32 193 Wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht en enige andere wetten in verband met de invoering van geïntegreerd toezicht en de gewijzigde rol van de Inspectie van het onderwijs bij het toezichtproces

Nr. 28 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN DIJSSELBLOEM EN DIJKGRAAF TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 9

Ontvangen 14 september 2011

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

Artikel I, onderdeel F, komt te luiden:

F

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11. Regulier onderzoek basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs.

  • 1. Ter uitvoering van de in artikel 3, tweede lid, onderdelen a, b en d, bedoelde taken onderzoekt de inspectie jaarlijks met inachtneming van artikel 4 het onderwijs aan elke instelling. Naar aanleiding van het onderzoek geeft de inspectie een oordeel over de kwaliteit van het onderwijs aan de instelling en over de naleving van wettelijke voorschriften door de instelling.

  • 2. De inspectie verricht het onderzoek aan de hand van de bij of krachtens een onderwijswet gegeven voorschriften en, indien het betreft een instelling als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs, aan de hand van de volgende aspecten van kwaliteit, te weten:

    • a. leerresultaten,

    • b. voortgang in de ontwikkeling van leerlingen.

  • 3. Indien uit het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, een redelijk vermoeden voortvloeit dat de kwaliteit tekortschiet, stelt de inspectie nader onderzoek in, waarbij tevens de oorzaken van het tekortschieten worden onderzocht. Dit nader onderzoek verricht zij, indien het betreft een instelling als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs, mede aan de hand van een of meer van de volgende aspecten van kwaliteit, te weten:

    • a. het leerstofaanbod,

    • b. de leertijd,

    • c. het pedagogisch klimaat,

    • d. het schoolklimaat,

    • e. de effectiviteit van het didactisch handelen van het onderwijspersoneel,

    • f. de leerlingenzorg,

    • g. de inhoud, het niveau en de uitvoering van de toetsen, tests, opdrachten of examens,

    • h. de kwaliteit van het onderwijspersoneel.

  • 4. Indien de inspectie naar aanleiding van het onderzoek, bedoeld in het derde lid, oordeelt dat de kwaliteit tekortschiet, verricht zij na een door haar aangegeven termijn onderzoek naar de kwaliteitsverbeteringen die de instelling heeft gerealiseerd.

  • 5. De inspectie stelt het bestuur in kennis van de datum en het doel van een onderzoek, bedoeld in het derde of vierde lid. Kennisgeving geschiedt ten minste vier weken voor aanvang van een onderzoek. Indien de inspectie dit nodig oordeelt, verricht zij onderzoek zonder deze kennisgeving.

  • 6. Bij de uitvoering van een onderzoek, bedoeld in het derde of vierde lid, kan de inspectie onafhankelijke deskundigen betrekken.

  • 7. Het derde lid, onderdeel h, is van overeenkomstige toepassing op de instellingen, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs.

II

In artikel I, onderdeel G, wordt in artikel 12, eerste lid, de zinsnede «in artikel 11» vervangen door: in artikel 11, eerste lid.

III

In artikel I, onderdeel H, wordt in artikel 12a, vierde lid, de zinsnede «Artikel 11, derde tot en met vijfde lid» vervangen door: Artikel 11, vierde tot en met zesde lid.

IV

In artikel I, onderdeel J, wordt in artikel 15, tweede lid, de zinsnede «Artikel 11, vierde en vijfde lid» vervangen door: Artikel 11, vijfde en zesde lid.

Toelichting

De indieners van dit amendement zijn van mening dat bij de afbakening van de taakvelden van de Onderwijsinspectie, conform de aanbevelingen van de Parlementaire commissie Onderwijsvernieuwingen, zoveel mogelijk moet worden aangesloten op het onderscheid tussen het «hoe» en het «wat» waarbij het «hoe» primair aan de scholen is en het «wat» door de politiek wordt vastgesteld en door de Inspectie, namens de Minister, bewaakt. Dit amendement bepaalt daarom dat didactiek enkel bij het nader onderzoek mag worden beoordeeld. Bovendien beoordeelt de Inspectie, uitgaande van het didactisch handelen van het onderwijspersoneel, enkel de effectiviteit van de betreffende didactiek. De Inspectie dient zich van eigen opvattingen over didactiek te onthouden. Tevens wordt met dit amendement de werkwijze van de Inspectie, zoals verwoord in het toezichtkader, wettelijk verankerd.

Dijsselbloem

Dijkgraaf

Naar boven