13 Begroting Veiligheid en Justitie 2017

Aan de orde is de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2017 ( 34550-VI ).

De voorzitter:

Ik heet de minister en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van harte welkom in de Eerste Kamer. 

De beraadslaging wordt geopend. 

De heer Rombouts (CDA):

Voorzitter. Wij hebben niet voorgesteld om een begrotingsdebat te voeren over Veiligheid en Justitie, maar nu de gelegenheid zich toch voordoet, wil onze fractie graag voor een onderwerp de aandacht vragen — voor ons belangrijk, maar ook voor ons land — namelijk de versterking van de veiligheidsketen, bestaande uit politie, justitie en rechtspraak. Iedere Nederlander mag van de overheid verwachten dat deze ervoor zorgt dat boeven niet alleen worden gevangen, maar ook worden voorgeleid en berecht. Onrecht mag niet zegevieren. Criminaliteit moet worden bestraft. 

Een goed functionerende en op elkaar ingespeelde veiligheidsketen van nationale politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak is cruciaal voor deze op het eerste gezicht zo simpele en voor de hand liggende behoefte van burgers. Er is in dit huis al vaak en veel gesproken over de veiligheidsketen en de gelden die hiervoor ter beschikking moeten worden gesteld. Het valt de CDA-fractie op dat het daarbij vooral over kosten, productie, bedrijfsvoering en efficiency gaat, en zo weinig over kwaliteit en structurele hervorming van de keten. We zien dat er wel extra geld wordt vrijgemaakt, recent nog door deze minister bij de Miljoenennota 2017, maar tegelijkertijd wordt er ook ernstig bezuinigd en een overkoepelende visie lijkt, ondanks de recente brief van de minister ter uitvoering van de motie-Bikker, te ontbreken. 

Het lijkt aantrekkelijk om ons te laten leiden door de dalende criminaliteitscijfers van wat ik gemakshalve zou willen noemen de "traditionele criminaliteit". Dit is een ontwikkeling waardoor wij ons niet in slaap moeten laten sussen. Cybercriminaliteit en terreur zijn nieuwere vormen van criminaliteit, die zich aan het oog veelal onttrekken, maar die een potentieel zeer destructieve werking op de samenleving kunnen hebben. Zonder hier op angstgevoelens te willen inspelen, is het niet de vraag of maar wanneer ons land met een ernstig geval van cybercriminaliteit of terreur te maken krijgt. 

Het heersende criminaliteitsbeeld, dat gebaseerd is op cijfers van de meer traditionele criminaliteit zoals woninginbraak en auto- en fietsendiefstal, is niet meer van deze tijd, is althans een zeer onvolledig beeld. Het is een deel van wat we in de werkelijkheid zien, terwijl criminaliteit zich ook boven en onder het zichtbare afspeelt. Onze organisaties zijn nog steeds in hoge mate op basis van dat achterhaalde beeld ingericht. Versta mij goed, het aantal auto- en fietsendiefstallen en woning- en auto-inbraken is nog steeds groot in ons land, te groot, en kan ook nog steeds heel veel impact hebben op het veiligheidsgevoel van burgers. Maar, en daar wil ik vandaag een lans voor breken, de awareness voor versterken, er is meer. Of het nu gaat om communicatienetwerken, zorg, hulpdiensten, banken of verkeersleiding, als kritische infrastructuur uitvalt, dan heeft dit grote maatschappelijke gevolgen, dan breken de dijken. 

Het is een publiek geheim dat onze Nederlandse veiligheidsketen niet het professionele niveau heeft, of althans nog niet heeft, om aan de huidige uitdagingen het hoofd te bieden. Dit vereist allereerst een onderkenning van de feiten. Een onderkenning die recht doet aan de daadwerkelijke omvang van de problemen. We redden het niet alleen met ad-hocinvesteringen. Er dient een weloverwogen plan te komen waarmee we de keten de komende jaren structureel en integraal naar het juiste niveau brengen. Daarbij helpt het om de steeds sterker wordende geluiden van de nationale politie zelf, van het OM en van de rechtspraak serieus te nemen en niet te bagatelliseren. De veiligheidsketen kent veel dimensies en lagen, die ik hier niet in detail wil bespreken. Mijn fractie beschouwt het als de taak van de regering, dus van deze minister en staatssecretaris, om een samenhangend beeld te schetsen en de marsroute voor de komende jaren uit te stippelen. 

