jeugdzorg zijn in volle gang. In het algemeen overleg van eind maart hebben we gesproken over wat er tot nu toe goed gaat en wat er aanzienlijk minder goed gaat. Uiteraard is er nu veel te weinig tijd om dat allemaal te herhalen, maar men loopt nog steeds aan tegen hetgeen samenhangt met de overgang naar de leeftijd van 18 jaar, dus het verschil tussen 18-min en 18-plus. Jongeren met een licht verstandelijke beperking die 18 jaar worden, verdwijnen uit de zorginstelling waar ze wonen en daardoor verdwijnen ze ook vaak uit beeld. Vorige maand bleek uit een uitzending van ZEMBLA dat dit probleem nog steeds speelt. Er zouden wel wettelijke middelen bestaan om hier iets aan te doen, maar blijkbaar werken die onvoldoende of zijn die in ieder geval onbekend. Ik heb kort na die uitzending gevraagd om een debat en een brief om zo het een en ander nog eens duidelijk op een rijtje te krijgen. Aangezien die brief nog steeds niet naar de Kamer is gestuurd, stel ik hierbij nogmaals een aantal vragen. Als de staatssecretaris daarop nu goede antwoorden geeft, kunnen we het door mij aangevraagde debat, dat uiteindelijk een dertigledendebat werd, schrappen. Ik wil dan echter wel graag van de staatssecretaris weten welke wettelijke middelen er zijn voor de doelgroep 18-min en 18-plus en hoe er over deze middelen wordt gecommuniceerd. Hoe vaak wordt er daadwerkelijk van deze middelen gebruikgemaakt en zijn ze voldoende of niet? De uitzending van ZEMBLA, maar zeker ook de film over Hyba, geven een compleet ander en heel verdrietig beeld van jonge mensen die denken dat ze de wereld aankunnen, maar uiteindelijk stukgaan vanwege hun beperking. Wat mij betreft is de urgentie groot. Als de staatssecretaris deze vraag vandaag niet kan beantwoorden, maar mij wel kan beloven dat hij die brief nu eindelijk binnen een week naar de Kamer stuurt, ben ik voor dit moment tevreden. Het is echter wel duidelijk dat we het uitgebreid met elkaar moeten hebben over deze groep jongeren.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Staatssecretaris Van Rijn:
Voorzitter. Er zijn twee vragen gesteld en er zijn drie moties ingediend. Ik zal eerst de vragen behandelen. Mevrouw Van der Burg stelde een vraag over plaatsing in de gesloten jeugdzorg zonder machtiging. We hebben daarover het nodige gewisseld tijdens het debat. Ik heb de inspectie gevraagd om een en ander uit te zoeken en zij zal met een rapport komen over de vraag hoe het nu precies zit. Ik verwacht de resultaten van dat toezicht van de inspectie binnen enkele weken te kunnen leveren. Op die manier zou ik de vraag van mevrouw Van der Burg graag willen beantwoorden. Ik denk dat wij samen tijdens het debat hebben gewisseld dat het natuurlijk niet de bedoeling is om kinderen te plaatsen zonder een machtiging. Als dat wel heeft plaatsgevonden, moeten we uitzoeken wat daarvoor de redenen zijn geweest en of het wel of niet kan. Als het kan, moeten we bekijken of dit zo nodig kan worden gehandhaafd.
De voorzitter:
Bedoelt u met "binnen enkele weken" voor het zomerreces?
Staatssecretaris Van Rijn:
Ja, voorzitter.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Die vraag wilde ik ook stellen, dus ik dank u, voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn toezegging.
Staatssecretaris Van Rijn:
Ik dank mevrouw Van der Burg voor haar vraag.
