Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | nr. 13, item 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | nr. 13, item 2 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Mijnbouwwet, de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met implementatie van richtlijn nr. 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178), en wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de omkering van de bewijslast bij schade binnen het effectgebied van een mijnbouwwerk ( 34041 );
- het wetsvoorstel Wijziging van de wet tot wijziging van de Mijnbouwwet, de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met implementatie van richtlijn nr. 2013/30/EU van het Europees parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178), en wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de omkering van de bewijslast bij schade binnen het effectgebied van een mijnbouwwerk in verband met aanpassing van de bepaling inzake een wettelijk bewijsvermoeden voor mijnbouwschade in Groningen en enkele andere bepalingen (Wet bewijsvermoeden gaswinning Groningen) ( 34390 );
- het wetsvoorstel Wijziging van de Mijnbouwwet (versterking veiligheidsbelang mijnbouw en regie opsporings-, winnings- en opslagvergunningen) ( 34348 ).
De voorzitter:
Ik heet de minister van Economische Zaken van harte welkom in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Flierman (CDA):
Mevrouw de voorzitter. Wij beginnen op deze laatste vergaderdag van het jaar aan een beladen en belangrijk debat over een drietal wetten inzake olie- en gaswinning. Dat betreft enkele min of meer technische onderwerpen, zoals de omzetting van een Europese richtlijn, die op zich niet zo veel discussie oproept. Belangrijker is dat er naar aanleiding van alle discussie over de veiligheid van mijnbouwactiviteit, en in het bijzonder aardgaswinning in ons land, een voorstel voor de versterking van het veiligheidsbelang en de regie bij de vergunningverlening voorligt. En, last but not least, gaat het vandaag om de afhandeling van de schade als gevolg van de gaswinning in Groningen, en alles wat daarmee samenhangt. Een beladen thema, omdat de gevolgen van de gaswinning in de zin van fysieke of andere schade en de daarmee verbonden gevoelens van onzekerheid en angst iedereen scherp op het netvlies staan. Het is ook beladen omdat de gehele behandeling van deze problematiek door "Den Haag" het vertrouwen van Groningen in ons politiek bestel bepaald niet heeft bevorderd, en dat terwijl we dezer dagen weer eens heel goed beseffen hoe belangrijk vertrouwen in een politiek systeem is voor het behoud van een democratie en een rechtsstaat.
Het debat is ook belangrijk omdat "omkering van de bewijslast" een fundamentele ingreep in de beginselen van de rechtsstaat is, en dus iets is waar we in deze Kamer heel goed over moeten nadenken. Ik blijf in mijn betoog overigens gemakshalve van "omkering van de bewijslast" spreken, maar daarmee bedoel ik uiteraard ook de introductie van een wettelijk bewijsvermoeden voor mijnbouwschade in Groningen. Beide termen komen ook door elkaar in de Kamerstukken voor.
Ik zal in mijn bijdrage namens de CDA-fractie vier voor ons belangrijke thema's aansnijden. Dat is de afhandeling van de schades en de vraag of dat het best via de rechter, rekening houdend met omkering van de bewijslast, of langs andere weg kan. Dat zijn voorts de strekking en betekenis van de omkering van de bewijslast, de procedures met betrekking tot het verlenen van vergunningen en tot slot de gang van zaken in dit wetgevingsproces. Daar heeft deze Kamer immers ook een bijzondere verantwoordelijkheid.
Om te beginnen het vraagstuk van de schadeafhandeling. Volgens mij hebben alle betrokkenen een voorkeur voor minnelijke afhandeling buiten de rechter om, concreet via het Centrum Veilig Wonen. Het beeld dat we daarvan hebben is wat dubbel. Er zijn al vele schades afgehandeld via het CVW en voor kleinere schades loopt dat tegenwoordig in de meeste gevallen naar tevredenheid van alle betrokkenen. Maar tegelijkertijd horen we ook kritiek. De verhouding tussen de daadwerkelijk uitgekeerde bedragen voor schadevergoeding en de kosten om die bedragen te bepalen, lijkt volkomen uit balans. De regeling rond waardevermeerdering, waarbij je voor minstens €1.000 aan schade moet hebben om in aanmerking te komen voor die regeling, lijkt perverse effecten te hebben en een oplossing is, naar ik begrijp, nog niet in zicht. Afhandeling van beeldbepalende, grotere schades verloopt nog steeds stroef en dat bepaalt mede het slechte imago van het afhandelingsproces. Daarbij bestaat ook de indruk dat de NAM nog altijd een grote, wellicht te grote invloed op de werkwijze en op de betaalde vergoedingen heeft. Is het CVW een onafhankelijke instantie of is het gebonden aan de afspraken met de NAM? Ik zou graag horen dat de minister daar nog iets over zegt.
Hoe beoordeelt de minister de stand van zaken in de afhandelingsprocedures? Is hij tevreden of moet het echt nog anders? Vindt hij de werkwijze efficiënt? De minister schrijft in de memorie van antwoord dat hij de publieke regie op dit proces wil versterken. Het lijkt er dus op dat hij verandering wil. We begrijpen ook dat wetgeving in voorbereiding is en we horen graag een grondige beschouwing van de minister, waarin hij zijn oordeel over de huidige situatie geeft en benoemt wat er eventueel beter zou kunnen. Hoe komen we tot een werkwijze die efficiënt en effectief en ook onafhankelijk en objectief is?
Zou het voor de minister bijvoorbeeld denkbaar zijn dat we in de toekomst een situatie krijgen waarin het Centrum Veilig Wonen een onafhankelijke instantie onder uiteindelijke verantwoordelijkheid van het Rijk is, die zelfstandig over schadeafhandeling kan beslissen zonder betrokkenheid van de NAM bij dossiers of spelregels? Er zou dan een door de NAM gevuld fonds moeten zijn waarover de nationaal coördinator en het CVW zelfstandig kunnen beschikken bij beslissingen omtrent schadevergoeding. Daarbij lijkt het de CDA-fractie dan wel redelijk dat aan de NAM perspectief geboden wordt dat men een aantal jaren voort kan gaan met het veilig winnen van een tevoren afgesproken hoeveelheid kubieke meters gas, zodat het bedrijf ook een solide en economisch leefbaar perspectief wordt geboden.
Onze fractie heeft nog een punt van zorg, een extra reden om een meer onafhankelijke positie van het CVW te bepleiten en de NAM niet langer te betrekken in concrete afhandelingsprocedures. Wij ontvangen signalen dat de omkering van de bewijslast zal leiden tot een verdere juridisering van de gang van zaken, dat eerder meer dan minder zaken via de rechter zullen worden afgehandeld. De NAM zal zich met meer kracht verzetten tegen claims die in haar ogen niet terecht zijn en ook alles uit de kast halen om haar positie te verstevigen.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Het is een wat vroege interruptie, maar er was een zin waarvan ik me afvroeg wat het CDA daarmee bedoelt. De heer Flierman pleit aan de ene kant heel sterk voor een betere afhandeling en een betere behandeling van al die mensen die schade ondervinden. Aan de andere kant wil hij dat in een deal opnemen, waarbij in feite vooraf aan de NAM de zekerheid wordt gegeven dat zij over een aantal jaren een bepaalde hoeveelheid gas mag winnen. Dat vind ik tegenstrijdig. Stel nu dat duidelijk wordt dat die schade toeneemt, dat de situatie er voor de bewoners op achteruitgaat. Dan moet men toch gewoon ingrijpen en naar bevind van zaken handelen en de gaskraan verder dichtdraaien? Dat sluit de heer Flierman met deze opmerking eigenlijk uit.
De heer Flierman (CDA):
Dat denk ik niet. Om te beginnen is het beeld van onze fractie dat het feit dat er in Groningen gas gewonnen wordt, in algemene zin niet ter discussie staat. De discussie gaat over de vraag wat dan een veilige hoeveelheid is die gewonnen kan worden. Daarover heb ik op dit moment geen uitgesproken mening, maar daar kunnen deskundigen iets over zeggen. Als wij een meerjarenafspraak maken, zoals ik die nu noem, dan zou dat een afspraak zijn waarbij ook duidelijk is welke hoeveelheid gas er de komende jaren op een veilige manier, dus zonder dat daarmee de risico's op schade toenemen, kan worden gewonnen. Als je de NAM wilt verplichten om bij te dragen aan de afhandeling van die schades, dan lijkt het mij niet onredelijk dat je het bedrijf ook een bepaalde zekerheid biedt over de activiteiten die het in Groningen zal kunnen voortzetten.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Mijn bezwaar betreft dat de heer Flierman hiermee in feite uitsluit dat, mochten er toch ernstiger schades optreden dan is voorzien, mocht die veiligheid toch niet goed zijn ingeschat, er tussentijds kan worden ingegrepen en de te winnen hoeveelheid gas omlaag kan worden gebracht.
De heer Flierman (CDA):
Dat sluit ik niet uit. Ik denk dat het een algemeen principe van goed bestuur is dat als je meerjarige afspraken maakt, je die in beginsel naleeft. Maar er kan altijd een situatie van overmacht of compleet onvoorziene omstandigheden ontstaan die je dwingen tot een herziening van zo'n afspraak. Het maken van een meerjarige afspraak betekent niet dat het verstand van bestuurders daarna op nul gezet wordt. In die zin trekt mevrouw Vos volgens mij een voorbarige conclusie.
Voorzitter. Ik zei dat een omkering van de bewijslast tot een verdere juridisering van procedures leidt en dat dit ons zorgen baart. De CDA-fractie ziet dit als een reëel gevaar en vraagt zich af of de omkering van de bewijslast, hoe goed bedoeld ook, niet eerder een verzwaring dan een verlichting voor inwoners en ondernemers in het aardbevingsgebied zal betekenen. Wil de minister ook hierop reageren en zijn verwachting dienaangaande benoemen? In hoeverre zijn bijvoorbeeld beide aandeelhouders van de NAM vanuit het perspectief van een onderneming die maatschappelijk verantwoord handelt, gecommitteerd aan het bijdragen aan schadeafhandeling? Dat commitment moet er natuurlijk wel zijn, wil je tot zo'n meerjarenafspraak komen. Dit zeg ik, kijkend naar mevrouw Vos. Is de minister bereid om gericht te volgen en te monitoren hoe zich het aantal schadezaken dat via de rechter wordt afgehandeld, ontwikkelt en wil hij, zo nodig, voorstellen doen om de problemen op dit vlak op te lossen? We horen graag het antwoord van de minister.
Onlangs werd bekend dat het aantal woningen dat ingrijpend moet worden aangepast om weer veilig te kunnen worden bewoond, veel hoger ligt dan aanvankelijk gedacht. De bedragen die je in sommige woningen moet investeren, staan niet meer in verhouding tot de waarde van die huizen, waardoor er in feite niet langer van een economisch verantwoorde investering in die woningen sprake is. Moet er niet worden overwogen om veel meer woningen via de opkoopregeling uit de markt te nemen? Het budget voor die opkoopregeling was, naar ik begrijp, beperkt. Moeten we dat in het licht van de jongste gegevens niet heroverwegen? Wil de minister hierop reageren?
Tot slot van dit blokje merk ik op dat de minister ons ook nog heeft laten weten dat hij hoopt om per 1 januari 2017 een loket voor schadeafhandeling elders in het land gereed te hebben. Dat is dus bijna zover. Klopt dat?
Ik ga over tot het tweede thema: de omkering van de bewijslast. Ik zei al dat dat een ingrijpende inbreuk is op het uitgangspunt in het rechtssysteem.
De heer Dercksen (PVV):
Omdat u een blokje afrondde, stel ik toch maar even een vraag. U hebt wat zorgen over de juridisering van het gehele proces en u hebt kritiek op de omkering van de bewijslast. Hoe vindt u dat de positie van particulieren jegens de Staat en jegens de NAM is in de situatie die we nu hebben? Is die situatie voor de inwoners niet gewoon hopeloos? Is die niet heel moeilijk? Moet je procederen tegen de Staat? Hoe ziet u de positie van de particulier jegens de Staat? Vormt die misschien geen veel groter bezwaar dan de juridisering die u noemt?
De heer Flierman (CDA):
Het gaat in de situatie die we nu kennen altijd om procedures tussen betrokkenen, dus inwoners, ondernemers en de NAM. De omkering van de bewijslast is een poging om de positie van inwoners en ondernemers in dat gebied te verbeteren. Aan de intentie die achter die poging zit, heb ik geen enkele twijfel. Ik kom er nog op terug om tot een inhoudelijk oordeel over het voorstel te komen. Wat ik voorzie, gebaseerd op geluiden die ons uit het gebied zelf bereiken, is dat daarmee eerder wel eens meer zaken via de rechter zouden kunnen worden afgehandeld dan minder, terwijl alle betrokkenen op zichzelf een voorkeur hebben voor afhandeling buiten de rechter om. Als zich dat fenomeen voordoet, is het de vraag of de op zichzelf goed bedoelde omkering van de bewijslast niet in zijn tegendeel verkeert als maatregel. Daarop hoor ik graag de reactie van de minister.
De heer Dercksen (PVV):
U komt later dus op een weging, waarbij deze beoordeling voor de ondernemers en particulieren jegens de NAM aan de orde komt?
De heer Flierman (CDA):
Ik kom terug op het thema van de omkering van de bewijslast, zeker. Dat is zelfs het volgende blokje. De heer Dercksen wordt dus op zijn wenken bediend.
Zoals ik al zei, is de omkering van de bewijslast een ingrijpende inbreuk op de uitgangspunten van het rechtssysteem. "Wie stelt, bewijst" is de basisregel. Die moet was ons betreft in algemene zin ook zo blijven. Niettemin heeft de Raad van State naar het oordeel van de CDA-fractie genoegzaam aangetoond dat een inbreuk op dat uitgangspunt in dit geval verdedigbaar is. De regering is de Raad van State daarin schoorvoetend en met frisse tegenzin gevolgd. Tekenend was dat de minister de omkering van het bewijsvermoeden aanvankelijk alleen op nieuwe schadegevallen van toepassing wilde verklaren. Daarmee zou het overgrote deel van de actuele problematiek buiten het effect van de omkering blijven. De Tweede Kamer heeft daar wat ons betreft terecht een stokje voor gestoken. Ik bespeur dat tegen de nu gekozen vormgeving op zichzelf niet veel bezwaren worden ingebracht. De vragen die er zijn, gaan in essentie over twee zaken: de geografische begrenzing van het gebied waar omkering van de bewijslast geldt en de beperking tot fysieke schade. Wat het eerste betreft, die geografische begrenzing, wordt enerzijds gesteld dat een duidelijke begrenzing via kaartcoördinaten te verkiezen valt boven de toch wat vage duiding "het Groningenveld". Anderzijds wordt ervoor gepleit, alle mijnbouwschade, dus ook van zoutwinning in Twente, olie- of gaswinning elders of steenkoolwinning in Limburg, hierbij onder te brengen. Verwacht de minister dat de begrenzing tot het gebied van het Groningenveld voldoende duidelijk is of moeten we via jurisprudentie, dus via de rechter en via veel procedures, geleidelijk duidelijkheid verkrijgen? De minister suggereert dat laatste in antwoord op vragen over dit punt. Hoe verhoudt zich dat tot de voorkeur om zoveel mogelijk zaken buiten de rechter om af te handelen? Bestaat ook hier niet het gevaar dat een poging om een ruimhartiger beleid te voeren, net als de omkering van de bewijslast, uiteindelijk slechts tot verdere juridisering en meer teleurstelling en frustratie zal leiden? We horen graag de reactie van de minister op dit punt. Ik herhaal nog eens mijn vraag: wil de minister deze ontwikkeling nauwgezet volgen en, zo nodig, met voorstellen tot wijziging van de wet komen?