Eerder dit jaar, bij de behandeling van de begrotingsstaten 2016 op 5 juli, heb ik de minister uitgedaagd — hij herinnert zich dat ongetwijfeld nog en anders ziet hij het wel op zijn iPhone — om nog deze kabinetsperiode een legacy achter te laten voor de volgende kabinetsperiode. De minister heeft deze uitdaging toen — ik citeer — "met vreugde aanvaard". Vorige week heeft de minister onze Kamer geïnformeerd over de uitvoering van de motie-Bikker en daarmee inzicht gegeven in het in kaart brengen van de opgave waarvoor de verschillende partners in de strafrechtketen de komende jaren staan. Mijn fractie waardeert dit. Echter, willen er tijdens de volgende kabinetsformatie spijkers met koppen geslagen kunnen worden, dan is er meer nodig. Allereerst de wil en de bereidheid om structureel te investeren in de duurzame versterking van de kwaliteit en de kwantiteit van de keten. De CDA-fractie, leze ook haar conceptverkiezingsprogramma, is daartoe bereid. Dat programma wil voorzien in een stevige basis: een wijkagent per 5.000 inwoners. Wijkagenten zorgen voor stabiliteit en zijn samen met burgers de ogen en de oren in de wijken, waar alle vormen van criminaliteit nu eenmaal hun oorsprong vinden, van radicalisering tot ondermijning, van terreur tot cybercriminaliteit. Het wordt de hoogste tijd dat deze al jaren oude toezegging nu eindelijk eens wordt waargemaakt. 

Naast de zichtbare criminaliteit waar onze moderne samenleving in toenemende mate door ontwricht wordt, is er een immense ontwikkeling van een grotendeels onzichtbare en ongrijpbare "inconvenient truth". Dit steeds groter wordende deel van de criminaliteit voltrekt zich buiten ons gezichtsveld, in de cloud en ondergronds: financiële fraude, cybercrime, handel in wapens in drugs op het dark web of criminaliteit rondom bitcoins. Voor een adequate bestrijding hiervan worden andere skills gevraagd, zijn goed opgeleide financiële rechercheurs en data-analisten nodig die de beschikking hebben over technologische hulpmiddelen waarover criminelen allang beschikken. Politie en justitie moeten dringend bij de tijd gebracht worden. Prognoses dat minimaal 50% van de criminaliteit een digitale component kent of deze snel zal kennen, worden als niet overdreven beschouwd. Voor de gehele keten, ook de rechtspraak, is cybercriminaliteit in al haar verschijningsvormen op dit moment een groot punt van zorg. Het enkel opplussen met een paar specialisten in niet voldoende. Het specialisme van vandaag is het generalisme van morgen. Of het nu gaat om de loketfunctie van de intakemedewerker die een aangifte van cybercriminaliteit op de juiste wijze moet behandelen, het Team High Tech Crime van de politie, of de officieren van justitie die belast zijn met opsporing en voorgeleiding en de rechter die hier wat van moet vinden, we praten hier over een groot probleem met veel impact. Op dit moment is er ketenbreed onvoldoende capaciteit en kennis. 

Daarom is mijn vraag aan de minister: vervult mijn uitdaging van 5 juli tot de opstelling van een legacy hem nog immer met vreugde? Zo ja, vindt hij het niet op de weg van dit kabinet liggen om voor de volgende kabinetsperiode een meerjareninvesteringsprogramma te doen opstellen, zodat tijdens de aanstaande formatie spijkers met koppen geslagen kunnen worden om onze veiligheidsketen duurzaam te versterken? 

De heer Ruers (SP):

Voorzitter. In mijn bijdrage zal ik met name de gevolgen aan de orde stellen van de opeenvolgende begrotingen van V en J over de huidige regeringsperiode van vier jaar, in het licht van de staat van de rechtsstaat. Daarbij zal ik eerst ingaan op de stand van zaken bij de politie, dan kort op de toegang tot het recht en de positie van de rechterlijke macht en afsluiten met een beschouwing over de staat van de rechtsstaat als geheel, met als rode draad: het vertrouwen van de burger in de overheid. 

Terugkijkend naar de aanvang van genoemde periode stel ik vast dat het belangrijkste kenmerk van het beleid van de regering in de eerste plaats een bezuiniging was in de orde van grootte van 1 miljard. In tweede plaats valt daarbij op dat de regering als het ware blind bezuinigd heeft. De regeringspartijen hebben zich van tevoren niet of nauwelijks afgevraagd of de voorgenomen bezuinigingen haalbaar waren en zich bovendien geen rekenschap gegeven van de effecten van de bezuinigingen in de samenleving. Die combinatie van factoren — fors bezuinigen en gebrek aan visie — heeft ertoe geleid dat de door de regering gestelde doelen, ook in financiële zin, bij lange na niet zijn gehaald, en dat er daarnaast schade is. 