Ik kom op de vraag van mevrouw Keijzer. Ook ik vind het van groot belang dat kwetsbare jongeren ook na hun 18de kunnen rekenen op hulp en ondersteuning als dat nodig is. Ik denk dat de kansen daarvoor zijn toegenomen nu de gemeenten integraal verantwoordelijk zijn voor de hulp aan kinderen, niet alleen ten aanzien van de jeugdhulp maar ook voor een aantal andere zaken. Ik heb dit punt nadrukkelijk geagendeerd voor mijn overleg met gemeenten en zorgverzekeraars om te bekijken of we een veel meer doorlopende lijn kunnen creëren. Als je 17 bent, is de kans tamelijk groot dat je 18 wordt. Dat betekent dat we instellingen moeten vragen om veel meer te voorzien in datgene wat nodig is om eventueel extra hulp te bieden. Overigens speelt ook de positie van de jongere zelf vaak een rol. Als de hulp van een instelling wordt beëindigd omdat iemand 18 wordt, kiest die persoon er vaak voor om geen hulp meer te krijgen, terwijl daardoor juist problemen kunnen ontstaan. Naar aanleiding van het debat dat we toen gehad hebben, hebben we op verzoek van mevrouw Keijzer ook bekeken wat de juridische mogelijkheden en onmogelijkheden zijn om die doorlopende lijnen te creëren. Mijn collega van Veiligheid en Justitie en ik hebben het WODC verzocht te inventariseren welke juridische instrumenten er zijn om meerderjarige risicojongeren hulp te bieden en wat de verplichtingen op dat punt zouden kunnen zijn, dit naar aanleiding van het verzoek van mevrouw Keijzer. Ik heb goede hoop dat ik een eerste beeld kan schetsen in de voortgangsrapportage over de jeugd die beging juni verschijnt. Ik stel mevrouw Keijzer voor het daarin mee te nemen. Ik weet niet of we dan het resultaat van het onderzoek al hebben, maar we kunnen dan in ieder geval aangeven wat de eerste beelden zijn.
De voorzitter:
En WODC staat voor Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het ministerie van Veiligheid en Justitie als ik me niet vergis.
Staatssecretaris Van Rijn:
U vergist zich niet, voorzitter.
De voorzitter:
Heel goed. Mag ik u vragen wat minder afkortingen te gebruiken? Er luisteren namelijk ook mensen met ons mee.
Staatssecretaris Van Rijn:
Ik kom op de motie op stuk nr. 516 van mevrouw Van der Burg. Zij zegt eigenlijk twee dingen. Er is een aantal evaluaties afgesproken. Die van de Jeugdwet is versneld, maar het is heel belangrijk om die evaluatie te zien in het licht van de brede decentralisatie. Daarop heeft ook een aantal organisaties aangedrongen. Dat lijkt me inderdaad belangrijk. In de wet staat dat we na drie jaar de wet moeten evalueren. Dat zullen we doen. Mevrouw Van der Burg vraagt of we dat ook kunnen beschouwen als een beeld van de decentralisatie van de jeugdzorg en stelt dat we moeten bekijken hoe dat past in het bredere beeld. Dat lijkt mij verstandig. We gaan de evaluatie dus niet niet doen, want die is gegeven in de wet. Het is echter aan de Kamer om die te wegen. Het lijkt mij verstandig om het te doen in het licht van de andere wetten, omdat we integraal beleid bij de gemeenten nastreven. Dit lijkt mij een wijs voorstel en ik wil het oordeel erover aan de Kamer laten.
De voorzitter:
Ik wijs u erop dat u, gelet op de wijziging van artikel 66 van ons Reglement van Orde, de motie ook kunt overnemen, mits daar geen bezwaar tegen bestaat in de Kamer.
Staatssecretaris Van Rijn:
Aangezien dit een evaluatie is die in de wet staat en het nieuwe kabinet uiteindelijk de weging zal moeten maken, lijkt het mij verstandig om het oordeel aan de Kamer te laten.
De voorzitter:
Ik wees u alleen op de technische mogelijkheden. Ik zie mevrouw Bergkamp van D66 bij de interruptiemicrofoon. Zij heeft kennelijk een vraag over het advies van de staatssecretaris over een motie van mevrouw Van der Burg en mevrouw Ypma. Klopt dat?
Mevrouw Bergkamp (D66):
Wat weet u het toch altijd goed samen te vatten. Dat klopt inderdaad.
