4 Wet financiering sociale verzekeringen

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met bonussen voor werkgevers voor het in dienst nemen van oudere uitkeringsgerechtigden en arbeidsgehandicapte werknemers ( 33284 ).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van harte welkom in de Eerste Kamer.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Postema (PvdA):

Voorzitter. De Eerste Kamer moet zich vanavond plenair buigen over een wetsvoorstel inzake mobiliteitsbonussen, een wetsvoorstel dat alle werkenden en werkzoekenden in Nederland van 55 jaar en ouder direct raakt en waarmee een bezuiniging van 600 mln. gemoeid is. Voor eenzelfde bedrag krijgt het Nederlandse bedrijfsleven ook nog eens te maken met een forse lastenverzwaring. En dit bovenop andere maatregelen uit het Kunduzakkoord die de Nederlandse ondernemers en werkgevers in de publieke en semipublieke sector hard treffen door arbeid, in dit geval de inzet van oudere werknemers, duurder te maken. Geweldig, zo'n Kunduzakkoord, dat met maatregelen zoals de btw-verhoging, de forensentaks – ook voor gebruikers van het openbaar vervoer – en het duurder maken van werk door ouderen precies het verkeerde doet om uit deze crisis te geraken.

En bij dergelijke geweldige voorstellen hoort natuurlijk ook een geweldig snelle procedure, zoals we de afgelopen weken diverse keren hebben moeten meemaken. Het zal je maar overkomen dat de discussie over de nationale politie, over de AOW of over de mobiliteitsbonussen na de verkiezingen wordt afgerond; een gruwel! Reden voor diverse fracties in dit huis om de inhoud van het voorliggende wetsvoorstel te negeren. Geen schriftelijke vragen, geen inhoudelijke respons in de commissie, geen of nauwelijks inbreng bij de plenaire behandeling vanavond. Vijf minuten, drie minuten of in het geheel geen spreektijd voor een totaal onverwachte bezuinigingsmaatregel die ruim 2,2 miljoen oudere werknemers en hun werkgevers direct treft. Welkom in de chambre de réflexion!

De fractie van de PvdA betreurt de gekozen behandelprocedure die door een krappe meerderheid van deze Kamer is afgedwongen. Die procedure leidde ertoe dat de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid woensdag jongstleden nog schriftelijk bevestigd kreeg dat de plenaire behandeling na het zomerreces zou plaatsvinden, om vervolgens op donderdag te horen dat de fractie van GroenLinks toch in staat was het wetsvoorstel tot verhoging van de AOW- en pensioenrichtleeftijd te behandelen en dat daarom halsoverkop een extra commissievergadering op maandagmiddag moest worden belegd. Klaarblijkelijk als bijvangst werd dan ook maar direct bepaald dat niet alleen het wetsvoorstel over de AOW plenair behandeld moest worden op dinsdagmiddag, maar ook de mobiliteitsbonussen, en wel nog diezelfde maandagavond. Daarmee wenst de GroenLinks-fractie zich klaarblijkelijk boven de andere partijen te plaatsen Het is haar goed recht om te besluiten, toch voldoende gereed te zijn voor plenaire behandeling. De in dit dossier monddode D66-fractie was dat al nog voordat er überhaupt over de mobiliteitsbonussen in de Tweede Kamer was gesproken. Maar om daarmee, bij zeer krappe meerderheid, ook voor de andere fracties te besluiten dat zij dus maar gereed moeten zijn, is de GroenLinks-fractie, met haar rijke traditie om de zorgvuldigheid van procedures voorop te stellen, zoals wij eerder zagen bij de wijziging van de Wet werk en bijstand, de AOW en de WWIK, onwaardig. Waren dit destijds bij de WWIK, bij de Wet werk en bijstand en bij de AOW krokodillentranen? Hoe moeten wij in de toekomst oproepen van deze fractie waarderen om de Eerste Kamer vooral toch ook haar toetsende rol te laten spelen? Geldt zorgvuldigheid van het wetgevingsproces ineens niet als het even niet uitkomt, als je vlak voor de verkiezingen een akkoord hebt gesloten?

Ik hecht eraan, te melden dat mijn fractie als regel meewerkt aan spoedeisende wetsvoorstellen, ook wanneer zij inhoudelijk moeite heeft met wat voorligt. Versnelde behandeling kan immers geboden zijn. Het kan dan gaan om wetsreparatie, maar ook om evident financieel zwaarwegende besluiten die we met elkaar te nemen hebben. Dit is met het voorliggende wetsvoorstel echter in het geheel niet het geval. De maatregelen hebben per slot van rekening pas op 1 januari 2013 effect. Ze horen niet thuis in de brief van de premier van 24 mei 2012, waarin de spoedeisende voorstellen zijn opgenomen. Daarom richt ik mij nu, via de voorzitter, tot de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als vertegenwoordiger van de regering.

Deze minister heeft wel wat uit te leggen. Naar aanleiding van vragen van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de noodzaak van een spoedprocedure voor het onderhavige wetsvoorstel, schreef hij op 8 juni 2012 het volgende: "Het wetsvoorstel wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met bonussen voor werkgevers voor het in dienst nemen en in dienst houden van oudere werknemers en arbeidsgehandicapte werknemers moet voor het zomerreces door Eerste en Tweede Kamer zijn behandeld omdat de deadline voor de grondslag voor de specificaties van het loonaangiftebericht 2013 1 juli 2012 is. Na 1 juli 2012 kan het loonaangiftebericht niet meer gewijzigd worden."

Graag vernemen we van de minister of deze informatie, namelijk dat na 1 juli 2012 het loonaangiftebericht niet meer kan worden gewijzigd, juist is. En in het geval dat dit niet zo zou zijn, waarom heeft hij dit dan geschreven? Dit is voor mijn fractie een belangrijk punt. Het gaat immers om de vraag of we de minister kunnen vertrouwen als hij deze Kamer informeert. We stellen het dan ook op prijs als de minister ons rechttoe rechtaan antwoord geeft, zoals hij anders ook gebruikelijk is te doen. Klopt wat er in de brief van 8 juni 2012 wordt geschreven over de deadline van het loonaangiftebericht per 1 juli 2012?

Nadat de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid – ik heb het over de voltallige commissie, niet over een smaldeel daarvan of alleen de fractie van de PvdA – reeds eenmaal een brief aan de minister had geschreven, waarin ze middels haar vraagstelling al had laten blijken, niet overtuigd te zijn van de geopperde noodzaak van een spoedbehandeling, moest er een tweede brief komen, en wel op 12 juni 2012. Immers, als het waar was wat de minister schreef – daar gaan wij uiteraard van uit – dan zou de door de minister zelf gestelde deadline van 1 juli betekenen dat we überhaupt geen gehoor meer zouden kunnen geven aan zijn oproep om het voorstel tijdig te behandelen.

De reactie van de minister op die tweede brief van de commissie was verontrustend. Hij antwoordde de commissie drie dagen later, op 15 juni, dat aanpassing van de software van het loonaangiftebericht van 2013 een halfjaar tijd zou vergen, dat hij met de Belastingdienst in gesprek zou gaan als parlementaire besluitvorming niet voor 1 juli 2012 maar op 10 juli zou plaatsvinden, en dat besluitvorming na het zomerreces niet zou kunnen. Dat was toch wel een merkwaardige spontane verschuiving van de eerder zo hard gestelde deadline, om vervolgens toch weer voor het zomerreces uit te komen. Daarnaast was de commissie ook niet erg overtuigd van de nieuw opgevoerde redenering, namelijk dat het kennelijk niet om een formele, juridisch vastgelegde deadline zou gaan, maar om een praktische deadline, die zou liggen op een halfjaar voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel.

