27 Bemiddeling/mediation

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Aanpassing van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de richtlijn betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken (32555).

De voorzitter:

Er hebben zich vijf sprekers ingeschreven voor dit debat. In verband met de planning vraag ik allen dit in het vervolg eerder te doen.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van der Steur (VVD):

Voorzitter. U zei net al terecht: dit debat gaat over de implementatie van de mediationrichtlijn in Nederland. De eerste vaststelling die we moeten maken is dat de Kamer te laat is: de richtlijn had al lang geïmplementeerd moeten zijn. Waar gaat deze richtlijn over? Hij gaat over het op een aantal gebieden reguleren van grensoverschrijdende mediation. De VVD ziet – en dit zeg ik met een vrolijke blik naar de staatssecretaris – veel in mediation: mediation is efficiënt; mediation lost problemen op bij de wortel omdat, als mediation lukt, ook de achterliggende, over het algemeen emotionele redenen van een geschil worden opgelost; en mediation is een geschikte oplossingsmethode voor een groot aantal geschillen die wij in onze samenleving zien.

Naar het oordeel van de VVD-fractie is het wetsvoorstel zoals het voorligt onvoldoende. Aan de hand van de inbreng van de VVD-fractie zal dit geen verrassing zijn. Ik zal zo meteen uitleggen dat de VVD-fractie voornemens is om toch vóór de implementatie van de richtlijn te stemmen. Het wetsvoorstel is echter onvoldoende, omdat het te weinig regelt ten aanzien van mediation in Nederland. Zo wordt geen enkele kwaliteitseis gesteld aan de persoon van mediator, wat betekent dat na implementatie van deze richtlijn iedereen zich "mediator" kan noemen en rechten kan ontlenen aan de wetgeving die we vandaag bespreken. En aangezien iedereen dit dan zou kunnen, zouden ook mensen dit kunnen die daartoe op geen enkele manier zijn gekwalificeerd, maar zich wel op de een of andere manier in een grensoverschrijdend geschil als mediator hebben opgeworpen. De VVD-fractie vindt dat een heel groot bezwaar.

Ons tweede grote punt is dat aan de mediators, die dus op zich geen enkele kwaliteitseis kennen, ook het verschoningsrecht wordt gegeven. In het verslag is terecht opgemerkt dat dit gebeurt onder een aantal strikte voorwaarden, onder andere dat de vertrouwelijkheid schriftelijk is overeengekomen. Maar op dat moment krijgt die, in theorie, ongekwalificeerde mediator opeens het verschoningsrecht; een recht dat in onze samenleving alleen is voorbehouden aan advocaten, notarissen en artsen, en overigens ook aan priesters en dominees. De VVD-fractie vindt dat onverstandig. Daarnaast zullen dezelfde mediators, omdat zij niet gekwalificeerd hoeven te zijn, op geen enkele manier aan enige vorm van tuchtrecht zijn onderworpen. Ze zullen geen gedragsregels hebben, geen onderlinge afspraken ten aanzien van de wijze waarop zij zich dienen te gedragen. Ook dat vindt de VVD-fractie in dit wetsvoorstel een gemiste kans.

Wij hebben onze afwegingen gemaakt: gaan wij proberen om dit wetsvoorstel volledig te amenderen, zodat het lijkt op wat het zou moeten zijn? Dat hebben wij niet gedaan. Wij zullen zelf met een initiatiefwetsvoorstel komen. Ik hoop dat wij het nog voor de zomer af zullen krijgen en hier zullen kunnen indienen. Daarbij zullen wij mediation een plek geven in ons Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, als voorportaal, zij het niet verplicht, van de traditionele gerechtelijke procedure. Partijen kunnen er dus voor kiezen. Daarbij zullen kwaliteitseisen worden gesteld aan de mediator, hij zal automatisch onder het tuchtrecht vallen, hij zal zich moeten houden aan gedragsregels. Wij zullen ook de lastige discussie voeren over de vraag of je aan het resultaat van zo'n mediation door een gekwalificeerde mediator een executoriale titel kunt verbinden. Daar zijn we op dit moment overigens nog niet uit. Wij volgen daarmee het voorbeeld – die oproep heeft de VVD-fractie ook gedaan in het verslag – van een aantal landen om ons heen, zoals België, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en zelfs Italië. Zover zijn we nog niet. Om tot een goede en deugdelijke behandeling van dit onderdeel te kunnen komen, hebben wij voor de staatssecretaris een aantal vragen.

Op pagina 7 van de memorie van toelichting wordt opgemerkt dat in beginsel ieder geschil geschikt is voor mediation. Dit standpunt onderschrijft de VVD-fractie van harte. Waarom kiest de staatssecretaris er dan niet voor om in dit wettelijk kader bijvoorbeeld ook het bestuursrecht en het strafrechtelijk herstelrecht – geschillen ontstaan nadat de strafrechtelijke procedure is afgerond – op te nemen? Ontegenzeggelijk – dit wordt ook in de memorie van toelichting opgemerkt – lenen ook geschillen in het bestuursrecht en het strafrechtelijk herstelrecht zich bij uitstek voor mediation. Dit is ook al bewezen in Nederland; het is ontstaan in de praktijk. Waarom wordt dat bij de implementatie van deze richtlijn niet goed georganiseerd?

Het kabinet heeft in antwoord op vragen van een aantal partijen gezegd dat er na de zomer een brief zal komen over de kwaliteitseisen, die ik al noemde. Misschien is dat dan al niet meer nodig, als ik voor die tijd met mijn initiatiefwetsvoorstel naar de Kamer kom. Zo nee, dan zien wij die brief graag tegemoet.

Een belangrijk voordeel van de implementatie van deze richtlijn is dat de stuiting van verjaring wordt geregeld. Als je aan mediation begint – die kan soms wat langer duren – vervalt in de tussentijd niet je recht op het starten van een gerechtelijke procedure. In de literatuur worden daarover enorm veel vragen gesteld. Het kan namelijk heel lastig zijn om te bepalen welk deel van een geschil door het instellen van de mediation is gestuit en welk deel nog wel onder de verjaring valt. Hierover heb ik geen concrete vragen, maar ik vraag de staatssecretaris om met het oog op de praktijk uit te leggen hoe het kabinet dit precies ziet. Wat is de reikwijdte van de verjaring als je mediation start over een onderdeel van een geschil? Als je voor een deelgeschil mediation start, verjaart dan wel de rest van de vordering?

Ik merkte al op dat de executoriale titel een punt is dat in het initiatiefwetsvoorstel zit. Er zijn vragen over gesteld in de inbreng voor het verslag. Het kabinet antwoordt dat je dit oplost door middel van een notariële akte. In de richtlijn staat dat de executoriale titel verbonden wordt aan de mediation door marginale toetsing. Daar zit naar het oordeel van de VVD-fractie in ieder geval een technisch probleem, omdat een notaris naar de aard van zijn functie niet marginaal zal toetsen. Hij zal volledig moeten toetsen: wat hebben partijen beoogd overeen te komen? Hoe gaat de notaris daarmee om? Hoe kijkt de staatssecretaris daartegen aan?

Ik heb nog een korte vraag. Toevallig hadden wij recentelijk een gesprekje met vertegenwoordigers van de rechtspraak. Zij wezen erop dat in de afgelopen periode, waarin de stimuleringsregeling voor mediation is geëindigd – er was een subsidieregeling – aanzienlijk minder gebruik is gemaakt van mediation. Herkent de staatssecretaris zich in die opvatting? Is hij voornemens daaraan nog iets te doen, voor zover het kan binnen de financiële kaders?

Tot slot. De VVD steunt het wetsvoorstel. De hiaten zullen wij repareren door middel van een door ons in te dienen initiatiefwetsvoorstel.

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Als je nadenkt over ideale conflictoplossing en geschilbeslechting, dan kom je op een aantal elementen. Partijen komen gezamenlijk tot een oplossing en dragen daar gezamenlijk aan bij. Daarbij worden alle belangen, dus ook de niet-juridische, betrokken. Ten slotte moet je een manier bedenken waarop partijen hun relatie goed houden en samen verder kunnen. Mediation behelst al die elementen. Ook de PvdA-fractie is dus een groot en warm voorstander van mediation. Wij denken dat het toepassingsbereik van mediation toeneemt. Eerst was het beperkt tot het civiel recht, nu geldt het ook voor het bestuursrecht en het strafrecht. Ook mijn fractie vraagt zich af waarom dit wetsvoorstel niet een wat breder bereik heeft.

Het wetsvoorstel dat wij vanavond behandelen, gaat over de implementatie van de richtlijn en grensoverschrijdende mediation in burgerlijke handelszaken. Met het kabinet vindt mijn fractie dit een goede gelegenheid om ook mediation binnen Nederland, nationale mediation, te regelen.

Voor mijn fractie is het kernpunt de borging van de kwaliteit. Ook ik heb gelezen dat er na de zomer een voorstel van de zijde van het kabinet komt over de kwaliteit, maar die twee dingen staan niet los van elkaar. Met de Hoge Raad vindt mijn fractie het een stevige stap om het verschoningsrecht nu al toe te kennen, ook aan niet-gekwalificeerde mediators, nu wij nog niet weten hoe de kwaliteitseisen zullen luiden. Mijn fractie wil geen beunhazen, maar gecertificeerde en goed opgeleide mediators. De eisen van de opleiding moeten naar onze mening in de wet worden vastgelegd. Wij kijken met spanning uit naar het voorstel waarmee het kabinet na de zomer zal komen, maar ik vraag de staatssecretaris toch of hij nu al een tipje van de sluier kan oplichten, zodat wij dit wetsvoorstel kunnen beoordelen in het licht van de kwaliteitseisen die in de toekomst gesteld zullen worden.