De voorzitter:
Het is niet zo gebruikelijk. Vandaar dat ik dat iedere keer met enige verbazing vaststel.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Ik zal uitleggen wat de relevantie is. Ik heb namelijk een amendement ingediend om de Jeugdwet te evalueren na drie jaar. In de motie staat nu het woord "tussenevaluatie". Ik ben benieuwd wat de staatssecretaris daarvan vindt. Wat mij betreft is dat een wettelijke evaluatie met alles erop en eraan. Kan de staatssecretaris in de evaluatie ook de Wet langdurige zorg meenemen? We weten immers allemaal dat die ook een belangrijk onderdeel is van sommige afstemmingsproblemen in de langdurige zorg.
Staatssecretaris Van Rijn:
Ik dacht dat de motie van mevrouw Van der Burg nou juist ziet op dat probleem tussen aanhalingstekens, omdat we een aantal wettelijke evaluatietermijnen hebben afgesproken. Bij de Jeugdwet hebben we naar aanleiding van het amendement van mevrouw Bergkamp gezegd dat we het wat eerder doen. Wat mevrouw Van der Burg probeert te bewerkstelligen, als ik haar goed begrijp, is dat het goed is en dat we dat inderdaad gaan doen met alles erop en eraan. Maar de conclusies die je daaraan verbindt, zul je wel in samenhang met andere evaluaties moeten zien die een ander wettelijk ritme hebben. Ik interpreteer het voorstel van mevrouw Van der Burg dus als volgt: we doen die evaluatie, maar als je eindconclusies wilt trekken over de samenhang en de decentralisaties, moet je ook de evaluaties van de andere wetten erbij betrekken. Wat zij zegt, interpreteer ik zo: laten we het dan beschouwen als een tussenevaluatie, omdat we de totale conclusies over het totaal moeten trekken.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Het lijkt me logisch dat je dingen in samenhang gaat bezien, maar er ontbreekt wel een belangrijke wet, namelijk de Wet langdurige zorg. Die hoort er dan toch ook bij?
Staatssecretaris Van Rijn:
Daar is ook een evaluatie voor afgesproken, zoals voor elke wet. Alleen de timing verschilt. Het lijkt me verstandig dat de Kamer zelf bepaalt wanneer ze welke conclusie zou willen trekken. Maar goed, dat is aan de Kamer en ook aan de nieuwe Kamer.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Er is sprake van een misverstand. Mevrouw Van der Burg vraagt om dit te beschouwen in samenhang met de Participatiewet, de Wmo en de Jeugdwet. De Wet langdurige zorg staat niet in dat rijtje.
Staatssecretaris Van Rijn:
Excuus, dat lijkt mij een terecht punt. Dat kunnen wij toevoegen wat mij betreft.
De voorzitter:
Dit betekent wel dat die motie dan nog zal moeten worden gewijzigd. Die aanpassing kunnen wij hier niet zomaar in de lucht laten hangen. Ik geef u dat mee. Als u dat wenst, zult u de motie moeten wijzigen.
Staatssecretaris Van Rijn:
Nu ga ik in op de motie op stuk nr. 157. Mevrouw Kooiman begon haar betoog over de motie met de vraag: kinderen zijn toch geen product? Ik ben dat met haar eens. Dat is niet zo. Juist op dat punt hebben wij willens en wetens een aantal waarborgen in de Jeugdwet opgenomen. Er is een jeugdhulpplicht voor de gemeenten. Gemeenten moeten ervoor zorgen dat er kwalitatief goede zorg wordt ingekocht die voldoet aan de professionele eisen die je daaraan kunt stellen. Nu zegt mevrouw Kooiman dat de wijze waarop een aantal gemeenten de inkoop doet, haar niet bevalt. Het lijkt mij dat we niet op de stoel van de gemeenten moeten gaan zitten wat betreft de wijze waarop zij de zorg gaan inkopen. Ik constateer dat in de Jeugdwet voldoende waarborgen staan voor de kwaliteit van zorg en de manier waarop die moet worden vormgegeven. Ik ben het overigens zeer met mevrouw Kooiman eens dat we met elkaar een zeer scherpe aanval moeten doen op de onnodige bureaucratie. De Kamer zal binnen afzienbare tijd een plan van aanpak van mij krijgen om de bureaucratie verder te bestrijden op het brede terrein van de decentralisaties. Die brief zal de Kamer binnenkort krijgen. Om die reden ontraad ik de motie.