Met dergelijke praktische deadlines heeft deze Kamer wel vaker van doen en de commissie wilde de minister deze ervaring niet ontzeggen. Dus kwam er een derde brief aan de minister, op 19 juni, waarin de commissie hem herinnerde aan de behandeling van wetsvoorstel 31707 inzake de invoering van een premiekorting voor het in dienst nemen van uitkeringsgerechtigden van 50 jaar en ouder en het in dienst houden van werknemers van 62 jaar en ouder, precies het wetsvoorstel waarvan we vandaag de wijziging bespreken. Dat wetsvoorstel werd niet op 1 juni van het jaar van inwerkingtreding afgerond, ook niet op 10 juni, evenmin direct na het zomerreces, op 11 september, om maar eens een datum te noemen. Nee, de afronding van dat wetsvoorstel vond plaats op 23 december 2008, waarna de wet op 30 december 2008 werd gepubliceerd en op 1 januari 2009 in werking trad.

Dit zijn geen spelletjes met de minister. Dat past deze Kamer niet, zo het de minister ook niet past om, na tot twee keer toe inconsistente en onvolledige antwoorden te hebben gegeven, op 21 juli ten derde male met een flauwekulbrief te komen over de noodzaak van spoedbehandeling. De minister wijst op de noodzakelijke aanpassing van het loonaangiftebericht en daarmee de software bij de Belastingdienst. Dat klinkt gewichtig, maar het betreft in de praktijk een kleinigheid, waar de Belastingdienst zich overigens al sinds het Kunduzakkoord op heeft voorbereid, zo bleek uit navraag bij de Belastingdienst. Daarnaast roept die laatste brief ook weer verwarring op aangezien naast het loonaangiftebericht ook melding wordt gemaakt van de loonaangifteset. In de brief wordt gesuggereerd dat wij deze als synoniemen moeten lezen. Graag verneem ik van de minister of dit klopt of dat ons nog iets anders boven het hoofd hangt.

In zijn derde brief ter zake aan deze Kamer schrijft de minister dat afronding van de behandeling van dit wetsvoorstel na het zomerreces tot risico's leidt. Het zou gaan om financiële risico's en om het risico dat verwarring wordt geschapen voor met name werkgevers. Hij schrijft: "Behandeling van het wetsvoorstel voor het zomerreces zou deze risico's volledig uitsluiten." In de praktijk betekent behandeling voor het zomerreces dus vandaag en morgen, 10 juli. Hoe kan de minister daar zo stellig over zijn? Eerder had hij het over een harde deadline van 1 juli. Hij verschoof die vervolgens en zei: als het maar voor het zomerreces gebeurt, dan is er een volledige vrijwaring van risico's, maar als het daarna is, doen zich die risico's ten volle voor.

Ondanks de onnodige en veel te grote tijdsdruk voor de behandeling van dit wetsvoorstel hebben diverse fracties de regering toch de gelegenheid gezien inhoudelijke vragen te stellen. Tot mijn spijt zijn vele hiervan onvolledig of niet beantwoord. Ik zal de belangrijkste noemen en soms herhalen.

Tot tweemaal toe is verzocht om de voorziene effecten van de voorgenomen wetswijziging op de arbeidsdeelname van ouderen – dat is de kern van het wetsvoorstel – in kaart te brengen en de Kamer hierover te informeren. De regering blijkt echter niet over dergelijke inschattingen te beschikken. Dat is toch onbegrijpelijk? Doel van het wetsvoorstel is, zo lezen we in de memorie van toelichting, dat meer oudere mensen gaan meedoen op de arbeidsmarkt. Wanneer dat het doel is, dan mogen we toch van de regering verwachten dit doel te specificeren in maat en getal? Hoe kan de Kamer anders ooit de effectiviteit en proportionaliteit van de wetgeving toetsen? De minister is tot dusver niet in staat geweest daar getallen aan te hangen. Ik vraag hem alsnog dat te doen.

Het afschaffen van de doorwerkbonussen voor werknemers en werkgevers heeft behalve effecten op de arbeidsdeelname, ook koopkrachteffecten. Die koopkrachteffecten zijn ontzagwekkend. Voor oudere alleenstaande werkenden van 61 jaar of ouder met een minimuminkomen gaat het inkomen er met deze wetgeving 12% op achteruit.

Ik stel mij voor hoe dat dan gaat. Na het uiteindelijk falen van het Catshuisberaad komt men 's nachts bij elkaar. Dan zeggen GroenLinks, D66 en de ChristenUnie het volgende tegen minister De Jager. "Kom eens binnen, wij hebben iets fantastisch bedacht. Wij gaan die doorwerkbonussen afschaffen. Het gaat om twee keer 600 mln. En weet je wat het beste nieuws is? Minima die vanaf hun 61ste nog vier jaar tegoed hebben, worden daarmee 12% in hun inkomen gekort. Dat is toch een geweldig idee, Jan Kees?" Blijkbaar heeft hij dat beaamd.

In de derde plaats staat het onderhavige wetsvoorstel niet op zichzelf. De deelnemers aan het Kunduzakkoord staan ook een versnelde verhoging van de AOW-leeftijd voor, in combinatie met een wijziging van de WW en het ontslagrecht. Juist door deze voorziene combinatie van maatregelen kunnen oudere werknemers in de knel komen. Hen wordt niet alleen overnight hun doorwerkbonus afgenomen, ook de premiekorting voor hun werkgever komt te vervallen. Voor deze werkgever vervalt aldus een prikkel om deze mensen in dienst te houden. Nu worden deze medewerkers ook nog eens aangetast in hun ontslagrecht. Is het denkbaar dat dit pakket aan maatregelen juist tot uitstroom van seniore werknemers leidt, simpelweg omdat de financiële prikkel voor de werkgever is komen te vervallen en zij deze mensen gemakkelijker kunnen ontslaan? Moeten wij arbeidsmobiliteit van ouderen zo verstaan? Van werk naar geen werk?

Juist het grote belang dat met deze maatregelen gemoeid is en de samenloop van wetgeving veronderstelt nauwe afstemming met de sociale partners. Ongelukken moeten voorkomen worden. Meer in het algemeen moeten we af van het vechtmodel en moeten we weer terug naar gezamenlijk gedragen beleid. Kan de minister aangeven hoe de sociale partners, zowel de werknemersorganisaties, de vakverenigingen als de werkgevers, het thans voorliggende wetsvoorstel waarderen?

De participatiegraad van 60- tot 65-jarigen is thans 36%. Dat is laag, te laag. Het antwoord van de Kunduzcoalitie op deze opgave is het afschaffen van de premiekorting voor 62-plussers en het afschaffen van de arbeidskorting van mensen van 60 jaar en ouder, om hiermee tweemaal 600 mln. op te strijken. Dat is de wereld op zijn kop. Het is een echte Rutteredenering, zoals wij die de afgelopen anderhalf jaar zo vaak hebben moeten aanhoren: Pak de pgb's maar aan. Schaf de ontwikkelingssamenwerking maar af. Hou maar op met inkomensondersteuning aan kunstenaars. Laat de Grieken bloeden. Ontneem de ouderen hun doorwerkbonus. Daar worden ze alleen maar flinker van.

