Aan de orde is de behandeling van:

het voorstel van rijkswet Goedkeuring van het op 27 februari 1995 te Stockholm tot stand gekomen Verdrag tot oprichting van het Internationaal Instituut voor democratie en verkiezingsondersteuning (Trb. 1995, 257) (24577, R1562).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Gabor (CDA):

Voorzitter! De CDA-fractie hecht veel waarde aan activiteiten die democratische ontwikkelingen bevorderen, ook op het punt van het versterken van het element van de verkiezingen in dat proces. Het organiseren en het houden van vrije verkiezingen is natuurlijk heel belangrijk, maar dat is maar één element van een totale democratische ontwikkeling. Aan de verkiezingsdag gaat een hele periode vooraf en na de verkiezingen is er natuurlijk ook nog een periode waarin je de maatschappelijke partijpolitieke ontwikkelingen een goede kans moet geven.

Bij de schriftelijke beantwoording van de zijde van de regering hebben wij enkele vraagtekens gezet. Het kabinet heeft daarop geantwoord over de toegevoegde waarde van het nieuwe instituut. Dat hebben wij gedaan omdat wij weten dat veel organisaties op dit ogenblik al actief zijn op dit terrein: OVSE, ODIHR, Verenigde Naties en een aantal niet-gouvernementele organisaties.

Ik vraag de minister om nog eens duidelijk uiteen te zetten waarom hij kiest voor een nieuw instituut en wat de toegevoegde waarde van een nieuw instituut zou zijn. De regering zegt dat dit vooral ligt in het ontwikkelen van een samenhangende langetermijnbenadering en voorts dat ook niet-gouvernementele organisaties bij de zaak betrokken zijn. Ik zie daar heel wat interessante aanknopingspunten in. Ik vraag de minister om dat, wellicht met een aantal voorbeelden, voor mij concreet in te vullen en duidelijk te maken.

Voorzitter! Ik kom nu bij een gevoelig punt voor de CDA-fractie, en dat is dat dit instituut gaat onderzoeken op welke wijze aan politieke partijen steun kan worden gegeven. Dit is buitengewoon gevoelige materie. Weet de minister op welk type benadering ik in dit verband moet rekenen? Kan hij zeggen hoe ik de zinsnede in de stukken moet interpreteren dat het resultaat van het werk dat in het kader van IDEA wordt verricht, zal worden betrokken bij de beleidskeuzen van de regering op dit specifieke terrein? Moet ik het zo interpreteren dat aan de huidige steunverlening, via de Nederlandse politieke partijen, aan de politieke partijen in Midden- en Oost-Europa en de stichting Nieuw Zuid-Afrika middelen worden onttrokken en dat die middelen wellicht worden ingezet ter ondersteuning van deze nieuwe loot aan het internationale firmament? Mijn concrete vraag is of dit het plan is. Ligt achter de zinsnede een dergelijke gedachte of heb ik dat wellicht verkeerd begrepen? Kan de minister hier duidelijkheid over geven? Zo nodig kom ik hier in tweede termijn op terug.

Voorzitter! Mijn fractie heeft nog geen eindoordeel over dit bedrag. Er is dus nog een aantal vraagtekens en ik hoop dat de minister de vragen zodanig beantwoord dat mijn problemen daarmee opgelost zijn.

De heer Hessing (VVD):

Voorzitter! Het Instituut voor democratie en verkiezingsondersteuning verricht reeds enige tijd nuttig werk als centrum ten behoeve van nieuwe en opkomende democratieën, in het bijzonder met betrekking tot het opbouwen van een pluriform partijstelsel en het organiseren van verkiezingen. Uitwisseling van dergelijke informatie is een belangrijk instrument voor het instituut.

De nota naar aanleiding van het verslag geeft nuttige aanvullende informatie, maar is niet geheel compleet. In juni 1996 had ik de gelegenheid om zelf poolshoogte te nemen bij het instituut en marge van de parlementaire assemblee van de OVSE, en ik moet zeggen dat ik een goede indruk kreeg: gemotiveerde en deskundige medewerkers en veel belangstelling om belangrijke democratiseringsprocessen in een groot aantal landen effectief te ondersteunen.