Ik begin, daarbij deels aansluitend bij de vorige spreker, bij de politie, waarschijnlijk het onderdeel van V en J dat het hardst getroffen is. Vorig jaar stelde ik al aan de hand van de ontwikkelingen bij de politie in 2015 vast dat de situatie van kwaad tor erger was geworden. Het aantal negatieve calamiteiten groeide en de NRC concludeerde in december 2015 dat de begroting van Justitie "een krakend vehikel" was. Men zou tegen die achtergrond verwachten dat de nieuwe minister van Justitie orde op zaken zou stellen en de problemen grondig en effectief zou aanpakken. Helaas is daar weinig van terecht gekomen. 

De minister heeft onlangs in het debat met de Tweede Kamer hierover erkend dat er grote problemen zijn bij de politie. Hij gaf toe dat het ziekteverzuim bij de politie nog steeds veel te hoog is en dat de efficiencymaatregelen bij de politie niet gehaald zijn. Tegen de kritiek van verschillende kanten in de Tweede Kamer dat er te veel bezuinigd is bij de politie verweerde de minister zich met de stelling dat zijn beleid gebaseerd was op het inrichtingsplan en derhalve voldoende was. Dat typeert de 

minister: hij hecht kennelijk meer waarde aan een plan, dan aan de harde feiten, die telkens weer aantonen dat de politieorganisatie in zwaar weer verkeert. Hoe slecht het met die organisatie gesteld is, zien we ook als we naar de berichten in de media, de rapporten en publicaties over de politie kijken van het afgelopen jaar. 

Ik noem er enkele: ruim 6.500 agenten klagen; politie ziet cruciale taak ondersneeuwen; Van der Steur komt belofte over betere ICT bij de politie niet na; weer veiligheidslek politiesysteem C2000; veel ziekte bij politie door stress; politie heeft 600 miljoen extra nodig; superministerie aan de bedelstaf; veel mis bij opsporing door recherche; talent verlaat politie; meldlijn politie te vaak praktisch onbereikbaar; structuur nationale politie lijkt juist aan de basis te falen; politievakbond wil extern onderzoek naar corruptie; afname wijkagenten baart zorgen; agent op straat is trots op zijn werk, maar ook uitgeblust; het huis van de politie is een bouwval; politiesoap wordt gezagscrisis; agent mist verplichte rijtraining; tienduizenden aangiftes niet behandeld door politie. 

Dit is een somber beeld. Dit beeld roept de vraag op, die ik hierbij aan de minister wil stellen, hoe het mogelijk is dat de minister en zijn voorganger er nog steeds niet in geslaagd zijn het lek boven water te krijgen en de negatieve ontwikkelingen bij de politie te keren. Ik hoor graag het antwoord van de minister hierop. 

Op één probleem in de organisatie wil ik wat dieper ingaan: de basisteams van de politie. Het woord zegt het al: de basis van de organisatie, de mensen op straat, de mensen in de frontlinie zoals het wel genoemd wordt. Hoe staat het daarmee? Onlangs ontvingen wij van de minister een prachtig dik rapport: De basisteams bij de nationale politie. Ik heb het met aandacht gelezen. Daarin wordt beschreven hoe de bij de invoering van de nationale politie beoogde versterking van de eenheid in organisatie nauwelijks is gerealiseerd, dat de teamchefs van de huidige basisteams vaak overbelast zijn en dat het voor deze chefs bijna een onmogelijke opgave is om aan die grote teams leiding te geven. Verder wordt in het rapport vastgesteld dat de operationele sturing in vele teams onduidelijk is. Opmerkelijk is ook de constatering dat er soms door leidinggevenden negatief gesproken wordt over vooral wijkagenten die niet meegaan in het vernieuwingsproces, zonder dat ingegaan wordt op de inhoud van de zorgen van de wijkagenten. Aldus het rapport. Als dát de huidige stand van zaken is bij de nationale politie, enkele jaren na de invoering van de nieuwe organisatie, dan is er naar onze mening sprake van een ernstige situatie. Wij horen graag of de minister dit oordeel deelt en welke concrete maatregelen hij denkt te nemen om de ontwikkeling ten goede te keren en hoeveel extra geld hij daarvoor beschikbaar wil stellen. 

Ik kom nu bij het onderdeel aangaande de toegang tot het recht en de positie en de kwaliteit van de rechterlijke macht. De ontwikkelingen in de afgelopen vier jaar op die terreinen zijn naar onze mening eveneens verontrustend. Wederom primair ingegeven door bezuinigingsdrift heeft de VVD/PvdA-regering de toegang tot het recht en de rechter, een van de grondbeginselen van onze rechtsstaat, een slechte dienst bewezen. Deze Kamer heeft terecht het voornemen om nog verder te bezuinigen op de gefinancierde rechtshulp met de motie-Franken een halt toegeroepen. 