Dit wetsvoorstel had hier vandaag niet behandeld mogen worden. Deze Kamer maakt graag haast wanneer dat nodig is, maar dat is hier niet het geval. De consequentie is dat er onvoldoende tijd beschikbaar is voor een zorgvuldige behandeling. Wij betreuren dit. De PvdA-fractie had veel liever gezien dat samen met sociale partners tot een daadwerkelijk gedragen voorstel voor een hernieuwd vitaliteitspakket was gekomen. Daar was nog ruim de tijd voor aanwezig, maar die tijd is om oneigenlijke redenen niet benut. Dat is een hard gelag voor de oudere werkenden in Nederland.

De heer De Lange (OSF):

Voorzitter. De beschouwingen over de tijdsdruk die collega Postema zojuist hield, zijn me uit het hart gegrepen. Ik wil mijn eigen versie over dit probleem bewaren voor morgen bij de behandeling van de verhoging van de AOW-leeftijd. Dan hoort men het één keer – dat moet genoeg zijn – en het bespaart ons allemaal tijd.

Dit wetsvoorstel heeft de bedoeling om de financiële kloof voor ouderen die ontstaat bij geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd, zo mogelijk te verminderen of te overbruggen. Het wetsvoorstel gaat uit van een aantal premissen over de arbeidsmarkt voor ouderen die naar de mening van mijn fractie niet altijd realistisch zijn en belangrijke factoren worden over het hoofd gezien. Mijn fractie is dan ook pessimistisch en kritisch over de effectiviteit van het voorliggende wetsvoorstel.

De arbeidsmarkt voor ouderen is in sterke mate cultureel bepaald. Lange tijd hebben ouderen zichzelf gezien als in een bijzondere positie. Die uitzonderingspositie is nog versterkt door het feit dat in de cao's dit idee dikwijls bevestigd is met extra vrije dagen en met mogelijkheden tot korter werken zonder grote consequenties voor het inkomen. In een tijdsgewricht waarin de gezondheidstoestand van veel ouderen te wensen overliet, was dat wellicht te billijken. In de huidige tijd, waarin ouderen in goede gezondheid een hogere leeftijd bereiken dan in het verleden, zijn dergelijke aparte regelingen niet langer in hun voordeel. Integendeel, een werkgever is onbewust van mening dat veel ouderen al vanaf hun 50ste jaar op weg zijn naar de uitgang en hij aarzelt om aanzienlijke bedragen te investeren in kostbare scholingsmogelijkheden voor ouder personeel. Onderzoek onder werkgevers heeft meermaals uitgewezen dat hun visie op oudere werknemers niet altijd positief is, en dan zeg ik het nog voorzichtig. Kort door de bocht zeg ik dat zij oudere werknemers te vaak ziek, te duur en te eigenwijs vinden. Dat voor het argument dat ouderen te vaak ziek zouden zijn geen toetsbare basis bestaat, doet aan deze ideeën bij werkgevers weinig af. Ook op de andere vooroordelen valt veel af te dingen. Dat deze over vele jaren gegroeide gevoelens in korte tijd door uitsluitend financiële prikkels weggenomen kunnen worden, is daarom onwaarschijnlijk. Als er van een arbeidsmarkt voor ouderen, zeg boven de 45 of 50 jaar, al sprake is, dan is die markt nogal onvolkomen en spelen daar andere dan economische factoren een aanzienlijke, zo niet overwegende rol. Graag hoor ik de mening van de minister over deze beschouwing.

In de memorie van toelichting aan de Tweede Kamer stelt de regering: "De Nederlandse arbeidsmarkt kent internationaal bezien een lage werkloosheid en een hoge arbeidsparticipatie. Qua arbeidsmobiliteit schiet de Nederlandse arbeidsmarkt tekort, zeker voor oudere werknemers." De lage werkloosheidscijfers zijn enigszins geflatteerd omdat onder meer in het grote aantal zzp'ers en nug'ers, niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekers, in ons land een aanzienlijke verborgen werkloosheid besloten ligt. Ook de definitie van het hebben van werk impliceert maar een zeer gedeeltelijke deelname aan de arbeidsmarkt. Die definitie luidt: ten minste 12 uur per week werken, of werk hebben aanvaard waardoor tenminste twaalf uur gewerkt zal worden in de toekomst, of verklaren ten minste twaalf uur per week te willen werken, daarvoor beschikbaar zijn en activiteiten ontplooien om werk voor ten minste twaalf uur per week te vinden.

In een relatief klein land als Nederland zal een werknemer proberen de sociale en financiële kosten van arbeidsmobiliteit te minimaliseren, terwijl dit in een groter land niet mogelijk is. In het begrotingsakkoord is besloten vooral in te zetten op een mobiliteitsbudget voor groepen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt, zoals uitkeringsgerechtigden en arbeidsgehandicapten. Werkbonussen voor oudere werknemers worden afgeschaft. In het wetsvoorstel wordt beoogd de bonussen voor werkgevers te verhogen van € 6500 naar € 7000 per jaar en van € 2042 naar € 7000 per jaar voor het in dienst nemen van respectievelijk uitkeringsgerechtigden en arbeidsgehandicapten. Gezien het feit dat de arbeidsmarkt voor ouderen bepaald wordt door veel meer dan uitsluitend economische factoren, twijfelt mijn fractie aan de effectiviteit van dit voorgenomen beleid.

Het beschikbaar maken van bonussen voor de werkgevers is beter dan niets, maar niet heel veel beter. Het gaat voorbij aan het gegeven dat de weerstand bij werkgevers om ouderen in dienst te nemen vooral bepaald wordt door allerlei cultureel bepaalde vooroordelen. Die vooroordelen worden binnen de kring van werkgevers breed gedragen en zijn hardnekkig. Juist hier ligt naar de mening van mijn fractie een unieke taak voor de overheid. Door een langdurige en intensieve pr-campagne moet de overheid de maatschappij, in casu de werkgevers, dwingen om vooroordelen over oudere werknemers om te zetten in een besef van de voordelen die deze groep te bieden heeft. Ook hierover hoor ik graag de mening van de minister.

Mijn fractie is van mening dat de overheid meer moet inzetten op economische groei, met als gevolg een banengroei, die, net als in de Verenigde Staten, maandelijks gemeten moet worden. Het vitaliteitspakket om ouderen aan het werk te houden en te krijgen dient te worden uitgebreid. Dit kan onder andere door een no-riskpolis te introduceren bij loonschade voor de werkgever bij werknemers vanaf 50 jaar en door een convenant af te spreken waarin wordt bedongen dat het personeelsbestand een betere afspiegeling van de beroepsbevolking is.

In dit verband is het belangrijk te beseffen dat cijfers over arbeidsparticipatie van ouderen van beperkte waarde zijn. Waar het echt om gaat, is in hoeverre ouderen door werk daadwerkelijk in hun levensonderhoud kunnen voorzien en hun koopkracht op peil kunnen houden. Dat gaat verder dan arbeidsparticipatie alleen. Graag verneem ik van de minister hoeveel procent van de werkende ouderen tussen 60 en 65 jaar daadwerkelijk in hun levensonderhoud kan voorzien.

Bij de totstandkoming van de huidige wetsvoorstellen die de verhoging van de AOW betreffen, is er nauwelijks overleg geweest met de sociale partners en zijn eerder gemaakte afspraken genegeerd met een beroep op de economische crisis. Nog schrijnender wellicht is het feit dat met de organisaties die opkomen voor de belangen van ouderen helemaal geen overleg is gevoerd. "Over ons, maar zonder ons", moeten we helaas constateren. Naar de mening van mijn fractie zal dat niet bijdragen aan het scheppen van het zo broodnodige draagvlak voor de voorgestelde maatregelen, die voor ouderen dikwijls zeer pijnlijk zijn.

