Advies Raad van State inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties en de Wet op de architectentitel in verband met aanvullende implementatie van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU 2005, L 255) en Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (PbEU 2011, L 343)

Nader Rapport

Nr. WJZ/26503115(12452)

Directie Wetgeving en Juridische Zaken

Aan de Koning

Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties en de Wet op de architectentitel in verband met aanvullende implementatie van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU 2005, L 255) en Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (PbEU 2011, L 343)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 6 november 2020, no.2020002271, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 9 december 2020, no.W05.20.0407/l, bied ik U hierbij aan.

Het voorstel heeft de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) aanleiding gegeven tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. De regering heeft de opmerkingen van de Afdeling ter harte genomen en heeft het voorstel op een aantal punten aangepast.

Het advies is integraal opgenomen in het nader rapport en cursief weergegeven.

Bij Kabinetsmissive van 6 november 2020, no.2020002271, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de verschillende wetten op met name het terrein van onderwijs, cultuur en media in verband met voornamelijk wetstechnische en redactionele verbeteringen (Verzamelwet OCW 20##), met memorie van toelichting.

Dit wetsvoorstel beoogt een twintigtal wetten te wijzigen op het terrein van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en daarnaast enkele wetten op het terrein van andere ministeries die samenhang hebben met de OCW-wetgeving. Het betreft een verzamelwet die ziet op kleine correcties en enkele andere beperkte aanpassingen.

De Afdeling advisering van de Raad van State maakt drie opmerkingen over het wetsvoorstel. Dit betreft ten eerste de wijziging die het mogelijk maakt dat het onderwijs en de examens op alle mbo-niveaus op Bonaire in het Papiaments worden aangeboden. Daarnaast maakt de Afdeling opmerkingen over het laten vervallen van de bepaling die verplicht tot evaluatie van de wet centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs in het speciaal basisonderwijs, terwijl deze evaluatie nog niet heeft plaatsgevonden. Tot slot maakt de Afdeling een opmerking over het opnemen van aanvullende implementatie van EU-richtlijnen in deze verzamelwet. In verband hiermee is aanpassing van het voorstel en de toelichting wenselijk.

1. Papiaments in het mbo op Bonaire

Op dit moment is vereist dat op Bonaire, Sint Eustatius en Saba op alle mbo-niveaus onderwijs en examens in het Nederlands worden aangeboden.1 Het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling kan hiervan afwijken ten aanzien van opleidingen op mbo-niveau 1 en mbo-niveau 2. Die opleidingen kunnen dan onderwijs en examens aanbieden in het Papiaments (op Bonaire) of in het Engels (op Sint Eustatius en Saba).

Het wetsvoorstel voorziet in een mogelijkheid voor het bevoegd gezag om voor alle mbo-niveaus te kiezen voor het Papiaments (voor Bonaire), of het Engels (voor Sint Eustatius en Saba) als onderwijs- en examentaal.2 Volgens de toelichting is deze wijziging bedoeld om onderwijs en examens voor alle mbo-niveaus op Bonaire in het Papiaments mogelijk te maken.3 De Afdeling merkt hierover het volgende op.

a. Afzonderlijk wetsvoorstel gezien de aard van het voorstel

De Afdeling acht een verzamelwet niet het juiste middel om de regels die gelden voor de taal in het onderwijs in de openbare lichamen te wijzigen. Dit onderwerp kent een lange voorgeschiedenis en veel verschillende facetten. Enerzijds is het van belang dat jongeren het Nederlands, als eerste bestuurstaal van het land waartoe Bonaire behoort, voldoende beheersen. Anderzijds is het van belang dat het Papiaments een levende taal blijft en dat jongeren hiervan voldoende kennis hebben. Het wijzigen van wetgeving op dit punt is per definitie niet beleidsarm. Deze wijziging zou vergezeld moeten gaan van een inhoudelijke analyse waarin de wenselijkheid en de consequenties worden toegelicht.4

De Afdeling adviseert dan ook om op dit punt te voorzien in een afzonderlijk wetsvoorstel.

Onverminderd het voorgaande merkt de Afdeling het volgende op.

b. Afwijkingsmogelijkheid voor alle mbo-opleidingen

Uit de toelichting blijkt dat deze wijziging vooral bedoeld is om jongeren de mogelijkheid te bieden om in het Papiaments een diploma op mbo-niveau 3 te behalen, wanneer Nederlands op dit niveau voor hen niet haalbaar is. Daarbij verwijst de regering uitsluitend naar de koksopleiding op Bonaire. De koksopleiding op Bonaire wordt evenwel op niveau 2 aangeboden. Voor die opleiding is het dus al mogelijk om deze in het Papiaments aan te bieden. Op Bonaire kent men verschillende andere middelbaar beroepsopleidingen die op niveau 3 en niveau 4 worden aangeboden, maar uit de toelichting blijkt niet of daadwerkelijk beoogd is dat ook deze opleidingen in het Papiaments zullen worden aangeboden.

In dit verband benadrukt de Afdeling dat het van belang is dat jongeren het Nederlands voldoende beheersen, mede met het oog op mogelijke vervolgopleidingen in Nederland. Om die redenen is op scholen in de openbare lichamen de afgelopen jaren voortvarend gewerkt aan het verbeteren van de kennis van de Nederlandse taal bij de leerlingen. Dit voorstel sluit niet aan op die ontwikkeling en dient nader gemotiveerd te worden.

De Afdeling adviseert de toelichting op deze punten aan te vullen en zo nodig het voorstel aan te passen.

c. Afwijkmogelijkheid voor Sint Eustatius en Saba

Tot slot wijst de Afdeling erop dat de toelichting slechts ingaat op de situatie op Bonaire. Hieruit valt op te maken dat de wijziging blijkbaar enkel voor Bonaire is bedoeld. De voorgestelde wettekst sluit echter niet uit dat ook op Sint Eustatius en Saba voor alle MBO-niveaus wordt afgeweken van de Nederlandse taaleis.5 De vraag is of dat beoogd is.

De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen en zo nodig het voorstel aan te passen.

Naar aanleiding van de onder 1a vermelde opmerking van de Afdeling heeft de regering besloten het onderdeel met betrekking tot Papiaments in het mbo op Bonaire niet op te nemen in de Verzamelwet OCW 20##.

2. Vervallen van evaluatiebepaling in de Wet op Expertisecentra (WEC)

In de wet inzake de centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs werd voorzien in twee evaluatiebepalingen.6 Ingevolge deze bepalingen diende de minister binnen vier jaar na inwerkingtreding van de wet de doeltreffendheid en effecten van de centrale eindtoets taal en rekenen en het leerling- en onderwijsvolgsysteem voor respectievelijk het primair onderwijs en het speciaal basisonderwijs te evalueren. De evaluatiebepaling betreffende het speciaal basisonderwijs is echter niet in werking getreden en de regering stelt nu voor deze te laten vervallen.7

De reden hiervoor is dat de meeste wijzigingen voor het speciaal basisonderwijs op dezelfde manier zijn vormgegeven als de wijzigingen voor het regulier basisonderwijs. Daarom is geen aparte evaluatie uitgevoerd voor het speciaal basisonderwijs, aldus de toelichting.8 De Afdeling merkt hierover het volgende op.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel inzake de centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs wenste een meerderheid van de Tweede Kamer een afzonderlijke evaluatie voor het speciaal basisonderwijs.9 Dat de resultaten van de evaluatie wat betreft het reguliere basisonderwijs onverkort toegepast zouden kunnen worden op het speciaal onderwijs is niet evident. Dat de wijzigingen in het basisonderwijs en het speciaal basisonderwijs op dezelfde manier zijn vormgegeven wil immers niet zeggen dat de doeltreffendheid en de effecten daarvan ook hetzelfde zullen zijn.

Als geen afzonderlijke evaluatie wordt uitgevoerd, dan moet toegelicht worden waarom de evaluatie in het basisonderwijs één op één kan worden toegepast op het speciaal basisonderwijs. De toelichting op dit punt is niet toereikend. Indien een dergelijke toelichting niet kan worden gegeven, acht de Afdeling een aparte evaluatie gepast.

De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen en het voorstel zo nodig aan te passen.

Naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling heeft de regering besloten het onderdeel met betrekking tot het vervallen van de evaluatiebepaling niet op te nemen in de Verzamelwet OCW 20##.

3. Aanvullende implementatie

Het wetsvoorstel voorziet in aanvullende, beleidsarme implementatie van twee EU-richtlijnen.10 De uiterste datum waarop implementatie van deze richtlijnen moest zijn gerealiseerd was 20 oktober 2007 respectievelijk 25 december 2013. De Nederlandse regering is door de Europese Commissie in gebreke gesteld vanwege een onvolledige dan wel incorrecte implementatie van de hierboven genoemde richtlijnen.

De Afdeling begrijpt de wens om zo snel mogelijk te voorzien in het voltooien van de implementatie. Zij wijst echter op het wetgevingsbeleid, dat voorschrijft dat de implementatie van bindende EU-rechtshandelingen niet wordt ‘meegenomen’ in een bredere wijziging van regelgeving.11

De Afdeling adviseert dan ook in een afzonderlijk wetsvoorstel ter implementatie van bovengenoemde richtlijnen te voorzien en dat voorstel zo spoedig mogelijk in te dienen.

Naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling is het wetsvoorstel gesplitst in twee wetsvoorstellen. De wijzigingen inzake de aanvullende, beleidsarme implementatie van de twee EU-richtlijnen zijn opgenomen in het voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties en de Wet op de architectentitel in verband met aanvullende implementatie van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU 2005, L 255) en Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (PbEU 2011, L 343).

4. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De opmerking van de Afdeling in de redactionele bijlage is verwerkt.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een aantal samenloopbepalingen toe te voegen aan de Verzamelwet OCW 20##. Daarnaast zijn in de wettekst en de memorie van toelichting van de Verzamelwet OCW 20## enkele redactionele verbeteringen aangebracht.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.

De vice-president van de Raad van State,

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven.

Advies Raad van State

No. W05.20.0407/I

’s-Gravenhage, 9 december 2020

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 6 november 2020, no.2020002271, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de verschillende wetten op met name het terrein van onderwijs, cultuur en media in verband met voornamelijk wetstechnische en redactionele verbeteringen (Verzamelwet OCW 20##.), met memorie van toelichting.

Dit wetsvoorstel beoogt een twintigtal wetten te wijzigen op het terrein van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en daarnaast enkele wetten op het terrein van andere ministeries die samenhang hebben met de OCW-wetgeving. Het betreft een verzamelwet die ziet op kleine correcties en enkele andere beperkte aanpassingen.

De Afdeling advisering van de Raad van State maakt drie opmerkingen over het wetsvoorstel. Dit betreft ten eerste de wijziging die het mogelijk maakt dat het onderwijs en de examens op alle mbo-niveaus op Bonaire in het Papiaments worden aangeboden. Daarnaast maakt de Afdeling opmerkingen over het laten vervallen van de bepaling die verplicht tot evaluatie van de wet centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs in het speciaal basisonderwijs, terwijl deze evaluatie nog niet heeft plaatsgevonden. Tot slot maakt de Afdeling een opmerking over het opnemen van aanvullende implementatie van EU-richtlijnen in deze verzamelwet. In verband hiermee is aanpassing van het voorstel en de toelichting wenselijk.

1. Papiaments in het mbo op Bonaire

Op dit moment is vereist dat op Bonaire, Sint Eustatius en Saba op alle mbo-niveaus onderwijs en examens in het Nederlands worden aangeboden.1 Het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling kan hiervan afwijken ten aanzien van opleidingen op mbo-niveau 1 en mbo-niveau 2. Die opleidingen kunnen dan onderwijs en examens aanbieden in het Papiaments (op Bonaire) of in het Engels (op Sint Eustatius en Saba).

Het wetsvoorstel voorziet in een mogelijkheid voor het bevoegd gezag om voor alle mbo-niveaus te kiezen voor het Papiaments (voor Bonaire), of het Engels (voor Sint Eustatius en Saba) als onderwijs- en examentaal.2 Volgens de toelichting is deze wijziging bedoeld om onderwijs en examens voor alle mbo-niveaus op Bonaire in het Papiaments mogelijk te maken.3 De Afdeling merkt hierover het volgende op.

a. Afzonderlijk wetsvoorstel gezien de aard van het voorstel

De Afdeling acht een verzamelwet niet het juiste middel om de regels die gelden voor de taal in het onderwijs in de openbare lichamen te wijzigen. Dit onderwerp kent een lange voorgeschiedenis en veel verschillende facetten. Enerzijds is het van belang dat jongeren het Nederlands, als eerste bestuurstaal van het land waartoe Bonaire behoort, voldoende beheersen. Anderzijds is het van belang dat het Papiaments een levende taal blijft en dat jongeren hiervan voldoende kennis hebben. Het wijzigen van wetgeving op dit punt is per definitie niet beleidsarm. Deze wijziging zou vergezeld moeten gaan van een inhoudelijke analyse waarin de wenselijkheid en de consequenties worden toegelicht.4

De Afdeling adviseert dan ook om op dit punt te voorzien in een afzonderlijk wetsvoorstel.

Onverminderd het voorgaande merkt de Afdeling het volgende op.

b. Afwijkingsmogelijkheid voor alle mbo-opleidingen

Uit de toelichting blijkt dat deze wijziging vooral bedoeld is om jongeren de mogelijkheid te bieden om in het Papiaments een diploma op mbo-niveau 3 te behalen, wanneer Nederlands op dit niveau voor hen niet haalbaar is. Daarbij verwijst de regering uitsluitend naar de koksopleiding op Bonaire. De koksopleiding op Bonaire wordt evenwel op niveau 2 aangeboden. Voor die opleiding is het dus al mogelijk om deze in het Papiaments aan te bieden. Op Bonaire kent men verschillende andere middelbaar beroepsopleidingen die op niveau 3 en niveau 4 worden aangeboden, maar uit de toelichting blijkt niet of daadwerkelijk beoogd is dat ook deze opleidingen in het Papiaments zullen worden aangeboden.

In dit verband benadrukt de Afdeling dat het van belang is dat jongeren het Nederlands voldoende beheersen, mede met het oog op mogelijke vervolgopleidingen in Nederland. Om die redenen is op scholen in de openbare lichamen de afgelopen jaren voortvarend gewerkt aan het verbeteren van de kennis van de Nederlandse taal bij de leerlingen. Dit voorstel sluit niet aan op die ontwikkeling en dient nader gemotiveerd te worden.

De Afdeling adviseert de toelichting op deze punten aan te vullen en zo nodig het voorstel aan te passen.

c. Afwijkmogelijkheid voor Sint Eustatius en Saba

Tot slot wijst de Afdeling erop dat de toelichting slechts ingaat op de situatie op Bonaire. Hieruit valt op te maken dat de wijziging blijkbaar enkel voor Bonaire is bedoeld. De voorgestelde wettekst sluit echter niet uit dat ook op Sint Eustatius en Saba voor alle MBO-niveaus wordt afgeweken van de Nederlandse taaleis.5 De vraag is of dat beoogd is.

De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen en zo nodig het voorstel aan te passen.

2. Vervallen van evaluatiebepaling in de Wet op Expertisecentra (WEC)

In de wet inzake de centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs werd voorzien in twee evaluatiebepalingen.6 Ingevolge deze bepalingen diende de minister binnen vier jaar na inwerkingtreding van de wet de doeltreffendheid en effecten van de centrale eindtoets taal en rekenen en het leerling- en onderwijsvolgsysteem voor respectievelijk het primair onderwijs en het speciaal basisonderwijs te evalueren. De evaluatiebepaling betreffende het speciaal basisonderwijs is echter niet in werking getreden en de regering stelt nu voor deze te laten vervallen.7

De reden hiervoor is dat de meeste wijzigingen voor het speciaal basisonderwijs op dezelfde manier zijn vormgegeven als de wijzigingen voor het regulier basisonderwijs. Daarom is geen aparte evaluatie uitgevoerd voor het speciaal basisonderwijs, aldus de toelichting.8 De Afdeling merkt hierover het volgende op.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel inzake de centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs wenste een meerderheid van de Tweede Kamer een afzonderlijke evaluatie voor het speciaal basisonderwijs.9 Dat de resultaten van de evaluatie wat betreft het reguliere basisonderwijs onverkort toegepast zouden kunnen worden op het speciaal onderwijs is niet evident. Dat de wijzigingen in het basisonderwijs en het speciaal basisonderwijs op dezelfde manier zijn vormgegeven wil immers niet zeggen dat de doeltreffendheid en de effecten daarvan ook hetzelfde zullen zijn.

Als geen afzonderlijke evaluatie wordt uitgevoerd, dan moet toegelicht worden waarom de evaluatie in het basisonderwijs één op één kan worden toegepast op het speciaal basisonderwijs. De toelichting op dit punt is niet toereikend. Indien een dergelijke toelichting niet kan worden gegeven, acht de Afdeling een aparte evaluatie gepast.