Er resten mij slechts enkele vragen waarop ik graag antwoord van de regering wil hebben. Is de samenwerking met de Verenigde Naties zeker gesteld en, zo ja, hoe? Is het mogelijk dat IDEA op korte termijn inventariseert welke andere organisaties en instituten zich met hetzelfde onderwerp, verkiezingen, bezighouden en hoe de afstemming daartussen verloopt? Is de regering bereid te bevorderen dat de werkzaamheden zoveel mogelijk bij IDEA worden geconcentreerd en dat doublures bij andere organisaties worden voorkomen of geëlimineerd?

Mevrouw Roethof (D66):

Voorzitter! De fractie van D66 heeft bij de schriftelijke inbreng een kritische ondertoon gebezigd, omdat zij in eerste instantie niet overtuigd was van de noodzaak van een dergelijk instituut naast de bestaande organisaties. De eerste berichten over IDEA brachten ons niet direct op andere gedachten. Ik heb het over het rapport dat in oktober 1993 verscheen. In het werkplan dat in juni 1996 is verschenen, staan echter een aantal dingen die ons enthousiasme wel hebben kunnen wekken. Het gaat als ik het goed heb begrepen meer om democratische normen en waarden dan om perfectionering van het stembusritueel.

In het werkplan wordt het begrip "sustainable democracy" geïntroduceerd. Moge het modewoord eindelijk eens op zijn plaats zijn! Het ondersteunen en begeleiden van jonge en kwetsbare democratieën zal een nieuw werkterrein vormen in de allereerste fase van overschakeling naar een democratie die door veel Oost-Europese landen en ook door sommige Afrikaanse landen inmiddels is ingezet.

Door het CDA is gevraagd naar de toegevoegde waarde van dit instituut. De aandacht die IDEA besteedt aan Afrika, lijkt mij zo'n toegevoegde waarde. Wij hebben vanochtend in een algemeen overleg gesproken over levensbedreigende, instabiele, politieke situaties in een aantal Afrikaanse regio's. Hier is in elk geval extra aandacht nodig voor democratische processen. Door in Afrika werkzaam te zijn kan IDEA aanvullend zijn op organisaties als de OVSE en de Raad van Europa.

De basisgedachte van duurzame democratie die dit in Stockholm gevestigde instituut wil uitdragen, behelst naast aandacht voor politieke partijen en parlementaire systemen ook een nadruk op zoiets als een democratisch gevoel en democratische cultuur. Dat is precies wat ons daarin aanspreekt. Ik denk bijvoorbeeld aan de democratische grondrechten en aan de belangrijke rol die de onafhankelijke media in een – soms jonge – democratie spelen. Denkt de minister dat IDEA op dit terrein ook werkzaamheden zal kunnen ontplooien?

Wat ons niet helemaal duidelijk is geworden – misschien kan de minister ons helpen – is in welke landen IDEA precies actief zal zijn. Hier wordt samengewerkt met de stichting Nieuw Zuid-Afrika. Is dat de enige samenwerking die IDEA met een Nederlandse instelling zal onderhouden of zit nog meer in de pen op dat vlak?

In de nota naar aanleiding van het verslag staat: "IDEA is voortgekomen uit het besef dat de internationale benadering op het terrein van democratie en verkiezingsondersteuning te veel een kortetermijnkarakter draagt, met relatief veel aandacht voor verkiezingswaarneming." Daarmee zijn wij het volledig eens, zoals wel blijkt uit wat ik al gezegd heb. Als wij het over Europa hebben, roept dit de vraag op wat de rol van de OVSE is in bijvoorbeeld Bosnië en Albanië. Zorgt de OVSE dan niet voor een holistische langetermijnbenadering? De OVSE heeft toch ook contact met de NGO's? Denk maar aan al die Helsinkicomités. Graag vernemen wij de gedachten van de minister daarover.

Voorzitter! Welke landen hebben geen belangstelling getoond om zich bij IDEA aan te sluiten, en waarom niet? Hoe komt het dat de jonge democratieën uit Midden- en Oost-Europa niet aan de oprichtingsconferentie hebben deelgenomen? De financiële bijdrage is vrijwillig; dat kan dus geen belemmering zijn geweest.

In de oprichtingsverklaring staat dat democratie in een land van onderop moet kunnen groeien. Bovendien staat in het verslag betreffende het eerste werkprogramma van IDEA dat democratieën in verscheidene vormen bestaan. De fractie van D66 ziet wel bezwaren en vreest dat er enige overlapping kan ontstaan, maar verheugt zich toch zozeer in deze open benadering van de complexiteit van democratische processen, dat zij IDEA voorlopig alle goeds toewenst.