Samenvattend: bij het introduceren van ingrijpende wetgeving met enorme maatschappelijke gevolgen voor grote groepen burgers, in dit geval ouderen, is het naar de mening van mijn fractie essentieel om in het aanlooptraject overleg te voeren met diverse belangenorganisaties. Het niet bij de voorgestelde wetgeving betrekken van in dit geval ouderenorganisaties zal de acceptatie en de uitvoerbaarheid niet ten goede komen. Deze nalatigheid verhoogt slechts de maatschappelijke kosten. Graag hoor ik hierover het oordeel van de minister.

De heer Flierman (CDA):

Voorzitter. Namens de CDA-fractie dank ik de regering voor de antwoorden op haar vragen. Zoals al eerder gesteld, steunt mijn fractie het wetsvoorstel en de daarin vervatte benadering. Toch wil zij het op dit punt niet bij alleen passieve steun laten. Met een knipoog zeg ik tegen de heer Thissen dat twee andere fracties van de lentecoalitie op dit punt het woord voeren om hun steun voor het wetsvoorstel te verwoorden.

Onverminderd die steun krijg ik graag nog verheldering van de regering over twee punten. Als je zo'n wetsvoorstel bekijkt, zijn daar ook altijd weer een aantal stelselaspecten aan verbonden. Die zijn, onverminderd de bezuiniging die wordt geëffectueerd, toch wel interessant. Zij lokken een enkele reflectie uit.

De Raad van State spreekt in zijn advies over specifieke en institutionele belemmeringen voor herintreding van oudere werknemers, met name mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Sommige van die belemmeringen behelzen bepalingen in cao's en gaan dus met name werkgevers en werknemers aan. Andere belemmeringen betreffen echter de wet- en regelgeving. Met het wetsvoorstel dat wij vanavond bespreken, wordt de toetreding tot de arbeidsmarkt voor ouderen vergemakkelijkt. Wij blijven ons echter afvragen of er in dit kader andere belemmeringen zijn, met name in de invloedssfeer van de overheid, ruim geformuleerd, die wij kunnen wegnemen.

Uit de context van de advisering van de Raad van State blijkt dat hij die belemmeringen wel ziet, buiten datgene wat in het voorliggende wetsvoorstel wordt geregeld, zonder die belemmeringen overigens te specificeren. In het tijdsbestek van de behandeling van dit wetsvoorstel konden wij de Raad van State er niet naar vragen, maar de regering wel. Vandaar dat mijn fractie graag nog van de regering hoort of zij nog andere belemmeringen in de wet- en regelgeving ziet, buiten de in dit wetsvoorstel geregelde zaken. Zo ja, zal de regering proberen om die belemmeringen weg te nemen?

Een andere kwestie betreft oudere werknemers met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, met name mensen die op grond van hun arbeidsverleden met name op het zwaardere, fysieke belastende werk lijken te zijn aangewezen. Veelal zal het daarbij om laaggeschoolde werknemers gaan. Op onze vraag of er voor deze categorie werknemers nog flankerend beleid wordt ontwikkeld, antwoordt de regering dat het onderhavige wetsvoorstel het flankerend beleid is. Met dat antwoord worden wij volgens mij met een kluitje in het riet gestuurd.

Het gaat ons erom dat het goed denkbaar is dat mensen met weinig opleiding die op zwaar werk zijn aangewezen, niet zo makkelijk uit een uitkeringssituatie weer aan het werk gaan. Het stelsel van mobiliteitsbonussen helpt daarbij wel. Er kan in dit opzicht ook naar cao-partijen worden gewezen, want ik kan mij voorstellen dat bijvoorbeeld leeftijdsafhankelijke salarisschalen niet direct behulpzaam zijn bij het in dienst nemen van oudere uitkeringsgerechtigden. Voor ons blijft het echter de vraag wat wij verder kunnen doen om de mensen om wie het gaat, nu nog uitkeringsgerechtigden, ook daadwerkelijk te laten kwalificeren voor een baan. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan scholing of het faciliteren van deeltijdwerk. Ook op dat punt horen wij graag of de minister nog verdere mogelijkheden ziet. Wij wachten zijn antwoorden dan ook graag af.

De heer Van Rey (VVD):

Voorzitter. Ook ik dank de minister voor de beantwoording in de schriftelijke voorbereiding. Ik merk allereerst op dat de stijgende kosten van de vergrijzing en de zorg enorme uitdagingen vormen. Ik zeg tegen de heer Postema dat achteroverleunen en problemen in de toekomst parkeren de weg van de minste weerstand is. Daar kiest de VVD niet voor. Het huishoudboekje van Nederland moet zo snel mogelijk op orde komen. Daaraan moet iedereen zijn steentje bijdragen.

Met de arbeidsparticipatie van met name ouderen gaat het gelukkig de goede kant op. De leeftijd waarop werknemers met pensioen gaan, is de laatste jaren gestegen; van 61 jaar in 2006 naar 63,1 jaar in 2011. Ook vertoont de arbeidsparticipatie van ouderen een stijgende lijn, maar wij zijn er nog lang niet.

Zo zijn de doorwerkbonussen voor oudere werknemers niet het meest efficiënte middel. Daarmee bedoel ik dat het belastingvoordeel wordt toegekend aan de volledige doelgroep van 62-plussers, en daarmee aan de werknemer die toch al van plan was te blijven werken of de werkgever die toch al van plan was de werknemer in dienst te houden. Dat is verspilling van overheidsgeld. De VVD kan zich daarom vinden in de keuze om de schaarse middelen gericht in te zetten en te richten op het in dienst nemen van personen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt: oudere werklozen en arbeidsgehandicapten.

De heer Postema (PvdA):

Hoe weet de heer Van Rey dat die doorwerkbonussen eigenlijk helemaal geen effect hebben?

De heer Van Rey (VVD):

Dat is gebleken uit het schriftelijke verkeer met de regering. Met name uit de memorie van antwoord op vragen van de VVD-fractie en andere fracties is dat duidelijk naar voren gekomen.

De heer Postema (PvdA):

Ik heb die stukken ook allemaal gelezen. Hoe werkt dat dan? Wat was dan het antwoord?

De heer Van Rey (VVD):

Dat hetzelfde resultaat zou zijn bereikt zonder de middelen die daarvoor werden ingezet. Leest u het rustig na. Het stond er met een mooi Engels woord.

De heer Postema (PvdA):

Dan wordt het des te interessanter. Ik heb nog een laatste vraag voor de heer Van Rey. Ik heb in mijn eerste termijn gezegd dat het percentage werkenden in deze groep 36 is. Is de heer Van Rey het met mij eens dat daar als zodanig nog een enorme opgave ligt en dat juist voor die groep het afschaffen van de doorwerkbonussen eigenlijk een heel hachelijke onderneming is?

De heer Van Rey (VVD):

Ik heb zojuist gezegd dat die doorwerkbonus blijkbaar niet het efficiënte middel is. Ik heb echter ook gezegd dat wij er nog lang niet zijn. De arbeidsparticipatie moet omhoog. Dan kun je beter discussiëren over de vraag welke middelen passend zijn dan dat je de campagnetaal uitslaat zoals de heer Postema in zijn termijn deed. Ik dacht dat ik op een bijeenkomst van de Partij van de Arbeid was. De heer Postema deed mij denken aan een verwend jongetje dat niet aan het grote spel, de Kunduzcoalitie, mocht meedoen; dat is gewoon jammer. Ik heb dat vanavond bij een aantal debatten geproefd. Als dat de opstelling van de Partij van de Arbeid is, dan is het goed dat het zo meteen 12 september is.