Uitbreiding van de werking van de wet tot andere activiteiten, zoals zout- of kolenwinning, gaat onze fractie te ver. Groningen is een uitzondering, juist vanwege de omvang, frequentie en intensiteit van schadegevallen. Dat toont de Raad van State wat de CDA-fractie betreft overtuigend aan. Er is onvoldoende aangetoond dat het noodzakelijk zou zijn om de omkering naar andere gebieden of activiteiten uit te breiden. De gevolgen van zo'n uitbreiding zijn niet te overzien en de normale mogelijkheden tot aansprakelijkheidsstelling blijven overeind. Dit laatste is belangrijk. De risicoaansprakelijkheid ligt in het kader van de mijnbouwactiviteit altijd al bij de exploitant. Wie schade heeft, moet aantonen dat die schade door mijnbouwactiviteit is veroorzaakt. Dat is nog wel een opgave, maar schuld of nalatigheid van de exploitant hoeft niet aangetoond te worden. Wil de minister nog eens expliciet bevestigen dat de introductie van het wettelijk bewijsvermoeden voor fysieke schade in het Groningenveld geen inbreuk maakt op de bestaande mogelijkheden om exploitanten aansprakelijk te stellen voor schade elders of voor andere vormen van schade?
Ook omkering van de bewijslast bij andere vormen van schade, zoals omzetschade of emotionele schade, gaat de CDA-fractie op dit moment te ver. Uiteraard blijft het mogelijk om andere schade dan fysieke schade te claimen. Waar fysieke schade is erkend en vergoed, is het wellicht zelfs gemakkelijker om bij andere schade, bijvoorbeeld omzetschade, een claim in te dienen en hard te maken.
Mijn derde blok betreft de discussie over de veiligheid van mijnbouwactiviteiten. Andere risico's, bijvoorbeeld voor het milieu, de natuur en de drinkwatervoorziening, hebben ook invloed gehad op de vormgeving van de vergunningverlening. Dat proces verloopt in meerdere stappen. Naar hun opzet hadden de eerste stappen in dit proces, dus de opsporings- en winningsvergunning, primair het karakter van vergunningen in het kader van de marktordening. In een volgende fase, bij goedkeuring van het winningsplan en de verlening van de omgevingsvergunning, komen in de afweging van het bevoegde gezag de belangen van veiligheid, waterwinning, natuur, milieu en gezondheid volop aan de orde. De Tweede Kamer heeft echter bij amendement de belangen van natuur, milieu en veiligheid ook als te wegen belangen bij de opsporingsvergunning geduid. Nadat de Raad van State in zijn voorlichting daar kritisch over was, heeft de minister de afweging bij de winnings- en opsporingsvergunning weer beperkt, maar in een nieuw amendement heeft de Tweede Kamer die afweging opnieuw verruimd. Dat is op zichzelf al een opmerkelijke procedure; ik kom daar zo dadelijk op terug. De CDA-fractie vraagt zich vooral af of een weging van dezelfde belangen op drie momenten in de procedure de helderheid van de besluitvorming en de rechtszekerheid van aanvragers wel ten goede komt. Aanvragers kunnen, als we het goed zien, kleine spelers zijn, kleine ondernemers, maar ook heel grote spelers. Ik merk daarbij dan nog op dat de afweging in opeenvolgende fasen ook door de bewindslieden van een andere politieke kleur, in andere kabinetten, kan plaatsvinden. Dat maakt het risico of de mogelijkheid dat een aanvraagproces onderhevig is aan politieke wisselvalligheid, en dus minder zekerheid voor de aanvrager oplevert, alleen maar groter. Vindt de minister de herhaling van de afweging, zoals nu in de wet is geregeld, wenselijk? Hoe beoordeelt hij de rechtszekerheid voor aanvragers?
Tot slot kom ik op de gang van zaken bij het wetgevingsproces. Ik heb hiervoor al benoemd dat we op een aantal punten rekening moeten houden met het risico dat schadeafhandeling eerder meer dan minder juridisch wordt afgedaan. Zowel bij de omkering van de bewijslast als bij de begrenzing van het effectgebied ligt volgens de CDA-fractie het risico van juridisering op de loer. Dat zou betekenen dat goedbedoelde interventies in de wetgeving uiteindelijk in hun tegendeel verkeren. Zoals gezegd, vindt de CDA-fractie het daarom van groot belang dat we de effecten van de wetgeving op dit punt zorgvuldig in de gaten houden en dat de regering, zo nodig, met wijzigingsvoorstellen komt.
Ook anderszins kunnen we nog wel een paar kanttekeningen bij het wetgevingsproces plaatsen. De minister zelf erkent ook dat dit proces op sommige punten "wellicht niet gebruikelijk is". Ik wees hiervoor al op de toevoeging van extra afwegingscriteria bij de opsporings- en winningsvergunning. Die waren niet in de wet opgenomen, bij amendement toegevoegd, weer geschrapt en tot slot via een amendement toch weer toegevoegd aan de wet. Dat is inderdaad niet gebruikelijk, en dat is een understatement.
De gang van zaken bij de omkering van de bewijslast lijkt in zekere zin hiervan de overtreffende trap. De Tweede Kamer heeft de omkering van de bewijslast bij amendement toegevoegd aan een wetsvoorstel dat in wezen over iets heel anders ging, namelijk over de omzetting van een Europese richtlijn inzake de veiligheid op boorplatforms. De minister heeft zich daar terecht met hand en tand tegen verzet en erop gewezen dat wetgeving in voorbereiding was waar de omkering van bewijslast logischerwijs in thuis zou horen. Dat alles mocht niet baten: de Tweede Kamer, één der coalitiepartners voorop, wilde een daad stellen. De minister heeft ondanks zijn forse bezwaren echter niet gedreigd met intrekking van het wetsvoorstel, laat staan dat hij het politieke machtswoord heeft willen uitspreken. Dat mag verbazingwekkend lijken, ware het niet dat hij iets anders had bedacht. Hij verzocht de Eerste Kamer de behandeling van de wet aan te houden, vroeg voorlichting van de Raad van State en kwam met een novelle om het amendement uit de reeds aanvaarde wet inzake de Europese richtlijn te lichten en het in gewijzigde vorm over te hevelen naar een nieuwe wet, inzake versterking veiligheidsbelang, waar de bepalingen naar hun aard beter leken thuis te horen.
Het fenomeen novelle heeft daarmee een nieuwe variant gekregen. De minister schrijft in dat opzicht geschiedenis. We kennen novelles als de regering aan opvattingen van dit huis tegemoet wil komen of als een nieuw kabinet andere inzichten bij al lopende wetgevingstrajecten heeft. In deze casus doet de minister echter via voorlichting van de Raad van State en de novelle wat hem in het debat met de Kamer niet lukte: de omkering van de bewijslast op de goede plek in de goede wet krijgen. De novelle die vandaag voorligt, vloeit niet voort uit een debat met de Eerste Kamer of uit gewijzigde inzichten bij de regering zelf, maar uit een verschil van inzicht en een ongelukkige behandeling in de Tweede Kamer. We zullen maar zeggen dat het een bedrijfsongeval is dat niet ter plekke, maar via een omweg wordt gecorrigeerd. Dat is bij mijn weten nieuw. Goed dat het alsnog gecorrigeerd is — dat scheelt ons werk — maar wat zegt ons dit over het gezag van de minister in de Tweede Kamer en over de belangstelling voor de kwaliteit van wetgeving aan de overzijde van het Binnenhof? In beide gevallen zegt het weinig goeds. Dat het "wellicht niet gebruikelijk is", is zoals gezegd een understatement. We houden in dit huis het taalgebruik graag netjes, zeker onze fractie, maar dat het een rommeltje is, mag hier toch wel gezegd worden.
Tot zover onze inbreng in eerste termijn. We wachten de reactie van de minister als altijd met belangstelling af.
De heer Pijlman (D66):
Voorzitter. Ik woon en ik werk in Groningen. Bij een debat als dat van vandaag heeft dat voors en tegens. Je kent de verhalen van alle mensen die bijna iedere dag vertellen over wat ze meemaken. Dat kan een te grote betrokkenheid met zich meebrengen. Aan de andere kant weet je precies wat er gebeurt. Ik hoop dat ik daarin het evenwicht weet te bewaren.
Er liggen drie voorstellen die allemaal te maken hebben met de gevolgen van de gaswinning, in het bijzonder in de provincie Groningen. Het voorstel om tot omkering van de bewijslast over te gaan door middel van de voorliggende novelle die de omkering opneemt in artikel 177a van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, is uitzonderlijk. In de reguliere rechtsgang geldt immers het beginsel "wie stelt bewijst". Het kabinet en ook de Raad van State motiveren de omkering door er op te wijzen dat in de Groninger situatie de omvang van het aantal schadegevallen en de gelijksoortigheid ervan een argument zijn om tot het invoeren van een bewijsvermoeden te komen, waarbij tevens de zwakkere procespositie van de eisende partij meegewogen wordt. De D66 fractie begrijpt dat.
Het kabinet heeft na het eerste amendement van de Tweede Kamerleden Vos en Ouwehand nadere voorlichting aan de Raad van State gevraagd. Dat heeft uiteindelijk tot het voorliggende voorstel geleid, dat ook een zekere beperking met zich meebrengt. Het huidige voorstel richt zich alleen op gaswinning en de fysieke schade als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld.
De leden van de D66-fractie hebben in het voorlopig verslag gevraagd naar de verantwoordelijkheid voor schade die niet als fysiek kan worden aangemerkt. Wij doelden op schade als economische schade voor het gebied, imagoschade, maar ook bedrijfsschade die kan ontstaan doordat de afhandeling van fysieke schade uitermate traag verloopt. Het kabinet stelt dat de exploitant in alle gevallen verantwoordelijk is voor de schade, maar dat er in zulke gevallen geen gebruik kan worden gemaakt van het omkeringsartikel bewijslast. Mijn fractie begrijpt dat het kabinet tot een zekere beperking is overgegaan. Immers, onder het oorspronkelijke amendement zouden ook mijnbouwactiviteiten in de provincie Groningen vallen die al sinds tientallen jaren plaatsvinden en die nimmer tot toegewezen schadeclaims hebben geleid.
De schadeafhandeling rondom de winning in Groningen verloopt uitermate moeizaam. Inmiddels zijn er 75.000 meldingen van schades gedaan en 71.000 inspecties uitgevoerd. Het proces verloopt traag. Vanwege de zorgvuldigheid die wordt gevraagd is dat logisch, maar vanuit het oogpunt van de individuele burger onbegrijpelijk. Ook is de verstevigingsopgave nog steeds onhelder. Aanvankelijk werd er gesproken over tienduizenden en zelfs meer dan 100.000 woningen. Later werd dat weer teruggebracht tot duizenden woningen. Weer later werd er besloten om onder verantwoordelijkheid van de Nationaal Coördinator Groningen een proefinspectie uit te voeren. 1.400 woningen binnen het kerngebied, die representatief mogen worden geacht, werden aan een nadere inspectie onderworpen.
De uitkomst is dramatisch. Alle geïnspecteerde woningen moeten worden versterkt. Alhoewel het nog steeds niet is uitgesproken, betekent dat feitelijk dat de verstevigingsopgave veel groter zal zijn dan werd gedacht. En dat brengt nieuwe problemen met zich mee. Let wel, ook een verstevigde woning kan na een flinke beving nog steeds onbewoonbaar worden. Waar het hier over gaat, is dat een verstevigde woning de schade op kan vangen, zodat mensen veilig naar buiten kunnen. Meer is het niet. Hetzelfde geldt voor scholen, ziekenhuizen en bedrijfsgebouwen. De verstevigingsopgave is dus zeer nodig, maar ernstig vertraagd. Het oorspronkelijke schema, waarin stond dat alle woningen binnen vijf jaar moeten zijn verstevigd, wordt bij lange niet gehaald. De kringen rond de Nationaal Coördinator spreken nu eerder over tien jaar. Dat klemt. Na 2020 worden immers zwaardere bevingen verwacht. De velden raken steeds verder leeg. Kan de minister ons nu inzicht bieden in de verstevigingsopgave? Wanneer wordt er begonnen, en dan niet met pilots, maar planmatig en grootschalig? En wanneer is het gebied in die zin voor de bewoners veilig?
Nog steeds is de NAM in het proces van schadeafhandeling en versterking van nieuw- en verbouw betrokken. Dat vertraagt. Dat is van onze kant geen verwijt, maar een feit. Het bedrijf is op deze nieuwe taak volstrekt niet ingesteld. Burgers, bedrijven en instellingen die met de NAM te maken hebben, hebben ook moeite te geloven dat het bedrijf objectief handelt en niet poogt de financiële schade voor de NAM te beperken. Gisterenmiddag verscheen een rapport over het schadeherstel van de aardbevingen in Groningen. Het rapport is geschreven door een vakgroep van de Rijksuniversiteit Groningen, onder leiding van hoogleraar Herman Bröring. Ik heb dat rapport inmiddels doorgekeken. Ik heb het niet integraal gelezen, maar wel de samenvatting en de aanbevelingen. In het rapport wordt de schadeafhandeling beschreven. Er staat dat er inmiddels dertien organisaties mee aan de slag zijn en dat het bestuursrecht en het privaatrecht helemaal door elkaar lopen. Citaat van Bröring op de persconferentie: "De burger begrijpt er de ballen van." Hij zegt ook dat een knelpunt bij het vertrouwen van de burger in de overheid is dat de overeenkomst tussen het Centrum Veilig Wonen en de NAM niet openbaar is. Ik vraag de minister graag om daar eens op te reageren. Wat is ertegen om die overeenkomst openbaar te maken? Bröring en de zijnen bepleiten dan ook veel meer sturing door de overheid. Hij zegt erbij: laat de NAM de rekeningen betalen. Hij noemt een aantal scenario's. Het eerste is het inrichten van één loket. Hij suggereert daarbij ook om een onafhankelijk schadefonds op te richten waarbij de NAM en de Staat samen verantwoordelijkheid nemen, terwijl het Centrum Veilig Wonen achteraf verantwoording aflegt. In het tweede scenario is de Staat verantwoordelijk voor het schadeherstel waarbij de NAM betaalt. De Nationaal Coördinator coördineert en het CVW voert uit. In de derde variant neemt de Staat alle zorg op zich. Ik wil graag dat de minister hierop reageert, ook al is dit rapport kortgeleden uitgekomen. Ik vraag hem ook om ons inzicht te geven in de wijze waarop hij hier verder mee om wil gaan. Hij heeft zelf eerder gezegd niet tevreden te zijn over alle procedures die ermee annex zijn.
Dat brengt mij bij de inrichting van het gasgebouw. In het voorlopig verslag hebben wij er twee keer vragen over gesteld. Het zogenaamde gasgebouw is in de zestiger jaren ingericht. Het bestaat er onder andere uit dat de Staat bij GasTerra en Gasunie zeggenschap heeft, maar die zeggenschap deelt met olie- en gasbedrijven die vervolgens weer aandeelhouder zijn van de NAM en die vervolgens weer betrokken zijn bij EBN, waar de Staat weer de belangrijkste aandeelhouder van is. Kortom: iedere partij zit bij elkaar op schoot. Het maakt besluitvorming complex en publieke verantwoording lastig. Dat wreekt zich ook bij de schadeafhandeling. Belangen lopen door elkaar heen. De Onderzoeksraad Voor Veiligheid wees er vorig jaar nog eens op. De minister erkent dit ook en zegt dan dat er inderdaad wel redenen zijn om het oorspronkelijke gebouw te herzien, maar dat er door verscheidene partijen verschillend naar wordt gekeken. Hij zegt dat er gesprekken plaatsvinden, maar dat er op dit moment geen nadere informatie kan worden gegeven en dat er geen tijdpad is voor de inrichting van een nieuw gasgebouw.