Wij hebben gelezen dat Nederland binnen Europa koploper is waar het het aantal verwijzingen voor mediation betreft. Mijn vraag is of wij koploper blijven. Ik maak mij daar zorgen over. De heer Van der Steur heeft al gememoreerd en wij hebben vanmiddag al gehoord dat het aantal verwijzingen – ik meende gehoord te hebben dat het om bestuursrechtszaken ging – sterk afneemt als gevolg van het wegvallen van de financiële bijdrage. Daarbij kan men de verhoging van de griffierechten optellen. Degene die al een heel duur "toegangskaartje" voor de rechter heeft gekocht, zal zich niet snel meer naar een mediator laten terugverwijzen. Klopt het dat het aantal gevallen is afgenomen? Hoe zal het aantal verwijzingen door de rechter zich naar verwachting van de staatssecretaris ontwikkelen, mede in het licht van de verhoging van de griffierechten? Op welke manier wordt gestimuleerd dat de verwijzing naar de mediator al voor de gang naar de rechter plaatsvindt? Is het afbouwen van die bijdrage niet een voorbeeld van "penny wise and pound foolish"? Het valt immers te verwachten dat, als de gang naar de mediator minder wordt, de kosten van rechtsbijstand – en na invoering van dit wetsvoorstel het verkrijgen van een vonnis – zullen toenemen.

Kort en goed, de PvdA-fractie is een warm voorstander van het verder stimuleren van mediation en het wettelijk regelen daarvan, inclusief kwaliteitsvoorwaarden en kwaliteitsborging. Wij staan in beginsel dan ook positief tegenover dit wetsvoorstel, maar het gaat ons niet ver genoeg.

De heer Bontes (PVV):

Voorzitter. Voor ons ligt de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot bemiddeling of mediation in burgerlijke zaken en handelszaken. De PVV-fractie heeft er enig begrip voor dat bemiddeling in handelszaken door Europa geregeld wordt, maar bemiddeling in burgerlijke zaken door Europa is echt een paar straten te ver. Geen Brusselse bemoeienis met ons rechtssysteem. Geen aantasting van ons rechtssysteem. De richtlijn is beperkt tot grensoverschrijdende geschillen. De regering wil uitbreiding. Om dat mogelijk te maken, moest op aanbeveling van de Commissie, die vindt dat mediation vertrouwelijk moet worden gemaakt, iets worden ingebracht waardoor dat zo kon zijn. Toen is bedacht om dat het verschoningsrecht te laten zijn. Het verschoningsrecht gaat echter weer in tegen het advies van de Hoge Raad. Zo zie je dat er door Brusselse richtlijnen zaken gekunsteld worden ingebracht, waarbij wij met ons eigen rechtssysteem in de problemen komen. Het is een voorbeeld van iets wat niet aan Brussel, maar aan Nederland is om te regelen. De Europese Unie gaat daar niet over.

De heer Van der Steur (VVD):

Los van de inhoud van de opmerking van collega Bontes, ben ik enigszins in verwarring, omdat uit het verslag heel duidelijk bleek dat de PVV-fractie voorstander was van dit wetsvoorstel.

De heer Bontes (PVV):

Ik ben nog niet klaar met mijn betoog. Dit is één element, maar ik kom zo meteen toe aan een veel zwaarder element. Dat betreft geschillenbemiddeling in het kader van de sharia. Na het uitbrengen van het verslag waarover u het hebt, is er een algemeen overleg geweest. Naar aanleiding daarvan heeft mijn collega Lilian Helder een motie ingediend om de shariabemiddeling aan te pakken. Die motie heeft het helaas niet gehaald, maar ik daar kom ik zo meteen op. Het is allemaal boven water gekomen en bediscussieerd na de schriftelijke inbreng, evenals het rapport "Sharia in Nederland", waarin die bemiddeling staat aangegeven. Die schriftelijke inbreng is dus wat mij betreft niet geldig, maar alles wat daarna gebeurt, wordt daarin meegenomen. Dat brengt mij tot deze afweging.

De heer Van der Steur (VVD):

Op het risico af dat ik op zaken vooruitloop, maar of wij nu een wettelijke regeling hebben voor mediation of niet, het staat iedereen vrij om aan bemiddeling te doen. Als men zich niet op die richtlijn of op de wet beroept, kunnen wij er met zijn allen niets aan veranderen. Het kan nog steeds. Het kan altijd, zelfs als u gewoon voor het wetsvoorstel bent. Als u voor het wetsvoorstel bent, in combinatie met wat de VVD-fractie zal voorstellen, namelijk om ook kwaliteitseisen aan mediators te verbinden, is het probleem helemaal opgelost. Dat zou een extra argument zijn om juist nu voor het wetsvoorstel te stemmen.

De heer Bontes (PVV):

Wat mensen zelf doen moeten zij zelf weten, maar wij hebben het nu over het wetsvoorstel. Daar staan dingen in en het is gerelateerd aan zaken waarvan wij geen voorstander zijn. Sterker, wij zijn er tegenstander van. Wij moeten er niet aan denken dat er shariabemiddeling door een imam kan plaatsvinden in Nederland. Daar gruwen wij van. Door dit soort aspecten kunnen wij niet voor het wetsvoorstel zijn. Als mensen zelf andere dingen bedenken, zij dat zo.

De heer Van der Steur (VVD):

Laat ik namens de VVD-fractie bijzonder helder zijn. Het allerlaatste wat de VVD-fractie zou willen, is dat de sharia in welke vorm of op welke manier dan ook in Nederland wordt ingevoerd. Dat is onacceptabel. Deze richtlijn regelt echter een heel breed scala, voor een heel groot deel van de Nederlandse samenleving, om op een goede manier de grensoverschrijdende mediation te regelen. Het zou heel jammer zijn als al die mensen – ik noem maar even twee namen: Henk en Ingrid – er last van zouden hebben dat het niet goed geregeld is omdat er voor een heel kleine groep een bepaalde angst zou zijn, waarvan de VVD-fractie overigens zegt: onacceptabel. Laat ik daar heel helder in zijn.

De heer Bontes (PVV):

De conclusie wordt getrokken dat het een heel kleine groep is, maar dat is helemaal niet zo; dat bestrijd ik. Wat het extra zwaar en moeilijk maakt en wat de uitspraken bindend maakt, is de executoriale vorm die wordt toegepast. Het is niet vrijblijvend, maar bindend. Dit maakt dat, als een imam tot een oplossing komt die wordt vastgelegd, bijvoorbeeld in een notariële akte, een en ander bindend is. Daar moeten wij niet aan denken. Dat is een van de sterke argumenten waardoor wij niet voor dit wetsvoorstel kunnen zijn.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Als dat zo was, dan zou iedereen hier daarvan rillingen krijgen. Maar is het niet juist zo dat de staatssecretaris in de nota naar aanleiding van het verslag duidelijk heeft gemaakt dat alles wat strijdig is met de openbare orde, of beslissingen waar mensen niet zelf over gaan, zoals de uitwassen binnen de sharia, helemaal nooit bindend gemaakt zullen worden? Het heeft helemaal geen titel. Is de heer Bontes het met ons eens dat wij die lijn zouden moeten vasthouden?

De heer Bontes (PVV):

Een vaststellingsovereenkomst leidt er zeer waarschijnlijk niet toe dat de overeenkomst wordt vernietigd. Het Burgerlijk Wetboek schrijft dat voor. Ik heb het hier staan: het is ook geldend als deze in strijd mocht blijken te zijn met dwingend recht. Artikel 7.902 van het Burgerlijk Wetboek schrijft dat voor. Met al deze vragen lopen wij overigens vooruit op het debat; dit was ook een van mijn vragen aan de staatssecretaris. Dus dan toch maar implementatie. Dat is de realiteit. Het had niet gemoeten, maar als het dan toch de realiteit is, dan alleen grensoverschrijdend en niet voor Nederland geldend.

Imams doen in Nederland aan geschillenbemiddeling op basis van de sharia. Ik heb dat zojuist al aangegeven in de beantwoording van vragen. Het rapport "Sharia in Nederland" bevestigt dat. De sharia is niet verenigbaar met onze democratie. Ik zei al dat mijn collega Helder een motie heeft ingediend waarin de regering wordt verzocht, elke vorm van geschillenbemiddeling op basis van de sharia te verbieden. Die motie heeft het niet gehaald, want wat was het antwoord van de staatssecretaris? "Het is niet dwingend". Door de executoriale vorm is het wel dwingend. Het is niet vrijblijvend. Als je het vastlegt bij de notaris, dan moet het uitgevoerd worden. Daar zit een zeer, zeer groot, onacceptabel risico in voor de PVV. De bovengenoemde motie is door de Kamer verworpen en door de staatssecretaris ontraden.

Partijen kunnen er dus volgens het wetsvoorstel voor kiezen om het resultaat van die mediation in executoriale vorm vast te leggen. Door de vereiste notariële akte is enige dwang wel aanwezig. Het is geen beslechting, het is bemiddeling waarvan de uitkomst toch dwingend is. Een mediator heeft slechts een lijdelijke rol, maar mijn fractie kijkt daar anders tegenaan, zeker waar het gaat om de imams. Als zij als mediator optreden, zullen ze sociale druk uitoefenen binnen de familie en binnen de kennissenkring. Vrouwen wenden zich dan bijvoorbeeld bij een scheiding tot de imam. Dan moet je er niet aan denken dat dit bijvoorbeeld bij een imam terechtkomt die op basis van de sharia uitspraken gaat doen die toch bindend zijn.