De hogere arbeidsparticipatie van ouderen wordt nog steeds overschaduwd door negatieve beeldvorming. Oudere werknemers zijn te duur en leveren minder prestaties, menen heel veel werkgevers. Onderzoeken wijzen uit dat veel van deze vooroordelen niet op feiten berusten. De heer De Lange zei het zojuist ook al.

Toch betekenen ontziemaatregelen in cao's en lonen gebaseerd op anciënniteit dat ouderen hogere kosten met zich brengen. Daar zitten de wortels van het probleem. En dat probleem hoort thuis bij de cao-partijen. In de Beleidsagenda 2020 hebben de sociale partners aangegeven ontziemaatregelen af te bouwen en het loongebouw tegen het licht te houden. De VVD vraagt de minister hieraan blijvende aandacht te besteden.

De heer De Lange (OSF):

Het is goed om te constateren dat de heer Van Rey en ik het er over eens zijn dat het vooral culturele factoren zijn, met name bij de werkgevers, die het voor oudere werknemers heel moeilijk maken om aan een baan te komen en om een baan te behouden. We zijn het er ook over eens dat de argumenten die gebruikt worden, in het algemeen geen hout snijden. Als we het erover eens zijn dat dit het geval is, is de heer Van Rey het dan ook met mij eens dat de maatregelen om iets te veranderen aan de cultuur bij met name werkgevers, in het voorliggende wetsvoorstel schrijnend ontbreken?

De heer Van Rey (VVD):

Ik heb gezegd dat die ook bij de cao-partijen thuishoren. Vandaar dat de Beleidsagenda 2020 daar een geweldig mooie opening voor biedt. Alleen, ik vind het met betrekking tot de evaluatie van deze maatregel wel wat lang duren. Degenen die mij goed kennen, weten dat ik wat meer van snelheid houd.

De heer De Lange (OSF):

U sprak zojuist over een doorwerkbonus die niet effectief gebleken is. Aangezien de sociale partners dit probleem in de afgelopen tig jaar helemaal niet onder ogen hebben gezien, moeten we dan niet heel erg vrezen dat we nog vele jaren geen enkele voortgang maken als we dit probleem aan hen overlaten? Is dat niet uw zorg?

De heer Van Rey (VVD):

De heer De Lange heeft zojuist gezegd dat we hierover nog eens met de sociale partners van gedachten moeten wisselen. Ik hoop dan ook dat men in de coalitieonderhandelingen na 12 september, waarin niet alleen dit element maar ook vele andere elementen een rol zullen spelen, in elk geval enige spoed betracht en er een tandje bij zet. Ik heb er vertrouwen in, zoals ik in mijn volgende alinea zal zeggen, dat oudere werknemers van grote waarde en dermate belangrijk zijn voor de continuïteit, dat werknemers dit misschien niet nu, maar wel over enige tijd zullen inzien.

Ik vervolg de alinea die ik begonnen was. Critici vrezen dat ouderen na drie jaar weer een beroep doen op een uitkering, aangezien de premiekorting na die periode stopt. De VVD-fractie deelt die kritiek niet. De meeste werkgevers hechten immers grote waarde aan kennis en continuïteit.

De VVD-fractie heeft begrepen dat de Belastingdienst aan alle inhoudingsplichtigen dit najaar een digitale nieuwsbrief met alle informatie zal zenden en dat de Belastingdienst intermediairdagen voor belastingadviseurs en accountants zal organiseren. Volgens de VVD-fractie is er echter ook een rol weggelegd voor de UWV en de gemeenten.

De VVD-fractie kan instemmen met het voorstel en ziet uit naar de eerste resultaten van de monitoring.

De heer Postema (PvdA):

De heer Van Rey verwerpt wel heel scherp allerlei instrumenten die in de afgelopen jaren zijn ingezet, ook een instrument als de doorwerkbonus, die een essentieel onderdeel vormde van het vitaliteitspakket. Dat pakket was verbonden aan het pensioenakkoord en aan de regering-Rutte. Waarom neemt de heer Van Rey daar nu zo scherp afstand van, terwijl hij dat voorheen omarmde?

De heer Van Rey (VVD):

Ik doe dat omdat in de schriftelijke voorbereiding duidelijk naar voren is gekomen dat het inzetten van overheidsmiddelen niet efficiënt genoeg is gebleken. De heer Postema zou dat eens moeten nalezen. Ik meen dat het op pagina 4 van de memorie van antwoord staat.

De heer Postema (PvdA):

Het staat er in het Engels, zo heb ik begrepen. Ik zal het zeker nog eens naslaan.

De heer Van Rey sprak over het belang van de oudere werknemer, die er zo gebaat bij is als mensen waardering voor hem uitspreken. Ik wijs nog eens op de oudere werknemer van 61 of 62 jaar oud, waarover ik zojuist al sprak, die er tot twee maanden geleden van uitging dat hij een doorwerkbonus zou ontvangen. Hoe denkt de heer Van Rey dat die oudere werknemer naar zijn betoog luistert?

De heer Van Rey (VVD):

Die zal daar met zijn werkgever over spreken. Ik heb gezegd dat de oudere werknemer van onschatbare waarde is. Hij zal in ieder geval waardering krijgen en voor de continuïteit gewoon in dienst blijven. De heer Postema moet maar eens lezen wat daarover wordt geschreven in de Nederlandse kwaliteitskranten. De sfeer wordt nu opgroepen dat grote groepen ouderen ontslagen zullen worden. Dat is helemaal niet het geval.

De heer Postema (PvdA):

Het besluit om de doorwerkbonus overnight te schrappen kan leiden tot 12% inkomensderving bij de minima, 8% inkomensderving bij de modale inkomens en 6% inkomensderving bij twee keer modaal. Denkt de heer Van Rey dat, nadat dit besluit is gevallen, de betrokken werknemer morgen of overmorgen naar zijn werkgever stapt om eens te praten, en dat hij vervolgens van zijn werknemer te horen krijgt: u bent zo belangrijk voor mij? Denkt de heer Van Rey echt dat het zo loopt?

De heer Van Rey (VVD):

Gelukkig heb ik zelf lang een eigen bedrijf gehad en had ik ook een aantal ouderen in dienst. Met die oudere werknemers groeit een band. De werkgevers zullen het niet morgen of overmorgen doen, maar in de loop van de komende maanden zal dat wel gebeuren. Ik heb al gezegd dat door de Belastingdienst een nieuwsbrief zal worden verstuurd en dat er voorlichtingsdagen zullen komen. Ik vraag de heer Postema de resultaten even af te wachten. Ik heb al opgemerkt dat ik graag naar de resultaten van de eerste monitoring kijk. Dat vind ik veel belangrijker.

Mevrouw Scholten (D66):

Ik had met collega Van Rey afgesproken dat hij ook namens onze fractie het woord zou voeren. Dit heeft hij echter niet gemeld, dus dat doe ik bij dezen.

De heer Postema heeft best een punt als hij zich afvraagt waar de D66-fractie in dit debat is. Hij weet ook dat het niet onze manier van doen is om in deze debatten stil te blijven. Er is echter een "maar". De heer Postema kent ongetwijfeld de droevige dichtregel van Elsschot: "Maar tussen droom en daad staan wetten in de weg, en praktische bezwaren." Wat er gezegd wordt over wetten, is in dit geval niet erg van toepassing, want daar zijn wij mee bezig. Die praktische bezwaren zijn er wel. Gelet op de werkdruk van de afgelopen maand, vooral van vorige week en deze week, is het aan een kleine fractie als D66 om keuzen te maken en prioriteiten te stellen. Daarvan is onze houding van vanavond het gevolg en de heer Van Rey heeft ons standpunt prachtig voor ons verwoord.

