Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2014, 209 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2014, 209 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 24 maart 2014, nr. WJZ/607263(2762), directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Gelet op de artikelen 8, zevende lid, en 9b, achtste en negende lid, van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 11, achtste lid, en 18b, achtste en negende lid, van de Wet op de expertisecentra, artikel 27, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs en de artikelen 2, eerste lid, en 4, tweede lid, van de Wet overige OCW-subsidies;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 mei 2014, nr. W05.14.0078/1);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 27 mei 2014, nr. WJZ/636713(2762), directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
een toegelaten eindtoets als bedoeld in artikel 9b, achtste lid, van de Wet op het primair onderwijs of artikel 18b, achtste lid, van de Wet op de expertisecentra,
het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs of artikel 1 van de Wet op de expertisecentra,
de centrale eindtoets, bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs of artikel 18b, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra,
de centrale eindtoets of een andere eindtoets,
de inspectie, genoemd in artikel 1 van de Wet op het onderwijstoezicht,
Onze minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs of artikel 1 van de Wet op de expertisecentra,
het schooljaar, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs of artikel 1 van de Wet op de expertisecentra,
het College voor toetsen en examens of de rechtspersoon of natuurlijk persoon die een toets uitgeeft waarvan het gebruik op grond van artikel 9 is toegelaten.
1. Het bevoegd gezag neemt bij de leerlingen in het achtste schooljaar een centrale eindtoets of andere eindtoets af.
2. Het bevoegd gezag besluit welke eindtoets aan de school wordt afgenomen.
3. Voor 1 januari van het kalenderjaar waarin de eindtoets wordt afgenomen, meldt het bevoegd gezag aan de betreffende toetsaanbieder het aantal leerlingen dat de eindtoets naar verwachting zal afleggen.
De eindtoets meet welk eindniveau de leerling heeft behaald ten opzichte van de referentieniveaus, bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel a en b, van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen. Daarbij worden ten minste de domeinen als bedoeld in Bijlage 1 en Bijlage 2 van het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, met uitzondering van de domeinen Mondelinge Taalvaardigheid en Schrijven, genoemd in Bijlage 1 van het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, getoetst.
Onverminderd artikel 9b van de Wet op het primair onderwijs of artikel 18b van de Wet op de expertisecentra, voldoet een eindtoets aan de volgende kenmerken:
a. het resultaat dat een leerling behaalt, leidt tot een eenduidig advies omtrent het te volgen vervolgonderwijs,
b. de toets is inhoudelijk valide, betrouwbaar en heeft een deugdelijke normering,
c. de inhoud is gebaseerd op het algemene deel in de toetswijzer, bedoeld in artikel 2, zesde lid, onderdeel c, van de Wet College voor toetsen en examens,
d. de opgaven over Nederlandse taal en rekenen en wiskunde worden jaarlijks ververst,
e. het toetsresultaat geeft een indicatie van de beheersing van de referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen,
f. de toets is geschikt voor alle leerlingen met uitzondering van de leerlingen bedoeld in artikel 9b, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 18b, vierde lid, van de Wet op de expertisecentra,
g. de toets biedt de inspectie voldoende basis voor een oordeel over de leerresultaten, bedoeld in artikel 10a van de Wet op het primair onderwijs of artikel 19a van de Wet op de expertisecentra,
h. het bij de eindtoets behorende toetsreglement bevat een regeling voor ten minste de in artikel 7 genoemde onderwerpen,
i. de resultaten van de toets zijn over meerdere jaren te vergelijken, en
j. de inhoud van de toets wordt verantwoord in een handleiding die een beschrijving van de gemaakte keuzes voor de te toetsen domeinen en de daarbij passende afnamevorm bevat.
1. De directeur neemt de eindtoets af onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag en draagt zorg voor voldoende toezicht tijdens de afname van de eindtoets. Hij kan zijn taken aan een of meer toetsleiders overdragen.
2. De eindtoets wordt afgenomen in overeenstemming met de afnameaanwijzingen die zijn opgenomen in het toetsreglement bij de desbetreffende toets.
3. De directeur draagt zorg voor de geheimhouding van de toetsopgaven nadat deze hem door de toetsaanbieder ter beschikking zijn gesteld.
1. Indien bij de afname van de eindtoets een onregelmatigheid wordt geconstateerd, dan kan de directeur maatregelen treffen. De directeur meldt de onregelmatigheid en de getroffen maatregelen aan de inspectie.
2. Indien de eindtoets naar het oordeel van de inspectie, al dan niet nadat de directeur maatregelen heeft getroffen, niet op regelmatige wijze is afgenomen, kan de inspectie besluiten dat de toets geheel of gedeeltelijk voor een of meer leerlingen opnieuw wordt afgenomen. De eindtoets is in ieder geval niet op regelmatige wijze afgenomen indien is gehandeld in strijd met het betreffende toetsreglement.
3. Indien door onvoorziene omstandigheden de eindtoets aan één of meer scholen niet, of niet op de voorgeschreven wijze, kan worden afgenomen, beslist het bevoegd gezag na overleg met de betreffende toetsaanbieder hoe alsdan moet worden gehandeld.
Bij elke eindtoets wordt door de betreffende toetsaanbieder een toetsreglement vastgesteld, waarin de wijze van afnemen wordt geregeld. Daarbij worden ten minste geregeld:
a. de wijze waarop de directeur de leerlingen aanmeldt voor de eindtoets,
b. welke hulpmiddelen de leerlingen kunnen gebruiken,
c. de wijze waarop de eindtoets kan worden afgelegd door leerlingen voor wie een afwijkende wijze van toetsing noodzakelijk is,
d. de wijze waarop de toetsopgaven aan de directeur ter beschikking worden gesteld,
e. de wijze waarop de geheimhouding van de toetsopgaven wordt geregeld en de wijze en het moment waarop de toetsopgaven openbaar worden gemaakt, en
f. de wijze waarop door de directeur toezicht wordt gehouden op leerlingen die de eindtoets afleggen.
1. De toetsaanbieder stelt voor iedere leerling die de eindtoets aflegt een leerlingrapport op, waarin ten minste het resultaat van de eindtoets, het niveau waarop de toets is afgelegd, een advies omtrent het vervolgonderwijs en een indicatie van de beheersing van de referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen als bedoeld in artikel 3 worden opgenomen.
2. Het leerlingrapport maakt deel uit van het onderwijskundig rapport, bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs of artikel 43, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra.
1. De aanvrager dient een aanvraag om toelating van een andere eindtoets voor 1 augustus van het schooljaar van eerste afname in bij Onze minister. Bij de aanvraag toont de aanvrager aan dat de andere eindtoets voldoet aan de kenmerken, genoemd in artikel 4. De aanvraag vermeldt in ieder geval de wijze waarop de beheersing van de referentieniveaus wordt gemeten. De aanvraag gaat in ieder geval vergezeld van de handleiding, bedoeld in artikel 4, onderdeel j, een concept toetsreglement, de toetsopgaven en de normering van de toets.
2. Onze minister besluit binnen dertien weken op de aanvraag. Een besluit tot toelating van een andere eindtoets wordt in de Staatscourant gepubliceerd. Een eindtoets wordt voor vier jaar toegelaten, tenzij het besluit tot toelating tussentijds wordt ingetrokken.
3. Onze minister laat zich ten aanzien van de toelating adviseren door een onafhankelijke commissie.
4. Indien Onze minister, op basis van een advies van de onafhankelijke commissie, vaststelt dat de andere eindtoets niet langer voldoet aan de kenmerken, genoemd in artikel 4, onderdeel b, dan trekt hij het besluit tot toelating in.
1. Onze minister verstrekt subsidie aan de toetsaanbieder van een andere eindtoets die op grond van artikel 9 is toegelaten. De subsidie wordt jaarlijks verstrekt en bestaat uit een basisbedrag vermeerderd met een bedrag per leerling die de toets heeft afgelegd.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de hoogte van het subsidiebedrag.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de onderwerpen, genoemd in artikel 4, tweede lid, van de Wet overige OCW-subsidies.
1. Onze minister wijst de commissie die hem op grond van artikel 9, derde lid, adviseert, aan om het kwaliteitsoordeel over inhoudelijke validiteit, betrouwbaarheid en deugdelijke normering, bedoeld in artikel 8, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs of artikel 11, achtste lid, van de Wet op de expertisecentra te geven.
2. Het kwaliteitsoordeel wordt gegeven over een enkele toets of over een reeks van toetsen. De toetsen meten in ieder geval de kennis en vaardigheden van de leerling op het terrein van Nederlandse taal en rekenen en wiskunde. De toetsen kunnen de kennis en vaardigheden van de leerling op de overige terreinen, genoemd in artikel 8, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs of artikel 11, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, meten.
3. Bij het kwaliteitsoordeel worden in ieder geval betrokken:
a. de wijze waarop de leervorderingen van leerlingen systematisch worden gemeten,
b. de mate waarin de toetsen de kennis en vaardigheden van de leerlingen meten op de gebieden, genoemd in artikel 8, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs of artikel 11, derde lid, van de Wet op de expertisecentra, en
c. de wijze waarop de leervorderingen van leerlingen voor de ouders, voogden of verzorgers inzichtelijk worden gemaakt.
Het Besluit bekostiging WPO wordt als volgt gewijzigd:
A
In het opschrift van hoofdstuk IIIa wordt «basisschool» vervangen door: school.
B
Artikel 34.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt.
2. De aanduiding «2.» voor de tekst vervalt.
3. In de eerste volzin (nieuw) wordt «van de toetsresultaten» gewijzigd in: van de leerresultaten, bedoeld in artikel 10a, derde lid, van de wet,.
4. In de tweede volzin (nieuw) wordt «groepskenmerken» vervangen door: schoolkenmerken.
C
Artikel 34.2 vervalt.
D
Artikel 34.3 vervalt.
E
Artikel 34.4 komt te luiden:
Bij ministeriële regeling worden geregeld:
a. de uitwerking van de wijze waarop de beoordeling van de leerresultaten, bedoeld in artikel 10a, derde lid, van de wet tot stand komt;
b. voor zover van toepassing, de wijze waarop en omstandigheden waarin bij kleine scholen de leerresultaten worden gewogen;
c. de wijze van correctie van de meting voor schoolkenmerken en individuele kenmerken van leerlingen;
d. de normering waarop de inspectie het oordeel voldoende dan wel onvoldoende leerresultaat baseert.
F
Artikel 34.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Procedure wijziging systematiek beoordeling leerresultaten.
2. In het tweede lid vervalt «in de in de ministeriële regeling opgenomen toetsen,».
Het Inrichtingsbesluit WVO wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3, tweede lid, komt te luiden:
2. Het bevoegd gezag baseert zijn beslissing over de toelating op grond van het eerste lid op het schooladvies, bedoeld in artikel 42, tweede lid, eerste volzin, van de Wet op het primair onderwijs, of artikel 43, tweede lid, eerste volzin, van de Wet op de expertisecentra, dat voor 1 maart wordt vastgesteld. Indien het schooladvies naar aanleiding van het resultaat van de centrale eindtoets of een andere eindtoets wordt gewijzigd, dan baseert het bevoegd gezag zijn beslissing op dat gewijzigde schooladvies.
B
Artikel 4 komt te luiden:
1. Een onderzoek naar de geschiktheid van de kandidaat-leerling voor het volgen van het onderwijs aan de school waarvoor de toelating wordt gevraagd, kan uitsluitend worden afgenomen indien voor de kandidaat-leerling geen schooladvies is vastgesteld of indien de kandidaat-leerling geen centrale eindtoets of andere eindtoets als bedoeld in artikel 9b van de Wet op het primair onderwijs, of artikel 18b van de Wet op de expertisecentra heeft afgelegd.
2. Onverminderd artikel 3, tweede lid, kan het bevoegd gezag van een school met een bijzondere inrichting waarvoor specifieke kennis of vaardigheden van de kandidaat-leerling noodzakelijk zijn, een onderzoek naar die specifieke kennis of vaardigheden bij de kandidaat-leerling afnemen.
Nadat de onderdelen, genoemd in artikel X, onderdelen a en b, van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet College voor examens in verband met de invoering van een centrale eindtoets, de invoering van een leerling- en onderwijsvolgsysteem en invoering van bekostigingsvoorschriften voor minimumleerresultaten voor speciale scholen voor basisonderwijs en scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs) (Stb 2014, 13) in werking zijn getreden, vervalt in artikel 8 van dit besluit de zinsnede «, het niveau waarop de toets is afgelegd».
1. Tot de datum, bedoeld in artikel 9b, tiende lid, van de Wet op het primair onderwijs is dit besluit niet van toepassing op leerlingen van een speciale school voor basisonderwijs.
2. Tot de datum waarop artikel II van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet College voor examens in verband met de invoering van een centrale eindtoets, de invoering van een leerling- en onderwijsvolgsysteem en invoering van bekostigingsvoorschriften voor minimumleerresultaten voor speciale scholen voor basisonderwijs en scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs) (Stb 2014, 13) in werking treedt, is dit besluit niet van toepassing op leerlingen van scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
3. In afwijking van artikel 2, eerste lid, kan het bevoegd gezag besluiten om in het eerste schooljaar na inwerkingtreding van dit besluit in plaats van een eindtoets als bedoeld in dit besluit een toets als bedoeld in Bijlage A bij de Regeling leerresultaten PO zoals die luidde op de dag voor de inwerkingtreding van dit besluit, met uitzondering van de Eindtoets Basisonderwijs, inclusief de Niveautoets van Cito, en de Entreetoets van Cito, bij de leerlingen af te nemen.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 3 juni 2014
Willem-Alexander
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker
Uitgegeven de negentiende juni 2014
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
De Wet centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs1 – hierna aangeduid als Wet eindtoetsing PO – is op 16 januari 2014 in het Staatsblad gepubliceerd (Stb. 2014, 13). Met deze wet wordt in de Wet op het primair onderwijs (WPO) en de Wet op de expertisecentra (WEC) vastgelegd dat leerlingen in het laatste schooljaar van het primair onderwijs een centrale eindtoets of een andere eindtoets afleggen. Verder wordt het gebruik van een leerling- en onderwijsvolgsysteem voorgeschreven. In de Wet eindtoetsing PO is op verschillende onderdelen de opdracht of mogelijkheid opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur (amvb) nadere voorschriften te geven. Dit besluit, het Toetsbesluit PO, voorziet daar in.
Het Toetsbesluit PO beoogt een zorgvuldige en betrouwbare afname te verzekeren van de eindtoetsing en beoogt het goede gebruik van leerling- en onderwijsvolgsystemen te regelen. Er worden voorschriften gesteld om de kwaliteit van de eindtoetsen en de leerling- en onderwijsvolgsystemen te waarborgen. Tevens bevat het besluit een uitwerking van de mogelijkheid dat scholen een keuze kunnen maken voor een andere eindtoets dan de centrale eindtoets. Het besluit bevat hiertoe een aantal nieuwe bepalingen en een aantal wijzigingen in bestaande bepalingen van uitvoeringsbesluiten, zoals het Besluit bekostiging WPO en het Inrichtingsbesluit WVO.