De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen en het voorstel zo nodig aan te passen.

3. Aanvullende implementatie

Het wetsvoorstel voorziet in aanvullende, beleidsarme implementatie van twee EU-richtlijnen.10 De uiterste datum waarop implementatie van deze richtlijnen moest zijn gerealiseerd was 20 oktober 2007 respectievelijk 25 december 2013. De Nederlandse regering is door de Europese Commissie in gebreke gesteld vanwege een onvolledige dan wel incorrecte implementatie van de hierboven genoemde richtlijnen.

De Afdeling begrijpt de wens om zo snel mogelijk te voorzien in het voltooien van de implementatie. Zij wijst echter op het wetgevingsbeleid, dat voorschrijft dat de implementatie van bindende EU-rechtshandelingen niet wordt ‘meegenomen’ in een bredere wijziging van regelgeving.11

De Afdeling adviseert dan ook in een afzonderlijk wetsvoorstel ter implementatie van bovengenoemde richtlijnen te voorzien en dat voorstel zo spoedig mogelijk in te dienen.

4. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.

De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf.

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W05.20.0407/I

  • De aanduiding ‘Artikel XXVIII’ vervangen door ‘Artikel XXV’.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Wijziging van verschillende wetten op met name het terrein van onderwijs, cultuur en media in verband met voornamelijk wetstechnische en redactionele verbeteringen (Verzamelwet OCW 20##)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om op gebundelde wijze diverse vooral wetstechnische en redactionele wijzigingen aan te brengen in met name de wetten die onder de verantwoordelijkheid vallen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. ADVOCATENWET

In artikel 36b, vijfde lid, van de Advocatenwet vervalt ‘, onderdeel f,’.

ARTIKEL II. ALGEMENE WET ERKENNING EU-BEROEPSKWALIFICATIES

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de begripsomschrijving van ‘gereglementeerd beroep’ wordt in het eerste onderdeel ‘of uitoefening daarvan’ vervangen door ‘, uitoefening daarvan, of een van de wijzen van uitoefening’.

2. Aan de begripsomschrijving van ‘migrerende beroepsbeoefenaar’ wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • 4°. onderdaan van een derde land als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b of c van Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (PbEU 2011, L 343).

3. De begripsomschrijving van ‘Onze minister’ komt te luiden:

Onze Minister:

Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat;

4. De begripsomschrijving van ‘Onze minister die het aangaat’ komt te luiden:

Onze Minister die het aangaat:

Onze Minister onder wiens beleidsverantwoordelijkheid de reglementering bij of krachtens wet van de toegang tot of uitoefening van het desbetreffende gereglementeerde beroep valt;

5. In de begripsomschrijving van ‘proeve van bekwaamheid’ wordt ‘Onze minister die het aangaat’ vervangen door ‘Onze Minister die het aangaat’.

B

In de artikelen 2, eerste lid, 5, eerste lid, 6, eerste tot en met derde lid, 8, 11, eerste, derde en zesde tot en met achtste lid, 12, eerste tot en met derde lid, 13, eerste en tweede lid, 17, eerste lid, 18, 19, eerste, tweede en vierde lid, 22, aanhef, 23, eerste, derde en vierde lid en vijfde lid, aanhef en onder c, 25, tweede en derde lid, 27, eerste en derde lid, 28, eerste tot en met vierde lid, 29, aanhef, 30, eerste lid, aanhef en derde lid, aanhef, 30a, tweede en derde lid, 30a1, tweede lid, onder c, 30c, 31, tweede lid, aanhef, 31a, eerste lid, aanhef en derde, zesde en achtste lid, 31b, eerste lid, 31c, eerste tot en met derde lid, 32, eerste en tweede lid, 32a, eerste tot en met derde lid, 33, eerste tot en met vierde lid, 34, eerste, vijfde en zesde lid, 34c, eerste lid, 35, aanhef, 36 en 54, vijfde lid wordt ‘Onze minister die het aangaat’ vervangen door ‘Onze Minister die het aangaat’.

C

Aan het slot van artikel 13, tweede lid, wordt een zin toegevoegd, luidende:

Indien de migrerende beroepsbeoefenaar deze informatie niet kan verstrekken, richt Onze Minister die het aangaat zich tot een assistentiecentrum als bedoeld in artikel 57 ter van de richtlijn, de bevoegde autoriteit, of de relevante instelling van de betrokken staat van oorsprong.

D

Na artikel 13 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 13a. Uitwisseling van informatie inzake de documenten bij de aanvraag
  • 1. Onze Minister die het aangaat verstrekt in geval van gegronde twijfel aan een bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat dan Nederland op diens verzoek en indien het verzoek deugdelijk is gemotiveerd, informatie over de echtheid van in Nederland afgegeven opleidingstitels, en documenten, verklaringen en attesten als bedoeld in de artikelen 14 tot met 16.

  • 2. Wanneer een in Nederland afgegeven opleidingstitel een opleiding omvat die geheel of gedeeltelijk is gevolgd aan een instelling gevestigd op het grondgebied van een andere staat dan Nederland, verstrekt Onze Minister die het aangaat in geval van gegronde twijfel aan een bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat dan Nederland op diens verzoek en indien het verzoek deugdelijk is gemotiveerd, informatie over of:

    • a. de opleidingscyclus aan de instelling die de opleiding heeft verzorgd officieel is gecertificeerd door de Nederlandse onderwijsinstelling die de opleidingstitel heeft afgegeven;

    • b. de opleidingstitel dezelfde is als de titel die zou zijn verleend indien de opleiding in zijn geheel was gevolgd in Nederland; en

    • c. of op Nederlands grondgebied aan de opleidingstitel dezelfde rechten voor de toegang tot of uitoefening van een beroep zijn verbonden.

  • 3. Onze Minister die het aangaat kan, mits deugdelijk gemotiveerd, in geval van gegronde twijfel de bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat dan Nederland om bevestiging verzoeken van de echtheid van de in die staat afgegeven opleidingstitels, en documenten, verklaringen en attesten als bedoeld in de artikelen 14 tot met 16.

  • 4. Wanneer een door de betrokken staat van oorsprong verleende opleidingstitel een opleiding omvat die geheel of gedeeltelijk is gevolgd aan een instelling gevestigd op het grondgebied van een andere staat dan de betrokken staat van oorsprong, kan Onze Minister die het aangaat in geval van gegronde twijfel bij de bevoegde autoriteit van de betrokken staat van oorsprong nagaan of:

    • a. de opleidingscyclus aan de instelling die de opleiding heeft verzorgd officieel is gecertificeerd door de onderwijsinstelling die gevestigd is in de betrokken staat van oorsprong;

    • b. de opleidingstitel dezelfde is als de titel die zou zijn verleend indien de opleiding in zijn geheel was gevolgd in de betrokken staat van oorsprong; en

    • c. op het grondgebied van de betrokken staat van oorsprong aan de opleidingstitel dezelfde rechten voor de toegang tot of uitoefening van een beroep zijn verbonden.

  • 5. De verstrekking, bedoeld in het eerste en tweede lid, alsmede het verzoek, bedoeld in het derde en vierde lid, geschiedt via het IMI.

E

In artikel 27, eerste lid, wordt ‘op een door Onze minister bij ministeriële regeling vastgestelde lijst‘ vervangen door ‘op een door Onze Minister bij ministeriële regeling vastgestelde lijst’.

F

In artikel 30a, eerste lid, wordt ‘Onze ministers die het aangaat’ vervangen door ‘Onze Minister die het aangaat’.

G

In de artikelen 34, vierde lid, 34a, tweede tot en met vierde lid en 34b, eerste tot en met vierde lid wordt ‘Onze minister van Veiligheid en Justitie’ vervangen door ‘Onze Minister van Justitie en Veiligheid’.

H

In artikel 34d wordt ‘Onze minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’ vervangen door ‘Onze Minister’.

ARTIKEL III. EXPERIMENTENWET VOOROPLEIDINGSEISEN, SELECTIE EN COLLEGEGELDHEFFING

In artikel 1, onderdeel d, van de Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing vervalt ‘, onderdeel j,’

ARTIKEL IV. LEERPLICHTWET 1969

De Leerplichtwet 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1a1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, eerste volzin, wordt ‘Burgemeester en wethouders volgen bij hun’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders volgt bij zijn’.

2. In het tweede lid, tweede volzin, wordt ‘burgemeester en wethouders van oordeel zijn’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders van oordeel is’.

3. In het derde lid wordt ‘volgen burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘volgt het college van burgemeester en wethouders’ en wordt ‘oordelen zij’ vervangen door ‘oordeelt het’.

4. In het vierde lid wordt ‘stellen burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘stelt het college van burgemeester en wethouders’ en wordt ‘verzekeren zij’ vervangen door ‘verzekert het’.

B

Artikel 3a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘naar hun oordeel’ vervangen door ‘naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders’ en wordt ‘kunnen burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘kan het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het derde lid, aanhef, wordt ‘burgemeester en wethouders besluiten’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders besluit’ en wordt ‘horen burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘hoort het college van burgemeester en wethouders’.

3. In het vierde lid wordt ‘Burgemeester en wethouders besluiten’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders besluit’.

4. In het vijfde lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

C

Artikel 3b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘kunnen burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘kan het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het vierde lid, aanhef, wordt ‘burgemeester en wethouders besluiten’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders besluit’ en wordt ‘horen burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘hoort het college van burgemeester en wethouders’.

3. In het vijfde lid wordt ‘Burgemeester en wethouders besluiten’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders besluit’.

D

In artikel 6, eerste lid, wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

E

In artikel 7, eerste volzin, wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’ en wordt ‘hen’ vervangen door ‘dat college van burgemeester en wethouders’.

F

In artikel 15, eerste lid, wordt ‘kunnen burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘kan het college van burgemeester en wethouders’.

G

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het eerste lid, tweede volzin, wordt ‘Zij wijzen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders wijst’.

3. In het vierde lid wordt ‘Burgemeester en wethouders stellen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders stelt’.

H

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste, tweede, derde en zesde lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het zesde lid wordt ‘hun bevoegdheden op grond van deze wet hebben’ vervangen door ‘zijn bevoegdheden op grond van deze wet heeft’.

I

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. ‘Burgemeester en wethouders controleren’ wordt vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders controleert’.

J

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en derde lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het derde lid wordt ‘hun bevoegdheden op grond van deze wet hebben’ vervangen door ‘zijn bevoegdheden op grond van deze wet heeft’.

K

In artikel 22, eerste lid, wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

L

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘Burgemeester en wethouders brengen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders brengt’.

2. In het tweede lid wordt ‘Burgemeester en wethouders doen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders doet’ en wordt ‘aan hen gemelde schoolverzuim in hun gemeente’ vervangen door ‘aan het college van burgemeester en wethouders gemelde schoolverzuim in zijn gemeente’.

ARTIKEL V. LEERPLICHTWET BES

De Leerplichtwet BES wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b, subonderdeel 1, komt te luiden:

  • 1°. een openbare of een uit openbare kas bekostigde bijzondere basisschool of school of een ingevolge artikel 117 van de Wet voortgezet onderwijs BES aangewezen inrichting voor voortgezet onderwijs;

2. Onderdeel f komt te luiden:

f. startkwalificatie:
  • 1°. een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 13 onderscheidenlijk artikel 14 van de Wet voortgezet onderwijs BES;

  • 2°. een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diploma van onderwijs aan een inrichting voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 117 van de Wet voortgezet onderwijs BES;

  • 3°. een ander krachtens artikel 2, eerste lid, onderdeel c, voor de toepassing van deze wet aangewezen diploma;

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 2. Aanwijzing scholen, instellingen en diploma’s

2. Onder vervanging van ’, en’ aan het slot van onderdeel a door een komma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door ’, en’ wordt aan het eerste lid een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. diploma’s, van een opleiding aan een school als bedoeld in onderdelen a en b, worden aangewezen als startkwalificatie, bedoeld in artikel 1, onderdeel f, subonderdeel 2.

ARTIKEL VI. MEDEDINGINGSWET

In artikel 25h, eerste lid, onderdeel c, van de Mededingingswet vervalt ‘, onder h,’.

ARTIKEL VII. WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS

De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 6a.1.4 wordt ‘langer dan een studiejaar’ vervangen door ‘langer dan twee studiejaren’.

B

In artikel 8.1.1, lid 1b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs vervalt ‘, onderdeel m,’.

ARTIKEL VIII. WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS BES

De Wet educatie en beroepsonderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 7.1.1, tweede lid, vervalt ‘voor zover het betreft de assistentopleiding en de basisberoepsopleiding’.

B

In artikel 7.4.7a, eerste lid, onderdeel d, wordt ‘instellingsverklaring’ vervangen door ‘verklaring’.

C

Na artikel 7.4.8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.4.8a. Mbo-verklaring
  • 1. Een student aan wie geen diploma of certificaat als bedoeld in artikel 7.4.8 kan worden uitgereikt, maar die wel ten minste één waardering voor een onderdeel of voor een deel daarvan van de opleiding heeft behaald, ontvangt op zijn verzoek een door de examencommissie af te geven verklaring.

  • 2. In afwijking van het eerste lid ontvangt de student, ook zonder een daartoe strekkend verzoek, een verklaring van de desbetreffende examencommissie, indien de student:

    • a. niet meer aan een instelling is ingeschreven,

    • b. de leeftijd van drieëntwintig jaar nog niet heeft bereikt, en

    • c. niet in het bezit is van een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, dan wel een diploma voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of hoger algemeen voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 13 onderscheidenlijk artikel 14 van de Wet voortgezet onderwijs BES.

  • 3. Op de verklaring zijn in ieder geval opgenomen de onderdelen of de delen daarvan waarvoor op de datum van beëindiging van de opleiding door de student een waardering is behaald en de overige bij ministeriële regeling te bepalen gegevens die per categorie van studenten kunnen verschillen.

  • 4. Bij ministeriële regeling wordt voor de verklaring een model vastgesteld, dat voor verschillende categorieën van studenten kan verschillen en kunnen voor de verklaring technische veiligheidseisen worden vastgesteld.

D

Artikel 8.1.7a, tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. de student naar het oordeel van het bevoegd gezag, met inachtneming van de bij ministeriële regeling vastgestelde persoonlijke omstandigheden, onvoldoende vordering heeft gemaakt in de opleiding;

ARTIKEL IX. WET OP DE ARCHITECTENTITEL

Artikel 12e van de Wet op de architectentitel wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De tweejarige beroepservaringperiode is gericht op het zich in de praktijk bekwamen in de uitoefening van het beroep waarvoor met goed gevolg een opleiding is gevolgd als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, b of c, 10, eerste lid, onderdeel a, b of c, 11, eerste lid, onderdeel a, b of c, of 12, eerste lid, onderdeel a, b of c, onder toezicht van een door het bureau erkende persoon of instantie. De in de eerste volzin bedoelde persoon dient bij aanvang van het toezicht blijkens de inschrijving in het register ten minste drie jaar beroepsmatig werkzaam te zijn in datzelfde beroep.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. onderdeel f komt te luiden:

  • f. het toezicht;

b. In onderdeel g wordt ‘de begeleider en de persoon die hij begeleidt’ vervangen door ‘de toezichthoudende persoon of instantie en de persoon die onder toezicht staat’.

ARTIKEL X. WET OP DE EXPERTISECENTRA

De Wet op de expertisecentra wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste, vierde, zesde en tiende lid, wordt ‘burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het eerste lid, eerste volzin, wordt ‘verstrekken’ vervangen door ‘verstrekt’.

3. In het vierde lid, tweede volzin, wordt ‘inwinnen’ vervangen door ‘inwint’.

4. In het zesde lid wordt ‘verstrekken’ vervangen door ‘verstrekt’.

5. In het tiende lid wordt ‘hebben’ vervangen door ‘heeft’.

B

Aan artikel 5a wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het bevoegd gezag zendt onverwijld de resultaten van de monitor, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, aan de inspectie.

C

In artikel 47a, eerste en tweede lid, wordt ‘burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

D

Artikel 47b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde, vierde, zesde, zevende en achtste lid, wordt ‘burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het vijfde lid wordt ‘Burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders’ en wordt ‘melden’ vervangen door ‘meldt’.

E

In artikel 66b, tweede lid, onderdeel j, wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

F

In artikel 67, tweede lid, tweede volzin, wordt ‘Burgemeester en wethouders zenden’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders zendt’.

G

Artikel 69 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het vijfde lid wordt ‘Burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders’.

H

Artikel 89, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin wordt ‘De gemeenteraad draagt onderscheidenlijk burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘De gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders’.

2. In de tweede volzin wordt ‘Hij behandelt onderscheidenlijk zij’ vervangen door ‘De raad en het college van burgemeester en wethouders’.

I

Artikel 91 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het eerste lid wordt ‘Burgemeester en wethouders stellen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders stelt’.