De heer Van Rey (VVD):

Ik heb dit feit niet vermeld, om mevrouw Scholten de mogelijkheid te geven in te gaan op de opmerkingen van de heer Postema.

De voorzitter:

De interruptie van de heer Postema is denk ik aan mevrouw Scholten gericht.

De heer Postema (PvdA):

Ja. Het is verrassend. Blijkbaar moet er eerst een betoog van de heer Van Rey komen en gecontroleerd worden voordat die adhesie er is. De kniebuiging van de heer Flierman was wat dat betreft toch sympathieker. Nu even rechttoe rechtaan. Het is precies het argument van mevrouw Scholten dat ons ongelooflijk boos heeft gemaakt met betrekking tot dit dossier. Het is het argument van tijdgebrek daar waar het niet nodig is. Ik vind dit geen pas geven, ook niet voor een fractie van D66. Ik vind het heel slecht wat mevrouw Scholten hierin naar voren heeft gebracht. Wat mij heeft verbaasd, is dat mevrouw Scholten dit al heeft gedaan voordat de behandeling in de Tweede Kamer was afgesloten. Als daar nog was geamendeerd, had dit mevrouw Scholten niet uitgemaakt. Mevrouw Scholten heeft zelf in de commissie gesteld dat de fractie van D66 gereed is voor behandeling. Ik hoor het haar nog zeggen en vind dit geen pas geven. Dit wil ik hierbij hebben aangetekend.

De heer De Lange (OSF):

Ik voeg toe dat heel duidelijk is gesproken over de problemen die fracties hebben, met name de kleine fracties, om deze wetsvoorstellen die met grote spoed aan de orde worden gesteld, op een fatsoenlijke manier te hanteren en te behandelen. De D66-fractie heeft in wezen ontkend dat dit probleem bestaat of in ieder geval aangegeven het probleem niet belangrijk genoeg te vinden om naar te handelen. Nu maken wij mee dat de D66-fractie zich beroept op het feit dat er een praktisch probleem is om dit te behandelen. Ik vind dit niet alleen verbazingwekkend, maar ook ergerniswekkend.

Mevrouw Scholten (D66):

Dit dwingt mij natuurlijk tot een reactie. Het zal de Kamer niet verbazen en dat is ook vanavond al meermalen besproken, dat de politieke realiteit toch enigszins is veranderd. Zelfs als dit niet het geval was, blijven voor ons de vragen aan de orde: welke keuzen maken wij? Welke debatten voeren wij en welke niet? Op dit moment zitten wij met een kleine fractie. Ik geef toe, daarin heeft de heer De Lange gelijk, dat ik in de commissievergadering een fout heb gemaakt omdat ik op dat moment dacht dat de Tweede Kamer al over het wetsvoorstel had gestemd. Dat was een fout van mij.

Voorzitter: Fred de Graaf

De heer Elzinga (SP):

Voorzitter. Ik heb wat minder tijd nodig, omdat ik niet veel vragen heb. De meest relevante vragen heb ik al twee keer schriftelijk gesteld en daarop kan de minister mij het antwoord niet geven. Ik zal het vandaag nogmaals proberen: driemaal is ten slotte scheepsrecht.

Dan wil ik nu een aantal woorden van teleurstelling delen, teleurstelling in onze Kamer. Ik voer vandaag en morgen bij de behandeling van drie wetsvoorstellen het woord. Dat zeg ik ook tegen de D66-fractie. Dat is mooi, want daarvoor ben ik ook lid van deze Kamer. Het is ook hard werken en dat doe ik graag, mits ik het wel goed kan doen en dat vergt voldoende tijd voor een gedegen voorbereiding. En daarover ben ik met de collega's van de OSF en de PvdA absoluut niet te spreken. Van twee van deze wetsvoorstellen had de voorbereidende commissie afgelopen dinsdag nog vastgesteld dat de plenaire afhandeling na het reces zou kunnen plaatsvinden, zo ook van het voorliggend voorstel. Dat was voor een meerderheid op dat moment geen enkel probleem, want het zou deze Kamer ruim tijd geven voor een goede voorbereiding en nog ruim voldoende tijd laten aan een degelijk invoeringstraject. Hedenmiddag daarentegen besloot een nipte meerderheid van deze Kamer dat deze voorstellen toch nog voor het reces even zouden worden afgehandeld. Ik spreek over de partijen van de Kunduzcoalitie, van het vijfpartijenakkoord, die zelf niet allemaal de moeite hebben genomen aan dit debat deel te nemen. Ik vind dat erg spijtig, want het komt de zorgvuldigheid van de behandeling echt niet ten goede. En dat gebrek aan prioriteit bij een zorgvuldige behandeling geldt bij beide wetsvoorstellen ook voor de Tweede Kamer en het kabinet. Dit wetsvoorstel is haastwerk en dat zie je er helaas ook aan af. Waarom deze haast? De minister gaf, ook na hierover gestelde vragen bij de schriftelijke voorbereiding, geen overtuigende argumententen.

Het wetsvoorstel is onderdeel van het begrotingsakkoord voor 2013 van de vijf partijen van de Kunduzcoalitie, de coalitie die in beide Kamers met een krappe meerderheid een heel pakket aan maatschappelijk zeer controversiële voorstellen van een demissionair minderheidskabinet gedoogt en doordramt. Een zeer fors pakket aan bezuinigingen moet, mede vanwege eveneens omstreden Brusselse normen, op de begroting van volgend jaar worden toegepast. Een begroting waarvan iedereen weet dat een nieuwe regering, gedragen door een coalitie van vermoedelijk een andere signatuur, de maatregelen zal moeten uitvoeren. En deze nieuwe coalitie zal een aantal omstreden maatregelen wellicht terugdraaien of drastisch aanpassen – als het aan ons ligt in ieder geval wel – waardoor het veld wordt opgezadeld met alweer veranderingen die opnieuw de uitvoering zullen raken. Wederom niet erg zorgvuldig en niet erg efficiënt. En precies daarom is volkomen terecht de praktijk gegroeid dat een demissionair kabinet slechts op de winkel past tot de verkiezingen en derhalve geen grote politieke besluiten neemt waarmee een nieuw kabinet voor de voeten wordt gelopen. Maar de partijen van de Kunduzcoalitie beseffen dat de kans erg klein is dat de voorstellen die zij in een achternamiddag hebben bedacht dan nog door een nieuwe regering zullen worden doorgevoerd en juist daarom willen zij met alle macht hun pakket nog voor de verkiezingen en dus voor het reces binnenslepen. Daadkracht en leiderschap noemen ze dat. Een dergelijke politiek van voldongen feiten getuigt niet van veel respect voor de kiezer.

De heer Thissen (GroenLinks):

Kan de heer Elzinga mij uitleggen wat zijn alternatief geweest zou zijn? Wat zou hij gedaan hebben eind april, begin mei, toen de begroting voor 2013 moest voldoen aan het EMU-saldo et cetera? Wij zijn er met z'n allen bij geweest toen die begrotingsregels werden vastgesteld en hebben met z'n allen ook aangedrongen op dat soort regels. Wat zou de heer Elzinga dan gedaan hebben? Wat zou zijn alternatief zijn geweest? Wachten tot 12 september en dan maar geen begroting 2013? Hoe had de SP het dan willen doen? Ik laat mij graag overtuigen dat er alternatieven waren.