Het toepassen van de sharia en de uitkomst daarvan in een vaststellingsovereenkomst leidt er zeer waarschijnlijk niet toe dat de overeenkomst vernietigd wordt – ik heb dat al aangegeven bij het beantwoorden van een vraag – ook niet als een en ander in strijd mocht blijken te zijn met dwingend recht. Daarbij haal ik weer dat artikel in het BW aan. Op basis van wat ik hier zojuist neergelegd heb, zou ik van de staatssecretaris een aantal zaken willen weten in verband met de motie die eerder door de PVV is ingediend met betrekking tot geschillenbemiddeling in relatie met de sharia. Is de staatssecretaris bereid, elke vorm van geschillenbemiddeling waarin de sharia een rol speelt, te voorkomen? Zo ja, hoe verwacht de staatssecretaris hiertegen op te treden? Verandert het standpunt van de staatssecretaris inzake geschillenbemiddeling nu blijkt dat in de toekomst het resultaat van de mediation in executoriale vorm kan worden vastgelegd? Zo ja, is de staatssecretaris met de PVV-fractie van mening dat er van geschillenbemiddeling wel degelijk enige dwang uit kan gaan? Mijn laatste vraag: bestaat er bij de staatssecretaris ook de vrees dat er middels dit wetsvoorstel overeenkomsten tot stand kunnen komen, die haaks staan op het Nederlandse rechtssysteem?

Voorzitter. Dank u wel.

De voorzitter:

Moment, want de heer Recourt heeft nog een vraag aan u.

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Ik heb zelfs twee vragen. De eerste vraag betreft kwaliteitseisen en mediators. Is het niet zo, zo vraag ik via u aan de heer Bontes, dat de angsten die u hebt, voorkomen kunnen worden door kwaliteitseisen te stellen aan de mediator en door de mediator daarmee ook onder een vorm van tuchtrecht te brengen? Mijn tweede vraag is: shariawetgeving is een heel breed begrip waar van alles onder zit. Kan de heer Bontes concreet maken waar hij aan denkt? Wat vindt hij zo vreselijk, zonder dat het onder de nietigheid valt of in strijd is met de openbare orde?

De heer Bontes (PVV):

Het is nog heel wat dat ik u moet uitleggen wat bijvoorbeeld een nadelig punt van de sharia kan zijn. Ik ga er toch van uit dat u dat ook moet weten, maar ik zal u een voorbeeld geven. Bij echtscheiding kan de vrouw met lege handen komen te staan, omdat zij in die wetgeving ondergeschikt is aan de man. Dat kan betekenen dat zij onevenredig zwaar gepakt wordt, omdat zij een niet-gelijkwaardige positie heeft, om maar een voorbeeld te noemen. Hetzelfde kan voor erfenissen gelden, waarbij de vrouw een veel minder deel kan krijgen vergeleken bij haar broer. Dat soort zaken bedoel ik. Geen gelijkwaardigheid tussen man en vrouw. Dat zou een van de voorbeelden kunnen zijn waarom wij huiveren. Als u daar niet mee bekend bent en het rapport "Sharia in Nederland" niet kent, dan is het lastig discussiëren.

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Ik vind het lastig discussiëren met iemand die dit soort antwoorden geeft. Even los van de toespeling op mijn persoon: natuurlijk is het zo dat een vrouw slechter af zou kunnen zijn. Daar is de PvdA ook zeer op tegen.

De heer Bontes (PVV):

Dan zijn wij het erover eens, dan hoeft u toch niet naar de bekende weg te vragen?

De heer Recourt (PvdA):

Mijnheer Bontes, u laat mij niet eens mijn vraag stellen.

De voorzitter:

Maar ik wel.

De heer Recourt (PvdA):

Dank u wel, voorzitter.

Geldt in het huidige systeem niet precies hetzelfde voor "Nederlandse" stellen? Is het niet zo dat je, bijvoorbeeld in het kader van echtscheiding en partneralimentatie, de vrouw niet volledig met lege handen kunt laten staan? Het zelfde geldt voor erfenissen: in de Nederlandse wet zitten al beperkingen.

De heer Bontes (PVV):

Dat kan alleen als er van tevoren afspraken over gemaakt zijn, bijvoorbeeld bij koude uitsluiting. Dat is echter Nederlands recht en in dit geval heb ik het over ongelijkheid tussen man en vrouw; dat is een heel andere context.

De voorzitter:

Mijnheer Recourt, de laatste keer.

De heer Recourt (PvdA):

Volledig koude uitsluiting kan niet naar Nederlands recht. Mij gaat het om het feit dat het onderscheid tussen man en vrouw, of je het nu het jasje van de sharia wilt geven of van de Nederlandse wetgeving, weliswaar onmenselijk is, maar in beide gevallen kan.

De heer Bontes (PVV):

Het feit dat het onwenselijk is – de heer Recourt legt mij de woorden in de mond – maakt het voor ons een onacceptabel wetsvoorstel. De mogelijkheid bestaat dat de sharia-uitspraak in de mediation ingebracht wordt en nog versterkt wordt door de executoriale setting ervan. Dat maakt het voor ons een wetsvoorstel met risico's waar wij niet aan willen.

De heer Recourt (PvdA):

Mijn tweede vraag behelst het volgende. Stel dat je kwaliteitseisen stelt aan de mediator, waaronder tuchtrecht. Los je het daarmee dan niet op?

De heer Bontes (PVV):

Nee, naar onze mening niet. Dat is een soort schijnvertoning, zou je kunnen zeggen. Die imam zal zich altijd houden aan de islamitische wetgeving. Hij zal een certificaatje kunnen halen, ongetwijfeld. Mijn fractie schat echter in dat de imam altijd de sharia zal laten prevaleren boven wat hem ooit is voorgehouden en waarvoor hij het certificaatje ontvangen heeft. Wij geloven daar dus niet in. Wij denken dat de imam een uitspraak zal doen op basis van de sharia.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Om even aan te sluiten bij de vorige spreker: voor mijn fractie zal in ieder geval gelden dat iedere vorm van bemiddeling, mediation of wat dan ook die tot grove schending leidt van het recht dat wij in principe in Nederland kennen, heel onwenselijk is. Wij moeten deze koste wat het kost voorkomen. Wel stoor ik mij aan het feit dat de PVV – zij doet dit stelselmatig – juist de islamieten in ons land wegzet als diegenen die altijd het slechtste voor hebben en nooit te vertrouwen zijn, zelfs niet als ze een bepaald papiertje halen. Ik vind dat kwalijk, want dat geeft een duidelijk signaal af over de manier waarop wij onze medemens zien.

De heer Bontes (PVV):

Hebt u mij één keer het woord "islamiet" in de mond horen nemen? Ik heb het gehad over imams, over de ondergeschiktheid van de vrouw in het kader van de sharia. De vrouw loopt het risico met lege handen te blijven staan. Ik wil graag van mijn collega weten of ik één keer het woord "islamiet" in de mond heb genomen. Mevrouw Gesthuizen, u legt mij iets in de mond wat ik niet heb gezegd; dat is kwalijk!

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Het kan zijn dat de heer Bontes andere mensen bedoelt die zich met shariaregels bezighouden, maar volgens mijn informatie bedoelt hij heel duidelijk dat deel van onze bevolking, tenzij hij zegt dat dit niet het geval is.

De heer Bontes (PVV):

In mijn betoog heb ik het gehad over imams die de sharia zullen toepassen, waardoor de vrouw in een ongelijke positie kan komen bij deze bemiddelingen. Ik heb het woord "islamiet" niet in de mond genomen, noch het woord "bevolkingsgroepen". Ik vind het zeer kwalijk dat een collega mij woorden in de mond legt die ik totaal niet heb uitgesproken. Zij suggereert allerlei dingen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik ga met u op zoek naar de eerste katholieke of gereformeerde imam. Laten wij dat morgen samen gaan doen, mijnheer Bontes.

Voor de SP-fractie geldt en zal altijd blijven gelden dat de gang naar de rechter voor iedereen openstaat. Wij maken ons daar hard voor. Ik mag wel zeggen: op dit moment tegen de stroming in. Het kabinet helpt immers met bijvoorbeeld snoeiharde bezuinigingen op de rechtsbijstand de mogelijkheden van mensen om hun recht te halen flink om zeep. De rechter vertegenwoordigt een van de belangrijkste waarden in onze samenleving. Daarom moet het altijd mogelijk zijn om een geschil aan de rechter voor te leggen, opdat hij of zij daarover een objectief oordeel vormt. Dit alles neemt niet weg dat er ook andere manieren zijn om geschillen te beslechten. Laten we wel wezen; niemand procedeert voor zijn of haar lol. Als het mogelijk is dat partijen die het aanvankelijk met elkaar oneens zijn, er door een goede bemiddeling zonder tussenkomst van de rechter uitkomen, dan juicht de SP-fractie dit toe. Het wetsvoorstel waarover we spreken kan op onze steun rekenen. Voor alle burgerlijke en handelszaken wordt hiermee een wettelijke basis gelegd voor bemiddeling, ook wel "mediation" genoemd. Hier is niets mis mee. Ik heb echter wel een aantal vragen. Een heel aantal van deze vragen sluit aan bij wat collega's hierover hebben gevraagd.

Bij de schriftelijke inbreng heeft de SP-fractie gevraagd om de uitdrukkelijke bevestiging dat het weigeren om mee te werken aan mediation geen consequenties zal hebben voor de weigerende partij. Mediation wordt, kort gezegd, niet verplicht. De regering heeft aangegeven dat dit inderdaad niet het geval zal zijn. Welke waarborgen vinden we daarvoor in het wetsvoorstel? Graag een reactie hierop met een toelichting.

Daarnaast is het van belang dat er duidelijkheid is over het verschoningsrecht, alsook over heel andere aspecten van mediation. Ik deel de mening van de bewindspersonen dat het nodig kan zijn om in vertrouwen te spreken met een bemiddelaar, maar realiseer me tevens dat we goed moeten uitkijken met de expertise en daarmee de mate van eigen verantwoordelijkheid die we verwachten van de burgers die in zee gaan met een mediator.