Minister Pronk:

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de woordvoerders voor hun positieve benadering van de filosofie achter dit internationale instituut dat, zoals de geachte afgevaardigden weten, een initiatief is van de vorige Zweedse regering. Geruime tijd is er internationaal overleg geweest tussen de Zweedse regering en vertegenwoordigers van andere regeringen die zich in de afgelopen jaren eveneens in toenemende mate waren gaan bewegen op het terrein van de bevordering van democratisering en het ondersteunen van verkiezingen in andere landen.

In het eerste overleg dat wij met vertegenwoordigers van de Zweedse regering hadden – zij toonden zich zeer actief op dit terrein – hebben wij de vraag gesteld: is het nodig en is het verstandig? Is het nodig om dit instituut op te richten? Er worden op het moment op dit terrein nogal wat activiteiten ontplooid. Is het wel verstandig om dit te doen aangezien hierdoor misschien de taak van de Verenigde Naties zou kunnen worden uitgehold? Voorzitter! Iedereen was het eens over de noodzaak om het element van verkiezingen in te bedden in een aanpak op langere termijn van democratisering, voorafgaand aan verkiezingen. Daarnaast is er het aspect van de vervolgondersteuning die de uitkomst van verkiezingen in andere landen zou kunnen verduurzamen. Ook daarover bestond geen verschil van mening. Echter, velen zagen dit vooral als een nieuwe taak voor de Verenigde Naties. Zij vreesden dat activiteiten van een dergelijke organisatie, die niet pretendeerde een niet-gouvernementele organisatie te zijn maar een organisatie die mede door staten zou worden gedragen, de taak van de Verenigde Naties wellicht zouden uithollen.

Hierover is tamelijk uitvoerig overleg gevoerd en dat heeft geresulteerd in uitspraken van het secretariaat van de Verenigde Naties, waaruit bleek dat men de oprichting van IDEA verwelkomde als een belangrijke aanvulling van een door de Verenigde Naties uit te voeren taak. De taak van de Verenigde Naties is vooral gericht op het op verzoek goed doen verlopen van verkiezingen zelf. Vanochtend, tijdens het mondeling overleg met de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, is Liberia als voorbeeld genoemd. Daar zijn op 30 mei 1997 verkiezingen gepland en er wordt thans gediscussieerd aan de hand van de vraag of de Verenigde Naties deze verkiezingen zouden kunnen gaan begeleiden. Het is nog niet helemaal zeker of er zo'n verzoek zal worden gedaan, dat is afhankelijk van datgene wat die "regering" zal moeten beslissen. Het is ook afhankelijk van de vraag of de landen rondom Liberia, die zulke belangrijke activiteiten hebben ontplooid om tot een wapenstilstand te komen, zullen nakomen wat zij de vorige maand hebben afgesproken, namelijk vragen of de Verenigde Naties die verkiezingen willen begeleiden. En het zal ook afhankelijk zijn van het oordeel van de Verenigde Naties zelf, of zij dat kunnen doen. Zij beoordelen namelijk of de situatie voldoende transparant is en of er voldoende vrijheid is om verkiezingen te kunnen begeleiden. De Verenigde Naties houden zich niet bezig met het begeleiden van het hele proces van geleidelijke democratisering, van ondersteuning van instituties in een samenleving om te bewerkstelligen dat de situatie voldoet aan de voorwaarden voor het kunnen laten plaatsvinden van verkiezingen. Het secretariaat zegt zelf dat de Verenigde Naties dit niet kunnen, omdat dit een langdurige bemoeienis met interne aangelegenheden met zich mee zou brengen. Om die reden juicht men met het oog op de noodzaak van het uiteindelijk kunnen verlenen van het keurmerk van vrije en eerlijke verkiezingen activiteiten van anderen toe, die gericht zijn op het scheppen van het klimaat dat daarvoor noodzakelijk is. Daarbij kan het in zeer sterke mate om niet-gouvernementele organisaties gaan, maar die hebben per definitie minder ingangen bij de politieke instituties, de gouvernementele of de oppositionele gouvernementele instellingen. Niet-gouvernementele organisaties houden zich vooral bezig met versterking van het democratiseringsklimaat in de civil society. Het is van groot belang dat juist ook instellingen met een zekere politieke macht partner worden in internationaal overleg, bij internationale activiteiten, gericht op een goed klimaat. Daarvoor is een relatie met regeringen buiten het desbetreffende land nodig.