J

Artikel 92 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het tweede lid wordt ‘Burgemeester en wethouders kunnen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders kan’.

3. In het derde lid wordt ‘Burgemeester en wethouders stellen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders stelt’.

K

Artikel 93 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt ‘Burgemeester en wethouders stellen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders stelt’ en wordt ‘hen’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het derde lid, aanhef, wordt ‘Burgemeester en wethouders nemen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders neemt’.

3. In het vijfde lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

4. In het zesde lid wordt ‘Burgemeester en wethouders kunnen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders kan’.

5. In het zevende lid wordt ‘Burgemeester en wethouders nemen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders neemt’.

6. In het achtste lid, eerste volzin, wordt ‘treden burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘treedt het college van burgemeester en wethouders’.

7. In het achtste lid, tweede volzin, wordt ‘delen burgemeester en wethouders het bevoegd gezag mede dat zij niet kunnen instemmen’ vervangen door ‘deelt het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag mede dat het niet kan instemmen’.

8. In het negende lid, eerste volzin, wordt ‘kunnen burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘kan het college van burgemeester en wethouders’.

9. In het negende lid, vierde volzin, wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

L

In artikel 94, eerste volzin, wordt ‘Burgemeester en wethouders stellen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders stelt’ en wordt ‘hen’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

M

In artikel 95 wordt ‘Burgemeester en wethouders stellen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders stelt’.

N

Artikel 96 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het tweede lid wordt ‘Burgemeester en wethouders wijzen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders wijst’.

O

In artikel 97, eerste lid, wordt ‘Burgemeester en wethouders beslissen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders beslist’.

P

In artikel 100, vierde lid, wordt ‘Burgemeester en wethouders betalen volgens door hen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders betaalt volgens door het college van burgemeester en wethouders’.

Q

Artikel 101 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het derde lid wordt ‘geven burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘geeft het college van burgemeester en wethouders’.

R

In artikel 102 wordt ‘burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

S

In artikel 103 wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

T

In artikel 104, tweede lid, wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

U

Artikel 105 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt ‘Burgemeester en wethouders zijn’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders is’.

2. In het eerste lid, derde volzin, wordt ‘zijn burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘is het college van burgemeester en wethouders’.

3. In het tweede lid wordt ‘plegen burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘pleegt het college van burgemeester en wethouders’.

V

Artikel 106 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, derde volzin, en in het vijfde lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘burgemeester en wethouders gebruik maken van hun’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders gebruik maakt van zijn’.

W

Artikel 108 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en vijfde lid wordt ‘Burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het tweede lid, tweede volzin, derde lid, zesde lid, tweede volzin, en zevende lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

X

In artikel 110 en in het opschrift daarvan wordt ‘burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

Y

In artikel 115, eerste en derde lid, wordt ‘Burgemeester en wethouders stellen’ telkens vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders stelt’.

Z

In artikel 116, tweede lid, wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

AA

Artikel 134 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid, eerste volzin, wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’ en wordt ‘kunnen’ vervangen door ‘kan’.

2. In het zesde lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’ en wordt ‘ofmeer’ vervangen door ‘of meer’.

3. In het zevende lid wordt ‘Burgemeester en wethouders maken’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders maakt’.

BB

Artikel 136 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, derde volzin, wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het vierde lid wordt ‘Burgemeester en wethouders kunnen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders kan’.

CC

Artikel 137 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt ‘Burgemeester en wethouders stellen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders stelt’, wordt ‘zij’ vervangen door ‘het’ en wordt ‘zullen’ vervangen door ‘zal.

2. In het tweede lid, eerste volzin, wordt ‘verlenen burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘verleent het college van burgemeester en wethouders’.

3. In het tweede lid, tweede volzin, wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

4. In het derde lid, eerste volzin, wordt ‘burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’ en wordt ‘verlenen’ vervangen door ‘verleent’.

DD

Artikel 138 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, zesde lid, eerste en derde volzin, en zevende lid, eerste volzin, wordt ‘stellen burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘stelt het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het zesde lid, tweede volzin, wordt ‘bepalen burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘bepaalt het college van burgemeester en wethouders’.

3. In het zevende lid, tweede volzin, wordt ‘drukken burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘drukt het college van burgemeester en wethouders’.

EE

Artikel 141 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste en derde volzin wordt ‘burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. In de derde volzin wordt ‘hebben genomen’ vervangen door ‘heeft genomen’.

FF

In artikel 147, derde lid, eerste volzin, en zesde lid, wordt ‘burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

GG

Artikel 162b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste en tweede volzin, wordt ‘Burgemeester en wethouders dragen’ telkens vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders draagt’.

2. In het eerste lid, eerste volzin, wordt ‘zij’ vervangen door ‘het’ en wordt ‘beschikken’ vervangen door ‘beschikt’.

3. In het eerste lid, derde volzin, wordt ‘Burgemeester en wethouders volgen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders volgt’.

4. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef, derde volzin, wordt ‘Burgemeester en wethouders van de contactgemeente vervullen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders van de contactgemeente vervult’.

b. In onderdeel a wordt ‘maken zij’ vervangen door ‘maakt het’.

c. In onderdeel b wordt ‘dragen zij’ vervangen door ‘draagt het’.

d. In onderdeel c wordt ‘organiseren en coördineren zij’ vervangen door ‘organiseert en coördineert het’.

5. In het vierde lid, eerste volzin, wordt ‘dragen burgemeester en wethouders van de vorige contactgemeente’ vervangen door ‘draagt het college van burgemeester en wethouders van de vorige contactgemeente’ en wordt ‘burgemeester en wethouders van de opvolgende contactgemeente’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders van de opvolgende contactgemeente’.

6. In het zesde lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

7. In het zevende lid, tweede volzin, wordt ‘Burgemeester en wethouders van de contactgemeente stellen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders van de contactgemeente stelt’.

8. In het achtste lid, eerste volzin, wordt ‘nakomen’ vervangen door ‘nakomt’ en in de eerste en tweede volzin, wordt ‘burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

HH

Artikel 162c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘Burgemeester en wethouders van de contactgemeente zenden’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders van de contactgemeente zendt’.

2. In het tweede lid wordt ‘Burgemeester en wethouders zijn’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders is’.

II

Artikel 162c1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, eerste volzin, wordt ‘Burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het eerste lid, tweede volzin, wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

3. In het derde lid wordt ‘Burgemeester en wethouders van de contactgemeente coördineren’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders van de contactgemeente coördineert’.

4. In het vijfde lid wordt ‘Burgemeester en wethouders van de contactgemeente geven’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders van de contactgemeente geeft’.

JJ

In artikel 164a, zesde lid, wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

KK

Artikel 167 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het derde lid, eerste volzin, wordt ‘Burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders’.

ARTIKEL XI. WET OP HET ACCOUNTANTSBEROEP

In artikel 49, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op het accountantsberoep vervalt ‘, onderdeel q,’.

ARTIKEL XII. WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK

De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 komt te luiden:

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

accreditatie:

het keurmerk dat tot uitdrukking brengt dat de kwaliteit van een opleiding door het accreditatieorgaan positief is beoordeeld;

accreditatie bestaande opleiding:

accreditatie als bedoeld in artikel 5.11;

accreditatie nieuwe opleiding:

accreditatie als bedoeld in artikel 5.8;

accreditatiekader:

het kader waarin het accreditatieorgaan zijn werkwijze met betrekking tot de taken, genoemd in artikel 5.2, eerste en tweede lid, vastlegt;

accreditatieorgaan:

de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie, bedoeld in artikel 1 van het Accreditatieverdrag;

Accreditatieverdrag:

het op 3 september 2003 te Den Haag tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap van België inzake de accreditatie van opleidingen binnen het Nederlandse en Vlaamse hoger onderwijs (Trb. 2003, 167);

anderstalig traject:

traject dat wordt verzorgd in een andere taal dan het Nederlands voor het gehele traject dan wel een deel van het traject dat overeenkomt met ten minste twee derde deel van het totaal aantal studiepunten van de opleiding;

bijzondere instelling:

een instelling die uitgaat van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid;

college van bestuur:
  • van een bijzondere instelling: het orgaan van de instelling dat als zodanig in de statuten is aangewezen;

  • van een openbare instelling: het orgaan van de instelling dat op grond van deze wet ter zake bevoegd is;

duale opleiding:

een opleiding als bedoeld in artikel 7.7, tweede lid;

erkenning ITK:

de erkenning die tot uitdrukking brengt dat de interne kwaliteitszorg en de inzet tot verbetering van de resultaten van een instelling voor hoger onderwijs, voor zover betrekking hebbend op de kwaliteit van haar opleidingen, positief is beoordeeld;

faculteit der geneeskunde:

de faculteit waarin de opleidingen voor het beroep van arts zijn ingesteld;

graad:

de graad Bachelor of Master met of zonder toevoeging, de graad Associate degree of de graad Doctor, Doctor honoris causa of Doctor of Philosophy;

hoger beroepsonderwijs:

onderwijs dat is gericht op de overdracht van theoretische kennis en op de ontwikkeling van vaardigheden in nauwe aansluiting op de beroepspraktijk;

hoger onderwijs:

wetenschappelijk onderwijs en hoger beroepsonderwijs;

initieel onderwijs:

hoger onderwijs als bedoeld in artikel 7.3a;

inspectie:

de inspectie, bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht;

instelling voor hoger onderwijs:

een bekostigde instelling, opgenomen in de bijlage van deze wet onder a tot en met i of een rechtspersoon voor hoger onderwijs, tenzij uit deze wet het tegendeel blijkt;

instellingsbestuur:
  • van een bekostigde instelling: het college van bestuur, tenzij anders bepaald;

  • van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die geaccrediteerde opleidingen verzorgt: het orgaan dat als zodanig in de statuten is aangewezen;

Nederlandstalige opleiding:

opleiding die wordt verzorgd in het Nederlands voor de gehele opleiding dan wel een deel van de opleiding dat overeenkomt met ten minste twee derde deel van het totaal aantal studiepunten van de opleiding;

Onze Minister:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

openbare instelling:

een instelling die uitgaat van een publiekrechtelijke rechtspersoon;

openbaar lichaam BES:

openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

opleiding:

een associate degree-opleiding, een bacheloropleiding of een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3a waarvoor accreditatie is verleend, tenzij uit deze wet het tegendeel blijkt;

persoonsgebonden nummer:

burgerservicenummer als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, of het onderwijsnummer, bedoeld in artikel 7.31e, derde lid;

rechtspersoon voor hoger onderwijs:

een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die initiële opleidingen verzorgt met uitzondering van de Staat of een instelling of een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die postinitiële masteropleidingen verzorgt met uitzondering van de Staat;

register onderwijsdeelnemers:

register onderwijsdeelnemers als bedoeld in artikel 4 van de Wet register onderwijsdeelnemers;

studiejaar:

het tijdvak dat aanvangt op 1 september en eindigt op 31 augustus van het daaropvolgende jaar;

studiepunt:

een studiepunt in de zin van artikel 7.4, eerste lid;

titel:

een titel als bedoeld in artikel 7.20, eerste en tweede lid (ingenieur, afgekort tot ir., meester, afgekort tot mr., doctorandus, afgekort tot drs., ingenieur, afgekort tot ing., baccalaureus, afgekort tot bc.) of de titel, bedoeld in artikel 7.22, tweede en derde lid (doctor, afgekort tot dr.);

traject:

programma binnen een opleiding waarvan de studielast en de kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden die een student bij de beëindiging van de opleiding moet hebben verworven, gelijk zijn aan die van de opleiding;

visitatiegroep:

groep van opleidingen die onderwijsinhoudelijk met elkaar overeenkomen; en

wetenschappelijk onderwijs:

onderwijs dat is gericht op de voorbereiding tot de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis en dat het inzicht in de samenhang van de wetenschappen bevordert.

B

Aan artikel 5.6, tweede lid, wordt de zinsnede toegevoegd ‘dan wel, indien de aanvraag betrekking heeft op de eerste opleiding die wordt verzorgd door een rechtspersoon die geaccrediteerde opleidingen wil verzorgen, op aanvraag van het op grond van de statuten daartoe bevoegde orgaan van die rechtspersoon’.

C

In artikel 6.7, eerste lid, en artikel 6.7a, eerste lid, onderdeel a, en derde lid, wordt ‘gegadigden’ vervangen door ‘aspirant-studenten’.

D

Artikel 6.15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het, vijfde lid, wordt ‘artikel 7.53a, vierde en vijfde lid’ vervangen door ‘artikel 7.53a, derde en vierde lid’.

2. Het zesde lid vervalt.

E

In artikel 7.3, zesde lid, wordt ‘een opleiding, te beëindigen’ vervangen door ‘een opleiding te beëindigen’.

F

In artikel 7.3h vervalt de komma na ‘onderwijs’, wordt ‘kan, zelf’ vervangen door ‘kan’ en wordt ‘die met de in de eerste volzin bedoelde beslissing is belast’ vervangen door ‘die met het verlenen van toestemming als bedoeld in artikel 7.12b, eerste lid, onderdeel c, is belast’.

G

In artikel 7.11, tweede lid, onderdeel e, wordt ‘en wanneer’ vervangen door ‘of wanneer’.

H

In artikel 7.53c, tweede lid, wordt een komma ingevoegd na ‘plaatsvinden’ en wordt ‘aantal,’ vervangen door ‘aantal in te schrijven studenten'.

I

In artikel 7.59, tweede lid, wordt ‘reikt’ telkens vervangen door ‘verstrekt’ en vervalt telkens ‘uit’.

J

In de artikelen 9.33, eerste lid, onderdeel h, en 10.20, eerste lid, onderdeel j, wordt ‘instellen van een capaciteitsfixus’ vervangen door ‘vaststellen van een capaciteitsfixus’.

K

In artikel 18.75, tweede, vijfde en zesde lid, vervalt telkens ‘, onder aa’.

ARTIKEL XIII. WET OP HET ONDERWIJSTOEZICHT

De Wet op het onderwijstoezicht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel p, vervalt ‘, onderdeel aa,’.

B

In artikel 11, zevende lid, wordt na ‘de Wet educatie en beroepsonderwijs’ ingevoegd ‘of de Wet educatie en beroepsonderwijs BES’.

ARTIKEL XIV. WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS

De Wet op het primair onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt in de begripsomschrijving van ‘bevoegd gezag van volgens deze wet bekostigde scholen’ ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

B

In artikel 3a, derde lid, wordt ‘deelnemers’ vervangen door ‘studenten’.

C

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt ‘verstrekken’ vervangen door ‘verstrekt’ en wordt ‘burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het vierde lid, tweede volzin, wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’ en wordt ‘inwinnen’ vervangen door ‘inwint’.

3. In het twaalfde lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’ en wordt ‘hebben’ vervangen door ‘heeft’.

D

Aan artikel 4c wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het bevoegd gezag zendt onverwijld de resultaten van de monitor, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, aan de inspectie.

E

In artikel 18a, negende lid, wordt ‘burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

F

In artikel 64b, tweede lid, onderdeel j, wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

G

In artikel 65, tweede lid, wordt ‘Burgemeester en wethouders zenden’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders zendt’.

H

Artikel 68 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het vijfde lid wordt ‘Burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders’.

I

In artikel 74, derde lid, wordt ‘treden’ vervangen door ‘treedt’ en wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

J

Artikel 75 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het tweede lid wordt ‘Burgemeester en wethouders dienen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders dient’.

3. In het derde lid, derde volzin, wordt ‘delen burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘deelt het college van burgemeester en wethouders’.

K

Artikel 76 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De aanvraag vermeldt de richting van de school en naam en adres van het bevoegd gezag en gaat vergezeld van de gegevens genoemd in artikel 75, eerste lid, juncto artikel 75, vijfde lid, met dien verstande dat in afwijking van artikel 75, eerste lid, juncto artikel 75, vijfde lid, onderdeel c, onder 6° en 7°, de prognose gegevens bevat omtrent:

    • a. indien het betreft een richting waarvoor nog geen basisonderwijs binnen de gemeente wordt gegeven: het belangstellingspercentage voor het basisonderwijs van die richting in een vergelijkbare gemeente, of

    • b. indien het betreft een school van een richting waarvoor reeds een school binnen de gemeente aanwezig is: het belangstellingspercentage voor de school of scholen van die richting binnen de gemeente.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien de door het bevoegd gezag verstrekte gegevens onvoldoende zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen, deelt het college van burgemeester en wethouders voor 1 maart volgend op de in het eerste lid genoemde datum aan het bevoegd gezag mede dat de gegevens voor 1 april daaropvolgend dienen te worden aangevuld. Indien de aanvullende gegevens niet voor 1 april zijn verstrekt, wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten

L

In artikel 79, tweede lid, derde volzin, wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

M

Artikel 91, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin wordt ‘De gemeenteraad draagt onderscheidenlijk burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘De gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders’.

2. In de tweede volzin wordt ‘Hij behandelt onderscheidenlijk zij’ vervangen door ‘De raad en het college van burgemeester en wethouders’.

N

Artikel 93 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het eerste lid, aanhef, wordt ‘Burgemeester en wethouders stellen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders stelt’ en wordt ‘hen’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

O

Artikel 94 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het tweede lid wordt ‘Burgemeester en wethouders kunnen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders kan’.

3. In het derde lid wordt ‘Burgemeester en wethouders stellen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders stelt’.

P

Artikel 95 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘Burgemeester en wethouders stellen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders stelt’ en wordt ‘hen’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het derde lid wordt ‘Burgemeester en wethouders nemen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders neemt’.

3. In het vijfde lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

4. In het zesde lid wordt ‘Burgemeester en wethouders kunnen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders kan’.

5. In het zevende lid wordt ‘Burgemeester en wethouders nemen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders neemt’.

6. In het achtste lid, eerste volzin, wordt ‘treden burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘treedt het college van burgemeester en wethouders’ en wordt in de tweede volzin ‘delen burgemeester en wethouders het bevoegd gezag mede dat zij niet kunnen instemmen’ vervangen door ‘deelt het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag mede dat het niet kan instemmen’.

7. In het negende lid, eerste volzin, wordt ‘kunnen burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘kan het college van burgemeester en wethouders’ en wordt in de vierde volzin ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

Q

In artikel 96, eerste volzin, wordt ‘Burgemeester en wethouders stellen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders stelt’ en wordt ‘hen’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

R

In artikel 97 wordt ‘Burgemeester en wethouders stellen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders stelt’.

S

Artikel 98 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het tweede lid wordt ‘Burgemeester en wethouders wijzen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders wijst’.

T

In artikel 99, eerste lid, wordt ‘Burgemeester en wethouders beslissen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders beslist’.

U

In artikel 102, vierde lid, wordt ‘Burgemeester en wethouders betalen volgens door hen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders betaalt volgens door het college van burgemeester en wethouders’.

V

Artikel 103 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het derde lid wordt ‘geven burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘geeft het college van burgemeester en wethouders’.

W

In de artikelen 104 tot en met 106 wordt ‘burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

X

Artikel 107 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt ‘Burgemeester en wethouders zijn’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders is’ en in de derde volzin wordt ‘zijn burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘is het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het tweede lid wordt ‘plegen burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘pleegt het college van burgemeester en wethouders’.

Y

Artikel 108 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en vijfde lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘burgemeester en wethouders gebruik maken van hun’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders gebruik maakt van zijn’.

Z

Artikel 110 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en vijfde lid wordt ‘Burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het tweede en derde lid, zesde lid, tweede volzin, en zevende lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

AA

In artikel 112 en in het opschrift daarvan wordt ‘burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

BB

In artikel 117, eerste en derde lid, wordt ‘Burgemeester en wethouders stellen’ telkens vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders stelt’.

CC

In artikel 119, tweede lid, wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

DD

Artikel 140 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’ en wordt ‘kunnen’ vervangen door ‘kan’.

2. In het zesde lid tweede volzin, wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

3. In het zevende lid wordt ‘Burgemeester en wethouders maken’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders maakt’.

EE

Artikel 142 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het vierde lid wordt ‘Burgemeester en wethouders kunnen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders kan’.

FF

Artikel 143 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘Burgemeester en wethouders stellen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders stelt’, wordt ‘zij’ vervangen door ‘het’ en wordt ‘zullen’ vervangen door ‘zal’.

2. In het tweede lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’ en wordt ‘verlenen’ vervangen door ‘verleent’.

3. In het derde lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’ en wordt ‘verlenen’ vervangen door ‘verleent’.

GG

Artikel 144 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, zesde lid, eerste en derde volzin, en zevende lid, eerste volzin, wordt ‘stellen burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘stelt het college van burgemeester en wethouders,’.

2. In het zesde lid, tweede volzin, wordt ‘bepalen burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘bepaalt het college van burgemeester en wethouders’.

3. In het zevende lid, tweede volzin, wordt ‘drukken burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘drukt het college van burgemeester en wethouders’.

HH

In artikel 147 wordt ‘burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’ en wordt ‘hebben’ vervangen door ‘heeft’.

II

Artikel 155 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt ‘Burgemeester en wethouders kunnen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders kan’.

2. In het tweede lid, eerste volzin, wordt ‘Burgemeester en wethouders brengen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders brengt’.

3. In het derde lid, eerste volzin, wordt ‘kunnen burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘kan het college van burgemeester en wethouders’ en wordt in de tweede volzin ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’ en ‘overleggen’ vervangen door ‘overlegt’.

4. In het vierde lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ telkens vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

JJ

In artikel 156, tweede lid, wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’ en wordt ‘een besluit nemen’ vervangen door ‘een besluit neemt’.

KK

In de eerste volzin van artikel 165 wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’ en wordt ‘willen verrichten’ vervangen door ‘wil verrichten’.

LL

In artikel 166 wordt ‘Burgemeester en wethouders dragen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders draagt’.

MM

Artikel 167 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘Burgemeester en wethouders voeren ten minste jaarlijks overleg en dragen zorg’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders voert ten minste jaarlijks overleg en draagt zorg’.

2. In het tweede lid wordt ‘Burgemeester en wethouders voeren overleg en maken’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders voert overleg en maakt’.

NN

Artikel 167a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste en achtste volzin wordt ‘Burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders’.

2. In de vijfde volzin wordt ‘Burgemeester en wethouders kunnen’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders kan’.

3. In de zesde volzin wordt ‘schrijven burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘schrijft het college van burgemeester en wethouders’ en wordt ‘waarbij zij initiatieven nemen’ vervangen door ‘waarbij het initiatieven neemt’.

4. In de zevende volzin wordt ‘vragen burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘vraagt het college van burgemeester en wethouders’.

5. In de achtste volzin wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

6. In de negende volzin wordt ‘Burgemeester en wethouders maken’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders maakt’.

OO

In artikel 168 wordt ‘kunnen burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘kan het college van burgemeester en wethouders’.

PP

Artikel 168a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘Burgemeester en wethouders verstrekken’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders verstrekt’.

2. In het vierde lid wordt ‘Burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders’, wordt ‘dragen er zorg voor dat zij beschikken’ vervangen door ‘draagt er zorg voor dat het beschikt’ en wordt ‘verlenen’ vervangen door ‘verleent’.

QQ

Artikel 181 wordt als volgt gewijzigd

1. In het tweede lid wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’.

2. In het derde lid wordt ‘Burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘Het college van burgemeester en wethouders’.

ARTIKEL XV. WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS

De Wet op het voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 3b wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het bevoegd gezag zendt onverwijld de resultaten van de monitor, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, aan de inspectie.

B

Artikel 27a1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, tweede volzin, wordt ‘studerende’ vervangen door ‘leerling’ en vervalt de laatste volzin.

2. In het tweede lid, tweede volzin, wordt ‘deelnemer’ vervangen door ‘leerling’.

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 9. Onder afwezigheid met een geldige reden als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan afwezigheid wegens:

    • a. ziekte van de leerling, welke ziekte uitsluitend kan worden aangetoond door middel van een gedagtekende verklaring van een arts,

    • b. zwangerschap of bevalling van de leerling, welke uitsluitend kan worden aangetoond door middel van een schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige, gedurende een periode van 16 weken die, indien de leerling dat wenst, 6 weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling ingaat of gedurende een periode van 20 weken die, indien de leerling dat wenst, 10 weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling ingaat indien het een zwangerschap van meer dan één kind betreft, of

    • c. bijzondere familieomstandigheden.

  • 10. Het bevoegd gezag kan bepalen dat de periode, bedoeld in het negende lid, onderdeel b, wordt verlengd als dit naar zijn oordeel passend is.

C

De artikelen 72 en 72a komen te luiden:

Artikel 72. Samenvoeging scholen of scholengemeenschappen
  • 1. Met inachtneming van artikel 53f kan Onze Minister een school of scholengemeenschap die is ontstaan door samenvoeging van scholen of scholengemeenschappen voor bekostiging in aanmerking brengen, indien:

    • a. voor alle bij de samenvoeging betrokken scholen of scholengemeenschappen ten minste een bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van de leerlingen van een vestiging van die school of scholengemeenschap afkomstig is uit dezelfde postcodegebieden als de leerlingen van een vestiging van een andere bij de samenvoeging betrokken school of scholengemeenschap; of

    • b. voor ten minste een van de bij de samenvoeging betrokken scholen of scholengemeenschappen sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 108, vijfde lid.

  • 2. Indien niet wordt voldaan aan het eerste lid, kan Onze Minister met inachtneming van artikel 53f een school of scholengemeenschap die is ontstaan door samenvoeging van scholen of scholengemeenschappen voor bekostiging in aanmerking brengen, indien de bij de samenvoeging betrokken vestigingen van de scholen of scholengemeenschappen zijn gelegen in dezelfde gemeente dan wel in aangrenzende gemeenten.

  • 3. Na een samenvoeging kan op een vestiging in elk geval onderwijs worden verzorgd in dezelfde schoolsoorten, in dezelfde profielen als bedoeld in de artikelen 10b en 10d en in dezelfde leerjaren als op de desbetreffende vestiging voor de samenvoeging werd verzorgd.

  • 4. Samenvoeging vindt plaats met ingang van 1 augustus.

Artikel 72a. Verticale scholengemeenschappen
  • 1. Met inachtneming van artikel 53f en van de artikelen 2.1.8 tot en met 2.1.12 van de Wet educatie en beroepsonderwijs kan Onze Minister voor bekostiging in aanmerking brengen:

    • a. een school voor mavo, vbo of praktijkonderwijs die wordt samengevoegd met een verticale scholengemeenschap waarvan een regionaal opleidingencentrum onderdeel uitmaakt, indien ten minste een bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van de leerlingen van een vestiging van de bij de samenvoeging betrokken school voor mavo, vbo of praktijkonderwijs afkomstig is uit dezelfde postcodegebieden als de leerlingen van een vestiging van de verticale scholengemeenschap;

    • b. een school voor mavo of praktijkonderwijs die wordt samengevoegd met een verticale scholengemeenschap waarvan een agrarisch opleidingscentrum onderdeel uitmaakt, indien ten minste een bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van de leerlingen van een vestiging van de bij de samenvoeging betrokken school voor mavo of praktijkonderwijs afkomstig is uit dezelfde postcodegebieden als de leerlingen van een vestiging van de verticale scholengemeenschap; of

    • c. een school waarvoor ten minste een van de bij de samenvoeging betrokken school of verticale scholenscholengemeenschap sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 108, vijfde lid.

  • 2. Indien niet wordt voldaan aan het eerste lid, kan Onze Minister met inachtneming van artikel 53f en van de artikelen 2.1.8 tot en met 2.1.12 van de Wet educatie en beroepsonderwijs een school of scholengemeenschap die is ontstaan door samenvoeging van scholen of scholengemeenschappen voor bekostiging in aanmerking brengen, indien de bij de samenvoeging betrokken vestigingen van de scholen of scholengemeenschappen zijn gelegen in dezelfde gemeente dan wel in aangrenzende gemeenten.

  • 3. Na een samenvoeging kan op een vestiging in elk geval onderwijs worden verzorgd in dezelfde schoolsoorten, in dezelfde profielen als bedoeld in de artikelen 10b en 10d en in dezelfde leerjaren als op de desbetreffende vestiging voor de samenvoeging werd verzorgd.

  • 4. Samenvoeging vindt plaats met ingang van 1 augustus.

ARTIKEL XVI. WET PRIMAIR ONDERWIJS BES

De Wet primair onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 vervalt de begripsbepaling van ‘deelnemers’.

B

In artikel 4, derde lid, wordt ‘deelnemers’ vervangen door ‘studenten’.

C

Aan artikel 6a van de Wet primair onderwijs BES wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het bevoegd gezag zendt onverwijld de resultaten van de monitor, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, aan de inspectie.

D

In artikel 26, derde lid, wordt ‘leerlingen en deelnemers’ vervangen door ‘leerlingen, deelnemers, vavo-studenten en studenten’.

E

In artikel 27, tweede lid, onderdelen d en e, wordt ‘leerlingen en deelnemers’ vervangen door ‘leerlingen, deelnemers, vavo-studenten en studenten’.

ARTIKEL XVII. WET REGISTER ONDERWIJSDEELNEMERS

In artikel 1 van de Wet register onderwijsdeelnemers wordt in de begripsomschrijving van ‘onderwijsdeelnemer’, in onderdeel c, onder 1°, ‘deelnemer, student’ vervangen door ‘vavo-student, deelnemer, mbo-student, ho-student’.

ARTIKEL XVIII. WET STUDIEFINANCIERING 2000

De Wet studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de begripsomschrijving van ‘associate degree-opleiding’ vervalt ‘, onderdeel q,’ en ‘, onderdeel r,’.

2. In de begripsomschrijving van ‘bacheloropleiding’ vervalt ‘, onderdeel q,’ en ‘, onderdeel r,’.

3. In de begripsomschrijving van ‘debiteur’ wordt ‘artikel 6.2’ vervangen door ‘artikel 6.1a’.

4. In de begripsomschrijving van ‘masteropleiding’ vervalt ‘, onderdeel q,’ en ‘, onderdeel r,’.

5. In de begripsomschrijving van ‘studiejaar’ worden de onderdelen 1° en 2° geletterd a en b.

6. De begripsbepaling van ‘thuiswonende deelnemer’ wordt vervangen door ‘thuiswonende mbo-student: mbo-student die niet een uitwonende mbo-student is,’.

7. De begripsbepaling van ‘uitwonende deelnemer’ wordt vervangen door ‘uitwonende mbo-student: mbo-student die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5,’.

B

In artikel 2.12, onderdeel c en d, vervalt telkens ‘, onderdeel q,’.

C

In artikel 2.14, onderdeel b, wordt ‘student’ vervangen door ‘ho-student’.

D

In de artikelen 4.13 en 5.15 wordt ‘in staat wordt om met arbeid niet meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen in de zin van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten’ vervangen door ‘duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie meer heeft in de zin van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten of op enig moment niet langer in staat is om met arbeid meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen in de zin van die wet’ en vervalt ‘, of duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie meer heeft in de zin van die wet’.

E

In artikel 5.7, tweede en vierde lid, vervalt telkens ‘, onderdeel q,’.

F

Na artikel 6.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6.1a. Verplichting debiteur terugbetaling studieschuld

Ontvangst van een lening of omzetting in een lening, of omzetting als bedoeld in artikel 6.17, verplicht degene die studiefinanciering heeft ontvangen tot terugbetaling van de lening vermeerderd met de volgens dit hoofdstuk berekende rente.

G

Artikel 6.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt ‘Verplichting debiteur terugbetaling studieschuld’ vervangen door ‘Kwijtschelding aanvullende beurs bij onvoldoende inkomen’

2. Het eerste lid vervalt, onder vernummering van het tweede tot en met zesde lid tot eerste tot en met vijfde lid.

3. Het eerste lid (nieuw) komt te luiden:

  • 1. De ingevolge hoofdstukken 4 en 5 toegekende en niet in gift om te zetten aanvullende beurs kan op aanvraag van de debiteur worden kwijtgescholden.

4. In het tweede lid (nieuw), onderdeel a, derde lid (nieuw) en vierde lid (nieuw) wordt ‘tweede lid’ vervangen door ‘eerste lid’.

5. In het vijfde lid (nieuw) wordt ‘derde lid’ vervangen door ‘tweede lid’.

H

In artikel 7.1, eerste lid, onderdeel g, en tweede lid, onderdeel c, wordt ‘6.2, tweede lid’ vervangen door ‘6.2, eerste lid’.

I

Artikel 8.1, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze van uitbetaling van de studiefinanciering en verrekening van het toegekende bedrag aan studiefinanciering met de aan Onze Minister verschuldigde onderwijsbijdrage.

J

In artikel 11.5, eerste lid, wordt ‘de wet’ vervangen door ‘de wet en de daarop berustende bepalingen’.

K

In artikel 12.1b, eerste en tweede lid, vervalt telkens ‘, onderdeel q,’.

ARTIKEL XIX. WET STUDIEFINANCIERING BES

De Wet studiefinanciering BES wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel c van de begripsomschrijving van ‘afsluitend examen’ komt te luiden:

  • c. het met onderdeel a of b vergelijkbare examen van een vergelijkbare opleiding beroepsonderwijs of hoger onderwijs,

b. In de begripsomschrijving van ‘associate degree-opleiding’ vervalt ‘, onderdeel q,’ en ‘, onderdeel r,’.

c. In de begripsomschrijving van ‘bacheloropleiding’ vervalt ‘, onderdeel q,’ en ‘, onderdeel r,’.

d. Onderdeel b van de begripsomschrijving van ‘beroepsonderwijs’ komt te luiden:

  • b. vergelijkbaar beroepsonderwijs,

e. Onderdeel b van de begripsomschrijving van ‘beroepsopleiding’ komt te luiden:

  • b. vergelijkbaar beroepsonderwijs,

f. Onderdeel b van de begripsomschrijving van ‘hoger onderwijs’ komt te luiden:

  • b. vergelijkbaar hoger onderwijs,

g. In de begripsomschrijving van ‘masteropleiding’ vervalt ‘, onderdeel q,’ en ‘, onderdeel r,’.

h. De begripsomschrijving van ‘studiejaar’ wordt als volgt gewijzigd:

1°. De onderdelen 1°, 2° en 3° worden geletterd a, b en c.

2°. Onderdeel c (nieuw) komt te luiden:

  • c. voor vergelijkbaar beroepsonderwijs of hoger onderwijs: tijdvak zoals gehanteerd door de instellingen die de betreffende opleidingen verzorgen,

i. In de alfabetische rangschikking worden twee begripsbepalingen ingevoegd, luidende:

vergelijkbaar beroepsonderwijs:

vergelijkbaar beroepsonderwijs in de zin van artikel 2.9, eerste lid, onderdeel c,

vergelijkbaar hoger onderwijs:

vergelijkbaar hoger onderwijs in de zin van artikel 2.9, eerste lid, onderdeel c,

j. De begripsomschrijving van ‘voltijdse opleiding’ wordt als volgt gewijzigd:

1°. De onderdelen 1° en 2° worden geletterd a en b.

2°. Onderdeel b (nieuw) komt te luiden:

  • b. vergelijkbaar hoger onderwijs,

2. In het tweede lid wordt ‘een daarmee vergelijkbare opleiding waarvoor criteria zijn vastgesteld bij ministeriële regeling’ vervangen door ‘vergelijkbaar hoger onderwijs’.

B

Artikel 2.9, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Voor studiefinanciering BES kan in aanmerking komen degene die is ingeschreven

    • a. als mbo-student aan een instelling die een beroepsopleiding verzorgt,

    • b. als ho-student aan een instelling die een associate degree-opleiding, bacheloropleiding of masteropleiding verzorgt, of

    • c. als mbo- of ho-student voor beroepsonderwijs of hoger onderwijs anders dan het onderwijs in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES of de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek waarvoor criteria zijn vastgesteld bij ministeriële regeling.

C

In artikel 2.10, derde lid, wordt ‘een opleiding volgt als vastgesteld bij ministeriële regeling’ vervangen door ‘vergelijkbaar beroepsonderwijs of hoger onderwijs volgt’.

D

Artikel 3.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘aan een opleiding buiten een openbaar lichaam’ vervangen door ‘aan een opleiding buiten Nederland’ en wordt ‘van de opleiding in het beroepsonderwijs of het hoger onderwijs buiten een openbaar lichaam’ vervangen door ‘van diens opleiding buiten Nederland’.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip wordt in het eerste lid voor ‘buiten Nederland’ gelezen ‘buiten het Europese deel van Nederland’.

E

In artikel 3.6 wordt ‘een opleiding waarvoor Onze Minister criteria heeft vastgesteld als bedoeld in artikel 1.1,’ vervangen door ‘vergelijkbaar beroepsonderwijs of hoger onderwijs’.

F

In artikel 7.4, derde lid, wordt ‘een opleiding wil gaan volgen of volgt aan een opleiding zoals vastgesteld bij ministeriële regeling’ vervangen door ‘vergelijkbaar beroepsonderwijs of hoger onderwijs volgt of wil gaan volgen’.

G

In artikel 8.3 wordt ‘de wet’ vervangen door ‘de wet en de daarop berustende bepalingen’.

ARTIKEL XX. WET TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN

De Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.11, eerste lid, vervalt ‘, onderdeel aa,’.

B

In artikel 2.16 wordt ‘student’ vervangen door ‘ho-student’.

C

In artikel 11.4, eerste lid, wordt na ‘de wet’ ingevoegd ‘ en de daarop berustende bepalingen’.

D

In artikel 12.3a, eerste lid, vervalt ‘onderdeel q,’.

ARTIKEL XXI. WET VAN 11 DECEMBER 2013 TOT WIJZIGING VAN ONDER MEER DE WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS, DE WET OP DE EXPERTISECENTRA EN DE WET COLLEGE VOOR EXAMENS IN VERBAND MET DE INVOERING VAN EEN CENTRALE EINDTOETS, DE INVOERING VAN EEN LEERLING- EN ONDERWIJSVOLGSYSTEEM EN INVOERING VAN BEKOSTIGINGSVOORSCHRIFTEN VOOR MINIMUMLEERRESULTATEN VOOR SPECIALE SCHOLEN VOOR BASISONDERWIJS EN SCHOLEN VOOR SPECIAAL ONDERWIJS EN SPECIAAL EN VOORTGEZET SPECIAAL ONDERWIJS (CENTRALE EINDTOETS EN LEERLING- EN ONDERWIJSVOLGSYSTEEM PRIMAIR ONDERWIJS) (STB. 2014, 13)

Artikel II, onderdelen E en I, van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet College voor examens in verband met de invoering van een centrale eindtoets, de invoering van een leerling- en onderwijsvolgsysteem en invoering van bekostigingsvoorschriften voor minimumleerresultaten voor speciale scholen voor basisonderwijs en scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs) vervallen.

ARTIKEL XXII. WET VOORTGEZET ONDERWIJS BES

Aan artikel 4a van de Wet voortgezet onderwijs BES wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het bevoegd gezag zendt onverwijld de resultaten van de monitor, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, aan de inspectie.

ARTIKEL XXIII. SAMENLOOP MET WET VOORTGEZET ONDERWIJS 20XX

Indien het bij koninklijke boodschap van 4 oktober 2019 ingediende voorstel van wet (Wet voortgezet onderwijs 20xx, 35 297) tot wet is of wordt verheven, wordt aan artikel 3.40 van die wet een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het bevoegd gezag zendt onverwijld de resultaten van de monitor, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, aan de inspectie.

ARTIKEL XXIV. INWERKINGTREDING

  • 1. Deze wet treedt, met uitzondering van de artikelen II, IV, XVI, onderdeel C, en XXII, onderdeel A, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. De artikelen II en IV van deze wet treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.

  • 3. De artikelen XVI, onderdeel C, en XXII, onderdeel A, treden in werking met ingang van 1 augustus 2022.

ARTIKEL XXVIII. CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als Verzamelwet OCW met vermelding van het jaartal van het Staatsblad waarin zij zal worden geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

MEMORIE VAN TOELICHTING

I. Algemene toelichting

Deze toelichting wordt gegeven mede namens de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media.

1. Inleiding

De wetgeving op de beleidsterreinen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hoort goed te zijn. Wetten moeten toegankelijk zijn, artikelen leesbaar en verwijzingen kloppend. Wetten of delen van wetten die materieel geen betekenis meer hebben, behoren te worden ingetrokken en wetstechnische gebreken moeten worden hersteld. Met vrijwel elke wetswijziging gaat daarnaast iets van de begrijpelijkheid en correctheid verloren, wordt soms de achterliggende systematiek over het hoofd gezien en worden wetstechnische of redactionele onvolkomenheden veroorzaakt. In het belang van de wetgevingskwaliteit is het dan ook noodzakelijk dat er continu aandacht is voor onderhoud aan de wetgeving.

Op 1 april 2020 is de Verzamelwet OCW 2020 in werking getreden (Stb. 2020, 76). Met die wet is een start gemaakt aan een cyclus van jaarlijkse verzamelwetten voor de wetgeving op de beleidsterreinen van OCW. Door de jaarlijkse cyclus van verzamelwetten wordt niet alleen de wetgevingskwaliteit verhoogd, maar krijgen onderwerpen van wetswijziging ook gemakkelijker een ‘voertuig’. Daardoor worden de beleidsmatige wetsvoorstellen inzichtelijker, omdat deze vrijwel geen aanpalende wijzigingen meer hoeven te bevatten.

2. Voorstel

Dit wetsvoorstel beoogt een twintigtal wetten te wijzigen op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en daarnaast enkele wetten op het terrein van andere ministeries die samenhang hebben met de OCW-wetgeving.

De wijzigingen in deze wet hebben onderlinge samenhang door de afbakening van de beleidsterreinen, zijn niet omvangrijk of complex en zijn politiek niet omstreden. Het gaat om correcties van verschrijvingen, verwijzingen en andere wetstechnische omissies, wetstechnische verbeteringen en herformuleringen, en het schrappen van ‘dode letters’. Kleine, niet louter technische wijzigingen kennen als indicatie dat de wijzigingen geen financiële gevolgen hebben, geen gevolgen hebben voor de regeldruk, geen of alleen positieve gevolgen hebben voor de doelgroep, en geen grote gevolgen hebben voor de uitvoering. Ook kan het gaan om noodzakelijke wijzigingen die aantoonbaar draagvlak hebben (no regret) of codificatie van een bestaande onomstreden (uitvoerings)praktijk.

In het wetsvoorstel zijn nog niet alle benodigde samenloopbepalingen opgenomen. Omwille van de efficiëntie wordt samenloop met andere wetswijzigingen onderzocht en waar nodig geregeld in de fase Raad van State.

Het gros van de wijzigingen wordt in de artikelsgewijze toelichting beschreven. Hierna worden enkele onderwerpen beschreven die afzonderlijk vermeldenswaardig zijn (klein beleid) of die veelvuldig voorkomen en omwille van de beknoptheid slechts één keer worden toegelicht in het algemeen deel.

2.1 Wetgeving in het po en vo – Resultaten sociale veiligheid

Met de toevoeging van een vierde lid aan de artikelen 5a van de WEC, 4c van de WPO, 3b van de WVO, 6a van de WPO BES, 4a van de WVO BES – de ‘zorgplicht veiligheid op school’ – wordt verduidelijkt dat de gegevens die voortvloeien uit de monitor inzake de veiligheid op school, actief dienen te worden aangeleverd aan de inspectie. Sinds de inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van enige onderwijswetten in verband met het invoeren van de verplichting voor scholen zorg te dragen voor de sociale veiligheid op school (Stb. 2015, 238) in 2015 worden deze gegevens door het merendeel van de scholen al actief geleverd aan de inspectie. Het is van belang dat deze gegevens beschikbaar zijn voor de inspectie om het risicogericht toezicht uit te kunnen oefenen als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Wet op het onderwijstoezicht. Met de hier beoogde wetswijziging wordt de bestaande praktijk verduidelijkt en wordt voor de verplichting van een actieve levering alsnog een expliciete grondslag geregeld. Aangezien scholen in grote meerderheid de gegevens reeds aanleveren bij de inspectie, zijn de gevolgen voor de scholen beperkt.

Naar aanleiding van een opmerking hieromtrent van de inspectie, is in het voorstel opgenomen dat de resultaten van de monitor ‘onverwijld’ dienen te worden aangeleverd. Deze aanpassing van het moment waarop de gegevens moeten worden geleverd sluit aan bij andere bepalingen omtrent actieve levering van gegevens aan de inspectie, zie bijvoorbeeld artikel 16, derde lid, WPO ten aanzien van het schoolplan en artikel 31, vierde lid, WPO ten aanzien van het managementstatuut. Deze aanpassing zorgt er bovendien voor dat mogelijke handhaving door de inspectie effectiever kan plaatsvinden, zonder deze toevoeging ontbreekt een termijn en is enigszins diffuus wanneer niet langer sprake is van actieve levering door het bevoegd gezag. Op grond van artikel 48, onder b, van het Besluit bekostiging WEC, artikel 34.6a, onder b, van het Besluit bekostiging WPO en artikel 37b1, van het Inrichtingsbesluit WVO, is reeds bepaald dat de gegevens ‘ten minste eens per schooljaar’ moeten worden afgenomen. Dit betekent dat de aanleverdatum bepaald wordt door het moment waarop de gegevens door een school worden afgenomen. Aangezien de vergelijkbare BES-bepalingen pas op 1 augustus 2022 in werking zullen treden, vindt ook de inwerkingtreding van artikel 6a van de WPO BES en artikel 4a van de WVO BES pas plaats op dat moment.

2.2 Wetgeving in het vo – Geografische binding bij institutionele fusies in het voortgezet onderwijs

Voor de samenvoeging van scholen (institutionele fusie) is vereist dat de voedingsgebieden van de betrokken scholen voor een bepaald percentage overlappen. Er zijn echter situaties waar het vastgestelde percentage overlap niet gehaald wordt, bijvoorbeeld door de ligging van de scholen of door de ernstige leerlingendaling in de regio. Voor de instandhouding van het onderwijsaanbod op die plekken is het van belang dat institutionele fusies op die plekken mogelijk blijven.

Het wetsvoorstel Afschaffen fusietoets in het funderend onderwijs (Kamerstukken 35 104), dat op 16 juni 2020 door de Eerste Kamer is verworpen, bevatte een wijziging van de artikelen 72 en 72a WVO om kleine bedreigde scholen en scholen in krimpregio’s institutioneel te kunnen laten fuseren. Het oogmerk is deze scholen overeind te houden als nevenvestiging, in het bijzonder waar ze niet gemist kunnen worden. Door deze fusiemogelijkheid kan ook op die plekken het voortgezet onderwijs gehandhaafd blijven. Omdat deze artikelen niet omstreden waren, hecht de regering eraan om de continuïteit van het voortgezet onderwijs ook in deze delen van Nederland door dit wetsvoorstel alsnog te borgen.

2.3 Wetgeving in het ho – Alfabetische volgorde begripsbepalingen WHW

Met de wijziging van artikel 1.1 van de WHW worden de in dit artikel opgenomen begrippen in alfabetische volgorde geplaatst, zodat het mogelijk wordt om later begrippen toe te voegen zonder dat daardoor verlettering van de opsommingstekens nodig is. Daarmee worden problemen voorkomen bij samenloop van wijzigingen van de WHW. Deze wijziging betekent dat de verwijzingen naar de specifieke onderdelen van artikel 1.1 van de WHW in de WHW en in andere wetten moeten worden geschrapt.

2.4 Studiefinanciering en WTOS – Hardheidsclausule

Met de huidige formulering van de artikelen 11.5 WSF 2000, 8.3 WSF BES, en 11.4 WTOS is niet duidelijk dat met de hardheidsclausule ook afgeweken kan worden van op basis van de wet geldende amvb’s en ministeriële regelingen. Daardoor is niet goed te verklaren waarom bijvoorbeeld afwijking van het begrip ‘vreemdeling’, dat verder in de WSF 2000 en de WTOS niet wordt gebruikt, wordt uitgezonderd van de mogelijkheid de hardheidsclausule toe te passen. Achtergrond van het tweede lid van de artikelen 11.5 WSF 2000 en 11.4 WTOS is de invoering van de Wet algemene bepalingen inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Dat werd destijds als volgt toegelicht: ‘Op grond van artikel 11.5 WSF 2000 en 11.4 WTOS heeft de IB-Groep de bevoegdheid om af te wijken van de wet in die gevallen waarin uitvoering van de wet tot onbillijkheid van overwegende aard zou leiden. Nu het begrippenkader van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen grotendeels in de WSF 2000 en de WTOS wordt overgenomen, wordt deze bevoegdheid ingeperkt. Aangezien er in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen geen hardheidsclausule is opgenomen, kan ten aanzien van de uit de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen overgenomen begrippen geen hardheidsbeleid worden gevoerd’ (Kamerstukken II 2004/05, 29 765, nr. 3, p.20). Door te expliciteren dat de hardheidsclausule ook de bevoegdheid geeft om af te wijken van bij amvb of regeling gestelde normen, wordt eveneens duidelijk dat bij het gebruik van het begrip vreemdeling in het Besluit studiefinanciering 2000, en het Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten niet met de hardheidsclausule kan worden afgeweken van de definitie van dat begrip.

2.5 Studiefinanciering BES – verplaatsing grondslag vaststellen criteria

Artikel 1.1 van de Wsf BES bevat in verschillende begrippen een grondslag om bij ministeriële regeling criteria vast te stellen om te bepalen wat vergelijkbaar beroepsonderwijs of vergelijkbaar hoger onderwijs is. Een delegatiegrondslag hoort niet in een begripsbepaling thuis en bovendien zit er veel herhaling in de verschillende begripsomschrijvingen. De grondslag om criteria vast te stellen is daarom verplaatst naar een nieuw onderdeel c in het eerste lid van artikel 2.9, en de nieuwe begrippen ‘vergelijkbaar beroepsonderwijs’ en ‘vergelijkbaar hoger onderwijs’ zijn overal doorgevoerd in de wet.

2.6 Implementatie diverse bepalingen Richtlijn 2005/36/EG en Richtlijn 2011/98/EU

Een onderdeel van de Verzamelwet strekt tot implementatie van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU 2005, L 255) en Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (PbEU 2011, L 343). De uiterste datum waarop de implementatie van deze richtlijnen moest zijn gerealiseerd is 20 oktober 2007 respectievelijk 25 december 2013. De Nederlandse regering is door de Europese Commissie in gebreke gesteld vanwege een onvolledige dan wel incorrecte implementatie van de hierboven genoemde richtlijnen. Aangezien de voorgestelde wijzigingen geen beleidsmatige wijzigingen betreffen, en deze op korte termijn moeten worden doorgevoerd, is besloten deze mee te nemen in de tweede OCW-Verzamelwet. De artikelen die worden gewijzigd n.a.v. de ingebrekestelling zullen zo spoedig mogelijk, en dus met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet zal worden geplaatst in werking treden. Daar waar nodig zal naar aanleiding van deze wijzingen van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties ook lagere regelgeving worden gewijzigd. In de artikelsgewijze toelichting op artikel II van deze toelichting is de transponeringstabel opgenomen.

2.7 Overige veelvoorkomende wijzigingen
a. Onze Minister (die het aangaat)

Met deze wijziging wordt voor het aanduiden van ministers in de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties een hoofdletter in plaats van een kleine letter gebruikt. Daarmee wordt de schrijfwijze van de term in overeenstemming gebracht met de Aanwijzingen voor de regelgeving.

b. Het college van burgemeester en wethouders

Met deze wijzigingen wordt de term ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘het college van burgemeester en wethouders’. Daarmee wordt de in de Leerplichtwet 1969, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het primair onderwijs gehanteerde terminologie in overeenstemming gebracht met die van de Gemeentewet.

c. Mbo-student

Een aantal bepalingen in verschillende wetten is abusievelijk niet meegenomen bij de terminologiewijziging van ‘deelnemer’ naar ‘(mbo)-student’ van de Wet versterken positie mbo-studenten. Door wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet register onderwijsdeelnemers en de Wet studiefinanciering 2000 wordt dit hersteld.

3. Gevolgen

Het gros van de wijzigingen is puur wetstechnisch. Waar het wetsvoorstel gevolgen heeft voor de verschillende doelgroepen is dat in de artikelsgewijze toelichting beschreven.

3.1 Gevolgen voor het doenvermogen

Door de gekozen afbakening – er worden met deze wetswijzigingen geen nieuwe handelingen beoogd – heeft geen van de onderhavige wijzigingsvoorstellen impact op het doenvermogen van burgers. Niet in negatieve zin, maar naar verwachting echter ook niet in positieve zin.

3.2 Financiële gevolgen

Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de rijksbegroting of voor de doelgroep.

3.3 Gevolgen voor de regeldruk

Het merendeel van onderhavig wetsvoorstel heeft geen kwantificeerbare gevolgen voor de regeldruk, aangezien het primair een wetstechnische wijziging betreft. Wel kunnen verschillende wijzigingen bijdragen aan een vermindering van de ervaren regeldruk. Bijvoorbeeld het helderder formuleren van voorschriften, maar vooral ook het intrekken van oude bepalingen kan daar een bijdrage aan leveren.

De verplichting tot levering door scholen van de resultaten uit de monitor veiligheid op school aan de inspectie (zie onder 2.1) leidt tot beperkte gevolgen voor de regeldruk. Aangezien scholen in grote meerderheid de gegevens al aanleveren zijn er voor deze scholen geen gevolgen. Scholen die dit momenteel nog niet doen kunnen dit eenvoudig doen door eenmalig bij de aanbieder van het monitoringsinstrument aan te geven dat de gegevens mogen worden doorgestuurd aan de inspectie. De gevolgen voor scholen zijn dus beperkt.

Het wetsvoorstel is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk. Het voorstel is niet geselecteerd voor formele advisering, aangezien de gevolgen voor de regeldruk beperkt zijn.

3.4 Gevolgen voor de uitvoering

Het wetsvoorstel is voorgelegd aan DUO, ADR en de inspectie. Zij zagen geen gevolgen voor de uitvoering.

3.5 Gevolgen voor de privacy

De gevolgen voor de privacy zijn zeer beperkt. De wijziging van artikel 13a van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties betreft een codificatie van de huidige uitvoeringspraktijk.

3.6 Gevolgen voor Caribisch Nederland

De gevolgen van dit wetsvoorstel voor Caribisch Nederland betreffen klein beleid en enkele technische wijzigingen van een aantal wetten die alleen van toepassing zijn in de BES. Het gaat om de Leerplichtwet BES, de Wet educatie en beroepsonderwijs BES, Wet primair onderwijs BES, de Wet studiefinanciering BES en de Wet voortgezet onderwijs BES.

4. Consultatie en advies

Van 24 juni tot en met 24 juli 2020 is het wetsvoorstel ter internetconsultatie voorgelegd. Twijfels worden door de respondent geuit over het nut van een verzamelwet en dan met name het nut van de wijziging van ‘burgemeester en wethouders’ naar het ‘het college van burgemeester en wethouders’. Benadrukt dient te worden dat een verzamelwet juist bedoeld is voor dergelijke redactionele wijzigingen. Op deze manier kan de kwaliteit en leesbaarheid van de Nederlandse wetgeving hoog worden gehouden.

5. Communicatie

Waar nodig worden instellingen, leerlingen en studenten geïnformeerd over de beleidsmatige wijzigingen. Over de vooral wetstechnische wijzigingen wordt niet nadrukkelijk gecommuniceerd.

6. Gewenste inwerkingtredingsdatum

Het wetsvoorstel zal in werking treden met ingang van het eerst mogelijke vaste verandermoment. In de toelichting is in de paragrafen 2.1 en 2.6 aandacht voor een specifieke inwerkingtredingsdatum van bepaalde onderdelen.

7. Lijst met gebruikte afkortingen

Omdat het wetsvoorstel diverse beleidsdomeinen omvat en de afkortingen in het ene domein niet altijd bekend zijn voor partijen uit andere domeinen, is hieronder een lijst met gebruikte afkortingen opgenomen.

  • DUO: Dienst Uitvoering Onderwijs

  • Inspectie: Inspectie van het Onderwijs

  • LPW 1969: Leerplichtwet 1969

  • LPW BES: Leerplichtwet BES

  • WEB: Wet educatie en beroepsonderwijs

  • WEB BES: Wet educatie en beroepsonderwijs BES

  • WEC: Wet op de expertisecentra

  • WHW: Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

  • WPO: Wet op het primair onderwijs

  • WPO BES: Wet primair onderwijs BES

  • WSF 2000: Wet studiefinanciering 2000

  • WSF BES: Wet studiefinanciering BES

  • WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

  • WVO: Wet op het voortgezet onderwijs

  • WVO BES: Wet voortgezet onderwijs BES

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I. Advocatenwet
Artikel I (Wijziging van artikel 36b Advocatenwet)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder ‘Alfabetische volgorde begripsbepalingen WHW’.

Artikel II. Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties
Artikel II, onderdeel A (Wijziging van artikel 1 Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties)

Onderdeel 1. Bij de implementatie van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU 2005, L 255) (hierna: ‘Richtlijn 2005/36/EG’) is abusievelijk de zinsnede ‘of een van de wijzen van uitoefening’ niet opgenomen in de begripsomschrijving van ‘gereglementeerd beroep’ in artikel 1 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties. Zie voor een verdere toelichting het algemeen deel van de toelichting onder ‘Implementatie diverse bepalingen Richtlijn 2005/36/EG en Richtlijn 2011/98/EU’.

Onderdeel 2. Deze wijziging betreft de implementatie van artikel 12, eerste lid, onderdeel d, van Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (PbEU 2011, L 343) (hierna: ‘Richtlijn 2011/98/EU’). Deze bepaling is abusievelijk niet meegenomen ten tijde van de oorspronkelijke implementatie van de hiervoor genoemde Richtlijn. Artikel 12, eerste lid, onderdeel d, bepaalt dat onderdanen van derde landen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen b en c, van dezelfde Richtlijn, in de lidstaten waar zij verblijven op dezelfde manier behandeld worden als nationale onderdanen, op het vlak van erkenning van diploma’s, certificaten en andere beroepskwalificaties, overeenkomstig de geldende nationale procedures. Dit omvat onderdanen van derde landen die beschikken over een op grond van de Vreemdelingenwet 2000 afgegeven verblijfsvergunning, welke is voorzien van een aantekening van de Minister van Justitie en Veiligheid waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid (onderdeel b) en onderdanen van derde landen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, verleend door de Minister van Justitie en Veiligheid onder de beperking arbeid in loondienst, lerend werken, seizoenarbeid, arbeid als zelfstandige, arbeid als kennismigrant, houder van de Europese blauwe kaart, overplaatsing binnen een onderneming, grensoverschrijdende dienstverlening, onderzoek in de zin van Richtlijn 2016/801,1 arbeid als niet-geprivilegieerde en het zoeken naar en verrichten van arbeid. Zie voor een verdere toelichting het algemeen deel van de toelichting onder ‘Implementatie diverse bepalingen Richtlijn 2005/36/EG en Richtlijn 2011/98/EU’.

Onderdeel 3. Vanwege de overgang van het nationaal coördinatorschap van Richtlijn 2005/36/EG van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar de Minister van Economische Zaken en Klimaat op 1 januari 2021, wordt de begripsbepaling van ‘Onze Minister’ gewijzigd naar de Minister van Economische Zaken en Klimaat.

Onderdelen 4 en 5. Zie het algemeen deel van de toelichting onder ‘Onze Minister (die het aangaat)’.

Artikel II, onderdelen B en F (Wijziging van diverse artikelen Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder ‘Onze Minister (die het aangaat)’.

Artikel II, onderdeel C (Wijziging van artikel 13 Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties)

Deze wijziging betreft de implementatie van het eerste punt, onderdeel b, van bijlage VII van Richtlijn 2005/36/EG, Deze bepaling is abusievelijk niet meegenomen ten tijde van de oorspronkelijke implementatie van de hiervoor genoemde Richtlijn. Het betreft de situatie waarin de Minister die het aangaat de migrerende beroepsbeoefenaar kan verzoeken informatie omtrent zijn opleiding te verstrekken, voor zover dat noodzakelijk is voor de vaststelling van wezenlijke verschillen als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties. Voorgestelde wijziging voegt aan deze bevoegdheid de plicht toe voor de Minister die het aangaat om indien de migrerende beroepsbeoefenaar de informatie niet kan verstrekken, zelf zich te richten tot de betrokken staat van oorsprong. Wanneer ook dan het bemachtigen van de noodzakelijke informatie niet mogelijk blijkt (bijvoorbeeld in het geval een instelling niet langer bestaat, of informatie verloren is gegaan) en onduidelijk blijft of sprake is van wezenlijke verschillen, kan de Minister die het aangaat besluiten compenserende maatregelen als bedoeld in artikel 11 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties op te leggen. Op deze manier wordt voorkomen dat migrerende beroepsbeoefenaren die een opleiding hebben gevolgd die mogelijk wezenlijk verschilt met de Nederlandse opleiding, zonder aanpassingsstage of proeve van bekwaamheid in Nederland worden erkend. In dit wetsvoorstel wordt slechts de voornoemde plicht geregeld. De overige bevoegdheden zijn reeds geïmplementeerd. Zie voor een verdere toelichting het algemeen deel van de toelichting onder ‘Implementatie diverse bepalingen Richtlijn 2005/36/EG en Richtlijn 2011/98/EU’.

Artikel II, onderdeel D (Artikel 13a (nieuw) Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties)

Het nieuw voorgestelde artikel 13a betreft de implementatie van artikel 50, tweede en derde lid van Richtlijn 2005/36/EG. Implementatie van deze bepaling is tot op heden achterwege gebleven, omdat werd gemeend dat de in artikel 13a (nieuw) genoemde rechten en plichten ‘feitelijke handelingen’ betreffen en deze in de regel niet worden geïmplementeerd. De Europese Commissie stelt zich echter op het standpunt dat deze bepaling omgezet moet worden in Nederlands recht. Met deze wetswijziging wordt gestand gedaan aan de toezegging van Nederland aan de Commissie dat hiertoe de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties wordt gewijzigd.

Artikel 13a, tweede en vierde lid, betreft de situatie waarin een migrerende beroepsbeoefenaar een opleidingstitel heeft ontvangen van de bevoegde autoriteit in zijn staat van oorsprong, maar waarvan hij de opleiding waarvoor hij die titel heeft ontvangen, geheel of gedeeltelijk heeft gevolgd aan een instelling op het grondgebied van een andere staat. De ontvangende staat kan in dat geval om de in de onderdelen a tot en met c genoemde informatie verzoeken bij de staat van oorsprong (zijnde de staat waar de beroepskwalificaties, in dit geval een opleidingstitel, zijn verworven die de houder van die kwalificaties het recht verlenen er een bepaald gereglementeerd beroep uit te mogen oefenen (zie artikel 1 van de genoemde Richtlijn)).

Op grond van artikel 50, lid 3 ter, van de Richtlijn, dient de voornoemde informatie-uitwisseling plaats te vinden via het ‘IMI’, het elektronische informatiesysteem, bedoeld in artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt («de IMI-verordening»). Voorgesteld wordt deze verplichting op te nemen in het vijfde lid van artikel 13a.

Zie voor een verdere toelichting het algemeen deel van de toelichting onder ‘Implementatie diverse bepalingen Richtlijn 2005/36/EG en Richtlijn 2011/98/EU’.

Artikel II, onderdeel E (Wijziging van diverse artikelen Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder ‘Onze Minister (die het aangaat)’.

Artikel II, onderdeel G (Wijziging van de artikelen 34 tot en met 34b Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties)

Met deze wijziging wordt de naam van de Minister van Justitie en Veiligheid gecorrigeerd naar aanleiding van de in 2017 doorgevoerde naamswijziging van het gelijknamige ministerie.

Artikel II, onderdeel H (Wijziging van artikel 34d Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties)

Aangezien in artikel 1 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties is opgenomen dat ‘Onze Minister’ de Minister van Economische Zaken en Klimaat betreft, is het niet nodig om in artikel 34d de specifieke minister nogmaals in zijn geheel te benoemen. Vanwege de overdracht van het nationaal coördinatorschap van Richtlijn 2005/36/EG naar de Minister van Economische Zaken en Klimaat (zie de toelichting bij artikel II, onderdeel A, onderdeel 3) wordt vanaf 1 januari 2021 met ‘Onze Minister’ dan ook de Minister van Economische Zaken en Klimaat bedoeld.

Artikel II, transponeringstabel

Bepaling EU-regeling

Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling:

Toelichting indien niet geïmplementeerd of naar zijn aard geen implementatie behoeft

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte

Artikel 12, eerste lid, onderdeel d, van Richtlijn 2011/98/EU

Artikel 1, begripsomschrijving ‘migrerende beroepsbeoefenaar’, subonderdeel 4

Geen

Bijlage VII, onderdeel b, eerste punt, van Richtlijn 2005/36/EG

Artikel 13, tweede lid, tweede volzin

Geen

Artikel 50, tweede en derde lid, van Richtlijn 2005/36/EG

Artikel 13a

Geen

Artikel III. Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing
Artikel III (Wijziging van artikel 1 Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder ‘Alfabetische volgorde begripsbepalingen WHW’.

Artikel IV. Leerplichtwet 1969
Artikel IV, onderdelen A tot en met L (Wijziging van diverse artikelen LPW 1969)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder ‘Het college van burgemeester en wethouders’.

Artikel V. Leerplichtwet BES
Artikel V, onderdeel A (Wijziging van artikel 1 LPW BES)
Onderdeel 1

Met deze aanpassingen in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 1, van de LPW BES wordt verduidelijkt dat met een inrichting voor voortgezet onderwijs wordt bedoeld een inrichting, die op grond van artikel 117 van de WVO BES bij algemene maatregel van bestuur kan worden aangewezen. Het gaat daarbij om een inrichting waaraan een ander type voortgezet onderwijs wordt verzorgd dan de onderwijstypen genoemd in de WVO BES. De bedoelde algemene maatregel van bestuur kan op grond van artikel 117 WVO BES voorschriften bevatten over onder meer de inrichting van het onderwijs.

Onderdeel 2

Met een inschrijving en het bezoeken van zo’n inrichting voor voortgezet onderwijs wordt voldaan aan de leerplicht. Daarin voorzag de LPW BES al. Echter, de LPW BES regelt nu niet hoe een leerling met een opleiding aan zo’n inrichting een startkwalificatie kan behalen. Logischerwijs wordt het onderwijs aan zo’n aangewezen inrichting niet afgesloten met een diploma als bedoeld in de WVO BES en de WEB BES. Hetzelfde kan gelden voor een aangewezen school in de zin van artikel 2, eerste lid, onderdelen a en b, van de LPW BES. De aanpassing van de begripsbepaling ‘startkwalificatie’ voorziet in die leemte. Artikel 1, onderdeel f, wordt aangevuld met twee subonderdelen.

In subonderdeel 2 wordt opgenomen dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welk diploma van onderwijs aan een inrichting voor voortgezet onderwijs als een startkwalificatie wordt aangewezen. Een en ander kan in of bij de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 117 WVO BES nader worden geregeld.

In subonderdeel 3 wordt geregeld dat er ook met diploma’s van opleidingen aan, bij ministeriële regeling of beschikking, aangewezen scholen als bedoeld in artikel 2 een startkwalificatie kan worden behaald.

Artikel V, onderdeel B (Wijziging van artikel 2 LPW BES)

Het nieuwe onderdeel c in artikel 2 voorziet in de mogelijkheid van aanwijzing, bij ministeriële regeling of beschikking, van diploma’s, van opleidingen verzorgd door op grond van onderdelen a en b van datzelfde artikel aangewezen scholen, waarmee een startkwalificatie kan worden behaald. De aanpassing in het opschrift verduidelijkt dat.

Artikel VI. Mededingingswet
Artikel VI (Wijziging van artikel 25h Mededingingswet)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder ‘Alfabetische volgorde begripsbepalingen WHW’.

Artikel VII. Wet educatie en beroepsonderwijs
Artikel VII, onderdeel A (Wijziging van artikel 6a.1.4 WEB)

Het huidige artikel 6a.1.4 van de WEB bepaalt dat het recht op diploma-erkenning voor een opleiding educatie als bedoeld in artikel 1.4a.1, eerste lid, van de WEB van rechtswege vervalt nadat die opleiding langer dan een studiejaar niet is verzorgd. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het aanbod van opleidingen educatie en maken vaak gebruik van aanbesteding om dit aanbod in te kopen bij aanbieders van opleidingen educatie. Deze aanbestedingsprocedures kunnen echter langer dan een jaar duren, waardoor de vervaltermijn van een studiejaar uit artikel 6a.1.4 van de WEB in de praktijk ongewenste gevolgen heeft. Dit kan immers betekenen dat zodra de aanbesteding eenmaal aan een aanbieder gegund is, deze het recht op diploma-erkenning voor de betreffende opleiding(en) educatie inmiddels niet meer heeft en dit opnieuw moet aanvragen. Dit is niet alleen een probleem voor de huidige opleidingen educatie, maar ook voor de nieuwe opleiding educatie die gelijktijdig met de invoering van de nieuwe Wet inburgering 20## van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal worden aangewezen op grond van artikel 7.3.1, eerste lid, onder f, van de WEB: het zogenoemde taalschakeltraject. Taalschakeltrajecten zijn bedoeld voor inburgeringsplichtigen die willen doorstromen naar een Nederlandse vervolgopleiding in het mbo, hbo of wo. Ook hiervoor geldt dat aanbestedingsprocedures langer dan een jaar kunnen duren en bovendien is het denkbaar dat vooral aanbieders in kleine gemeenten niet elk jaar deelnemers in elk taalschakeltraject zullen hebben. Daarom wordt de termijn van een studiejaar met dit voorstel verlengd naar twee studiejaren.

Artikel VII, onderdeel B (Wijziging van artikel 8.1.1 WEB)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder ‘Alfabetische volgorde begripsbepalingen WHW’.

Artikel VIII. Wet educatie en beroepsonderwijs BES
Artikel VIII, onderdeel A (Wijziging van artikel 7.1.1 WEB BES)

In artikel 7.1.1 van de WEB BES is geregeld dat het Nederlands de taal is waarin het onderwijs wordt gegeven. Hiervan kan worden afgeweken voor de entreeopleiding (mbo-niveau 1) en de basisberoepsopleiding (mbo-niveau 2) op Bonaire. Op Bonaire kan ook lesgegeven en geëxamineerd worden voor voornoemde opleidingen in het Papiaments.

Met deze wijziging wordt het mogelijk dat het onderwijs en de examens voor alle mbo-niveaus op Bonaire in het Papiaments kunnen worden verzorgd. Op Bonaire is er namelijk een kleine groep jongeren waarvoor een mbo-niveau 3 opleiding in het Nederlands niet haalbaar is. Het gaat om een koksopleiding waar de lokale arbeidsmarkt veel behoefte aan heeft.

Artikel VIII, onderdelen B tot en met D (Wijziging van artikelen 7.4.7a, 7.4.8a en 8.1.7a WEB BES)

Abusievelijk is een opdracht tot wijziging van de artikelen 7.4.7a en 8.1.7a van de WEB BES gegeven voordat de genoemde artikelen zelf in werking zijn getreden.2 Deze wijzigingen waren daardoor onuitvoerbaar. Onderhavige wet voegt deze wijzigingsopdrachten opnieuw in en voorkomt daardoor dat een samenloopbepaling moet worden opgenomen (onderdelen B en D).

Daarnaast is de wijziging in de Wet versterken positie mbo-studenten (Stb. 2020, 234) van artikel 7.4.8a van de WEB BES onuitvoerbaar.3 Deze wijziging moet per 1 augustus 2021 in werking treden.4 Onderdeel C zorgt ervoor dat alsnog de juiste wijzigingsopdracht wordt opgenomen.

Artikel IX. Wet op de architectentitel
Artikel IX (Wijziging van artikel 12e Wet op de architectentitel)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder Zie voor een verdere toelichting het algemeen deel van de toelichting onder ‘Implementatie diverse bepalingen Richtlijn 2005/36/EG en Richtlijn 2011/98/EU’.

Artikel X. Wet op de expertisecentra
Artikel X, onderdelen A en C tot en met KK (Wijziging van diverse artikelen in diverse wetten)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder ‘Het college van burgemeester en wethouders’.

Artikel X, onderdeel B (Wijziging van artikel 5a Wet op de expertisecentra)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder ‘Resultaten sociale veiligheid’.

Artikel XI. Wet op het accountantsberoep
Artikel XI (Wijziging van artikel 49 Wet op het accountantsberoep)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder ‘Alfabetische volgorde begripsbepalingen WHW’.

Artikel XII. Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel XII, onderdeel A (Alfabetische volgorde begripsbepalingen WHW)

In de Wet register onderwijsdeelnemers (Stb. 2019, 119) wordt de begripsbepaling ‘basisregister onderwijs’ vervangen door een nieuwe begripsbepaling: ‘register onderwijsdeelnemers’. Deze wijziging is tevens doorgevoerd in artikel 1.1 van de WHW. Zie verder het algemeen deel van de toelichting onder ‘Alfabetische volgorde begripsbepalingen WHW’.

Artikel XII, onderdeel B (Wijziging van artikel 5.6 WHW)

Op grond van artikel 5.6, eerste lid, van de WHW is een toets nieuwe opleiding, de toets van een opleiding, zonder accreditatie, op de kwaliteit in het kader van verkrijging van accreditatie. Hieronder valt ook de eerste opleiding die wordt verzorgd door een rechtspersoon die geaccrediteerde opleidingen wil verzorgen.

Op grond van artikel 5.6, tweede lid, wordt de toets nieuwe opleiding uitgevoerd op aanvraag van het instellingsbestuur. Een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die nog geen geaccrediteerde opleidingen verzorgt valt echter niet onder het begrip ‘instellingsbestuur’, zoals dit is gedefinieerd in artikel 1.1 van de WHW. Met de wijziging van artikel 5.6, tweede lid, wordt deze ‘weeffout; hersteld door te regelen dat een daartoe op grond van de statuten bevoegd orgaan van voornoemde rechtspersoon de aanvraag indient, indien het de eerste opleiding betreft die deze rechtspersoon verzorgt.

Artikel XII, onderdeel C (Wijziging van artikel 6.7 en 6.7a WHW)

In de WHW wordt zowel het begrip ‘aspirant-studenten’ als het begrip ‘gegadigden’ gebruikt om aankomende studenten aan te duiden. Met het oog op de door de aanwijzingen voor de regelgeving voorgeschreven uniformering van begrippen, wordt met de onderhavige wijziging de term ’gegadigden’ gewijzigd in ‘aspirant-studenten’.

Artikel XII, onderdeel D (Wijziging van artikel 6.15 WHW)

Met artikel I, onderdeel Lc, van het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid wordt, onder vernummering van het vierde lid tot zesde lid, een nieuw vierde en vijfde lid ingevoegd in artikel 6.15. In dit nieuwe vijfde lid is abusievelijk een foutieve verwijzing opgenomen. Deze wordt met onderhavige wijziging gecorrigeerd. Verder komt het nieuwe zesde lid te vervallen. In dit lid wordt verwezen naar de kennisgeving van het instellingsbestuur dat zij de opleiding niet langer zal verzorgen. Deze kennisgeving is met de Wet accreditatie op maat (Stb. 2018, 209) komen te vervallen.

De wijzigingen van artikel 6.15 zullen pas in werking treden nadat het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid tot wet is verheven en artikel I, onderdeel Lc van deze wet in werking is getreden.

Artikel XII, onderdeel E (Wijziging van artikel 7.3 WHW)

In artikel 7.3, zesde lid, is abusievelijk een komma te veel opgenomen, deze komma wordt met deze wijziging geschrapt.

Artikel XI, onderdeel F (Wijziging van artikel 7.3h WHW)

In de Wet versterking besturing (Stb. 2010, 119) is de taak van de examencommissie om een beslissing te nemen over een vrij onderwijsprogramma verplaatst van het huidige artikel 7.3h naar artikel 7.12b, eerste lid, onder c. Abusievelijk wordt in de tweede volzin van artikel 7.3h nog verwezen naar een in de eerste volzin bedoelde beslissing. Met deze wijziging wordt deze verwijzing aangepast.

Artikel XII, onderdeel G (Wijziging van artikel 7.11 WHW)

In de Wet accreditatie op maat (Stb. 2018, 209) is abusievelijk bepaald dat in bepaalde gevallen op het getuigschrift zowel de datum van verlening van accreditatie bestaande opleiding als de datum van het behoud van accreditatie bestaande opleiding vermeld dient te worden. Conform het oude artikel 7.11, tweede lid, onderdeel e, wordt met deze wijziging geregeld dat slechts een van deze data op het getuigschrift vermeld hoeft te worden.

Artikel XII, onderdeel H (Wijziging van artikel 7.53c WHW)

Met het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid is voorgesteld een artikel 7.53c in te voegen in de WHW. Onderhavige wijziging betreft een taalkundige verbetering van het tweede lid van dit artikel, zodat duidelijk is dat de woorden ‘maximum aantal’ zien op het maximum aantal in te schrijven studenten dat bij het vaststellen van de capaciteitsfixus is bepaald. De onderhavige wijziging zal pas in werking treden nadat het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid tot wet is verheven en artikel I, onderdeel BB, van deze wet in werking is getreden.

Artikel XII, onderdeel I (Wijziging van artikel 7.59 WHW)

Omdat het studentenstatuut niet in alle gevallen meer als schriftelijk document wordt uitgereikt, wordt de terminologie geactualiseerd.

Artikel XII, onderdeel J (Wijziging van artikel 9.33 WHW)

Met het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid is voorgesteld aan artikel 9.33, eerste lid, WHW een onderdeel h toe te voegen en aan artikel 10.20, eerste lid, WHW een onderdeel j. Om aan te sluiten bij de terminologie met betrekking tot de capaciteitsfixus zoals die elders in de wet wordt gehanteerd, wordt de in deze onderdelen gebezigde term ‘instellen’ vervangen door de term ‘vaststellen’. Het betreft derhalve een redactionele verbetering.

Artikel XII, onderdeel K (Wijziging van artikel 18.75 WHW)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder ‘Alfabetische volgorde begripsbepalingen WHW’.

Artikel XIII. Wet op het onderwijstoezicht
Artikel XIII, onderdeel A (Wijziging van artikel 1 WOT)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder 'Alfabetische volgorde begripsbepalingen WHW'.

Artikel XIII, onderdeel B (Wijziging van artikel 11 WOT)

De WOT is ook van toepassing op onderwijsinstellingen in Caribisch Nederland. In artikel 11, zevende lid, is echter verzuimd ook naar de Wet educatie en beroepsonderwijs BES te verwijzen. Die omissie wordt nu hersteld.

Artikel 11, zevende lid, van de WOT is oorspronkelijk ingevoerd met de Wet van 2 februari 2012 tot wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht en enige andere wetten in verband met de invoering van geïntegreerd toezicht en de gewijzigde rol van de Inspectie van het Onderwijs bij het toezichtproces (Stb. 2012, 118). De tekst van het zevende lid is vastgesteld met het gewijzigd amendement van de Tweede Kamerleden Dijsselbloem en Dijkgraaf (Kamerstukken II 2010/11, 32 193, nr. 28). Daarbij is over het hoofd gezien dat er ook naar de Wet educatie en beroepsonderwijs BES verwezen had moeten worden.

Artikel XIV. Wet op het primair onderwijs
Artikel XIV, onderdelen A en C en E tot en met QQ (Wijziging van diverse artikelen in diverse wetten)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder ‘Het college van burgemeester en wethouders’.

Artikel XIV, onderdeel B (Wijziging van artikel 3a WPO)

In artikel 3a, derde lid, was abusievelijk ‘deelnemers’ blijven staan. Met de Wet versterken positie mbo-studenten (Stb. 2020, 234) had dit ‘studenten’ moeten worden.

Artikel XIV, onderdeel D (Wijziging van artikel 4c WPO)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder ‘Resultaten sociale veiligheid’.

Artikel XIV, onderdeel K (Wijziging van artikel 76 WPO)

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om van artikel 76, tweede lid, twee aparte leden te maken. Dit is uitsluitend een redactionele wijziging.

Artikel XV. Wet op het voortgezet onderwijs
Artikel XV, onderdeel A (Wijziging van artikel 3b WVO)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder ‘Resultaten sociale veiligheid’.

Artikel XV, onderdeel B (Wijziging van artikel 27a1 WVO)

In verband met de inwerkingtreding van de Wet gelijke kans op doorstroom naar havo en vwo (Stb. 2020, 121), is artikel 27a WVO vernummerd naar artikel 27a1. Hierdoor kon de wijziging in de Wet versterken positie mbo-studenten (Stb. 2020, 234) niet doorgevoerd worden. Hiermee wordt dat gecorrigeerd en wordt de wijziging nogmaals doorgevoerd voor het artikel na vernummering naar 27a1.

Artikel XV, onderdeel C (Wijziging van de artikelen 72 en 72a van de WVO)

In de WVO is, naast de fusietoetsvereisten, een aanvullende voorwaarde voor samenvoeging van scholen (institutionele fusie) opgenomen, namelijk dat de voedingsgebieden van de betrokken scholen voor een bepaald percentage overlappen. Op die wijze is er al sprake van enige geografische binding tussen de scholen voorafgaand aan de fusie. Het is namelijk onwenselijk als de afstand tussen fusiepartners bij een institutionele fusie zo groot is, dat slechts sprake is van ‘fusie op papier’.

Er zijn echter situaties waar het vastgestelde percentage overlap niet gehaald wordt, bijvoorbeeld door de ligging van de scholen of door de ernstige leerlingendaling in de regio. Dit speelt bijvoorbeeld bij de Waddeneilanden. Het vereiste percentage overlap vormt in dit soort gevallen een belemmering bij institutionele fusie. Toch kan fusie ook op die plekken maatschappelijk gewenst zijn voor de instandhouding van het onderwijsaanbod. Daarom beoogt dit wetsvoorstel het mogelijk te maken dat bij een institutionele fusie in het voortgezet onderwijs – wanneer het vereiste percentage overlap in voedingsgebieden niet gehaald wordt – de scholen ook kunnen fuseren als de vestigingen van de betrokken scholen in dezelfde of aangrenzende gemeente(n) liggen. Dit zorgt ervoor dat de drempel deels wordt weggenomen, maar dat wel gewaarborgd blijft dat er al geografische binding is tussen de te fuseren scholen.

Een uitzondering op bovenstaande wordt gemaakt voor de scholen die vallen onder artikel 108, vijfde lid, van de WVO. Daar gaat het om scholen met een leerlingenaantal onder de opheffingsnorm, waarvan de minister wegens bijzondere omstandigheden de bekostiging voortzet. Gezien de unieke situatie van deze scholen en het beperkte aantal scholen dat onder dit artikel valt, worden zij vrijgesteld van deze aanvullende vereisten voor institutionele fusie. Wel blijven de overige vereisten bij fusie, zoals opgenomen in de WVO, gelden voor deze scholen.

Artikel XVI. Wet primair onderwijs BES
Artikel XVI, onderdelen A, B, D en E (Wijziging van de artikelen 1, 4, 26 en 27 WPO BES)

In verband met de wijzigingen van de Wet versterken positie mbo-studenten (Stb. 2020, 234) kan de begripsbepaling van ‘deelnemers’ vervallen. In artikel 3, derde lid, was tweemaal abusievelijk ‘deelnemers’ blijven staan. Met de Wet versterken positie mbo-studenten had dit ‘studenten’ moeten worden. Ook in artikel 26, derde lid, en artikel 27, tweede lid, onderdelen d en e, was ‘leerlingen en deelnemers’ blijven staan, wat hier vervangen had moeten worden door ‘leerlingen, deelnemers, vavo-studenten en studenten’.

Artikel XVI, onderdeel C (Wijziging van artikel 6a WPO BES)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder ‘Resultaten sociale veiligheid’.

Artikel XVII. Wet register onderwijsdeelnemers
Artikel XVIII (Wijziging van artikel 1 WRO)

In de Wet versterken positie mbo-studenten is abusievelijk een incorrecte wijzigingsopdracht gegeven voor onderdeel c, onder 1°, van de begripsomschrijving van ‘onderwijsdeelnemer’ in artikel 1 van de Wet register onderwijsdeelnemers. Hiermee wordt deze terminologieaanpassing gecorrigeerd.

Artikel XVIII. Wet studiefinanciering 2000
Artikel XVIII, onderdeel A (Wijziging van artikel 1.1 WSF 2000)

Onderdelen 1, 2 en 4. Zie het algemeen deel van de toelichting onder 'Alfabetische volgorde begripsbepalingen WHW'.

Onderdeel 3. Artikel 6.2 regelt thans twee verschillende onderwerpen. Het eerste lid van artikel 6.2 wordt het nieuwe artikel 6.1a; naar die inhoud verwijst de begripsomschrijving van ‘debiteur’ in artikel 1.1.

Onderdeel 5. De nummering van de onderdelen in de definitie van ‘studiejaar’ is niet consequent; ze worden vervangen door geletterde onderdelen.

Onderdelen 6 en 7. De begripsbepalingen van ‘thuiswonende deelnemer’ en ‘uitwonende deelnemer’ zijn abusievelijk niet meegenomen bij de terminologiewijziging van ‘deelnemer’ naar ‘mbo-student’ van de Wet versterken positie mbo-studenten (Stb. 2020, 234). Met deze wijzigingen worden de begrippen in overeenstemming gebracht met de terminologie in de Wet studiefinanciering 2000.

Artikel XVIII, onderdeel B (Wijziging van artikel 2.12 WSF 2000)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder 'Alfabetische volgorde begripsbepalingen WHW'.

Artikel XVIII, onderdeel C (Wijziging van artikel 2.14 WSF 2000)

In de Wet versterken positie mbo-studenten (Stb. 2020, 234) is abusievelijk een wijziging opgenomen voor artikel 2.14, onderdeel c, in plaats van onderdeel b.

Artikel XVIII, onderdeel D (Wijziging van de artikelen 4.13 en 5.15 WSF 2000)

De artikelen 4.13 en 5.15 worden redactioneel gewijzigd voor de leesbaarheid. De hoofdregel – duurzaam geen mogelijkheid tot arbeidsparticipatie – wordt vooraan geplaatst en de overgangsrechtelijke continuering voor studenten uit de Wajong 2010-regeling komt daarna.

Artikel XVIII, onderdeel E (Wijziging van artikel 5.7 WSF 2000)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder 'Alfabetische volgorde begripsbepalingen WHW'.

Artikel XVIII, onderdeel F (Artikel 6.1a (nieuw) WSF 2000)

Artikel 6.2 regelt thans twee verschillende onderwerpen. Het eerste lid van artikel 6.2 wordt het nieuwe artikel 6.1a.

Artikel XVIII, onderdeel G (Wijziging van artikel 6.2 WSF 2000)

Artikel 6.2 regelt thans twee verschillende onderwerpen. Het eerste lid van artikel 6.2 wordt het nieuwe artikel 6.1a. Het dan resterende tweede tot en met zesde lid van artikel 6.2, evenals het opschrift, worden technisch/redactioneel aangepast.

Artikel XVIII, onderdeel H (Wijziging van artikel 7.1 WSF 2000)

Artikel 6.2 regelt thans twee verschillende onderwerpen. De kwijtschelding in het huidige tweede lid, wordt met de bovengenoemde wijziging geregeld in artikel 6.2, eerste lid.

Artikel XVIII, onderdeel I (Wijziging van artikel 8.1 WSF 2000)

In het eerste lid van artikel 8.1 wordt de ouderwetse term ‘regelen’ gebruikt voor de bij amvb te stellen regels. Het eerste lid wordt daarom redactioneel gewijzigd.

Artikel XVIII, onderdeel J (Wijziging van artikel 11.5 WSF 2000)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder ‘Studiefinanciering en WTOS – Hardheidsclausule’.

Artikel XVIII, onderdeel K (Wijziging van artikel 12.1b van de WSF 2000)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder 'Alfabetische volgorde begripsbepalingen WHW'.

Artikel XIX. Wet studiefinanciering BES
Artikel XIX, onderdeel A (Wijziging van artikel 1.1 WSF BES)

Onderdelen 1, 4 tot en met 6 en 8 tot en met 11. Zie het algemeen deel van de toelichting onder ‘Studiefinanciering BES – verplaatsing grondslag vaststellen criteria’.

Onderdelen 2, 3 en 5. Zie het algemeen deel van de toelichting onder 'Alfabetische volgorde begripsbepalingen WHW'.

Artikel XIX, onderdeel B (Wijziging van artikel 2.9 WSF BES)

Het nieuwe onderdeel c van het eerste lid van artikel 2.9 bevat een grondslag om bij ministeriële regeling criteria vast te stellen. Zie voor verdere toelichting ook de toelichting in het algemeen deel van de toelichting onder ‘Studiefinanciering BES – verplaatsing grondslag vaststellen criteria’.

Artikel XIX, onderdeel C (Wijziging van artikel 2.10 van de WSF BES)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder ‘Studiefinanciering BES – verplaatsing grondslag vaststellen criteria’.

Artikel XIX, onderdeel D (Wijziging van artikel 3.5 van de WSF BES)

DUO kan thans alleen voor opleidingen in het Europese deel van Nederland de behaalde diploma’s raadplegen (in het diplomaregister) om na te gaan of een student een diploma heeft behaald. Dat gebeurt ook voor de toepassing van de WSF BES. Voor opleidingen in het buitenland en voor opleidingen in Caribisch Nederland is er nog geen register, waardoor studenten zelf een mededeling moeten doen van het behalen van een diploma. De huidige formulering van artikel 3.5 van de WSF BES past bij de uiteindelijke bedoeling, maar zolang er nog geen register is, wordt het artikel niet op die wijze toegepast. De toevoeging van een derde lid, waarin wordt bepaald dat studenten – zolang er nog geen register is voor Caribisch Nederland – alleen voor opleidingen in Europees Nederland geen mededeling hoeven te doen, is dan ook een codificatie van de bestaande (uitvoerings)praktijk en heeft materieel geen gevolgen.

Artikel XIX, onderdeel E (Wijziging van artikel 3.6 WSF BES)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder ‘Studiefinanciering BES – verplaatsing grondslag vaststellen criteria’.

Artikel XIX, onderdeel F (Wijziging van artikel 7.4 WSF BES)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder ‘Studiefinanciering BES – verplaatsing grondslag vaststellen criteria’.

Artikel XIX, onderdeel G (Wijziging van artikel 8.3 WSF BES)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder ‘Studiefinanciering en WTOS – Hardheidsclausule’.

Artikel XX. Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
Artikel XX, onderdeel A (Wijziging van artikel 2.11 WTOS)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder 'Alfabetische volgorde begripsbepalingen WHW'.

Artikel XX, onderdeel B (Wijziging van artikel 2.16 WTOS)

In de Wet versterken positie mbo-studenten (Stb. 2020, 234) is abusievelijk een wijziging opgenomen voor artikel 2.16, eerste lid, Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Dit artikel kent echter geen leden meer. Hiermee wordt deze wijziging gecorrigeerd.

Artikel XX, onderdeel C (Wijziging van artikel 11.4 WTOS)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder ‘Studiefinanciering en WTOS – Hardheidsclausule’.

Artikel XX, onderdeel D (Wijziging van artikel 12.3a WTOS)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder 'Alfabetische volgorde begripsbepalingen WHW'.

Artikel XXI. Wet van 11 december 2013 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet College voor examens in verband met de invoering van een centrale eindtoets, de invoering van een leerling- en onderwijsvolgsysteem en invoering van bekostigingsvoorschriften voor minimumleerresultaten voor speciale scholen voor basisonderwijs en scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs)
Artikel XXI (Vervallen artikel II, onderdelen E en I, van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet College voor examens in verband met de invoering van een centrale eindtoets, de invoering van een leerling- en onderwijsvolgsysteem en invoering van bekostigingsvoorschriften voor minimumleerresultaten voor speciale scholen voor basisonderwijs en scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs))

De Wet van 11 december 2013 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet College voor examens in verband met de invoering van een centrale eindtoets, de invoering van een leerling- en onderwijsvolgsysteem en invoering van bekostigingsvoorschriften voor minimumleerresultaten voor speciale scholen voor basisonderwijs en scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs) (Stb. 2014, 13) is voor wat betreft het basisonderwijs in werking getreden op 1 augustus 2014 (Stb. 2014, 209). Op 1 augustus 2019 zijn ook de onderdelen voor het speciaal basisonderwijs in werking getreden (Stb. 2019, 217). Na deze inwerkingtredingsmomenten zijn er echter nog twee onderdelen waarvan geen inwerkingtreding is geregeld.

Artikel II, onderdeel E, bevat de toevoeging van artikel 19a WEC over ernstig of langdurig tekortschieten van de leerresultaten taal en rekenen in het speciaal onderwijs. Een vergelijkbare bepaling werd opgenomen in artikel 10a WPO (zie artikel I, onderdeel E van de Wet van 11 december 2013 (Stb. 2014, 13)). De wijzigingen van artikel 10a WPO zijn op 1 augustus 2014 in werking getreden. Met de Wet van 8 april 2016 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met een doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht (Stb. 2016, 179) is artikel 10a WPO aangepast en is een nieuw artikel 19a WEC ingevoegd. Beide artikelen gaan sinds de inwerkingtreding van de Wet van 8 april 2016 over zeer zwak onderwijs. Artikel 19a WEC, zoals opgenomen in artikel II, onderdeel E, van de Wet van 11 december 2013 (Stb. 2014, 13) is met de wijzigingen die de Wet van 8 april 2016 (Stb. 2016, 179) heeft aangebracht, inmiddels achterhaald. De wetgever heeft immers een andere invulling gekozen voor dit artikel. Artikel II, onderdeel E, hoeft daarom niet meer in werking te treden en kan vervallen.

Artikel II, onderdeel I, bevat een evaluatiebepaling (artikel 173b WEC) waarmee wordt geregeld dat de Wet van 11 december 2013 (Stb. 2014, 13) binnen vier jaar na inwerkingtreding zal worden geëvalueerd. Die evaluatie heeft, voor wat betreft het basisonderwijs, inmiddels plaatsgevonden.5 De evaluatie bevatte een procesevaluatie, over de invoering van de aangepaste wet- en regelgeving, en een effectevaluatie, over de vraag of de invoering van de nieuwe wet- en regelgeving leidt tot een verbetering van de overgang van basis- naar voortgezet onderwijs en tot een betere doorstroom in het voortgezet onderwijs. Omdat de meeste wijzigingen uit de Wet van 11 december 2013 voor het speciaal basisonderwijs op dezelfde manier zijn vormgegeven als de wijzigingen voor het basisonderwijs, wordt geen aparte evaluatie uitgevoerd voor het speciaal basisonderwijs. Eventuele wijzigingen die voortkomen uit het evaluatierapport kunnen, zowel voor het basisonderwijs als voor het speciaal basisonderwijs, meegenomen worden in een nieuw wetsvoorstel. Ook artikel II, onderdeel I, kan daarom vervallen.

Met het vervallen van artikel II, onderdelen E en I, is de gehele Wet van 11 december 2013 in werking getreden.

Artikel XXII. Wet voortgezet onderwijs BES
Artikel XXII (Wijziging van artikel 4a WVO BES)

Zie het algemeen deel van de toelichting onder ‘Resultaten sociale veiligheid’.

Artikel XXIII. Samenloop met Wet voortgezet onderwijs 20xx
Artikel XXIII (Samenloop met de Wet voortgezet onderwijs 20xx)

Indien de Wet voortgezet onderwijs 20xx eerder in werking treedt dan deze wet zijn de wijzigingen in artikelen 3b van de Wet op het voortgezet onderwijs en 4a van de Wet voortgezet onderwijs BES niet langer noodzakelijk. De Wet voortgezet onderwijs 20xx dient dan nog wel te worden gewijzigd, dat is met deze bepaling voorzien.

Zie voor een verdere toelichting bij dit artikel de toelichting bij artikel XIV, met dien verstande dat Wet tot wijziging van enige onderwijswetten in verband met het invoeren van de verplichting voor scholen zorg te dragen voor de sociale veiligheid op school (Stb. 2015, 238) op de BES in werking is getreden in 2018.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,


X Noot
1

Artikel 7.1.1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES.

X Noot
2

Artikel VIII, onderdeel A.

X Noot
3

Toelichting, artikelsgewijs, toelichting op artikel VIII, onderdeel A.

X Noot
4

Zie ook Aanwijzing 6.4 betreffende verzamelwetten en het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State inzake de notitie verzamelwetgeving van 3 december 2010 (W03.10.0467/II), Staatscourant 2011, nr. 16279.

X Noot
5

Daarbij is de Afdeling zich ervan bewust dat op Saba en Sint-Eustatius vooralsnog geen opleidingen op MBO-niveau 3 en 4 worden aangeboden, en het Engels daar dominant is.

X Noot
6

Het betreft artikel 173b van de Wet op Expertisecentra. Artikel II, onderdeel I, van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet College voor examens in verband met de invoering van een centrale eindtoets, de invoering van een leerling- en onderwijsvolgsysteem en invoering van bekostigingsvoorschriften voor minimumleerresultaten voor speciale scholen voor basisonderwijs en scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (Stb. 2014, 13).

X Noot
7

Artikel XXI van het wetsvoorstel, voor zover het betreft artikel II, onderdeel I van de Wet centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs.

X Noot
8

Toelichting, artikelsgewijs, toelichting op artikel XXI.

X Noot
9

Zie het gewijzigd amendement Rog (Kamerstukken II 2012/13, 33 157, nr. 18).

X Noot
10

Artikel II van het wetsvoorstel. Het betreft Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU 2005, L 255) en Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (PbEU 20011, L 343).

X Noot
11

Zie Aanwijzing 9.4 van de Aanwijzingen voor de regelgeving en de verwijzing naar deze aanwijzing in Aanwijzing 6.4 betreffende verzamelwetten.

X Noot
1

Artikel 7.1.1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES.

X Noot
2

Artikel VIII, onderdeel A.

X Noot
3

Toelichting, artikelsgewijs, toelichting op artikel VIII, onderdeel A.

X Noot
4

Zie ook Aanwijzing 6.4 betreffende verzamelwetten en het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State inzake de notitie verzamelwetgeving van 3 december 2010 (W03.10.0467/II), Staatscourant 2011, nr. 16279.

X Noot
5

Daarbij is de Afdeling zich ervan bewust dat op Saba en Sint-Eustatius vooralsnog geen opleidingen op MBO-niveau 3 en 4 worden aangeboden, en het Engels daar dominant is.

X Noot
6

Het betreft artikel 173b van de Wet op Expertisecentra. Artikel II, onderdeel I, van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet College voor examens in verband met de invoering van een centrale eindtoets, de invoering van een leerling- en onderwijsvolgsysteem en invoering van bekostigingsvoorschriften voor minimumleerresultaten voor speciale scholen voor basisonderwijs en scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (Stb. 2014, 13).

X Noot
7

Artikel XXI van het wetsvoorstel, voor zover het betreft artikel II, onderdeel I van de Wet centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs.

X Noot
8

Toelichting, artikelsgewijs, toelichting op artikel XXI.

X Noot
9

Zie het gewijzigd amendement Rog (Kamerstukken II 2012/13, 33 157, nr. 18).

X Noot
10

Artikel II van het wetsvoorstel. Het betreft Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU 2005, L 255) en Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (PbEU 20011, L 343).

X Noot
11

Zie Aanwijzing 9.4 van de Aanwijzingen voor de regelgeving en de verwijzing naar deze aanwijzing in Aanwijzing 6.4 betreffende verzamelwetten.

X Noot
1

Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (PbEU 2016, L 132).

X Noot
2

Zie inwerkingtredingsbesluit in Stb. 2020, 276 en artikel II, onderdeel H (wijziging artikel 7.4.7a WEB BES) en onderdeel R (wijziging artikel 8.1.7a WEB BES) van de Wet versterken positie mbo-studenten (Stb. 2020, 234).

X Noot
3

Wet versterken positie mbo-studenten (Stb. 2020, 234), artikel II, onderdeel, I.

X Noot
4

Stb. 2020, 276.

X Noot
5

Oomens, Scholten & Luyten, (2019). Evaluatie Wet Eindtoetsing PO. Eindrapportage. Utrecht: Oberon.

Naar boven