De bezuinigingen hebben daarnaast tot een voor ons land ongekend verzet bij de doorgaans zo rustige en behoedzame rechterlijke macht geleid. Dat is een unieke situatie. Ik wijs hierbij op het Leeuwarder Manifest en de enquête van de Tegenlichtgroep. Aan die enquête nam niet minder dan 35% van de rechters deel. Het manifest en de enquête maken duidelijk hoe ingrijpend de bezuinigingen voor de rechtspraak zijn. Maar zij leren ons ook dat het de regering kennelijk ontbreekt aan het elementair besef dat de rechtspraak niet zo maar een kostenpost is waarin de regering naar hartenlust kan snijden. Ik moet daarbij denken aan de waarschuwingen die wij in deze Kamer in deze zaal enkele jaren geleden ontvingen van verschillende vooraanstaande juristen, onder wie de toenmalige president van de Hoge Raad. Zij benadrukten dat de toegang tot het recht en de rechtspraak een wezenlijk onderdeel van de trias politica vormt en daarmee van de basis van onze democratische rechtsstaat. De trias mag geld kosten; daar moet je niet op bezuinigen alsof het een commodity, koopwaar is, zei destijds de heer Corstens. 

Een soortgelijke nonchalance in staatsrechtelijk opzicht zien wij terug bij het KEI-programma. De keuze voor dit programma gaat gepaard met een forse bezuiniging en die bezuiniging is bovendien al ingeboekt nog voordat het KEI-programma is ingevoerd en getest. Van verschillende kanten is daarop kritiek gekomen, maar de regering heeft daar tot nu toe niets mee gedaan. Daarom wil ik de minister het recente commentaar van de oud-advocaat-generaal bij de Hoge Raad, J.W. Fokkens, op het KEI-programma voorhouden: "Ten aanzien van KEI wil ik opmerken dat verdergaande digitalisering van de rechtspraak niet alleen logisch is, maar ook gewenst en zelfs noodzakelijk. KEI is échter vanaf het begin bestempeld als een project met als belangrijk doel kostenbesparing. Mijns inziens een verkeerde insteek. Er zijn diverse scenario's doorgerekend, waarin wordt geschat hoeveel besparing KEI zou kunnen opleveren. In mijn stellige overtuiging gaat het dat niet opleveren, maar ik sluit niet uit dat op termijn enige besparing zal plaatsvinden. Nu zijn echter onvoldoende middelen ter beschikking gesteld voor KEI, waardoor de financiering ten koste gaat van andere zaken. Daarnaast wordt door de kostenbesparing-insteek en het doorrekenen van bedragen bij meerjarenplanningen al rekening gehouden met een eventuele kostenbesparing. Het had veel beter gepast om de digitalisering uitsluitend als kwaliteitsverhogend project te bestempelen." 

Graag hoor ik de reactie van de minister hierop. Is hij nog bereid, die splitsing aan te brengen tussen het project zelf en de bezuinigingen? Die combinatie is namelijk volgens mij niet goed. 

De stand van zaken ten aanzien van de rechtsstaat is het volgende onderwerp. Uit het voorgaande blijkt reeds hoe zeer de kritieke toestand van de politie en de rechterlijke macht het functioneren van de rechtsstaat aantast. Wij hebben dat recent nog in dit huis kunnen ervaren bij het wetsvoorstel over de tuchtrechtspraak voor advocaten, notarissen en gerechtsdeurwaarders. 

Ondanks het feit dat de regering zelf nog in 2014 in het rapport Maat houden van oordeel was dat de kosten van de rechtspraak uit de algemene middelen betaald moeten worden, was de regering plotseling van mening dat de kosten van de bij wet voorgeschreven tuchtrechtspraak niet meer door de Staat betaald hoeven te worden, maar voor rekening van de betrokken organisaties behoren te komen. In het debat bleek dat het enige echte argument van de regering hiervoor een bezuiniging was. Een ander typerend voorval in dit verband is de bezuiniging op de subsidie van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, NVvR, van €277.000 inzake de adviserende taak van de NVvR op het gebied van wetgeving. Door de regering wordt niet betwist dat de advisering van de NVvR op hoog niveau ligt en waardevol is. Toch meent de regering uit financiële overwegingen, en volgens mij alléén uit financiële overwegingen, dat deze adviesfunctie overbodig is. Ik hoor graag van de minister of hij mijn standpunt deelt dat deze bezuiniging onverstandig en onnodig is. En zo ja, of hij alsnog bereid is om op zijn schreden terug te keren. Zo nodig overweeg ik op dit punt een motie in te dienen. 