Op dit moment worden er nog geen kwaliteitseisen aan mediators gesteld. Burgers zullen zelf moeten beoordelen of ze tevreden zijn met de diensten van de bemiddelaar. Ze zullen zelf moeten bepalen tot hoever en in hoeverre het voor hen gunstig is om akkoord te gaan met bijvoorbeeld het verschoningsrecht, waarop de mediator zich voor wat betreft de andere partij mag beroepen. Dit kan erg lastig zijn wanneer je in een toch al complexe situatie zit met ook nog eens de nodige onzekerheden. Daarom gold het verschoningsrecht altijd uitsluitend voor bepaalde beroepen.

Er is gerefereerd aan de uitspraak van de Hoge Raad, die de mediator het verschoningsrecht tot dusver heeft ontzegd. Mediators zijn echter bovenal geen afgebakende groep. In feite kan iedereen zich mediator noemen. Hier komt bij dat er ook geen eenduidige regels zijn over hoe mediation precies moet gaan. Er zijn geen principes waarvan niet mag worden afgeweken. Er zijn geen vaste termijnen en er zijn geen kwalificatie-eisen. Dit maakt dat we erg oplettend moeten zijn. Hoe wil het kabinet garanderen dat burgers niet terechtkomen in een situatie die maakt dat de sterkere partij in een conflict meer macht naar zich toetrekt en er mogelijk zelfs een sfeer van intimidatie ontstaat?

Nogmaals, in de eerste plaats voltrekt bemiddeling zich niet per se volgens vaststaande regels, anders dan het geval is bij rechtszaken. In de tweede plaats is de mediator niet iemand met een bepaalde vooropleiding of iemand die een bepaalde eed heeft afgelegd. In de derde plaats kan er anders dan bij een rechtszaak gebruik worden gemaakt van oneigenlijke middelen. Zeker in combinatie met bevoegdheden als het verschoningsrecht kan dit risico's met zich meebrengen. Hoe wil het kabinet garanderen dat die risico's beperkt zijn of deze zelfs helemaal uitbannen? Hoe wil het kabinet garanderen dat burgers die gebruikmaken van mediation niet verzeild raken in een situatie die, onttrokken aan het oog van de rechter of de advocatuur, ontaardt in het recht van de sterkste? Is de staatssecretaris het met mij eens dat afspraken over bijvoorbeeld de vertrouwelijkheid schriftelijk moeten worden vastgelegd als houvast voor alle partijen? Ik begreep van de heer Van der Steur dat hij in het verslag de toezegging heeft gevonden dat vertrouwelijkheid schriftelijk moet worden vastgelegd. Als dit inderdaad zo is, ben ik abuis. Ik zoek dit dadelijk precies uit. Ik kon het in ieder geval niet zo snel vinden.

In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de staatssecretaris toegezegd dat hij na de zomer met een brief zal komen waarin hij ingaat op de mogelijkheid om kwaliteitseisen te stellen aan de mediators. Dat is heel goed. Ik denk dat we zeker niet te lang moeten wachten om duidelijk te maken welke eisen er gesteld kunnen worden.

Is de staatssecretaris zich ervan bewust dat juist omdat het om lastige zaken kan gaan en er nog geen scholingseisen worden gesteld aan mediators en juist omdat het geheel zich onttrekt aan het oog van de rechterlijke macht en de advocatuur er voor burgers een zeker houvast moet worden gecreëerd door duidelijk te maken wat de gebruikelijke gang van zaken is bij mediation? In het wetsvoorstel wordt geroemd dat we zo min mogelijk regels opleggen aan mediation. Daar is heel veel voor te zeggen. Anders krijg je namelijk een soort surrogaatrechtspraak. Maar als een burger geen enkel houvast heeft, kan hij erg moeilijk bepalen of hij terecht constateert dat er voor zijn belangen niet zoveel moeite wordt gedaan. Burgers moeten weten wanneer een mediator zijn of haar werk goed doet en wanneer dit niet het geval is. Waar kan een burger vervolgens terecht met klachten? Op welke rechten kan de burger zich beroepen als de mediator er de kantjes afloopt? Moet er niet een vorm van tucht of toezicht komen? Dat is geen overbodige luxe bij het soort werkzaamheden waaraan ik denk bij mediation, zeker wanneer die een wettelijke basis krijgen en de rechter deze mag voorstellen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Mediation neemt in ons rechtsbestel een steeds grotere plaats in. Deze alternatieve geschillenbeslechting heeft zich in de praktijk zeer gunstig ontwikkeld. Conflicten lopen minder hoog op – denk hierbij bijvoorbeeld aan mediation in echtscheidingszaken – en de rechtspraak wordt ontlast. We mogen er echt trots op zijn dat mediation in Nederland zo'n professionele tak van sport is geworden. Er wordt veel aan deskundigheidsbevordering gedaan. Dat siert de sector. Kortom, we hebben een zeer succesvolle mediationpraktijk en het was daarom niet nodig om voor implementatie van deze richtlijn alle zeilen bij te zetten. Ik maak daarom vooral complimenten aan de rechtspraktijk en aan de betrokken dienstverleners.

Het is echter een tamelijk ongereguleerde dienstverlening. Verschillende collega's hebben hier al op gewezen. Nu ook Nederland door onderhavige richtlijn wordt gedwongen hiervoor enige regels te stellen, is er niet gekozen voor een meer inhoudelijke regeling. Tijdsdruk zou hiervan de oorzaak zijn. Maar, en hiermee wil ik toch even tegenhangen, wij vragen deze toch tamelijk liberale staatssecretaris of zelfregulering nu niet juist te verkiezen is boven een uitvoerige wettelijke regeling. Gaat de staatssecretaris louter regels stellen omtrent kwaliteit of wil hij veel meer reguleren? Of wacht de staatssecretaris de initiatieven af die inmiddels door een collega zijn aangekondigd?

Laat het meteen helder zijn dat de CDA-fractie aarzelt om al die plannen te omarmen. Misschien aarzelt zij wel vanwege het bestaan van het Nederlands Mediation Instituut, de mogelijkheid van certificering en de ontwikkeling richting zelfregulering. Zij wil vandaag wel overtuigd worden van de noodzaak om nadere regels te stellen, maar misschien ook niet. Zij begrijpt waarom ervoor gekozen is om de richtlijn verder te laten strekken dan strikt noodzakelijk is. Deze moest immers aanvankelijk alleen gaan over grensoverschrijdende zaken. Het zou namelijk kunnen leiden tot rechtsongelijkheid en misschien zelfs tot een marktverstoring. Toch is ook mijn fractie niet erg gelukkig met dat verstrekkende verschoningsrecht. De Kamer is juist met een tegenbeweging bezig. Zij wil het verschoningsrecht steeds meer beperken. Nu, bij de grote slag, brengen we veel mensen nog niet gereguleerd onder het verschoningsrecht. Kan de staatssecretaris in gewonemensentaal uitleggen hoever dat verschoningsrecht reikt? Nu staat er "tenzij deze betrekking hebben op rechten en verplichtingen waarover partijen uit hoofde van het toepasselijk recht van mediation geen zeggenschap hebben". Volgens mij snapt niemand precies wat daarmee wordt bedoeld.

Een voorbeeld is gegeven van een situatie waarin aan een mediator wordt verteld dat iemand niet de biologische vader is, omdat dit consequenties zou hebben. Kan de staatssecretaris hier iets meer over zeggen? Wij zijn ook benieuwd naar de reactie op de voorbeelden die de heer Bontes van de PVV-fractie heeft gegeven. In hoeverre heeft mediation plaatsgehad waar allerlei aspecten aan verbonden zijn die ineens rechtskracht zouden hebben waarvan we denken: zo willen we het niet? Hoever reikt het?

De richtlijn wordt netjes, maar wel iets ruimer dan bedoeld, geïmplementeerd. De zich zo mooi ontwikkelde mediationpraktijk wordt echter nog niet onderworpen aan nadere regelgeving. Voor wij die stap zetten, moeten we weten welke problemen we oplossen. We moeten immers vanwege het mogelijk kostenopdrijvende effect terughoudend zijn met nadere regelgeving.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Verbeet

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng; ik werp nog een vrolijke blik in de richting van de heer Van der Steur, zoals hij ook naar mij deed. Zo houden wij het een beetje gezellig vanavond. De bijdragen van de leden geven blijk van een grote betrokkenheid bij het onderwerp. Het is een belangrijk onderwerp. Ik ben blij met het debat over de richtlijn. Op 21 mei had de implementatie moeten plaatsvinden; dat is niet gebeurd, dus het is goed dat wij er zo snel over kunnen praten.

Laat ik nog eens een aantal voordelen van mediation noemen, want die zou je bijna vergeten als je naar de kritische bijdragen luistert. Partijen bepalen actief samen de oplossing; de mediator helpt hen om deze te bereiken. Tegen mevrouw Gesthuizen zeg ik alvast dat ik daar straks wat uitgebreider op zal ingaan. Als een van de partijen er geen zin meer in heeft, kan die ermee stoppen; dan kan men terug naar de rechtbank. De bereidheid bij partijen tot het uitvoeren van een gezamenlijke oplossing is in de regel groot. Het is immers hun oplossing en zij weten wat er speelt en wat de aanknopingspunten voor een oplossing zijn. Mediation is kostenefficiënt, vooral voor de partijen zelf. Laten wij dat toch vooral ook vaststellen.