Het gaat dus om een tripartiete samenwerking tussen de instelling van de Verenigde Naties die het keurmerk moet geven, niet-gouvernementele organisaties die vanuit het buitenland actief zijn in de desbetreffende samenleving, en regeringen. En om die samenwerking mogelijk te maken heeft IDEA de aangegeven structuur gekregen. Het is een samenwerkingsverband van een aantal regeringen die actief zijn op dit terrein. Dat aantal is niet limitatief, ook andere regeringen kunnen toetreden en zij worden daartoe ook uitgenodigd. Het zijn overigens regeringen van landen die echt naam en faam hebben als vertegenwoordigers van democratische samenlevingen, anders zou het instituut zelf een wrakkig vehikel kunnen worden. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat IDEA zich vooral zou richten op ontwikkelingslanden; Zweden was daar ook in hoge mate op gericht, en dan vooral op landen in Afrika. Ik meen dat er in de tekst die naar de Kamer gezonden is, geen limitatieve opsomming van regio's is gegeven. Gezien de geschiedenis van de totstandkoming van het instituut, is het echter overduidelijk dat er op geen enkele manier overlapping zal mogen plaatsvinden en dat geen van de landen die hierbij betrokken zijn, een dergelijke overlapping nastreeft. Ik verwacht ook niet dat dit instituut zich ook maar zou willen bewegen op het terrein van landen waar de OVSE of het ODIHR actief is. Dat is ook niet de opzet. Het zijn ook vaak dezelfde landen die in de verschillende organisaties werkzaam zijn. Er is natuurlijk wel de belangrijke betekenis van wederzijdse bevruchting van ideeën over de wijze waarop zo'n verkiezingsproces jarenlang tevoren goed moet worden voorbereid. Verkiezingen zijn geen doel in zichzelf, maar vormen een element op de weg naar volledige democratisering.

Mevrouw Roethof (D66):

Misschien heb ik niet helemaal goed begrepen wat de minister zegt, maar ik meen dat in het werkprogramma van IDEA staat dat het zich ook wel degelijk bezig wil houden met de verkiezingen in Bosnië. Het wil niet direct het werk van de OVSE overdoen of verdubbelen. Het gaat eigenlijk om dezelfde complementaire rol die de minister zojuist heeft geschetst in Afrikaanse landen, dus aanvullend op wat de VN daar doet. Het zou in Bosnië dus aanvullend zijn op datgene wat de OVSE doet.

Minister Pronk:

Dat is een aanvulling met betrekking tot het op langere termijn voorbereidende werk, voorzover het gaat om verdergaande ondersteuning van de totstandkoming van een steeds beter klimaat van good governance. Dat heeft niet te maken met de organisatie, de begeleiding en de keurmerking van de verkiezingen op zichzelf. Als het laatste gebeurde, zou dat erg onverstandig zijn. Het is ook niemands bedoeling. Maar ook de OVSE houdt zich niet uitgebreid bezig met een dergelijk langeretermijnbeleid, gericht op de ondersteuning van de verschillende actoren in die samenleving.

Overigens, het is een werkprogramma dat al eerder is opgesteld. Terecht werd erop gewezen dat er al in 1993 over werd gesproken. Toen was er van die kortgeleden plaatsgevonden hebbende verkiezingen in Bosnië nog geen sprake.

Het is niet de bedoeling om overlappende activiteiten te plegen, maar wel aanvullende activiteiten. De opzet is geworden dat IDEA zich eigenlijk nog veel meer zal moeten bezighouden met het proces tot aan de verkiezingen en minder met de verkiezingen zelf. Het laatste zullen andere instanties doen. Ik gaf zo-even aan dat andere instanties gewoon minder geëquipeerd zijn om zich bezig te houden met het proces dat voorafgaat aan de verkiezingen. Ik praat dan niet over de paar maanden eraan voorafgaande, zijnde de campagneperiode, maar echt over de lange periode die eraan voorafgaat en de periode daarna.