De heer Elzinga (SP):

Ten eerste denk ik dat toepassing van deze begrotingsregels op dit moment helemaal niet verstandig is. Ten tweede kan ik mij voorstellen dat je gezien die begrotingsregels toch iets op tafel wilt leggen en dat je dat als demissionair kabinet met heel veel zorgvuldigheid en terughoudendheid moet doen. In de debatten naar aanleiding van het begrotingsakkoord is ook gezegd dat het dan zou moeten gaan om een pakket met een houdbaarheid tot 12 september. Je probeert op dat moment binnen de Kamer tot afspraken te komen waarbij je tevens zegt dat bepaalde belangrijke definitieve beslissingen worden uitgesteld tot na het reces en bij voorkeur tot na de verkiezingen, zeker als dat gezien het invoeringstraject gemakkelijk is, hetgeen in dit geval ook zo is. Dan hebben we te maken met een volkomen nieuwe realiteit. We weten ook allemaal dat de meest omstreden maatregelen zullen worden teruggedraaid of in ieder geval flink zullen worden geamendeerd. Dat gaat dan nog meer uitvoeringskosten, nog meer verwarring en nog meer onzorgvuldigheid met zich mee brengen.

De heer Thissen (GroenLinks):

Dat kan best allemaal zo zijn, maar u erkent in ieder geval dat in die situatie wel de contouren van de begroting voor 2013 gemaakt moesten worden ver voor de verkiezingen. Volgens de begrotingsregels kon het niet worden uitgesteld. Dat moest ook van Brussel. We hebben altijd dit soort regels van Brussel ondersteund. Waarom hebt u dan niet – dat zeg ik ook tegen de PvdA die nu lekker gemakkelijk achteroverleunt en de meest zure bewoordingen ten opzichte van mij hierover uit – mede die verantwoordelijkheid gepakt? Dat had goed gekund.

De heer Elzinga (SP):

Ik zit niet in de Tweede Kamer. Ik weet niet hoe het daar gegaan is, maar ik weet wel dat een aantal partijen elkaar heel snel wisten op te zoeken, de deur hebben dichtgehouden en in een achterkamertje hebben zitten onderhandelen. En natuurlijk moet je een begroting presenteren. Elk jaar presenteert een kabinet, ook een demissionair kabinet, een begroting, maar ik weet ook dat het goed gebruik is dat grote politieke wijzigingen en majeure wetten er niet door een demissionair kabinet worden doorgedrukt met de verkiezingen voor de deur.

Het begrotingspakket voor 2013 staat zoals gezegd in het teken van grote bezuinigingen op de overheidsfinanciën, zo ook dit wetsvoorstel dat op de begroting voor 2013 een besparing van ruim 800 mln. voor zijn rekening neemt. Een bezuiniging op het zogenaamde vitaliteitspakket, beleid dat dient om oudere mensen aan het werk te houden en te krijgen. Dit vitaliteitspakket was onderdeel van het zogenaamde pensioenakkoord, waarvan de kern was de verhoging van de AOW- en pensioenleeftijd. Daar zullen we bij een ander wetsvoorstel morgen nog uitgebreider over komen te spreken. Dit akkoord was zeer moeizaam tot stand gekomen en zeker niet onomstreden. Zoals u weet, voorzitter, was ook de SP niet erg enthousiast over de inhoud van dat akkoord. En ook binnen de kring van de werknemersvertegenwoordiging die het akkoord mede sloot was er grote verdeeldheid over de afweging van voor- en nadelen. Met de gevolgen van deze verdeeldheid binnen een van de vakbondsfederaties heb ik mij het afgelopen jaar intensief bezig mogen houden.

Een van de voornaamste bezwaren tegen de verhoging van de pensioenleeftijd van mijn partij was en is de grote groep van oudere werknemers onder de 65 die nu al aan de kant staat. De arbeidsparticipatie onder oudere werknemers, tussen de 60 en 65 jaar, neemt gelukkig de laatste jaren toe en is inmiddels meer dan 35%. Bijna tweederde van de beroepsbevolking boven de 60 jaar participeert echter nog niet op de arbeidsmarkt en nog belangrijker: de onvrijwillige werkloosheid is ook onder oudere werknemers de laatste jaren serieus opgelopen. En daarom vindt mijn fractie het niet verstandig – sterker nog, zeer onverstandig – om juist nu de AOW- en pensioenleeftijd te verhogen, maar daar komen we, zoals al eerder opgemerkt, morgen nog over te spreken.

Van belang is nu dat de onderhandelaars namens de vakbonden bij het pensioenakkoord voor het instemmen met deze pensioenleeftijdverhoging wisselgeld hadden gekregen, onder andere in de vorm van het vitaliteitspakket. Er zou onder meer juist eerst stevig extra worden geïnvesteerd in het langer aan het werk houden van werknemers via doorwerkbonussen en het stimuleren van de mobiliteit alvorens over een aantal jaar de pensioenleeftijd omhoog te brengen. Nu worden precies die werkbonussen voor zowel werkgevers als oudere werknemers en de mobiliteitsbonus voor uitgerekend oudere werknemers niet ingevoerd. Dat scheelt deze oudere werknemers tot 12% aan koopkracht en bovendien zal het de arbeidsmarktparticipatie van ouderen negatief beïnvloeden, zo geeft ook het CPB aan.

Voorzitter. Ik heb slechts een paar korte en concrete vragen aan de minister. De minister zal het toch met de SP-fractie eens zijn dat het onwenselijk is dat bezuinigingen een negatief effect hebben op de werkgelegenheid in het algemeen en de arbeidsmarktdeelname van oudere werknemers in het bijzonder? Hoe is de demissionaire regering tot de afweging gekomen tussen de beoogde bezuiniging en geconstateerd negatief effect? Hoe kon deze afweging goed worden gemaakt als de netto-effecten van voorliggend voorstel niet helder zijn? Hoe kon de regering tot deze maatregel, als onderdeel van een bezuinigingspakket, besluiten zonder ook van het totale pakket geen getalsmatige inschatting te hebben van de effecten van dit pakket op de arbeidsparticipatie van ouderen? Is het effect van het beleid op de werkgelegenheid, ook in tijden van crisis, kennelijk niet relevant? Of wat het effect ook is, is dat toch per definitie minder belangrijk dan de bezuinigingsopdracht?

En nu kom ik terug op mijn teleurstelling over de betrachte zorgvuldigheid. Ook na herhaaldelijk vragen kon de minister nog geen antwoord geven op wat nu het netto-effect van voorliggend wetsvoorstel is op de arbeidsparticipatie. Zelfs geen adequate schatting. Dat een kabinet een voorstel indient, alleen om over de ruggen van de werkgelegenheid en het inkomen van oudere werknemers te bezuinigen, vanwege een staatsschuld die is opgelopen om een ontspoorde financiële sector te redden en vanwege starre, niet op het redden van banken ontworpen Brusselse normen, vind ik sociaal oneerlijk, politiek onredelijk en maatschappelijk onwenselijk.

Dat een willekeurige regering dat zou doen zonder helder in kaart te hebben wat de gevolgen van het voorstel zijn, vind ik echt onbegrijpelijk. Dat de Tweede Kamer dat zomaar laat passeren, erger, zelfs aanjaagt, ondanks het feit dat deze regering demissionair is en er verkiezingen voor de deur staan, vind ik werkelijk onfatsoenlijk. En dat ten slotte ook deze chambre de réflexion haar taken niet serieus neemt, vind ik voor onze Kamer eigenlijk onvergeeflijk.