Mevrouw Meijer (SP):
Ik zat even te wachten of de heer Pijlman nog terugkeerde naar het rapport van de Rijkuniversiteit Groningen. Ik heb dat rapport ook gelezen. Ik heb die scenario's gezien. Ik heb het eigenlijk zo gelezen dat in de voorstellen van de universiteit de NAM een steeds kleinere rol krijgt. Ik snap heel goed dat de heer Pijlman aan de minister vraagt wat hij ervan vindt. Ik ben daar ook benieuwd naar, maar ik ben ook nieuwsgierig naar wat de fractie van D66 hiervan vindt. In hoeverre moet de NAM echt betrokken zijn bij de schadeafhandeling en rechtstreeks communiceren met de slachtoffers van de schade?
De heer Pijlman (D66):
Ik denk dat ik dit al eerder heb gezegd. Het lijkt ons voor de hand te liggen dat de Nam een buitengewoon terughoudende rol speelt. De NAM is verantwoordelijk voor de ontstane schade. Dat is geregeld in de wet. De NAM betaalt, maar heeft geen bepalende rol. Dat zou onduidelijkheid voor de burgers scheppen. Bovendien is de NAM daar niet op ingericht.
Ik ga terug naar het gasgebouw. Wij begrijpen dat het hier om een precaire kwestie gaat die grote zorgvuldigheid vraagt. Van belang is echter dat de minister ons inzicht geeft in de afwegingen die het kabinet daarbij wil maken met erkenning van de juridische positie die de Staat inneemt. De inrichting van het toekomstige gasgebouw is niet alleen voor de gaswinning uit het Groningerveld van belang maar ook voor de transitie van fossiele naar duurzame energie. Zolang de Staat nauw verbonden is met fossiele energievoorziening kan dat de besluitvorming naar duurzame energie beïnvloeden. Graag een reactie van de minister.
Wie de gevolgen van de aardgaswinning in Groningen overziet, verlangt alleen om die reden al naar een duurzame energievoorziening. De schade voor bewoners en bedrijven in Groningen is uitermate groot. Burgers moeten hun huis meerdere malen verlaten. Kerkelijke gemeentes kunnen nu al twee jaar niet in hun kerk voor de eredienst en activiteiten terecht. De kerk is een rijksmonument en men weet eigenlijk niet hoe het gebouw te versterken. Bedrijven en instellingen lopen forse bedrijfsschade op en kunnen die niet verhalen omdat ze verdrinken in de bureaucratie. Burgers kunnen geen kant meer op en hebben het gevoel opgesloten te zitten in hun eigen huis. Voor hen, burgers die bijvoorbeeld uit het gebied willen verhuizen omdat ze elders werk vonden maar hun woning niet kwijt kunnen omdat de huizenmarkt in het gebied tot stilstand is gekomen of die wel kunnen verkopen maar dan tegen een prijs die veel lager ligt dan de huidige prijzen in een referentiegebied, werd er een pilot-opkoopregeling ingericht. De belangstelling was groot en het bedrag dat beschikbaar was gelimiteerd. Het gevolg was dat er geloot moest worden, dat er rechtsongelijkheid tussen burgers ontstond en dat de regeling in plaats van tot een oplossing tot veel frustratie leidde. Wij vragen de minister om de regeling weer open te stellen zodat de burgers geholpen worden die feitelijk geen kant meer op kunnen en wier toekomst in het geding is. Graag een reactie. Wij overwegen op dit punt een motie in te dienen.
Eerder besloot het kabinet de gaswinning aanzienlijk terug te brengen om daarmee de schade te beperken. Het kabinet wilde daarmee de hand aan de gaskraan houden. Wie naar de feiten achter de gaswinning kijkt valt op dat de grootste schades zijn ontstaan op het moment dat de regering de gaskraan fors openzette omdat de internationale gasprijzen enorm hoog waren. De opbrengst bedroeg op het hoogtepunt zelfs 13 miljard per jaar bij een omzet van meer dan 23 miljard. Dat was zeer welkom in een tijd dat de staatskas leeg was en de staatsschuld door de steun aan de banken zeer opliep. Inmiddels zijn de opbrengsten door de lagere winning en zeker door de lage wereldgasprijzen teruggebracht tot een 2 miljard per jaar. Dat is nog altijd aanzienlijk, maar omdat we er minder afhankelijk van zijn, is het mogelijk om nieuwe afwegingen te maken.
Nederland is nog steeds een erg fossiel land. Op dit moment, een gewone dinsdagochtend in Den Haag wordt er in ons land voor 62.000 burgers duurzame energie opgewekt. Ik heb het over zonne-, windenenergie en biogas. Ik heb net nog de website energieopwek.nl bekeken. Dit instrument is ontwikkeld door een lector in Groningen en zal door de SER in het kader van het energieakkoord verder zal worden uitgerold.
We zijn nog heel ver af van een duurzame energieopwekking, ondanks de successen die de minister bij de uitrol van de windparken op zee boekt, waarvoor hij complimenten verdient. Die complimenten mogen zeker in dit huis worden uitgesproken waar hij zo'n moeizame strijd moest voeren om wind op zee goedgekeurd te krijgen.
De totale hoeveelheid duurzame energie in Nederland is nog steeds gering. We zijn allemaal met zonnepanelen in de weer en sommige media zijn buitengewoon optimistisch over de resultaten, maar het werkelijke probleem is de energievoorziening van de industrie. Veertien dagen geleden opende de minister het nieuwe datacentrum van Google in de Eemshaven. Dit is een prachtige kans voor Nederland en zeker voor Noord-Nederland. Dit levert werkgelegenheid op en ook nieuwe kansen. Maar dit datacentrum gebruikt iedere dag evenveel energie als de inwoners van de provincies Groningen en Drenthe samen. Industrieën maar ook de tuinbouw staan voor een enorme opgave om duurzaam te worden. Zij worstelen er ook mee, en sommige zullen nog heel lang aardgas als transitiebrandstof nodig hebben. Zou het in die zin niet verstandig zijn om het Slochterenveld in te zetten voor transitiedoeleinden en daar een programma voor te ontwikkelen met de partners in het gasgebouw? De aanleg van het nieuwe windpark door Shell — Borssele III en IV — laat zien dat bedrijven naar innovaties zoeken die hun voortbestaan garanderen.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik ben benieuwd wat de collega van D66 bedoelt met "inzet van het Slochterenveld voor de transitie". Misschien kan hij dat toelichten.
De heer Pijlman (D66):
Ik zeg daarmee dat particulieren sneller op duurzame energie kunnen overgaan dan de industrie. Die worstelt daar enorm mee. Ik zou haar in de strijd naar duurzaam graag willen steunen, maar daarvoor zou ik het gasveld als strategische reserve gebruiken.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Maar in feite wilt u de industrie helpen door haar langer gas ter beschikking te stellen. Waarom kiest u niet voor de weg om een prikkel in te bouwen om sneller in te zetten op energiebesparing en duurzame energie?
De heer Pijlman (D66):
Die prikkel is er en zal er ook moeten zijn. Die prikkel mag wat mij betreft ook worden versterkt. Het is natuurlijk absoluut niet de bedoeling om de industrie aan fossiel te houden; dat begrijpt u en dat begrijp ik. Ik constateer wel de feitelijkheid van de situatie op dit moment. Ik vind dat daar te vaak te gemakkelijk overheen wordt gewalst. Ik kan een voorbeeld geven van een bedrijf dat heel veel energie nodig heeft en waar ook heel veel mensen werken, een industrie die in Nederland absoluut noodzakelijk is en blijft en waar het een immense worsteling is — men is er enorm mee bezig — om van fossiel af te komen, omdat er feitelijk nog helemaal geen alternatief is.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Is het niet toch ook noodzakelijk om iets aan die prikkels te doen? Denk aan heffingen, het bieden van financiële voordelen aan bedrijven die wel zwaar investeren in besparing. Ik vind het wat vreemd dat u met name zegt: geef ze maar meer gas. Ik zou juist die andere prikkels willen benadrukken.
De heer Pijlman (D66):
Het is erg jammer dat u mij zo samenvat. Ik heb net in reactie op uw interruptie gezegd: zeker, aan die prikkels kunnen we ook het nodige doen. Dat kan ook een onderdeel zijn van zo'n programma. Mij gaat het erom dat we niet net moeten doen alsof we er al bijna zijn in de strijd om duurzaam te worden. Het is een immense opgave, een opgave die veel groter is aan de kant van de industrie en ook de tuinbouw dan aan de kant van de burgers. Daar zouden we samen een programma voor kunnen maken. Ik ben ervan overtuigd dat de industrie dat zelf ook graag wil.
Een dergelijk nationaal programma gericht op transitie kan ook de gasindustrie, waar duizenden mensen werken, een nieuwe toekomst brengen. Ik hoor graag een reactie.
Op 16 juni 2009 onthulde toenmalig Koningin Beatrix het Gasmonument Groningen. Saillant detail: ook de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken van president-elect Trump was erbij, namelijk als topman van Exxon; hij is nogal in het nieuws. Nederland en Groningen waren op dat moment erg trots op ons aardgas. Het heeft ons welvaart gebracht en — dat mag ook niet vergeten worden — het is de schoonste fossiele brandstof. Maar een paar jaar later slaat de stemming om. Voor het aardbevingsgebied is er een bittere pil. Burgers leven in onzekerheid, er is grote schade ontstaan en de aardbevingsdreiging blijft. Er is fysieke maar ook economische en imagoschade. De bedrijven die zich bezighouden met de gaswinning krimpen hun personeelsbestand fors in en ook hun vaak royale bijdrages, goodwill, aan allerlei culturele voorzieningen worden gekort. Terecht heeft het kabinet middelen vrijgemaakt om de economische schade in het gebied op te vangen. Kan de minister ons informeren over de opzet van dat economische programma? Wanneer worden de eerste resultaten zichtbaar, vraagt de D66-fractie.
De omkering van de bewijslast in het aardbevingsgebied Groningen is een uitzonderlijke maar noodzakelijke stap in het herstel van vertrouwen tussen burgers en overheid. Maar het is niet genoeg. De verstevigingsopgave moet nu snel en massief ter hand worden genomen. Een opkoopregeling is nodig om mensen te helpen die vastzitten in hun huis. Economische en bedrijfsschade als gevolg van trage afhandeling en bureaucratische procedures dient te worden vergoed. De gaswinning, op een veel lager niveau, zal nodig blijven om de energietransitie te doen slagen. Een economisch programma dat "Parijs" dichterbij brengt, maar ook het gebied een impuls geeft is dringend noodzakelijk.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Voorzitter. We behandelen vandaag drie wetsvoorstellen die nauw met elkaar samenhangen: een wetsvoorstel op het gebied van veiligheid, offshore en gasactiviteiten, inclusief de omkering van de bewijslast, een novelle op de omkering van de bewijslast en ten slotte de versterking veiligheidsbelang mijnbouw en regie opsporings-, winnings- en opslagvergunningen. En dat alles in een periode waarin er nog steeds grote onzekerheid heerst in Groningen over afhandeling van schade, over herstel van woningen en van andere gebouwen. Ik sluit me wat dat betreft graag aan bij de woorden van de collega's van het CDA en D66: hoe staat het hier nu mee? Hoe is het mogelijk dat nog steeds zo veel burgers in onzekerheid verkeren? Hoe kan het dat de herstelopgave zo traag verloopt? Zegt dit ook iets over de positie van de NAM, die nog te zeer vanuit een bepaalde belangenpositie haar invloed uitoefent op dit hele gebeuren? Ik vond het interessant om van de fracties van zowel het CDA als D66 — volgens mij heeft die woordvoerder dat ook gezegd — een pleidooi te horen voor een echt onafhankelijk centrum veilig wonen. De fractie van GroenLinks vindt dat we daar absoluut naartoe moeten en dat de NAM op geen enkele wijze meer zou moeten kunnen interfereren in een hersteloperatie en afhandeling van schade, behalve dan dat men verantwoordelijk is voor de kosten.
Dit alles heeft eerder in de Tweede Kamer aanleiding gegeven om te zeggen: wij willen de positie van bewoners maar ook bedrijven en instellingen versterken die te maken hebben met schade ten gevolge van gaswinning en die vaak uiterst moeizaam het recht aan hun zijde krijgen. Mijn fractie vindt het terecht dat de Tweede Kamer dat heeft gedaan. De novelle en het amendement van de collega's Vos en Ouwehand uit de Tweede Kamer hebben geleid tot een omkering van de bewijslast. Met de novelle zoals die vandaag voorligt, heeft het kabinet een wijziging aangebracht in de eerder door de Tweede Kamer geamendeerde en aangenomen wet 34041. Het kabinet wilde deze wet in feite niet uitvoeren op het gebied van de omkering van de bewijslast en heeft daarom advies aan de Raad van State gevraagd, voordat de wet in de Eerste Kamer behandeld zou worden. Dat is een opmerkelijke gang van zaken, zoals de heer Flierman ook al opmerkte. De wet lag immers al ter behandeling voor. Wij wilden starten met de behandeling. Vervolgens koos de minister voor deze weg. Het advies van de Raad van State leidde tot een aantal belangrijke beperkingen ten aanzien van het wettelijk bewijsvermoeden, of de omkering van de bewijslast, zoals dat in de wet was opgenomen ten gevolge van het aangenomen amendement in de Tweede Kamer. De beperkingen gelden op een drietal terreinen: het gebied waar de omkering van de bewijslast geldt, wordt beperkt tot het Groningenveld; de omkering wordt beperkt tot gaswinning; de te vergoeden schade wordt beperkt tot fysieke schade aan gebouwen en werken.
Mijn fractie betreurt deze inperking, die de positie verzwakt van degenen die schade ondervinden ten gevolge van mijnbouwactiviteiten. Dat kunnen burgers zijn, maar ook instellingen en bedrijven. Wij hebben het kabinet dan ook in onze schriftelijke inbreng gevraagd naar de motivatie voor deze beperkingen. De minister spreekt in navolging van de Raad van State van een "zeer uitzonderlijke afwijking" van de "wie stelt, bewijst"-regel. Daarom dienen er extra beperkende eisen aan het wettelijk bewijsvermoeden — ofwel de omkering van de bewijslast — te worden gesteld. Een daarvan is dat sprake dient te zijn van zeer grote aantallen schade van een bepaald type in een bepaalde regio. Die formulering kiest de Raad van State en het kabinet sluit zich daarbij aan. In omringende landen is er vergelijkbare wettelijke regelgeving. Bovendien laten diverse arresten van de Hoge Raad zien dat de omkeringsregel niets te maken heeft met zeer grote aantallen schadegevallen van een bepaald type in een bepaalde regio. Mijn fractie stelt dan ook vraagtekens bij de bewering dat het om een zeer uitzonderlijke afwijking gaat die de inperkingen rechtvaardigt. Ik vraag de minister het kabinetsstandpunt op dit onderwerp nog eens goed toe te lichten in onze Eerste Kamer.
Mijn fractie is van mening dat de beperking tot alleen de fysieke schade, een inbreuk is op de beginselen van het algemene aansprakelijkheidsrecht onder het EVRM, artikel 1 betreffende het gelijkheidsbeginsel in de bescherming van eigendom. Wil de minister hierop reageren? Op welke gronden acht het kabinet het gerechtvaardigd om van dit gelijkheidsbeginsel af te wijken?
Ook schade als gevolg van andere mijnbouwactiviteiten dan gaswinning zoals olie- en zoutwinning, vallen niet onder het wettelijk bewijsvermoeden. Ook dit leidt, in vergelijking met het oorspronkelijke amendement op stuk nr. 12, tot verzwakking van de positie van diegenen die schade ondervinden van deze andere mijnbouwactiviteiten. Wil de minister dit toelichten?
Tot slot vindt mijn fractie het vreemd dat het wettelijk bewijsvermoeden alleen van toepassing is voor de schade in het Groninger Veld. Je zult maar in Friesland wonen, of in Noord-Holland of in Limburg. Je zult maar in gebieden in bijvoorbeeld Noord-Holland of Friesland schade ondervinden ten gevolge van gaswinning. Waarom geldt het wettelijk bewijsvermoeden niet voor de positie van deze mensen, deze bedrijven en deze instellingen? Ik krijg hierop graag een reactie van de minister.
Ik maak een aantal opmerkingen over het vergunningverleningsproces. Voor mijnbouwactiviteiten zijn er drie fasen van vergunningverlening en toetsing, te weten de opsporings- en winningsvergunning, de instemming met het winningsplan en de omgevingsvergunning. Ik vraag de minister waarom niet al in de fase van aanvraag van een opsporings- en winningsvergunning voor een groot gebied, een beoordeling van de kwetsbaarheid voor milieu en veiligheid plaatsvindt. De minister antwoordt op onze schriftelijke vragen hierover dat omgevingseffecten in die fase meestal nog niet kunnen worden beoordeeld; dat kan pas bij de beoordeling van de aanvraag voor een omgevingsvergunning wanneer duidelijk is of er werkzaamheden zullen zijn, en zo ja welke, en welke maatregelen zijn voorzien om eventuele negatieve effecten te beperken of te voorkomen. De minister schrijft dat alleen wanneer al bij de aanvraag voor een opsporings- en winningsvergunning overduidelijk is dat het aangeduide gebied niet geschikt is voor mijnbouwactiviteiten, dit grond is om die aanvraag te weigeren. Het gaat in deze fase om een marktordeningsvergunning, schrijft de minister. Ofwel om de vraag wie in welk gebied mag gaan "boren". Mijn fractie is niet overtuigd van het antwoord dat het in deze eerste fase meestal niet mogelijk is om op milieu en veiligheid te toetsen. Waarom niet een verplichting om in ieder geval dan al de risico's voor natuur en milieu mee te nemen in het traject van de vergunningverlening? Ik krijg graag nogmaals een toelichting op dit punt. Wij vrezen dat er een salamitactiek kan ontstaan, dat wil zeggen dat een bedrijf dat eenmaal die opsporings- en winningsvergunning binnen heeft, ook recht krijgt of recht gaat ontlenen op volgende vergunningen zoals de omgevingsvergunning. Ik krijg van de minister graag de bevestiging dat aan een opsporings- en winningsvergunning geen enkel recht ontleend mag worden op het daadwerkelijk winnen van gas, olie, zout of andere mijnbouwproducten, en er altijd alle vrijheid is om een omgevingsvergunning op alle aspecten te beoordelen en eventueel te weigeren.
Graag krijg ik in dit debat de bevestiging van de minister dat het mogelijk blijft om een rechterlijk bewijsvermoeden te hanteren voor schade die niet onder het wettelijk bewijsvermoeden valt. Daarover is wat onrust ontstaan onder diverse partijen. Ik vraag ook op dit punt om absolute helderheid.
Ik las dat een milieueffectrapportage alleen verplicht is voor projecten die groter zijn dan 500 ton aardolie of 500.000 m3 gas per dag. Op onze vraag over projecten onder die grens schrijft de minister dat het Besluit milieueffectrapportage verplicht altijd moet worden getoetst aan selectiecriteria volgens de EU-richtlijn met betrekking tot ondergrondse bouw en diepboring. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van cumulatie. Mijn fractie vraagt zich af wie toetst of er sprake is van dergelijke criteria en wie beslist over een MER in die situatie dat er inderdaad sprake is van mijnbouwprojecten die onder de grenzen van 500 ton aardolie of 500.000 m3 gas per dag vallen.
Bij de aanvraag van een vergunning in de eerste fase van opsporing of winning is de provincie het beste in staat een integrale regionale afweging te maken, schrijft de minister. Het is dan ook aan de provincie om te bekijken hoe zij adviezen van het college van burgemeester en wethouders en van het dagelijks bestuur van het betreffende waterschap betrekt. Op welke wijze moeten provincies dit betrekken van die adviezen en het werkelijk serieus nemen van die adviezen van deze organen inzichtelijk maken voor anderen? Hoe moeten zij inzichtelijk maken dat zij hiermee serieus rekening hebben gehouden? Ik krijg graag een antwoord van het kabinet op deze vraag om daarmee transparantie ook echt te waarborgen.
Bij de beoordeling van het Winningsplan hebben relevante provincies, gemeenten en waterschappen wel direct adviesrecht. Waarom is dit niet ook in de fase van de opsporings- en winningsvergunning geregeld voor de waterschappen en gemeenten die het betreft? En waarom is er geen adviesrecht voor drinkwaterbedrijven als het een drinkwaterwinningsgebied betreft?
Het wetsvoorstel 34348 is via het amendement op stuk nr. 41 van de Tweede Kamer van onder meer collega Van Tongeren, zodanig aangescherpt dat in de vergunningen en winningsplannen beperkingen kunnen worden gesteld die betrekking hebben op milieu en natuur. Aanleiding voor dit amendement was dat de minister van EZ meerdere malen bij specifieke mijnbouwprojecten aangaf dat hij geen wettelijke grond had om milieu- en natuurbescherming mee te wegen bij het verlenen van een vergunning op grond van de Mijnbouwwet. Wij hebben dit de laatste periode diverse malen meegemaakt, met name ook in winningsvoornemens in het Waddenzeegebied. Ook is het amendement-Vos c.s. op stuk nr. 103 aangenomen waardoor het niet meer mogelijk is om in het werelderfgoed Waddenzee en Natura 2000-gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone mijnbouwinstallaties op te richten. Daarmee worden niet alleen de natuurlijke kwaliteiten, maar ook de landschappelijke kwaliteiten van deze gebieden beschermd. Het is winst dat met dit wetsvoorstel meer duidelijkheid voor zowel de mijnbouwbedrijven als natuurbeschermers en bewoners wordt geschapen over de wijze waarop natuur en kwetsbare natuurgebieden Waddenzee, Noordzeekustzone en Waddeneilanden worden beschermd tegen schadelijke gevolgen van mijnbouw.
Het is echter jammer dat hiermee geen beperkingen worden opgelegd aan het winnen van delfstoffen uit de Waddenzee en Noordzeekustzone door middel van schuine boring vanaf een Waddeneiland of vaste wal aan de Noordzee. Hoe kijkt de minister hiertegen aan? Is de Waddenzee niet bij uitstek een gebied waarvoor je op voorhand geen opsporings- of winningsvergunning zou moeten verlenen op grond van de risico's voor natuur en milieu, en de unieke aard en de internationale betekenis van dit natuurgebied? Ik krijg graag een reactie van de minister.
Ik geef hem in overweging dat hij zelf heeft gesteld dat wij in het licht van klimaatverandering en energietransitie, het gebruik van gas moeten gaan afbouwen en bijvoorbeeld nieuwe woningen niet meer van gasaansluitingen moeten voorzien. Dit maakt de vraag of wij nog wel moeten gaan winnen in de Waddenzee des te prangender. Waarom zou de minister nog opsporings- en winningsvergunningen in nieuwe gebieden in de Waddenzee en Noordzeekustzone verlenen, wanneer hij zegt dat we van het gas af moeten? Ik krijg hier graag een antwoord op van de minister.
Wij wachten met belangstelling op de reacties van het kabinet.
De heer Dercksen (PVV):
Voorzitter. Weer een zwarte dag in Europa.
Laat ik beginnen met te zeggen waar naar de mening van de PVV-fractie de schoen het meest wringt, namelijk bij het politieke proces dat heeft geleid tot de voorstellen die nu voorliggen. Wat heeft het lang geduurd voordat het kabinet en de volksvertegenwoordiging zich achter de bewoners van Groningen hebben geschaard. Als je het dossier leest, krijg je de indruk dat het zelfs met de nodige tegenzin is gebeurd. Zo moest de rechter eraan te pas komen om de winning van de hoeveelheid gas te verlagen. Het Gronings gas heeft Nederland veel opgeleverd. Je kunt je afvragen of al het geld goed besteed is, maar het was en is een voorname inkomstenbron en juist dan laat je je eigen mensen niet in de steek.
Dat het anders kan, bewezen ook mijn collega's in zowel de Tweede Kamer als de Provinciale Staten van Groningen. Zij streden onvermoeibaar voor die Groningers. In februari 2013 — dat is intussen bijna vier jaar geleden — pleitte de PVV in de Tweede Kamer al voor het opzetten van een uitkoopregeling voor getroffen bewoners en voor het vergoeden van bestaande schade. Een meerderheid in de Tweede Kamer was tegen de belangen van de Groningers, tegen de eigen bevolking. In februari 2014 werd er weer een PVV-motie ingediend om 300 miljoen vrij te maken voor een uitkoopregeling. Alle andere partijen stemden tegen. In oktober 2014 werd een nieuwe motie ingediend voor een nieuwe uitkoopregeling. Die werd verworpen. In februari 2015 probeerde mijn collega in de Tweede Kamer voor de vierde keer een uitkoopregeling tot stand te brengen. Weer geen meerderheid. In januari van dit jaar — ik begin in herhaling te vervallen — een motie over een uitkoopregeling voor woningen die niet meer kunnen worden verstevigd. Weer verworpen. In juni werd een motie ingediend om te komen tot het uitkopen van woningen tegen 95% van de WOZ-waarde. En nog vier maanden geleden ... Ach, laat ik er maar over ophouden.
Ook de collega's in de Provinciale Staten hebben hun aandeel gehad in dit proces. Zij kwamen met een motie om de omkering van de bewijslast te regelen, eigenlijk de motie die we vandaag hier in een andere gedaante behandelen. Dus het kan wel; het kan wel om vier jaar lang volksvertegenwoordiger te zijn en niet alleen de laatste twee maanden voor de verkiezingen te doen alsof. En de rode draad in deze aaneenrijging van voorstellen en moties is duidelijk: de PVV stond vanaf dag één achter de Groningers. Wij lieten die mensen niet in de kou staan. Het kabinet, gesteund door PvdA en VVD, stemde tegen al die moties. Zij stemden tegen de belangen van de Groningers. Je vraagt je werkelijk af hoe zij de rol van volksvertegenwoordiger nu precies zien. Hoeveel leed, ook psychologisch leed, had kunnen worden voorkomen als volksvertegenwoordigers en bestuurders de belangen van de Groningers hadden behartigd? Tal van inwoners waren jarenlang gevangenen in hun eigen huis, moesten hun huis uitvluchten en zijn jarenlang aan het lijntje gehouden. Onze eigen mensen, mensen die ten einde raad waren, moesten bivakkeren in bijgebouwen. Het is om plaatsvervangend schaamte van te krijgen. Klop aan wanneer je uit een willekeurig land in Afrika komt en het hele overheidsapparaat springt voor je in de houding. Kosten noch moeite worden gespaard, maar onze eigen mensen mochten het vier jaar lang zelf uitzoeken. Wij vinden dat een grof schandaal.
Is nu alles opgelost met deze wetgeving? Nee, dat zeker niet, maar er is natuurlijk wel een begin gemaakt met de omkering van de bewijslast. Het proces was lang. Er werd gebabbeld en gepraat. Er kwam een Dialoogtafel, maar de bewoners stapten al snel gedesillusioneerd op. Het bleek een monoloogtafel te zijn. Mister Dialoogtafel zelf, Hans Alders, ritselde wel 68 miljoen voor het Groninger Forum, een elitair cultuuricoon, dat op dat moment ook nog eens buiten de contourenkaart lag, buiten het gebied dat voor gewone Groningers in aanmerking kwam voor compensatie. Op dat moment was hij voorzitter van de raad van toezicht van hetzelfde Groninger Forum. En dat terwijl de gewone Groningers nog jaren in onzekerheid leefden. Wie niet weet waar het cynisme jegens de politiek vandaan komt, moet misschien dit dossier nog maar eens lezen.
Het spreekt voor zich dat wij de omkering van de bewijslast zullen steunen; een voorstel dat het licht zag in de Provinciale Staten van Groningen. Ere wie ere toekomt. Goed ook dat in de novelle de contourenkaart is geschrapt, die nu geen onderdeel meer uitmaakt van het voorstel. Die omkering van de bewijslast is goed — ik zei het net al bij interruptie — vanwege de ongelijkwaardigheid van partijen. Ga maar eens procederen als particulier of ondernemer tegen de NAM of tegen de Staat; je delft het onderspit. Daar kunnen andere wanhopige bewoners, bijvoorbeeld de bewoners in Drenthe die tegen die windmolens vechten, over meepraten. Ook daar staat vast dat bewoners schade lijden en fysiek overlast zullen krijgen van die windmolens en dat zij ook moeten strijden tegen een overheidsmachine die niets en niemand ontziet. Ook op dat dossier bleek bij motie vorige week dat alleen de PVV achter deze mensen staat.
De kosten van de bureaucratie in het schadevergoedingenproces zijn nog steeds ongekend hoog: 36% van de totale kosten. Ziet de minister ruimte om die kosten snel verder te verlagen? Er is een kerstboom — om maar een beetje in de sfeer te blijven — aan organisaties opgetuigd. Kan dat niet wat minder? De heer Pijlman noemde al dertien organisaties. Kan dat niet wat minder en kunnen die organisaties zich niet uitsluitend bezighouden met de problematiek van de schadeafhandeling? Ik zie nu dat er zwembaden worden verzelfstandigd, websites worden gebouwd en logo's worden ontworpen. Hou daarmee op en zorg dat die schadeafhandeling vlot verloopt.
Dan de Mijnbouwwet. De nieuwe coördinatie van het vergunningverleningsstelsel die deze wet beoogt, is een prima initiatief. Maar waar is de burger? Waar is zijn belang geborgd? Je ziet het ook bij de plaatsing van windmolens; als je dat niet goed doet en je negeert de burger, dan komt hij in opstand, ook omdat de burger veelal in de gemeenteraden geen gehoor vindt.
Een ander bezwaar van de PVV-fractie is de mogelijkheid om in de Mijnbouwwet de verstrekte vergunningen in te trekken. Mijn collega heeft bij herhaling aan de minister gevraagd: wat zijn die zwaarwegende gronden en zijn die vaster te omkaderen dan zoals ze nu zijn voorgesteld? Daar waar het fysieke veiligheid betreft is er vanzelfsprekend geen discussie, maar wat als een volgende minister van EZ een zeespiegelstijging van een millimeter of drie of een daling een zwaarwegende reden vindt voor klimaat, natuur of milieu? Kunnen er dan vergunningen worden ingetrokken? Is daarmee deze wet niet zeer schadelijk voor het Nederlandse investeringsklimaat?
Dan nog de Natura 2000-gebieden, waar geen activiteiten meer mogen plaatsvinden. In diezelfde Natura 2000-gebieden slopen natuurbeherende organisaties nu bos om windmolens neer te zetten. Daar krijgen ze subsidie voor omdat die bomen als biomassa worden verbrand. Kan de minister uitleggen waarom dat meten met twee maten wordt getolereerd?
Het gaat hier natuurlijk over Groningen, maar er spelen ook in Limburg grote problemen. Er lopen een hoop zaken aan de overkant, maar misschien kan de minister de stand van zaken geven van de problematiek in Limburg waar het grondwater in de mijnen stijgt en mensen vrezen voor fysieke overlast en gevaar.
De heer Kuiper (ChristenUnie):
Voorzitter. Hoewel de schriftelijke voorbereiding van deze wetsvoorstellen namens mijn fractie door mijn collega Peter Ester is gedaan, voer ik bij afwezigheid van deze collega vandaag het woord. Ik hoop dat net zo diepgravend of — misschien nog toepasselijker — "diepborend" te doen als hij dat pleegt te doen.
Voor ons ligt een drietal belangrijke wetsontwerpen. Allereerst het wetsontwerp dat een implementatie betreft van een Europese richtlijn betreffende de veiligheid van offshoreactiviteiten, met name in de olie- en gaswinning op zee. Aanleiding zijn rampen, onder andere in de Golf van Mexico, die het bewustzijn hebben verhoogd van de enorme risico's van gas- en oliewinning op zee bij calamiteiten. Het gaat hier om de implementatie, zoals gezegd, van een Europese richtlijn die in de praktijk vooral ziet op activiteiten op de Noordzee. In de richtlijn zijn de systemen uit de verschillende betrokken landen met elkaar in overeenstemming gebracht. Nieuw in dit wijzigingsvoorstel is om een groot aantal bepalingen dat op zee wordt voorgeschreven ook toe te passen op land. Daar staan immers ook winningsinstallaties en kunnen zich eveneens grote gevaren voordoen. Als ik het goed zie, is deze uitbreiding naar land ingegeven door het commentaar van de Raad van State. Mijn vraag aan de minister is of andere landen ook overgaan tot die uitbreiding naar land. Met andere woorden: wordt de logica van deze stap ook in andere gas- en oliewinnende landen gezien en worden in dit opzicht ook de systemen met elkaar in overeenstemming gebracht?
Mijn tweede vraag over dit wetsvoorstel is welke gevolgen de brexit heeft voor het veiligheidsregime op de Noordzee, waarover deze richtlijn zich immers uitspreekt. Wat zal de Britse positie worden? Wordt daarover met hen gesproken? Tot slot zou ik van de minister willen weten wat de consequenties zijn voor de visserij. Er wordt wel gesproken over de belangen van de visserij in dit opzicht, maar is de sector ook geconsulteerd over deze wet?
Ik wil wat langer stilstaan bij het wetsvoorstel veiligheid en regie. Dat heeft twee contexten, zou men kunnen zeggen. De eerste context is die van onze nationale ervaringen en problemen met de gaswinning in Groningen, de veiligheid in brede zin van burgers en de vraag naar de zeggenschap over mijnbouwactiviteiten. De tweede context is die van de energietransitie, waarbij het gebruik van de ondergrond in een nieuw licht komt te staan in verband met onder meer het gebruik van aardwarmte, opslagcapaciteiten en de winning van delfstoffen in het algemeen.
Het is duidelijk dat de gaswinning in Groningen de les heeft geleerd dat hier soms ongedachte risico's aan kleven. Ik leerde lang geleden op mijn basisschool nog dat aardbevingen in ons land niet voorkomen. Inmiddels weten we wel anders. Risico's van deze aard hebben in een betrekkelijk dichtbevolkt land als Nederland direct grote gevolgen.
Voor toekomstige activiteiten zal de Structuurvisie Ondergrond leidend zijn. Deze zou moeten aangeven waar in de toekomst mijnbouwactiviteiten kunnen plaatsvinden en waar niet, mede met het oog op onder meer natuur en milieu, de leefomgeving en een veilige drinkwatervoorziening. Het ontwerp van die langverwachte structuurvisie is een maand geleden gepresenteerd door de minister van Infrastructuur en Milieu, mede namens deze minister. Het is mooi dat Nederland het gebruik van de ondergrond nauwkeurig in kaart weet te brengen en hierin internationaal koploper is.
Ten aanzien van de olie- en gaswinning is het beleid echter niet restrictief. Uiteraard wordt beseft dat we ons in het licht van de noodzakelijke energietransitie minder afhankelijk moeten maken van fossiele brandstoffen, maar tegelijkertijd wordt aangegeven dat het belangrijk is om de winning van gas uit kleine velden voort te zetten en wellicht te intensiveren. Daarbij speelt onze afhankelijkheid van nationaal gewonnen gas in veel opzichten. Toch blijft het de vraag of we echt alles op alles moeten zetten om dit gas te winnen, gelet op de veiligheid en het draagvlak onder de bevolking. Niet alles wat technisch kan, moet ook gebeuren. Wat is de opvatting van deze minister met betrekking tot dit vraagstuk?
Ik wil vervolgens iets vragen over de rol van gemeenten, hun adviesrol en de inspraak van burgers. Dit onderwerp kwam ook al even voorbij in de bijdragen van het CDA en GroenLinks. Zoals we weten, was de inspraak van burgers een centraal thema in het rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid naar aanleiding van de gevolgen van de gaswinning in Groningen. Het wetsvoorstel dat nu voorligt, geeft een indirecte rol aan gemeenten in de fase van de aanvraag van een opsporings- en winningsvergunning en een toenemende betrokkenheid van gemeenten bij de verlening van een omgevingsvergunning, dus wanneer het gaat om de toestemming voor echte activiteiten. De provincie, en dus niet de gemeenten, heeft een directe adviesrol in de richting van de minister. Het belangrijkste argument daarvoor is dat in de fase van de opsporing nog onduidelijk is in welk gebied er precies winningsactiviteiten zullen plaatsvinden.
Deze redenering heeft een mate van abstractie die we moeilijk kunnen volgen. De Structuurvisie Ondergrond laat immers vrij precies zien waar bijvoorbeeld de kleine gasvelden zich bevinden. Nog concreter: de gemeente Woerden weet allang dat zich daar een klein gasveld onder een plaatselijke woonwijk bevindt. Zou voor dat gasveld een opsporingsvergunning worden verleend met uitzicht op exploitatie, dan is de bevolking in rep en roer. Een aantal jaren geleden hebben we gezien wat voor commotie een mogelijke CO2-opslag bij Barendrecht gaf. Wat mijn fractie betreft, moeten burgers en gemeenten van meet af aan betrokken zijn. De Onderzoeksraad Voor Veiligheid heeft gezegd dat het burgerperspectief structureel en herkenbaar meegenomen moet worden. Wij vragen ons af of dit nu gebeurt en of dit wetsvoorstel daarvoor voldoende mogelijkheden biedt.
In dit verband heb ik nog een ophelderingsvraag. In dit wetsvoorstel wordt aangegeven dat het bij het afgeven van een opsporings- en winningsvergunning om "marktordeningsinstrumenten" gaat. Er vinden nog geen activiteiten plaats. Een opsporingsvergunning betekent niet de toestemming om te boren, een winningsvergunning geeft niet de toestemming om concrete winningsactiviteiten uit te voeren. Wordt de werkelijkheid hier niet te "clean" voorgesteld? Immers, op andere plaatsen in de wetsvoorstellen die voorliggen, wordt gesproken over proefboringen en in het wetsvoorstel inzake de veiligheid van offshore (34041) gaat het over "installaties bestemd voor opsporing van olie en gas" en verderop over "risico's" die met de opsporing verbonden zijn. Kan de minister dit ophelderen?
Dit raakt dus opnieuw het punt van lokale steun, draagvlak en inspraak. Als het zo is dat zelfs bij de eerste trap van activiteit, namelijk de opsporing, installaties nodig kunnen zijn en er rekening moet worden gehouden met risico's, zal de bevolking al snel op zijn qui-vive zijn, en terecht. Dan is een indirecte vorm van burgerinspraak ontoereikend. Ook zou de gemeente al eerder in het proces een sterkere positie moeten kunnen innemen in procedures om te komen tot een winningsplan. Dat zou zich kunnen uiten in vroegtijdige consultatie. Ik hoor graag een reactie van de minister op dit onderdeel.
Ik heb tot slot een enkel woord over de zogenaamde novelle die de omkering van de bewijslast regelt bij schade aan gebouwen in het "effectgebied" van de gaswinning in het Groningenveld. Mijn fractie ziet hierin een belangrijk gebaar in de richting van burgers die niet om deze winning hebben gevraagd, maar wel lijden onder de collectieve schade die er is. Daarom is het goed dat dit "wettelijk bewijsvermoeden" wordt gestipuleerd. Wij steunen dit. Moge dit bijdragen aan het herstel van het rechtsgevoel en het vertrouwen van burgers in Groningen!
Mevrouw Meijer (SP):
Voorzitter. Stel je voor: je leeft met een koffer onderaan de trap. Ieder moment kan er weer een aardbeving komen. Je weet niet wanneer, je weet niet hoe zwaar, maar je moet wel op elk moment zo snel mogelijk je huis uit kunnen. Je huis is beschadigd en onverkoopbaar. Niemand gaat vrijwillig in een aardbevingsgebied wonen. Niemand koopt er een huis. Wat doet dat met een mens?
Vandaag bespreken we de Mijnbouwwet. Deze werd door de Tweede Kamer ingrijpend gewijzigd met de omkering van de bewijslast, een belangrijke en nuttige wijziging. Het was niet meer aan de slachtoffers om te bewijzen dat zij schade leden door de mijnbouwactiviteiten, maar het is aan de exploitant om aan te tonen dat hij niet de veroorzaker is. Ook mijn partij steunde dat. Voor slachtoffers was dit daadwerkelijk een grote stap. Zij hoefden het niet meer op te nemen tegen een almachtige NAM om met de nodige bewijsvoering te komen. Het was aan de exploitant om te bewijzen dat zijn activiteiten niet de oorzaak waren van de schade.
De minister kwam echter met een novelle. Hierin werd zowel het gebied als de aard van de activiteiten die onder die omkering van de bewijslast vallen, drastisch ingeperkt. Het gaat nu om fysieke schade aan gebouwen uit de omgeving van het Groningenveld en om gaswinning. Hoe leg je dat uit aan de bewoner die door angst en zorgen niet meer kan functioneren? Hoe vertel ik dat in andere winningsgebieden waar de ondergrond in beweging is en tot schade leidt? Hoe zeg je dat in Limburg, waar nog steeds sprake is van schade door de steenkoolwinning? Hoe zeg je dat tegen de mensen die kampen met de gevolgen van zoutwinning, afvalwaterinjecties of CO2-opslag? Wat ik maar zeggen wil: er zijn natuurlijk veel meer ondergrondse activiteiten met gevolgen voor de ondergrond — de grond verzakt of komt juist omhoog of er ontstaan aardbevingen — dan gaswinning alleen. Er is meer schade dan alleen fysieke schade aan gebouwen, en er zijn meer gebieden waarin men te lijden heeft onder activiteiten in de ondergrond. Het argument dat de minister voor deze beperking gebruikt, is de veelvuldigheid van de voorkomende schades en de gelijksoortigheid ervan. Maar me dunkt dat een post als goodwillschade terug te voeren is tot het wegtrekken en wegblijven van klanten, terwijl aantoonbaar is dat de gaswinning ertoe heeft geleid dat mensen dat gebied proberen te verlaten. De schade die stijgend mijnwater in Limburg veroorzaakt, is te herleiden naar de steenkoolwinning van destijds ofwel naar het stoppen van het wegpompen van opkomend water. Er is een duidelijk oorzakelijk verband met ondergrondse activiteiten. Kan de minister nog een keer proberen, ons duidelijk te maken waarom alleen gaswinning uit het Groningenveld, die heeft geleid tot fysieke schade, zich leent voor de omkering van de bewijslast, en waarom alle andere gevallen het nakijken hebben? Het woord rechtsongelijkheid dringt zich op. Laat de minister aantonen dat dit niet het geval is. Verder zie ik graag dat de minister ingaat op de vraag hoe die vermeende veelvuldigheid en gelijksoortigheid zich verhouden met de contouren. Waarom zijn veelvuldigheid en gelijksoortigheid op zichzelf onvoldoende reden wanneer de oorzaak aannemelijk is gemaakt? In deze vraag word ik nog gesterkt doordat ook buiten de contouren zich veel gelijksoortige schades voordoen. Het moet toch ook de minister pijn doen om te zien dat een groep mensen zó de prijs betaalt voor onze rijkdom?
Ik kom nu op de vraag wat de omkering van de bewijslast de Groningers heeft opgeleverd. Want één ding is nog niet opgelost: de manier waarop de NAM met mensen omgaat. Het is een groot bedrijf met een lange adem, een batterij juristen en een berg geld waartegen mensen het moeten opnemen. Bij een schadeclaim, bijvoorbeeld na een aanrijding met blikschade, zoeken twee verzekeringsmaatschappijen het samen uit. Dat is niet zo erg. Maar een feit is dat de NAM werkelijk overal in zit en bij betrokken is. Mensen ervaren dit als zeer intimiderend en dat moet je niet doen wanneer de onderlinge verhoudingen verziekt zijn. Men klaagt dat in de ene week alles geregeld is en dat in de volgende week de NAM er een streep doorheen zet. Het probleem hier is dat de NAM de verantwoordelijkheid heeft, terwijl de publieke regie daarop te wensen overlaat. Nu staan mensen recht tegenover de NAM. Wij bewapenen hen met allerlei juridische middelen, maar mensen die door de bomen het bos niet meer zien, schieten er weinig mee op. Door het publieker te organiseren door de belanghebbende NAM ertussen uit te halen, heb je meer democratische controle en wek je meer vertrouwen. Dat kan en hangt af van politieke wil, beweert zelfs VNO-NCW in het Noorden. Mijn vraag aan de minister is wat hij daarvan vindt. Ik ben van harte bereid, daarvoor een voorstel in te dienen. Ik proef al enige steun in deze Kamer. Mijn voorstel zal gaan over de onafhankelijkheid van het Centrum Veilig Wonen.
De heer Pijlman refereerde net al aan het rapport van de Rijksuniversiteit Groningen dat gisteren verscheen. Ik heb dat ook gelezen. De conclusies in dat rapport liegen er niet om. Onrust en wantrouwen zijn toegenomen. Het aantal aardbevingen nam sinds 2012 nog toe. Er doen zich nog steeds schades voor, terwijl lange tijd werd ontkend dat mijnbouw hier de oorzaak van was en de gaswinning nog verhoogd werd. Er was onduidelijkheid over het aantal huizen dat versterkt moest worden en in dat versterken is een grote achterstand. Tenslotte blijven de klachten over de schadeafhandeling aanhouden. Dat is misschien wel het belangrijkst.
Ik druk me wel heel zacht uit wanneer ik zeg dat dit geen vertrouwen wekt. Bewoners ondervinden schade en willen dat die wordt opgelost. Ze willen niet onder druk gezet worden door degene die de verantwoordelijkheid draagt voor de schade. Ze willen niet verzanden in eindeloze discussies. Hoe langer het schadeherstel duurt, hoe groter de onvrede en de weerstand worden tegen de gaswinning en dus ook tegen de overheid.
Gelukkig komt het rapport ook met oplossingsrichtingen, bedoeld als input voor het maatschappelijke debat. Het laat zien dat er andere manieren zijn waarop de schadeafhandeling georganiseerd kan worden en beschrijft het instellen van een fonds. Mijn vraag aan de minister is of hij bereid is om hierover met de Groningers in gesprek te gaan.
Nu maak ik toch nog even de oversteek naar Limburg. Uit de media bleek ons de afgelopen weken dat de schade in Limburg niet gering is en nog wel zal voortduren. Men verwacht dat het mijnwater in ieder geval nog tot 2025 zal stijgen. Hierdoor komt de bodem omhoog met scheurende huizen tot gevolg. Ook spreekt men over vervuiling door stoffen, waaronder asbest, die jarenlang onder de grond zijn gebruikt. De minister meldt dat hij de problemen onderzoekt. Vorige week heb ik een aantal stukken in de Limburgse media gezien, maar ik kan me voorstellen dat de minister ons mee kan nemen in de resultaten van die onderzoeken. Wat de SP betreft komt er een mijnschadefonds waaraan ook de vroegere mijnexploitanten een bijdrage moeten leveren. Wat vindt de minister hiervan? We moeten voorkomen dat de Limburgers in de situatie verzeild raken dat zij ook in jarenlange procedures terechtkomen.
Een heikel punt hierin is ook nog de verjaring. De mijnen sloten in 1974. Met een verjaringstermijn van 30 jaar zou het te laat zijn om schade te claimen. In 1994 is men gestopt met het wegpompen van opkomend water, 22 jaar geleden dus, een periode die binnen de verjaringstermijn valt. Ik weet dat er afspraken zijn gemaakt over de monitoring van het water en de bodem en over de sanering van de gebieden. De kosten hiervan komen vooral voor rekening van Rijk en provincie. Hoe gaan we om met de bewoners?
In het begin van mijn betoog stipte ik de veiligheid aan. Mensen hebben angst en zijn op zoek naar iemand die de touwtjes in handen heeft en opkomt voor hun veiligheid. De minister geeft aan dat hij een aantal instrumenten heeft om die veiligheid te borgen. Hij kan een opsporings- of winningsvergunning weigeren, maar doet hij dat daadwerkelijk? Bewoners komen in het geweer en zelfs de drinkwaterbedrijven stellen zich op als activist. Dat doe je vooral als je er niet op vertrouwt dat jouw belangen voldoende gewogen worden. Niet voor niets was dit een hard punt voor de Onderzoeksraad Voor Veiligheid. Die beargumenteerde dat de minister moet vastleggen dat hij zal ingrijpen om een bepaalde angst weg te nemen. Nu lijkt de minister vooral de kant van de exploitant te kiezen en pas in beweging te komen als bewoners of de politiek hem daartoe dwingen. Hoe gaat de minister aan de slag met het verstevigen van de vertrouwensband? Gaat hij mijnbouwactiviteiten uitsluiten in gebieden die voor de drinkwatervoorziening van belang zijn? Geeft hij de drinkwaterbedrijven bijvoorbeeld vertrouwen en een zelfstandige adviesrol?
Van een kale kip kun je niet plukken. Als er geen geld is, kun je het ook niet krijgen, ook al heb je er nog zoveel recht op. In de schriftelijke ronde stelde ik vragen over vertrokken of failliet gegane exploitanten. De minister kwam met een goed antwoord: het waarborgfonds. Als zich schade voordoet en degene op wie die verhaald moet worden, is verdwenen, wordt er uit dat fonds geput. Ik vraag me alleen nog af of dat fonds voldoende gevuld is en of het wordt aangevuld, oftewel: kan een slachtoffer voor een lege kas komen te staan? Geldt hier ook die omgekeerde bewijslast als er tenminste schade is in het gebied waar daarvan sprake is? En hoe zit het nu definitief met de verjaring? Kijkend naar de strijd om de verjaring bij de mijnbouwschade in Limburg zou het wel heel zuur zijn als die in acht werd genomen. Ik pleit voor een eeuwigdurende plicht. Kunnen we er zeker van zijn dat men zich niet beroept op verjaring indien slachtoffers zich ook na 30 jaar melden met schade?
Er is veel gediscussieerd over de hoeveelheid gas die we zouden moeten en kunnen winnen. Naar de mening van de SP moet de veiligheid voorop staan. Je wint niet meer gas dan je veilig uit de grond kunt halen. Maar de minister legt de leveringszekerheid als belang vast. Ik snap dat hij wil voorkomen dat je iets gaat kopen wat je zelf uit de grond kunt halen, maar dat doe je toch niet als je daarmee risico's neemt? De leveringszekerheid kan toch nooit een argument zijn om de gasproductie onverantwoord hoog te houden? Evenmin mag dan toch een economisch belang zoals de staatsinkomsten tellen? Ook blijft de vraag hoeveel gas je moet winnen voor die leveringszekerheid. Volgens Staatstoezicht op de Mijnen zou dat 12 miljard kuub zijn, maar volgens de minister is 24 miljard kuub nodig. In de Tweede Kamer zei de minister dat wij ook de Belgen en de Duitsers moeten voorzien van gas, omdat hun infrastructuur geschikt is voor ons laagcalorische gas. Maar niemand zag die contracten. Kan de minister ons daar een brief over sturen? Gaat hij nu ook op zijn welbekende wijze, dus voortvarend, aan de slag met het besparen van gas door ervoor te zorgen dat we er minder van nodig hebben, bijvoorbeeld door gasloos te bouwen, door de stikstoffabriek in Zuidbroek versneld af te bouwen, waardoor we 6 tot 7 kuub Gronings gas minder nodig hebben, en door natuurlijk ook grondig onderzoek te doen naar wat de echte leveringszekerheid is? We hebben elk jaar immers minder gas nodig dan gedacht, zonder dat we feitelijke maatregelen hebben genomen.
Ik heb de grootste angels die de SP in deze wet ziet, benoemd. Wij zijn van mening dat we mensen die schade ondervinden van wat we altijd het algemeen belang hebben genoemd, dus van activiteiten in de bodem, of die nu voor steenkool, aardgas, zoutwinning of CO2-opslag zijn, ruimhartig tegemoet moeten komen.
Dit kan weleens de laatste grote wet zijn die deze minister langs beide Kamers leidt. Na 15 maart stelt hij zich niet meer beschikbaar voor het Binnenhof. Lang niet altijd waren we het met elkaar eens, maar als je deze minister op je hand hebt, heb je er een heel sterke speler bij. Zijn inzet voor bijvoorbeeld wind op zee verdient een dikke pluim. Hij krijgt nu de kans om een laatste statement achter te laten in de vorm van een wet die recht doet aan mensen die al jaren te lijden hebben onder verschillende mijnbouwactiviteiten. Ik vraag hem nog eens goed te overwegen wat hij wil achterlaten en kijk, zoals altijd, uit naar zijn antwoorden.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Mevrouw de voorzitter. Olie- en gaswinning, en daarmee een groot deel van de Mijnbouwwet, zijn letterlijk overblijfselen van tijden die voorbijgaan en van de oude, fossiele economie. De winning en exploitatie van olie en gas gaat met steeds meer risico's gepaard, voornamelijk omdat fossiele brandstoffen opraken en omdat het steeds drukker wordt in de voorraadkelders van onze aarde. Het wordt steeds moeilijker om brandstoffen nog op een rendabele manier naar de oppervlakte te kunnen brengen. En bovendien vindt steeds meer bodemconcurrentie plaats, zo blijkt wel uit de noodzaak om een Structuurvisie Ondergrond op te stellen om alle activiteiten te coördineren. De winning van grondstoffen wordt steeds schadelijker voor mensen, natuur en klimaat. Wind-, zonne- en getijdenenergie hebben de toekomst. Daar moeten we op inzetten.
De grootste uitdaging voor onze generatie is het leefbaar houden van de aarde. Wij zijn de eerste generatie die geconfronteerd wordt met de grenzen van wat de aarde te bieden heeft en de laatste generatie die de schade van het huidige fossiele beleid enigszins binnen de perken kan houden. Daarom moeten we wetten als die vandaag voorliggen, toetsen op het leefbaar houden van de aarde, de veiligheid van burgers, het behoud van schoon drinkwater en andere van die belangrijke waarden. En dat heeft mijn fractie gedaan.
De wijziging op de Mijnbouwwet leidt tot meer veiligheidseisen voor mijnbouwactiviteiten op zee en land en tot de omkering van de bewijslast voor fysieke schade door mijnbouw in het Groningenveld. Doordat het kabinet de aanbevelingen van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid ook heeft gegoten in een wetsvoorstel Veiligheid en regie, is de veiligheid beter gewaarborgd. Door aangenomen amendementen moeten energieproducenten hun plannen voor de winning van olie en gas beter onderbouwen. Mijn fractie is daar blij mee. Onze collega's Ouwehand, Wassenberg en Vos uit de Tweede Kamer hebben hard gewerkt aan de realisering van de omkering van de bewijslast bij schade door mijnbouwwerken. Deze novelle is een grote stap vooruit voor de Groningers die zich bevinden in een sluipend proces van verwoesting van alles wat hen lief en dierbaar is. Het is een begin van rechtvaardigheid, hoewel het shakenhomesyndroom daarmee nog allerminst genezen of vergeten is.
Lange tijd is de veiligheid en het welzijn van de inwoners van Groningen nauwelijks een factor van betekenis geweest in het beleid. Er is fysieke schade aan gebouwen en aantasting van het emotionele welzijn door constante stress en spanning. De gaswinning laat diepe sporen na. Hoewel het een uitzondering is op de regel, vindt mijn fractie de omkering van de bewijslast niet meer dan logisch, omdat de NAM, die de schade veroorzaakt, veel mensen al jaren in de kou laat staan. Met de novelle kunnen de gedupeerde Groningers slepende kwesties bespaard blijven. Mijn fractie is daar erg verheugd over.
Het oorspronkelijke amendement van Ouwehand en Vos is echter teruggebracht tot alleen fysieke schade aan gebouwen en tot werken in het Groningenveld. Leidt deze afbakening niet tot rechtsongelijkheid? En ziet de minister mogelijkheden om, zoals dat in Duitsland gebeurt, het bewijsvermoeden uit te breiden tot schade binnen het effectgebied van mijnbouwactiviteiten in heel Nederland?
De Groningers ondervinden ook veel immateriële schade. Dat blijkt wel uit de zaak die afgelopen maand is aangespannen door 127 mensen in het bevingsgebied. De NAM voelt er echter niets voor deze immateriële schade te vergoeden. Welke aanvullende mogelijkheden ziet de minister om deze mensen te helpen? De enige structurele oplossing om meer schade te voorkomen, is volgens mijn fractie het verder dichtdraaien van de gaskraan. Daarom moeten we meer haast maken met de energietransitie en natuurgebieden beschermen tegen mijnbouwactiviteiten.
Voor een wetswijziging naar aanleiding van de olieramp in de Golf van Mexico, met alle gevolgen voor mensen en natuur van dien, is het een enorm gemiste kans dat natuurwaarden met deze wetswijziging nauwelijks worden beschermd tegen mijnbouwactiviteiten. De minister heeft herhaaldelijk gezegd dat de toetsing aan de gevolgen voor het milieu en de natuur past echt mogelijk is bij de beoordeling van de omgevingsvergunning of de mijnbouwmilieuvergunning. Er zou slechts heel globaal kunnen worden getoetst aan deze criteria. Maar artikel 7a uit het wetsvoorstel Wijziging mijnbouwwet zorgt er na amendering gelukkig voor dat op de Waddeneilanden en in het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone geen omgevingsvergunningen meer afgegeven worden voor de plaatsing van nieuwe mijnbouwwerken. Dat is een heel concrete uitsluiting.
De Partij voor de Dieren is van mening dat mijnbouwactiviteiten per definitie geen plaats horen te hebben in of onder kwetsbare, unieke en onmisbare natuurgebieden. De risico's op deze aantasting zijn niet te overzien. Als de natuur ergens met rust gelaten moet worden, is dat in deze internationaal beschermde natuurgebieden. Mijn fractie had daarom graag gezien dat met de wijziging van de Mijnbouwwet ook uitgesloten zou worden dat opsporings- en winvergunningen worden verleend voor mijnbouwactiviteiten wanneer ze plaatsvinden onder gebieden met een Natura 2000-status of een status van werelderfgoed.
Eerder heeft de minister aangegeven dat de aankomende Structuurvisie Ondergrond een kader kan vormen voor het uitsluiten van bepaalde gebieden voor mijnbouwactiviteiten. Momenteel loopt de zienswijzeprocedure. Kan de minister aangeven of de regering ervoor heeft gekozen inderdaad mijnbouwactiviteiten uit te sluiten in bepaalde natuurgebieden. Zo ja, welke natuurgebieden zijn dit? Vanaf de bestaande mijnbouwwerken op de Waddeneilanden en in het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone zijn boringen naar olie en gas nog wel mogelijk. De door Engie voorgenomen proefboring kan ook doorgang vinden, omdat daar een omgevingsvergunning voor is verleend. Ten noorden van de Wadden blijft schuimboren onder het gebied ook mogelijk. Mijnbouwactiviteiten horen niet thuis in, maar ook niet onder kwetsbare, unieke en onmisbare natuurgebieden. Welke mogelijkheden ziet de minister om deze bestaande en voorgenomen boringen stapsgewijs af te bouwen? En waarom heeft de minister er niet voor gekozen om de winning in en rond Natura 2000-gebieden en natuurgebieden met een UNESCO-status bij wet uit te sluiten?
Natuur hoort niet omsingeld te worden door boorinstallaties. Net buiten het beschermingsregime zijn de risico's voor de natuurgebieden zo groot, dat we ons die niet kunnen veroorloven als we ons realiseren dat veroorloven niet alleen over geld gaat, maar vooral over alles wat meer waard is dan dat. Kan de minister met een voorstel komen om boringen onder Natura 2000- en werelderfgoedgebieden uit te sluiten? Als de minister niet met een voorstel komt, komt mijn fractie met een voorstel.
Fossiele brandstoffen, zoals ons Groninger gas, het roesmiddel van onze welvaartstaat, moeten we zo veel mogelijk in de grond laten zitten. Dat is essentieel om de opwarming van de aarde te stoppen. Als we ons gas in de grond laten zitten, hoeven we ook niet alle bijkomende problemen op te lossen. We zullen de gaswinning terug moeten schroeven en werk moeten maken van energiebesparing en van een niet-fossiele economie. We moeten geen gebruikmaken van fossiele energievoorziening, maar echte stappen maken op het gebied van wind-, getijden- en zonne-energie. Dat moet absolute prioriteit hebben. Ik hoor graag van de minister hoe hij dat een nieuwe impuls wil geven en hoe hij ervoor gaat zorgen dat de Staat de inkomsten uit het Groninger gas gaat afbouwen. Wie vandaag zijn kop in het zand steekt, knarst morgen met zijn tanden.
Ik kijk met belangstelling uit naar de beantwoording van de minister.
De heer Ten Hoeve (OSF):
Voorzitter. Gaswinning levert overal tegenstand op en begint dat steeds meer te doen nu duidelijk is hoe ingrijpend de gevolgen kunnen zijn. Een rustige bodemdaling is met flinke investeringen in vooral het waterbeheer op te vangen. Scheuren in woningen kunnen gerepareerd worden, zolang de woning zelf stevig en betrouwbaar blijft. En aan de steeds luider wordende roep van de gasleverende regio's om ook zelf eens iets van de opbrengsten terug te mogen zien, zou best voldaan kunnen worden, alhoewel dat tot nu toe niet of nauwelijks is gebeurd. Want behalve wat werkgelegenheid die uit de veldactiviteiten voortkomt en op het hoofdkantoor van de Gasunie en naast het, overigens heel nuttige, Waddenfonds, komt er van de opbrengsten van gaswinning maar bitter weinig in het noorden terecht. Dat daar het gevoel van "wel de lasten niet de lusten" het gevolg van is, hoeft niet echt te verbazen. Maar nu, nadat wij al sinds de jaren negentig wisten dat gaswinning, in ieder geval in Groningen, ook aardbevingen veroorzaakt, is het sinds de klap van 2012 ook ineens doorgedrongen dat die aardbevingen niet alleen scheuren maar ook heel concreet gevoelens van onveilig wonen opleveren en bijvoorbeeld schade aan heel moeilijk te herstellen cultureel erfgoed. Nu is de onvrede natuurlijk in snel tempo geëscaleerd.
Wat te doen? In Groningen is heel veel te doen aan schadeherstel, aan preventie en ook aan imagoherstel. Dat laatste is misschien nog wel het moeilijkste! Het is duidelijk dat Nederland niet van het ene moment op het andere de gaswinning plat kan leggen. Deze minister spant zich zeer in om de overgang naar een duurzame energievoorziening gerealiseerd te krijgen, dat wil ik wel duidelijk gezegd hebben, maar zijn plannen voor het Groningse gas gaan niet verder dan het terugbrengen van de winning naar 24 miljard kuub. Dat is twee maal zo veel als zou moeten om een eind te kunnen maken aan grotere aardbevingen. Geen wonder dat de Raad van State zich weer over deze keuze moet buigen. Want zo'n keuze heeft stevige consequenties voor wat er aan versterking van woningen en gebouwen gedaan moet worden. In een ruim gebied blijkt alles wat er staat verstevigd te moeten worden om bevingbestendig te worden. Naar schatting van de Nationaal Coördinator Groningen gaat het om zeker 22.000 panden. Dat kost miljarden en het kost vooral ook heel veel tijd. Hoe ziet de minister dat voor zich? Is het toch niet verstandiger om de winning terug te brengen tot 12 miljard kuub en dan een veel beperkter versterkingsopgave te hebben? Of moeten we proberen om op termijn terug te gaan naar 12 miljard kuub en intussen dan maar hopen dat er geen grote ongelukken gebeuren? Versterken van een 13de-eeuwse Romaanse kerk, wat zou daar trouwens van terechtkomen?
Intussen is het schadeherstel als zodanig op papier goed geregeld, met het Centrum Veilig Wonen, met het inschakelen van de arbiter aardbevingsschade en met de Nationaal Coördinator Groningen als het wat echt ingewikkeld wordt. Maar bij de concrete afhandeling treedt er wel makkelijk verstopping op. Het gevoel heerst dat er veel geld wordt uitgegeven om onder verplichtingen uit te komen en te weinig aan direct schadeherstel. De omkering van de bewijslast moet het verkrijgen van erkenning als gedupeerde makkelijker maken, maar of dat er werkelijk toe leidt dat eerder en makkelijker schade wordt erkend en vergoed is nog maar de vraag. Over de afbakening van het gebied waar de omkering geldt, kunnen problemen ontstaan. Over de vraag of de aard van de schade wel aanleiding geeft tot het bewijsvermoeden kan verschil van mening ontstaan. Ten slotte blijft de omvang van de schade en van de vergoeding, net als nu, natuurlijk uiteindelijk het punt waar het om draait. En het gevoel bestaat heel sterk dat het de rol van de NAM als verantwoordelijke voor schade en schadeafhandeling is, die ertoe leidt dat er altijd gezocht wordt naar beknibbelen op erkenning van schade en op vaststelling van schadebedragen. Daarmee wordt het dus vooral ook een stroperig proces waar een normaal mens moedeloos van wordt. Hoe ziet de minister de invloed van de NAM op de gang van de processen en hoe verklaart hij dat gevoel van moedeloos makende stroperigheid?
De omkering geldt trouwens alleen voor fysieke schade. Voor opbrengstdervingen, imagoschade, psychische schade en ook waardedaling van panden geldt dit bewijsvermoeden niet. Toch is het aannemelijk dat er heel veel sprake zal zijn van direct aan de aardbevingen gerelateerde psychische schade. Het grootste deel daarvan zal natuurlijk nooit tot wat voor vergoeding dan ook leiden. Vaststelling van zulke schade en van de oorzaak ervan is natuurlijk ook moeilijk, maar het probleem is er voor veel mensen niet minder reëel om. Dat de woningen in het aardbevingsgebied in waarde dalen en moeilijk verkoopbaar zijn, is ook evident. Er is wel gesuggereerd dat de NAM of eventueel de Staat bereid zou moeten zijn alle woningen waar een eigenaar vanaf wil tegen pre-aardbevingsprijzen op te kopen, voor eigen rekening op te knappen en dan weer in de markt te zetten. Dat zou een probleem waar mensen zich voor gesteld zien op kunnen lossen. Is de minister bereid om zo'n oplossing te kiezen? Dat kost natuurlijk geld, maar anders kost het de bewoners in het gebied geld en die hebben er ook niet om gevraagd.
Op de concrete wetsvoorstellen die voorliggen, heb ik niet zo heel veel aan te merken. De implementatie van de EU-richtlijn is natuurlijk noodzakelijk. Er zou wat voor te zeggen zijn om provincies meer dan alleen adviesrecht te geven bij het verlenen van opsporings- en winningsvergunningen, maar ik heb ook wel wat begrip voor de minister die de beslissende stem iets verder van de wel heel direct betrokkenen wil houden. En bij de beperking van de bewijslastomkering tot het Groningerveld is het centrale bezwaar natuurlijk dat op heel veel plekken, niet door aardbevingen, maar wel door bodemdaling en bijvoorbeeld door verlaging van grondwaterstanden veel schade optreedt waarbij een bewijslastomkering ook behulpzaam zou kunnen zijn. Dat zal geen reden zijn om tegen het wetsvoorstel te stemmen, maar het moet wel aanleiding zijn om ook met die schades zorgvuldig en met oog voor de onschuldige gedupeerde om te gaan. Belangrijk lijkt mij om te beseffen dat in de meeste gevallen weliswaar ondernemingen verantwoordelijk zijn en dan dus risicoaansprakelijkheid dragen, maar dat altijd overheden toestemming verleend hebben voor handelingen waaruit de risico's ontstaan. Ik ga er daarom van uit dat achter de directe aansprakelijkheid van de mijnbouwonderneming altijd de vergunningverlenende overheid zich moreel en dus ook eventueel materieel aansprakelijk moet voelen. Helemaal duidelijk wordt dat bij de situatie in Limburg — door meer collega's genoemd — waar geen aansprakelijke onderneming meer is. Dan is dus de overheid degene die daarvoor in de plaats moet treden op grond van haar verantwoordelijkheid voor het feit dat er ooit mijnbouw heeft kunnen plaatsvinden. Is de minister dat met mij eens en wordt daar in het geval van Limburg ook zonder terughoudendheid naar gehandeld?
Er zijn de afgelopen tijd twee moties aangenomen in de Staten van Groningen waar ik nog graag de aandacht voor vraag. In de motie van 15 december jongstleden wordt vastgesteld dat duidelijk moet worden binnen hoeveel tijd de versterkingsoperatie afgerond kan worden en ook dat als dat te lang duurt, het consequenties moet hebben voor de te winnen hoeveelheden. Ik noemde ditzelfde punt in het begin van mijn verhaal ook al. Graag een reactie van de minister hierop.
De andere motie dateert van 9 november jongstleden en spreekt uit dat er een substantieel aardgas(ontwikkelings)fonds moet komen ten bate van de Provincie Groningen en haar inwoners. Dat is in feite de ook eerder door mij gestelde en al vaak gehoorde vraag om een veel ruimer deel van de opbrengsten in de winningsgebieden te laten neerslaan. In het geval van Groningen wordt die vraag natuurlijk extra dringend nu daar niet alleen de normale, verwachte overlast, maar een veel zwaarder te dragen last blijkt te ontstaan van materiële en immateriële schades, onzekerheid en onveiligheid met alle gevolgen die daarbij horen. Ook hier graag een reactie van de minister. Wordt het geen tijd hier meer werk van te maken dan alleen het uitzetten van een 5G-proefveld?
Ik wacht graag de beantwoording van de minister af.
De heer Verheijen (PvdA):
Voorzitter. De PvdA staat voor een veilige en open samenleving, ook vandaag. Dat betekent dat zekerheid, zeggenschap en vertrouwen essentiële waarden vormen waaraan wij het regeringsbeleid toetsen. Dat geldt dus ook voor het dossier "Groningen" dat wij vandaag bespreken. Wij zijn ons bewust van de belangrijke bijdrage die met de gasbaten — in totaal zo'n 265 miljard euro — in de afgelopen 50 jaar beschikbaar zijn gekomen voor de economische ontwikkeling van Nederland.
Daarbij is tot 2014 verzuimd voldoende aandacht te geven aan het veiligheidsbelang en aan compensatie voor de maatschappelijke en persoonlijke schade die men in Groningen heeft ondervonden. De Tweede Kamer heeft in de afgelopen jaren reeds zeer indringend met de regering van gedachten gewisseld over de schadeproblematiek die het gevolg is van de jarenlange gaswinning en inmiddels zijn er diverse maatregelen genomen om het gebrek aan veiligheid, de gevoelens van onzekerheid en het tekort aan zeggenschap dat de Groningers ervaren hebben, te erkennen en daarom middelen beschikbaar te stellen voor herstel en verbetering van de leefomgeving en die bijdragen aan een duurzame toekomst. De vraag is of wij vandaag als Eerste Kamer de basis voor vertrouwen tussen Groningers en de Haagse politiek verder kunnen versterken. De novelle met betrekking tot de omgekeerde bewijslast die de kern van de Wet bewijsvermoeden gaswinning Groningen bevat, is op basis van amendering door de Tweede Kamer met algemene stemmen aanvaard. Ook wij geven graag onze steun aan dit resultaat en hopen dat dit inderdaad gaat bijdragen aan een snellere en meer tot tevredenheid stemmende afhandeling van schadeprocedures. Met dit bewijsvermoeden wordt een wijziging in aansprakelijkheidstelling in Nederland bereikt die ongetwijfeld tot vernieuwing van jurisprudentie aanleiding zal geven en, naar we hopen, ook tot meer zekerheid. In deze benadering is rekening gehouden met de adviezen van de Raad van State ten aanzien van de beperkingen van deze omgekeerde bewijslast in relatie tot het Groningerveld. Fysieke schade staat daarin centraal, immateriële schade nog niet. En dit is actueel omdat er op dit moment nog zaken onder de rechter zijn. Dit zal dan ook zeker aanleiding geven voor verder debat en ook, zo hopen wij, voor een integrale benadering van de negatieve schade, materieel en immaterieel, die hierbij aan de orde is.
In het debat heeft de minister zijn eerdere voornemen om een "effectgebied" vast te stellen losgelaten, onder meer omdat een voldoende wetenschappelijke basis vooralsnog ontbrak om dit onderbouwd en overtuigend te motiveren. Veronderstelt de minister dat, gelet op de kennis van nu en het voornemen om een kennisprogramma voor de lange termijn te ontwikkelen, een dergelijk effectgebied wel over een aantal jaren kan worden bepaald? En, vragen wij hem, is deze optie ook onderdeel van de taakopdracht van de TCBB?
De huidige situatie met betrekking tot de schadeafhandeling is nog sterk in ontwikkeling. Dat geldt voor de aantallen — zo'n 75.000 meldingen in dit najaar waarvan zo'n ruim 60.000 beschikt — de financiële omvang met ruim 400 miljoen reeds verplicht en de regelingen, de governance, van de schadetoekenning. Ondanks de inzet van het Centrum Veilig Wonen, de Nationale Coördinator Groningen, de schadeprotocollen, de Onafhankelijke Arbiters, het loket mijnbouwschade bij het RVO, et cetera zijn de klachten over de wijze van optreden van schade-inspecteurs en procedures niet van de lucht. Ook de Onafhankelijk Raadsman Gaswinning, de heer Klaassen, verwees hier nadrukkelijk naar in zijn halfjaarbericht van 24 oktober jl. Hij constateerde een structureel gebrek aan vertrouwen bij de Groningers in het optreden van het CVW en de NAM.
Wij hebben in onze schriftelijke vragen aangedrongen op helderheid met betrekking tot de rol van de Nationale Coördinator Groningen in relatie tot de schade-afhandeling. De regering antwoordde in de nadere memorie van antwoord mede naar aanleiding van soortgelijke vragen uit de Tweede Kamer dat de minister "op korte termijn zou komen met voorstellen om de publieke regie op het afhandelen van schade en de versterkingsopgave te verbeteren en de NCG hiertoe sterker te positioneren." Vandaag, 20 december, moeten wij constateren dat de minister klaarblijkelijk nog steeds geen reactie op deze vragen heeft gegeven, hoewel is toegezegd dat het kabinet deze nog dit jaar zou bespreken. Kan de minister opheldering geven en de vraag vandaag beantwoorden in welke mate hij de NCG doorzettingsmacht gaat geven ten opzichte van het CVW en de NAM in de schade-afhandeling? Afhankelijk van het antwoord overwegen wij een motie over dit onderwerp in te dienen.
Ook met betrekking tot herziening van het gasgebouw en de positie van de rijksoverheid in relatie tot de exploitanten, heeft de minister toegezegd met verbeteringsvoorstellen te komen. Deze zullen, lezen wij, geen andere positionering ten gevolg hebben voor de rijksinspectie, het SodM, ten opzichte van het ministerie van EZ. In de beantwoording van de vraag of het niet voor de hand ligt het SodM om te vormen tot een zbo, verwijst de minister naar voorlichting van de Raad van State. Die beklemtoont dat soortgelijke toezichthoudende instellingen tot zbo zijn omgevormd omdat dit gevraagd werd vanuit Europees recht of dat de rijksoverheid zelf als marktpartij optreedt. Gelet op de ondoorzichtige positie van Energiebeheer Nederland, voor 100% een dochter van de Staat en voor 40% aandeelhouder in GasTerra binnen het zogenaamde gasgebouw, vragen wij ons af of deze uitzonderingspositie hier ook niet van toepassing is en dat dit alsnog, in lijn met de voorstellen die de Onderzoeksraad Voor Veiligheid in het voorjaar van 2015 heeft gedaan, aanleiding geeft om de positie van de inspectie te betrekken bij de heroverwegingen die de minister op dit moment bezighouden.
Wil de minister hier zijn visie geven op de noodzakelijke verdere scheiding van verantwoordelijkheden van de rijksoverheid als vergunningverlener, het bevoegd gezag voor het winningsplan, de opdrachtgever/toezichthouder via de rijksinspectie en als eigenaar van aandeelhoudersposities binnen het gasgebouw? Op welke wijze zal hij hier zorgen voor een betere balans tussen het veiligheidsbelang, de gaswinning en het financiële belang?
De PvdA ziet de energietransitie als een van de grootste opgaven van de 21ste eeuw, juist ook in Groningen, waar de afgelopen 50 jaar de baten en lasten van de fossiele economie zo nadrukkelijk sporen achterlaten. Het is goed dat er in de herstel- en versterkingsopgave in de regio niet alleen wordt geïnvesteerd in compensatie, maar ook in de toekomst. Uit de begroting van het ministerie van EZ voor 2017 blijkt dat naast de 1,1 miljard die de NAM beschikbaar stelt, het Rijk uit de opbrengst van de gasbaten op verschillende onderwerpen zo'n 334 miljoen beschikbaar heeft gesteld. Provincie en gemeenten steken daarnaast enige tientallen miljoenen in een nieuw economisch perspectief.
Het bestuursakkoord "Vertrouwen in herstel, herstel in vertrouwen" kent een looptijd tot medio 2018. Verlenging is niet gegarandeerd. Wij missen vooralsnog, ondanks de goede basis die gelegd is door de commissie-Meijer en dit bestuursakkoord, een langetermijnperspectief. Een afsprakenstelsel dat, naast de aandacht voor veiligheid en leefbaarheid, de energietransitie en de nieuwe economische dragers in de regio kan ondersteunen en bijdraagt aan een duurzame groei van werkgelegenheid. Kan de minister aangeven op welke wijze hij de behoefte aan een langetermijnperspectief van Rijk en regio inzet maakt van zijn aanpak, in samenspraak met de verschillende partners in de regio? En is hij bereid in het voorjaar van 2017 met de regio om de tafel te gaan en voorstellen te doen aan de Groningers en de Staten-Generaal?
De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd naar de beantwoording van de gestelde vragen.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Verheijen. Ik druk even op de stemmingsbel, zodat iedereen weet dat er een maidenspeech aankomt. Ik geef het woord aan mevrouw Klip-Martin.
Mevrouw Klip-Martin (VVD):
Mevrouw de voorzitter. Een maidenspeech kent traditiegetrouw ook een persoonlijk element. Dat betekent dat ik een iets andere aanvliegroute zal kiezen dan voorgaande sprekers.
Mevrouw de voorzitter. Het is ontegenzeggelijk een voorrecht de komende jaren in deze Kamer samen met 74 collega-Kamerleden te mogen acteren. Dat mijn eerste optreden daarbij de drie voorliggende wetsvoorstellen betreft, maakt dat extra bijzonder. Ik was namelijk de afgelopen jaren vanuit verschillende bestuurlijke posities meer of minder nauw betrokken bij dit onderwerp, bijvoorbeeld in de hoedanigheid van gedeputeerde, maar ook als lid van de Mijnraad.
De eerste keer dat ik te maken kreeg met de mijnbouwwetgeving, speelde zich af in een Griekse citroenboomgaard, meer specifiek in de achtertuin van het appartement dat wij als gezin op het eiland Zakynthos hadden gehuurd in de zomer van 2005. Als kersverse gedeputeerde van de provincie Drenthe werd ik tijdens deze vakantie geconsulteerd door een meer dan goed ingevoerde en deskundige provinciale ambtenaar omtrent een voor ons toch wel vrij plotseling voornemen van de toenmalige minister van Economische Zaken, de heer Brinkhorst. Deze bewindspersoon wilde via het beproefde middel van een zogeheten veegwet kort na het zomerreces in één grote schoonmaakactie allerlei vermeend losse juridische rafeleindjes bij verschillende wetten opruimen. In dit geval betrof het onder meer het feit dat bij de mijnbouwwetgeving provincies verantwoordelijk waren voor de verlening van enkele bovengrondse vergunningen aangaande mijnbouwinstallaties. Logisch, gezien de ook toen al bestaande provinciale verantwoordelijkheden op het gebied van ruimtelijke ordening, water en milieu.
Het toenmalige kabinet dacht daar volstrekt anders over. De genoemde citroenboomgaard bleek de enige plek waar mobiel contact mogelijk was. De vlakdekkend van tatoeages voorziene duikinstructeur van onze jongste zoon kreeg de gammele fax van het duikschooltje aan de praat en het lukte ook om het Interprovinciaal Overleg te laten ontwaken. Wij waren het er als provincies in meerderheid over eens: dit was geen goed voorstel. De genoemde veegwet werd na de zomer gewoon door beide Kamers aangenomen.
Maar ook hier bleek een nadeel voordelen te kunnen hebben. De provincie Drenthe besloot namelijk om zelf een visie op de ondergrond te ontwikkelen. Niet omdat zij daarbij nog enige bevoegdheid had, maar teneinde tenminste met kennis van zaken en met goed onderbouwde argumenten het gesprek met het Rijk te kunnen blijven voeren. Hoofdpunten daarbij waren de interactie tussen verschillende ondergrondse ingrepen en de relatie tussen boven- en ondergrond. Samengevat: 3D nadenken over ruimtelijke inrichting. Eigenlijk zelfs 4D, dus met inbegrip van de factor tijd, omdat optimaal gebruik van de ondergrondse mogelijkheden immers ook gebaat is bij een logische volgordelijkheid in acties. Daarbij speelde bovendien steeds meer het besef dat je ingrepen in de ondergrond en de gevolgen daarvan eigenlijk nooit meer kunt terugdraaien. Het eerste motto luidde dan ook: Geen wildwest in onze ondergrond. Andere provincies volgden. Bovendien werd in gezamenlijkheid tussen overheden en allerlei andere organisaties een zogeheten terragenda ontwikkeld voor het gebruik van de ondergrond met als overkoepelend tweede motto: Optimaal benutten, maar ook maximaal beschermen.
Zowel het eerste als het tweede adagium heeft het Rijk omarmd bij het ontwikkelen van de Structuurvisie Ondergrond, kortheidshalve Strong gedoopt, die op 11 november aan beide Kamers is aangeboden. Het is een terechte afkorting, want het gaat hier inderdaad om een sterk document. Strong streeft naar de balans tussen bescherming en gebruik; tussen bescherming van ons grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening, nu en in de toekomst, en benutting van de ondergrond voor de winning van delfstoffen, maar ook voor de winning van warm en heel warm water, geothermie dus, en de mogelijke opslag van stoffen. Het is overduidelijk dat de ondergrond ook een belangrijke rol speelt bij de overgang naar een duurzame energievoorziening. Waar de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) de leidraad zal zijn voor de inrichting van onze bovengrondse ruimte in het kader van een nieuwe omgevingswet, is Strong het kompas voor een veilig, duurzaam en efficiënt gebruik van de ondergrond. Wij komen over Strong mogelijkerwijs later nog in deze Kamer te spreken.
Dit vormt mijn bruggetje naar de drie voorliggende wetsvoorstellen. De mijnbouwwetgeving was duidelijk toe aan een actualisering. Via deze drie wetsvoorstellen en een uitvoerig traject in de Tweede Kamer is hieraan invulling gegeven. De VVD-fractie herkent in deze voorstellen het streven van de regering om bij de benutting van onze ondergrondse ruimte efficiëntie te koppelen aan veiligheid en duurzaamheid. Maar er is op meer terreinen evenwicht te zoeken. Veiligheid, vanzelfsprekend altijd voorop, versus leveringszekerheid, versus de niet onbenoemd te laten financiële belangen van onze gemeenschappelijke schatkist. En dan heb ik het nog niet eens over de rol van aardgas in de overgang naar een hernieuwbare noodzakelijke energievoorziening.
De relatie met Strong wordt gelegd en alle aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid van januari 2015 zijn overgenomen. De positie van het Staatstoezicht op de Mijnen is versterkt, het belang van de veiligheid voor inwoners wordt expliciet en structureel meegenomen in het besluitvormingsproces, en advisering door provincies en nu ook door gemeenten en waterschappen, is wat beter geborgd. Zowel in het wetsvoorstel als in de aanpalende regelgeving hebben de mogelijke effecten op natuur en milieu een plek gekregen. In de ogen van de VVD-fractie heeft minister Kamp in dit explosieve dossier goed geluisterd naar de vele vragen en aanbevelingen van binnen en buiten de politiek. Wij danken hem voor de meer dan uitgebreide beantwoording in twee termijnen van al onze vragen.
Dit alles laat onverlet dat het Rijk in het verleden niet altijd met deze bril naar onze nationale mijnbouwactiviteiten heeft gekeken. Dat maakt dat wij staan waar wij nu staan met een sterke focus op de situatie in Groningen, maar ook de situatie in Limburg speelt daarbij een rol. Een situatie die ook bij de VVD-fractie bezorgdheid blijft oproepen. Dit leidt nog tot enkele aanvullende vragen aan de minister die met name betrekking hebben op de schadeafwikkeling en de versterkingsopgave. Nu ik de tiende op rij ben, is er enige doublure met vorige sprekers.
De VVD-fractie deelt de opvatting van de minister dat verbetering van de schadeafhandeling in Groningen eigenlijk vooral moet worden gezocht in het effectief verbeteren van de schadeafhandelingsprocedure en niet in een juridische wijziging met betrekking tot de bewijslastverdeling, een omkering van de bewijslast waarmee je als wetgever zorgvuldig dient om te gaan. Toch lijkt de positie van de eisers in de Groningse situatie hierdoor te worden verlicht. Bovendien maakt dit wettelijk bewijsvermoeden beredeneerd deel uit van een groter iteratief opgebouwd traject van regie en besluitvorming met betrekking tot de schadeafhandeling. Uitzonderlijke situaties vragen soms om bijzondere besluiten. Wij vragen ons echter wel af of de minister iets meer kan vertellen over het al vaker genoemde aanstaande landelijke loket mijnbouwschade bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Als er iets is in het Groninger gasdossier waarover velen het wel eens zijn, dan is dat het besef dat wij nog steeds weinig weten over het gedrag van bodem en ondergrond ten gevolge van geïnduceerde bevingen bij zo'n groot gasveld onder land. In zijn memorie van antwoord van 7 oktober van dit jaar spreekt de minister over het in het wetsvoorstel veiligheid en regie opgenomen in te stellen onafhankelijke kennisprogramma met een geplande inbreng van nationale en internationale wetenschappers en deskundigen. Wanneer zal dit kennisprogramma een feit zijn?
In de nadere memorie van antwoord van 17 november van dit jaar spreekt de minister over zijn voornemen om de publieke regie op het afhandelen van schade en de versterkingsopgave te verbeteren en de Nationaal Coördinator Groningen hiertoe sterker te positioneren. Ook in zijn brief van 12 oktober van dit jaar aan de leden van de Tweede Kamer maakt de minister melding van dit voornemen. De leden van de VVD-fractie kunnen zich voorstellen dat daarbij te denken valt aan een grotere doorzettingsmacht van de Nationaal Coördinator Groningen tegenover andere overheden en de NAM. Mandateren of eventueel zelfs attribueren van bevoegdheden van de minister zouden daarbij mogelijke scenario's kunnen zijn. Nog een bestuurlijke octaaf hoger komt "in de plaats treden van" in beeld. De leden van mijn fractie zijn benieuwd naar de ideeën en gedachten van de minister op dit punt.
Mevrouw de voorzitter. Van een Griekse citroenboomgaard naar de indrukwekkende entourage van de vergaderzaal van de Eerste Kamer. Van een veegwet die de invloed van lagere overheden verkleinde naar wetgeving waarin onder meer juist waarde wordt toegekend aan advies en invloed van decentrale overheden en onzes inziens daarmee ook van hun inwoners. En dat in ruim elf jaar tijd met als resultante een maidenspeech over een voor mij niet helemaal maagdelijk onderwerp. Het is mooi om op deze manier een start te kunnen maken in uw Kamer.
De leden van de VVD-fractie zijn vanzelfsprekend benieuwd naar de antwoorden van de minister.
De voorzitter:
Mevrouw Klip, mijn hartelijke gelukwensen met uw maidenspeech. Sinds 12 juni van dit jaar bent u lid van deze Kamer. De politieke loopbaan die daaraan vooraf ging, ving aan in de gemeenteraad van Coevorden. In deze gemeente was u ook wethouder van welzijn, onderwijs, kunst en cultuur, en sport. In 2005 trad u toe tot de Gedeputeerde Staten van Drenthe. In deze functie was u onder meer belast met bodem en ondergrond, water en waterschappen, klimaat en energie. U toonde zich een ware voorvechter van provinciaal gezag. Toen de minister van Economische Zaken in 2005 via een veegwet de zeggenschap over de ondergrondse opslag wilde wegnemen bij de provincies, schreef u een brandbrief. U hebt uw activiteiten in de citroenboomgaard op Zakynthos beeldend weergegeven. Ik zal vooral de getatoeëerde duikinstructeur van uw jongste zoon onthouden. Ook bij andere onderwerpen — zoals de accijns op biodiesel of het gebruik van aardwarmte — wist u het Binnenhof goed te vinden. Het zal u dan ook ongetwijfeld goed doen dat u sinds enige maanden deel uitmaakt van dit huis en daarmee permanente "bewoner van het Binnenhof" bent.
De historische en kunsthistorische betekenis van deze omgeving zult u ook professioneel weten te appreciëren, want u bent kunsthistorica en archeoloog. U studeerde in 1980 cum laude af aan de Universiteit Leiden. U was, voordat u wethouder werd, onder meer conservator van het Noord-Brabants Museum en vervulde diverse bestuurlijke en adviserende functies op het terrein van de schone kunsten.
Sinds 1 maart 2013 bent u dijkgraaf van het Waterschap Vallei en Veluwe. Met uw komst in deze Kamer is het aantal dijkgraven in ons midden in één klap verdubbeld. Het beroep dijkgraaf is één van de oudste onderdelen van de Nederlandse politieke en bestuurlijke cultuur. Velen beweren dat hier de wortels liggen van onze overlegcultuur: door samen te werken en geschillen opzij te zetten, houden wij Nederlanders al eeuwenlang de voeten droog. Dat neemt niet weg dat dijkgraven zich hebben aangepast aan de moderne tijd. In Trouw was vorige maand te lezen hoe u in fluorescerende werkjas met tablet in de hand kleine sloten en watergangen op particuliere gronden en weilanden inspecteerde.
Dat waterveiligheid van levensbelang is, heeft de Nederlandse serie "Als de dijken breken" dit jaar nog eens extra onder de aandacht gebracht. De website www.overstroomik.nl is nog nooit zo vaak bezocht. Om die reden wordt in uw Waterschap Vallei en Veluwe dan ook aan de langste "opdrijvende dam" ter wereld gewerkt. In een interview gaf u aan dat deze dam de waterveiligheid in deze omgeving voor de komende 100 jaar kan garanderen, maar dat de strijd tegen het water achter de dijken altijd doorgaat. Ik zie de andere dijkgraaf in ons midden naar het plafond kijken en denken: misschien moeten wij ook een opdrijvende dam hebben.
U zult het belang van waterveiligheid in uw werk voor de Kamer ongetwijfeld aan de orde brengen. Evenals het belang van zelfstandige, goed functionerende waterschappen en provincies. Ik wens u alle succes met uw verdere bijdrage aan het werk van de Kamer. Alvorens te schorsen om de collegae de gelegenheid te geven u te feliciteren, vraag ik eerst nog of een van de leden in eerste termijn nog het woord wenst? Dat is niet het geval.
Dan schors ik de beraadslaging en ik schors de vergadering voor felicitaties en voor de lunchpauze tot 13.30 uur. Zoals gebruikelijk zal ik zeggen: ik mag u het eerst feliciteren en daarna mogen de overige Kamerleden.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 11.59 uur tot 13.38 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20162017-13-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.