Sommige onderdelen van het Toetsbesluit PO krijgen nog een nadere invulling. Allereerst wordt een aantal aspecten verder uitgewerkt in nadere uitvoeringsregelingen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de regeling voor de subsidiëring van andere eindtoetsen en over de aanpassingen van de Regeling leerresultaten PO en de Regeling leerresultaten VO. Daarnaast worden bepaalde aspecten verder uitgewerkt door verschillende partijen. Een voorbeeld hiervan is het beoordelingskader van de commissie die de Minister adviseert over de toelating van andere eindtoetsen. Een ander voorbeeld zijn de toetsreglementen die alle toetsaanbieders opstellen om te zorgen voor een zorgvuldige afname van de toets. Door deze aspecten in lagere regelgeving in te vullen, wordt de nodige flexibiliteit ingebouwd. Deze is gewenst omdat de inhoud en vorm van elke eindtoets kan verschillen.
De inhoudelijke toelichting op het Toetsbesluit PO is opgenomen in hoofdstuk 2. Hierbij wordt ingegaan op alle aspecten met betrekking tot de eindtoetsing. Vervolgens komt het leerling- en onderwijsvolgsysteem aan de orde. In de hoofdstukken 3 tot en met 7 van deze nota van toelichting wordt achtereenvolgens ingegaan op de effecten voor Caribisch Nederland, de financiën, de administratieve lasten, de uitvoeringstoets en de internetconsultatie.
Hoofdstuk 2 bevat allereerst een algemene paragraaf over de keuze die een school maakt tussen de centrale eindtoets of een andere toegelaten eindtoets (paragraaf 2.1). Hierop volgt een paragraaf over de algemene kenmerken en voorwaarden die gelden voor iedere eindtoets, ongeacht of het gaat om een toegelaten andere eindtoets of de centrale eindtoets. Hierbij gaat het om:
– nadere voorwaarden over de inhoud en kwaliteit (paragraaf 2.2.1);
– inzicht in en de informatie over de beheersing van de wettelijke referentieniveaus voor de Nederlandse taal en rekenen (paragraaf 2.2.2);
– voorschriften met betrekking tot de afname van iedere eindtoets (paragraaf 2.2.3).
De procedure en voorwaarden die invulling geven aan de mogelijkheid dat de Minister naast de centrale eindtoets het gebruik door scholen van andere eindtoetsen toestaat, worden toegelicht in paragraaf 2.3. Paragraaf 2.4 gaat in op de wijze waarop verder invulling wordt gegeven het onderdeel van de Wet eindtoetsing PO waarbij het schooladvies vanuit het primair onderwijs de basis vormt voor de toelating van leerlingen tot het voortgezet onderwijs. De bepalingen uit het Inrichtingsbesluit WVO over de toelating van leerlingen worden daarvoor gewijzigd. De gevolgen van de verplichte eindtoetsing voor de wijze waarop de Inspectie van het Onderwijs de onderwijsresultaten van scholen in het primair onderwijs meet en weegt, komen aan de orde in paragraaf 2.5. De Wet eindtoetsing PO biedt de mogelijkheid om nadere voorschriften vast te stellen over het gebruik van leerling- en onderwijsvolgsystemen en de toetsen die daarvan onderdeel zijn. Van deze mogelijkheid wordt (beperkt) gebruik gemaakt. In paragraaf 2.6 wordt dit toegelicht.
De Wet eindtoetsing PO bepaalt dat, op een enkele uitzondering na, alle leerlingen aan het eind van het primair onderwijs een onafhankelijke, objectieve eindtoets maken. Het bestuur en de directie van de betreffende openbare of bijzondere school zorgen daarvoor. Hierbij is sprake van keuzevrijheid: het bestuur kiest welke eindtoets aan de school wordt afgenomen. Daarbij kan het ervoor kiezen om de door het College voor Toetsen en Examens (CvTE) aangeboden centrale eindtoets af te nemen, maar het kan ook kiezen voor één van de andere door de Minister toegelaten eindtoetsen. De Minister zorgt voor een goed toegankelijk en geactualiseerd overzicht van de eindtoetsen waaruit een keuze kan worden gemaakt. De beslissing wordt door het bevoegd gezag per school genomen. Een bevoegd gezag met meerdere scholen kan dus voor verschillende scholen – inclusief wettelijk erkende nevenvestigingen – verschillend besluiten, maar binnen de school wordt door alle leerlingen dezelfde eindtoets afgelegd.
De centrale eindtoets heeft een waarborgfunctie: deze moet altijd beschikbaar zijn ongeacht de mate waarin sprake is van andere eindtoetsen waaruit kan worden gekozen Mocht het onverhoopt voorkomen dat een bevoegd gezag de andere eindtoets van zijn keuze niet af kan nemen, bijvoorbeeld omdat de eindtoetsaanbieder de toets niet kan leveren of omdat de toelating van de toets door de minister wordt ingetrokken, dan kunnen de betrokken scholen altijd een beroep doen op de waarborgfunctie van de centrale eindtoets. Het CvTE draagt dan zorg voor de beschikbaarheid van die toets zodat het bestuur en de school hun wettelijke opdracht ten aanzien van de eindtoetsing alsnog kunnen uitvoeren. Mocht dit zich voordoen dan zal er in de regel voldoende tijd zijn om de leerlingen gewoon aan de eerste afnameperiode van de centrale eindtoets (halverwege april) mee te laten doen. Als echter pas laat in het lopende schooljaar blijkt dat een andere eindtoets niet kan worden afgenomen, dan bestaat er nog altijd de mogelijkheid om de leerlingen deel te laten aan het tweede afnamemoment van de centrale eindtoets.
De Wet eindtoetsing PO regelt dat alle leerlingen hun schoolperiode in het primair onderwijs afsluiten met een onafhankelijke, objectieve eindtoets. Leerlingen en ouders moeten kunnen vertrouwen op de kwaliteit en betrouwbaarheid van de eindtoets. Om die kwaliteit en betrouwbaarheid te waarborgen, worden er in dit besluit nadere voorwaarden gesteld waaraan iedere eindtoets moet voldoen. Bij deze voorwaarden wordt geen onderscheid gemaakt tussen de van overheidswege ontwikkelde en aangeboden centrale eindtoets en de andere eindtoetsen waarvan het gebruik is toegestaan. Vanwege het belang van de kwaliteit van de eindtoetsing voor scholen, leerlingen en hun ouders gelden deze voorwaarden in gelijke mate voor iedere eindtoets die wordt aangeboden.
De voorwaarden in dit besluit vormen een nadere uitwerking van en aanvulling op wat hierover al is vastgelegd in de Wet eindtoetsing PO (artikel 9b van de WPO en artikel 18b van de WEC). Daarin is onder meer geregeld dat iedere eindtoets:
– jaarlijks wordt aangeboden ter afname in het tijdvak tussen 15 april en 15 mei;
– ten minste de kennis en vaardigheden meet van de leerling op het terrein van Nederlandse taal en rekenen en wiskunde;
– een mogelijkheid heeft voor een tweede afnamemoment voor het geval een leerling verhinderd is bij de eerste afname.
De mogelijkheid in de wet (artikel 9b, negende lid van de WPO en artikel 18b, negende lid van de WEC) om nadere voorschriften te stellen aan de eindtoetsen, wordt gebruikt door in dit besluit aanvullende voorwaarden te stellen aan iedere eindtoets. In artikel 4 van het Toetsbesluit PO is geregeld dat iedere eindtoets:
– leidt tot een eenduidig advies aan de leerling omtrent het te volgen vervolgonderwijs;
– jaarlijks bestaat uit nieuwe opgaven voor taal en rekenen;
– ook gemaakt kan worden door leerlingen met een specifieke ondersteuningsbehoefte;
– inzicht biedt in de beheersing van de referentieniveaus taal en rekenen.
Het resultaat dat een leerling behaalt op een eindtoets wordt op een inzichtelijke wijze vertaald in een advies over het voortgezet onderwijs. Bij voorkeur is de relatie tussen het resultaat en het advies gebaseerd op meerjarig doorstroomonderzoek. Hierbij wordt longitudinaal nagegaan hoe de advisering bij de diverse toetsscores zich verhoudt tot de feitelijke onderwijsloopbaan van de betrokken leerlingen in (de onderbouw van) het voortgezet onderwijs. Aanbieders van nieuw ontwikkelde toegelaten eindtoetsen beschikken niet over dergelijke historische gegevens. Zij kunnen vooralsnog volstaan met het uiteenzetten van de werkwijze om de voorspellende waarde van de betreffende eindtoets systematisch te volgen.
Omdat het advies behorend bij de uitslag van een eindtoets fungeert als tweede onafhankelijk gegeven dat kan leiden tot bijstelling van het schooladvies voor het vervolgonderwijs, is het van belang dat dit een duidelijk advies is. Momenteel komen eindtoetsadviezen voor die meer dan twee schoolsoorten of leerwegen omvatten. Dit is te onduidelijk. Zo is een gemengd vmbo-tl/havo/vwo-advies geen helder en eenduidig advies. Iedere eindtoets zal moeten leiden tot een eenduidig advies voor de specifieke schoolsoort waarvoor de leerling op basis van de uitslag het meest geschikt is. Gemengde adviezen worden alleen nog toegestaan indien het om twee naastgelegen onderwijstypen in het voortgezet onderwijs gaat (bijvoorbeeld vmbo-tl/havo of havo/vwo). Deze meer eenduidige advisering maakt onderdeel uit van de rapportage over het toetsresultaat die iedere toetsaanbieder in de vorm van een leerlingrapport aanbiedt aan iedere leerling (zie artikel 8 van het Toetsbesluit PO).
Iedere eindtoets zal aan de kerneisen van psychometrische kwaliteit – inhoudelijke validiteit, betrouwbaarheid en deugdelijke normering – moeten beantwoorden. Bij de centrale eindtoets is het College voor toetsen en examens (CvTE) daarvoor verantwoordelijk. Bij de toelating van andere eindtoetsen is hier een rol weggelegd voor de Expertgroep toetsen PO (zie verder onder paragraaf 2.3).
Onder inhoudelijke validiteit wordt verstaan dat de toetsopgaven daadwerkelijk meten wat de taal- en rekenvaardigheden van leerlingen zijn zonder dat systematische fouten zorgen voor verstoringen. Zo moeten leerlingen met dezelfde taal- en rekenvaardigheden, ongeacht de onderwijsmethoden die zij hebben gevolgd, op hetzelfde niveau scoren op de eindtoets.
De betrouwbaarheid van een toets is de mate waarin de toetsscore vrij van meetfouten is en dus een nauwkeurige meting is van het construct dat gemeten moet worden. Een belangrijke factor voor die nauwkeurigheid is de selectie van opgaven in de toets en dan met name de mate waarin de score van een leerling anders uit zou vallen als andere maar vergelijkbare opgaven zouden zijn geselecteerd. Ook kunnen bij een toetsafname onbedoelde of toevallige factoren de toetsscore beïnvloeden, zodat meetfouten ontstaan. Bijvoorbeeld het tijdstip van de toetsafname of de specifieke vormgeving van de toets. Een betrouwbare toets is ongevoelig voor dergelijke factoren, zodat de toetsscores consistent, nauwkeurig en reproduceerbaar zijn.
Bij deugdelijke normering gaat het om een verantwoorde en beredeneerde weging en waardering van de prestaties die leerlingen hebben geleverd. Bij het normeren worden regels vastgesteld waarmee de op de diverse onderdelen van de toets goed en fout beantwoorde toetsopgaven worden omgezet in een totaalscore.
Om de validiteit van de eindtoetsopgaven te borgen wordt ten minste van iedere aanbieder van een eindtoets verwacht dat de inhoud van de toets jaarlijks wordt ververst. De validiteit van een eindtoets kan namelijk in het geding komen wanneer leerlingen al voor de afname van de toets op de hoogte kunnen zijn van de gebruikte opgaven. Als een eindtoets terugkerende, reeds gebruikte opgaven bevat, is de kans daarop reëel. Om dat te voorkomen is vastgelegd dat de opgaven jaarlijks moeten worden ververst.
In de beginfase van de uitvoering van dit Toetsbesluit, de eerste twee schooljaren na de inwerkingtreding, zal de Expertgroep toetsen PO deze kwaliteitseis aan andere eindtoetsen coulant beoordelen. Dit is noodzakelijk om bestaande en nieuwe aanbieders van andere eindtoetsen in de gelegenheid te stellen vanaf de inwerkingtreding van de wetgeving een andere eindtoets aan te bieden aan scholen en zodoende keuzevrijheid van scholen te realiseren. Aanbieders van andere eindtoetsen worden tegelijkertijd gestimuleerd zo snel mogelijk toe te werken naar de gewenste situatie, namelijk jaarlijks volledige vernieuwing van andere eindtoetsen. Afhankelijk van de samenstelling van de toets moet in de beginfase een substantieel deel van de opgaven moeten worden ververst. De Expertgroep toetsen PO zal als richtsnoer aanhouden dat tenminste de helft van de opgaven wordt ververst. In de jaarlijkse beoordeling van de psychometrische kenmerken (zie de toelichting in paragraaf 2.3) beziet de expertgroep of een toets voldoende is ververst, waarom toetsaanbieders (nog) niet in staat zijn hun andere eindtoets jaarlijks volledig te vernieuwen en welke concrete stappen zij hebben gezet in de richting van de gewenste eindsituatie: jaarlijks vernieuwde eindtoetsen. Na de beginfase zal de uitvoering van verschillende onderdelen van het Toetsbesluit geëvalueerd worden, waaronder de beschikbaarheid van valide en betrouwbare andere eindtoetsen voor scholen om keuzevrijheid in eindtoetsen te realiseren. Bij deze evaluatie wordt specifiek aandacht besteed aan de mate waarin en de wijze waarop aanbieders van andere eindtoetsen gedurende de beginfase hun eindtoets hebben ververst en de consequenties hiervan voor de validiteit van deze eindtoetsen. Op basis van deze evaluatie worden indien nodig door de Expertgroep toetsen PO aanpassingen gemaakt in het beoordelingskader.
Bij vormen van digitale eindtoetsing met een itembank waar opgaven uit worden geselecteerd, kan ook na de beginfase worden volstaan met een jaarlijkse vervanging van een deel van de opgaven. Dit onder de voorwaarde dat de geheimhouding van de digitale opgaven voldoende is verzekerd.
De Wet eindtoetsing PO gaat ervan uit dat – op enkele uitzonderingen na – alle leerlingen deelnemen aan de eindtoets. Iedere eindtoets moet daarom ook voorzien in de mogelijkheid van aangepaste versies om tegemoet te komen aan de specifieke ondersteuningsbehoeften van sommige leerlingen. Ook deze leerlingen moeten met zo min mogelijk belemmeringen de eindtoets kunnen maken. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een brailleversie of een grootletterversie van de toets voor visueel gehandicapte leerlingen.
Sinds 1 augustus 2010 is de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen van kracht (Stb. 2010, 194). In de WPO en de WEC is vastgelegd dat scholen vanaf deze datum de referentieniveaus als uitgangspunt moeten nemen bij het geven van taal- en rekenonderwijs (artikel 9, achtste lid, van de WPO en artikel 12, tiende lid, van de WEC).