Kennelijk vinden de collega's van VVD, CDA, GroenLinks, D66 en ChristenUnie een verkeerd soort daadkracht belangrijker dan zorgvuldigheid; kennelijk hebben ze voor het verkiezingscircus losbarst liever een bedenkelijk politiek feit gecreëerd dan fatsoenlijke wetgeving. Zo tonen deze vijf partijen vlak voor het reces nog eens hun opvatting van leiderschap.

Voorzitter. Dank u wel voor uw aandacht.

De heer Nagel (50PLUS):

Mijnheer de voorzitter. Ook bij dit onderwerp geldt dat het wel heel snel en daarom onzorgvuldig door het parlement wordt gejaagd. Dat is van vele kanten al betoogd. Wij sluiten ons aan bij de PvdA en het GroenLinks van kortgeleden, die dit als minachting van de rol van de Eerste Kamer hebben getypeerd. Bij de rol die GroenLinks in deze kwestie speelt, willen wij morgen uitvoeriger stilstaan bij de behandeling van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd.

Als wij deze wetsvoorstellen bekijken, bekruipt ons iedere keer het gevoel dat er kronkelredenaties zijn gezocht om positieve kanten aan deze voorstellen te geven, terwijl het primair om bezuinigingen gaat. Zo staat het ook duidelijk op pagina 3 van de memorie van antwoord: "Gegeven de noodzaak om de overheidsfinanciën op orde te brengen zijn er minder middelen beschikbaar voor mobiliteit en doorwerken." Dat is helder en zo klaar als een klontje.

Vervolgens worden wij onthaald op enkele opvallende stellingen. De regering zet in op een vergroting van de arbeidsinzet van ouderen, allereerst door de AOW-, en dus de pensioenleeftijd versneld te verhogen. Het ontbreekt er nog maar aan dat de regering zegt: wij hebben een idee hoe wij 70-jarigen aan het werk kunnen krijgen.

Een voorbeeld van zo'n kronkelredenering is dat als wij het gemakkelijker maken om ouderen te ontslaan, er meer vacatures komen en dan kunnen er meer ouderen aan het werk geholpen worden, terwijl iedereen weet dat ouderen zeer moeilijk aan het werk kunnen komen. De minister die zo van harde cijfers houdt, weet dat van alle vacatures in 2010 5% naar 55-plussers ging en dat in 2011 slechts 2% van alle vacatures naar 55-plussers ging. Dat zijn de feiten. Voeg hieraan toe dat de verwachting is dat de werkloosheid, in 2011 nog 389.000, via 500.000 in 2012 naar 545.000 in 2013 zal stijgen, dus van 4,5% naar 6%, en het is duidelijk dat het perspectief voor de oudere werklozen alleen maar verslechtert.

De gevolgen van dit wetsvoorstel zijn catastrofaal. Een alleenstaande 61-plusser met het minimumloon gaat er liefst 12% op achteruit, het is zojuist ook al gezegd. Voor anderen gelden eveneens aanzienlijke inkomensverliezen. In de Tweede Kamer noemde de sociaaldemocraat mevrouw Hamer dit een wetsvoorstel met asociale kanten. Ze sprak nog net niet over de minister van asociale zaken, maar als we morgen spreken over de versnelde verhoging van de AOW- en pensioenleeftijd dan kan die titel binnen het bereik van dit kabinet komen.

Wat mijn fractie ook zeer dwarszit, is dat partijen zoals het CDA en GroenLinks die er in het verleden op hamerden dat er een oplossing moest komen voor mensen die al jong zijn gaan werken en die het langst hebben gewerkt, vaak in zware beroepen, daarover niet meer spreken. Vanmiddag heeft de Abvakabo een petitie aangeboden met een dossier van 1500 schrijnende gevallen, onder andere van ambulance- en brandweerpersoneel. Slechts de uitkomst van het rekensommetje telt en niet wat het voor individuele gevallen betekent

Moet er dan niets gebeuren om ouderen weer kansen te geven bij het solliciteren en om ze aan het werk te krijgen? Natuurlijk wel. De regering zou moeten meehelpen, bijvoorbeeld door het eigen personeelsbeleid erop af te stemmen. Zij zou ervoor moeten zorgen dat ouderen niet meer het imago hebben van duurder, improductief en misschien ook nog vaker ziek. Wij willen dat ouderen serieus worden genomen en een eerlijke kans krijgen op de arbeidsmarkt. De ouderen van nu zijn geen zielige types die in alles moeten worden ontzien. Zij willen volwaardig meedoen, ook in het arbeidsproces. We moeten niet om de feiten heen draaien. Natuurlijk zijn ouderen in een aantal gevallen voor de werkgever duurder en daardoor onaantrekkelijker om in dienst te nemen. Daarom moeten wij de moed hebben om dit punt te bespreken en aan te pakken. Niet eenzijdig natuurlijk, zeg ik nadrukkelijk en op voorhand hierbij. Er zouden garanties op het gebied van de werkgelegenheid tegenover kunnen staan.

In veel cao's krijgen werknemers vanaf 50 jaar per jaar een extra vrije dag. Op 64-jarige leeftijd kan dit oplopen tot vijftien extra dagen. In vijftien jaar gaat het dan om 120 werkdagen, dat is 24 weken, bijna een half jaar. Ik heb in de praktijk meegemaakt dat mensen in bepaalde beroepen niet eens wisten hoe zij hun vrije dagen moesten opmaken. Het is ook niet meer van deze tijd. Zoiets zou bijvoorbeeld kunnen worden ingeruild tegen een halfjaar eerder met pensioen. In de praktijk zijn de extra dagen vaak een last en een belemmering om oudere werknemers in dienst te hebben of te houden. Wil de minister de discussie in een dergelijke richting aangaan?

Wie de 50-plussers volwaardige kansen in het arbeidsproces wil geven, moet hen ontdoen van het stempel te duur en minder productief. Ten overvloede: 50PLUS heeft de afschaffing van deze extra vrije dagen in zijn verkiezingsprogramma opgenomen, waarschijnlijk als enige partij. Ik weet niet of de heer Van Rey dat ook heeft.

Tot slot nog een vraag aan de minister. Bij de totstandkoming van dit kabinet zagen we twee weeffouten: de gedoogsteun door de PVV, inmiddels alom erkend en bewezen geacht; en de bezetting van enkele ministeries. Ik doel met dat laatste op Sociale Zaken en Defensie. Het was ons liever geweest als een zachtaardig minister als Hans Hillen, die hart heeft voor zijn personeel en diens omstandigheden, op Sociale Zaken was gekomen, en minister Henk Kamp, die bijna dagelijks toont wat zijn harde aanpak is, op Defensie zijn werk zou hebben gedaan en daar de verdergaande bezuinigingen had doorgevoerd. Ik vrees dat het te kort dag is om deze kabinetsreorganisatie nog door te voeren, maar ik vind wel dat de kiezers er recht op hebben om te weten wat hun na de verkiezingen van 12 september eventueel nog te wachten staat. Daarom vraag ik om openheid van minister Kamp bij diens beantwoording van de vraag of hij bij een volgend kabinet beschikbaar is voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De voorzitter:

Wenst een van de leden nog het woord in eerste termijn? Dat is niet het geval. Dan schors ik de beraadslaging over dit wetsvoorstel tot morgen.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven