Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | nr. 37, item 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | nr. 37, item 2 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013) ( 33287 ).
De voorzitter:
Ik heet de staatssecretaris van Financiën van harte welkom in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Sent (PvdA):
Voorzitter. "Met stoom en kokend water." Geloof het of niet, die uitdrukking was ik in mijn wetenschappelijke carrière nog nooit tegengekomen en hoorde ik voor het eerst in wat een "chambre de réflexion" zou moeten zijn. "Met stoom en kokend water" is zeker van toepassing op het wetsvoorstel dat wij vanavond en morgenvroeg plenair behandelen. Immers, het stond voor het eerst op 26 juni op de agenda van de commissie voor Financiën, met als gevolg dat de Kamer deze heroverwegende taak betreffende het voorliggende wetsvoorstel in minder dan twee weken uit heeft moeten voeren.
Vanavond behandelen wij de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013. Met achttien maatregelen, die variëren van de renteaftrek op vreemd vermogen tot de kolenbelasting en van de werkbonus tot de frisdrankenbelasting, hangt het pakket als los zand aan elkaar. Het geheel vormt een pakket lastenverzwaringen van maar liefst netto 5,3 mld. in 2013.
Mijn fractie acht de timing van de invoering uiterst ongelukkig. Immers, we leven in tijden van recessie, bestedingsuitval en laag consumentenvertrouwen. Het kabinet verwijst in zijn memorie van antwoord naar het belang van het herstellen van vertrouwen. Het consumentenvertrouwen ligt op het laagste niveau in negen jaar. De sombere stemming onder producenten blijft. En daarmee doet Nederland het slechter dan de landen rondom ons. Dat Nederland slechter scoort dan het gemiddelde in de eurozone, komt onder andere door de zwakke binnenlandse bestedingen als gevolg van dit lage vertrouwen. Het vertrouwen kan pas weer groeien bij perspectief op economische groei en koopkrachtverbetering. Het kabinet onderschrijft deze analyse in de nota naar aanleiding van het verslag: "Het vertrouwen zal inderdaad groeien naarmate er meer geloofwaardig perspectief wordt geboden op economische groei en koopkrachtverbetering." Tegelijkertijd zorgen de maatregelen uit het Begrotingsakkoord 2013 juist voor een daling van de groei en stijging van de werkloosheid, zoals het kabinet bevestigt in de nota naar aanleiding van het verslag: "De lastenverzwaringen hebben op korte termijn een negatief effect op de economische groei en de werkloosheid."
Het zwakke consumentenvertrouwen, de economische stagnatie in ons land en de voorgenomen bezuinigingen van het kabinet hebben duidelijk ook een stempel gedrukt op de Nederlandse woningmarkt in het eerste kwartaal. De onzekerheid bij de consument neemt toe, waardoor hij de beslissing om een ander huis te kopen, uitstelt. Wat de woningmarkt meer dan ooit nodig heeft is een nationaal woonakkoord. In plaats daarvan bevat het voorliggende wetsvoorstel wél het voornemen om het tarief van de overdrachtsbelasting permanent te verlagen, maar baart het mijn fractie zorgen dat de aanpak van de hypotheekrenteaftrek die wél onderdeel uitmaakt van het Begrotingsakkoord 2013 géén onderdeel uitmaakt van het voorliggende wetsvoorstel.
De structurele verlaging van de overdrachtsbelasting kost maar liefst 1,7 mld. In zijn Macro Economische Verkenning 2012 schrijft het Centraal Planbureau (CPB) onomwonden: "Pogingen om aanpassingen in bijvoorbeeld de huizenprijs en de bouwproductie (zoals die zich de afgelopen periode hebben voorgedaan) te kenteren met (tijdelijke) fiscale maatregelen, leidt wel tot een verdere druk op de begroting en een toename van de totale fiscale subsidie op de woningmarkt." Het CPB is daar allesbehalve een voorstander van, zo blijkt: "Zoals onder andere opgemerkt door het IMF bestaat de grootste fiscale verstoring op de woningmarkt uit de belastingsubsidie via de hypotheekrenteaftrek. Hierdoor is de gemiddelde Nederlandse hypotheekschuld in internationaal opzicht hoog, wat de kwetsbaarheid voor dalingen op de huizenmarkt versterkt." Het kabinet geeft in de memorie van antwoord aan dat de uitwerking van de maatregelen op het terrein van de hypotheekrenteaftrek wordt opgenomen in een wetsvoorstel dat gelijk oploopt met het Belastingplan 2013. Graag vraagt mijn fractie aan de staatssecretaris om die maatregelen onderdeel uit te laten maken van een nationaal woonakkoord.
Voorts vraag ik namens mijn fractie graag aandacht voor de onderbouwing van de Wet uitwerking fiscale maatregelen. Hierbij citeer ik graag de Raad van State betreffende het voorliggende wetsvoorstel: "De Afdeling adviseert zo spoedig mogelijk inzicht te verschaffen in de gevolgen van het pakket van maatregelen als geheel." Op de vraag van mijn fractie naar een cijfermatige onderbouwing van de verwachte macro-economische effecten van het voorliggende wetsvoorstel inclusief uitverdieneffecten, alsmede gedetailleerd inzicht in de gedragsveronderstellingen waarop deze zijn gebaseerd, antwoordt het kabinet in de nota naar aanleiding van het verslag: "De gevraagde effecten zijn ... niet beschikbaar." Wij vragen de staatssecretaris hoe mijn fractie een zorgvuldige afweging kan maken over het voorliggende wetsvoorstel zonder te weten wat de verwachte macro-economische effecten zijn.
In de memorie van antwoord verwijst het kabinet naar onderzoek van Carmen Reinhart en Kenneth Rogoff, waaruit zou blijken dat hoge overheidsschulden gepaard gaan met een lagere groei. Echter, dat geldt volgens Reinhart en Rogoff voor overheidsschulden boven de 80% à 90% van het bruto binnenlands product. De Nederlandse overheidsschuld bedraagt momenteel evenwel ongeveer 70% van het bbp en volgens de Macro Economische Verkenning van het CPB zou die overheidsschuld bij ongewijzigd beleid oplopen naar 76% van het bbp in 2015. Kortom, daarmee zou de overheidsschuld nog steeds onder de grens van Reinhart en Rogoff vallen. Daar komt bij dat de bevindingen van Reinhart en Rogoff allerminst onomstreden zijn, zoals blijkt uit de analyses van bijvoorbeeld Nobelprijswinnaar Paul Krugman.
Wij zijn hier voor een politiek debat en niet voor een wetenschappelijk debat, maar desalniettemin haalt de PvdA-fractie graag kort enkele wetenschappelijke studies aan die de onderbouwing van de Wet uitwerking fiscale maatregelen ondergraven. Zoals men kan lezen in het verslag en de nota naar aanleiding van het verslag, hebben wij hierover reeds een gedachtewisseling gehad, en die zal ik hier niet herhalen. Wel vraag ik de staatssecretaris om een reactie op de wetenschappelijke studies die wij hebben aangehaald en waarop hij niet heeft gereageerd. Ik had hier graag nog een schriftelijke ronde aan gewijd, maar het feit dat het wetsvoorstel "met stoom en kokend water" moest worden behandeld, stond dat niet toe. Dan maar plenair.
Laurence Ball, hoogleraar economie aan Johns Hopkins University en Daniel Leigh en Prakash Loungani, beiden verbonden aan het IMF, schrijven in Finance and Development, uitgegeven door het IMF: "Fiscal contractions raise both short-term and long-term unemployment." Over de effecten van lastenverzwaring versus uitgavenvermindering schrijven zij: "The historical evidence also shows that fiscal consolidations based on spending cuts are less painful than those based on tax hikes." Graag herinner ik eraan dat wij vanavond spreken over een lastenverzwaringspakket van netto 5,3 mld.
Christina en David Romer, beiden hoogleraren economie aan de University of California in Berkeley, concluderen in het toptijdschrift American Economic Review: "Our results indicate that tax changes have very large effects on output."
In reactie op het argument van de hoogleraren Lans Bovenberg en Bas Jacobs, gepubliceerd in Economisch Statistische Berichten, dat de uitverdieneffecten op korte termijn waarschijnlijk groter zijn dan het CPB nu raamt als gevolg van de balansproblemen in de huishoudsector en bij banken en pensioenfondsen, vraagt het kabinet in de nota naar aanleiding van het verslag aandacht voor de interactie tussen schuldniveaus van de overheid en de multipliers. Het kabinet schrijft: "Ook een van de door Bovenberg en Jacobs aangehaalde studies van Auerbach en Gorodnichenko vindt een dergelijk effect (bij schulden rond 100%), ongeacht of een land in een recessie verkeert of niet." Echter, wederom is dat schuldenniveau niet van toepassing op de Nederlandse situatie. Graag een reactie van de staatssecretaris op deze studies en observaties.
Voorts verwijst het kabinet in de verdediging van het voorliggende wetsvoorstel naar het belang van het geruststellen van de financiële markten. Hier citeer ik graag de staatssecretaris, zoals aangekondigd, tijdens het debat over het wetsvoorstel inzake de bankenbelasting vorige week in reactie op een vraag van senator Reuten betreffende de efficiëntie van financiële markten: "Als economen onder elkaar vraag ik de heer Reuten of er op dit moment sprake is van een perfect functionerende markt. Wij zien zeker dat de financiële markten overreageren. Waar een paar jaar geleden de slinger doorsloeg naar de ene kant, slaat hij nu naar de andere kant door." Als financiële markten zo irrationeel zijn als de staatssecretaris vorige week suggereerde, waarom zou het voorliggende wetsvoorstel die markten dan geruststellen?
Voorts vraagt mijn fractie graag aandacht voor enkele afzonderlijke onderdelen van het voorliggende pakket maatregelen. Graag citeer ik de Raad van State betreffende het voorliggende wetsvoorstel: "De gemeenschappelijke noemer is niet de inhoudelijke samenhang, maar de afspraak in het Lenteakkoord." Het gevolg is dat hetzelfde kabinet dat eerst een aantal belastingmaatregelen afschafte, dit vervolgens in de Wet uitwerking fiscale maatregelen weer terugdraait.
Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2012 heeft mijn fractie bezwaar aangetekend tegen het feit dat het kabinet voor 800 mln. aan belastingmaatregelen weggaf door het afschaffen van zeven kleine rijksbelastingen, terwijl ook toen reeds duidelijk was dat de overheidsfinanciën niet houdbaar waren. De PvdA-fractie vraagt hoe de staatssecretaris daar nu op terugkijkt. Graag loop ik met hem langs een aantal maatregelen die in het voorliggende wetsvoorstel worden teruggedraaid.
Een eerste voorbeeld is de verlaging van de btw op podiumkunsten en op beeldende kunstvoorwerpen. In de tweede nota van wijziging Belastingplan 2011 lees ik dat het naar de mening van het kabinet niet meer past om een uitzonderingspositie, zijnde een verlaagd tarief voor podiumkunsten, voor deze sector in stand te houden. Op de vraag waarom het kabinet van mening is veranderd, antwoordt het kabinet in de nota naar aanleiding van het verslag dat de coalitie van de VVD, het CDA, GroenLinks, D66 en de ChristenUnie een op zichzelf staande weging van fiscale faciliteiten heeft gemaakt.
Een tweede voorbeeld is het niet afschaffen van de belasting op leidingwater. In de memorie van toelichting op het Belastingplan 2012 lees ik: "De doelstelling om waterverbruik te verminderen wordt momenteel ook door de Europese Commissie opgepakt. De Europese Commissie is bezig met het opstellen van een richtlijn om het waterverbruik in Europa met 30% te verminderen. Gelet daarop schaft het kabinet de leidingwaterbelasting af." Op de vraag van de PvdA-fractie waarom het kabinet van mening is veranderd, antwoordt het kabinet in de nota naar aanleiding van het verslag: "De uitkomsten van de consultatieronde verminderen de kans op een gezamenlijke Europese aanpak." De PvdA-fractie vraagt of het kabinet dit niet had kunnen voorzien.
Een derde voorbeeld is het niet afschaffen van de belasting op frisdranken en spuitwater. In de memorie van toelichting op het Belastingplan 2012 lees ik: "In de praktijk leidt de afbakening tot veel vragen en discussies ... Dit maakt het toezicht gecompliceerd ... Vandaar het voorstel van het kabinet om de belasting op alcoholvrije dranken af te schaffen." Op de vraag van de PvdA-fractie waarom het kabinet de belasting toch niet wil afschaffen, antwoordt het kabinet in de nota naar aanleiding van het verslag: "De knelpunten vanuit de uitvoeringspraktijk, genoemd in de memorie van toelichting op het Belastingplan 2012, die de leden van de fractie van de PvdA aanhalen, bestaan nog steeds. De afbakening van de verschillende producten is aanleiding voor veel vragen en discussies. Daarnaast vergt de zogenoemde zelfpersproblematiek bij groente- en vruchtensappen onevenredig veel toezicht. Vanwege de afspraken rond het terugdringen van het begrotingstekort is echter besloten om de afschaffing van de belasting op alcoholvrije dranken uit te stellen." Graag vraagt mijn fractie om een inhoudelijke onderbouwing van de afspraak betreffende het niet afschaffen van de belasting op frisdranken en spuitwater.
In dit kader is het tevens interessant op te merken dat het kabinet de afschaffing van de verpakkingenbelasting, de grondwaterbelasting en de afvalstoffenbelasting juist niet terugdraait. Met betrekking tot de laatste twee schrijft het in de memorie van antwoord: "Herinvoeren van de grondwater- en afvalstoffenbelasting staat haaks op het streven ... naar vereenvoudiging, onder meer door het afschaffen van kleine belastingen." Hoe verhoudt het handhaven van de belasting op alcoholvrije dranken zich tot dit streven?
Een vierde voorbeeld is het stimuleren van groen beleggen. In de memorie van antwoord behorende bij het Belastingplan 2011 lees ik: "In de huidige situatie kan worden gesproken van overstimulering van dergelijke beleggingen, zodat faciliteiten voor groene en andere beleggingen kunnen worden beperkt ... Met het afschaffen van de heffingskortingen brengt het kabinet (deels) de marktwerking terug bij deze vormen van beleggen." Op de vraag waarom het kabinet van mening is veranderd, antwoordt het in de nota naar aanleiding van het verslag wederom dat de coalitie van de VVD, het CDA, GroenLinks, D66 en de ChristenUnie een op zichzelf staande weging van fiscale faciliteiten heeft gemaakt.
Een vijfde en tevens laatste voorbeeld betreft het schrappen van de werkbonus voor 60-plussers. Deze maakte onderdeel uit van het zwaarbevochten pensioenakkoord dat is afgesloten met de sociale partners. In reactie op de zorg van de PvdA-fractie hierover, schrijft het kabinet in de memorie van toelichting: "De problemen ... zijn omvangrijk en acuut, zodat van iedereen en op korte termijn een bijdrage moet worden gevraagd. In dit kader heeft een aantal maatregelen uit het pensioenakkoord geen plaats gekregen in het door de Tweede Kamer geaccordeerde Begrotingsakkoord 2013."
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ik hoor mevrouw Sent een aantal maatregelen noemen die het kabinet eerder heeft genomen en die in dit begrotingsakkoord zijn teruggedraaid. Zij constateert dat met de vraag of dat niet vreemd is. Ik ben wel benieuwd wat zij er zelf van vindt. Ik weet natuurlijk wat zij in het verleden daarvan vond. Is zij dan ook blij dat met dit begrotingsakkoord die maatregelen zijn teruggedraaid?
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik kom nog op het punt dat ik hiermee wilde maken, en dat is dat wij het volstrekt van onbetrouwbaar gedrag vinden getuigen als eenzelfde kabinet eerst een aantal maatregelen afschaft en het die vervolgens opnieuw invoert. Mijn mening over de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 als geheel zal ik straks geven. Het is te kort door de bocht om die nu even in antwoord op een vraag uiteen te zetten.
Economie is emotie, zoals ik vorige week al heb betoogd tijdens de behandeling van de Wet bankenbelasting, en vertrouwen is een belangrijke economische motor. Afspraken met sociale partners zijn een belangrijke stimulans voor dit vertrouwen. Mag mijn fractie uit de voorstellen van het kabinet concluderen dat het geen belang hecht aan afspraken met sociale partners? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft het kabinet zich dan geen moeite getroost om tot nieuwe afspraken in het licht van de nieuwe ontwikkelingen te komen? En wat zijn hiervan de koopkrachteffecten en de effecten op de arbeidsmarktparticipatie van ouderen? Of heeft deze staatssecretaris enkel het telraam willen hanteren ten koste van 2,2 miljoen oudere werknemers?
En deze opsomming van vijf maatregelen brengt mij terug bij het belang van het herstel van vertrouwen, waaraan het kabinet in de memorie van antwoord refereert. Hoe kan het kabinet verwachten dat dit vertrouwen herstelt, als hetzelfde kabinet eerst maatregelen invoert om ze vervolgens terug te draaien, vaak zonder inhoudelijke onderbouwing? Graag een reactie van de staatssecretaris op dit belangrijke punt van zorg.
In het kader van een consistente beleidsvisie constateert mijn fractie verder dat het kabinet in de fiscale agenda heeft aangegeven dat een uniform btw-tarief op termijn na te streven is. Hoe verhoudt dit streven zich tot het voorliggende voorstel om het algemene btw-tarief te verhogen terwijl het verlaagde btw-tarief gelijk blijft? In de nota naar aanleiding van het verslag lees ik dat er bewust voor gekozen is om "het lage tarief waartegen de meeste dagelijkse boodschappen worden gekocht intact te laten". Onder het nu verhoogde "luxe" btw-tarief vallen producten als wc-papier, tandpasta, shampoo, luiers, afwasmiddel en hondenbrokken. Zijn dat volgens de staatssecretaris dan geen dagelijkse boodschappen?
Voorts lees ik in de nota naar aanleiding van het verslag: "Bij een verhoging van de btw in combinatie met aanwending van de opbrengst voor een verlaging van de inkomsten- en loonbelasting, domineren op langere termijn de positieve effecten op de werkgelegenheid." Graag vraag ik aandacht voor het argument van hoogleraar economie Bas Jacobs dat de prikkels om arbeid aan te bieden alleen worden bepaald door hoeveel goederen met een uur werk gekocht kunnen worden. In zijn woorden: "Verhoging van de btw en terugsluis via een evenredige verlaging van de IB geeft daarom geen arbeidsmarktwinst." Graag een reactie van de staatssecretaris op deze analyse.
Hierbij doet zich verder het probleem voor dat mensen die nagenoeg uitsluitend van hun AOW moeten rondkomen op dit moment geen of nauwelijks inkomstenbelasting betalen. Zij kunnen langs deze weg dus geen compensatie ontvangen voor de stijging van de kosten van levensonderhoud. Onderschrijft de staatssecretaris deze constatering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt hij daaraan?
Het kabinet is selectief in het terugdraaien van maatregelen. Zo is het voornemens van de drie soorten fiscaal gefaciliteerde beleggingen alleen groen beleggen alsnog te handhaven. Mijn fractie is hier een voorstander van. Laat daar geen misverstand over bestaan. Dat zal GroenLinks deugd doen.
De heer Van Boxtel (D66):
D66 ook.
Mevrouw Sent (PvdA):
O, en D66 ook. Het verrast ons evenwel dat GroenLinks, D66 en de ChristenUnie dit momentum niet hebben gebruikt om de fiscale faciliteiten voor sociaal-ethische beleggingen te handhaven. Een belangrijk argument bij de afschaffing van fiscale bevoordeling van sociaal-ethisch beleggen was vereenvoudiging van het fiscale stelsel. Maar juist omdat de fiscale bevoordeling van groen beleggen wel van kracht blijft, wordt het fiscale stelsel op dit punt niet vereenvoudigd en ontstaat bij mijn fractie de vraag of dit argument nog wel relevant is.
Het kabinet schrijft in de memorie van antwoord betreffende sociaal-ethisch beleggen: "Zoals gezegd is de omvang van deze aparte categorieën van beleggingen zo gering dat het onevenredig is om binnen de fiscaliteit daarvoor bijzondere faciliteiten in stand te houden." Maar is juist de beperkte begrotingsbijdrage vanuit de overheid niet een krachtig argument om de regeling in stand te houden? Daar komt bij dat ontwikkelingshulp onder druk staat. Maatschappelijk is er zorg over de effectiviteit en omvang van ontwikkelingssamenwerking. Echter, sociaal-ethische beleggingen in microfinanciering zijn een krachtig en bewezen effectief instrument om kansarmen in ontwikkelingslanden een humaner bestaan te laten opbouwen. In begrotingstermen is de bijdrage aan een sociaal-ethische regeling zeer beperkt, terwijl het een noodzakelijke stimulering biedt aan investeerders om te beleggen in dit maatschappelijke doel. Graag vraagt mijn fractie de staatssecretaris dan ook om te overwegen de fiscale faciliteiten voor sociaal-ethische beleggingen te handhaven.
Ten slotte nog enkele opmerkingen over de redelijkheid, billijkheid en uitvoerbaarheid alsmede het overgangsrecht van het voorliggende wetsvoorstel. De werkgeversheffing voor hoog loon is naar de mening van mijn fractie onredelijk en onbillijk. Dat verrast de staatssecretaris wellicht, want hij weet dat de PvdA van mening is dat het eerlijker moet. Immers, in het Begrotingsakkoord 2013 is ervoor gekozen werkgevers van mensen met een hoger inkomen in het jaar 2013 te laten bijdragen aan de oplossing van de begrotingsproblematiek. Echter, mijn fractie hecht ook aan redelijkheid en billijkheid, en die komen door de vormgeving van de werkgeversheffing voor hoog loon in het gedrang. Immers, voor de belastingheffing in het jaar 2013 wordt aangesloten op het loon over het jaar 2012 om in het kader van het Begrotingsakkoord 2013 al in het jaar 2013 de pseudo-eindheffing te kunnen effectueren. Daarmee wordt in feite met terugwerkende kracht een wijziging van het belastingstelsel doorgevoerd. Mijn fractie acht dat redelijk noch billijk. Deelt de staatssecretaris deze mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt hij hieraan?
Met betrekking tot de uitvoerbaarheid, merk ik namens mijn fractie op dat het kabinet inspanningen doet om excessieve financiering met vreemd vermogen op kosten van de schatkist aan te pakken. Tegelijkertijd vernemen wij dat er allerlei uitzonderingen geformuleerd zijn. Deelt de staatssecretaris de zorg van de PvdA-fractie dat dit de uitvoerbaarheid van het voorliggende wetsvoorstel niet ten goede komt? Daarnaast acht mijn fractie het uiterst ongelukkig is dat de tekst nog niet bekend is van de Algemene Maatregel van Bestuur betreffende het bepalen van een verkoopprijs bij een reorganisatie of het deel uitmaken van een fiscale eenheid. Het feit dat die AMvB er niet is, maakt het beoordelen van de reikwijdte van de voorgestelde bepaling in concrete gevallen zeer moeilijk. Deelt de staatssecretaris deze zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt hij daaraan?
Vanwege het maatschappelijke belang dat gemoeid is met de bouw van onroerende zaken is bij de btw verhoging, net als in het verleden, overgangsrecht opgenomen voor de levering van onroerende zaken waarbij de vergoeding in termijnen vervalt. Tegelijkertijd is er geen speciale overgangsregeling voor roerende zaken. Dat heeft tot gevolg dat het moment van de levering of de dienst bepalend is voor het van toepassing zijnde tarief; dus ook als vooruitbetaald is. Veel bedrijven echter, hebben "doorlopende diensten" zoals servicecontracten/abonnementen die voor een jaar worden afgesproken. De nota's voor deze diensten worden vooraf gestuurd. Het voorliggende wetsvoorstel noodzaakt tot na-facturering met extra administratieve lasten voor leveranciers en klanten. Bij zakelijke dienstverlening levert dit evenwel geen extra inkomsten op voor de schatkist. Graag vragen wij de staatssecretaris dan ook of hij bereid is om vrijstelling van de btw-verhoging te verlenen voor de periode 1 oktober 2012 tot en met het einde van het jaarcontract voor jaarcontracten voor zakelijke dienstverlening die vóór de datum van het Kunduzakkoord zijn ingegaan.
Het kabinet wil nog voor het reces "met stoom en kokend water" een groot aantal lastenverzwaringen uit het Kunduzakkoord door het parlement jagen, terwijl de meest omstreden maatregelen er juist buiten worden gelaten. Een integrale afweging van het fiscale beleid wordt zo onmogelijk gemaakt.
Mijn fractie wacht de antwoorden van de staatssecretaris dan ook met veel belangstelling af.
De heer Essers (CDA):
Mijnheer de voorzitter. Namens de CDA-fractie dank ik de staatssecretaris en zijn ambtenaren voor de heldere beantwoording van onze schriftelijke vragen. Omdat wij voorstanders zijn van stabiele en gezonde overheidsfinanciën, zijn wij zeer ingenomen met het door vijf partijen onder leiding van de minister van Financiën gesloten Begrotingsakkoord 2013, ook wel treffend het Lenteakkoord genoemd. Soms blijkt de politiek wel degelijk in staat om wonderen te verrichten.
Deze vreugde laat onverlet dat waarschijnlijk mede door de tijdsdruk waaronder dit akkoord tot stand is gekomen, niet alle onderdelen ervan perfect zijn. Zo hebben wij in het voorlopig verslag al vraagtekens geplaatst bij de afschaffing van de onbelaste reiskostenvergoeding voor forenzen. In een tijd waarin het van belang is om de belastingdruk op arbeid te verlagen, is dit geen gelukkige maatregel. Zoals blijkt uit de memorie van antwoord zitten er ook veel uitvoeringstechnische complicaties aan vast. Ook de gemaakte afspraken over het eigenwoningdossier moeten nog nader worden uitgewerkt. Er is, aldus de memorie van antwoord, ook hier nog een wereld aan uit te werken details. Het kabinet heeft dan ook terecht besloten om voor deze twee onderwerpen meer tijd uit te trekken. Het nu voorliggende pakket bevat niettemin nog behoorlijk veel maatregelen die de nodige discussiestof opleveren. In mijn bijdrage zal ik nader ingaan op de koppeling van uiteenlopende maatregelen in een-en-hetzelfde wetsvoorstel: de btw-verhoging, de structurele verlaging van de overdrachtsbelasting voor woningen, de afschaffing van de kolenbelasting voor elektriciteitsopwekking, de aanpassing van de aftrek deelnemingsrente en de aanpassing van de btw-vrijstelling voor medische diensten.
Om te beginnen de inhoudelijke samenhang van het wetsvoorstel. Het eerste belastingplan dat ik in deze Kamer heb mogen behandelen, was het Belastingplan 2004. Tot mijn verbazing maakte de aanpassing van de vennootschapsbelasting naar aanleiding van het Bosalarrest van het Europese Hof van Justitie deel uit van dat belastingplan. Voor mij is dit altijd een schrikbeeld gebleven van de ongewenste koppeling van verschillende ongelijksoortige onderdelen in één wetsvoorstel. Nu zien we dat de aanpassing van de aftrek deelnemingsrente evenmin is opgenomen in een afzonderlijk wetsvoorstel. In de memorie van antwoord toetst het kabinet de drie criteria uit de Notitie Verzamelwetgeving op basis waarvan een inhoudelijke verzamelwet is toegestaan. Die criteria zijn als volgt: de verschillende onderdelen moeten samenhang hebben; ze dienen niet van een zodanige omvang en complexiteit te zijn dat zij een afzonderlijk wetsvoorstel rechtvaardigen; op voorhand mag niet de verwachting bestaan dat een van de onderdelen dermate politiek omstreden is dat een goede parlementaire behandeling van andere onderdelen in het geding komt.
Terecht wijst de Raad van State op de complexiteit van de aanpassingen van de aftrek van de deelnemingrente, op grond waarvan een afzonderlijk wetsvoorstel te rechtvaardigen zou zijn geweest. In zijn memorie van antwoord wijst het kabinet dit argument echter van de hand met de toch wat curieuze redenering dat belanghebbenden zich door de lange historie van deze maatregel hebben kunnen voorbereiden op deze wetgeving. Bovendien betreft de maatregel een beperkte groep van grote ondernemingen met deelnemingen, veel schulden en weinig eigen vermogen, aldus het kabinet. Deze redenering kan ons niet overtuigen. Zelfs doorgewinterde fiscalisten hebben moeite met het doorgronden van deze maatregel. Wie zijn de "belanghebbenden" die de regering bedoelt, die zich hebben kunnen voorbereiden op deze wetgeving? In ieder geval toch niet de leden van de Tweede Kamer en Eerste Kamer die deze wetgeving moeten beoordelen. En ook niet de bedrijven die hiermee te maken hebben, want zij zijn volledig overgeleverd aan hun fiscale adviseurs. Ook begrijpen wij in dit verband de opmerking niet dat het maar om een beperkt aantal ondernemingen gaat. Ik zal later in mijn betoog ingaan op de mogelijk grote uitstralingseffecten van deze wetgeving op de fiscale concurrentiepositie van Nederland. Er is maar één echte reden die ik kan bedenken waarom dit onderdeel niet in een afzonderlijk wetsvoorstel is opgenomen: het kabinet was bang dat de dekking van bepaalde maatregelen uit het Lenteakkoord die de schatkist geld kosten, zoals de permanente verlaging van de overdrachtsbelasting voor woningen, in gevaar zou kunnen komen. Wellicht zou dat mogelijk zijn omdat de behandeling ervan door de complexiteit van het Bosalonderwerp op de lange baan zou kunnen worden geschoven. Ook dit vindt de CDA-fractie geen valide argument. Onderdeel van het Lenteakkoord is immers dat snel aan de buitenwereld de duidelijkheid zal worden verschaft dat de gemaakte afspraken ook daadwerkelijk zullen worden geëffectueerd.
Ons voornaamste bezwaar is dat het opnemen van dit onderdeel in het Lenteakkoord, samen met andere ongelijksoortige maatregelen, de Eerste Kamer belemmert in het optimaal uitvoeren van haar grondwettelijke taak. Gelet op het ontbreken van het recht van amendement, wordt de Eerste Kamer met dit pakket weer eens voor het blok gezet; take it of leave it. Het opnemen in een verzamelwet van verschillende onderdelen kan ik me voorstellen voor niet-principiële tariefswijzigingen, maar niet voor een principiële wijziging in de renteaftrek als de onderhavige, die belangrijke gevolgen kan hebben voor de Nederlandse fiscale concurrentiepositie. Deze Kamer dient daarover separaat te kunnen beslissen. Graag een reactie van de staatssecretaris op dit punt.
Voorzitter. Dan nu de btw-verhoging van 19% naar 21%. Wat dat betreft maken wij ons zorgen over de grenseffecten, zeker in de relatie met Duitsland, waar een algemeen tarief van 19% geldt. Het argument in de memorie van toelichting dat het tariefsverschil met Duitsland in het verleden nog groter was, zegt niets over de te verwachten effecten van de thans voorgestelde btw-verhoging. In tijden van krapte zijn consumenten in de grensstreek immers sneller geneigd van het tariefsverschil gebruik te maken dan in tijden van economische hoogconjunctuur. Hoe kijkt de staatssecretaris hiertegen aan?
Een andere vraag in dit verband ziet op de doorlopende diensten – mevrouw Sent wees er ook al op – die veel bedrijven aanbieden, zoals servicecontracten en abonnementen die voor een jaar worden afgesproken. De nota's worden in dergelijke gevallen verstuurd, bijvoorbeeld in december 2011 voor een contract dat loopt van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012. Als gevolg van de btw-verhoging dreigt er een nafactureringsplicht te komen voor de periode van 1 oktober tot en met 31 december van dit jaar. Waarschijnlijk staan de btw-opbrengsten daarvan niet in verhouding tot de extra administratieve lasten voor leveranciers en klanten. Dit geldt te meer indien er sprake is van "business to business"-diensten. Graag krijgen wij dan ook een reactie van de regering op het voorstel van de Koninklijke Metaalunie om een vrijstelling te verlenen van de btw-verhoging voor de periode 1 oktober 2012 tot en met het einde van het jaarcontract voor jaarcontracten die voor de datum van het Lenteakkoord zijn aangegaan.
Wij juichen het toe dat per 1 juli van dit jaar het verlaagd btw-tarief voor podiumkunsten en kunstvoorwerpen weer van toepassing is. Dit stimuleert het cultureel ondernemerschap. Ook juichen wij het structureel maken van de verlaging van de overdrachtsbelasting voor woningen toe. Ook het handhaven van het 19%-tarief op termijnen tot 1 oktober 2013 voor overeenkomsten van voor 28 april 2012 voor de levering van een nieuwbouwwoning na 30 september 2012 vinden wij een goede maatregel. Dit zal echter niet voldoende zijn om de woningmarkt uit het slop te halen. Welke andere maatregelen gaat de regering dit jaar nog nemen om hieraan invulling te geven?
De leden van de CDA-fractie begrijpen de overwegingen van het kabinet om de vrijstelling van de kolenbelasting voor elektriciteitsopwekking af te schaffen. Toch maken zij zich nog steeds zorgen over de Europeesrechtelijke houdbaarheid van deze afschaffing. In de memorie van antwoord gaat de staatssecretaris niet rechtstreeks in op onze vraag of de maatregel wordt ingevoerd op grond van milieubeleidsoverwegingen. Wel geeft hij onomwonden toe dat de maatregel is bedoeld om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Hoe schat de staatssecretaris het gevaar in dat daarmee strijd ontstaat met de energiebelastingrichtlijn?
Verder vragen wij de staatssecretaris om uit te leggen waarom de afschaffing van de vrijstelling niet op gespannen voet staat met het verbod op fiscale discriminatie. Nederland voert immers een belasting in op een product, kolen, dat wordt geïmporteerd uit andere landen, terwijl er geen belasting wordt geheven op een product dat voor de productie van elektriciteit met kolen concurreert, namelijk gas. Het betoog van de staatssecretaris dat er sprake is van gelijksoortige producten lijkt hieraan niets af te doen, want artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie geldt ook voor producten die met elkaar concurreren.
Verder verzoeken wij de staatssecretaris in te gaan op het aspect van de verboden staatssteun. Energieproducenten met relatief weinig kolencentrales krijgen immers een selectief voordeel. De staatssecretaris lijkt in de memorie van antwoord een vergelijking te trekken tussen energieproducenten en industriële bedrijven, maar gaat in dit betoog niet in op het voordeel voor bepaalde energieproducenten. Graag vernemen wij de visie van de staatssecretaris hierop.
De heer Van Boxtel (D66):
Voorzitter. Ik kan het niet laten om bij dit punt ook aan de heer Essers te vragen wat hij er zelf van vindt. Nog los van het antwoord van de regering ben ik benieuwd naar een antwoord op de vraag of de heer Essers mijn mening deelt dat er een wending moet worden gemaakt naar meer duurzame energie.
De heer Essers (CDA):
Ik begon met de opmerking dat wij de overwegingen van het kabinet delen om de kolenbelastingvrijstelling af te schaffen. Daar kunnen wij ons iets bij voorstellen, maar dat laat natuurlijk onverlet dat wij ook Europese verplichtingen zijn aangegaan. Het feit dat ik mijn vragen hierover nu voor de tweede maal stel, laat wel zien dat ik mij hierover echt zorgen maak. Wij kunnen wel doen alsof er niets aan de hand is, maar wij komen natuurlijk van een koude kermis thuis als wij straks met een procedure worden geconfronteerd en wij die ook nog eens verliezen. Wij kunnen met andere woorden beter nu al goede argumenten bedenken voor deze maatregel.
Dan de aanpassing van de aftrek deelnemingrente, die ook in het voorgaande aan de orde is geweest. In de memorie van antwoord wordt gesteld dat deze maatregel het vestigingsklimaat zoveel mogelijk ontziet. Een groot probleem is echter dat in de afgelopen jaren de toch al uitermate complexe regeling van de renteaftrek in de vennootschapsbelasting bij herhaling is gewijzigd. Dat kan betekenen dat buitenlandse investeerders kopschuw worden gemaakt. Deze hechten immers zeer aan een stabiele situatie op het terrein van de vennootschapsbelasting voordat zij besluiten om een langdurige relatie met Nederland aan te gaan. Het keer op keer wijzigen van de wettelijke bepalingen draagt niet bij aan het imago van een betrouwbare overheid. Wij achten het dan ook van groot belang dat er nu echt rust komt op dit front, met dien verstande dat naar onze mening één wijziging wel spoedig moet worden aangebracht. Dat is het laten vervallen van de debt-equity-regeling van artikel 10d. Kan de staatssecretaris inmiddels bevestigen dat artikel 10d zal worden geschrapt? Is het benodigde bedrag van 30 mln. al gevonden? Overigens moet ik de staatssecretaris een welgemeend compliment maken voor de tijdens de behandeling in de Tweede Kamer ingediende nota's van wijziging, met name op het terrein van de rentesaldering en de eerbiedigende werking. Die hebben echt geleid tot een verbetering van het wetsvoorstel.
Bedacht moet worden dat er, vanwege het feit dat de voorgestelde regeling niet uitgaat van het historisch verband tussen acquisitie en financiering, maar een rekenregel introduceert met complexe uitzonderingen, onverwachte disproportionele gevolgen voor belanghebbenden kunnen ontstaan. Aan de ene kant kan deze regeling derhalve te rigide uitpakken, maar aan de andere kant bekruipt ons het gevoel dat zij ook weer te veel ruimte aan belanghebbenden en hun belastingadviseurs biedt. Ik doel op de passage in de memorie van antwoord waarin de staatssecretaris op een vraag van VVD en D66 antwoordt dat een uitbreiding van het belang door een belastingplichtige in een bestaande dochter, ongeacht of deze dochter voor de uitbreiding wel of niet een verbonden lichaam was, kan worden aangemerkt als een uitbreiding van de operationele activiteiten van de groep.
Een andere vraag die bevestigend wordt beantwoord, is of er sprake is van een verband in de zin van artikel 13, lid 5, als er "ter zake van een uitbreiding van de operationele activiteiten van verbonden lichaam A, door de belastingplichtige een kapitaalstorting wordt gedaan in verbonden lichaam B, gevestigd in land Y, en verbonden lichaam B vervolgens een lening verstrekt ter financiering van de uitbreiding van operationele activiteiten van verbonden lichaam A, gevestigd in het land X, aan verbonden lichaam A". Kunt u het nog volgen, mijnheer de voorzitter?
De voorzitter:
Jawel!
De heer Essers (CDA):
Ik heb veel bewondering voor u.
Mijn vraag is: dreigen de tax-planningsmogelijkheden die hieruit mogelijk voortvloeien, niet weer tot een nieuw Bosalgat te leiden? Lopen we daarmee niet het risico dat we over een jaar weer met een wettelijke herziening van de renteaftrek worden geconfronteerd? Kan de staatssecretaris daarom nog eens precies, bij voorkeur schriftelijk, want het is toch moeilijke materie, in heldere bewoordingen aangeven onder welke voorwaarden in deze beide gevallen de renteaftrek in Nederland zal worden toegestaan?
De staatssecretaris geeft in de memorie van antwoord aan dat afhankelijk van de feiten en omstandigheden ook een Nederlandse tussenhoudster van een buitenlands concern een hoofdkantoorfunctie kan vervullen. Zou de staatssecretaris kunnen aangeven onder welke omstandigheden een Nederlandse tussenhoudster van een internationale groep met het hoofdkantoor in het buitenland ten aanzien van een met vreemd vermogen gefinancierde overname zo'n hoofdkantoorfunctie kan vervullen en onder welke omstandigheden niet? Een andere vraag is of het feit dat het hoofdkantoor van de groep in het buitenland is gevestigd, niet verhindert dat er sprake kan zijn van een beslissende rol van de belastingplichtige bij de overname of na de overname, bijvoorbeeld in de vorm van het bepalen van de strategie en het beleid van de groep of het groepsonderdeel dat is verworven of waartoe de verworven deelneming gaat behoren. Welke vorm van governance is in Nederland vereist om te voldoen aan de voorwaarde van het zesde lid, onderdeel c?
In de passage over de eerbiedigende werking in de memorie van antwoord schrijft de staatssecretaris dat de vraag of er bijvoorbeeld sprake is van een dubbele renteaftrek of een fiscaal geïndiceerde financieringstructuur moet worden beantwoord aan de hand van de feiten en omstandigheden in het boekjaar waarover aangifte wordt gedaan. In dit verband is de vraag gerezen of dit betekent dat de potentieel besmette financiering in 2013 nog aanwezig moet zijn, wil er sprake zijn van het niet mogen meenemen van een kwalificerende uitbreidingsinvestering van voor 2013.
Wat is precies de reden waarom de substance-eisen van artikel 8c, lid 2, van de Wet op de vennootschapsbelasting niet automatisch kwalificeren voor de voorwaarden voor actieve financieringsactiviteiten als bedoeld in artikel 13l, negende lid? Leidt dit niet tot een onnodige aantasting van de Nederlandse fiscale concurrentiepositie ten opzichte van een land als bijvoorbeeld Luxemburg, dat ook geen bronbelasting op rente en royalty's kent? Waarom hebben wij niet eenzelfde soort substance-eisen?
Ook ik vind het een gemis dat de tekst van de AMvB nog niet bekend is. Daarin zal onder meer een regeling voor reorganisaties en joint ventures worden opgenomen. Het feit dat die AMvB er nog niet is, maakt het beoordelen van de reikwijdte van de voorgestelde bepaling in concrete gevallen zeer moeilijk. Wanneer kunnen wij die AMvB tegemoet zien? Wij vragen de staatssecretaris ook om in deze AMvB zo veel mogelijk de tot dusverre onbekende term "operationele activiteiten" te concretiseren. Niemand zit te wachten op ellenlange procedures en onderhandelingen met de fiscus. Op deze manier voorkomen we onnodige onduidelijkheden en procedures na implementatie van de wetswijziging. Gaarne helderheid op deze open normen in de AMvB.
Tot slot vragen wij de staatssecretaris om te bevestigen dat de btw-vrijstelling voor medische diensten niet alleen zal worden gehandhaafd voor de in artikel 3 van de Wet BIG geregistreerde beroepsbeoefenaren, maar ook voor de in artikel 34 van die wet bedoelde beroepen, waarop het stelsel van opleidingstitelbescherming van toepassing is. Onder laatstbedoelde categorie vallen bijvoorbeeld ergotherapeuten, logopedisten, diëtisten, mondhygiënisten en huidtherapeuten.
Wij kijken met belangstelling uit naar de beantwoording door de staatssecretaris.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik had gehoopt dat de heer Essers hier nog op terug zou komen, dan had ik direct daarop kunnen inhaken, want het is een onderwerp dat hij eerder in zijn betoog heeft aangehaald. Hij heeft zich enthousiast uitgelaten over de verlaging van de btw op podiumkunsten en beeldende kunstvoorwerpen, omdat daardoor de culturele sector gestimuleerd wordt. Hoe staat hij tegenover de constatering dat de heffingskorting op groen beleggen wel wordt gehandhaafd, terwijl de heffingskorting op cultureel en sociaal-ethisch beleggen niet wordt gehandhaafd?
De heer Essers (CDA):
We hebben daar in het voorlopige verslag vragen over gesteld. We hebben het kabinet gevraagd om zeker op het terrein van de culturele beleggingen tot een heroverweging te komen, want ook dat stimuleert natuurlijk het particuliere culturele ondernemerschap. Ik zie aan de beantwoording van het kabinet dat je niet alles kunt hebben. Men heeft een afweging gemaakt en geconcludeerd dat er van deze regeling erg weinig gebruik wordt gemaakt, terwijl de regeling de administratieve complexiteit toch verhoogt. Daar heb ik me bij neergelegd.
De heer Ester (ChristenUnie):
Voorzitter. Ons land staat er financieel en economisch bepaald niet goed voor. Sinds de tweede helft van 2011 bevindt Nederland zich in een recessie. De economische vooruitzichten zijn weinig rooskleurig. Het CBS meldde vorige maand weliswaar dat Nederland uit de recessie zou zijn, maar we hebben echt meer kwartaalpeilingen nodig om deze conclusie te staven. Ten opzichte van vorig jaar is onze economie verder gekrompen. In vergelijking met het eerste kwartaal is de economie wat minder teruggelopen dan voorspeld, hetgeen in belangrijke mate te danken is aan, ironisch genoeg, hogere overheidsuitgaven dan geraamd.
De crisis houdt Nederland in haar greep. De werkloosheid is boven de 6% gekomen. 100.000 jongeren zijn zonder baan en het CPB voorziet meer dan 550.000 werklozen volgend jaar. De dekkingsgraad van pensioenfondsen blijft zorgen baren. De hypotheekschuld in Nederland is zeer hoog, ook internationaal gezien, en nam als percentage van het nationaal inkomen toe van 43 in 1995 tot maar liefst 105 in 2011. Een op de zes woningbezitters heeft een negatieve overwaarde. Dat wil zeggen dat de hypotheekschuld hoger is dan de WOZ-waarde. Het consumentenvertrouwen ontworstelt zich niet aan het dieptepunt. De uitgaven aan zorg en pensioenen zijn de laatste jaren harder gestegen dan voorzien. De zorguitgaven stijgen tussen 2000 en 2015 reëel met 4% per jaar.
Ook de zorgsector ontkomt niet aan bezuinigingen. Zonder maatregelen zullen de zorguitgaven in harde euro's met 15 mld. stijgen in de periode tussen 2011 en 2015, ofwel van 60 mld. naar 75 mld. Ook hier zijn moeilijke keuzes te maken. Het gaat om een sector die iedere Nederlander raakt.
Ook de AOW-uitgaven zullen in de komende jaren gestaag toenemen, gezien de uittreding van de getalsmatig omvangrijke babyboomgeneratie. Zonder corrigerend ingrijpen dreigden wij eerder dit jaar de 3%-norm voor het EMU-saldo niet te halen. De EMU-schuld zou oplopen tot 75% van het bbp in 2014 en zal daarna nog toenemen. Die Europese schuldencrisis – wij spreken er hier veel over – houdt markten en overheden in de klem, ook in Nederland. Via effecten op de economische groei, maar ook als gevolg van garantiestellingen en steunmaatregelen in het kader van het noodfonds. De Algemene Rekenkamer hield ons nog vorige maand op pijnlijke wijze voor dat de risico's voor de overheidsfinanciën in de afgelopen jaren substantieel zijn toegenomen. De overheidsgaranties belopen nu een bedrag van ongeveer 465 mld. ofwel een verdubbeling sinds het uitbreken van de kredietcrisis in 2008.
Wij betalen de rekening voor een te laat en te weinig ingrijpend hervormingsbeleid. Ondanks het feit dat alle seinen op rood stonden, hebben wij nagelaten de arbeidsmarkt, de woningmarkt en de zorg drastisch te hervormen. Ook de OECD houdt ons in de Economic Survey van Nederland die vorige maand werd gepubliceerd een duidelijke spiegel voor. Zonder hervormingen raakt Nederland niet uit de crisis.
Dat was de financieel-economische context van het Begrotingsakkoord 2013 dat wij vandaag en morgen met elkaar in dit huis bespreken, althans, wat de fiscale implicaties betreft. Het behoeft weinig betoog dat dit akkoord op tamelijk unieke wijze tot stand is gekomen. Het stemt mijn fractie tot tevredenheid dat de ChristenUnie hierin een bepalende rol heeft mogen spelen. Het feit dat D66, GroenLinks en de ChristenUnie als oppositiepartijen, later gevolgd door de VVD en het CDA, de handen ineen sloegen om samen een begrotingsakkoord te smeden, illustreert dat als het erop aankomt partijen over hun eigen schaduw heen kunnen springen. Het laat zien dat samenwerking ook in de huidige Nederlandse politieke cultuur mogelijk blijft. Dat geeft hoop voor de toekomst. De vitaliteit van de Nederlandse politieke verhoudingen is niet ten einde. Op deze manier werd ook een Brusselse blamage voorkomen. Er ging een zucht van verlichting door het land en mensen zagen dat politiek weer iets vermocht, dat de politiek weer regie durfde te nemen, dat barre tijden ook partijen bijeenbrengen. Je merkte het ook in je omgeving. Politiek deed er weer toe.
Met het Lenteakkoord 2013 ligt er een klassiek Nederlands compromis op tafel. Mijn fractie kan er in generieke zin mee uit de voeten. Zeker, het akkoord vertoont onvermijdelijke sporen van snelheid, met alle risico's van dien. Niets weerhoudt ons om die risico's ook vandaag en morgen in kaart te brengen. Ook mijn fractie zal daaraan bijdragen. Wij zullen op een aantal pijnlijke punten wijzen, maar wij doen dat vanuit de instelling om Nederland gezamenlijk uit het slop te trekken. Wij moeten het overheidstekort terugdringen. Dat zijn wij aan volgende generaties verplicht.
Het doet ons deugd dat met het akkoord de 3%-norm wordt gehaald, zij het met de hakken over de sloot. Mijn fractie houdt zich verre van cijferfetisjisme maar ziet het toch als een lichtpunt. Er gaat in ieder geval een positief signaal en politieke daadkracht van uit.
De eerste vraag die mijn fractie aan de staatssecretaris wil stellen, is die naar de samenhang der dingen. Het akkoord 2013 haalt veel overhoop, variërend van een btw-verhoging van 2%, de nullijn voor de collectieve sector, het niet laten doorgaan van de werkbonus, aanpassing van alcohol- en tabakaccijnzen tot maatregelen rond vergroening van ons fiscale systeem, om maar een paar voornemens te nemen. Loopt er vanuit monetair en fiscaal perspectief een duidelijke rode lijn door deze maatregelen? Of gaat het om het incrementeel bijeenschrappen van bezuinigingsopties? Mijn fractie is benieuwd naar de visie van de staatssecretaris op dit punt. Ook de Raad van State liet zich, hoewel wat voorzichtig, in deze richting uit.
Het Begrotingsakkoord 2013 laat zijn sporen na. 1,8 mld. minder overheidsuitgaven en 9,1 mld. hogere lasten in 2013. Het EMU-saldo verbetert hierdoor ex ante met bijna 11 mld. in 2013. De koopkrachtverslechtering wordt gelukkig volgend jaar weer goedgemaakt, onder andere door de verlaging van de schijftarieven ter compensatie van de btw-verhoging. Lagere inkomensgroepen worden relatief ontzien. Na 2013 verschuiven de aanpassingen meer in de richting van ombuigingen. Dat lijkt ons de juiste keuze.
De ChristenUnie constateert met grote tevredenheid dat de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking worden teruggedraaid. Voor mijn fractie is dat een wezenlijk punt dat voor ons met elementaire noties van rechtvaardigheid en solidariteit te maken heeft.
De heer Reuten (SP):
De lagere inkomensgroepen worden niet ontzien. Uit doorrekeningen van het Centraal Planbureau blijkt dat de lagere inkomensgroepen stelselmatig meer inleveren dan de hogere inkomensgroepen. Ik zal straks de cijfers geven.
De heer Ester (ChristenUnie):
Goed, daar wachten wij dan op.
Wij stellen ook met tevredenheid vast dat bij milieu en onderwijs sprake is van netto-intensiveringen. Wij juichen de vergroening van ons fiscaal stelsel toe. Dat werd eerlijk gezegd ook wel tijd. Kan de staatssecretaris inzicht geven in de manier waarop de opbrengsten van de vergroeningsmaatregelen worden geraamd? Wordt er ook een verbinding gelegd met de drie fiscale innovatie-instrumenten, te weten de WBSO, de RDA en de Innovatiebox?
Onmiskenbaar is dat macro-economisch gezien, de Nederlander letterlijk en figuurlijk een prijs moet betalen. De gevolgen voor de consumptie van huishoudens zullen merkbaar zijn: een afname van de groei met 0,4 procentpunt per jaar. De btw-verhoging van 19% naar 21%, een van de snelste manieren voor de overheid om haar inkomsten te vermeerderen, is hier vooral debet aan. De btw-verhoging is goed voor een derde van de saldoverbeterende maatregelen in 2013. Ik wil de minister specifiek op dit punt vragen of er in zijn visie ook een maximum btw-percentage is dat de overheid kan heffen, gezien het huidige economische tijdsgewricht. Of acht hij een verdere verhoging in principe voorstelbaar? Wij denken dan zeker ook aan de gevolgen voor het mkb. Mijn fractie is benieuwd naar de visie van de staatssecretaris hieromtrent. Verwacht hij rond de btw-verhoging, die al per 1 oktober a.s. in werking treedt, specifieke uitvoeringsproblemen voor het mkb? Is hij hierover in gesprek met de sector?
Wij kunnen ons goed vinden in het beperken van de fiscale aftrekbaarheid voor nieuwe hypotheken en het verhogen van de AOW-leeftijd. Dat zal geen verbazing wekken. Beide maatregelen zijn kernpunten voor de ChristenUnie. Wij hopen zeer dat het akkoord rond beide kwesties een opmaat is voor het ontwikkelen van een integrale visie op de Nederlandse woningmarkt en de vergrijzing. Wij hebben in dit huis meerdere keren met de staatssecretaris van gedachten gewisseld over de woningmarkt en de noodzaak van een duurzaam stelsel van hypotheekrenteaftrek, een debat dat wij overigens nog niet goed hebben afgerond. De motie-Kuiper is wat dat betreft nog niet verzilverd. In dit licht wil ik de staatssecretaris vragen of hij dit akkoord, inclusief de verlaging van de overdrachtsbelasting, als een bestendige stap ziet. Wij zien overigens met belangstelling de nadere fiscale uitwerking van het nieuwe hypotheekstelsel in het Belastingplan 2013 tegemoet. Het is bepaald jammer dat deze uitwerking nu niet voorligt.
Mevrouw Sent (PvdA):
De heer Ester had het over het belang van herstel van vertrouwen. Wij weten dat het vertrouwen juist vanwege de onzekerheid op de woningmarkt zo laag is. Het is dan ook bijzonder spijtig dat de hypotheekrenteaftrek geen onderdeel is van het fiscale pakket dat voorligt. Wij moeten het momentum gebruiken voor hervorming. Welke hervormingsmaatregelen ziet de heer Ester in het pakket dat voorligt?
De heer Ester (ChristenUnie):
Ik trek het breder dan fiscale aspecten. Ik kijk ook naar het akkoord als zodanig. Er zijn heel belangrijke bewegingen gemaakt op het terrein van de arbeidsmarkt, op het terrein van de woningmarkt en op het terrein van de AOW-leeftijd. Ik zei ook al in het begin dat wij dit steunen. Alleen hadden wij daarvan graag ook de nadere fiscale uitwerking gezien. Die hebben wij op dit moment niet. Vandaar mijn vraag aan de staatssecretaris op dit punt. Dan kunnen wij beoordelen of die slag naar een nieuw hypotheekstelsel duurzaam is, want dat vinden wij, ik denk met mevrouw Sent, heel belangrijk.
Mijn fractie heeft er meermalen op gewezen dat het verhogen van de AOW-leeftijd impliceert dat we werknemers langer vitaal moeten houden. Dat zijn twee communicerende vaten. We betreuren het dan ook dat het vitaliteitspakket wordt versoberd. We begrijpen de bezuinigingsaspecten daarvan, maar het gaat ons in deze fase om de inhoudelijke dimensies daarvan. We bespreken dat vandaag en morgen ook met de minister van Sociale Zaken. Hoe ziet de staatssecretaris de relatie tussen de verhoging van de AOW-leeftijd en de versobering van het vitaliteitspakket? Is hij niet beducht voor mogelijk tegengestelde effecten?
Het belasten van de reiskostenvergoeding, de zogeheten forenzentaks, houdt de gemoederen danig bezig. Partijen lijken zich ook wat te heroriënteren. De naderende verkiezingen zullen daar niet vreemd aan zijn. Mijn fractie beperkt zich in dit stadium tot het adresseren van een spanningsveld. We geven dit mee voor wat het waard is. Ook dit kabinet heeft telkenmale moeten constateren dat zowel de arbeidsmarkt als de woningmarkt op slot zit. Veel mensen zijn dan ook gedwongen om langere woon-werkafstanden te accepteren. Er is vaak geen keuze. Mijn fractie wil de staatssecretaris meegeven om dit dilemma mee te wegen in zijn nadere fiscale uitwerking van de beoogde afschaffing van de reiskostenvergoeding in het Belastingplan 2013. We willen hem ook meegeven om de effecten op de arbeidsparticipatie te laten doorrekenen. Kan hij dat toezeggen?
Misschien is een deel van de oplossing van het dilemma om thuiswerken ruimhartiger fiscaal te faciliteren. In ieder geval willen we de staatssecretaris verzoeken om een goede overgangsregeling te ontwerpen, gezien het ingrijpende karakter van de beoogde afschaffing van de onbelaste reiskostenvergoeding. Kan de staatssecretaris dit verzoek honoreren? De notitie die de staatssecretaris ons separaat deed toekomen, stelt ons niet geheel gerust. Blijkens die notitie zal 15 mei 2012 de datum zijn waarop de overgangsregeling zal aansluiten, bijvoorbeeld wat betreft een ov-abonnement. Is die cesuur niet wat vroeg in de tijd gelegd, juist gezien de nadere uitwerking van de regeling eerst in het Belastingplan 2013?
De tijdelijke crisisheffing, van 30% naar 75%, op hogere inkomens boven de € 150.000 en het extra belasten van excessieve vertrekbonussen hebben de instemming van mijn fractie. Van iedereen mag een bijdrage worden verwacht om de crisis te bestrijden. Dat geldt zeker voor de hoogste inkomens in ons land. De staatssecretaris raamt de belastinginkomsten op 500 mln. Mijn fractie wil graag de onderliggende rekensom zien om het realiteitsgehalte ervan te bepalen. Een vertrekbonus kan overigens velerlei vormen aannemen, waaronder een aandelenbonus of een storting in het pensioenfonds. Ook kan een cashbonus een aantal jaren later, via een sideletter, worden uitgekeerd. Kunnen al deze varianten op vertrekpremies in afdoende mate worden afgedekt? Is potentieel ontwijkgedrag voldoende geblokkeerd? En is de aanduiding "excessief" operationeel genoeg voor de Belastingdienst?
Ik heb een opmerking bij de aanpassing btw-vrijstelling medische diensten. Collega Essers ging daar ook al even op in. Deze aanpassing moet 65 mln. in het laatje brengen. Het BIG-register, de beroepencatalogus in de individuele gezondheidszorg, functioneert daarbij als beoordelingskader. Dit is kennelijk bedoeld om het therapeutische kaf van het koren, de reguliere van de alternatieve behandelingen, te scheiden. Mijn fractie begrijpt de insteek, maar wijst er wel op dat deze scheidslijn niet altijd evident is. Zo heeft de cognitieve gedragstherapie een goede wetenschappelijke reputatie, maar zijn nog niet alle cognitief gedragstherapeuten, van wie er overigens velen in de reguliere gezondheidszorg werken, BIG-geregistreerd. Hierdoor ontstaat een grijs tussengebied. Ik zou de staatssecretaris willen vragen hierop te reflecteren. Wat gaat nu eigenlijk bepalen aan welke kant van de scheidslijn een medische dienst ingedeeld kan worden? Is dat het opleidingsvereiste, de effectiviteit van de therapie of de certificering? Die informatie is niet alleen voor de beroepsgroep van belang maar ook voor patiënten.
In het begrotingsakkoord wordt een veelheid aan maatregelen getroffen, vaak ook rond complexe kwesties. Hoe beoordeelt de staatssecretaris het fiscale uitvoeringstraject? Aan welke maatregelen zitten de grootste implementatierisico's? Aan sommige maatregelen kleeft nogal wat administratieve rompslomp. Dat geldt zeker voor de btw-verhoging per 1 oktober aanstaande. Heeft de staatssecretaris daar een risicoanalyse van gemaakt? Zo ja, wat zijn de belangrijkste bevindingen daarvan? Wij denken daarbij vooral aan het mkb.
Mijn fractie realiseert zich zeer wel dat het Begrotingsakkoord 2013 vooral een bezuinigingsdoelstelling heeft. Zij begrijpt en deelt deze inzet. Een land heeft nu eenmaal een begroting nodig. Die eis stelt Europa ook. Wij hebben een aantal vragen gesteld, waarvan sommige van fundamentele aard. Wij beseffen ook dat twee belangrijke maatregelen, te weten het belasten van de woon-werkvergoeding en de hypotheekrenteaftrek, in het Belastingplan 2013 nader zullen worden geoperationaliseerd. Mijn fractie ziet uit naar de beantwoording van deze vragen door de staatssecretaris en zal dan de balans opmaken.
De heer Reuten (SP):
Voorzitter. Het Begrotingsakkoord 2013 met de aanvankelijke naam "Kunduzakkoord" is een wankel akkoord. De ondertekenaars ervan zagen dit vrij spoedig in en doopten het voorzichtig "Lenteakkoord". En inderdaad, tegen het eind van de lente begonnen de ondertekenaars er op substantiële onderdelen afstand van te nemen. In het akkoord worden de collectieve uitgaven voor 2013 met 1,8 mld. verlaagd. De inkomsten worden verhoogd met 9 mld. Bij een groei van 0,75% in 2013 wordt de overheid zo weer wat kleiner. Maar samen is het toch niet precies een VVD-ding. Net zoals in de periode-Zalm dreigt nu ook de periode-Rutte/Weekers te eindigen met een hogere belastingdruk dan waarmee hij begon. Doch bij Zalm nam de groei tenminste toe. Maar ik kan het ook positief stellen: de VVD is kennelijk compromisbereid. Van die 9 mld. bespreken wij vandaag en morgen ruim 5 mld.
Laat ik dan meteen maar beginnen met een vervelend dingetje. Dan hebben wij dat gehad. Volgens het lenteplan hadden wij vandaag ook de forenzenbelasting van 1,5 mld. moeten behandelen, maar die ligt bij nader inzien van sommigen toch niet zo lekker. Ik ken deze staatssecretaris als helder en oprecht. Daarom is het doorgaans prettig met hem discussiëren, ook bij grote meningsverschillen, maar op dit punt aarzel ik. De forenzenbelasting zou wetstechnisch gecompliceerd zijn en daarom zijn opgeschoven tot na de verkiezingen, maar hiermee wordt de ambtenaren geen recht gedaan. Het ministerie van Financiën heeft uitstekende ambtenaren. Als het moet, kunnen zij deze belasting in vier dagen in elkaar steken.
Ik bespreek vier hoofdpunten: de kleinere overheid, de verschuiving van directe naar indirecte belastingen, het achterwege blijven van de inflatiecorrectie en de inkomstenbelasting, en ten slotte het koopkrachteffect van de maatregelen.
De kleinere overheid. Nu dit kabinet met gewisselde steun in de demissionaire verlenging opereert en zijn einde nadert, plaats ik zijn begrotingspolitiek eerst terugblikkend in breed economisch-conjunctureel perspectief. Over de gewenste omvang van de overheid, kunnen partijen politiek-ideologisch van mening verschillen. Politiek-ideologisch begrijp ik dat een rechts kabinet, zoals het kabinet-Rutte, trachtte de relatieve omvang van de overheid te verkleinen, maar economisch-conjunctureel gezien kwam dit kabinet aan het bewind op het meest ongewenste moment sinds 1945. De overheid verkleinen in een periode van recessie en stagnatie versterkt de neerwaartse beweging. In 2008 had Nederland een relatief sterke uitgangspositie. Nu staat Nederland er qua economische groei slechter voor dan het eurogemiddelde en ruim slechter dan de ons omringende eurolanden. Duitsland, Frankrijk en België doen het ook beter qua werkgelegenheidsgroei. Een en ander blijkt uit de European Economic Forecast van afgelopen mei. Qua bbp-groei doen die landen het volgens de realisaties en voorspellingen van 2011 tot en met 2013 gemiddeld viermaal beter dan Nederland en qua werkgelegenheidsgroei zelfs zevenmaal beter.
Terwijl de ons omringende landen een hoogstens matigende politiek voerden, zette het staartje van Balkenende IV en vervolgens het kabinet-Rutte de economie in een ideologisch geïnspireerde neerwaartse klem. Bij het aantreden van Rutte voorspelde het CPB dat de in het regeer- en gedoogakkoord voorgenomen economische politiek van 2011 tot 2015 jaarlijks 0,4% aan groei en werkgelegenheid zou kosten. Dat is samen dus 2%. Met het Lenteakkoord komt daar volgens het CPB nog eens 0,3% per jaar bij. Bij ongewijzigd beleid tot 2017 is het negatieve saldo op de groei zo 3,5% met een navenant effect op de werkgelegenheid. Hoe beoordeelt de staatssecretaris de situatie dat Nederland het aanzienlijk slechter doet dan de ons omringende landen?
De heer Van Boxtel (D66):
De staatssecretaris zal namens het kabinet antwoorden, daar ga ik verder niet over. Is de heer Reuten het met mij eens dat een van de redenen dat wij achterblijven in groei gelegen is in het feit dat we noodzakelijke hervormingen jarenlang voor ons uit geschoven hebben? Kan hij in dat licht verklaren waarom de SP op essentiële onderwerpen die hervormingen niet ter hand wil nemen? Volgens het laatste SP-congres mag er tussen nu en tien jaar wat betreft langer werken één jaar bij; een lichte opening naar coalitieonderhandelingen. We moeten echter reëel zijn: Nederland staat er nog steeds veel beter voor dan andere landen. We doen het alleen slechter qua vernieuwing en groei.
De heer Reuten (SP):
Het is allemaal een kwestie van timing. Ik zeg niet dat je de AOW-leeftijd nooit moet verhogen. Het is echter niet verstandig om dat te doen als er enorme werkloosheid heerst onder mensen tussen de 55 en 65 jaar, of bij een jeugdwerkloosheid van 12%. Door de leeftijdsgrens nu op te schuiven – ik zeg niet dat we het nooit moeten doen – creëer je een verloren generatie. Hoe langer de jonge mensen niet aan het werk komen, hoe lastiger het wordt. Dat weet de heer Van Boxtel net zo goed als ik. Op dit moment is het onverstandig. Dat geldt ook voor een aantal andere maatregelen. Misschien moeten die wel ooit genomen worden, maar niet in een recessieperiode.
De heer Bröcker (VVD):
Ik had me eerlijk gezegd voorbereid op een debat over de belastingmaatregelen. Ik heb me ingehouden met het citeren van allerlei economen en bij een volgende discussie zal ik me beter voorbereiden. De heer Reuten sprak over de jeugdwerkloosheid. Waar staat de SP zelf als het over de flexibilisering van de arbeidsmarkt gaat, of over de AOW-problematiek, of over het dynamiseren van de arbeidsmarkt? We hebben allemaal op onze partijcongressen de G500 gezien die daar heldere boodschappen over heeft afgegeven. Nogmaals: waar staat de SP? Ik vraag dit op het gevaar af dat wij hier al een voorschot nemen op de algemene politieke en financiële beschouwingen.
De heer Reuten (SP):
Ik plaats het in het perspectief van de voorliggende maatregelen. Daar kom ik straks op. Ik zeg niet dat er niets moet veranderen in de arbeidsvoorwaarden, maar de meningen zijn verdeeld over de effectiviteit van de maatregelen, niet alleen onder werknemers, maar ook onder werkgevers.
Ook mijn partij is bereid tot hervormingen op allerlei terreinen, maar het gaat nu om de timing. Dat punt breng ik op dit moment naar voren. Over een kleinere overheid verschillen wij van mening. Neem die maatregel niet in een recessieperiode, maar doe dat in een hoogconjunctuur.
Alleen al van 2010 tot 2013 komen er zo 145.000 werklozen bij: de uitgestotenen, de overbodigen, die van de WW in de bijstand zakken. De hypotheekrente valt dan niet meer af te trekken. Het treft ook de kinderen van die werklozen. "Mijn vader en moeder zijn ontslagen; wat is er mis met ons?" Voor deze kant van de economische politiek sluiten velen het liefst de ogen. Het kabinet erkent dat door het beleid de werkgelegenheid daalt, maar stelt dat het op lange termijn goed komt. Hoe lang is echter "lang"? In de nota naar aanleiding van het verslag meldt het kabinet dat het CPB zou stellen dat het Begrotingsakkoord 2013 een opwaarts effect op de structurele werkgelegenheid van 0,4% heeft. Zo is het echter niet precies. De zinsnede is juist geciteerd, doch zonder de context. Dat is niet fair. De context is die van het zogenoemde houdbaarheidstekort. Het kabinet weet dat dit gebonden is aan zeer specifieke veronderstellingen. Kan de staatssecretaris aangeven op welk kalenderjaar de modelmatige toename van 0,4% geprojecteerd is? Gaat het om 2060? Dan zijn de meeste van de huidige werklozen dood, dus kan er weinig troost ontleend worden aan die 0,4%.
Nu de staatssecretaris van Financiën hier toch is, neem ik de gelegenheid te baat, hem te vragen naar één specifieke veronderstelling van de houdbaarheidsanalyse. Marcel van Dam heeft de veronderstellingen ervan gefileerd. Eén boude veronderstelling is het verlagen van de belasting door een andere belastingschijfaanpassing van de inkomstenbelasting. Erkent de staatssecretaris dat het CPB hiermee afwijkt van de huidige belastingsystematiek en zo een exogene belastingverlaging incalculeert? Dat heeft uiteraard effect op de uitkomsten van de houdbaarheidsanalyse.
Mevrouw Sent (PvdA):
Wat is het effect van de manier waarop wij het pensioensysteem hebben georganiseerd op de verschillende houdbaarheidsanalyses?
De heer Reuten (SP):
Het pensioensysteem heeft daar inderdaad ook effect op. De houdbaarheidsanalyse is een heel specifiek model en kader. Ik heb mij laten vertellen door de onderdirecteur van het CPB, de heer van Ewijk, dat als je diezelfde analyse toepast op Italië, dat land een veel lager houdbaarheidstekort heeft dan Nederland. Dat is interessant. Ik wil benadrukken dat de houdbaarheidsanalyse heel ideële projecties betreft. Wij moeten ons beleid daar vooral niet te snel op afstemmen. Ik hoor graag van de staatssecretaris of hij zich hierin kan inleven; hij hoeft niet zozeer te zeggen dat hij het ermee eens is.
Ik kom terug op de kleinere overheid. Een argument dat veel wordt gebruikt, is dat wij de volgende generatie niet met schulden kunnen opzadelen. De staatssecretaris heeft dit argument aan de overzijde in de Tweede Kamer ook gebruikt. Uit CBS-cijfers blijkt dat de overheid weliswaar schulden heeft, maar daar tegenover staan veel en veel grotere bezittingen. Eind 2010 was het positieve vermogen van de overheid 384 mld., oftewel 65% van het bbp. Wie de activa van de overheid laat verloederen, treft de volgende generatie pas echt. In 1950 had Nederland een overheidsschuld van 140% van het bbp. Dat was bij aanvang van de gouden jaren van economische groei. Ik zeg het er maar even bij, aanhakend bij de discussie tussen de staatssecretaris en de PvdA-fractie in de nota. Senator Sent refereerde er zojuist ook aan. Schuld is gering relevant. Relevant is de verhouding tot het potentieel van de activa die wij al dan niet opbouwen.
De heer Bröcker (VVD):
Aan het begin van mijn lidmaatschap van deze Kamer ben ik een keer bij de Algemene Rekenkamer op bezoek geweest. De balans van Nederland kwam toen aan de orde.
De heer Reuten (SP):
Precies! Aan die bijeenkomst refereer ik ook.
De heer Bröcker (VVD):
Mijnheer Reuten, kunt u dan aangeven waar het bedrag van 384 mld. aan overheidsbezittingen op gebaseerd is? Ik ben nog meer geïnteresseerd om, zeker van de SP, te horen hoe die activa worden gewaardeerd. Betreft het marktprijzen of beursgangen; hoe is die waardering tot stand gekomen?
De heer Reuten (SP):
De specifieke verwijzingen staan in mijn spreektekst. In dit geval verwijs ik naar tabel EX 1.4 van de Nationale rekeningen 2010 van het CBS. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat de schuld-bezitverhouding van de overheid 54% is, tegen 65% bij bedrijven. De schuldverhouding van bedrijven is dus veel groter dan die van de overheid. Daarmee wil ik niet zeggen dat wij maar schulden moeten maken. Ik wil het daarmee alleen relativeren. Zoals ik net al zei, gaat het om de verhouding tussen het potentieel van de activa en de schulden. Elke ondernemer weet dat.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ik vraag hier even op door. Ik was ook op de genoemde bijeenkomst en ik herinner mij dat daar ook heel duidelijk het volgende werd gezegd. Je kunt de Staat niet met een onderneming vergelijken, temeer daar een heel groot deel van de activa van de Staat vastzit in gebouwen, gronden, dijken en sluizen; allerlei dingen die je niet kunt waarderen. Volgens mij is het probleem van de schuldenpositie juist dat wij wel rente over alle schulden betalen, terwijl wij geen rente ontvangen over alle activa die bijvoorbeeld vastzitten in gebouwen. Het is dus meer dan een simpele optelsom van activa en passiva.
De heer Reuten (SP):
Ik stel niet voor om die activa, onze wegen, op de markt te verkopen. Het is echter wel belangrijk voor een land om die activa op te bouwen. Als je spoorwegnet niet goed is, hebben bedrijven en burgers daar last van. Je kunt het dus niet wegvlakken door te zeggen: ja, er is geen markt voor spoorweglijnen. Die zal er ook niet zijn, maar je moet je spoorweglijnen wel in stand houden. Als je dat niet ongeveer samen met de economische groei laat oplopen, laat je je bezit verloederen.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Daar ben ik het helemaal mee eens, maar dat is volgens mij iets heel anders dan het wegstrepen tegen de schuldenpositie.
De heer Reuten (SP):
Ik streep het ook niet weg; ik streep het helemaal niet weg. Ik zeg alleen dat je naar de verhouding moet kijken. Dat is precies wat ik benadruk. In mijn spreektekst staat ook nog een grafiekje daarover.
De heer Van Boxtel (D66):
Het wordt zo een mooi rijtje interrupties. Mijnheer Reuten, is de afdronk van uw betoog dat de Nederlandse Staat wat u betreft nog best wat meer schuld mag maken?
De heer Reuten (SP):
Op dit moment wel ja, maar ik zal er zo nog iets meer over zeggen. Laat ik eerst even doorgaan met mijn betoog.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik vind het voor de Handelingen wel een prettige constatering als u gewoon zegt: ja!
De heer Reuten (SP):
Nee, dat is niet zo.
De heer Van Boxtel (D66):
Dat is niet zo?
De heer Reuten (SP):
Ik zeg: in een recessie is het onverstandig om de bestedingen in te laten zakken. Dan raak je namelijk in een neerwaartse spiraal.
De heer Van Boxtel (D66):
Oké, maar dan komt u mij toch tegemoet. Dan staat vast dat u vindt dat wij in een recessie meer schulden moeten maken, terwijl onze hele omgeving zegt, alle toezichthouders zeggen: u moet uw huishoudboekje op orde brengen.
De heer Reuten (SP):
Nee, nee, in onze omgeving is er gelukkig een omslag gaande. Het IMF zegt dat helemaal niet meer. Ook op de laatste bijeenkomst van regeringsleiders, tien dagen geleden, werd gezegd dat de economie nu gestimuleerd moet worden. Er moeten groeimaatregelen komen.
De heer Van Boxtel (D66):
Heel kort, want anders blijft er iets vreemds hangen. De heer Reuten refereert aan de bijeenkomst van de Europese leiders van tien dagen geleden. Toen is niet gezegd: we moeten maar ophouden met het saneren van de schuld en we gaan nu alleen praten over groei. Toen is iets anders gebeurd. Er is gezegd dat we vasthouden aan de normen van het EMU. Vervolgens is op initiatief van Frankrijk gezegd: laten we ook gaan praten over maatregelen die eventueel groei kunnen stimuleren. Dat voorstel is door andere landen omarmd. Dat vind ik prima. De heer Reuten suggereert echter het tegenovergestelde: men is nu allemaal over groei aan het praten en schuld laten we maar even zitten.
De heer Reuten (SP):
Nee, de idee op die top was om het samen te doen.
De heer Van Strien (PVV):
Ik constateer dat de SP de liberaal Keynes aanhaalt en dat die door D66 verworpen wordt. Dat vind ik een interessante constatering voor deze avond.
De heer Reuten (SP):
Keynesiaans is overigens iets anders dan neokeynesiaans. Ik ben een groot aanhanger van Keynes. Hij was een groot voorstander van het kapitalisme en ik ben dat niet. Toch was het een bijzonder verstandige man.
Zoals we weten, heeft Nederland ook geen financieringstekort, doch een gigantisch jaarlijks financieringsoverschot van 7% bbp. Dat is thans 42 mld. Volgens de authentieke neokeynesiaanse positie uit de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw – dat is wat anders dan die van Keynes – zou de overheid in een recessie de overheidsbestedingen moeten opvoeren tot het punt waarop de betalingsbalans in evenwicht is.
Ik bepleit geen voortdurende overheidstekorten, integendeel. Dat heb ik net al in de interruptie gezegd. Weinig schuld is beter dan veel schuld. Ik ben voorstander van een trendmatig structurele begrotingspolitiek, doch meer in de variant van haar grondlegger Zijlstra dan in de variant van Zalm. Zalm stelde een ondergrens: als we in een echte recessie terechtkomen, bij 2% of 3% overheidstekort, dan stappen we af van deze politiek. Dat is economisch onverstandig. Immers, juist dan hebben we deze compenserende trendmatige politiek het hardst nodig. Eens ben ik het met Zijlstra én Zalm dat we in een hoogconjunctuur de overheidsschuldpositie moeten afbouwen.
Op het punt van de kleinere overheid heb ik twee vragen voor de staatssecretaris. Voor zover de regels van het SGP mij bekend zijn, had het kabinet op grond van de hernieuwde recessie in 2011 en 2012 van vier kwartalen achter elkaar, dispensatie voor de 3%-norm kunnen krijgen. Is dit correct? Zo nee, op grond van welke tekst niet? En zo ja, waarom heeft het kabinet deze dispensatie niet gevraagd?
Dan kom ik bij mijn tweede hoofdpunt, de verschuiving van directe naar indirecte belastingen. Het gaat binnen de belastingverhoging van 6 mld. om een verschuiving van 4 mld. De staatssecretaris is in zijn element, want hij is een groot voorstander van die verschuiving. Dat geldt overigens niet voor zijn achterban, zo peilde Maurice de Hond afgelopen zondag. We bespraken de kwestie al eerder bij het Belastingplan 2012 en mede naar aanleiding van de fiscale agenda uit 2011. Toen waren het plannen, nu volgt op de valreep de implementatie, of een deel daarvan. Opmerkelijk is dat de staatssecretaris op dit punt de fracties van GroenLinks en de ChristenUnie aan zijn zijde lijkt te hebben.
Een hoofdbestanddeel van de directe belasting is de inkomstenbelasting, waaronder de loonbelasting. Opmerkelijk is dat deze door de staatssecretaris, maar ook door de Europese Commissie, "belasting op arbeid" wordt genoemd. Een belasting op arbeid zou echter een belasting per kop zijn, of wellicht een belasting per arbeidsuur. Alleen als de lonen gelijk zouden zijn, komt dit op hetzelfde neer.
Dan de indirecte belasting. In dit wetsvoorstel zit een pakket van 0,9 mld. aan zogeheten "vergroening", waarvoor hulde. Hierbij gaat het voor ongeveer een derde om belasting op consumptie. Wij mogen hopen dat de overige, voornamelijk producentenbelastingen deels leiden tot substitutie, maar dan ook tot minder overheidsinkomsten.
Voorts hebben wij in hoofdzaak een btw-verhoging van 4 mld. Deze vormt 75% van het totaal van dit wetsvoorstel in 2013 en bijna 50% van het totale fiscale pakket van het begrotingsakkoord voor 2013. Het is ook een bedoelde structurele component. Ik plaats daar de volgende opmerkingen bij.
Deze verschuiving binnen het totaal aan belastingheffing doet afbreuk aan de heffing naar draagkracht, die een fundament van de Nederlandse belastingheffing is. Erkent de staatssecretaris dat het draagkrachtbeginsel een fundament van de Nederlandse belastingheffing is? Zo ja, erkent hij ook dat dit fundament in dit wetsvoorstel ondermijnd wordt? Van de woordvoerders van de fracties van het CDA, GroenLinks en de ChristenUnie hoor ik graag in hoeverre zij deze verschuiving zien als een aantasting van het draagkrachtbeginsel. Overigens erken ik op voorhand dat een begrotingsakkoord compromiselementen bevat.
De heer Essers (CDA):
De heer Reuten daagt mij uit. Ik dien hem meteen van repliek. Het draagkrachtbeginsel houdt in dat wij belasting behoren te heffen op basis van draagkracht. De vraag is dan wat "draagkracht" is. Ik zie draagkracht als de capaciteit om belasting te kunnen betalen. De vraag is vervolgens hoe men draagkracht kan meten. In mijn visie zijn er drie factoren die de draagkracht bepalen: inkomen, vermogen en consumptie. Inkomen wordt bepaald aan de hand van box 1 en box 2 van de inkomstenbelasting. Vermogen wordt bepaald aan de hand van box 3. Bestedingen, die wel degelijk ook een element van draagkracht vormen, worden bepaald door de btw. Ik stel derhalve een tegenvraag aan de heer Reuten: wat verstaat hij eigenlijk onder het draagkrachtbeginsel?
De heer Reuten (SP):
Ik zie niet hoe consumptie een element van draagkracht is. Ik ben het met de heer Essers eens dat inkomen en vermogen beide een element van draagkracht zijn, maar consumptie is iets wat men doet uit dat inkomen of uit dat vermogen. Consumptie is geenszins een inkomensbron. Het is een energiebron voor je lichaam, maar dat gaat de belastingwetten te buiten.
De heer Essers (CDA):
Inkomen dat je niet uitgeeft, leidt tot grote armoede; dat zal de heer Reuten niet ontkennen. Het feit dat men het inkomen besteedt aan relatief luxe goederen – in de btw kennen wij ook het hoge en lage tarief – is een teken van welvaart.
De heer Reuten (SP):
Wij hebben een algemeen tarief en een verlaagd tarief. Het gaat erom dat wij een vlaktaks in twee lagen hebben, namelijk het hoge en het lage tarief. Daarnaast kennen wij het veel meer gedifferentieerde inkomstenbelastingentarief. Naarmate men die meer verschuift naar de btw, wordt de belasting vlakker.
De heer Essers (CDA):
Dat is een andere discussie. De vraag is of het draagkrachtbeginsel wordt aangetast.