Ook is in de WPO en de WEC vastgelegd dat een school over iedere leerling in het laatste leerjaar objectieve en valide gegevens verzamelt waaruit blijkt welk eindniveau de leerling heeft behaald ten opzichte van de referentieniveaus. Deze gegevens worden opgenomen in het onderwijskundig rapport en maken zo onderdeel uit van de overdracht van gegevens aan het voortgezet onderwijs. De overdracht van deze inhoudelijke gegevens past in het streven naar een doorgaande leerlijn voor taal en rekenen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden vastgesteld over de inhoud van de gegevens die worden verzameld en overgedragen. De wettelijke opdracht om objectieve en valide gegevens te verzamelen (artikel 9, negende lid van de WPO en artikel 12, elfde lid van de WEC) is echter nog niet in werking getreden. De reden daarvoor is dat er nog geen geschikte eindtoetsen zijn die voor scholen voldoende objectieve en valide gegevens leveren over het bereikte eindniveau van leerlingen ten opzichte van de referentieniveaus. Met de invoering van de verplichte eindtoetsing komt hierin verandering.
Onder regie van het CvTE is een instrumentarium in ontwikkeling waarmee de beheersing van de referentieniveaus in eindtoetsen kan worden getoetst. Dit instrumentarium bestaat uit referentiesets en ankersets van op deze niveaus afgestemde toetsopgaven en een normering voor het vaststellen van de referentiecesuur. De cesuur stelt vast hoeveel opgaven een leerling goed beantwoord moet hebben om een bepaald niveau te beheersen. Het instrumentarium komt beschikbaar voor alle aanbieders van eindtoetsen. Hiermee kunnen zij ervoor zorgen dat hun eindtoets betrouwbaar de beheersing van de referentieniveaus meet. In artikel 3 van het Toetsbesluit PO wordt daaraan inhoud gegeven. In dit artikel is opgenomen welke informatie met de eindtoets ten minste beschikbaar moet komen over de beheersing van de referentieniveaus door elke leerling. Dit is uitgewerkt in het algemeen deel van de toetswijzer voor eindtoetsen taal en rekenen, die het CvTE vaststelt. Het algemene deel van deze toetswijzer beschrijft welke domeinen van de referentieniveaus een eindtoets in elk geval moet meten en welke ruimte er daarnaast is voor inhoudelijke keuzes. Daarbij gaat het om ten minste alle domeinen van het onderdeel rekenen: Getallen, Verhoudingen, Meten en meetkunde, en Verbanden. Voor Nederlandse taal gaat het vooralsnog tenminste om het domein Lezen en het domein Taalverzorging. Deze inhoudelijke eisen gelden voor alle eindtoetsen, dus zowel de centrale eindtoets die het CvTE aanbiedt, als eindtoetsen van andere toetsaanbieders.
Naast deze verplichte inhoud kunnen toetsaanbieders ervoor kiezen hun eindtoets aan te vullen met andere vaardigheden uit de domeinen van het referentieniveau taal. Bijvoorbeeld luistervaardigheid of schrijven. Dit kan de innovatie van toetsen stimuleren en de keuzemogelijkheden van scholen in het primair onderwijs vergroten. Het algemeen deel van de toetswijzer geeft beschrijvingen van kwaliteitseisen die aan de uitwerking van andere domeinen van de referentieniveaus Nederlandse taal in een eindtoets PO kunnen worden gesteld.
De toetswijzer voor eindtoetsen taal en rekenen bestaat, naast het algemene deel, uit een specifiek deel dat alleen van toepassing is op de centrale eindtoets. Dit specifieke deel verantwoordt de inhouden voor taal en rekenen van de centrale eindtoets PO. Het beschrijft de verschillende inhoudsonderdelen die getoetst worden en het niveau waarop getoetst wordt. Ook voor de andere eindtoetsen geldt dat de inhoud verantwoord moet worden in een handleiding die vergelijkbaar is met de specifieke toetswijzer voor de centrale eindtoets. In de handleiding worden de keuzes voor de te toetsen domeinen beschreven, en de daarbij passende afnamevorm.
Om de afname van de eindtoetsing op een basisschool zo vlekkeloos, zorgvuldig en betrouwbaar mogelijk te laten verlopen, is het onvermijdelijk om eisen te stellen aan de afname. Bij de vormgeving, aard en inhoud hiervan is rekening gehouden met de omstandigheid dat de functie en het gewicht van de eindtoets van een andere orde zijn dan die van bijvoorbeeld de centrale examens in het voortgezet onderwijs. Een leerling kan niet zakken voor de eindtoets en er is ook geen sprake van een civiel effect, zoals een diploma. Verder gaat het om jonge leerlingen, waarbij zeer strikte afnameregels onnodig een stressverhogende uitwerking kunnen hebben. Dit vraagt om maatvoering in de voorschriften over de afname van eindtoetsen in het primair onderwijs. Een maatvoering waarbij een goede en werkbare balans wordt gevonden tussen een duidelijk kader van afnamevoorschriften aan de ene kant, en de eigen verantwoordelijkheid van de eindtoetsaanbieders en scholen aan de andere kant.
Het kader voor de afname van eindtoetsen is neergelegd in de artikelen 5, 6 en 7 van het Toetsbesluit PO. In artikel 5 zijn algemene voorschriften opgenomen die essentieel zijn voor een goed verloop van de eindtoets op iedere school. De directeur van de school vervult hierin een sleutelrol. Hij moet zorgen voor een ordentelijk verloop op school van het gehele proces van de eindtoets. Dit proces omvat de aanmelding voor een eindtoets, het in ontvangst nemen, bewaren en geheimhouden van de opgaven, het toezicht tijdens afname zelf, het terugsturen van het gemaakte werk en de communicatie richting leerlingen en ouders over dit proces, waaronder het informeren van individuele leerlingen en ouders over het resultaat. De directeur kan één of meer toetsleiders aanwijzen die (onderdelen van) dit proces voor hun rekening nemen. Het ligt voor de hand dat dit gebeurt door leerkrachten van groep 8.
In artikel 6 zijn bepalingen opgenomen over hoe te handelen wanneer er onregelmatigheden worden geconstateerd of in geval er zich onvoorziene omstandigheden voordoen.
Artikel 7 legt de basis voor een toetsreglement dat voor iedere eindtoets beschikbaar moet zijn. Het toetsreglement dient als een handleiding voor scholen voor de (organisatie van de) afname. In het reglement worden specifieke voorschriften opgenomen die de school in acht moet nemen bij het proces van de eindtoetsing. Het reglement heeft een bindend karakter. De verantwoordelijkheid voor de aanwezigheid van dit reglement, ligt bij de aanbieder van de toets zodat de inhoud van de specifieke voorschriften kan worden toegesneden op de betreffende eindtoets. De eindtoetsen kunnen immers qua vorm en inhoud van elkaar verschillen. Artikel 7 regelt welke elementen met het oog op een zorgvuldige en betrouwbare afname in ieder geval aan bod moeten komen in het toetsreglement.
Het belang van scholen, ouders en leerlingen bij een kwalitatief goede eindtoets is een belangrijke reden om, naast de in de vorige paragraaf toegelichte inhoudelijke voorwaarden, procedurele voorschriften op te stellen voor de toelating van andere eindtoetsen dan de centrale eindtoets. Deze voorschriften beogen een duidelijk en gelijk speelveld te creëren voor marktpartijen die overwegen over te gaan tot het ontwikkelen en aanbieden van een andere eindtoets als bedoeld in de Wet eindtoetsing PO.
In de Wet eindtoetsing PO is vastgelegd dat de Minister beslist over het toelaten van andere eindtoetsen dan de centrale eindtoets. De aanbieder van een andere eindtoets dient bij de Minister een aanvraag in, waarin hij aantoont dat hij voldoet aan de daarvoor geformuleerde voorwaarden en eisen.
De Minister laat zich bij de beslissing over de toelating van andere eindtoetsen adviseren door een onafhankelijke adviescommissie. De reden hiervoor is dat het oordeel van de Minister gebaseerd zal moeten zijn op de beoordeling van de onderwijsinhoudelijke en psychometrische kwaliteit van een eindtoets. Dezelfde commissie die de Minister adviseert over de kwaliteit van eindtoetsen zal oordelen over de kwaliteit van de toetsen in het leerling- en onderwijsvolgsysteem. In het instellingsbesluit van deze adviescommissie, die de naam Expertgroep toetsen PO zal dragen, worden de organisatorische, procedurele en financiële aspecten van het werk van de Expertgroep gespecificeerd. De Expertgroep wordt organisatorisch ondergebracht bij het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP). Hiervoor is gekozen omdat het werk van de Expertgroep inhoudelijk nauw samenhangt met de bestaande Commissie Testaangelegenheden Nederland (COTAN) die onder het NIP ressorteert. Draagvlak voor de inrichting, samenstelling en werkwijze van de Expertgroep Toetsen PO is van groot belang. Daarom wordt bij de inrichting van de Expertgroep breed overleg gevoerd met alle relevante partijen, waaronder de PO-Raad, de VO-Raad, de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO) en ter zake deskundige hoogleraren.
De Expertgroep krijgt als opdracht om externe beoordelaars in te schakelen, die expert zijn op het gebied van psychometrie en toetsconstructie en die onderwijskundige kennis hebben op het gebied van het primair onderwijs. De beoordeling van de psychometrische aspecten van de toets en de toetsconstructie wordt uitgevoerd door de COTAN. De basis voor deze beoordeling is de bestaande beoordelingssystematiek van de COTAN, die waar nodig wordt aangevuld met aanvullende kwaliteitsaspecten uit het Toetsbesluit. De Expertgroep betrekt deze expertise bij het opstellen en uitbrengen van het advies aan de Minister over de toelating van een andere eindtoets. In het instellingsbesluit wordt verder geregeld dat de leden van de Expertgroep zitting nemen «zonder last of ruggespraak», zodat de onafhankelijkheid van de leden en daarmee van de commissie als geheel gewaarborgd is. Dit impliceert dat werknemers van belanghebbende partijen die direct betrokken zijn bij de ontwikkeling van de centrale eindtoets, waaronder het CvTE en Cito, geen zitting hebben in de Expertgroep. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor (markt)partijen die een andere eindtoets hebben ontwikkeld of zullen ontwikkelen, en voor partijen die toetsen uit een leerling- en onderwijsvolgsysteem voor een kwaliteitsoordeel aan de Expertgroep voor zullen leggen.
Verder wordt in het instellingsbesluit geregeld dat potentiële aanbieders van andere eindtoetsen, voorafgaande aan het formele verzoek tot toelating van hun eindtoets aan de minister, contact kunnen opnemen met het secretariaat van de Expertgroep. Zij kunnen vragen stellen over de procedure voor het verzoek tot toelating, de inhoud van de eindtoets en de diverse kwaliteitsaspecten. Daarnaast kan het secretariaat van de Expertgroep op basis van de beschikbare informatie gericht feedback geven op de volledigheid van de aanvraag en de relevantie van de inhoud van de toets binnen de kaders van het algemeen deel van de toetswijzer voor eindtoetsen taal en rekenen. Het doel van deze werkwijze is om het formele proces van indiening en toelating zo soepel mogelijk te laten verlopen. Dit is in het belang van zowel de aanbieders van andere eindtoetsen als van de Expertgroep. Toetsaanbieders kunnen vervolgens waar nodig aanpassingen doen voordat zij een formeel verzoek tot toelating indienen bij de Minister.
De Expertgroep zal bij het beoordelen van de wijze waarop de referentieniveaus taal en rekenen zijn verwerkt in andere eindtoetsen, rekening houden met de beschikbaarheid van instrumenten waarmee toetsaanbieders hun eindtoets kunnen ijken aan de referentieniveaus. Het gaat hierbij in het bijzonder om de ankersets van toetsopgaven voor het domein taalverzorging en de bijbehorende normering voor het vaststellen van de referentiecesuur.
Omwille van de transparantie van het werk van de Expertgroep wordt het inhoudelijk kader dat zij hanteert bij de beoordeling van andere eindtoetsen openbaar gemaakt. Daarmee kunnen niet alleen andere eindtoetsaanbieders maar ook schoolbesturen, schoolleiders, educatieve uitgevers en andere betrokkenen bij het onderwijs kennis nemen van de eisen die aan andere eindtoetsen worden gesteld.
In artikel 9 van dit Toetsbesluit PO is bepaald dat de aanbieder van een andere eindtoets een schriftelijk verzoek tot toelating indient bij de Minister. Scholen moeten tijdig duidelijkheid hebben uit welke eindtoetsen zij kunnen kiezen. Daarom moeten eindtoetsaanbieders het verzoek tot toelating uiterlijk op 1 augustus van het betreffende schooljaar indienen. Aangezien de procedure van advisering door de Expertgroep en het besluit van de Minister dertien weken duurt, zullen scholen begin november van hetzelfde schooljaar over de benodigde informatie kunnen beschikken. De eindtoetsaanbieder zal bij de aanvraag moeten aantonen dat de ingediende eindtoets voldoet aan de eisen in onder andere artikel 4. Hierbij moet informatie worden overgelegd waaruit de kwaliteit van de toets blijkt. De informatie omvat onder meer een toetsreglement, de taal- en rekenopgaven van de toets en de conceptnormering van de toets.
De Minister legt het verzoek tot toelating met alle daarbij behorende informatie ter advisering voor aan de Expertgroep toetsen PO. De Minister beslist, mede op basis van het advies van de Expertgroep, binnen dertien weken op het verzoek. Daarbij is het advies van de Expertgroep zwaarwegend, maar niet bindend. Mocht de Minister afwijken van het advies van de Expertgroep dan zal dit gemotiveerd worden in het besluit.
Een toets wordt voor vier jaren toegelaten. De reden hiervoor is dat het belang van eindtoetsing dusdanig groot is, dat een periodieke heroverweging noodzakelijk is. Eenmaal toegelaten betekent dus niet dat een toets voor altijd is toegelaten: na vier jaar volgt een nieuwe aanvraagprocedure. De zorg voor de kwaliteit van de andere toetsen is primair een verantwoordelijkheid van de eindtoetsaanbieder, maar de inhoudelijke check daarop is een verantwoordelijkheid van de overheid. Net zo als de inhoud van de centrale eindtoets jaarlijks wordt vastgesteld door het CvTE dat onder ministeriële verantwoordelijkheid opereert.
Naast de volledige heroverweging van de toelating van een andere eindtoets, wordt een voorziening getroffen om tussentijdse wijzigingen, zoals een nieuwe set van opgaven, te toetsen aan psychometrische criteria. Om de kwaliteit van de toets te kunnen blijven waarborgen zonder dat de hele aanvraagprocedure opnieuw hoeft te worden doorlopen, wordt hiervoor een verkorte procedure ingericht. De toetsaanbieders leggen de inhoud van hun toets ieder jaar rechtstreeks voor aan de Expertgroep toetsen PO. In de ministeriële regeling die de grondslag wordt voor de subsidie van de andere eindtoetsen (zie de toelichting hieronder) wordt als subsidievoorwaarde neergelegd dat de toetsaanbieders hun toets voor de jaarlijkse check aan de expertgroep voorleggen.