In antwoord op een vraag van de geachte afgevaardigde de heer Gabor zeg ik dat je dan ook te maken krijgt met contacten met politieke partijen, want politieke partijen behoren tot het krachtenveld. Politieke partijen zijn over het algemeen niet direct aanspreekbaar voor niet-gouvernementele organisaties, hoogstens voor niet-gouvernementele organisaties die in andere landen gelieerd zijn aan politieke partijen. Denk maar aan de Friedrich Ebert Stiftung in Duitsland of de verschillende instituten die gelieerd zijn aan de Amerikaanse politieke partijen. Over het algemeen zijn dergelijke instituten die gelieerd zijn aan politieke partijen, vooral gericht op politieke partijen die in andere landen min of meer dezelfde wereldbeschouwing hebben.

In het hebben van contacten met politieke partijen, in te stellen vanuit een instituut als IDEA, gaat het er juist om dat die contacten worden gelegd in een samenleving die zich voorbereidt op verdergaande democratisering, inclusief het houden van verkiezingen, met het hele daar aanwezige krachtenveld van politieke partijen. Het is dus niet slechts met één of twee politieke partijen, maar met dé politieke partijen in hun onderlinge relatie. Het gaat om de invulling van de relaties tussen politieke partijen. Dat betreft de vraag hoe men met elkaar omgaat, hoe de regering met de oppositie omgaat en hoe de oppositiepartijen met elkaar omgaan. Dat bepaalt of er sprake is van democratie en good governance. Kiest men voor de situatie van "the winner takes it all" of is men bereid om ook te werken aan consensus of aan een meerderheidsmachtsvorming die rekening houdt met minderheden in de samenleving? Dat is de spelregel van de democratie die alleen maar inhoud gegeven kan worden op basis van de dialoog tussen de verschillende actoren in de samenleving. Daarom is het van belang dat dergelijke contacten nooit met één maar met het samenstel van politieke partijen wordt gevoerd.

De heer Gabor (CDA):

Voorzitter! Ik begrijp de redenering van de minister volledig en ik deel die zelfs. Ik heb twee concrete vragen. Zouden dit soort activiteiten via deze internationale organisatie ten koste moeten gaan van de financiering van de bestaande afspraken die lopen met betrekking tot de subsidiëring van een Nederlandse politieke partij voor activiteiten in Midden- en Oost-Europa? Mijn tweede vraag is of dit ten koste zou moeten gaan van de stichting Nieuw Zuid-Afrika. Zou hier in de gedachtegang van de minister in financiële zin sprake zijn van communicerende vaten?

Minister Pronk:

Nee, ik schetste de opstelling van het instituut IDEA zelf. De vraag van de Gabor heeft betrekking op de Nederlandse consequenties die daaruit zouden worden getrokken omdat wij in de memorie van toelichting hebben geschreven dat wij voor ons toekomstige beleid graag rekening zouden willen houden met de ontwikkeling van het denken binnen IDEA. Ik kan de geachte afgevaardigde de heer Gabor voor 100% geruststellen, want het heeft op geen enkele manier consequenties voor datgene wat wij nu doen, zeker niet met betrekking tot de financiering. Wij hebben echter ook gedachten over toekomstige relaties met bijvoorbeeld politieke partijen in andere landen. Het is heel goed wanneer politieke partijen in andere landen op de een of andere manier steun krijgen op hun weg naar democratisering en wanneer die steun niet alleen vanuit een afzonderlijk land wordt gegeven – dan krijg je concurrerende situaties – maar vanuit een samenwerkingsverband van landen. Dat bedoelden wij met de desbetreffende passage. Er zijn geen financieringsconsequenties maar hoogstens financieringsconsequenties met betrekking tot toekomstige activiteiten in de richting van andere landen, dus additioneel. Ik denk dat ik hiermee de vragen van de geachte afgevaardigde de heer Gabor heb beantwoord.

De vragen van de heer Hessing over de VN heb ik al beantwoord. Er komt een overlegrelatie met de VN. Ik heb aangegeven dat de desbetreffende landen erop uit zullen zijn om doublures te voorkomen. Voor de leden van de Raad is dat gezamenlijk beleid. Het is in niemands belang om die doublures te laten plaatsvinden. Aangezien zich langzamerhand een groot aantal niet-gouvernementele organisaties bezighoudt met elementen van good governance, zal ik de tweede vraag van de heer Hessing over een inventarisatie van alle mogelijke organisaties die zich bezighouden met good governance in de meest ruime zin van het woord, niet alleen doorspelen aan de IDEA met het verzoek om dat te doen, maar ik zal daar ook graag op vooruitlopen door zelf een dergelijk overzicht te maken en het aan de Kamer te doen toekomen. Het is verheugend dat vele niet-gouvernementele organisaties zich op dit terrein bezighouden. Het is goed om er een overzicht van te hebben.