De heer Reuten (SP):
Als ik de bestedingen uit vermogen even buiten beschouwing laat, dan stel ik vast men bestedingen doet uit het inkomen en niet anders. Als inkomen dus scheef verdeeld is, dan vlakt men dat iets af in een progressieve belasting. En naarmate je meer btw heft, neemt de progressiviteit af.
De heer Essers (CDA):
De grootste fiscalist van de vorige eeuw was professor Hofstra. Hij was ook lid van de PvdA, hij was een socialist.
De heer Reuten (SP):
Ik ben van een andere partij.
De heer Essers (CDA):
Dat is zo, maar die partij was er toen nog niet. Misschien zou hij nu wel lid zijn geweest van de partij van de heer Reuten. Professor Hofstra heeft al in 1939 een artikel geschreven met als titel Het einde van de draagkrachttheorie. Hiermee heeft hij aangegeven dat belasting veel meer is dan alleen maar het heffen naar rato van het inkomen. Belasting heeft niet alleen een budgettaire functie, maar ook een instrumentele functie, of wij dit nu leuk vinden of niet. Dat geldt ook voor het Lenteakkoord. Wij gebruiken belasting ook om de in het slop verkerende economie er weer uit te halen. Dat heeft niet altijd iets met draagkracht te maken, maar wel met de instrumentele functie van belastingheffing.
De heer Reuten (SP):
Ik beloof senator Essers dat ik het artikel uit 1939 ga lezen en hem per e-mail zal laten weten wat ik ervan vind. Ik heb het nu niet paraat.
De heer Essers (CDA):
Ik kijk ernaar uit.
De heer Reuten (SP):
Ik vervolg met mijn tweede opmerking.
In reactie op de vraag van de PvdA-fractie om onderbouwing van het standpunt van het kabinet dat verhoging van het algemene btw-tarief ongeveer proportioneel zou uitwerken op alle inkomensgroepen, komt de staatssecretaris in de nota met nogal nietszeggende cijfers. Voor alle inkomensdecielen bedraagt de betaalde btw 6,2% tot 7,1% van de bestedingen, zegt de staatssecretaris. Maar het gaat uiteraard om de inkomens en die zijn niet proportioneel aan de bestedingen. De verschuiving naar btw gaat ten koste van de lagere inkomensdecielen, enerzijds omdat het een vlaktaks is – dat tonen de cijfers aan – en anderzijds omdat de btw niet drukt op de besparingen. De lagere inkomens kunnen minder overhouden van hun inkomen. Ik vraag de staatssecretaris om met een echte onderbouwing te komen, zo die er is.
Ik kom bij mijn derde hoofdpunt. Het Lenteakkoord boekt een permanente belastingverhoging van 1,2 mld. door het achterwege laten van de inflatiecorrectie in de inkomstenbelasting 2013. Wat hier gebeurt, is misleiding van de burger. Weinig mensen zullen doorhebben dat het hier om een permanente belastingverhoging gaat. Mijn fractie is altijd voorstander van het open vizier. Het kabinet en de coalitie zouden rechtdoorzee zijn geweest als die 1,2 mld. gevat zou zijn in een navenante verhoging van de inkomstenbelastingtarieven. Ik hoor graag het commentaar van de staatssecretaris en misschien ook straks nog van de coalitiewoordvoerders.
Mijn vierde en laatste hoofdpunt betreft het effect van het akkoord op de koopkracht. Het zou normaal zijn dat arbeidproductiviteitsstijging vertaald wordt in navenante koopkrachtstijging. Dat is al jaren niet het geval, maar gezien de omstandigheden is dit te billijken. De vraag is echter hoe de klappen verdeeld worden. Het is bekend dat in het regeer- en gedoogakkoord-Rutte de lage inkomens de prijs van de crisis moesten betalen en dat de hoge inkomens gespaard bleven. Ik besprak dit bij de algemene financiële beschouwingen 2010 en de minister van Financiën erkende dat toen ook. Uit de CPB-doorrekening van juni blijkt dat door het Lenteakkoord de lagere inkomens nu eveneens stelselmatig meer inleveren dan de hogere inkomens. Dit feit is minimaal in de pers verschenen. Wat eerder wel in de pers is gekomen, zijn de ideeën bij de aankondiging van het akkoord. De CPB-cijfers laten heel duidelijk zien dat de verhoudingen zo liggen. Dat geldt zowel voor 2013 als voor de periode 2013 tot 2017. Het sterkst zien we dit bij de tweeverdieners, waar de groep met een huishoudinkomen tot € 33.000 in de jaren 2013–2017 bijna 4% inlevert maar de inkomens boven € 66.000 niets inleveren of zelfs op een plusje uitkomen. Dat is de omgekeerde wereld. De zwakste schouders dragen de lasten van het akkoord. Voor senator Ester zeg ik er nog even bij: voor alleenverdieners geldt dat zij er in die jaren 3,75% op achteruitgaan, terwijl de hoogste groep, degenen boven de € 66.000, er slechts 1,25% op achteruitgaat. Het is stelselmatig het geval dat de lagere inkomens meer koopkracht moeten inleveren dan de hogere inkomens.
De uitzonderingen liggen bij de AOW'ers. Als groep leveren ze enerzijds bovengemiddeld in, doch hier worden de AOW'ers met een bruto inkomen tot € 18.800 wat gespaard.
De cijfers van alle categorieën staan op bladzijde 8 van mijn spreektekst en zijn gekopieerd van bladzijde 37 van genoemd CPB-document inzake de juniraming. Hoe beschouwt de staatssecretaris deze effecten van het akkoord? Hij is er uiteraard niet alleen verantwoordelijk voor maar de effecten hadden, naar ik aanneem, wel zijn instemming.
Hiermee sluit ik af. Ik wens de staatssecretaris en de ambtenaren succes bij de voorbereiding van de beantwoording, waar ik naar uitzie.
De heer Van Boxtel (D66):
Voorzitter. Nood breekt wet ... en nood schept verzamelwet, zou ik er aan toe kunnen voegen. Ik deel overigens wel de opmerking van anderen dat we op moeten passen om dat instrument almaar in te zetten, want zelfs een ingevoerde leek, zoals ik mijzelf beschouw op dit terrein, heeft toch moeite om het allemaal bij elkaar te harken en dan nog te overzien waar het allemaal over gaat in deze wet.
Morgen besluiten wij over de fiscale maatregelen die voortvloeien uit het begrotingsakkoord. Mijn fractie wil de staatssecretaris en zijn ambtenaren een compliment maken voor de grote voortvarendheid waarmee het begrotingsakkoord is omgezet in wetgeving. Het wetsvoorstel waarover wij spreken beslaat niet het gehele akkoord, maar met het verhogen van de btw, het structureel verlagen van de overdrachtsbelasting, het fiscaal vergroeningspakket en enkele overige maatregelen, zoals de btw-verlaging cultuur, het dichten van het Bosalgat en de accijnsverhoging (18 maatregelen in totaal) is een flinke stap gezet.
Het Begrotingsakkoord 2013 was, zo meent mijn fractie, van cruciaal belang om de burger en de markt moed te geven. Het signaal is dat in Nederland de politiek in moeilijke tijden tot elkaar komt. De heer Ester zei dat ook al. Voor de werking van de financiële markten is het essentieel dat het huishoudboekje in ons land zorgvuldig wordt beheerd. Laten wij het begrotingstekort oplopen, dan zal de rente almaar stijgen. Over de wenselijkheid van dit mechanisme kunnen wij van mening verschillen, maar feit is dat wij nu al evenveel aan veiligheid uitgeven als aan rente, namelijk zo'n 10 mld. Feit is dat wij ons al sinds 2009 in de buitensporigtekortprocedure bevinden. Feit is dat wij met Europa hebben afgesproken om het begrotingstekort terug te dringen tot 3%. Die afspraken zijn wij nagekomen, zo blijkt uit de juniraming van het CPB: 2,9%. Het is net aan, maar het doel is gehaald. De triple-A-rating is behouden en overheid en ondernemers financieren tegen een historisch lage rente.
Mijn fractie hecht er aan te benadrukken dat dit akkoord voortkomt uit een bijzonder parlementair proces. Het is uniek omdat er in zo'n korte tijd een samenwerking is gezocht en gevonden onder immense tijdsdruk. Op 5 maart checkten de PVV, het CDA en de VVD in op het Catshuis en zeven weken later checkte de PVV voortijdig uit. En vijf dagen later was er een hoofdlijnenakkoord tussen GroenLinks, ChristenUnie, VVD, CDA en D66. De complimenten gaan wat mij betreft dan ook naar de collega's aan de overkant in de Tweede Kamer en naar de minister en staatssecretaris van Financiën die dat hele proces zorgvuldig hebben begeleid.
De heer Reuten (SP):
Iedereen maakt zijn eigen afwegingen en dat respecteer ik. Die 2,9% is inderdaad prachtig, maar het CPB laat in diezelfde raming zien dat de werkgelegenheid vermindert en dat de groei vermindert. Dat is toch anders dan in de ons omringende landen.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik ben het met u eens. Ik neem daar ook geen afstand van. Dat zijn gewoon de feiten. Mevrouw Sent wees er ook al op in haar bijdrage. Maar ik zou toch op z'n Frans willen zeggen "reculer pour mieux sauter". Wij nemen een aantal maatregelen die misschien niet even prettig zijn en in de economiebeleving op de korte termijn een paar extra verzwaringen met zich brengen, maar het gaat mijn fractie, mijn partij al jaren om het nemen van de structurele hervormingsmaatregelen die nodig zijn en de eerste aanzetten daartoe staan in dit begrotingsakkoord.
Mevrouw Sent (PvdA):
Je zou het bijna vergeten: we spreken vanavond niet over het Begrotingsakkoord 2013 maar over de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013. In dat kader vraag ik de heer Van Boxtel of hij het niet spijtig vindt dat er zo weinig hervormingen in dit fiscale pakket zitten en dat met name de hypotheekrenteaftrekhervorming daar geen onderdeel van uitmaakt.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik snap dat er nu meteen bij de inleiding allemaal vragen komen, maar ik kom hier aan toe in mijn betoog. Ik kom hier echt op terug.
De heer Reuten (SP):
Met alle respect ...
De heer Van Boxtel (D66):
Dan moet je oppassen, als iemand dat zegt.
De heer Reuten (SP):
Ja, ja, dat klopt. We maken deze keuze, maar ik wil u toch vragen waarom de keuze is gemaakt, of althans geïmpliceerd is dat de lagere inkomens stelselmatig meer moeten inleveren dan de hogere inkomens. Dat is toch geen economische noodzaak?
De heer Van Boxtel (D66):
Als ik goed kijk naar de uitwerkingen van het Lenteakkoord – en ik kijk naar de kolom die wij allemaal hebben gezien – dan zie ik dat iedereen ongeveer 0,75% inlevert en dat mensen met alleen AOW en tweeverdieners op het laagste inkomensniveau er een plus bij hebben. Verder levert iedereen gelijkmatig in. Ik weet dat het een hard gevecht was aan de overkant met de onderhandelaars van het Lenteakkoord, maar er is voor geknokt om het zo veel mogelijk in balans te houden.
De heer Reuten (SP):
Ja, maar de cijfers van het CPB wijzen anders uit. U kunt ze lezen in mijn tekst.
De heer Van Boxtel (D66):
Ja, maar ik heb goed naar u geluisterd ...
De heer Reuten (SP):
U noemde zo-even de totalen, maar ik heb het over drie categorieën: lage inkomens, middeninkomens en hoge inkomens. Dat zijn de inkomens boven € 66.000. Dan zie je dat de lage inkomens stelselmatig meer inleveren dan de hoge. Ik ken de discussie en ik weet ook dat de heer Blok zei dat een beetje politicus weet wat er ongeveer uit de berekeningen van het CPB komt. Als hij daar gelijk in had, wisten uw tegenvoeters aan de overkant ook wat eruit zou komen. Ja, daar komt dit uit. De hoge inkomens worden gespaard.
De heer Van Boxtel (D66):
Mijnheer Reuten, u hebt uw punt gemaakt. Ik ga net als u eerst luisteren naar de uitleg van de staatssecretaris. Ik wil precies horen wat er allemaal over gezegd wordt, maar ik heb mij op dit moment gewoon te beperken tot dit wetgevingsdebat. Ik wacht de reactie van het kabinet af.
De heer Nagel (50PLUS):
Ik hoor de heer Van Boxtel zeggen dat de AOW'ers er een plus bij hebben.
De heer Van Boxtel (D66):
Nee, ik heb gezegd dat mensen met alleen AOW op nul zijn gehouden.
De heer Nagel (50PLUS):
Die worden op nul gehouden.
De heer Van Boxtel (D66):
Ja, dat hebt u in het staatje kunnen zien. Ik kan het er zo bijpakken.
De heer Nagel (50PLUS):
Die krijgen er dus niets bij.
De heer Van Boxtel (D66):
Nee, maar de rest levert in.
De heer Nagel (50PLUS):
Maar voor die mensen met alleen AOW gaat het eigen risico omhoog en gaat de btw omhoog.
De heer Van Boxtel (D66):
Ja, maar die krijgen ook een hogere zorgtoeslag.
De heer Nagel (50PLUS):
Per saldo gaan die er behoorlijk op achteruit. U zou eens met die mensen moeten gaan praten. Het is absoluut niet waar. Als je kijkt vanaf 1980 zijn de mensen met AOW sterk achtergebleven bij de loonstijgingen en er in koopkracht hard op achteruitgegaan. Het is de hardst getroffen groep, gelooft u mij.
De heer Van Boxtel (D66):
Mijnheer Nagel, ik wil daarover graag met u in debat en ik begrijp dat u vanuit uw partij daarop het vergrootglas legt. Nu doet u voorkomen alsof ik nooit iemand anders zou spreken. Ik spreek mensen met alleen AOW, ik spreek mensen met een uitkering, ik spreek mensen met een minimumloon. Het zal u niet verbazen, gelet op mijn andere hoedanigheid, dat ik met twee benen in deze samenleving sta. Ja, het is waar: sommige mensen worden hard geraakt, dat zal ik niet bestrijden, maar het zijn ook ingewikkelde tijden. De Nederlanders zullen moeten wennen aan het feit dat wij een aantal jaren pijn moeten lijden, omdat wij jarenlang de echte existentiële vraagstukken van deze samenleving voor ons uit hebben geschoven. Nu moet er worden ingegrepen en dat zal iedereen raken. Voor sommigen is dat buitengewoon pijnlijk. Ik loop daar niet voor weg, maar ik heb op dit moment ook geen alternatief. Er is een akkoord overlegd en besproken waartoe, naar mijn mening, historisch uniek vijf partijen in de Tweede Kamer het initiatief hebben genomen. Eigenlijk waren het er drie en de coalitiepartners hebben zich daarbij aangesloten. Dat is een prestatie van formaat gelet op de tijdsdruk die erop lag. Ja, dat zullen heel veel Nederlanders voelen. Tot nu toe is er echter nog niemand voor weggelopen om die mededeling te doen.
De heer Nagel (50PLUS):
Een prestatie van formaat die intussen al via de diverse verkiezingsprogramma's in de prullenbak is beland.
De heer Van Boxtel (D66):
Niet in de prullenbak, dat ben ik niet met de heer Nagel eens. Ik kom dan op de rest van mijn betoog.
De heer Reuten (SP):
Ik wil nog een correctie aanbrengen op het cijfer. Volgens de CPB-raming van juni jongstleden gaan de AOW'ers erop achteruit.
De heer Van Boxtel (D66):
Oké, ik pak het lijstje er zo bij.
Mevrouw Sent (PvdA):
De heer Van Boxtel spreekt over een breed gedragen akkoord, maar uiteindelijk is het maar door een heel kleine meerderheid gesteund. Hoe denkt hij erover dat in deze moeilijke tijden een heel belangrijk akkoord met zo'n kleine meerderheid wordt gesloten? Bovendien wordt daarmee voorbijgegaan aan de afspraken die met sociale partners zijn gemaakt.
De heer Van Boxtel (D66):
Wie kaatst mag de bal verwachten; die uitdrukking kent mevrouw Sent toch wel? Wij gaan niet over de huishouding aan de overkant, maar het was mij een lief ding waard geweest als de Partij van de Arbeid na drie keer daartoe verzocht te zijn, ook was aangeschoven. Dat is gewoon niet gebeurd. Dat wordt niet bestreden; dat is de werkelijkheid. Als je niet meespeelt, vergaat automatisch je beurt. Daarin moeten wij reëel zijn. Er is een keuze gemaakt, sommigen zeggen zelfs een strategische keuze op weg naar de verkiezingen, om je nog even nergens aan te committeren. Andere partijen hebben dat anders gewogen en hebben wel die verantwoordelijkheid genomen. Wij zijn hier in de Eerste Kamer niet om die dagelijkse politiek te bedrijven, maar dit is wat er is gebeurd.
Mevrouw Sent (PvdA):
Een kleine aanvulling daarop: het is een keuze geweest, maar de Partij van de Arbeid kreeg een serie maatregelen voorgelegd en zij had alleen de mogelijkheid om haar handtekening eronder te zetten.
De heer Van Boxtel (D66):
Nee, dat is absoluut niet waar. De historici moeten dit uiteindelijk maar in een verslag opschrijven, maar ik weet dat er tot drie keer toe is aangeklopt door mevrouw Sap, door de heer Pechtold en door minister De Jager. In het begin was er helemaal geen sprake van tekenen bij het kruisje.
Mevrouw Sent (PvdA):
Het was ook een pakket waarbij de sociale partners niet waren betrokken en daarom wilde de Partij van de Arbeid niet tekenen bij het kruisje.
De heer Van Boxtel (D66):
Mevrouw Sent suggereerde zojuist iets anders. Laat ik nu maar recht hebben gezet dat de Partij van de Arbeid, even los van de sociale partners, überhaupt niet wenste mee te praten. Dat het argument van de sociale partners daarnaast voor de Partij van de Arbeid een belangrijk argument is, is waar, maar dat is het ook voor mij. We hebben echter ook gezien hoe de situatie van de sociale partners in Nederland op dat moment was: een verlamde SER en een vakbeweging in crisis, en dat maakt het allemaal bijster ingewikkeld.
Na ommekomst van het Lenteakkoord haasten sommige politieke leiders zich alweer om te zeggen dat het wat hun betreft na de verkiezingen weer anders zal zijn. Ik probeer mij altijd te verplaatsen in de gemiddelde Nederlander op afstand van de dagelijkse politiek en die begrijpt er helemaal geen jota meer van. Die snapt nog dat een kabinet schipbreuk lijdt en denkt dan: geweldig, er is een aantal mensen dat een akkoord sluit. Diezelfde akkoordpartners beginnen dan echter bij toerbeurt al weer te roepen dat zij dit of dat weer anders willen. Dat is natuurlijk niet erg hoopgevend. Ik doe dan ook een dringend pleidooi aan het adres van al diegenen die hun handtekening wel hebben gezet: stick to your words! Het was een Lenteakkoord, politiek wil het nog steeds niet zomeren en het weer in Nederland heeft zich daaraan aangepast. Dat is allemaal geen goede zaak.
D66 bakt liever geen zoete broodjes over de toekomst. Het gehele begrotingsakkoord bedraagt 12,4 mld. Het pakket moet worden opgebracht door een reeks bezuinigingen en lastenverzwaringen die door alle lagen van de samenleving zullen worden gevoeld. Bijna iedereen gaat er in koopkracht op achteruit. Consumptie wordt duurder en de zware roker en drinker moeten helemaal diep in de portemonnee tasten. Bezuinigen is niet leuk, bezuinigen is nodig. D66 streeft naar een evenwichtige begroting en naar solidariteit tussen generaties. Wij zullen dan ook niet terugdeinzen voor het uitleggen van een aantal van die pijnlijke maatregelen.
Voordat ik inga op de inhoud, wil ik nog één ding opmerken. Een substantieel onderdeel van de begroting van 2013 ligt nu voor ons. Boze tongen beweren dat het begrotingsakkoord niks voorstelt; immers de verkiezingen zijn al op 12 september en daarna zou de hele boel weer openliggen. Ik waag dat ernstig te betwijfelen. In de Nederlandse democratie, met haar meerpartijenstelsel, zullen we een lange formatie ingaan. Het kabinet-Rutte deed er 127 dagen over, toch nog zo'n vier maanden. Stel dat de formatie nu dubbel zo rap zou gaan, dan nog zou het nieuwe kabinet op zijn vroegst half november bij de Majesteit op het bordes kunnen staan. Ik denk dat we tegen die tijd echt wel een begroting voor 2013 rond moeten hebben. Als je tegen die tijd nog een wetgevingsproces door moet om een begroting aan te passen, komen we ruimschoots over de datum van 1 januari heen. Dat lijkt mij geen goede zaak.
Ik ga in op de punten die voor D66 goed liggen. Allereerst de sterke focus op groen. Mijn fractie meent dat duurzaamheid de toekomst is, en dat die toekomst allang is begonnen. Nederland moet zo snel mogelijk naar een fiscaal stelsel dat duurzaamheid subsidieert en fossiele brandstoffen belast. Het begin is gemaakt. De btw-schuif, en dan vooral de terugsluis via de inkomensbelasting, past in de visie van mijn fractie op een lastenverschuiving naar duurzaamheid en groei. Arbeid dient aantrekkelijker te worden gemaakt. De overdrachtsbelasting wordt structureel verlaagd, zodat verhuizen aantrekkelijker wordt. Bovendien dalen de financieringslasten voor een hypotheek en kan een groter gedeelte van het spaargeld worden ingezet om een eigen huis te verwerven. Het btw-tarief voor kunst en cultuur wordt weer teruggebracht op zijn oude niveau. Niet alleen koestert Nederland hiermee zijn culturele sector en blijft kleinschaligheid behouden, ook geeft dit de ruimte aan de sector om meer op eigen benen te staan. Dat is allemaal in lijn met de toekomstvisie van D66.
Ik heb wel een aantal vragen, ten eerste over de structurele verlaging van de overdrachtsbelasting. Wij juichen die maatregel toe. Wij vragen de staatssecretaris wel hoe wij ervoor kunnen zorgen dat juist de starter hiervan profiteert en niet de huizenverkoper. Ook zou mijn fractie graag van de staatssecretaris vernemen welke methoden hij onderzoekt om de starter te stimuleren, ook met oog op de voorbereiding van de wijziging in de hypotheekrenteaftrek, die later in het jaar op ons afkomt. De overdrachtsbelasting wordt nu gedekt uit de bankenbelasting, mits die morgen aangenomen wordt. Structureel dient dit geld uit de belasting van het woon-werkverkeer te komen. Mijn fractie daagt andere partijen die zich tegen deze maatregel hebben gekant, uit om met een alternatieve dekking voor de verlaging van de overdrachtsbelasting op de proppen te komen.
Over de vergroening het volgende. Het doet D66 deugd dat duurzaamheid echt een thema is geworden. Deze fiscale maatregelen zijn een signaal in de goede richting. Toch lijkt het alsof voorliggende maatregelen maar weinig milieuwinst opleveren; dat staat namelijk geschreven in de memorie van toelichting. Kan de staatssecretaris uitleggen hoe dit komt? Mijn fractie constateert dat Nederland nog niet is waar het zou moeten zijn op het gebied van duurzame energie. Kan de staatssecretaris aangeven hoe de vergroeningsmaatregelen passen binnen de Europese duurzaamheiddoelstellingen, zoals de EU 2020-strategie? Waar ziet de staatssecretaris nog kansen voor een verdere vergroening van ons fiscale stelsel?
D66 is verheugd dat de heffingskorting voor groen beleggen in stand blijft, maar binnen mijn fractie heeft de onderbouwing hiervan tot onduidelijkheid geleid over het effect van de maatregel.
De heer Van Strien (PVV):
De heer Van Boxtel vraagt zich af hoe het komt dat hij geen resultaten van die vergroeningsmaatregelen ziet.
De heer Van Boxtel (D66):
Nou, weinig.
De heer Van Strien (PVV):
Misschien komt dat doordat die er helemaal niet zijn, omdat al die flauwekulmaatregelen gewoon geen effect hebben.
De heer Van Boxtel (D66):
Met dat laatste ben ik het niet eens. Ik wacht verder het antwoord van de staatssecretaris af. Ik zal daar dan in tweede termijn op reageren.
De heer Van Strien (PVV):
Ik denk dat het een ordinaire belastingmaatregel is en dat het helemaal niets met vergroening te maken heeft.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik ben dat niet met u eens, zie bijvoorbeeld wat er is gebeurd bij de rode diesel en de belasting op kolen. Deze maatregelen zijn hard nodig, maar ik vraag de staatssecretaris nog wel of het voldoende is om een echte omslag tot stand te brengen. Wellicht moeten wij na de verkiezingen bezien of een nieuwe coalitie verdergaande maatregelen moet nemen.
Voorzitter. Ik sprak zojuist al over de heffingskorting voor groen beleggen. Ook hier bestaat nog onduidelijkheid over het effect van de maatregelen. Eerst wordt gesteld dat de heffingskorting de aantrekkelijkheid voor beleggers zal vergroten. Vervolgens stelt de regering dat de heffingskorting voor culturele beleggingen wordt afgeschaft, omdat banken deze fondsen amper aanboden. Kan de staatssecretaris uiteenzetten waarom de verwachting voor groen beleggen anders is?
In het fiscale pakket dat voorligt, zijn ook enkele maatregelen verwerkt die het bedrijfsleven raken. D66 is van mening dat iedereen een steentje moet bijdragen, maar met het oog op groei mag dit geen substantieel negatieve invloed hebben op het vestigingsklimaat. Het dichten van het Bosalgat past niet alleen binnen de doelstelling van D66 om de relatieve positie van het eigen vermogen ten opzichte van vreemd vermogen te versterken, het levert ook geld op. Alleen dient in de open Europese economie wel degelijk rekening gehouden te worden met het vestigingsklimaat. Binnen mijn fractie is dan ook met instemming gereageerd op de mededeling in de memorie van toelichting dat de vormgeving aansluit bij het advies van Topteam Hoofdkantoren.
Per brief vernam mijn fractie dat hier in het bedrijfsleven anders over wordt gedacht. Zo ontvingen wij een brief van het Economic and Fiscal Forum van de Netherlands British Chamber of Commerce over de negatieve gevolgen voor het vestigingsklimaat. Over het advies van het Topteam Hoofdkantoren staat er onder andere dat, en ik citeer: "Anders dan de memorie van toelichting doet voorkomen – en daarmee niet in lijn met het advies van het Topteam Hoofdkantoren – is de regeling niet alleen gericht op excessieve situaties/oneigenlijk gebruik." Ook staat er verderop, ik citeer: "Het niet verlenen van eerbiedigende werking is derhalve een strafheffing op handelingen die ofwel in de ogen van het Topteam geen oneigenlijk gebruik zijn ofwel waarvoor het huidige instrumentarium niet voldoende wordt ingezet." Mijn fractie ontvangt hierop graag een reactie van de staatsecretaris en zou daaruit graag opmaken in welke mate is aangesloten bij het advies van het Topteam Hoofdkantoren
Ik constateer dat twee belangrijke punten uit het begrotingsakkoord, de aanpassing van de hypotheekrenteaftrek en het belasten van het woon-werkverkeer, niet zijn opgenomen in het voorliggende wetsvoorstel. De staatsecretaris stelt dat er om tot deugdelijke wetgeving te komen meer tijd vereist is. Mijn fractie heeft met belangstelling kennis genomen van de hoofdlijnennotitie over het woon-werkverkeer maar miste een soortgelijk document over de hypotheekrenteaftrek. In het verlengde van de in dit huis aangenomen motie-Kuiper stel ik de vraag of de staatssecretaris kan toelichten welke vorderingen er op dit punt gemaakt zijn en welke hobbels er, het liefst nog deze zomer, genomen dienen te worden om ook de overeengekomen aanpassingen voor de hypotheekrenteaftrek in deugdelijke wetgeving te gieten.
D66 is verheugd dat er een akkoord ligt. Er bestaat geen enkel akkoord waarvan iedereen op elk punt kan zeggen: fantastisch! Hier ben ik blij mee! Een akkoord is altijd een compromis, zeker als er vijf partijen bij betrokken zijn. Wij begrijpen dat het met de verkiezingen in aantocht fijner is om te spreken over de aankomende lange zwoele zomer terwijl er iedere dag kans op onweer is. Maar laat ik dit zeggen: deze bezuinigingsoperatie is nog lang niet afgelopen. De Studiegroep Begrotingsruimte stelt namelijk dat er voor 2017 nog 20 mld. dient te worden bezuinigd. Nederland lijkt veilig voor volgend jaar, maar die hoognodige structurele hervormingen van de arbeidsmarkt, de woningmarkt en de zorg dienen er echt te komen. De verkiezingen zullen dan ook duidelijk moeten maken welke partijen het aandurven om Nederland met gezag en vernieuwing voldoende houdbaar naar die toekomst te brengen.
Voorzitter. Ik wacht de reactie van de staatssecretaris graag af.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Voorzitter. Zoals al door anderen gememoreerd, bespreken wij vandaag een pakket fiscale maatregelen dat de uitwerking is van het begrotingsakkoord dat door een aantal partijen in de Tweede Kamer is gesloten, waaronder GroenLinks. Ook GroenLinks is tevreden met het akkoord dat is gesloten, waaronder expliciet een aantal van de maatregelen die nu voorliggen. Dat neemt niet weg dat wij ook kritisch staan tegenover een enkel onderdeel van het pakket waarover wij het vandaag hebben. Je kunt het betreuren dat het pakket als geheel wordt voorgelegd, en niet als afzonderlijke wetsvoorstellen. Met name ten aanzien van de vrijstelling van de deelnemingsrente en de btw voor medische beroepen is daar veel voor te zeggen, wat de Raad van State ook heeft gedaan. Wij realiseren ons echter ook dat met name bij een bezuinigingspakket een opsplitsing in afzonderlijke wetsvoorstellen risicovol is, juist omdat de maatregelen als pakket zijn uitonderhandeld. Daarom zijn wij dan ook meer dan teleurgesteld dat een aantal maatregelen nu geen onderdeel uitmaken van het pakket dat voorligt. Dan doel ik met name op de beperking van aftrek van de hypotheekrente en de afschaffing van de aftrek voor het woon-werkverkeer.
Wij vinden het van belang dat de hypotheekrenteaftrek nu ook echt wordt aangepakt. Ik sluit aan bij wat de heer Van Boxtel daar zojuist over heeft gezegd. Ook vinden wij het van belang dat de beloften die andere partijen gedaan hebben niet loos blijken in het zicht van de verkiezingen. Kan de staatssecretaris mij verzekeren dat er op het ministerie op dit moment op volle kracht gewerkt wordt aan de uitwerking van de beperking van de hypotheekrenteaftrek en hoe het daarmee staat? Kan hij ook aangeven wanneer het desbetreffende wetsvoorstel naar de Tweede Kamer zal worden gestuurd?
Zoals ik al aangaf, ziet mijn fractie de ratio van het als één pakket indienen van deze fiscale maatregelen. De politieke afweging met betrekking tot de wenselijkheid van de verschillende bezuinigingen en investeringen en de daarmee gemoeide bedragen heeft in de Tweede Kamer plaatsgevonden. In mijn verdere bijdrage zal ik mij dan ook vooral richten op de niet-financiële aspecten van dit pakket. Want hoewel de staatssecretaris ons vorige week terecht voorhield dat het hoofddoel van belastinginning is het vullen van de schatkist, soms zijn er gewenste nevendoelen, of, gewenste of ongewenste, neveneffecten, die ook bij de beoordeling moeten worden betrokken. Op die nevendoelen en neveneffecten wil ik mij vandaag vooral richten. Ik zal daarbij de verschillende maatregelen langslopen, maar gezien de spreektijd zal ik niet alles even uitgebreid behandelen, en soms zal ik wat overslaan.
De algemene btw-verhoging is als bezuinigingsmaatregel natuurlijk een paardenmiddel. De schuif echter die eraan is gekoppeld, de koppeling met een verlaging van de belasting op inkomen en het verhogen van een aantal toeslagen voor de lagere inkomens, levert een verschuiving op die goed past binnen de GroenLinks-ideeën: het stimuleren van werkgelegenheid door het goedkoper maken van arbeid, en het zwaarder belasten van de consumptie van goederen.
De vrijstelling van de kolenbelasting voor elektriciteitsopwekking is ons altijd een doorn in het oog geweest.
Mevrouw Sent (PvdA):
Kan mevrouw De Boer mij uitleggen hoe het kan dat de btw-schuif leidt tot meer werkgelegenheid? Als de inkomstenbelasting daalt, stijgt het netto salaris, maar de producten zijn duurder vanwege de verhoging van de btw. Dan kun je nog steeds dezelfde producten kopen met je salaris, en per saldo levert dat geen arbeidsmarkteffect op.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Niet alle arbeid leidt tot de productie van consumptiegoederen. Arbeid in de dienstverlening, bijvoorbeeld, leidt niet altijd tot productie van consumptiegoederen.
Mevrouw Sent (PvdA):
Het gaat ook niet om de productie van die goederen, maar om de consumptie ervan. Het gaat om de aanwending van ons salaris. Per saldo kun je nog steeds dezelfde hoeveelheid producten kopen met je inkomen. Uiteindelijk zal het dus geen arbeidsmarkteffect opleveren.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Daarvoor geldt natuurlijk hetzelfde: ook onze consumptie is niet alleen gericht op goederen, maar ook op diensten.
Mevrouw Sent (PvdA):
Het onderscheid tussen goederen en diensten is niet relevant. Het gaat erom wat je met je inkomen kunt uitgeven en wat je ervan kunt kopen, goederen of diensten. Als je inkomen stijgt, maar de goederen en diensten duurder worden, heeft dat per saldo geen arbeidsmarkteffect.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ik ben geen econoom, excuseert u mij dat ik dit niet in detail kan uitdiscussiëren met mevrouw Sent. Wat ik hiervan heb begrepen, is dat het wel degelijk uitmaakt als de belasting op arbeid daalt, zeker voor de werkgeverslasten en voor de mate waarin werkgevers bereid zijn om mensen in dienst te nemen.
De heer Van Strien (PVV):
Mevrouw De Boer zegt voorstander te zijn van de schuif van een hogere btw naar een verlaging van de inkomstenbelasting. Is er een optimum? Moet de btw eigenlijk nog hoger, misschien met 10%, en moet de inkomstenbelasting misschien nog verder omlaag, met hetzelfde bedrag, of is dit zomaar een probeersel van haar?
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Het is niet zomaar een probeersel. Ik weet niet waar het optimum ligt. Natuurlijk is er een optimum. Ik wil niet betogen dat je de btw moet verhogen tot 50%.
De heer Van Strien (PVV):
Voorzitter. Ik constateer dat mevrouw De Boer niet weet waar het optimum ligt. Weet mevrouw De Boer dan wel of de verhoging van de btw en de schuif naar de loon- en inkomstenbelasting gunstig is?
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ik sta hier om voorstellen te beoordelen die ons worden voorgelegd. Daarbij kijk ik naar wat mij door onder andere deskundigen die mij adviseren, en u ook, wordt gezegd over de mogelijke effecten daarvan. Tegen mij is gezegd dat deze schuif verantwoord is. Daar ga ik ook van uit en daar zie ik de logica van in. De schuif betekent dat de consumptie zwaarder belast wordt en arbeid minder zwaar.
De heer Reuten (SP):
Ik begrijp dat mevrouw De Boer een aantal deskundigen heeft geraadpleegd en die zeggen dat deze schuif hartstikke interessant is. Zij gaat ervan uit dat het inderdaad zo is. Ik snap het niet. Misschien zijn er wel meer mensen in dit huis die het niet snappen. Ik vraag haar dan heel simpel om dit uit te leggen en ik constateer dat mevrouw De Boer het niet kan uitleggen.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ik kan dat niet met economische percentages en optima uitleggen. Dat spijt mij. Misschien dat de staatssecretaris mij daarin kan bijstaan. Waar ik op doel, is dat ik het principe van het zwaarder belasten van consumptiegoederen en het minder zwaar belasten van arbeid toejuich, omdat ik ervan overtuigd ben dat dit, zeker als je je richt op het verlagen van de belasting op de lagere inkomens, een enorme stimulans kan zijn van het aannemen van mensen, juist voor het minimumloon en juist in slechter betaalde banen.
De heer Reuten (SP):
Ik ga het heel kort proberen. Als alle belastingen btw zouden zijn, dan hadden we een vlaktaks, afgezien van de hoge laag. Ja? Eens?
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ja.
De heer Reuten (SP):
Als alle belastingen inkomstenbelasting zijn, dan hebben we een progressief tarief. Als je nu schuift van inkomstenbelasting naar btw, dan maak je het algemene tarief toch een beetje vlakker? De conclusie daaruit is dat GroenLinks kennelijk een voorstander is van een vlakker tarief.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Dat hangt er een beetje vanaf waar je het vandaan haalt in de inkomstenbelasting. Als het evenredig verdeeld wordt over alle schijven van de inkomstenbelasting, hebt u gelijk. Als juist de inkomstenbelasting voor de lagere inkomens wordt verlaagd, dan hebt u geen gelijk.
De heer Reuten (SP):
Ja, maar dat gebeurt niet. Je ziet aan de koopkrachtplaatjes van het CPB dat het resultaat van het geheel is dat de laagste inkomens juist het meeste inleveren. Ik begrijp dat je compromissen moet maken in een akkoord. Daar heb ik ook alle begrip voor, maar het moet wel helder zijn dat dit de uitkomst is.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Die uitkomst is natuurlijk een optelling van alle maatregelen en die uitkomst is vooral een optelling van de maatregelen uit het Lenteakkoord, opgeteld bij maatregelen die daarvoor al waren genomen. Als je het vergelijkt met wat er in het Catshuisakkoord was besloten, dan is het Lenteakkoord ook voor de lagere inkomens een enorme verbetering.
Mevrouw Sent (PvdA):
Hoe kijkt mevrouw De Boer bij de schuif van btw naar ib aan tegen het feit dat bijvoorbeeld AOW-gerechtigden nauwelijks inkomstenbelasting betalen en als gevolg van deze maatregel onevenredig hard worden getroffen en niet gecompenseerd kunnen worden via de inkomstenbelasting?
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ik moet zeggen dat ik dat een minder prettig neveneffect hiervan vind. Dat ben ik met u eens.
De heer Reuten (SP):
Het gaat niet om de maatregelen van daarvoor. De doorrekening van het CPB van juni betreft uitsluitend het effect van het begrotingsakkoord.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ja. Ik zeg het nog eenmaal. In de junidoorrekening staan de koopkrachtplaatjes voor 2012/2013 die u aanhaalt. Dat zijn natuurlijk de koopkrachtplaatjes na het Lenteakkoord ...
De heer Reuten (SP):
Nee, uitsluitend het Lenteakkoord.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Tot slot dan: de effecten van het Lenteakkoord zijn negatief voor alle inkomensgroepen. Dat is logisch, want het is een bezuinigingspakket. Als je dat afzet tegen de negatieve effecten die het Catshuis zouden hebben, dan zijn die negatieve effecten van het Lenteakkoord vele malen lager.
Ik ga door. De vrijstelling van de kolenbelasting is ons altijd een doom in het oog geweest. GroenLinks heeft steeds aangegeven dat de Europese regelgeving wel degelijk ruimte bood om deze vrijstelling op basis van milieuargumenten af te schaffen, en wij zijn er dan ook zeer over te spreken dat dat nu gebeurt. Hulde.
Ook de enorme kwantumkorting die grootverbruikers van aardgas krijgen, ziet GroenLinks liever vandaag dan morgen verdwijnen: er zou een premie moeten staan op het besparen van energie, niet op het zoveel mogelijk gebruiken ervan. Met de aanpassing van de tarieven in dit wetsvoorstel wordt hierin een eerste, kleine maar belangrijke, stap gezet. De meeste grootverbruikers van aardgas gaan tussen 23% en 36% meer belasting betalen. Desalniettemin verandert de mate waarin huishoudens en bedrijven een bijdrage blijven leveren aan de totale opbrengt van de energiebelasting niet wezenlijk; die blijft ongeveer half om half. Wij vermoeden dat dit in geen verhouding staat tot de bijdrage die beide groepen leveren aan het aardgasgebruik. Kan de staatssecretaris daar ook cijfers over geven?
Over de overige maatregelen in het hoofdstuk vergroening kan ik kort zijn: deze steunen wij van harte. En na ons debat in december zult u begrijpen dat ik bijzonder te spreken ben over de handhaving van de heffingskorting voor groene beleggingen.
De tijdelijke werkgeversheffing op hoge lonen en vertrekvergoedingen is wat ons betreft een prima crisismaatregel, die de lasten van de crisis een beetje extra legt op de schouders die deze het beste kunnen dragen. Dat een aantal voetbalclubs door deze maatregel naar eigen zeggen onevenredig zwaar wordt getroffen, zegt wat ons betreft meer over de onevenredige beloningen in deze sector dan over de rechtvaardigheid van deze maatregel.
De aanpassing van de aftrek van de deelnemingsrente wordt door de GroenLinks-fractie gesteund. Wij zijn blij dat het zogenaamde Bosalgat eindelijk wordt gedicht en dat misbruik van de vrijstellingsregelingen wordt aangepakt.