In het instellingsbesluit van de Expertgroep toetsen PO wordt vastgelegd dat de expertgroep jaarlijks de al toegelaten andere eindtoetsen beoordeelt op de psychometrische criteria validiteit, betrouwbaarheid en normering. Wanneer de expertgroep tot het oordeel komt dat een toets voldoet aan de psychometrische criteria, dan blijft de toelating van de toets onverkort van kracht. Zo niet, dan meldt de Expertgroep dit aan de Minister voorzien van een advies over de gevolgen die daaraan verbonden moeten worden. Als de Minister het advies overneemt en oordeelt dat de kwaliteit van de eindtoetsen in het geding is, trekt hij het besluit tot toelating van de andere eindtoets in.
Een andere eindtoets die is toegelaten komt in aanmerking voor rijkssubsidie. Het leidende principe hierbij is dat scholen bij een keuze voor een eindtoets niet belemmerd worden door financiële of administratieve overwegingen. Aangezien de centrale eindtoets op aanvraag «om niet» beschikbaar is voor de scholen, gaat dit ook op wanneer de keuze van een school valt op een toegelaten andere eindtoets.
Om die reden verloopt de subsidiëring van aanbieders van toegelaten eindtoetsen niet via de lumpsumvergoeding aan de scholen, maar direct op basis van de Wet overige OCW-subsidies (WOOS). Hiermee wordt voorkomen dat een (complexe) aanpassing van de lumpsumvergoeding moet plaatsvinden. Ook wordt voorkomen dat er facturering moet plaatsvinden tussen de eindtoetsaanbieder en de school die voor de eindtoets van die aanbieder kiest wat tot onnodige administratieve lasten leidt.
In artikel 10 van het besluit is vastgelegd dat bij een op de WOOS gebaseerde ministeriële regeling wordt vastgelegd welke regels gehanteerd worden om de hoogte van het subsidiebedrag te bepalen. De hoofdlijn daarvan is dat de aanbieder van een andere eindtoets een vast bedrag ontvangt om een deel van de initiële ontwikkelkosten te dekken. Daarnaast ontvangt de aanbieder een bedrag per leerling waarmee het overige deel van de ontwikkelkosten gedekt kan worden, evenals de kosten voor de uitvoering van de eindtoets. Dit bedrag per leerling wordt lager, naarmate er meer leerlingen deelnemen aan de toets. De Minister stelt de subsidie ambtshalve vast, op basis van de gegevens die scholen aan het Basisregister Onderwijs (BRON) aanleveren. Daaruit kan worden opgemaakt hoeveel leerlingen een bepaalde eindtoets hebben afgelegd.
De werking van de ministeriële regeling en het onderliggende proces en model van subsidiëring maken onderdeel uit van de evaluatie van de Wet eindtoetsing PO die binnen vier jaar na invoering plaatsvindt.
Met de Wet eindtoetsing PO is ook artikel 27 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) gewijzigd op het punt van de toelating van leerlingen. Met die wijziging wordt het leidende karakter van het schooladvies tot uitdrukking gebracht. Scholen voor voortgezet onderwijs baseren de toelating van leerlingen tot het eerste leerjaar voortaan op het advies van de basisschool over wat voor een leerling de meest passende schoolsoort is in het voortgezet onderwijs (hierna: het schooladvies). Dit heeft gevolgen voor het Inrichtingsbesluit WVO dat nadere invulling geeft aan artikel 27 van de WVO, zoals ook is aangegeven in de aangenomen motie Ypma en van Meenen.2
Met artikel 13 van dit Toetsbesluit PO wordt het Inrichtingsbesluit WVO zodanig aangepast dat het schooladvies (en niet het resultaat en advies van de eindtoets) leidend wordt voor de toelating van leerlingen tot het voortgezet onderwijs. Het schooladvies maakt onderdeel uit van het onderwijskundig rapport. Tevens wordt vastgelegd dat scholen voor voortgezet onderwijs in beginsel geen andere toelatingstoetsen of toelatingsexamens kunnen afnemen bij de leerlingen die zich aanmelden voor het eerste jaar.
De grotere nadruk op het schooladvies bij de toelating tot het voortgezet onderwijs is ingegeven door de overweging van de wetgever dat dit advies gebaseerd is op meerdere jaren aan observaties van de ontwikkeling en de kennis en vaardigheden van een leerling. Het geeft daarmee, anders dan de eindtoets, een breder inzicht in de ontwikkeling op andere leer- en vormingsgebieden dan taal en rekenen. Zo komen ook de sociaal-emotionele ontwikkeling van de leerlingen en hun kennis en vaardigheden in andere vakken in het schooladvies tot uitdrukking. Uit recent onderzoek van Oberon3 blijkt dat het schooladvies een betere voorspeller is van de behaalde onderwijspositie in het vierde jaar van het voortgezet onderwijs dan de resultaten op cognitieve (eind)toetsen.
Het belang van het schooladvies wordt verstevigd met de Wet eindtoetsing PO. Dit stelt hoge eisen aan de kwaliteit van dit advies. Ook vraagt het om een verbetering van de «warme» overdracht tussen scholen voor primair en voortgezet onderwijs. De regering intensiveert het gesprek met de PO-Raad en VO-raad om te stimuleren dat de kwaliteit van de schooladviezen en van de overdracht versterkt wordt. Niet door een blauwdruk voor te schrijven, maar vooral door ruimte te geven om op regionaal niveau goede afspraken te maken over deze onderwerpen.
De functie van het resultaat van de eindtoets bij de verwijzing naar het voortgezet onderwijs wordt met de Wet eindtoetsing PO en dit Toetsbesluit PO die van een second opinion. Het advies bij het eindtoetsresultaat kan bovendien aanleiding zijn voor een heroverweging van het schooladvies. Wanneer het resultaat op de eindtoets leidt tot een hoger advies dan bij het schooladvies, dan moet de basisschool het schooladvies heroverwegen. Leerlingen kunnen dus door op de toets boven verwachting te presteren het voordeel van de twijfel krijgen. De heroverweging kan leiden tot een wijziging van het schooladvies, maar het bevoegd gezag, dat het schooladvies vaststelt, kan ook beslissen dat wordt afgeweken van het resultaat van de eindtoets. Overigens wordt het schooladvies alleen heroverwogen als de leerling de toets beter maakt dan verwacht, niet als de leerling de toets slechter maakt dan verwacht. In dat laatste geval blijft het schooladvies leidend.
Het resultaat dat een leerling op de centrale eindtoets of andere eindtoets behaalt, leidt tot een «toetsadvies» over het vervolgonderwijs, dat dus kan afwijken van het schooladvies dat door de basisschool zelf al is opgesteld. Het toetsadvies wordt met dit besluit «exclusief» het verplichte, objectieve, tweede gegeven dat wordt opgenomen in het onderwijskundig rapport van de basisschool (zie artikel 8). Vanaf de inwerkingtreding van de Wet eindtoetsing PO en dit besluit is het niet meer toegestaan voor scholen voor voortgezet onderwijs om van de betreffende basisschool andere toets- of testgegevens van de leerling te vragen voordat tot toelating wordt besloten. De overige bestaande middelen om de geschiktheid van leerlingen vast te stellen, zoals een toelatingsexamen of een psychologisch onderzoek, worden uit het Inrichtingsbesluit WVO geschrapt. Ook intelligentietesten kunnen daarom niet meer worden gebruikt als het verplichte tweede gegeven.
Wel wordt de mogelijkheid opgenomen om een onderzoek naar de geschiktheid af te nemen bij leerlingen voor wie geen schooladvies is opgesteld of die geen eindtoets hebben afgelegd. Dat kunnen bijvoorbeeld leerlingen zijn die zich vanuit het buitenland of vanuit particulier onderwijs aanmelden bij een school voor voortgezet onderwijs. Ook kan het voorkomen dat een leerling geen eindtoets heeft afgelegd op grond van artikel 9b, vierde lid, van de WPO of artikel 18b, vierde lid, van de WEC. Omdat voor deze leerlingen het schooladvies of een objectief tweede gegeven ontbreekt, kan het bevoegd gezag van de school voor VO een onderzoek doen naar de kennis en vaardigheden van de leerling.
Een tweede mogelijkheid voor het bevoegd gezag van een VO-school om onderzoek te doen naar de geschiktheid van kandidaat-leerlingen, wordt opgenomen in het gewijzigde tweede lid van artikel 4 van het Inrichtingsbesluit WVO (zie artikel 13, onderdeel B van het Toetsbesluit PO). Daarin wordt geregeld dat scholen met een bijzondere inrichting waarvoor ook bijzondere kennis of vaardigheden van de kandidaat-leerling vereist zijn, deze kennis of vaardigheden kunnen testen. Dat gebeurt uitsluitend in aanvulling op het schooladvies en resultaat van de eindtoets. Een school met tweetalig voortgezet onderwijs kan bijvoorbeeld nagaan of de kandidaat-leerling over voldoende kennis van de betreffende vreemde taal beschikt. Een ander voorbeeld is een Topsport Talentenschool4, die moet kunnen vaststellen of de kandidaat-leerling de noodzakelijke sportieve talenten en vaardigheden beschikt om tot de school te worden toegelaten. Bij het aanvullende onderzoek gaat het uitdrukkelijk niet om het nagaan of een leerling geschikt is voor een bepaalde schoolsoort of leerweg – daarvoor is het schooladvies in combinatie met het eindtoetsresultaat leidend – maar om vast te stellen of een leerling beschikt over de kennis en vaardigheden die nodig zijn voor de betreffende bijzondere inrichting van de school.
Met deze wijzigingen van het Inrichtingsbesluit WVO wordt beoogd om het schooladvies leidend te maken bij de toelating van kandidaat-leerlingen tot het voortgezet onderwijs. De functie van de eindtoetsscore wordt die van tweede objectieve gegeven. In de toekomst kan het dus niet meer zo zijn dat VO-scholen leerlingen uitsluitend op basis van een eindtoetsresultaat wel of niet toelaten. Een (categoraal) gymnasium kan daarom niet langer een hoge eindtoetsscore als toelatingseis stellen. En omdat er bij een gymnasium ook geen sprake is van een bijzondere inrichting, kunnen geen eisen in aanvulling op het schooladvies worden gesteld.
Met de inwerkingtreding van de Wet eindtoetsing PO maken in beginsel alle leerlingen in het basisonderwijs een eindtoets en het ligt voor de hand dat de resultaten van alle leerlingen worden benut als het tweede gegeven bij de overgang naar het voortgezet onderwijs, zoals ook nu in de praktijk al veelvuldig gebeurt. Voorheen gold het verplichte tweede gegeven op grond van het Inrichtingsbesluit WVO alleen voor die leerlingen die zich aanmeldden voor een school voor mavo (vmbo theoretische leerweg), havo of vwo. Met dit besluit wordt het Inrichtingsbesluit WVO zo aangepast dat het tweede gegeven ook geldt voor de leerlingen die op basis van het schooladvies voor één van de leerwegen in het voorbereidend beroepsonderwijs (vmbo basisberoepsgerichte leerweg, vmbo kaderberoepsgerichte leerweg of vmbo gemengde leerweg) in aanmerking komen. Zij nemen immers ook deel aan de eindtoets.
De toelatingsprocedure voor het praktijkonderwijs blijft met de wijzigingen onveranderd. Leerlingen die uit het basisonderwijs naar het praktijkonderwijs gaan, zullen in beginsel wel een eindtoets afleggen, maar het resultaat heeft geen functie van tweede objectieve gegeven bij de indicatiestelling die noodzakelijk is voor toelating tot het praktijkonderwijs.
In de Wet eindtoetsing PO is bepaald dat het bevoegd gezag van een basisschool kan besluiten dat sommige leerlingen geen eindtoets hoeven te maken. Het gaat hier om zeer moeilijk lerende kinderen, meervoudig gehandicapte kinderen (voor wie zeer moeilijk lerend zijn een van de handicaps is) en leerlingen die 4 jaar of minder in Nederland zijn en om die reden het Nederlands nog niet voldoende beheersen. Deze groep leerlingen moet worden onderscheiden van de hiervoor genoemde groep leerlingen die om andere redenen geen eindtoets hebben afgelegd, en voor wie het bevoegd gezag van de VO-school een geschiktheidsonderzoek kan doen. Voor de kleine groep leerlingen die op grond van de uitzonderingsmogelijkheden in de wet geen eindtoets maken, ligt het voor de hand om het schooladvies als enige gegeven te gebruiken bij de toelating tot het voortgezet onderwijs. Overigens zal een groot deel van deze leerlingen uitstromen naar scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en daarom een toelaatbaarheidsverklaring van de Permanente Commissie Leerlingenzorg passend onderwijs (PCL-pao) hebben.
Bij de behandeling van de Wet eindtoetsing PO heeft de Tweede Kamer de motie Ypma5 aangenomen, over de wijze waarop de inspectie op basis van de leerresultaten in het VO het onderbouwrendement vaststelt. De motie roept de regering op om leerlingen die het voordeel van de twijfel hebben gekregen, in geval van afstroom, niet mee te rekenen met de rendementsberekening. De achtergrond van de motie is dat leerlingen bij heroverweging van het schooladvies op basis van het eindtoetsresultaat, het voordeel van de twijfel kunnen krijgen. De regering geeft uitvoering aan de motie Ypma. De plaats om dat in regelgeving vast te leggen is niet dit Toetsbesluit PO, maar de Regeling leerresultaten VO. Die regeling zal gewijzigd worden, zodat de inspectie bij de beoordeling rekening houdt met het oorspronkelijk schooladvies (dus vóór een eventuele heroverweging op basis van de score op een eindtoets). Dit betekent dat wanneer een bijgesteld schooladvies door de leerling onverhoopt niet wordt gerealiseerd aan het einde van de onderbouw van het voortgezet onderwijs, dit geen nadeel oplevert voor de inspectieweging van het onderbouwrendement.
Met de inwerkingtreding van de Wet eindtoetsing PO wijzigt de manier waarop de onderwijsinspectie de leerresultaten aan het eind van het basisonderwijs op het gebied van taal en rekenen betrekt in haar beoordeling. Deze wijziging van artikel 10a van de WPO leidt tot aanpassingen van technische aard in het Besluit bekostiging WPO. De invoering van de eindtoetsing verandert niets aan het principe dat het behalen van voldoende eindopbrengsten sinds 1 augustus 2010 in artikel 10a van de WPO is verankerd als een bekostigingsvoorwaarde. De wijze waarop de inspectie op basis van de eindopbrengsten beoordeelt of een school hieraan voldoet, is uitgewerkt in dit artikel van de WPO en in de daarop gebaseerde bepalingen uit Hoofdstuk IIIa van het Besluit bekostiging WPO. De bepalingen uit dit hoofdstuk worden met artikel 12 van dit besluit vereenvoudigd. De belangrijkste aanpassing is dat de inspectie niet langer op basis van een aantal criteria aangeeft of een bepaalde vorm van eindtoetsing wel of niet geschikt is om leerresultaten te kunnen beoordelen. In de toekomst worden de eindopbrengsten voor taal en rekenen alleen op basis van de centrale of een andere toegelaten eindtoets gemeten. De mogelijkheden die nu bestaan om de meting te corrigeren voor specifieke schoolkenmerken of individuele kenmerken van leerlingen blijven wel bestaan. Deze correctie wordt vastgelegd in de bestaande ministeriële regeling Leerresultaten PO.