Een ander voorbeeld dat laat zien wat de schadelijke gevolgen zijn van de combinatie bezuinigingen en kortzichtigheid, betreft de hoge werkdruk bij de rechterlijke macht en als gevolg daarvan de vertraging in de rechtspraak. Al enkele jaren zijn de wachttijden voor uitspraken bij verschillende gerechten aanzienlijk. Met name bij de gerechtshoven Den Bosch en Arnhem-Leeuwarden komt het voor dat partijen meer dan een jaar op hun uitspraak moeten wachten. Vragen hierover vanuit het parlement doet de minister stelselmatig af met weinigzeggende antwoorden of vage beloften tot beterschap. Tot nu toe hebben die niet geholpen. Dat de wachttijden zo lang zijn, valt de rechters niet te verwijten. Zij werken hard, heel hard, dat is onbetwist. De oplossing is dus niet om nog harder te gaan werken. Het gaat naar mijn mening om een structureel organisatieprobleem waarvoor de minister de eerstverantwoordelijke is. 

Ik hoor graag van de minister of hij dit probleem erkent. En zo ja, welke concrete maatregelen hij op korte termijn gaat nemen om het probleem op te lossen. Let wel: het is een probleem waarvan de gevolgen uiteindelijk weer op het bordje van de burger terechtkomen. Hij moet namelijk wachten. Die burger kun je niet uitleggen waarom hij na een jaar nog geen uitspraak heeft. Deze ontwikkeling tast het vertrouwen van de burger in de overheid nog verder aan. Ik hoor graag van de minister of hij bereid is om zich sterk te maken voor een oplossing en voor de middelen te zorgen die daarvoor nodig zijn. 

Algemeen wordt onderkend dat het vertrouwen van de burgers in de overheid een essentiële voorwaarde is voor het goed functioneren van de democratie. Rechtsfilosoof prof.dr. R.M.G.E. Foqué, verbonden aan de universiteit van Leuven en van Rotterdam, wees er tien jaar geleden, met een beroep op Montesquieu, al op hoezeer dat vertrouwen het noodzakelijk onderpand vormt voor veiligheid en vrijheid van burgers. Hij merkte toen op dat het beheerste beleid van afbouw en verbouwen van de sociale zekerheid het vertrouwen van de burger en het gevoel van veiligheid veel sterker ondermijnt dan men zich vaak lijkt te realiseren. De overheid dreigt, aldus Foqué, in grote mate te worden ervaren als een onbetrouwbare partner die eenzijdig de spelregels verandert en de middelen terugdraait. Vooral ouderen en chronisch zieken dachten rechtmatige verwachtingen te kunnen baseren voor het veiligstellen van een voor hen menswaardige toekomst. Men kan zich afvragen of hun existentiële onzekerheid en niet zelden hun gevoel van ontreddering nog wel voldoende doordringen tot de politieke agenda, zo sprak professor Foqué in 2006. Na die tijd is het er niet beter op geworden, eerder veel erger. Op veel terreinen zie je dat de burgers het vertrouwen in de overheid kwijtraken. Daar doet de afbraak van de rechtsstaat aan mee. 

Het komt mij voor dat juist ook de afbraak van de rechtstaat, zoals wij die de laatste jaren op vele terreinen zien, op zijn minst bijdraagt aan het afnemende vertrouwen, anders gezegd het toenemende wantrouwen van veel burgers jegens de overheid. Ik zou graag van de minister vernemen of hij die opvatting deelt. En als dat het geval is — ik hoop het — of het hem aanleiding geeft om zijn beleid ten aanzien van de rechtsstaat in al zijn facetten aan te passen teneinde het noodzakelijke vertrouwen van de burgers terug te winnen. 

Tot slot denk ik dat de zorg voor het vertrouwen van de burgers in de democratische rechtsstaat ook een taak is van het parlement als medewetgever. Leden van het parlement hebben naar mijn mening evenzeer de plicht de democratische grondbeginselen van onze samenleving te bevorderen in woord en daad. Juist als het parlement die taak serieus neemt, heeft datzelfde parlement het recht, maar ook de plicht om degenen, die onze rechtsstaat verfoeien door bijvoorbeeld de onafhankelijke rechtspraak af te wijzen, tot de orde te roepen en pal te staan voor de grondbeginselen van onze democratische rechtsstaat. Maar dat betekent tegelijk ook dat de regering en het parlement er samen voor moeten zorgen dat zij hun huiswerk op orde hebben. Ik heb hiervoor aan de hand van de actuele stand van de staat van de rechtsstaat aangetoond dat dat helaas nog lang niet het geval is. Het is dus de hoogste tijd om dat gebrek te repareren. Ik hoor graag hoe de minister dan ziet. Wij zien met belangstelling uit naar zijn reactie. 