De richtlijn ziet op de grensoverschrijdende burgerlijke geschillen en handelsgeschillen, tenzij deze betrekking hebben op rechten en verplichten waarover partijen uit hoofde van het toepasselijk berecht van mediation geen zeggenschap hebben. Mevrouw Van Toorenburg vroeg om voorbeelden; die zal ik straks geven bij de bespreking van de vragen. Daarnaast regelt de richtlijn dat een rechterlijke instantie de partijen kan uitnodigen om van mediation gebruik te maken om het geschil te schikken. In Nederland verwijst de rechtspraak al naar mediation; die mogelijkheid wordt in het wetsvoorstel ook wettelijk vastgelegd. Partijen moeten kunnen verzoeken dat de inhoud van een via mediation bereikte schriftelijke overeenkomst uitvoerbaar wordt gemaakt. De mogelijkheid om het resultaat van mediation vast te leggen in een notariële akte of een proces verbaal van de terechtzitting bestaat in Nederland al. Het vastleggen levert dan een executoriale titel op, die vervolgens rechtstreeks door de deurwaarder ten uitvoer kan worden gelegd.

Het is misschien goed om nog een opmerking over het verschoningsrecht te maken. Artikel 7 van de richtlijn kent de mediator een verschoningsrecht toe. De richtlijn geeft dus geen ruimte om dat niet te doen. Dat staat met zo veel woorden in artikel 7 van de richtlijn en die moeten wij gewoon implementeren.

Laat ik gauw beginnen met de beantwoording van de vragen. Ik zal ook de onderwerpen die sommige Kamerleden al in de schriftelijke behandeling aan de orde hebben gesteld, even langslopen, zij het soms snel. Ik geef een speciale reactie op de inbreng van de heer Bontes. Hij gaf aan dat hij tegen iedere bemoeienis van Brussel in burgerlijke zaken is. Ik kan zeggen dat wij de initiatieven van Brussel zorgvuldig beoordelen. Het gaat hier om implementatie van een richtlijn die al in 2008 door de lidstaten is aanvaard – dat is al weer even geleden – en die sinds 21 mei 2011 van toepassing is. Wij moeten dus echt beginnen met de implementatie. Je kunt in ieder geval niet vaststellen dat het niet zorgvuldig is gedaan, want ik denk dat Nederland er vrij lang over heeft gedaan om deze richtlijn te implementeren.

Ik loop alle gemaakte opmerkingen en vragen snel langs. De heer Van der Steur vroeg: waarom is in het wetsvoorstel niet bepaald dat het vertrouwelijke karakter van mediation schriftelijk moet worden overeengekomen? De nieuwe wettelijke eis zal in de praktijk betekenen dat partijen vertrouwelijkheid schriftelijk overeenkomen. Uit een artikel van de voorzitter, mevrouw Mulder, en een bestuurslid, de heer Van Gaalen, van de vFAS in het Advocatenblad van 14 januari van dit jaar, blijkt bijvoorbeeld dat zij hier ook van uitgaan. Deze eis staat echter niet met zoveel woorden in het wetsvoorstel. De heer Recourt vroeg: waaraan denkt de staatssecretaris hierbij? Ik zal zo meteen een opsomming geven van de zaken waaraan ik daarbij denk. Die eis van schriftelijkheid staat ook niet met zoveel worden in de richtlijn. Voor zover ik heb kunnen nagaan stellen andere lidstaten die eis van schriftelijkheid op zich ook niet. Wij opereren dus niet totaal afwijkend van andere lidstaten; dit is heel gebruikelijk. We zouden wel nog kunnen zeggen dat bepaalde afspraken die door mediators worden gemaakt, schriftelijk moeten worden vastgelegd.

De heer Van der Steur heeft gevraagd naar de reikwijdte als voor een deel van het geschil mediation wordt gestart. De regeling in het wetsvoorstel inzake de verjaring geldt in haar algemeenheid. De hoofdregel is dat mediation de verjaring van rechtsvorderingen stuit die onderwerp zijn van de mediation. Daarvoor geldt geen beperking naar rechten en verplichtingen ter vrijer beschikking van partijen. Als echter slechts over een deel van de vordering mediation plaatsvindt, is er sprake van mediation over de vordering die de rechtsvordering stuit. Zijn er veel verschillende vorderingen en vindt er slechts over een enkele vordering mediation plaats, heeft de stuiting van de verjaring alleen betrekking op de vordering waarover mediation plaatsvindt.

Vele woordvoerders, waaronder de heer Van der Steur, hebben vragen gesteld over de manier waarop ik de kwaliteit van de mediation zal waarborgen. Ook naar aanleiding van de vraag van mevrouw Gesthuizen zou ik daar simpel op kunnen antwoorden: we wachten het initiatiefwetsvoorstel van de VVD-fractie en andere fracties af. Dat zou echter iets te simpel zijn. Er zijn namelijk veel zorgen geuit over het ontbreken van enige vorm van regulering van mediation in het wetsvoorstel. Juist om die ontwikkeling te stimuleren, hebben mijn voorgangers en ik geen wetgeving geïnitieerd. Die keuze is heel bewust zo gemaakt. Dat ligt ook een beetje in de lijn van wat mevrouw Van Toorenburg opmerkte. Wel is de ontwikkeling van mediation op andere manieren ondersteund. Als liberaal ben ik voorstander van zo min mogelijk regels en, waar mogelijk, zelfregulering. Ik vind het fijn om te constateren dat ook de CDA-fractie er zo over denkt.

Dat neemt echter niet weg dat de inbreng van de fracties mij wel heeft overtuigd van de noodzaak van de nadere uitwerking van mogelijkheden om de kwaliteit van mediation te waarborgen; in de nota naar aanleiding van het verslag heb ik dat ook toegezegd. Die uitwerking is niet eenvoudig omdat het waarborgen van kwaliteit al gauw neerkomt op het reguleren van een beroepsgroep. Dan raak je aan de vraag hoe ver je daarin moet gaan en of je daarmee het hele instituut van mediation niet de nek omdraait. Terecht dat een aantal van de Kamerleden daar bang voor is.

Laat echter het volgende helder zijn. De regering beoogt de kwaliteit van mediation op een zodanige wijze uit te werken dat de kwaliteit wordt bevorderd maar de regels niet het gebruik van mediation belemmeren. Die uitwerking kost tijd en is daarom niet in het wetsvoorstel verwerkt. De implementatie moest namelijk doorgang vinden met het oog op de datum van 21 mei. Ik zeg echter nogmaals toe dat de Kamer de uitwerking na de zomer zal ontvangen. Ik zal straks een tipje van de sluier oplichten over de specifieke inhoud daarvan.

Bestaat het gevaar dat het verschoningsrecht oneigenlijk zal worden gebruikt? Het verschoningsrecht is door velen aan de orde gesteld. Ik zie geen reden tot grote zorg over het oneigenlijk gebruik van het verschoningsrecht van de mediator. Het betreft namelijk geen ongeclausuleerd verschoningsrecht. Partijen moeten uitdrukkelijk de vertrouwelijkheid overeenkomen om een beroep op het verschoningsrecht te kunnen doen. Als partijen geen vertrouwelijkheid overeenkomen, komen we ook niet aan verschoningsrecht toe.

Bovendien is het verschoningsrecht beperkt tot mediation over rechten en verplichtingen die tot de vrije beschikking van partijen staan. De vraag wie het gezag over een kind moet krijgen, valt dus buiten het toepassingsgebied. Het gaat echter ook over heel andere dingen, zoals het betalen van loon onder de minimumloongrens. Dat kun je namelijk ook niet met elkaar afspreken. Je kunt ook niet afspreken hoe een omgangsregeling met kinderen eruit komt te zien als het dwingend recht betreft. Al die zaken vallen dus buiten het toepassingsgebied.

Daarnaast kennen het voorstel en de richtlijn twee belangrijke uitzonderingen op de honorering van het verschoningsrecht. De mediator is verplicht een getuigenis af te leggen als partijen dat zijn overeengekomen; dan is er geen mogelijkheid tot beroep op het verschoningsrecht. De mediator kan dat dus niet zelf bepalen. Wanneer kan het ook niet? Dat is als er sprake is van een dwingende reden van openbare orde, om te voorkomen dat iemand in zijn lichamelijke of geestelijke integriteit wordt aangetast en indien de openbaarmaking van de inhoud van de via mediation bereikte vaststellingsovereenkomst noodzakelijk is voor de uitvoering of tenuitvoerlegging ervan. Het is denkbaar er in de mediation een vaststellingsovereenkomst is bereikt en dat je die wilt uitvoeren. Zou die mediator dan een beroep doen op het verschoningsrecht waardoor die overeenkomst niet kan worden uitgevoerd, dan werkt dat verschoningsrecht precies contra aan datgene wat wordt beoogd.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik kan een heel eind met de staatssecretaris meegaan. Ik vraag mij wel af of hij dan niet de zorg herkent dat, zolang er nog helemaal geen kwaliteitseisen worden gesteld aan wat een mediator moet kunnen en zolang onvoldoende duidelijk is wat burgers mogen verwachten van mediation, het riskant is om iemand een instrument in handen te geven in een proces dat zich onttrekt aan het toeziend oog van een rechter of van de advocatuur, van beroepsgroepen waarin een bepaald vertrouwen wordt gesteld door mensen in moeilijke kwesties.