Voorzitter! Ik heb een aantal van de meer conceptuele vragen van mevrouw Roethof al beantwoord. Zij heeft ook een vraag gesteld over de relatie met de stichting Nieuw Zuid-Afrika. IDEA ziet dit als een prachtig model, omdat het op dit ogenblik het enige instituut ter wereld is waarin een groep politieke partijen in een westers land probeert om relaties op te zetten met een groep politieke partijen in een ander land. De Kamer weet dat ik dit model koester en dat ik juist een groot voorstander ben van de relaties met een conglomeraat aan politieke partijen in een ontwikkelingsland. Het is tot nu toe niet zo makkelijk gebleken om dit model vanuit Nederland toe te passen op andere ontwikkelingslanden. Ik gaf zo-even al aan in mijn antwoord aan de heer Gabor, dat juist omdat IDEA er zo in geïnteresseerd is, wellicht toekomstige relaties met andere conglomeraten van politieke partijen in een afzonderlijke samenleving het best kunnen worden gekanaliseerd via een instituut als IDEA. IDEA wil overigens gaarne gebruikmaken van de kennis die in de afgelopen twee jaar door de stichting Nieuw Zuid-Afrika is opgedaan. Ik weet niet precies waarom bepaalde landen niet al van begin af aan hebben meegedaan. Er is enige selectiviteit toegepast om te voorkomen dat landen die misschien niet de faam van duurzame democratieën hebben, tot de oprichters zouden behoren. Het is echt de bedoeling om de cirkel zo breed mogelijk te maken. Op dit moment kan ik niet precies aangeven wat de recente contacten van de staf van IDEA met andere landen hebben opgeleverd. In aanvulling op de informatie die ik de Kamer bij de memorie van toelichting heb gestuurd, kan ik wel melden dat een aantal landen inmiddels niet alleen maar getekend, maar ook al geratificeerd heeft. Het instituut staat er nu en zal zich geleidelijk waar gaan maken in concrete situaties. Het moet voorzichtig beginnen en het moet zichzelf niet voorbij gaan lopen. Als het in een aantal landen effectief blijkt te werken – die hoop en zekerheid hebben wij eigenlijk wel, gegeven de kwaliteit van datgene wat nu is opgezet – ben ik er zeker van dat meer ontwikkelingslanden en ook meer Midden- en Oost-Europese landen tot die cirkel kunnen toetreden. Ik denk dat ik hiermee de vragen heb beantwoord.

De heer Gabor (CDA):

Voorzitter! Ik dank de minister zeer voor de beantwoording. Vooral het verhaal over de Verenigde Naties was buitengewoon verhelderend. Het was een uitstekende toelichting dat dit initiatief ook daar verwelkomd wordt. Ook met betrekking tot het werkterrein – dat was de discussie over de overlap – is helder dat men zich hoofdzakelijk richt op "nieuwe landen" in Afrika en dat men zich in het OVSE-territorium beperkt tot aanvullende, additionele activiteiten. Dat was buitengewoon helder.

Ten aanzien van de politieke partijen ben ik zeer erkentelijk voor de precieze beantwoording van mijn vraag. Daaruit blijkt heel duidelijk dat het gaat om volstrekt nieuwe geldstromen en activiteiten die inderdaad op een verstandige wijze kunnen worden gebundeld. De twee andere door mij genoemde geldstromen worden dus niet aangetast. Mijn twijfels zijn weggenomen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt, na goedkeuring van de onderdelen, zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

Nu zou het onderwerp spaarvormen aan de orde zijn en daarna de vennootschapsbelasting, maar de staatssecretaris van Financiën kan niet eerder dan half acht in deze Kamer zijn.

De vergadering wordt van 17.07 uur tot 19.30 uur geschorst.

Voorzitter: Deetman

De voorzitter:

Na een pauze van zeer vele uren doet het ons deugd de staatssecretaris in ons midden weer te vinden.

Naar boven