Over het weer invoeren van het verlaagde btw-tarief op podiumkunsten en kunstvoorwerpen kan ik ook kort zijn: deze maatregel steunen wij. Wel staat de vraag die ik in de schriftelijke ronde heb gesteld nog open: betreft de verlaging van het tarief het een-op-een terugdraaien van de eerdere maatregel waarin cultuur onder het hoge tarief werd gebracht? Zo nee, waarin zitten dan de verschillen?
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik zou mevrouw De Boer graag dezelfde vraag willen stellen als de heer Ester. Zij juicht het toe dat de heffingskorting op groen beleggen wordt gehandhaafd en dat de btw op podiumkunsten en kunstvoorwerpen wordt verlaagd. Hoe staat zij er dan tegenover dat de heffingskorting op cultureel en sociaal ethisch beleggen niet wordt gehandhaafd?
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Dat hadden wij ook graag willen handhaven. Misschien hadden wij dat kunnen bereiken als de PvdA het akkoord had meegetekend.
Dan de aanpassing van de btw-vrijstelling voor medische diensten. Mijn fractie zal niet de enige fractie zijn die hierover zeer veel brieven en mails heeft ontvangen. We waren wel de enige fractie die schriftelijke vragen over deze maatregel heeft gesteld, wat mij zeer verbaasde. Uit de vele brieven die ik kreeg, werd mij duidelijk dat deze maatregel voor de beroepsbeoefenaren die het betreft als een zeer onaangename verrassing kwam. De vele, vaak complexe, vragen en opmerkingen die in deze brieven werden opgeworpen, onder meer met betrekking tot uitspraken van het Europese Hof van Justitie, bewijzen het gelijk van de Raad van State, die in zijn advies zei: "De afdeling meent dat voor de herijking van de btw-vrijstelling voor medische diensten meer tijd moet worden genomen. Dit stelt alle belanghebbenden in staat de maatregelen te doorgronden en eventueel van commentaar te voorzien." Waarom heeft de regering geen gehoor gegeven aan dit advies van de Raad van State?
Is er eigenlijk contact geweest met vertegenwoordigers van belanghebbenden teneinde gezamenlijk de maatregelen te doorgronden en hun mogelijke commentaar te wegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft dit opgeleverd? Is er afstemming geweest met het ministerie van VWS over deze maatregel en over de effecten die deze maatregel zal hebben op de verschillende beroepsgroepen en hun cliënten? En wat zijn deze effecten eigenlijk? Ik heb hieraan ook aandacht besteed in de schriftelijke vragen. Ik heb echter geen antwoord gekregen. Vindt de staatssecretaris het verantwoord om zo'n maatregel te nemen als de effecten niet duidelijk zijn?
Ik wil nog een stap terug: wat is eigenlijk de reden voor deze maatregel, behalve het vullen van de schatkist? In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat deze maatregel wordt ingevoerd omdat eerdere voorstellen sneuvelden. Ik vind dat een nogal magere argumentatie voor een ingrijpende wetswijziging. Kan de staatssecretaris aangeven waarom deze maatregel noodzakelijk is? Zijn er momenteel problemen met de toepassing van de vrijstelling voor medisch handelen? Heeft de Belastingdienst er problemen mee? Zijn er patiëntenorganisaties die klagen of organisaties van beroepsbeoefenaren? Of is het Europa? Naar ik begrepen heb, schrijven de Europese btw-richtlijnen voor dat een medische vrijstelling alleen betrekking mag hebben op gezondheidskundige verzorging die, gelet op de beroepsopleiding van de zorgverleners, voldoende kwaliteitsniveau heeft. Zijn er recente uitspraken van rechters in Nederland of in Europa waaruit blijkt dat de huidige regelgeving en praktijk niet aan deze Europese richtlijnen voldoet?
Wij zijn het geheel met de staatssecretaris eens dat kwaliteitseisen aan medische beroepen en medische handelingen niet via de btw-heffing moeten worden gesteld. Dit moet door VWS gebeuren. Wij vragen ons echter af of de nu voorgelegde maatregel niet juist wel doet wat zij zegt niet te doen: oordelen over medisch handelen. Ook vragen wij ons ten zeerste af of het terecht is om de BIG-registratie als enig kwaliteitscriterium te hanteren. Zo is het voor veel psychologen onmogelijk om de vereiste BIG-registratie te verkrijgen, omdat het aantal opleidingsplaatsen die leiden tot BIG-toelating, zeer beperkt is. Deze psychologen volgen opleidingen die volgens onderzoek gelijkwaardig zijn en verlenen dezelfde zorg aan mensen. Is het afschaffen van de btw-vrijstelling voor deze groep dan geen aantasting van de fiscale neutraliteit? En wat te denken van BIG-geregistreerde artsen die tevens complementaire zorg verlenen zoals chiropractie of acupunctuur? Het gaat om behandelingen die veelal bewezen effectief zijn en ontegenzeglijk gericht op de gezondheidskundige verzorging van de mens. Mag het enkele feit dat de BIG geen opleidingscriteria voor deze behandelingen kent, tot gevolg hebben dat deze behandelingen geheel en al worden uitgesloten van de btw-vrijstelling, de BIG-registratie van de beoefenaren ten spijt?
Zoals gezegd heeft mijn fractie veel post over deze maatregel ontvangen. In veel brieven wordt verwezen naar een aantal uitspraken van het Europees Hof van Justitie en beargumenteerd dat de voorgestelde maatregel in strijd is met deze uitspraken. Ik kan dat niet beoordelen. Ik had ook de tijd niet om hierover deskundig advies in te winnen. Wel kan ik concluderen dat de betekenis van deze maatregel nog onvoldoende is doorgrond en van commentaar voorzien door deskundigen, laat staan dat dit commentaar is verwerkt; precies waar de Raad van State voor waarschuwde. Ik wil de staatssecretaris daarom vragen of hij bereid is, de invoering van deze maatregel op te schorten teneinde in nader overleg met het ministerie van VWS en de betreffende beroepsgroepen te komen tot een regeling die wel aan alle kanten doordacht en besproken is. Mogelijk moet de oplossing dan gevonden worden in verruiming van de BIG-registratie, maar dat laat ik graag aan het betreffende overleg over.
De verhoging van de accijnzen laat ik voor wat ze zijn: nuttige maatregelen om de schatkist te vullen.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik heb mevrouw De Boer niet gehoord over het afschaffen van de werkbonus voor 65-plussers. Dit maakt deel uit van het zwaarbevochten pensioenakkoord dat gesloten is met de sociale partners. Hoe staat mevrouw De Boer tegenover het feit dat de sociale partners niet betrokken zijn bij de besprekingen hierover, die ertoe hebben geleid dat de werkbonus is afgeschaft?
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Mijn fractie is voorstander van het afschaffen van de werkbonus. Wij betreuren het dat het in het kader van het begrotingsakkoord niet gelukt is om hierover vooraf overeenstemming te bereiken met de sociale partners.
Mevrouw Sent (PvdA):
Is er moeite gedaan om hierover met de sociale partners in overleg te treden?
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Dat kan ik u niet vertellen; ik ben niet bij de onderhandelingen geweest.
De heer Bröcker (VVD):
Voorzitter. Het is al door voorgaande sprekers gememoreerd: de partijen die het Begrotingsakkoord 2013 hebben gesloten, hebben laten zien dat zij in moeilijke tijden en onder zware tijdsdruk verantwoordelijkheid hebben durven nemen. Er wordt op zeer korte termijn uitvoering gegeven aan het resultaat dat partijen hebben bereikt, door in dit wetsvoorstel een eerste tranche van fiscale maatregelen uit het begrotingsakkoord uit te werken. Ik wil nadrukkelijk zeggen dat mijn fractie ervoor erkentelijk is dat ook door de samenwerking in de commissie voor Financiën alle partijen in deze Kamer eraan hebben meegewerkt dat wij vandaag, nog net voor het zomerreces, dit wetsvoorstel kunnen behandelen. Ook de staatssecretaris en de ambtelijke staf van het ministerie en de griffie van de Eerste Kamer verdienen complimenten voor de snelle en adequate wijze van verwerking en beantwoording van de vele gestelde vragen. Hoewel mijn fractie begrip heeft voor de spoedige behandeling van dit wetsvoorstel, is ook mijn fractie van mening dat de zorgvuldigheid van het fiscale wetgevingsproces, gezien de buitengewone omstandigheden waarin we in Nederland verkeren, onder druk is komen te staan door de sneltreinvaart waarin dit wetsvoorstel wordt behandeld. Ter illustratie: een van de nota's van wijziging bij dit wetsvoorstel, ik meen de eerste, is nota bene ondertekend door de ambtsvoorganger van staatssecretaris Weekers, namelijk staatssecretaris De Jager. Het is bij mijn weten niet aan de orde gekomen in de behandeling in de Tweede Kamer, maar ik ben toch wel geïnteresseerd in wat hiervan de staatsrechtelijke aspecten zijn. Misschien kan de staatssecretaris zijn ambtenaren daarover even laten nadenken.
Verzamelwetgeving, bestendigheid en eenvoud van wetgeving zijn voor mijn fractie belangrijke uitgangspunten bij het beoordelen van fiscale wetgeving. Dat was ook de inbreng bij de behandeling van het Belastingplan 2012. Allereerst zal ik hier iets over zeggen. De inhoudelijke punten van dit wetsvoorstel waar ik vervolgens aandacht voor wil vragen, zijn de btw-schuif, de kolenbelasting, de reparatie van het zogenaamde Bosalgat en de uitwerking van de werkgeversheffing.
Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2012 heb ik aandacht gevraagd voor verzamelwetgeving, een onderwerp dat hier vanavond al regelmatig aan de orde is geweest. Daarin is opnieuw een aantal maatregelen samengevoegd, waarbij de inhoudelijke en budgettaire samenhang niet bepaald overtuigend is. De staatssecretaris rechtvaardigt de inhoudelijke en budgettaire samenhang met het argument dat deze maatregelen onderdeel zijn van het Begrotingsakkoord 2013. Tegelijkertijd moeten we echter ook constateren dat niet alle elementen van dat akkoord hier vandaag voor ons liggen. Sterker nog, er zijn ook elementen, de maatregelen met betrekking tot de eigen woning en het woon-werkverkeer uit het akkoord, die in zekere mate inhoudelijk en waarschijnlijk ook budgettair samenhangen met de structurele verlaging van de overdrachtsbelasting, die we hier vandaag wel behandelen. Mijn fractie heeft er begrip voor dat er valide redenen zijn om een aantal onderdelen van het begrotingsakkoord vandaag hier niet te behandelen.
Mijn fractie heeft er echter wel grote problemen mee dat de aftrekbeperking deelnemingsrente in deze verzamelwet is terechtgekomen. Over de aanpassing van de aftrek deelnemingsrente in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de zogenaamde Bosalreparatie, wordt al heel lang gesproken en vele varianten zijn de laatste jaren overwogen. Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2012 in deze Kamer, afgelopen december, heeft de staatssecretaris aangegeven dat hij ernaar streefde om deze Bosalreparatie voor de zomer van 2013 in een wetsvoorstel aan te bieden aan het parlement. Daarenboven is een overweging van mijn fractie dat de beoogde datum van inwerkingtreding van deze complexe maatregelen niet tot een spoedbehandeling net voor het reces noopt. Met de Raad van State heeft deze Kamer met regelmaat dit aspect van het fiscale wetgevingsproces besproken en bekritiseerd.
Herhaaldelijk heeft deze Kamer ook verzocht om een betere spreiding van fiscale wetgeving en het beperken van verzamelwetgeving. Ik weet niet of het helemaal de verdienste van de staatssecretaris is, maar het kabinet heeft gewerkt aan een betere spreiding van belastingmaatregelen. Dat blijkt ook wel uit het feit dat we vandaag eigenlijk al een deel van het Belastingplan 2013 behandelen. Toch wil ik nog wel een reactie van de staatssecretaris horen op de opmerkingen die ik heb gemaakt over verzamelwetgeving. En om een beetje ter zake te komen, vraag ik de staatssecretaris ook of hij kan toezeggen dat de maatregelen met betrekking tot de eigen woning en het woon-werkverkeer dit najaar wel in een afzonderlijk wetsvoorstel worden aangeboden. In dit voorstel zitten ook enkele maatregelen die niet bijdragen aan bestendigheid van wetgeving. Dat is een van de aspecten die relevant en belangrijk zijn voor mijn fractie. Zo is in het Belastingplan 2012 geregeld dat de leidingwaterbelasting en het eurovignet, dat trouwens vandaag nog niet aan de orde is gekomen, zouden worden afgeschaft, terwijl dat in dit wetsvoorstel weer wordt teruggedraaid. De btw-verhoging op podiumkunsten wordt weer teruggedraaid en in de vennootschapsbelasting wordt een aanvullende renteaftrekbeperking toegevoegd. Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2012 is de renteaftrek voor overnameholdings al beperkt. Nu wordt rente die samenhangt met deelnemingen, in aftrek verder beperkt. Dat is op zich geen punt, maar na jaren van voortdurende wijzigingen in het rentedossier is deze aftrekbeperking hopelijk het sluitstuk in dit dossier. Zo weet het bedrijfsleven waar het de komende jaren aan toe is.
Ik noemde de verzamelwetgeving en de bestendigheid. Nu kom ik op de vereenvoudiging, die een van de uitgangspunten is van de fiscale agenda van de staatssecretaris. Daarmee scoren we niet helemaal met dit wetsvoorstel, al is dat misschien niet helemaal eerlijk, aangezien wij de context en de achtergrond begrijpen. Door de eerder genoemde aftrekbeperking van de deelnemingsrente wordt de vennootschapsbelasting nog ingewikkelder, terwijl in de sfeer van de inkomstenbelasting wel een bescheiden vereenvoudiging is bereikt door de aanpassingen in de heffingskortingen. Waar ziet de staatssecretaris in de huidige omstandigheden nog mogelijkheden tot vereenvoudiging op redelijk korte termijn? Hoe staat het bijvoorbeeld met de verkenning naar een winstbox?
Mijn fractie heeft uiteraard schriftelijke vragen gesteld over individuele onderwerpen in dit wetsvoorstel, die merendeels adequaat zijn beantwoord. Toch wil ik graag nog enkele opmerkingen maken. Ondanks het mogelijke effect op het consumentenvertrouwen heeft mijn fractie begrip voor de budgettaire noodzaak voor de btw-verhoging. Het verhoogde btw-tarief wordt op termijn volledig gecompenseerd door een lagere belasting op arbeid. Dat is hier net uitgebreid aan de orde geweest. Die compensatie start voor een deel in 2013. Het streven is om in het Belastingplan 2014 het restant terug te sluizen. De VVD is een voorstander van het verlagen van de belastingdruk op arbeid. Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2012 heb ik dat ook al aangegeven. In de fiscale agenda heeft de staatssecretaris daartoe ook een aanzet gedaan. De voorgenomen verschuiving van directe naar indirecte belastingen juichen wij toe. Het is een beweging in de goede richting, die zorgt voor een meer solide belastingstelsel. In hoeverre gaan wij dit echter straks ook realiseren en gaan wij het over een aantal jaren niet over een nieuw soort kwartje van Kok hebben? Dat zal in de politieke context van het komend jaar moeten worden gerealiseerd.
Het gat tussen het hoge en lage btw-tarief is als gevolg van de btw-verhoging verder vergroot. Dat blijft een punt van zorg. Het zou goed zijn om de tarieven, zoals voorgesteld in de fiscale agenda, zo veel mogelijk te harmoniseren en de verschillen die nu nog bestaan, geleidelijk aan te beperken. Wij onderkennen de bredere context – denk aan koopkrachtaspecten en dergelijke – van een dergelijke geleidelijke aanpassing. In de praktijk blijkt telkens weer dat het onderscheid tussen hoog en laag tarief soms arbitrair is. Sommigen van ons zullen misschien zeggen dat het onderscheid is tussen een laag btw-tarief en een btw-vrijstelling ook arbitraire trekjes heeft. Bij vele producten en diensten kan men zich de vraag stellen waarom daarop het lage tarief van toepassing zou moeten zijn.
We zien dit vreemde onderscheid ook terugkomen in de verzamelwetgeving bij de accijnzen, waar een verschil in tarief bestaat tussen mousserende en niet mousserende wijn. Waar staan we met de harmonisatie en vereenvoudiging van de btw? Ziet de staatssecretaris nog ruimte voor ontwikkelingen op dat punt in het Belastingplan 2013, ook op het gebied van accijnzen? Dat laatste heb ik niet uitgebreid onderzocht, maar het viel mij dit weekend op.
Over het afschaffen van de vrijstelling kolenbelasting voor elektriciteitsopwekking blijft mijn fractie, net als het CDA, Europeesrechtelijke zorgen houden. De logica achter deze maatregel wordt door mijn fractie onderkend, want de milieudoelstelling is begrijpelijk. Kolen worden echter als gevolg van deze wetswijziging zwaarder belast dan soortgelijke producten die gebruikt worden voor de opwekking van elektriciteit, zoals gas. Een punt van zorg voor mijn fractie is dat de belasting niet de CO2-uitstoot als objectieve maatstaf neemt, maar enkel het gewicht van de kolen. Als gevolg hiervan zou deze belasting een inbreuk kunnen maken op het Europeesrechtelijke verbod om binnen de EU te differentiëren in belastingen op soortgelijke producten. Daarom kan worden betoogd dat een Nederlands product, namelijk gas, als gevolg van de afschaffing van deze vrijstelling, selectief wordt bevoordeeld ten opzichte van de vaak uit het buitenland afkomstige kolen, die selectief worden benadeeld. Het antwoord van de staatssecretaris uit de schriftelijke behandeling is nog niet overtuigend. Kan de staatssecretaris aanvullend motiveren waarom de afschaffing van de vrijstelling van de kolenbelasting niet in strijd zou zijn met Europees recht? Is de staatssecretaris echt van mening dat kolen en gas geen substituut zijn voor de opwekking van elektriciteit?
De meest complexe maatregel in deze verzamelwet is een verdere beperking van de aftrek van deelnemingsrente in de vennootschapsbelasting. Na de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 18 september 2003 in de zaak-Bosal zijn kosten ter zake van EU-deelnemingen aftrekbaar geworden. Minister Zalm en staatssecretaris Wijn waren destijds al voorbereid op een dergelijk scenario. Op 19 september 2003, één dag na de uitspraak van het Hof van Justitie, kondigden zij namelijk maatregelen aan om de structurele budgettaire derving van 950 mln. die het gevolg zou zijn van deze uitspraak, te beperken. Daarbij zijn twee maatregelen aangekondigd. Ten eerste een renteaftrekbeperking in het geval van onderkapitalisatie, de zogenaamde thincapitalisationregeling. Ten tweede de beperking van de verliesverrekening van houdstermaatschappijen. De discussie over de aftrekbaarheid van de deelnemingsrente heeft sindsdien niet stil gestaan. Het door de minister van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie ingestelde Topteam Hoofdkantoren heeft de regering vorig jaar geadviseerd de renteaftrek voor buitenlandse deelnemingen in stand te laten. Aan de andere kant heeft de Tweede Kamer op 30 juni 2011 unaniem de motie van de leden Bashir en Van Vliet aangenomen. In deze motie wordt een oproep gedaan het vermeende Bosalgat te dichten. Mijn fractie is blij dat door de staatssecretaris, die toch in een heel ingewikkelde spagaat zat in dit specifieke dossier, een verstandige en evenwichtige keuze is gemaakt voor een variant die alleen excessieve deelnemingsrente in aftrek beperkt. Mijn complimenten voor de wijze waarop dit onderwerp in de Tweede Kamer is behandeld. Ik denk dat de kop vandaag in Het Financieele Dagblad op z'n zachtst gezegd wat misleidend was. Ik begreep ook dat dit inmiddels door de betreffende organisatie met een persbericht is gecorrigeerd. De staatssecretaris vindt het wenselijk om de thincapregeling, die enkele jaren geleden dus direct is ingevoerd na dat arrest, af te schaffen nu we deze nieuwe renteaftrekbeperking hebben, maar hij zoekt daarvoor nog budgettaire ruimte. Ik kan me voorstellen dat veel voorstellen budgettair gedreven zijn, maar het zou goed zijn als we snel de 30 mln. kunnen vinden om dit af te schaffen. Dat zal leiden tot meer helderheid, vereenvoudiging en minder administratief gedoe rond het monitoren van deze achterhaalde bepaling, zowel voor het bedrijfsleven als voor de fiscus. Welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris om hier bij het Belastingplan 2013 echt werk van te maken?
Bij voorstellen die renteaftrek beperken, speelt altijd een zekere mate van materieel terugwerkende kracht. We weten dat maar al te goed uit het hypotheekrentedossier. Bedrijven die langetermijnverplichtingen zijn aangegaan, worden vaak door dit soort beperkingen geraakt. Dat is niet goed voor ons vestigings- en investeringsklimaat. Bij het aangaan van deze verplichtingen hebben bedrijven gerechtvaardige verwachtingen op basis van bestaande wetgeving. Zij hebben immers niet direct rekening kunnen houden met wetswijzigingen. Met terugwerkende kracht moet dan ook zeer terughoudend worden omgegaan. Het is positief dat de staatssecretaris bij nota van wijziging heeft voorzien in een de facto eerbiedigende werking voor deelnemingen die voor 2007 – ik zeg het even heel globaal – in het bezit waren van een belastingplichtige. Voor zover deelnemingen zijn verworven na 2007 en deze zijn gefinancierd met vreemd vermogen is er nog steeds sprake van materieel terugwerkende kracht. Dit wordt door de staatssecretaris ontkend. Het argument dat belastingplichtigen al hadden kunnen anticiperen op deze maatregel omdat zij deze hadden kunnen zien aankomen, snijdt wat mijn fractie betreft niet echt hout. De maatregel heeft een lange geschiedenis; vele varianten om het Bosalgat te dichten zijn overwogen. Daar hebben belastingplichtigen geen rekening mee kunnen houden. Dit knelt met name voor belastingplichtigen die derdeleningen voor een lange termijn, leningen van een bank, zijn aangegaan. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen de uitwerking van de beperking van renteaftrek in dit soort gevallen?
In artikel 13l, zesde lid van dit wetsvoorstel over de vennootschapsbelasting zit een oogmerktoets die aangrijpt bij een fiscaal motief. Deze toets is met name relevant voor buitenlandse bedrijven en investeerders, aangezien Nederlandse bedrijven in de praktijk geacht worden een aansturende functie te hebben vanuit Nederland. Bij de keuze voor bedrijven om zich in Nederland te vestigen, spelen fiscale motieven altijd een rol. De deelnemingsvrijstelling en het verdragennetwerk zijn daarbij onder meer van belang. Ook voor buitenlandse investeerders moet meer dan voldoende duidelijk zijn wanneer zij onder het bereik van deze bepaling vallen. Kan de staatssecretaris toezeggen dat hij op dit punt op korte termijn meer duidelijkheid verschaft?
Bestendig fiscaal beleid en bestendige fiscale wetgeving zijn uitermate belangrijk voor het vestigings- en investeringsklimaat. Na de dit jaar ingevoerde aftrekbeperking van rente op overnameschuld zou de volgend jaar in te voeren aftrekbeperking van deelnemingsrente het sluitstuk moeten zijn van de renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting. Mijn fractie heeft daar twijfels bij. Naar de mening van mijn fractie heeft het invoeren van deze renteaftrekbeperking op zichzelf een beperkte invloed op het vestigingsklimaat. Volgens mijn fractie zijn grote onzekerheid en schommelingen in de vennootschapsbelasting van veel groter invloed op dat klimaat. Het is dan ook van belang om rust te creëren in dit dossier. Hoe kijkt de staatssecretaris hiertegen aan?
Ik heb even geaarzeld, maar tot slot wil ik een vraag stellen over de werkgeversheffing over hoge lonen. Het is begrijpelijk dat uitzonderingen voor bepaalde bedrijfstakken die wellicht onevenredig hard worden getroffen door deze maatregel, moeilijk zijn te verwezenlijken. Wij hebben hierover misschien allemaal wel brieven gehad. Onze nationale volkssport voetbal wordt bijvoorbeeld hard getroffen door deze maatregel. De PvdA-fractie heeft hierover ook vragen gesteld in haar voorbereiding op dit onderwerp. Ik ben het met mevrouw De Boer eens dat de sector wordt gekenmerkt door redelijk excessieve beloningen, maar wij moeten ook constateren dat de afgelopen jaren door de betaaldvoetbalorganisaties een strakkere begrotingsdiscipline is ingezet en dat er hard aan wordt gewerkt om de zaak te rationaliseren en de financiële positie van de bedrijfstak verder te verbeteren. Dit is één aspect. Een ander aspect – ik besef dat dit niet direct tot de portefeuille van de staatssecretaris hoort – is het doorberekenen van de politiekosten. Ik weet niet exact waar dit staat, maar naar de mening van mijn fractie is deze doorberekening in combinatie met de werkgeversheffing een heel grote lastenverzwaring in de sector. Graag hoor ik de mening van de staatssecretaris hierover.
Ik rond af. We leven in bijzondere en lastige tijden, zoals al door menig spreker is gememoreerd. Een zorg van mijn fractie is dat de burger vaak het zicht op zijn of haar toekomst dreigt te verliezen. Dat is niet goed voor het vertrouwen in de overheid en de politiek. Bovendien draagt dat niet bij aan economisch herstel. Burgers hebben behoefte aan duidelijkheid op langere termijn. Zij maken zich zorgen over vele fiscale maatregelen, waaronder de maatregelen voor het woon-werkverkeer en de eigen woning. Het betreft maatregelen die allemaal in het belangrijke akkoord zijn opgenomen en die zullen worden uitgewerkt. Het lijkt mij belangrijk dat wij na de verkiezingen, na alle retoriek, erin slagen om hier in Den Haag snel uitsluitsel te geven over wezenlijke maatregelen die op korte en lange termijn behoorlijk ingrijpend kunnen zijn voor burgers. Ik kom terug op mijn hoofdpunt: duidelijkheid, eenvoud en bestendigheid van fiscale wetgeving dragen naar de mening van mijn fractie bij aan het vertrouwen van burgers en bedrijven.
De heer Reuten (SP):
Begrijp ik goed dat de heer Bröcker liever een vijfde schijf van 68% voor inkomens boven de € 150.000 had gezien, als er dan toch zo'n heffing moet komen? Had hij in plaats van een werkgeversheffing liever een vijfde schijf van 68% gezien? 16% plus 52% is een vijfde schijf van 68%. Was de heer Bröcker dan blij geweest, alhoewel blij, had hij dat liever gehad als het dan toch moet?
De heer Bröcker (VVD):
Mijnheer Reuten, ik kan de rekensom dat het samen optelt tot 68% prima volgen. Ik benadruk alleen maar dat de partijen die het Kunduzakkoord hebben gesloten, deze werkgeversheffing als een eenmalige crisisheffing beschouwen, een stukje solidariteit. Laat ik vooropstellen dat ervoor gekozen is dat die heffing ten laste komt van het bedrijfsleven. Alles afwegend, kijkend naar de economische situatie in Nederland en gelet op de maatregelen die nodig zijn, lijkt mij dat een verstandige zet.
De heer Reuten (SP):
Ja, maar de heer Bröcker had dus liever een tijdje een vijfde schijf gehad?
De heer Bröcker (VVD):
Nee, dat heb ik helemaal niet gezegd.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik heb twee vragen voor de heer Bröcker. Ten eerste: hoe oordeelt hij namens de VVD-fractie over het gegeven dat in deze economische tijden een pakket met maar liefst 5,3 mld. aan lastenverzwaring voorligt? Ten tweede: hoe oordeelt hij erover dat hetzelfde kabinet, dezelfde staatssecretaris, eerst zeven kleine rijksbelastingen afschaft, om het merendeel daarvan nu opnieuw in te voeren?
De heer Bröcker (VVD):
Lastenverzwaring doet ook pijn binnen mijn partij. Het mag duidelijk zijn dat wij volgens mijn fractie in Nederland orde op zaken moeten stellen. Ik neem aan dat de staatssecretaris in die zin zal antwoorden. Wij moeten ervoor zorgen dat wij het begrotingstekort wegwerken. Dat is de inzet. Mijn partij heeft daartoe gezamenlijk met de andere partijen die het Lenteakkoord hebben gesloten, stappen genomen. Er zitten aspecten in het pakket die ons niet helemaal zinnen, maar wij vinden met die partners dat die gezamenlijk moeten dienen voor het op orde krijgen van de begroting.
Ik merk het volgende op over de kleine belastingen. Ik heb eerder al gezegd dat wij voorstander zijn van vereenvoudiging van ons belastingstelsel. Mijn fractie heeft daarom gezegd dat zij het afschaffen van een aantal kleine belastingen steunde. Die opstelling is eerder in deze Kamer aan de orde geweest. Ik neem aan dat het hoort bij de politieke realiteit waarin wij nu leven dat er een enkele kleine belasting terugkomt.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik heb een vervolgvraag. Hoe oordeelt de heer Bröcker erover dat relatief veel geld door lastenverzwaring wordt binnengehaald, maar relatief weinig door te bezuinigen? De balans is dus doorgeslagen naar lastenverzwaring. Wat is de visie van de VVD daarop?
De heer Bröcker (VVD):
Volgens mij is het een combinatie, op het gevaar af dat wij nu al aan de algemene politieke beschouwingen beginnen. Bij bezuinigingen, als je over een kleinere overheid praat, heb je uiteraard ook met verdieneffecten te maken. Het betreft maatregelen die structureel effect moeten hebben; die zijn bestemd voor de langere termijn. Gezien de situatie waarmee wij na het mislukken van het Catshuisberaad werden geconfronteerd, was het noodzakelijk om in heel korte tijd heel snel duidelijke maatregelen te nemen die opbrengsten voor de Staat konden genereren. Daarmee konden wij aan de norm van 3% voldoen, die wij onszelf hebben opgelegd. U doelt op maatregelen – die zal de VVD zeker steunen – om te streven naar een kleinere, efficiëntere overheid. Dat zal natuurlijk gepaard gaan met lagere kosten.
De heer Van Strien (PVV):
Voorzitter. Aan de orde is het wetsvoorstel Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013. In de memorie van antwoord van 3 juli merkt het kabinet op dat dit wetsvoorstel een bijzonder wetsvoorstel is. Feitelijk is het, aldus het kabinet, een "fiscaal crisispakket". Het wetsvoorstel is de uitwerking van een pakket fiscale maatregelen in het Begrotingsakkoord 2013, ook wel het Kunduzakkoord genoemd.
Geaccepteerd wordt dat volgens de berekeningen van het Centraal Planbureau en de Nederlandsche Bank het begrotingsakkoord een drukkend effect heeft op de groei in de periode 2013–2017. De groei wordt volgens het CPB gedempt door een afnemende consumptie van huishoudens, die het gevolg is van de lastenverzwaringen die onderdeel zijn van het pakket. Deze lagere consumptie drukt via de productie van de marktsector de investeringen door bedrijven. Verder heeft het pakket een opwaarts effect op de inflatie, en daarmee op de lonen, waardoor de uitvoer omlaaggaat. De lagere productie betekent minder vraag naar arbeid, terwijl het arbeidsaanbod juist groeit door de verhoging van de AOW-leeftijd. Hierdoor neemt de werkloosheid in de periode 2013–2017 met 0,7% toe tot 5,25%.
Hoewel het pakket op de korte termijn de groei drukt, zijn de maatregelen volgens het kabinet nodig voor een gezonde economische groei op de langere termijn. Vervolgens worden verschillende studies aangehaald om aan te tonen dat hoge overheidsschulden, boven de 80% à 90% van het bbp, gepaard gaan met een lagere groei. Gezonde overheidsfinanciën zijn dus noodzakelijk voor groei in de toekomst.
Dat gezonde overheidsfinanciën goed zijn voor de groei in de toekomst wordt door mijn fractie volledig onderschreven. Wat wij echter absoluut afwijzen, is dat deze gelegenheidscoalitie denkt de overheidsfinanciën alleen met belastingverzwaringen gezond te kunnen maken. Het wordt niet eens overwogen dat je als het huishoudboekje niet klopt, ook kunt snijden in de overheidsuitgaven. Ik heb vanavond niet veel in deze richting gehoord. Stoppen met zaken als ontwikkelingshulp, de afdracht aan de EU, de financiering van de Antillen, vredesmissies, kunstsubsidies en allerlei duurzaamheidsubsidies, en ten slotte minder ambtenaren: het zijn allemaal mogelijkheden om de overheidsfinanciën gezond te maken zonder de negatieve effecten voor de economie, zoals die hiervoor genoemd zijn.
De Partij voor de Vrijheid kiest ervoor om de binnenlandse vraag te stimuleren. Henk en Ingrid moeten meer kunnen besteden. Daarom kiest de PVV ook voor een lagere btw en een lagere belasting op energie. Daaruit kan men al ons stemgedrag afleiden als het gaat om deze serie onnodige belastingverhogingen.
Nederland is een klein land. Dat betekent dat wij relatief veel grensgebied hebben. In de memorie van antwoord legt de staatssecretaris op een vraag van de PVV-fractie naar de negatieve effecten van de btw-verhoging doodleuk uit dat door het terugsluizen in de vorm van lagere inkomsten en loonbelasting de positieve effecten op de werkgelegenheid en groei domineren. Kennelijk speelt de elasticiteit in de prijs hier plotseling geen rol meer. Hoe zit het dan met die grenseffecten? Zoals misschien bekend woon ik in het oosten van het land, op vrijwel gelijke afstand van een benzinepomp in Nederland en een in Duitsland. De benzine aan de pomp in Duitsland is op dit moment bijna twee dubbeltjes goedkoper. De diesel is daar nog drie cent duurder. Daardoor is meer dan de helft van de kentekens bij de Duitse pomp Nederlands, terwijl een paar Duitse dieselrijders in Nederland komen tanken. Kan de staatssecretaris mij uitleggen wat ik straks tegen die Nederlandse pomphouder moet zeggen als beide brandstoffen per 1 oktober aanstaande 3 eurocent omhooggaan?
Vervolgens een opmerking over het btw-tarief voor podiumkunsten en kunstvoorwerpen. Ik heb altijd begrepen dat wij grosso modo twee btw-tarieven hebben: een laag tarief voor primaire levensbehoeften en een hoog tarief voor de rest, de wat minder primaire producten, ofwel luxeproducten. Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe hij het rijmt dat in deze crisis, waarin onze burgers door een algemene verhoging van de btw extra aangeslagen worden in hun portemonnee, tegelijkertijd de btw voor podiumkunstenmakers en antiek verlaagd worden. Welke redenering zit er achter deze merkwaardige uitzondering en hoe plaatst hij deze tegen de sterke nadruk die voortdurend gelegd wordt op het dichten van het begrotingsgat?
De heer Van Boxtel (D66):
Heeft de heer Van Strien ooit overwogen dat Henk en Ingrid ook wel eens naar het theater willen?
De heer Van Strien (PVV):
Zeer zeker. Henk en Ingrid gaan zeker ook naar het theater, maar die zien graag dat het theater wat de btw betreft op dezelfde manier behandeld wordt als alle andere luxeproducten.
Ik houd het deze keer kort, nog korter dan anders en zeker korter dan onze bijdrage bij de behandeling van het ESM. De technische vragen zijn in de memorie van antwoord beantwoord, waarvoor ik de staatssecretaris dank. De belangrijkste reden om het kort te houden is echter dat wij allemaal weten dat deze hele serie belastingverhogingen alleen nodig zijn om op papier Brussel tevreden te stellen, om het begrotingstekort op papier terug te brengen naar 3%. Met het gezond maken van de Nederlandse economie heeft dit niet zo veel te maken. Nu al kunnen wij constateren dat de Kunduzcoalitie vrijwel zeker geen meerderheid haalt op 12 september aanstaande en dat enkele deelnemers zich nu al op onderdelen terugtrekken. Laten wij hopen dat kort na genoemde datum een coalitie in het veld treedt die de economie echt gaat stimuleren.
De heer Nagel (50PLUS):
Voorzitter. Na de beschouwingen van de andere partijen hebben wij als volksvertegenwoordiger nog slechts een enkele opmerking toe te voegen, namelijk over de noodkreet van de KNVB die afgelopen vrijdag bij ons binnenkwam en die ondertekend was door de directeur betaald voetbal, de heer Bert van Oostveen. Uit een vorige week gehouden bijeenkomst van zes clubs, te weten Ajax, Feyenoord, PSV, AZ, Heerenveen en FC Twente, blijkt dat het voorliggende wetsvoorstel voor het betaald voetbal zonder meer een alarmerende situatie oplevert. Een eerste doorrekening van de gevolgen voor het betaald voetbal levert een negatief bedrag van 45 mln. op. De cijfers zullen volgens de KNVB desastreuze gevolgen hebben. De extra kosten vormen een post van 10% op het totaal netto bedrijfsresultaat van het betaald voetbal. De KNVB stelt dat het voetbal in vergelijking tot andere sectoren onevenredig hard getroffen wordt. Graag willen wij weten of dit inderdaad het geval is.
Ook de uitwerking geeft grote zorgen. Zo blijkt een club als Heerenveen, die niet alleen op sportief vlak, maar ook op maatschappelijk gebied uitzonderlijk presteert, getroffen te worden door een extra kostenpost van 1,5 mln. over het lopende boekjaar 2012. De KNVB stelt dat dergelijke extra lasten een aantal clubs in hun voortbestaan kunnen bedreigen. Ziet het kabinet dit risico en wat is de reactie hierop? Ook willen wij weten of het redelijk is dat clubs aanzienlijk belast worden in een boekjaar dat al over de helft is.
Wij vragen ons af hoe het overleg tussen het kabinet en de KNVB over deze belangrijke zaak is verlopen. De fractie van 50PLUS is er zeker voorstander van dat iedereen een bijdrage levert, maar dat moet wel op een redelijke en evenredige wijze gebeuren. Internationaal is de positie van Nederland al gedaald. Wij zouden een verdere verzwakking van de concurrentiepositie van het Nederlandse voetbal zeer betreuren.
De heer Reuten (SP):
Ik ben het spoor een beetje bijster. De fractie van 50PLUS komt aan het woord en dan gaat het over voetbal. Wat vindt de heer Nagel ervan dat de AOW'ers gemiddeld meer moeten inleveren dan alle andere groepen? Is dat niet meer een ding voor de partij van de heer Nagel?
De heer Nagel (50PLUS):
De heer Reuten constateert terecht dat AOW'ers meer moeten inleveren. Dat moet hij vooral vaker doen. Als AOW'ers meer moeten inleveren, dan is dat nog geen reden andere groepen die het ook moeilijk kunnen hebben en waarvoor belangrijke maatschappelijke zaken op het spel staan, onevenredig te belasten. Er zijn talrijke voorbeelden genoemd door de PvdA en volgens mij ook door de SP waar wel sterke schouders getroffen kunnen worden. Wij pleiten daar ook voor. Ik ben geen supporter van sc Heerenveen, maar als ik zie wat deze club doet en wat dat betekent voor heel Friesland en ook voor Nederland, dan vind ik dat er nader naar moet worden gekeken, ook gezien het geringe bedrag waarvan sprake is. Als een instantie als de KNVB een brief richt aan de volksvertegenwoordiging, mag die hem vervolgens niet laten lopen. Heel Nederland kijkt naar voetbal, ik verwijs hiervoor naar de afgelopen Europese Kampioenschappen, maar ook naar de Eredivisie. De sport voetbal is met een miljoen actieve leden een geweldig mooi onderdeel van de Nederlandse samenleving en daarvoor dient de volksvertegenwoordiging ook op te komen.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ik zie de laatste tijd wel vaker focusverschuivingen bij politieke partijen en vind deze inderdaad wel heel bijzonder. Ik begrijp uit het antwoord van de heer Nagel op de vraag van de heer Reuten dat hij snapt dat ook AOW'ers moeten inleveren, maar dat hij nu voor het belang van het betaald voetbal staat. Ik vind dit heel opmerkelijk.
De heer Nagel (50PLUS):
Ik heb niet gezegd dat de AOW'ers ook moeten inleveren. De Kamer kan vanavond en ook vooral morgen horen wat ik daarvan vind en daaruit zal het tegendeel blijken. Als in een sector voetbalclubs, en meer specifiek een club als sc Heerenveen, in hun bestaan bedreigd worden, dan wil ik daar graag opheldering over van de staatssecretaris. Het was echt een noodkreet die deze Kamer heeft ontvangen en waarop bij mijn weten niemand heeft gereageerd. Dan doen wij dat, denk ik dan.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik complimenteer de heer Nagel dat hij nu als eenmansfractie opkomt voor de belangen van de betaald voetbalclubs.
De heer Nagel (50PLUS):
En hun supporters.
De heer Van Boxtel (D66):
De supporters worden niet getroffen door deze maatregel.
De heer Nagel (50PLUS):
Als de clubs verdwijnen, worden de supporters er ook de dupe van.
De heer Van Boxtel (D66):
Die clubs verdwijnen echt niet. De clubs zullen op andere manieren in de boeken oplossingen moeten vinden. Ik schaar me voor de Handelingen in het koor van de absoluut verontwaardigden over de kleine focus van de heer Nagel op één partij vlak na het Oranje-echec in Polen en Oekraïne. Alle lof voor de heer Nagel.
De heer Nagel (50PLUS):
Ik ben blij dat de heer Van Boxtel zich in die rij schaart, want ik zou hem anders echt gemist hebben.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Voorzitter: Putters
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20112012-37-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.