Staatssecretaris Teeven:

Ik deel de zorgen die mevrouw Gesthuizen daarover heeft en die ook anderen daarover hebben. Daarom kom ik direct na de zomer met een uitwerking op dit punt. Ik laat dus niet over aan initiatieven die sommige leden van uw Kamer mogelijk nemen. Wij behandelen het wetsvoorstel nu in deze Kamer. De behandeling in de Eerste Kamer zal pas ver na de zomer, althans niet in september, maar pas in oktober kunnen plaatsvinden. Dan zal er een eerste uitwerking van de regering zijn waaraan wij concreet moeten denken. Qua tijdsplanning kunnen wij die zorgen voor een gedeelte wegnemen, omdat de wet nog niet als zodanig uitwerkt. Maar wij moeten ook kijken naar de datum van implementatie. Wij zitten een beetje klem tussen de datum van implementatie en het feitelijke moment van inwerkingtreding van de wet.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Nu de staatssecretaris aangeeft dat hij die zorgen herkent, ben ik al voor een belangrijk gedeelte gerustgesteld.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik neem de uitdaging aan die de staatssecretaris hier neerlegt voor mij als indiener van een initiatiefwetsvoorstel. Ik bezie graag wie de race gaat winnen. Ik zal mijn best doen om, mede aan de hand van wat de staatssecretaris zo gaat verklappen over datgene waaraan hij denkt, eerder te zijn en hem de zorgen en het werk uit handen te nemen. Daar staan wij als Kamer ook af en toe voor.

Staatssecretaris Teeven:

De regering wacht het initiatief van uw leden altijd met belangstelling af. Ik kan er op dit moment nog niets over zeggen. Als mijn bijdrage kan leiden tot een nog betere invulling of een nog positievere invulling van het initiatiefwetsvoorstel dat de heer Van der Steur en mogelijk anderen in gedachten hebben, is dat mooi meegenomen. Dan komt dat de kwaliteit alleen maar ten goede.

Waar denken wij aan? Laten wij er maar meteen fris van de lever over beginnen. Een eerste kwaliteitstoets voor mediators zou gelegen kunnen zijn in de keuze om zich te registreren en te certificeren bij een landelijk register. Dat heeft in Nederland al deels plaatsgevonden via het NMI, maar het is nu voor mediators niet verplicht om zich bij het NMI te registeren of certificeren. Er zijn meer mogelijkheden. Ik zie de heer Van der Steur snel meeschrijven; dat is altijd goed. Ook de mediators aangesloten bij de vFAS, de vereniging van advocaten en echtscheidingsmediators en de mediators actief in het bedrijfsleven leggen zichzelf bepaalde kwaliteitseisen op. Bij een register horen ook procedures: welke instantie beoordeelt wie er in het register wordt opgenomen, hoe wordt bepaald dat een mediator geschrapt moet worden uit het register en hoe kan tegen een eventuele afwijzing bezwaar worden gemaakt?

Ik merk nog wel op – dat is ook in de richting van de heer Van der Steur en anderen die met een initiatiefwetsvoorstel komen, waarnaar ik uiteraard zeer benieuwd ben – dat de richtlijn slechts toelaat een koppeling te maken tussen kwaliteitseisen en het verschoningsrecht op nationaal niveau. De richtlijn is het kader voor grensoverschrijdende zaken en dan is een beperking niet mogelijk. Technisch gezien is het stellen van kwaliteitseisen als voorwaarde voor een verschoningsrecht, om maar eens een voorbeeld te geven, geen implementatie van de richtlijn, maar een nationale regeling. Zo zul je het moeten doen. Als je het anders doet, gaat het niet werken.

Dan heeft de heer Van der Steur nog gevraagd waarom de werking van het wetsvoorstel niet wordt uitgebreid naar het bestuursrecht. Mediation is een van de manieren waarop een informele aanpak gestalte kan krijgen. Het wordt op dit moment in 5% van de gevallen toegepast. In het overgrote deel van de gevallen worden problemen telefonisch of met behulp van informeel overleg opgelost. Ik roep in herinnering dat wij als regering hebben uitgesproken dat van de zijde van de overheid veel meer de telefoon moet worden opgepakt om geschillen op te lossen en het zelfs niet eens te laten aankomen op mediation. Daarom heeft de regering een andere weg gekozen om ervoor te zorgen dat geschillen minder escaleren en we de zaak in een vroeg stadium kunnen tackelen.

Dan hebben de heren Van der Steur en Recourt gevraagd of ik de terugloop herken van een aantal mediationzaken door het afschaffen van de stimuleringsbijdrage. Wat ga ik daaraan doen? Bij verwijzing naar mediation door de rechter krijgen partijen sinds april 2005 een stimuleringsbijdrage van € 200. Deze tijdelijke voorziening is afgeschaft met beëindiging van de stimuleringsregeling per 1 januari 2011. Sindsdien zijn er geen middelen meer voor. De Kamer is daarover per brief op 20 november 2009 geïnformeerd. In 2011 is het aantal verwijzingen vanuit de rechtspraak naar mediation gedaald. In 2010 waren het 4311 verwijzingen en de prognose voor 2011 is dat wij blijven steken op ongeveer 3300.

Daarvoor worden overigens meerdere oorzaken genoemd, bijvoorbeeld dat de rechtspraak experimenteert met een nieuwe zittingsaanpak, de regie- en conflictdiagnose. Rechters kunnen ook door trainingen in conflictdiagnose zelf beter schikken. Dat is een van de redenen waarom er niet meer zo vaak wordt verwezen. Uit een evaluatie van het WODC bleek dat stimuleringsbijdragen geen belangrijk verschil maken bij de keuze van partijen voor mediation. Daarom hebben we geen reden gezien om de stimuleringsbijdrage opnieuw in te voeren.

De heer Recourt maakt zich ook zorgen over de borging van de kwaliteit van mediation en het verschoningsrecht. Hij bracht dat met elkaar in verband. Ik denk dat er geen grote zorgen hoeven te zijn over het oneigenlijk gebruik van het verschoningsrecht, maar ik kan wel wat elementen noemen die een regeling zou moeten hebben als we tot zo'n wet zouden komen. Je moet daarbij denken aan wie er in het register worden ingeschreven, maar niet alleen dat, zeg ik ook tegen de heer Bontes. Het gaat niet alleen om het papiertje, maar wat zijn dan de inschrijvingseisen? Wie beslist of iemand uit een registratie kan worden gezet? Zijn er algemene beletselen waardoor je niet ingeschreven kunt worden? Bij de beslissing of iemand als notariaat kan worden ingeschreven of in de advocatuur wordt tegenwoordig ook bekeken of iemand van onbesproken gedrag is. Is er een verklaring omtrent gedrag en dat soort zaken? De rechtsbescherming is ook een onderwerp waarbij we moeten nadenken hoe wij burgers goed kunnen beschermen. Na de zomer hoop ik daarover een wat uitgewerkte regeling te kunnen presenteren.

De heer Bontes heeft vragen gesteld over de executoriale titel van de notaris, de vaststellingsovereenkomst over de sharia. Ook zonder dit wetsvoorstel kunnen partijen nu het resultaat van mediation notarieel vastleggen. Dit wetsvoorstel brengt daarin totaal geen verandering. In Nederland is het al mogelijk dat mensen met elkaar praten en tot een vaststelling van feiten komen. Dat kun je notarieel vastleggen en daarin verandert dit wetsvoorstel helemaal niets.

Tegelijkertijd zeg ik tegen de heer Bontes dat de notaris nu al de plicht heeft – dat zal niet anders worden door de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel – om te toetsen of de vaststellingsovereenkomst zich leent voor het vastleggen in executoriale vorm. De notaris toetst daarbij niet alleen of de vastleggingsovereenkomst verenigbaar is met Nederlands dwingend recht, maar ook of beide partijen instemmen met de inhoud van de akte, en met het opmaken ervan in de executoriale vorm. Men kijkt dan of dat overeenkomt met wat partijen al hebben geaccordeerd. De richtlijn staat die toets ook toe. De verplichting om het werk te doen als de notariële akte wordt gemaakt, kunnen we dus bij het notariaat neerleggen. In die zin gaat er dus ook geen dwang uit van de regeling. Zoals gezegd: partijen kunnen op elk moment uit deze overeenkomst stappen. Als partijen willen stoppen, kunnen ze eruit stappen en alsnog naar de rechter gaan. Dat is nu juist het mooie van mediation.

Mevrouw Gesthuizen heeft vragen gesteld over de schriftelijkheid bij het overeenkomen van die vertrouwelijkheid. De eis dat vertrouwelijkheid uitdrukkelijk is overeengekomen, betekent dat alleen partijen en mediators die hier zorgvuldig over hebben nagedacht en hierover afspraken hebben gemaakt, zich kunnen beroepen op het verschoningsrecht. Vooral met het oog op het bewijzen daarvan, ga ik ervan uit dat dit vrijwel steeds schriftelijk wordt overeen gekomen. Anders is het ook onmogelijk om te bewijzen wat er is gebeurd. Maar ik moet toegeven dat het wetsvoorstel niet expliciet de eis van schriftelijkheid bevat, omdat deze eis ook niet wordt gesteld in de richtlijn, en omdat de ons omringende landen, die al wel de richtlijn hebben geïmplementeerd, die eis niet hebben overgenomen. Wij zouden een beetje een uitzonderingspositie innemen als we dat wel gingen doen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Dat zou wel kunnen betekenen dat de mediator zich niet op het verschoningsrecht mag beroepen, omdat niet bewezen kan worden dat iets is overeengekomen.

Staatssecretaris Teeven:

Dat zou kunnen. Wat u nu vraagt, kun je voorkomen door te zeggen: we gaan het wel schriftelijk overeenkomen. Dan is je bewijspositie beter. Als partijen denken zekerheid te moeten hebben, zal altijd de keuze worden gemaakt om het schriftelijk op te nemen, want dan heb je een bewijspositie als er iets fout gaat. Daarom ben ik niet zo bang dat de door u beschreven situatie zich veel voordoet.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik breng u mijn vraag in herinnering over marginale toetsing die de richtlijn lijkt voor te schrijven. De richtlijn schrijft voor dat er een systeem moet zijn waarbij een mediationovereenkomst tot uitvoering komt. Bij de implementatie van de richtlijn in de Nederlandse wet is ervoor gekozen om dat te doen door middel van de al bestaande mogelijkheid om een notaris te vragen, de uitkomst van de mediation in een notariële akte vast te leggen. Overweging 19 van de richtlijn lijkt te impliceren dat de notaris alleen maar mag weigeren om die akte te ondertekenen als deze in strijd zou zijn met het recht. Dat lost overigens ook het probleem van de heer Bontes volledig op: als er afspraken worden gemaakt conform een of ander rechtsstelsel dat wij niet erkennen, zal de notaris nooit tot zo'n akte overgaan. Er lijkt impliciet in de richtlijn sprake te zijn van marginale toetsing. Mijn ervaring is dat het Nederlandse notariaat daar niet toe bereid is. Wat vindt de staatssecretaris daarvan? Het notariaat vindt dat het ten volle achter de aktes moet kunnen staan, en dus zelfstandig onderzoek moet kunnen doen naar de vraag of partijen dit daadwerkelijk hebben gewild. Dat is niet wat de richtlijn voorschrijft.