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Voorzitter. We behandelen vandaag de laatste begroting van Veiligheid en Justitie van dit kabinet. Terugblikkend constateren we dat dit ministerie woelige tijden heeft doorgemaakt. Dat geldt zowel voor structurele hervormingen als voor de overheveling van het beheer van de politie die zich nog moest zetten. Het geldt ook voor de vorming van de nationale politie, de invoering van KEI, een forse hoeveelheid wets- en beleidswijzigingen en helaas vele incidenten, met onder andere het gevolg dat deze minister de regeerperiode mag afsluiten. Ik geloof niet dat hij die opvolging als een straf heeft ervaren, maar de incidenten zelf wijzen wellicht op dieperliggende structurele problemen, waar de minister ook zelf weer bijna over struikelde. Is het gebrek aan communicatie, aansturing of transparantie? Heeft dat te maken met cultuur of met de structuur en werkwijze van de organisatie? Of laten de problemen vooral zien dat het ministerie door zijn groei onbeheersbaar is geworden en dat de ambities niet in de pas lopen met de capaciteit? Is de minister onthecht genoeg om kritisch te kijken naar het ministerie dat hij vertegenwoordigt? Wat zou hij inbrengen bij een formatie om op Veiligheid en Justitie te verbeteren? 

Veel signalen en berichten wekken de indruk dat het ministerie bijna uit zijn voegen barst en dat vinden wij zorgelijk. Het klinkt misschien afgezaagd, maar het ministerie van Veiligheid en Justitie vormt de hoeksteen van de rechtstaat. Die hoeksteen moeten we koesteren; dat laten ontelbare voorbeelden in het buitenland steeds weer zien. We zien zelfs in de Europese Unie hoe weinig vanzelfsprekend een democratische rechtsstaat is. Kijk naar de ontwikkelingen in Hongarije en Polen, waar gekozen politieke leiders stap voor stap de waarborgen van een rechtsstaat, van de checks-and-balances, afbreken, en waar burgers, rechters en maatschappelijke organisaties machteloos toekijken. Spreekt de minister zijn collega's in de JBZ-Raad hierop aan? Bewijst het Europese rechtsstatelijkheidsmechanisme zich nu in de praktijk? 

Een andere bedreiging vormen de toenemende niet onderbouwde kritiek en de aanvallen op de rechterlijke macht en vooral de maatschappelijke acceptatie daarvan. Denk aan het commentaar op de Britse rechters die besloten dat een brexit aan een besluit van het parlement is onderworpen en de aanvallen bij onze zuiderburen op een rechterlijke uitspraak over een visum voor vluchtelingen. Ook het onverbloemde uitschelden van onze Nederlandse rechters door nota bene een parlementariër kan helaas niemand zijn ontgaan. Er wordt door sommigen een schijntegenstelling gecreëerd tussen democratie en onafhankelijke rechtspraak. Deelt de minister onze opvatting dat dergelijke debatten en aanvallen schadelijk zijn voor onze democratische rechtsstaat en zo ja, waarom heb ik hem dat niet horen zeggen? Mijn fractie wil een minister van Veiligheid en Justitie duidelijker zien optreden als hoeder van de rechtsstaat om het maatschappelijk debat op een juiste manier te voeden. Een van de kenmerken van de trias politica is dat de rechterlijke macht zich niet kan mengen in dat debat. Dat vergroot nog eens de verantwoordelijkheid van de minister. Hoe kijkt de minister naar zijn rol hierin en hoe maakt hij die waar? Wij horen graag een toelichting daarop. Het koesteren van de rechtsstaat vereist effectieve en proportionele antwoorden op de bedreigingen van onze veiligheid, maar ook optimaal onderhoud van de justitiële keten. Wij moeten ervoor zorgen dat alle actoren daarin hun vakmanschap kunnen uitoefenen en goed samenwerken. Dat vergt duurzaam beleid, geen ad-hocmaatregelen. De woelige tijden waar ik aan refereerde, stonden echter in het teken van steeds nieuwe taakstellingen en bezuinigingen. Politie, OM, rechtspraak, gefinancierde rechtshulp en alle partners moeten al jaren woekeren met geld versus werkdruk. Dat eist zijn tol. 

We hebben dit jaar de begroting en Voorjaarsnota uitvoerig behandeld, omdat de bezuinigingen de ketenpartners net of bijna over de rand duwden van wat doenlijk en acceptabel was. De politieke deining lijkt nu te zijn geluwd omdat hier en daar enkele tientallen miljoenen zijn toegevoegd. Maar is het terecht dat die deining geluwd is? Zijn de problemen duurzaam opgelost en zijn de ketenpartners nu in een rustiger vaarwater gekomen? Verre van, naar onze mening. 

De Algemene Rekenkamer is al sinds 2012 kritisch op de begroting van het ministerie van Veiligheid en Justitie. De financiële huishouding deugt niet, aldus de Rekenkamer. Een van de problemen van het ministerie is volgens de Rekenkamer ook de grootte ervan. Het ministerie kan niet goed analyseren hoeveel geld organisaties nodig hebben. En er zou te weinig informatie zijn over de besteding van het geld, waardoor niet goed genoeg kan worden ingeschat of er in een begrotingsjaar bijgestuurd moet worden. "We zien het risico dat de informatie versnipperd en gefilterd doorkomt en niet altijd op de juiste plaats bij de juiste medewerkers landt", aldus de Rekenkamer. De president van de Rekenkamer zei vorige maand klip-en-klaar in de NRC: "Als je veel geld naar een niet goed functionerende organisatie brengt, los je het probleem niet op. Dan is de kans groot dat dat geld op de verkeerde manier wordt besteed of op de plank blijft liggen." Dat besef lijkt maar ten dele door te dringen bij het kabinet. Inderdaad is er een financiële injectie van 450 miljoen euro aangebracht in de Miljoenennota. Maar als de minister niet weet waar het geld landt en met welk doel, is het toch aan te raden om in de hele keten te analyseren waar de schoen wringt. Want er gaat nogal wat mis. 

Neem de politie. Die moet bezuinigen en tegelijkertijd een reorganisatie uitvoeren. Die reorganisatie duurt twee keer zo lang en is twee keer zo duur als gepland, terwijl het doel was om kosten te besparen en efficiëntie te vergroten. Mogen we concluderen dat beide niet zijn gelukt en dat tot nu toe vooral het tegenovergestelde is bereikt? 

De Algemene Rekenkamer sprak in mei al van een "weinig realistische" doelstelling van het kabinet gelet op de reorganisatie in combinatie met stringente bezuinigingen. Ook binnen vrijwel alle geledingen van de politie zelf is kritiek te horen over enerzijds de bezuinigingen van de afgelopen jaren en anderzijds de veel te dure reorganisatie. De nationale politie noemt zelf het risico van onderbezetting bij de eenheden en het opnieuw niet tijdig behalen van besparingsdoelen. Van waar dat in de praktijk te kan leiden, noemde de heer Ruers al een aantal indringende voorbeelden. Het beheerplan wijst bijvoorbeeld op de politieacademie, het politiedienstencentrum en de samenvoeging van de meldkamers. Ook in de meerjarige ontwerpbegroting mist de Rekenkamer een uitgewerkte koppeling van de landelijke doelstellingen aan de benodigde financiële middelen. En dat is toch een fundamenteel punt. 

De komende jaren heeft de politie tot 300 miljoen euro extra nodig om te kunnen blijven doen wat ze nu doet, becijferde accountantsbureau PwC onlangs. De nieuwe korpschef, Akerboom, zei in maart bij zijn beëdiging dat de politie lijdt aan "structurele onderfinanciering". Uit de Miljoenennota blijkt dat er voor de politie volgend jaar 221 miljoen euro extra begroot is. Voor de politieorganisatie wordt 10 miljoen euro extra uitgetrokken voor een betere uitrusting van en ICT voor de wijkagenten. Hoe weet de minister dat dit geld wel goed wordt besteed en dat dit afdoende is? Deelt de minister de zorg van de Rekenkamer dat een irreële belasting op de organisatie en haar medewerkers de kwaliteit van de dienstverlening onder druk zet en bij nieuwe begrotingen opnieuw onder druk kan zetten, als die onvoldoende geborgd is? Wat gaat de minister nog meer doen naast het beschikbaar stellen van extra middelen? Graag krijg ik een reactie hierop. 

De Rekenkamer kwam onlangs ook met enkele indringende aanbevelingen over het ICT-project zelf. De extra investering die nu wordt gedaan, is hard nodig, maar er moet ruimte zijn voor verdere vernieuwing met name binnen het primaire politieproces. Ook het toezicht op de ICT en de verantwoording naar de Kamer moeten beter worden verankerd. Hoe pakt de minister dit op? Gaat dit ook gepaard met heldere doelstellingen en uniforme en consistente registratie van politiegegevens? Want dan pas kunnen wij zien of de besteding heeft geleid tot het halen van de doelstellingen. 

Dan zijn er natuurlijk nog de perikelen rond de diverse leidinggevende politieambtenaren en de centrale ondernemingsraad die de politie op zijn zachtst gezegd in diskrediet hebben gebracht. Voor GroenLinks is dit de bevestiging van een beeld dat al langer bestaat, namelijk dat er een te groot ministerie is waar simpelweg niet genoeg inzicht in is en ook niet voldoende controle op is. Of meent de minister het allemaal te kunnen herleiden naar incidenten? De Rekenkamer is in elk geval duidelijk: er is een structurele verbetering van de controlefunctie nodig, waarbij verkokering moet worden aangepakt en aan de cultuur moet worden gewerkt. Herkent de minister deze aanbevelingen? Wat doet hij daaraan? 

De kritiek dat ambities niet worden vertaald in beheersbare stappen en uitgewerkt in de concrete mijlpaalproducten tijd en geld, geldt niet alleen voor de begroting van de politie. Denk ook maar aan de rechterlijke macht bij de invoering van KEI. Dit gebeurde eveneens in een organisatie waar de werkdruk al jaren erg hoog ligt en een dergelijke reorganisatie direct aan het primaire werkproces kan raken als die niet zorgvuldig en met voldoende extra ondersteuning wordt ingevoerd. Ik verwijs graag naar de uitgebreide inbreng en vragen van mijn collega Ruers op dit punt. 

Tot slot ga ik in op de gefinancierde rechtsbijstand. Met name de specialistische sociale advocatuur, denk aan sociale zekerheid of sociale verzekeringen, strafrecht of vreemdelingenrecht, kan zich moeilijk staande houden, terwijl deze advocatuur van cruciaal belang is om de toegang tot de rechter open te houden voor de meest kwetsbare rechtszoekenden. De rechtsgebieden worden ingewikkelder en tijdrovender. Zomaar een ander rechtsterrein erbij pakken is gewoon niet reëel. De steeds verdere uitholling van de gefinancierde rechtsbijstand is een groot punt van zorg van mijn fractie. De kosten zijn de afgelopen drie jaar met maar liefst 65 miljoen euro teruggebracht, terwijl het beroep op de gefinancierde rechtsbijstand juist is toegenomen, in elk geval tot 2014. Zowel de commissie-Wolfsen als de commissie-Barkhuysen constateren dat de stijging in uitgaven slechts wordt veroorzaakt door een autonome groei van de volumes. Een flexibeler budget voor de rechtsbijstand, zoals commissie-Barkhuysen voorstelt, zou dan een logischere insteek zijn. Graag krijg een reactie van de minister hierop. 

Deze regering spreekt over een ruimhartig stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand, alsof het misschien nog wel een tandje minder kan. Mijn fractie is van mening dat dit juist een sterkte en geen zwakte van de Nederlandse samenleving is. Gelukkig is als gevolg van een SP-motie in de Tweede Kamer de zogenoemde 900 puntengrens komen te vervallen, maar de vraag is of de regering niet weer zint op andere bezuinigingen en wellicht een nieuwe puntengrens. Want blijkens de brief van de minister van 31 mei van dit jaar komt het gros van de eerder afgeschoten bezuinigen volgende maand in het nieuwe wetsvoorstel gewoon terug, onder andere met het voorstel om het eigen huis te laten meetellen in de vermogenstoets. Op wat voor manier denkt het kabinet dat de gepresenteerde maatregelen zullen leiden tot een duurzamer stelsel van rechtsbijstand? Werkt het merendeel van deze maatregelen juist niet tegen de ingezette kwaliteitsbevordering binnen de advocatuur? Onze zorg is dat de minister te zeer gefocust is op kostenbesparingen en doorgaat met voorstellen voor een verdere beperking van de toegang tot de gefinancierde rechtshulp. Daarmee beperkt hij ook de toegang tot de rechter verder. Dat het huidige onderzoek naar herijking van de puntenaantallen vooral budgetneutraal moet gebeuren, baart ons zorgen. Waarom worden bij de herijking de kwaliteit en de behoefte niet meer centraal gesteld? 

De zorgen die ik hier heb geuit over met name de gefinancierde rechtsbijstand en politie, strekken zich wat ons betreft ook uit over andere onderdelen van de keten. Ons pleidooi is: kies voor een duurzamere financiering gekoppeld aan een heldere beleidsdoelstelling. Creëer niet steeds onrust in de keten met ad-hocbeleid gericht op bezuinigingen. Zorgvuldigheid en kwaliteit vereisen nu eenmaal een zekere rust en voorspelbaarheid, maar ook transparantie en verantwoording. De kerntaken van het ministerie van Veiligheid en Justitie zijn immers te belangrijk om ze te onderwerpen aan een eenzijdige kostenbesparing. 

Ik begon mijn betoog met de bedreigingen van de rechtsstaat, die verschillende vormen kunnen aannemen. Met name het vertrouwen in de rechtsstaat vergt extra aandacht voor de kwaliteit van de rechtsstaat, meer nog dan de haalbaarheid van de financiën. Ik kijk uit naar een reactie van de minister. 

De voorzitter:

Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Dan schors ik de vergadering voor een enkele minuut, in afwachting van de minister en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Naar boven