Het principe van «minimumleerresultaten als bekostigingsvoorwaarde» gaat op termijn ook gelden voor het speciaal basisonderwijs en het speciaal onderwijs. De Wet eindtoetsing PO legt daarvoor de basis. Scholen en schoolbesturen krijgen eerst tijd en ruimte om op vrijwillige basis ervaring op te doen met het instrument van eindtoetsing. Niet eerder en mogelijk wat later dan het moment van de inwerkingtreding van de verplichte eindtoetsing voor deze schoolsoorten, zullen aangepaste bekostigingsvoorwaarden gelden. Omdat het nog enkele jaren zal duren voordat de minimumleerresultaten een bekostigingsvoorwaarde worden voor speciale scholen voor basisonderwijs en het speciaal onderwijs, is het nu nog te vroeg om de precieze uitwerking vast te leggen.
Een leerling- en onderwijsvolgsysteem bestaat uit twee of meer toetsen die leervorderingen op diverse kennis en vaardigheden meten. Het kan ook bestaan uit één toets die op verschillende meetmomenten wordt afgenomen, of meerdere versies van een toets. Veel leerling- en onderwijsvolgsystemen toetsen kennis en vaardigheden van Nederlandse taal en rekenen en wiskunde. De toetsen worden verspreid over een bepaalde periode afgenomen. Bijvoorbeeld gedurende de onderbouw, de bovenbouw of de hele basisschoolperiode (groep 1/2 tot en met groep 8). De leerlingscores op verschillende losse toetsen uit het leerling- en onderwijsvolgsysteem kunnen in samenhang worden bezien. Op deze wijze brengen scholen de leervorderingen oftewel de groei van kennis en vaardigheden van leerlingen in kaart. Hiermee vormt het leerling- en onderwijsvolgsysteem een waardevol instrument voor scholen bij het vormgeven van het onderwijs. De gegevens uit het leerling- en onderwijsvolgsysteem zijn ook bruikbaar bij het evalueren van de leerresultaten van groepen leerlingen gedurende meerdere jaren.
De Wet eindtoetsing PO verplicht het gebruik van een leerling- en onderwijsvolgsysteem door scholen en stelt kwaliteitseisen aan de toetsen uit het leerling- en onderwijsvolgsysteem. De toetsen moeten valide en deugdelijk genormeerd zijn en de toetsscore moet betrouwbaar zijn.
Tijdens de behandeling van de Wet eindtoetsing PO in de Tweede Kamer is het amendement Straus6 aanvaard. Dit amendement maakt het mogelijk om een aantal aanvullende eisen te stellen aan de kwaliteit van leerling- en onderwijsvolgsystemen, naast de kwaliteitseisen zoals die in de Wet eindtoetsing PO zijn vastgelegd. In de toelichting op dit amendement wordt een aantal criteria genoemd die daarbij van belang zijn. Dit besluit legt de volgende criteria uit deze toelichting bij het amendement Straus vast:
– de wijze waarop de toetsen of toetsversies uit een leerling- en onderwijsvolgsysteem leervorderingen van leerlingen systematisch meten, en;
– ieder leerling- en onderwijsvolgsysteem beschikt over een functionaliteit waarmee de leervorderingen inzichtelijk kunnen worden gemaakt voor ouders.
Het leerling- en onderwijsvolgsysteem dat een basisschool gebruikt, moet van goede kwaliteit zijn. Daarom moet een leerling- en onderwijsvolgsysteem voldoen aan het kwaliteitsoordeel van een door de Minister aangewezen onafhankelijke commissie. Dit besluit bepaalt dat de onafhankelijke commissie die de minister adviseert over de toelating van andere eindtoetsen, ook tot taak krijgt een oordeel uit te spreken over de kwaliteit van leerling- en onderwijsvolgsystemen. In paragraaf 2.3 is uiteengezet dat deze adviescommissie, de Expertgroep toetsen PO, zonder last of ruggespraak adviseert over de toelating van de andere eindtoetsen en over de kwaliteit van de leerling- en onderwijsvolgsystemen. Werknemers van belanghebbende partijen die direct betrokken zijn bij de ontwikkeling van de centrale eindtoets noch (markt)partijen die een andere eindtoets ontwikkelen hebben zitting in de Expertgroep. De Expertgroep voert dus een tweeledige taak uit: advisering over andere eindtoetsen en beoordeling van leerling- en onderwijsvolgsystemen. Beide taken zijn inhoudelijk nauw aan elkaar verwant en vergen een gelijksoortige psychometrische en onderwijsinhoudelijke deskundigheid. Vandaar dat beide taken worden belegd bij dezelfde commissie.
Na inwerkingtreding van de Wet eindtoetsing PO leggen toetsontwikkelaars nieuwe of vernieuwde toetsen of reeksen van toetsen uit een leerling- en onderwijsvolgsysteem voor aan de Expertgroep toetsen PO voor een kwaliteitsoordeel. Het oordeel van de Expertgroep levert voor scholen informatie op over de kwaliteit van de leerling- en onderwijsvolgsystemen, zodat zij een goede, onderbouwde keuze kunnen maken uit het aanbod van deze systemen. Ontwikkelaars van leerling- en onderwijsvolgsystemen krijgen, in navolging van potentiële aanbieders van andere eindtoetsen, de mogelijkheid om, voorafgaande aan het formele verzoek voor beoordeling van hun (reeksen van) tussentijdse toetsen, contact op te nemen met het secretariaat van de Expertgroep. Zij kunnen vragen stellen over de procedure van de beoordeling en over de diverse kwaliteitsaspecten. Daarnaast kan het secretariaat van de Expertgroep, op basis van de beschikbare informatie, gericht feedback geven op de volledigheid van de aanvraag voor de beoordeling van de tussentijdse toets(en). Het doel van deze werkwijze is ook hier om het formele proces van indiening en beoordeling zo soepel mogelijk te laten verlopen. Dit is in het belang van zowel de toetsaanbieders als van de Expertgroep. Toetsaanbieders kunnen vervolgens waar nodig aanpassingen doen voordat zij een formeel verzoek tot beoordeling indienen bij de Expertgroep.
Scholen zijn vrij om te kiezen uit leerling- en onderwijsvolgsystemen die aan de kwaliteitseisen voldoen. Ook kunnen scholen eigen keuzes maken bij de inrichting van het systeem, bijvoorbeeld welke kennis en vaardigheden bij leerlingen worden getoetst, of hoe veel toetsen in welk schooljaar worden afgenomen. De aanbieders van leerling- en onderwijsvolgsystemen hebben er alle belang bij om hun producten voor te leggen aan de Expertgroep. Immers, scholen die straks gebruik maken van toetsen uit leerlingvolgsystemen die niet beschikken over een positief kwaliteitsoordeel van de Expertgroep, voldoen niet aan de wettelijke eis die in artikel 8, zesde en zevende lid, van de WPO en artikel 11, zevende en achtste lid, van de WEC wordt gesteld. Deze scholen kunnen hierop door de inspectie worden aangesproken.
De meeste scholen in het primair onderwijs gebruiken al tussentijdse toetsen of toetsen uit een leerling- en onderwijsvolgsysteem, die voldoen aan een kwaliteitsoordeel van de COTAN. In het instellingsbesluit van de Expertgroep wordt een voorziening getroffen zodat een positieve COTAN-beoordeling door de Expertgroep kan worden overgenomen. Op die manier voldoen scholen die bij de inwerkingtreding van dit besluit gebruik maken van tussentijdse toetsen (al dan niet uit een leerling- en onderwijsvolgsysteem) met een positieve COTAN-beoordeling, aan hun wettelijke verplichting. De Expertgroep toetsen PO bepaalt of een termijn moet worden vastgesteld waarbinnen de positieve COTAN-beoordeling bij bovengenoemde toetsen geldig is.
De Expertgroep toetsen PO beoordeelt de psychometrische kwaliteit van losse toetsen binnen het leerling- en onderwijsvolgsysteem: de validiteit van de toets, de betrouwbaarheid van de toets en de deugdelijkheid van de normering. Deze drie aspecten zijn toegelicht in paragraaf 2.2.1 van dit besluit. Naast de psychometrische kwaliteit beoordeelt de Expertgroep ook enkele onderwijskundige aspecten van het leerling- en onderwijsvolgsysteem. De toetsen uit het leerling- en onderwijsvolgsystemen meten in ieder geval de kennis en vaardigheden van leerlingen op het gebied van Nederlandse taal en rekenen. De Expertgroep zal beschrijven op welke wijze de referentieniveaus taal en rekenen zijn verwerkt in de leerling- en onderwijsvolgsystemen. Scholen kunnen naast taal en rekenen ook kiezen voor leerling- en onderwijsvolgsystemen die de kennis en vaardigheden van leerlingen in andere vakken toetsen.
De gezamenlijke toetsen of toetsversies van een leerling- en onderwijsvolgsysteem moeten op systematische en valide wijze de leervorderingen van leerlingen in kaart brengen. Bij de meting van de leervorderingen op verschillende meetmomenten wordt in principe gebruik gemaakt van verschillende toetsopgaven, dus twee of meer toetsen of toetsversies. In sommige specifieke gevallen bestaat een leerling- en onderwijsvolgsysteem uit één toets, waarbij dezelfde toetsopgaven dus vaker worden gebruikt. Dit kan alleen als deze werkwijze niet strijdig is met een valide meting van leervorderingen. De toetsontwikkelaar die een dergelijk leerling- en onderwijsvolgsysteem aanbiedt, moet aannemelijk maken dat een eventuele groei in kennis en vaardigheid van een leerling niet het gevolg is van bekendheid met de opgaven.
Om leervorderingen te kunnen meten, moeten de toetsscores van de leerling op een schaal te plaatsen zijn die de ontwikkeling van leerlingen zichtbaar maakt. Vaak omvat een dergelijke schaal het conceptuele bereik van een bepaalde kennis of vaardigheid, zoals de woordenschat van leerlingen. De schaal is cumulatief opgebouwd: van lage scores naar hoge scores. De losse toetsen van het leerling- en onderwijsvolgsysteem meten steeds een deel van de schaal om zo de vooruitgang van de leerling gedurende een bepaalde tijd vast te stellen.
Het leerling- en onderwijsvolgsysteem moet de leervorderingen van de leerling inzichtelijk maken voor ouders. Met de Wet eindtoetsing PO is in artikel 11 van de WPO en artikel 20 van de WEC de bepaling opgenomen dat het bevoegd gezag rapporteert over de vorderingen van de leerlingen aan hun ouders, voogden of verzorgers met inachtneming van het leerling- en onderwijsvolgsysteem. Dit is voor de school van belang voor het contact met ouders en verzorgers over de voortgang van leerlingen en voor de onderbouwing van het schooladvies. Het amendement Straus sluit op dit punt goed aan op de gewijzigde wet. In dit besluit is daarom opgenomen dat ieder leerling- en onderwijsvolgsysteem een functionaliteit moet bevatten waarmee scholen leerlinggegevens kunnen ordenen en inzichtelijk maken teneinde ouders, voogden of verzorgers te kunnen informeren over de leervorderingen van de leerling.
De toelichting op het amendement Straus benoemt nog een aantal aspecten van de kwaliteit van leerling- en onderwijsvolgsystemen. Dit betreft de volgende aspecten:
– een leerling- en onderwijsvolgsysteem moet de vergelijkbaarheid van toetsresultaten op schoolniveau mogelijk maken;
– een leerling- en onderwijsvolgsysteem moet zo min mogelijk extra bureaucratie opleveren;
– een leerling- en onderwijsvolgsysteem kent een exporteerfunctie voor data-uitwisseling met het voortgezet onderwijs;
– de gegevens uit het leerling- en onderwijsvolgsysteem zijn in eigendom van de school en niet in eigendom van de aanbieder van het leerling- en onderwijsvolgsysteem.
– ieder leerling- en onderwijsvolgsysteem waarborgt de privacy van de leerling.
Deze aspecten uit de toelichting op het amendement Straus worden niet vastgelegd in dit besluit, maar worden langs andere wegen gerealiseerd. Zij hebben betrekking op problemen die opkomen bij het verzamelen en uitwisselen van gegevens binnen resp. tussen digitale leerling- en onderwijsvolgsystemen en digitale leerlingadministratiesystemen. Het gaat hierbij om leerlinggegevens zoals persoonsgegevens, achtergrondinformatie, toetsscores, observaties van de leerkracht, enzovoort. De twee systemen kunnen aan elkaar worden verbonden en hun rapportagemogelijkheden kunnen op elkaar lijken. Vanwege verschillen tussen de systemen van verschillende aanbieders is het exporteren van informatie van het ene systeem naar het andere nog niet altijd mogelijk. De regering hecht eraan dat scholen eenvoudig en veilig informatie kunnen uitwisselen tussen verschillende systemen. Dit vereenvoudigt niet alleen de processen binnen de school zelf, maar bijvoorbeeld ook de overdracht van leerlingen naar het voortgezet onderwijs en het leveren van leerlinggegevens aan BRON. Dit is primair een verantwoordelijkheid van de sector en van de aanbieders van deze systemen, maar de regering levert hier een bijdrage aan door het initiatief te nemen om in overleg te gaan met de PO-Raad en de aanbieders van leerling- en onderwijsvolgsystemen en leerlingadministratiesystemen over de verbetering van de uitwisselingsmogelijkheden tussen deze systemen.
Leerling- en onderwijsvolgsystemen en de gegevens van leerlingen die daarin verwerkt worden vallen voluit onder de werking van de Wet bescherming persoonsgegevens, en scholen moeten zorgvuldig met deze gegevens omgaan. Leerlinggegevens zijn eigendom van een leerling en de ouders of verzorgers van de leerling en mogen uitsluitend worden verwerkt door de school. In de WPO en de WEC is gespecificeerd in welke gevallen leerlinggegevens mogen worden uitgewisseld met gebruikmaking van het onderwijsnummer. Uitwisseling van leerlinggegevens met derden – bijvoorbeeld de aanbieders van leerling- en onderwijsvolgsystemen en leerlingadministratiesystemen – is uitsluitend toegestaan als leerlingen of hun ouders daar uitdrukkelijk toestemming voor hebben gegeven. Scholen zijn verantwoordelijk voor het afsluiten van gebruikersovereenkomsten met de aanbieders van hun leerling- en onderwijsvolgsysteem en leerlingadministratiesysteem om te zorgen dat de privacy van hun leerlingen voldoende is geborgd. In het overleg met leveranciers van de leerlingadministratiesystemen over het aanleveren van informatie aan BRON is specifiek aandacht voor het bewaken van de privacy van de leerling, door voorwaarden te stellen aan de beveiliging van zowel de systemen zelf als de internetverbinding waarmee de leerlinggegevens worden uitgewisseld.