De voorzitter:
Mevrouw Kooiman krijgt graag een toelichting op het advies van de staatssecretaris.
Mevrouw Kooiman (SP):
Als we dit overlaten aan gemeentes, krijgen we dit pak papier. Dit is enkel van twee gemeentes. Alle gemeentes hebben de mogelijkheid om op veilingsites dit soort zaken aan te bieden: kinderen als product.
De voorzitter:
Dat hebt u al betoogd. Wat is uw vraag?
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik vraag de staatssecretaris om hier als stelselverantwoordelijke een stokje voor te steken en te zeggen: dit wil ik niet meer, dus we pakken dit pak papier en knikkeren het zo in de prullenbak.
Staatssecretaris Van Rijn:
Als dit pak papier onderdeel kan zijn van het plan van aanpak voor het verminderen van bureaucratie, zal ik dat zeker meenemen. In de motie wordt iets anders gevraagd, namelijk om te verbieden dat een gemeente deze methode hanteert voor de inkoop. Dat vind ik te ver gaan. We hebben niet voor niets gedecentraliseerd. We hebben echter ook niet voor niets waarborgen in de wet. Ik heb twee dingen aangegeven. Ten eerste wil ik ervoor zorgen — dat is ook mijn taak — dat de waarborgen in de wet worden nageleefd. Ten tweede sta ik zij aan zij met u, mevrouw Kooiman, bij de bestrijding van bureaucratie. Daarover kunt u binnenkort een nadere brief van mij verwachten.
De voorzitter:
Nu de motie op stuk nr. 518.
Mevrouw Kooiman (SP):
Dan wil ik wel van de staatssecretaris horen dat hij veilingsites zoals TenderNed gaat verbieden, want die maken dit mogelijk. Hierdoor kan dit kabinet marktwerking in de jeugdzorg mogelijk maken. Ik wil dat de staatssecretaris hier, nu en vandaag zegt dat kinderen geen product zijn en daar ook naar handelt.
Staatssecretaris Van Rijn:
Kinderen zijn geen product. Daar handelen we ook naar door in de Jeugdwet een aantal waarborgen op te nemen, zowel ten aanzien van de kwaliteit als ten aanzien van de plichten die de gemeente heeft op het vlak van het voorzien in jeugdhulp. Daar zullen wij alle gemeenten aan houden, maar voor de vormgeving van de inkoop moeten wij niet op de stoel van de gemeente gaan zitten. De inkoop moet worden vormgegeven met zo weinig mogelijk bureaucratie en moet ook voldoen aan de eisen die de wet stelt. De Kamer moet niet voorschrijven hoe de gemeente haar inkoop regelt. Ik blijf dus bij mijn oordeel.
In de motie op stuk nummer 518 wordt de regering gevraagd voor te schrijven dat de Applied Behavior Analysis-methode wordt gehanteerd. Ik stel voor dat wij aan het Nederlands Jeugdinstituut vragen of deze methode meer aandacht behoeft. Het Nederlands Jeugdinstituut beheert de databank van effectieve jeugdinterventies. Ik vind het voorbarig om hier nu te constateren dat deze methode het meest geschikt is. Daarvoor hebben wij het Nederlands Jeugdinstituut dat de databank beheert. Ik ben bereid de vraag van de heer Klein te bespreken met het instituut.
De heer Klein (Klein):
Ik ben verheugd dat de staatssecretaris daartoe bereid is. Als hij kan aangeven wanneer hij dit kan terugkoppelen, ben ik bereid de motie aan te houden.
Staatssecretaris Van Rijn:
Misschien is het een goede gedachte dit mee te nemen in de voorgangsrapportage jeugd die in juni aanstaande verschijnt.
De heer Klein (Klein):
Dan ben ik bereid de motie aan te houden.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Klein stel ik voor, zijn motie (31839, nr. 518) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van het antwoord van de zijde van het kabinet. Ik dank de staatssecretaris daarvoor.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor aanstaande dinsdag te stemmen over de ingediende moties.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20152016-85-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.