Staatssecretaris Teeven:

We hebben daarover net afgelopen week in Luxemburg, tijdens de Europese Raad, in de marge van de lunch gesproken. Hoeveel ruimte hebben de notarissen in de lidstaten om zelfstandig onderzoek te doen ten aanzien van partijen die vrijwillig afspraken maken? Ik ben van mening dat er wel ruimte is om nog steeds dat onderzoek te doen wat de Nederlandse notarissen willen. Ik denk overigens dat er wel spanning is met de richtlijn. Zeker ten aanzien van grensoverschrijdende mediations zou er spanning kunnen zijn als het recht van een andere lidstaat daarover anders oordeelt. Maar gek genoeg: als je met mensen uit een aantal van de ons omringende landen spreekt, wordt in al die stelsels wel onderzoek gedaan door het notariaat.

De heer Van der Steur (VVD):

Hebben zij ervoor gekozen om de implementatie op dezelfde manier vorm te geven, namelijk door middel van het notariaat en niet door middel van een rechterlijke instantie?

Staatssecretaris Teeven:

Zij hebben ervoor gekozen om dat op dezelfde manier vorm te geven. Wel wordt geconstateerd dat er enige spanning is tussen de tekst van de richtlijn en het onderzoek dat het notariaat doet.

De heer Bontes (PVV):

In het kader van de sharia erft de vrouw de helft minder dan de man. Als dat de uitkomst is van een mediation en die man en vrouw komen bij de notaris om dat vast te leggen, legt de notaris dat dan vast of weigert de notaris dat omdat het in strijd is met de wet?

Staatssecretaris Teeven:

De notaris zal bekijken of dit in strijd is met dwingend recht. Hij zal ook bekijken of het Nederlandse erfrecht het verbiedt om die bepaling op te nemen. Eerst wordt dus bezien of het in strijd is met de openbare orde, of het in strijd is met dwingend recht en of het in strijd is met de fysieke of lichamelijke integriteit van de partijen die betrokken zijn bij de overeenkomst of van derden. Als dat allemaal niet zo is, is het de vrije keuze van twee partijen die daarmee bij de notaris komen, om daarover een bepaling op te nemen. Overigens geldt in Nederland ook op dit moment dat, als iets niet in strijd is met dwingend recht, partijen daarover een vaststellingsovereenkomst kunnen sluiten. Dat wordt door deze implementatie niet anders.

De heer Bontes (PVV):

Dus als een notaris ziet dat de vrouw de helft minder erft dan de man, is dat niet in strijd met het recht? Of is het wel in strijd met het recht? Het antwoord van de staatssecretaris is voor mij niet duidelijk.

Staatssecretaris Teeven:

Ik zeg iets anders. De heer Bontes geeft een voorbeeld en ik kan niet à la minute zeggen of dat in strijd is met dwingend recht; dat weet ik even niet. Ik kom daarop in tweede termijn terug. Als een notaris echter constateert dat iets in strijd is met dwingend recht, zal hij niet overgaan tot het opmaken van een akte.

Mevrouw Gesthuizen heeft gevraagd hoe wij kunnen voorkomen dat de sterke partij altijd aan het langste eind trekt. Als partijen vrijwillig onderhandelen voor hun rechtspositie, is nooit uit te sluiten dat de een machtiger is dan de ander. Ik zeg dat ook tegen de heer Bontes. Daarin brengt de wet geen verandering. Een opgeleide mediator is echter geschoold om partijen evenwichtig aan bod te laten komen en geen rechtsongelijkheid, of nog beter: machtsongelijkheid, toe te staan. Dat vereist wel dat partijen een beroep doen op een mediator die is aangesloten bij een organisatie die de kwaliteit waarborgt, zoals het NMI en de vFAS. Ik zal de uitwerking van deze vraag betrekken bij de brief over de kwaliteitswaarborgen, die de Kamer na de zomer ontvangt. Dit is immers iets wat je goed moet regelen in die kwaliteitseisen; die machtsongelijkheid moet je niet laten ontstaan.

Verder vroeg mevrouw Gesthuizen op welke rechten een burger zich kan beroepen en of er geen tuchtrecht moet komen. Op dit moment is het beroep van mediator niet gereguleerd. De burger kan garanties krijgen door bijvoorbeeld een NMI-gecertificeerde mediator in te schakelen. Zoals gezegd, onderzoek ik hoe de kwaliteit van mediation kan worden gereguleerd. Uiteraard wordt de vraag naar het tuchtrecht hierbij betrokken, zeker gelet op hetgeen wij hebben gedaan bij de andere beroepsgroepen. Het tuchtrecht wordt dan op dezelfde manier ingericht als voor een aantal andere beroepsgroepen op het gebied van algemene zaken, zoals klachtwaardige zaken, en de wijze waarop procedures worden gevoerd.

Mevrouw Gesthuizen vroeg voorts hoe de wet waarborgt dat een weigering van mediation geen gevolgen heeft. In de wet is daar geen regeling voor opgenomen, maar dat is naar mijn idee ook niet nodig. Partijen komen immers uitsluitend vrijwillig bij mediation terecht. Het enige wat de rechter kan doen – en dat wordt nu ook wettelijk vastgelegd – is partijen uitnodigen om mediation te beproeven. Willen de partijen overgaan tot een zaak, dan komt de zaak opnieuw ter zitting en dan leidt dat tot een voortzetting van de behandeling. Daarbij hoeft dus niet aan de orde komen wie van de partijen geen mediation wil.

Mevrouw Van Toorenburg heeft mij gevraagd om eens in gewone mensentaal uit te leggen hoever het verschoningsrecht reikt en daarbij voorbeelden te geven waaruit blijkt waar daarbij nog meer aan wordt gedacht. Ik ben blij dat mevrouw Van Toorenburg en ik op dit punt uitgaan van dezelfde liberale principes. Dat brengt het kabinet en een deel van het parlement een stuk dichter bij elkaar. Het verschoningsrecht geldt alleen voor mediations over rechten en verplichtingen die ter vrije beschikking van partijen staan. Ook elders in ons nationale recht kennen wij het begrip "ter vrije beschikking van partijen staan", bijvoorbeeld bij de vraag of zaken vatbaar zijn voor arbitrage en of over bepaalde feiten een bewijsovereenkomst mag worden gesloten. In het algemeen gaat het dan om zaken die van openbare orde zijn. Er zijn dan belangen van derden of er is een algemeen belang in het spel. Van geval tot geval moet worden bepaald of iets van openbare orde is, zeg ik ook in verband met de voorbeelden die de heer Bontes noemde.

De voorbeelden waarnaar mevrouw Van Toorenburg vroeg, kunnen zijn: faillietverklaring, vernietiging van een octrooi of ontbinding van een vennootschap, waarmee ik een beetje in het vennootschapsrecht zit. Hierover kunnen partijen, rechtspersonen of feitelijk leidinggevenden van rechtspersonen, geen onderlinge afspraken maken. Het gaat om rechten en verplichtingen die van belang zijn voor derden en die niet ter vrije beschikking van partijen zijn.

Er zijn nog andere voorbeelden in het familierecht: wie het gezag krijgt van een kind, zoals ik al had genoemd, en wie de vader is van een kind. Het recht op kinderalimentatie staat ook niet ter vrije beschikking van partijen, want het gaat in dat concrete geval om het belang van het kind. Je kunt als ouder ook niet afzien van de omgangsregeling met een kind, ook niet in het kader van mediation. Dat zijn allemaal voorbeelden van dwingend recht. In al die gevallen heeft de mediator geen verschoningsrecht. Er is ook nog een ander voorbeeld uit het arbeidsrecht: de betaling onder het minimumloon.

Mevrouw Van Toorenburg heeft ook gevraagd of zelfregulering niet te verkiezen is boven een uitvoerige wettelijke regeling. Wat gaat de staatssecretaris nu precies regelen? Mevrouw Gesthuizen heeft ook aangestipt dat wij wel ruimte moeten laten voor die mediation, want anders gaat het hele karakter van mediation verloren, zo heb ik haar inbreng opgevat. Diverse fracties hebben hun zorgen geuit over het ontbreken van enige vorm van regulering. Mevrouw Van Toorenburg zei naar mijn mening terecht dat mijn voorgangers bewust geen wetgeving hebben geïnitieerd. Wel is de ontwikkeling van mediation op verschillende manieren ondersteund.

Dat neemt niet weg dat ik er echt van overtuigd ben dat we deze zomer moeten komen met een nadere uitwerking van de mogelijkheden om de kwaliteit van mediation te waarborgen. Ik beoog de kwaliteit van mediation op zodanige wijze uit te werken dat deze ook wordt bevorderd. De regels moeten dan het gebruik niet gaan belemmeren, want dan zouden wij het kind met het badwater weggooien. Ik ga er geen wedstrijdje met de heer Van der Steur van maken, maar als wij gezamenlijk tot een mooie product komen, zie ik dat met vertrouwen tegemoet.