In de Onderwijsagenda voor Caribisch Nederland is het doel opgenomen dat in 2016 de onderwijskwaliteit van scholen in Caribisch Nederland op een naar Nederlandse en Caribische maatstaven aanvaardbaar niveau is gebracht. Scholen gebruiken sinds kort leerlingvolgsystemen om de resultaten van hun leerlingen te volgen en bijtijds bij te kunnen sturen op achterstanden in taal en rekenen. Daarbij wordt rekening gehouden met het feit dat er in Caribisch Nederland een tweede, gelijkwaardig instructietaal bestaat naast het Nederlands: Papiaments op Bonaire en Engels op Sint Eustatius en Saba.
De Wet eindtoetsing PO wijzigt alleen de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra. Pas in een later stadium zal een wetsvoorstel worden ingediend om de eindtoets ook in de Wet primair onderwijs BES op te nemen. Dit biedt de betrokken partijen op de eilanden de tijd om ervaring op te doen met de kerndoelen voor beide instructietalen, met opbrengstgericht werken en met het toetsen en volgen van leerlingen. Nadat er een wettelijke grondslag in de WPO BES is opgenomen voor de eindtoets, zal de reikwijdte van dit besluit worden uitgebreid zodat het ook in Caribisch Nederland van toepassing wordt.
Dit besluit heeft geen gevolgen voor de Rijksbegroting. In het Regeerakkoord Rutte I zijn middelen beschikbaar gesteld voor invoering van verplichte eindtoetsing in het primair onderwijs. Daarmee kunnen de kosten voor de regiefunctie van het College voor toetsen en examens, de ontwikkeling van de centrale eindtoets door Stichting Cito op grond van de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten 2013, en de subsidiëring van andere toegelaten eindtoetsen op grond van dit besluit binnen de begroting van het ministerie van OCW worden opgevangen.
Administratieve lasten hebben betrekking op de lasten die gemoeid zijn bij de verplichte levering van informatie aan de overheid. Bij het opstellen van dit besluit is zoveel mogelijk rekening gehouden met het beperken van de noodzakelijke administratieve lasten voor schoolbesturen en schooldirecteuren, gegeven de noodzaak om een informatieverplichting op te leggen. Na de invoering van de eindtoetsing zullen scholen in de vorm van het leerlingrapport meer informatie ontvangen over het toetsresultaat van elke leerling. Het gaat hier bijvoorbeeld om informatie over de beheersing van de referentieniveaus. Een belangrijk deel van deze informatie zal ook moeten worden aangeleverd aan BRON. Dit kan tot extra administratieve lasten voor scholen leiden. Deze worden echter verminderd doordat het Ministerie van OCW in overleg met de aanbieders van eindtoetsen, met de aanbieders van leerlingadministratiesystemen en met DUO, afspraken maakt over het eenvoudig importeren van eindtoetsresultaten in het leerlingadministratiesysteem en het exporteren van deze informatie naar BRON.
OCW heeft de gevolgen voor de administratieve lasten in kaart gebracht met behulp van het standaardkostenmodel (SKM). De wijziging in de structurele administratieve lasten voor schoolbesturen en schooldirecteuren worden geraamd op ongeveer 600.000 euro vanaf het eerste jaar van afname van een verplichte eindtoets. De 6.653 scholen voor regulier basisonderwijs zullen naar verwachting twee uur kwijt zijn aan het jaarlijks eenmalig aanleveren van deze informatie. Dankzij de aanpassing van geautomatiseerde verwerking van de toetsresultaten zijn de administratieve lasten voor scholen beperkt. Deze financiële last wordt meer dan gecompenseerd door het feit dat de eindtoets «om niet» wordt aangeboden aan de scholen. Scholen besparen daarmee op de lasten die zij nu maken voor het inkopen van eindtoetsen.
Vanaf de invoering voor het speciaal en speciaal basisonderwijs worden de structurele administratieve lasten geraamd op ongeveer 60.000 euro in totaal voor deze 612 scholen. Dit besluit is intern voorgelegd voor toetsing van de administratieve lasten.
De Expertgroep toetsen PO ziet toe op de naleving van de verplichtingen die gelden voor andere toetsaanbieders dan het College voor toetsen en examens, De minister kan een besluit tot toelating van een andere eindtoets intrekken als blijkt dat een toetsaanbieder zijn verplichtingen niet nakomt. De Expertgroep toetsen PO beoordeelt de andere eindtoetsen niet alleen bij een eerste verzoek om toelating, maar ook na vier jaar. Bovendien beoordeelt de Expertgroep jaarlijks de kwaliteitsaspecten validiteit, betrouwbaarheid en normering van de andere eindtoetsen. De inspectie mag dus uitgaan van een goede kwaliteit en hoeft daar niet op toe te zien.
DUO heeft aangegeven dat het besluit uitvoerbaar is mits aanpassingen aan BRON tijdig worden doorgevoerd.
Het concept van de algemene maatregel van bestuur en de nota van toelichting zijn in de periode van 14 november tot 11 december 2013 ter openbare consultatie aangeboden via de website www.internetconsultatie.nl. In deze paragraaf is een samenvatting gegeven van de reacties en wat daarmee is gedaan.
Op de internetconsultatie «Toetsbesluit PO» zijn in totaal 80 reacties binnenkomen, waarvan 48 openbaar. Hierbij zaten onder meer reacties van de PO-Raad, de aanbieders van andere eindtoetsen, de PO/VO werkgroep vanuit de G4 (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht), (samenwerkingsverbanden van) scholen uit het primair en voorgezet onderwijs, enkele andere belangenbehartigers en individuele ouders en burgers. De consultatie heeft dus een breed bereik gehad.
Een groot aantal van de reacties had betrekking op onderdelen die reeds in de Wet eindtoetsing PO zijn geregeld. Zo zetten veel respondenten uit het primair onderwijs grote vraagtekens bij de nut en noodzaak van eindtoetsing, hetgeen tot de oproep leidde om af te zien van de invoering van de verplichte eindtoetsing. Aan deze oproep kan in het kader van dit besluit geen gehoor worden gegeven. De keuze tot invoering van de eindtoetsing is immers vastgelegd in de Wet eindtoetsing PO, waaraan dit besluit verder uitvoering geeft. Genoemde keuze is het resultaat van een uitgebreide parlementaire behandeling.
Daarnaast maken respondenten zich zorgen over het feit dat de inspectie de resultaten op de eindtoets betrekt bij het oordeel over de minimumleerresultaten van de school. Respondenten zijn ongerust dat scholen de resultaten van de eindtoets zullen proberen te beïnvloeden of zelfs te manipuleren om zo hogere leerresultaten te halen. Dit met alle negatieve gevolgen vandien zoals een te eenzijdige nadruk op het oefenen voor de eindtoetsen voor taal en rekenen. Ook dit aspect heeft niet direct betrekking op het uitvoerende karakter van het voorliggende Toetsbesluit PO. De principiële keuze om in de vorm van een bekostigingsvoorwaarde de beoordeling van de eindopbrengsten van een basisschool te baseren op de opbrengsten van eindtoetsen is reeds door de wetgever in 2010 gemaakt bij aanvaarding van de Wet goed onderwijs, goed bestuur. In de Wet Eindtoetsing PO is deze lijn door de wetgever herbevestigd. De regering heeft geen aanwijzingen dat scholen of besturen na de genoemde wijziging in 2010 onzorgvuldig zouden omgaan met het hulpmiddel van eindtoetsing. Er is ook geen reden om ervan uit te gaan dat hierin door de invoering van de Wet eindtoetsing PO verandering optreedt. De regering heeft er alle vertrouwen in dat schoolbesturen en scholen hier in het belang van de leerlingen zorgvuldig mee om zullen blijven gaan. De in het besluit opgenomen voorschriften rond de afname van de eindtoetsen beogen daar ook aan bij te dragen.
De respondenten uit het primair en voortgezet onderwijs zijn overwegend positief over het feit dat het schooladvies leidend wordt voor toelating tot het voortgezet onderwijs. De po/vo werkgroep van de G4 stelt wel vragen over de mogelijkheid voor scholen voor voortgezet onderwijs om ook andere gegevens te vragen bij toelating. De toelichting op dit punt is verduidelijkt. Daarnaast zal twee jaar na invoering een evaluatie plaatsvinden op dit onderdeel van de wet en het besluit, zoals toegezegd bij de behandeling van de wet in de Eerste Kamer op 3 december 2013
Er zijn ook enkele reacties binnengekomen die betrekking hebben op de eisen die worden gesteld aan eindtoetsen en leerling- en onderwijsvolgsystemen. Naar aanleiding van deze reacties is de toelichting op enkele punten aangepast. Zo is bijvoorbeeld verduidelijkt wat wordt verstaan onder de jaarlijkse verversing van de inhoud van de eindtoetsen. Ook is het onderscheid verduidelijkt tussen leerling- en onderwijsvolgstemen waarmee de leervorderingen van leerlingen aan de hand van toetsen worden gevolgd en leerlingadministratiesystemen waarin deze toetsgegevens worden geregistreerd.
Daarnaast is de toelichting aangepast om het onderscheid te verduidelijken tussen de beslissing van de Minister op basis van een advies door de Expertgroep Toetsen PO over de verlenging van de toelating van een andere eindtoets en de jaarlijkse verkorte procedure waarin de Expertgroep erop toeziet dat de toegelaten eindtoetsen in tussenliggende jaren ook van voldoende kwaliteit zijn.
In artikel 2 is het beginsel vastgelegd dat het bevoegd gezag bij alle leerlingen in het achtste schooljaar een eindtoets afneemt. Dat is in aanvulling op artikel 9b van de WPO en 18b van de WEC, waarin is vastgelegd dat leerlingen de eindtoets moeten afleggen. Het afleggen van de eindtoets is een verplichte onderwijsactiviteit waarvoor de leerlingen geen vrijstelling kunnen verkrijgen. De eindtoets wordt om niet aangeboden door de toetsaanbieders aan de scholen, en scholen vragen geen bijdrage voor deelname aan deze verplichte onderwijsactiviteit.
In het tweede lid van artikel 2 is de bevoegdheid neergelegd van een bevoegd gezag om voor een school een andere eindtoets te kiezen. Het bevoegd gezag neemt dat besluit voor een school. Dat betekent dat het bevoegd gezag voor verschillende scholen verschillende eindtoetsen kan kiezen, maar dat per school – inclusief nevenvestigingen- één eindtoets wordt afgenomen. Leerlingen van eenzelfde school maken dus allemaal dezelfde eindtoets. Een bevoegd gezag is niet verplicht om een keuze te maken: als het dat niet doet, wordt aangenomen dat het kiest voor de centrale eindtoets die door CvTE wordt aangeboden. In het algemeen zal een bevoegd gezag aan de afname van een eindtoets een weloverwogen beslissing ten grondslag leggen.
Het bevoegd gezag meldt zich ingevolge het derde lid van artikel 2 voor 1 januari bij de toetsaanbieder van zijn keuze. Daarbij wordt aangegeven hoeveel leerlingen naar verwachting deel zullen nemen, zodat de toetsaanbieders daarmee rekening kunnen houden in hun bedrijfsvoering. De toetsaanbieders werken in hun toetsreglement de details van hun aanmeldingsprocedure uit.
De hoofdregel is dat leerlingen in het achtste leerjaar de eindtoets afleggen. Soms komt het echter voor dat een leerling al eerder dan in groep 8 de eindtoets aflegt, bijvoorbeeld als de leerling groep 8 overslaat. In zulke incidentele gevallen kan het bevoegd gezag ook bij andere leerlingen dan de leerlingen uit groep 8 de eindtoets afnemen.
In het tweede lid van artikel 9b van de WPO en artikel 18b van de WEC is geregeld dat de eindtoets in ieder geval de kennis en vaardigheden van de leerlingen op het gebied van Nederlandse taal en rekenen moet meten. Daarnaast kan een toets wereldoriëntatie afgenomen worden, voor de kennisgebieden aardrijkskunde, geschiedenis en biologie. Voor Nederlandse taal en rekenen wordt in artikel 3 een koppeling gemaakt met de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, en het onderliggende Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen. De inhoud van de eindtoets bestrijkt in ieder geval twee domeinen van het onderdeel Nederlandse taal (lezen en taalverzorging), en alle vier de domeinen van het onderdeel rekenen. Een indicatie van de beheersing van de domeinen lezen en taalverzorging en van rekenen in het algemeen wordt in het leerlingrapport bij de eindtoets gegeven (zie ook de toelichting bij artikel 8). Zo mogelijk geeft het leerlingrapport ook inzicht in de beheersing van de vier domeinen van het onderdeel rekenen.
Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is beschreven, worden de domeinen mondelinge taalvaardigheid en schrijven vooralsnog buiten beschouwing gelaten, omdat de huidige vorm van de centrale eindtoets zich niet leent om die domeinen in hun volle breedte te toetsen. Toetstechnisch is het nog niet mogelijk om hierover door middel van de eindtoetsen objectieve en valide gegevens te ontsluiten. Dit vraagt om een geheel andere wijze en inrichting van toetsing. Voor deze domeinen wordt onderzocht of deze een plek kunnen krijgen in de nog te ontwikkelen digitale adaptieve centrale eindtoets. Door een digitale afname van een eindtoets nemen de mogelijkheden toe om op termijn gebruik te maken van andere itemtypen dan de huidige meerkeuzevragen. Op die manier ontstaat de mogelijkheid om in de toekomst taal en rekenen breder te toetsen, waardoor de evaluatiedoelstelling van de eindtoets versterkt kan worden. Het CvTE acht het haalbaar per 2018 een adaptieve centrale eindtoets beschikbaar te hebben en een start te maken met de invoering daarvan. Een belangrijke voorwaarde voor digitale afname van een eindtoets is de ict-infrastructuur in het primair onderwijs. Deze is op dit moment nog niet voldoende om binnen enkele jaren de eindtoets digitaal af te nemen. Scholen en hun besturen moeten daarom voldoende in de gelegenheid gesteld worden om de daarvoor benodigde ict-voorzieningen op orde te krijgen.
Voor de centrale eindtoets in de huidige vorm is gekozen voor een beperkt aantal te meten taalvaardigheden van leerlingen. Deze keuze is gebaseerd op het belang van bepaalde vaardigheden voor de voorbereiding op het vervolgonderwijs (zoals begrijpend lezen) en de mate waarin de te meten vaardigheid een voorspeller is van een succesvol verloop in het vervolgonderwijs. Scholen kunnen uiteraard ook zelf bijdragen aan doorlopende leerlijnen voor taal en rekenen door in het onderwijskundig rapport informatie te geven over hun eigen waarneming over de mondelinge taalvaardigheid en de schrijfvaardigheid van de leerling. Bovendien kan het voorkomen dat een andere eindtoets wel domeinen toetst die niet in de centrale eindtoets voorkomen. Dat is toegestaan, toetsaanbieders zijn vrij om ook andere domeinen op te nemen in hun andere eindtoets. Het algemeen deel van de toetswijzer voor eindtoetsen taal en rekenen beschrijft hiervoor ook kwaliteitseisen. De validiteit van deze onderdelen van de toets wordt dan ook beoordeeld door de Expertgroep toetsen PO.
De informatie vormt onderdeel van het leerlingrapport waarin het resultaat van de eindtoets wordt weergegeven. Dit rapport maakt deel uit van het onderwijskundig rapport en maakt daardoor ook onderdeel uit van de inhoudelijke gegevens die worden overgedragen aan het voortgezet onderwijs (artikel 8). Het vergt nog enige voorbereidingstijd voordat de diverse eindtoetsen kunnen rapporteren over de referentieniveaus op de manier zoals hiervoor is beschreven. De planning is erop gericht dat de eindtoetsen die in het voorjaar 2016 worden afgenomen over deze functionaliteit beschikken. De betreffende bepaling in de WPO en de daarmee samenhangende voorschriften in het Toetsbesluit PO zullen daarom niet eerder in werking treden dan het schooljaar 2015/2016. Dit zal dan alleen het geval zijn voor het regulier basisonderwijs.
De inwerkingtreding voor het speciaal basisonderwijs en het speciaal onderwijs vindt plaats wanneer de verplichting van eindtoetsing ook voor deze schoolsoorten van kracht wordt.
In artikel 4 is een aantal kenmerken opgesomd waaraan een eindtoets moet voldoen om de functies van de eindtoets te waarborgen. Die kenmerken gelden voor alle eindtoetsen. Voor de centrale eindtoets wordt door de procedure van vaststelling van de opgaven door de vaststellingscommissie van het CvTE gewaarborgd dat de centrale eindtoets aan de kenmerken voldoet. Voor andere eindtoetsen geldt dat de toetsaanbieder met de aanvraag om toegelaten te worden, aannemelijk moet maken dat zijn toets aan deze kenmerken zal voldoen. De kenmerken vormen dus voorwaarden om toegelaten te worden als andere eindtoets.
Een van de belangrijkste functies van de centrale eindtoets is die van second opinion: het resultaat vormt een tweede, objectief gegeven voor leerlingen, ouders en scholen bij de overdracht van het primair naar het voortgezet onderwijs. Als uit het resultaat van de toets blijkt dat een leerling over meer kennis en vaardigheden beschikt dan die waarop het schooladvies is gebaseerd, vormt de toetsscore aanleiding om het schooladvies te heroverwegen en eventueel naar boven bij te stellen. Het is dan ook een vereiste dat het resultaat van de eindtoets leidt tot een eenduidig advies omtrent het te volgen vervolgonderwijs. Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is uiteengezet, houdt een eenduidig advies in dat gemengde adviezen ten hoogste twee schoolsoorten of leerwegen omvatten.
De psychometrische eisen die aan de eindtoets worden gesteld, zijn dezelfde als de eisen die op basis van artikel 8, zevende lid, van de WPO of artikel 11, achtste lid, van de WEC aan de toetsen behorend bij een leerling- en onderwijsvolgsysteem worden gesteld. De centrale eindtoets en de andere eindtoetsen moeten inhoudelijk valide zijn, betrouwbaar, en deugdelijk genormeerd. De omschrijving – ontleend aan de huidige praktijk van de COTAN – van deze kenmerken wordt ook in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Eindtoetsing PO uiteengezet:
– inhoudelijke validiteit. Een toets is inhoudelijk valide als de de toets inderdaad de vaardigheid en kennis meet die de toets wil meten.
– betrouwbaarheid. Met het begrip betrouwbaar wordt hier bedoeld dat de scores op de toets consistent, nauwkeurig en reproduceerbaar zijn. Een betrouwbare toets is ongevoelig voor onbedoelde of toevallige factoren die de toetsscore zodanig beïnvloeden dat meetfouten en een onnauwkeurige meting van het beoogde construct ontstaan.
– deugdelijke normering. Door het gebruik van normen bij een toets, krijgt de toetsscore van de leerling een bepaalde waarde. De toetsscore moet namelijk geïnterpreteerd worden om te kunnen vaststellen hoe goed een leerling de toets heeft gemaakt. Een dergelijke interne toetsnorm stelt de toetsontwikkelaar vast op basis van een verzameling toetsscores van andere leerlingen. Bij het bepalen van de deugdelijkheid van de normering wordt bijvoorbeeld nagegaan of deze verzameling toetsscores groot genoeg is en of deze representatief is.
Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is beschreven, zal de Expertgroep toetsen PO – de commissie die de Minister gaat adviseren over de toelating van andere eindtoetsen – bij zijn advies het oordeel van de Commissie Testaangelegenheden Nederland over de psychometrische kenmerken van de voorgelegde eindtoets betrekken.
Het CvTE gaat op grond van artikel 2, zesde lid, onderdeel c, van de Wet College voor toetsen examens de toetswijzers vaststellen voor zowel de onderdelen Nederlandse taal en rekenen, als voor de facultatieve eindtoets wereldoriëntatie. Omdat alleen de onderdelen Nederlandse taal en rekenen verplichte onderdelen van de eindtoets zijn (artikel 9b, tweede lid, eerste volzin van de WPO en artikel 18b, tweede lid, eerste volzin van de WEC), moet de inhoud van de eindtoets in ieder geval gebaseerd worden op het algemeen deel van de toetswijzer voor eindtoetsen taal en rekenen.
In het algemeen deel van deze toelichting is het belang uiteengezet van het jaarlijks verversen van de opgaven. De validiteit van de toets kan in het geding komen als toetsopgaven bekend zijn. De opgaven moeten dan ook ieder jaar ververst worden. Alleen gedurende de beginfase wordt door de Expertgroep toegestaan dat aanbieders van andere eindtoetsen slechts een deel (ten minste de helft) van de opgaven verversen. De Expertgroep toetsen PO beoordeelt jaarlijks of de ververste toets nog voldoet aan de psychometrische criteria.
In artikel 3 van het besluit is vastgelegd dat de referentieniveaus de basis vormen voor de inhoud van de eindtoets: de eindtoets meet het eindniveau van een leerling voor verschillende domeinen van de referentieniveaus. In onderdeel e van artikel 4 wordt vastgelegd dat het toetsresultaat dan ook een indicatie moet geven van de beheersing van de referentieniveaus.
In artikel 9b, vierde lid, van de WPO en 18b, vierde lid, van de WEC worden drie categorieën leerlingen genoemd voor wie het bevoegd gezag kan bepalen dat ze geen eindtoets afleggen. Dat zijn zeer moeilijk lerende kinderen, meervoudig gehandicapte kinderen voor wie het zeer moeilijk lerend zijn een van de handicaps zijn, en leerlingen die zo kort in Nederland zijn dat ze de taal nog niet voldoende beheersen. Alle andere leerlingen moeten de eindtoets afleggen. Dat betekent dat de eindtoets ook geschikt moet zijn voor alle leerlingen, en dat er dus aangepaste versies moeten zijn voor bijvoorbeeld slechtziende leerlingen of dyslectische leerlingen.
In het toetsreglement kan een toetsaanbieder regelen welke hulpmiddelen gebruikt kunnen worden bij het maken van de toets. Daarbij valt ook te denken aan hulpmiddelen voor leerlingen met verschillende ondersteuningsbehoeften.
Met de wet eindtoetsing PO wordt artikel 10a van de WPO zodanig aangepast, dat het oordeel van de inspectie over het behalen van de minimumleerresultaten op de eindtoets wordt gebaseerd. Een zelfde bepaling wordt opgenomen in artikel 19a van de WEC. De eindtoets moet dan wel voldoende basis bieden voor het oordeel van de inspectie. In onderdeel g van artikel 4 is dan ook opgenomen dat dat een van de kenmerken van de eindtoets is.
Artikel 7 van het besluit vormt de grondslag voor het toetsreglement dat iedere toetsaanbieder maakt. Het toetsreglement hoort bij de eindtoets, en regelt onderwerpen op het gebied van de wijze van afname die in artikel 6 zijn opgesomd. Scholen zijn verplicht het toetsreglement in acht te nemen.
Een goede eindtoets heeft elk jaar een vergelijkbare moeilijkheidsgraad, zodat de resultaten van die betreffende toets over meerdere jaren te vergelijken zijn. De cesuur moet elk jaar zo zijn vormgegeven dat dezelfde hoeveelheid kennis en vaardigheden bij een leerling leidt tot dezelfde score op de toets. Dit is niet alleen van belang voor de verwijzing naar het vervolgonderwijs, maar ook zodat scholen hun resultaten kunnen vergelijken over verschillende jaren heen. Daarnaast is het van belang voor de beoordeling van de leerresultaten van scholen door de inspectie.
Een andere eindtoets gaat vergezeld van een handleiding, die vergelijkbaar is met de specifieke toetswijzer voor de centrale eindtoets, en waarin de inhouden voor taal en rekenen van de toets worden verantwoord. De handleiding beschrijft de verschillende inhoudsonderdelen die getoetst worden en het niveau waarop getoetst wordt. Ook worden de keuzes voor de te toetsen domeinen beschreven, en de daarbij passende afnamevorm.
In artikel 5 worden de hoofdregels gegeven voor de wijze waarop de eindtoets wordt afgenomen. Die gelden zowel voor de centrale eindtoets als voor de andere eindtoetsen. Hoofdregel is dat de directeur tot taak heeft de eindtoets af te nemen, overeenkomstig de verdere voorschriften die in het toetsreglement door de toetsaanbieder zijn vastgelegd. De wijze van geheimhouding kan in dat toetsreglement nader worden uitgewerkt, maar de directeur is verantwoordelijk voor de geheimhouding van de toetsopgaven vanaf het moment dat hij over de toetsopgaven beschikt. In het toetsreglement kan worden geregeld tot wanneer de toetsopgaven geheim blijven. Dat kan langer zijn dan tot het moment waarop de toets door de meeste leerlingen is afgelegd, om individuele leerlingen de kans te geven toetsopgaven op een later tijdstip te maken. Hiermee sluit dit besluit aan bij de huidige praktijk van de afname van eindtoetsen in het basisonderwijs en wijkt dit besluit af van de examenbesluiten voor voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs waarin de geheimhouding wordt geborgd tot het moment waarop de toets wordt afgenomen. In het primair onderwijs kan het af en toe voorkomen dat een leerling met een geldige reden verhinderd is tijdens de afname van de toets, maar het betreffende toetsonderdeel iets later in kan halen om zo nog wel mee te kunnen doen met de rest van de normale toetsweek. Daarmee is maatwerk mogelijk, in verhouding met het gewicht van de toets en de leeftijd van de leerlingen.
De directeur kan een of meer van zijn taken opdragen aan toetsleiders, die de feitelijke afname voor hun rekening nemen. Het ligt voor de hand dat leerkrachten van groep 8 worden aangesteld als toetsleider.
Artikel 6 bevat een aantal bepalingen over hoe te handelen in geval van onvoorziene omstandigheden of onregelmatigheden. Hierbij wordt vooral de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden geregeld.
Op grond van het eerste lid kan de directeur bij onregelmatigheden maatregelen treffen. Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is beschreven, valt bij onregelmatigheden te denken aan afwezigheid zonder geldige reden, afkijken of het vroegtijdig geven van antwoorden, maar ook ongeoorloofd gebruik van hulpmiddelen. Daarbij krijgt de directeur de ruimte om per geval de maatregelen te treffen die hij passend acht. Deze maatregelen – en de onregelmatigheid die aanleiding was – worden vervolgens wel aan de inspectie gemeld. De inspectie is immers verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de regels die ervoor zorgen dat scholen de toets correct afnemen.
Op grond van het tweede lid kan de inspectie besluiten dat de eindtoets geheel of gedeeltelijk opnieuw wordt afgenomen. Daarvan zal in ieder geval sprake zijn als de eindtoets niet overeenkomstig het betreffende toetsreglement wordt afgenomen. Zie hierover verder de toelichting bij artikel 7.
Bij iedere afname kunnen zich onvoorziene omstandigheden voordoen, zoals een staking of de dood van een leerling. In dat geval beslist het bevoegd gezag van de school hoe wordt gehandeld. Het bevoegd gezag overlegt daarover met de betreffende toetsaanbieder, om te bezien wat voor oplossing kan worden gevonden. In dit geval hoeft de maatregel niet te worden gemeld aan de inspectie, omdat een onvoorziene omstandigheid niet direct gerelateerd is aan het overtreden van de regels die zorgen voor een correcte afname van de toets. Het bevoegd gezag kan zich in beginsel aan de afnameregels van de toets houden, ook als de afname door overmacht niet op de reguliere wijze plaats kan vinden. Het bevoegd gezag vindt, in samenwerking met de toetsaanbieder, een alternatief om te zorgen dat de toets alsnog kan worden afgenomen.
De uitwerking van de wijze waarop de toets wordt afgenomen, wordt door elke toetsaanbieder zelf in het toetsreglement opgenomen. Scholen handelen daarnaar bij het afnemen van de eindtoets. Bij het niet op een juiste wijze opvolgen van de afnameregels in het toetsreglement, kan de inspectie op grond van artikel 6 beslissen dat een eindtoets opnieuw moet worden afgenomen.
Het toetsreglement behorend bij de centrale eindtoets wordt opgesteld door het CvTE. Dit valt onder de wettelijke taak van het CvTE om de wijze waarop en de vorm waarin de centrale eindtoets wordt afgenomen vast te stellen (artikel 2, zesde lid, onderdeel b en f Wet CvTE). De beoordeling van het reglement behorend bij een andere eindtoets vormt onderdeel van de beoordelingscriteria voor de toelating (zie verder paragraaf 2.3 van het algemeen deel).
In artikel 2 is vastgelegd dat scholen zich voor 1 januari melden bij de toetsaanbieder van hun keuze, en dan aangeven hoeveel leerlingen naar schatting zullen deelnemen aan de eindtoets. Dat zijn alle leerlingen in het achtste leerjaar, in voorkomend geval met uitzondering van de leerlingen die op grond van artikel 9b, vierde lid, van de WPO en 18b, vierde lid, van de WEC geen eindtoets af hoeven te leggen. De toetsaanbieders kunnen verder in het toetsreglement vastleggen wanneer de definitieve aantallen moeten worden doorgegeven. Ook andere onderwerpen omtrent de aanmelding worden in het toetsreglement vastgelegd. Daarbij valt te denken aan de aantallen leerlingen die – zo lang dat nog mogelijk is – de toets op een ander niveau maken, deelname van de school aan de facultatieve onderdelen, zoals de toets wereldoriëntatie, en eventuele aangepaste versies die nodig zijn voor leerlingen met speciale ondersteuningsbehoeften.
Los van de aanmeldingsprocedure melden scholen op grond van artikel 178a van de WPO en artikel 164a van de WEC een aantal zaken in BRON. Deze gegevens worden achteraf gebruikt voor het vaststellen van de bekostiging van de eindtoetsen – zowel de centrale eindtoets als de andere eindtoetsen – en voor het oordeel van de inspectie.
Toetsaanbieders leggen in het toetsreglement vast welke hulpmiddelen tijdens het afleggen van de toets zijn toegestaan. Te denken valt bijvoorbeeld aan rekenmachines en kladpapier. Ook kunnen toetsaanbieders vastleggen welke hulpmiddelen niet zijn toegestaan, zoals bijvoorbeeld telefoons of lesmateriaal, of rekenmachines wanneer hoofdrekenen wordt getoetst. De Expertgroep betrekt de toegestane hulpmiddelen samen met de rest van het toetsreglement bij de beoordelingscriteria voor de toelating.
Zoals in de toelichting bij onderdeel f van artikel 4 is uiteen gezet, moet de eindtoets geschikt zijn voor alle leerlingen. Leerlingen met een speciale ondersteuningsbehoefte kunnen bijvoorbeeld een aangepaste versie van de toets afleggen. De regels hieromtrent worden door de toetsaanbieders in het toetsreglement vastgelegd. Voorbeelden zijn versies in braille of aangepaste afnametijden voor leerlingen met dyslexie. De directeur maakt daarbij gebruik van de mogelijkheden die de eindtoetsaanbieder biedt en handelt hiervoor binnen de richtlijnen van de toetsaanbieder.
De wijze waarop de toetsopgaven aan de directeur beschikbaar worden gesteld, zal afhangen van de wijze waarop de toets wordt afgenomen. Bij een digitale toets kunnen de toetsopgaven digitaal ontsloten worden op het moment dat de afname begint, terwijl voor een schriftelijke toets geregeld kan worden hoe de toetsopgaven worden verzegeld en geopend.
Een eindtoetsaanbieder is verantwoordelijk voor de geheimhouding van de opgaven tot het moment waarop de basisschool over de eindtoets beschikt. Op grond van artikel 5 is de directeur vanaf dat moment verantwoordelijk voor geheimhouding. In het toetsreglement kan een toetsaanbieder regelen of en hoe opgaven na afloop van de afname openbaar gemaakt kunnen worden. Zie ook de toelichting bij artikel 5.
Op grond van artikel 2, zesde lid, onderdeel g, stelt het CvTE voor leerlingen die de centrale eindtoets afleggen een leerlingrapport op. Voor andere eindtoetsen zullen de toetsaanbieders het leerlingrapport opstellen. In het leerlingrapport wordt in elk geval de toetsscore opgenomen en het niveau waarop de toets is afgelegd. Daarnaast bevat het leerlingrapport een advies over het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs. Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is uiteengezet, is een kenmerk van iedere eindtoets dat deze een eenduidig advies geeft omtrent vervolgonderwijs. Dat betekent dat gemengde adviezen waarin meerdere schoolsoorten of leerwegen genoemd worden, zoveel mogelijk worden vermeden en alleen worden toegestaan als er ten hoogste twee – naastgelegen – schoolsoorten of leerwegen worden geadviseerd.
Het leerlingrapport bevat ook informatie over de beheersing van de referentieniveaus:
Over Nederlandse taal geeft het leerlingrapport van iedere eindtoets ten minste aan:
– de mate van beheersing op het domein leesvaardigheid (1F/2F);
– de mate van beheersing op het domein taalverzorging (1F/2F).
Over rekenen geeft het leerlingrapport van iedere eindtoets ten minste de mate van beheersing op het onderdeel rekenen (1F/1S) aan.
In artikel 9 is de procedure opgenomen die invulling geeft aan het amendement Rog en Schouten7 dat het mogelijk maakt om ook het gebruik van andere eindtoetsen toe te staan. De bevoegdheid daartoe is neergelegd bij de Minister. De aanvraag wordt dan ook ingediend bij de Minister. In het eerste lid van artikel 9 is een aantal stukken genoemd die in ieder geval bij de aanvraag gevoegd moeten worden om aan te tonen dat de andere eindtoets voldoet aan de noodzakelijke kenmerken. Als het gaat om het indienen van de toetsopgaven kan een uitzondering worden gemaakt voor nieuwe andere eindtoetsen. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen ook andere stukken nodig zijn en gevraagd worden.
In het tweede lid is de beslistermijn van dertien weken geregeld. De beslissing van de Minister is een appellabel besluit, waarvoor de normale termijnen voor bezwaar en beroep gelden. Het besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd. Het gebruik van de eindtoets wordt voor vier jaar toegelaten. Dat betekent dat in vier schooljaren de eindtoets kan worden toegelaten. Na die periode van vier jaar moet de toetsaanbieder een nieuwe aanvraag indienen en wordt de aanvraagprocedure opnieuw doorlopen. Een besluit tot toelating kan ook binnen die vier jaar worden ingetrokken. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn, wanneer de Expertgroep toetsen PO constateert dat de toetsen niet meer voldoen aan de psychometrische kenmerken en de Minister het besluit tot toelating op grond van het vierde lid intrekt. Maar ook als de andere eindtoets niet voldoet aan een ander kenmerk, genoemd in artikel 4, dan kan de Minister het besluit tot toelating intrekken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de Minister op grond van signalen van bijvoorbeeld scholen of de inspectie, constateert dat de kwaliteit van de toets onder de maat is, of dat de toets in het geheel niet geleverd wordt. Ook in zulke gevallen kan de Minister besluiten om de toelating van de andere eindtoets in te trekken.
Voordat de Minister besluit over toelating van een andere eindtoets, wint hij advies in bij een onafhankelijke adviescommissie. In het algemeen deel van deze toelichting is uiteengezet dat de Expertgroep toetsen PO advies zal uitbrengen.
Op grond van artikel 4, onderdeel d, moet een deel van de toetsopgaven van een eindtoets jaarlijks ververst worden. Om zich ervan te vergewissen dat de toets ook na het verversen van opgaven inhoudelijk valide, betrouwbaar en deugdelijk genormeerd is, zal de Expertgroep toetsen PO jaarlijks de toetsen beoordelen op die psychometrische kenmerken. Zoals in het algemeen deel is uiteengezet, wordt in het instellingsbesluit van de expertgroep geregeld dat die groep de toetsen jaarlijks beoordeelt. Voor de toetsaanbieders zal het jaarlijks voorleggen van de toets aan de expertgroep een subsidievoorwaarde zijn. Als blijkt dat de toets niet meer voldoet aan de kenmerken die de kwaliteit van de toets moeten waarborgen, dan trekt de Minister het besluit tot toelating van de andere eindtoets in. Dat betekent dat de toetsaanbieder voor een volgend jaar opnieuw de volledige aanvraagprocedure zal moeten doorlopen. Daarbij wordt een toets door de Expertgroep weer op alle kenmerken uit artikel 4 beoordeeld.
Een bevoegd gezag dat voor een andere eindtoets heeft gekozen en zich met inachtneming van artikel 2 voor 1 januari bij de betreffende toetsaanbieder heeft gemeld, zal alsnog een andere keuze moeten maken als het besluit tot toelating van die gekozen eindtoets wordt ingetrokken. Gezien de waarborgfunctie van de centrale eindtoets, waarbij altijd een centrale eindtoets beschikbaar zal zijn, zal een bevoegd gezag in ieder geval moeten kunnen beslissen om een centrale eindtoets af te nemen. Het CvTE draagt dan zorg voor de beschikbaarheid van die toets. In de praktijk zal moeten blijken of het voor andere toetsaanbieders ook logistiek mogelijk is om hun toets alsnog aan te bieden aan een bevoegd gezag dat te elfder ure een keuze voor een andere eindtoets moet maken als de in eerste instantie gekozen toets niet voldoet aan de kwaliteitseisen.
Nadat een andere eindtoets is toegelaten, zal de Minister aan de toetsaanbieder ambtshalve subsidie verstrekken voor het aanbieden van de toets. Grondslag voor deze subsidie is artikel 4, tweede lid, van de Wet overige OCW-subsidies. Zie hierover het algemeen deel van deze toelichting. Het subsidiebedrag is opgebouwd uit een basisbedrag plus een bedrag per leerling. De uitwerking van de wijze waarop dat bedrag wordt berekend en de hoogte van de bedragen waarmee zal worden gerekend, zullen bij ministeriële regeling worden vastgesteld omdat de hoogte van de bedragen waarschijnlijk op regelmatige basis moeten worden bijgesteld. Ook zullen de administratieve voorschriften in een subsidieregeling worden uitgewerkt.
De meeste scholen in het primair onderwijs gebruiken al een leerling- en onderwijsvolgsysteem. Veel van de toetsen daarbij zijn al door COTAN beoordeeld, of zijn opgenomen in de Regeling leerresultaten PO. Zoals in paragraaf 2.6 van de toelichting is uiteengezet, wordt in het instellingsbesluit van de Expertgroep een voorziening getroffen voor de beoordeling van toetsen die al door de COTAN zijn beoordeeld.
De Wet eindtoetsing PO wijzigt artikel 10a van de WPO, waarin is vastgelegd hoe de minimumleerresultaten worden gemeten in het kader van het inspectietoezicht. Omdat de centrale eindtoets of andere eindtoets in de toekomst op alle scholen wordt afgenomen, worden de minimumleerresultaten gemeten aan de hand van de resultaten op de eindtoetsen. Hoofdstuk IIIa van het Besluit bekostiging WPO kan hierdoor ingrijpend worden vereenvoudigd. De wijzigingen in het Besluit bekostiging WPO zijn van technische aard. De Regeling leerresultaten PO, die op artikel 34.4 van het Besluit bekostiging WPO is gebaseerd, zal worden herzien om deze vereenvoudiging van Hoofdstuk IIIa uit te werken.
In het algemeen deel van deze toelichting is uiteengezet dat het leidende karakter van het schooladvies ook zijn weerslag moet krijgen in de wijze waarop scholen voor voortgezet onderwijs beslissen over toelating van de leerlingen tot het eerste leerjaar. Alleen als er voor de kandidaat-leerling geen schooladvies of geen eindtoetsresultaat is, kan een VO-school voor toelating een onderzoek naar de geschiktheid van de leerling doen. Daarnaast kan een VO-school met een bijzondere inrichting een onderzoek naar de noodzakelijke specifieke kennis of vaardigheden bij de toelatingsbeslissing mee laten wegen.
Met de aanduiding dat het om een bijzondere inrichting moet gaan waar bovendien specifieke kennis of vaardigheden voor nodig zijn, wordt tot uitdrukking gebracht dat slechts in bijzondere gevallen aanvullend onderzoek gedaan zal kunnen worden. In de meeste gevallen zal sprake zijn van een bijzondere inrichting in de zin van artikel 25 van de WVO.
De wijzigingen in het Inrichtingsbesluit WVO laten overigens onverlet dat een school een eigen toelatingsbeleid kan hebben. Een consistent en transparant toelatingsbeleid op basis van de grondslag van de school blijft mogelijk. Ook blijft het mogelijk dat een school een consistent en transparant beleid hanteert met betrekking tot de selectie van kandidaat-leerlingen bij overaanmelding en onvoldoende plaatsruimte. Een toelatingsbeleid waarbij bijvoorbeeld een lotingsprocedure wordt gehanteerd of waarbij broertjes of zusjes voorrang krijgen, blijft ook in de toekomst mogelijk. Uiteindelijk blijft het bevoegd gezag beslissen over de toelating van leerlingen, en daarbij hanteert het een consistent en transparant toelatingsbeleid.
Dit artikel is een technische aanpassing van het Toetsbesluit PO, dat pas na drie jaar in werking zal treden. Dan vervalt namelijk de mogelijkheid om de eindtoets op verschillende niveaus af te nemen. In het leerlingrapport hoeft dan ook niet meer te worden opgenomen op welk niveau de eindtoets is afgenomen. Met artikel 14 vervalt die verplichting.
De inwerkingtreding van de Wet eindtoetsing PO voor het speciaal basisonderwijs en het speciaal onderwijs is voorzien voor een aantal jaar na inwerkingtreding van de wet voor het regulier basisonderwijs. Dat betekent dat de bepalingen in dit besluit ook pas vanaf de inwerkingtreding van de Wet eindtoetsing PO voor het speciaal basisonderwijs en het speciaal onderwijs van toepassing kan zijn op die soorten onderwijs.
Ook als de Wet eindtoetsing PO nog niet van toepassing is op het speciaal basisonderwijs en het speciaal onderwijs, kunnen bevoegde gezagsorganen in die sectoren er wel vrijwillig voor kiezen om de eindtoets bij (een deel van) hun leerlingen af te nemen. Zo kunnen scholen en leerlingen ervaring opdoen met het toetsen. Wanneer een bevoegd gezag beslist om de leerlingen een eindtoets af te laten leggen, dan wordt die wel overeenkomstig de Wet eindtoetsing PO en het onderhavige besluit afgenomen.
In het derde lid wordt voorzien in overgangsrecht, waardoor een gelijk speelveld bij de invoering van de eindtoets wordt gewaarborgd. De eindtoetsaanbieders krijgen gedurende het invoeringsjaar de gelegenheid om een andere eindtoets te ontwikkelen die in het schooljaar 2015/2016 voor het eerst kan worden afgenomen. Overeenkomstig de motie van de leden Van Meenen en Rog (Kamerstukken II, 2013/14, 33 157, nr. 55), kunnen alle scholen in het eerste schooljaar van de invoering van de eindtoetsing in 2014/2015 kiezen of zij een eindtoets als bedoeld in dit besluit afnemen, of een toets die is opgenomen in de Regeling leerresultaten PO.8 Scholen kunnen dus in het schooljaar 2014/2015 kiezen uit de volgende toetsen:
– centrale eindtoets;
– andere eindtoets waarvan het gebruik op grond van dit besluit is toegelaten;
– (eind)toets die is opgenomen in bijlage A van Regeling leerresultaten PO, met uitzondering van de Eindtoets Basisonderwijs en de Entreetoets van Cito.
De inwerkingtreding van dit besluit is voorzien voor 1 augustus 2014. Artikel 3 en de daarmee samenhangende onderdelen zal pas later in werking treden, op het moment dat de toetsen over de functionaliteit beschikken om de toets aan de referentieniveaus te ijken. De planning is erop gericht artikel 3 op 1 augustus 2015 in werking te laten treden.
De wijzigingen die de Wet eindtoetsing PO aanbrengt in de WEC zullen pas over een aantal jaar in werking treden. Omdat in dit besluit geen afzonderlijke artikelen voor het regulier basisonderwijs, het speciaal basisonderwijs of het speciaal onderwijs zijn opgenomen, zullen de artikelen voor het regulier basisonderwijs in werking treden. Deze zijn echter op grond van artikel 15 nog niet van toepassing op het speciaal basisonderwijs en het speciaal onderwijs.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker
De wet van 11 december 2013 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet College voor examens in verband met de invoering van een centrale eindtoets, de invoering van een leerling- en onderwijsvolgsysteem en invoering van bekostigingsvoorschriften voor minimumleerresultaten voor speciale scholen voor basisonderwijs en scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs).
Voorheen LOOT-scholen, geven regulier voortgezet onderwijs volgens een aangepast programma, zodat een kind ook veel kan sporten.
Sommige toetsen die in bijlage A worden genoemd, worden niet meer afgenomen. In de praktijk kunnen scholen kiezen uit de volgende toetsen:
– Drempelonderzoek 678 van 678 Onderwijs Advisering,
– Begrijpend lezen toets van 678 Onderwijs Advisering, of
– Toetsen Rekenen en wiskunde en Begrijpend lezen uit het leerling- en onderwijsvolgsysteem van Cito.
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2014-209.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.