De voorzitter:

Ik kijk even of het nodig is om een tweede termijn te houden.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Ik heb op zichzelf geen behoefte aan een tweede termijn, mits ik nu nog even een vraag mag stellen aan de staatssecretaris. Hij ging al in op partijen die een poging tot mediation hebben ondernomen, waarbij een van de twee partijen die poging op enig moment wil staken, omdat deze niet naar zijn of haar zin gaat. Dan komen die partijen terug ter zitting en dan hoeft er niet bij de rechter kennis te zijn wie van die partijen die poging tot mediation heeft willen staken. Dat is heel mooi, maar hoe zit het nu als een partij bij voorbaat, dus op het moment dat de rechter voorstelt om een mediationtraject in te gaan, al zegt dat helemaal niet te willen en gewoon te willen dat de rechter ernaar kijkt?

Staatssecretaris Teeven:

Dan verandert er helemaal niets. Dan zullen partijen gewoon in het rechtsgeding terechtkomen. Dan is er helemaal geen sprake van mediation. Een van de kenmerken van mediation is dat het niet opgedrongen kan worden aan partijen. Zij moeten echt meewerken aan mediation.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Dat is mij wel duidelijk, maar moet de ene partij dan op het moment dat de rechter het voorstelt, zeggen er wel zin in te hebben en de andere dat zij er geen zin in heeft?

Staatssecretaris Teeven:

Nee, ik denk dat dit zo moet zijn voordat met de mediation wordt begonnen. Ik heb zelf ervaring met mediation bij schadeprocedures in het strafrecht, zoals de heer Van der Steur al aanhaalde. Daarbij moet zowel de veroorzaker van de schade als degene die schade claimt, ermee akkoord gaan dat een bemiddelaar of mediator van start gaat om te proberen die schade vast te stellen. Vaak wordt zo'n mediationovereenkomst getekend, waarin beide partijen stellen dat ze de uitkomst zullen accepteren of dat ze zich zullen verplichten aan het algemene deel van de mediation en het wat dieper gaande deel waarin soms gesprekken met partijen afzonderlijk worden gevoerd. Het kan echter nooit zo zijn dat een van de partijen op enigerlei wijze, ook niet stilzwijgend, wordt gedwongen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik wil nog één keer duidelijk het probleem schetsen waarmee ik zit. De staatssecretaris geeft zelf aan dat het voor de rechter niet duidelijk is welke van de partijen de handdoek in de ring heeft gegooid, als zij op enig moment terugkomen van een mislukte poging tot mediation. Volgens mij geeft dit aan dat de staatssecretaris zich realiseert dat het prettig is als de rechter dat niet weet. Maar hoe zit het nu als partijen bij voorbaat al zeggen dat zij dat traject helemaal niet in willen? Dat is namelijk volgens mij ook een mogelijkheid: dat je überhaupt weigert om mee te werken aan mediation, ook al stelt de rechter dat voor. Hoeft de rechter er in dat geval geen kennis van te nemen dat de ene of de andere partij niet aan mediation wilde beginnen?

Staatssecretaris Teeven:

Soms zeggen partijen dat ze er even over moeten nadenken. Soms zeggen partijen – dat hangt weer af van de procedure – al in het openbaar, in de zittingszaal, dat ze er nooit aan willen meewerken. Soms zeggen partijen dat ze er op termijn niet meer aan zullen meewerken. Ik denk wel dat er iets moet zijn, hetzij via een advocaat, hetzij rechtstreeks, waardoor de rechter kan weten dat mediation geen zin heeft, dat het doorgaan met bemiddelen, wat rechters soms zelf doen, geen zin heeft en dat het dus tot een rechtsgeding komt. Dat moment komt altijd wel een keer, hetzij rechtstreeks, hetzij via een tussenpersoon.

Omdat er geen tweede termijn komt, wil ik mijn antwoord verduidelijken op een vraag van de heer Bontes. Laat het helder zijn dat, als het gaat om erfrecht, partijen alleen afspraken mogen maken binnen de grenzen van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek. Daaraan moet de notaris toetsen. De richtlijn bepaalt dat executoriale vastlegging alleen kan als beide partijen dat willen. De Notariswet voorziet in een toets ten aanzien van de partijwil. De notaris kan dus toetsen, hij kan kijken of een vrouw wel of niet vrijwillig meewerkt, en of dus al dan niet sprake is van partijwil. Dat kan ook als er geen sprake is van dwingend recht, dus in situaties waarin partijen dat wel zelf mogen afspreken.

De heer Bontes (PVV):

Voorzitter. Er zijn verschillende voorbeelden van dat sharia wordt toegepast in de Nederlandse rechtspraak: er zijn voorbeelden van het ontkennen van het vaderschap, er zijn voorbeelden van scheidingen waarbij er eerst een bemiddelingspoging moest zijn, op Marokkaanse leest geschoeid en volgens de sharia. Hoe kan een notaris al dit soort zaken, die een uitkomst kunnen zijn van mediation, nu gaan toetsen en bezien of ze in strijd zijn met de openbare orde of met dwingend recht? Er zijn verschillende voorbeelden van de toepassing van sharia in Nederland, in het Nederlandse recht.

Staatssecretaris Teeven:

U hoorde mij zeggen dat de notaris moet kijken of er sprake van strijd met dwingend recht is. Een notaris zal dat moeten doen als er een beroep wordt gedaan op het verschoningsrecht. Ook als er een executoriale akte wordt opgemaakt, zal hij in het algemeen moeten kijken of sprake is van een vastlegging die in strijd is met dwingend recht. Daarnaast zal de notaris moeten kijken of er strijd is met de openbare orde; ik heb daar een aantal voorbeelden van genoemd. Dat behoort tot zijn taak en werk, dat zal hij moeten doen. En hij moet ook nog bekijken of er sprake is van partijwil. Die toets kan hij dus ook uitvoeren, juist inzake erfrechtelijke kwesties.

De heer Bontes (PVV):

Even het voorbeeld van het niet-erkennen van het kind van je gescheiden vrouw, dat dus ook jouw kind is. In het kader van de sharia hoef je dat kind niet te erkennen. Stel dat dit de uitkomst is van het geschil en van de mediation die is toegepast. Dit komt zo bij de notaris te liggen en de notaris wil dit vastleggen. Hoe kan die notaris checken of dit soort zaken niet afkomstig zijn uit de sharia en in strijd zijn met de openbare orde?

Staatssecretaris Teeven:

In zo'n geval zit het probleem bij de notaris. Maar dat probleem is nu ook al aanwezig in het nationale recht in Nederland; dat verandert dus niet door de implementatie van deze richtlijn. Nu is het ook al zo dat partijen iets overeen kunnen komen, waarbij de notaris bepaalde checks zal moeten uitvoeren. Die situatie verandert niet door het implementeren van dit wetsvoorstel. Ik zie de problemen die de heer Bontes schetst, maar het aannemen of afwijzen van dit wetsvoorstel verandert daar niets aan.

De heer Bontes (PVV):

Mijn laatste opmerking, voorzitter. Met dit voorstel leggen we iets vast in de wet wat we niet willen. Dat is heel vreemd.

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb de inbreng van de Partij voor de Vrijheid gezien. De heer Bontes brengt deze discussie vanavond nieuw op, zoals hij al zei. Dat is uiteraard zijn goed recht. De problemen die hij schetst, lossen we echter niet op met het bestaan of niet-bestaan van deze wet. Dat is mijn antwoord.

De heer Bontes (PVV):

Onze inbreng is geweest: we hebben met belangstelling kennisgenomen van, en het stellen van een paar vragen. Wij hebben afgezien van die een of twee vragen geen inhoudelijke inbreng gehad. Daarna is er echter een nieuwe werkelijkheid ontstaan met de verworpen motie van mijn collega Lilian Helder. Daarin pleitte zij ervoor om geschilbemiddeling op basis van de sharia te bestrijden. Die motie heeft het dus niet gehaald, maar dit is het vervolg van dat traject. Wij hebben eerder geen inhoudelijk standpunt ingenomen over het wetsvoorstel.

Staatssecretaris Teeven:

Dat zeg ik ook niet. Als de vraag is of de regering shariawetgeving verwerpt, dan zeg ik: ja, dat doen wij. Als de vraag is of er problemen ontstaan door het aannemen of afwijzen van de implementatie van dit stuk van de richtlijn, dan zeg ik: nee, daarbij zit u mis. De problemen bestaan al en dit wetsvoorstel verandert daar helemaal niets aan.

De heer Recourt (PvdA):

Met de PVV, Kamerbreed, zijn wij tegen ongelijkheid tussen man en vrouw. Partijen kunnen nu al afspreken wat ze willen. Helpt het in dat licht om tegen dit wetsvoorstel te stemmen? Helpt het inzetten van gekwalificeerde mediators, die op kwaliteit worden getoetst, voor het beter waarborgen van een gelijke positie van man en vrouw in het eindresultaat van de mediation?

Staatssecretaris Teeven:

Ik denk dat dit zeker zo is. Wat de notaris kan doen via de executoriale akte, kunnen de mediators al doen in de fase dat er wordt gesproken over het geschil. Dan helpt het zeker dat er iemand naar kijkt die voldoet aan kwaliteitseisen. De opmerkingen van de heer Recourt in eerste termijn heb ik goed verstaan. Ik zal ze zeker meenemen in de uitwerking van die kwaliteitseisen.

De heer Recourt (PvdA):

De gelijkheid van man en vrouw is dus juist gediend bij een goede mediator?

Staatssecretaris Teeven:

Die is zeker ook gediend bij een goede mediator. Daarom zullen wij dat meenemen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik begrijp dat wij kunnen volstaan met een behandeling in één termijn. Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording. Wij stemmen volgende week dinsdag over het wetsvoorstel.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven