NOTA VAN TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Dit besluit bevat een wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
De wijziging regelt dat het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op
verharde oppervlakken in 2016 en op alle overige oppervlakken met ingang van 1 november
2017 niet meer is toegestaan. De wijziging richt zich op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen,
voor zover deze middelen niet in de landbouw worden gebruikt. Deze maatregelen zijn
aangekondigd in de brieven van de Staatsecretaris van Milieu en Infrastructuur van
3 september 2013 en 6 februari 2014 aan de Tweede Kamer1.
tabel 1: Maatregelen gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw
|
professioneel gebruik
|
verhard oppervlak
|
niet toegestaan begin 2016
|
onverhard oppervlak
|
niet toegestaan november 2017
|
De boodschap in voornoemde brieven is dat verharde oppervlakken, zoals wegen, pleinen
en andere infrastructuur, en de groene buitenruimte, zoals parken, bossen en tuinen,
op termijn zonder gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen (kunnen) worden
beheerd. Achtergrond van dit besluit is de bescherming van de menselijke gezondheid
en kwaliteit van het oppervlaktewater tegen vermijdbaar gebruik van deze middelen.
2. Aanleiding voor het besluit
Een duurzame land- en tuinbouw voorziet in de behoeften van de huidige generatie,
zonder dat daarmee de behoeften van toekomstige generaties, zowel hier als in andere
delen van de wereld, in gevaar worden gebracht. Duurzame gewasbescherming is een sleutelbegrip
als het gaat om een effectieve beheersing van ziekten en plagen.
De evaluatie van de nota Duurzame Gewasbescherming Kabinetsnota laat zien dat er veel
is bereikt2. De risico’s van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zijn verminderd. Het water
is schoner geworden. De concurrentiekracht van de land- en tuinbouwsector is door
het gewasbeschermingsbeleid niet verminderd. Desondanks zijn niet alle doelen bereikt.
Daarom schetst de Kabinetsnota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst; tweede Nota duurzame
gewasbescherming» (verder: nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst») een strategie, doelstellingen
en maatregelen voor de verdere verduurzaming van de gewasbescherming3. Voor het onderwerp «gebruik buiten de landbouw» kondigt de nota de overstap naar
«niet-chemische gewasbescherming» aan. Die ambitie heeft alleen betrekking op de professionele
onkruidbestrijding op verharde oppervlakken en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
op sport- en recreatieterreinen. Voor het niet-professioneel (particulier) gebruik
gaat de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» uit van maatregelen om de risico’s van
onzorgvuldig gebruik te verminderen.
In overleg met de Tweede Kamer zijn deze ambities aangescherpt. Het vermijdbaar gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen moet zoveel mogelijk worden voorkomen of beperkt, overeenkomstig
de algemene beginselen van een geïntegreerde gewasbescherming. Deze beginselen zijn
neergelegd in richtlijn 2009/128/EG4.
3. Hoofdlijnen van het besluit
Het terugdringen van een vermijdbaar gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is van
belang voor het realiseren van de waterkwaliteitsdoelstellingen en voor bescherming
van de volksgezondheid. Het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt
beperkt tot gebieden en omstandigheden waarin onvoldoende niet-chemische alternatieven
beschikbaar zijn.
De nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» bepaalt de doelstellingen voor de bescherming
van het oppervlaktewater en van de volksgezondheid.
Voor de kwaliteit van het oppervlaktewater gelden twee kwantitatieve doelstellingen.
Voor de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater is de doelstelling uitgedrukt
als een afname van het aantal overschrijdingen van de milieukwaliteitsnormen. De tweede
doelstelling geldt specifiek voor de kwaliteit van het oppervlaktewater dat is bestemd
voor de drinkwaterbereiding. Die doelstelling is uitgedrukt als een afname van het
aantal overschrijdingen van de drinkwaternorm.
tabel 2: Doelstellingen kwaliteit oppervlaktewater
|
2018
|
2023
|
aantal overschrijdingen van milieukwaliteitsnormen
|
afname 50%
|
afname 90%
|
aantal overschrijdingen van drinkwaternorm
|
afname 50%
|
afname 95%
|
De reductiepercentages zijn gerelateerd aan het referentiejaar 2013.
Daarnaast hecht het Kabinet grote waarde aan de bescherming van de volksgezondheid.
De kans op blootstelling beperkt zich niet tot bijvoorbeeld omwonenden en passanten
van landbouwpercelen. Ook buiten de landbouw kunnen burgers, waaronder kwetsbare groepen
zoals kinderen, worden blootgesteld aan gewasbeschermingsmiddelen. Het Kabinet wil
de blootstelling van burgers aan gewasbeschermingsmiddelen voorkomen of zoveel mogelijk
beperken.
Gewasbeschermingsmiddelen worden langs twee lijnen gereguleerd. Ten eerste mogen werkzame
stoffen en middelen niet worden gebruikt, tenzij ze zijn goedgekeurd in de Europese
Unie en zijn toegelaten in Nederland. Ten tweede wordt het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
gereguleerd.
Het besluit beoogt een kader te geven voor een verdere verduurzaming van de gewasbescherming
door algemene voorwaarden aan het duurzaam gebruik te stellen. Daartoe staat het besluit
het professioneel toedienen van gewasbeschermingsmiddelen niet toe in gevallen waar
voldoende redelijke alternatieven voorhanden zijn. Daarmee wordt bijgedragen aan het
behalen van doelen op het gebied van waterkwaliteit en volksgezondheid.
Deze voorschriften vormen een aanvulling op, en doen geen afbreuk aan de maatregelen
die zijn neergelegd in het Europese toelatingsbeleid dat is vastgelegd in de verordening
(EG) nr. 1107/20095. De voorschriften wijzigen de inhoud van een toelatingsbesluit niet. Wel vormen de
voorschriften een aanvullende beperking aan het gebruik dat door het College voor
de toelating van gewasbeschermingsmiddelen (verder: Ctgb) is toegelaten.
4. Voorgenomen maatregelen voor een duurzame gewasbescherming
In gebieden buiten de landbouw worden verschillende soorten gewasbeschermingsmiddelen
toegepast. «Gewasbeschermingsmiddelen» zijn de middelen zoals bedoeld in artikel 2
van de verordening (EG) nr. 1107/2009, dus met inbegrip van gewasbeschermingsmiddelen
met een laag risico en de middelen die in de biologische landbouw worden gebruikt.
Op verharde oppervlakken zoals winkelstraten, parkeerplaatsen of industrieterreinen
worden vrijwel uitsluitend onkruidbestrijdingsmiddelen toegepast. Op onverharde oppervlakken
zoals parken of sportvelden worden ook andere soorten gewasbeschermingsmiddelen gebruikt,
zoals middelen die schimmels bestrijden, of emelten en engerlingen in de bodem.
De maatregelen houden in dat preventieve maatregelen en niet-chemische technieken
en methoden moeten worden toegepast in gebieden en omstandigheden, waar die mogelijk
zijn. Het gaat dus niet om een algeheel verbod op chemische gewasbeschermingsmiddelen,
maar om maatregelen om een geïntegreerde gewasbescherming te realiseren en vermijdbaar
gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen daadwerkelijk te voorkomen. De maatregelen
worden in twee fasen ingevoerd; voor verhard oppervlak in 2016 en voor onverhard oppervlak
vanaf het groeiseizoen van 2018. De maatregel voor verharde oppervlakken in 2016 is
een verduidelijking en beperkte uitbreiding van de al bestaande maatregelen langs
(spoor)wegen en infrastructuur en zeer doorlaatbare oppervlakken. Het betreft bovendien
een in 2013 aangekondigde maatregel waarop gebruikers en verkopers zich hebben kunnen
voorbereiden. In de tussentijd is veel voorlichting gegeven over de aanstaande maatregelen
en een soepele overgang naar niet-chemische middelen. Het besluit is nodig om de verslechtering
van de (grond)waterkwaliteit tegen te gaan en de blootstelling van de mens aan gewasbeschermingsmiddelen
te verminderen in het belang van het milieu en de volkgezondheid.
Verharde oppervlakken
Overheden, voornamelijk gemeenten, beheren ongeveer 60% van de verharde oppervlakken
(26.500–35.000 hectaren) in Nederland. Ongeveer de helft daarvan wordt beheerd zonder
gebruik te maken van gewasbeschermingsmiddelen; dat komt overeen met meer dan 30%
van het verharde oppervlak in Nederland. Bedrijven en burgers beheren ongeveer 10%
van hun verharde oppervlakken zonder gebruik te maken van gewasbeschermingsmiddelen6.
Het besluit staat het professioneel gebruik (toedienen) van gewasbeschermingsmiddelen
grotendeels niet meer toe op verharde oppervlakken. Met de inzet van preventieve maatregelen
en van niet-chemische onkruidbestrijdingstechnieken kan het onkruid worden bestreden
tot de in de praktijk gewenste niveaus7. De meest voorkomende preventieve maatregel is een onkruidwerend ontwerp van de buitenruimte,
waardoor bestrijding niet of minder vaak behoeft plaats te vinden. Met «niet-chemische
onkruidbestrijding» worden de technieken voor mechanische of thermische onkruidbestrijding
bedoeld. Onkruid wordt dan met borstels of een maaier bestreden, of met selectieve
warmtetoediening, vooral via hete lucht of heet water. Daarbij worden geen gewasbeschermingsmiddelen
op het onkruid (te bestrijden organisme) toegediend.
Van het gebruiksverbod worden de situaties uitgezonderd waarin de toepassing van preventieve
maatregelen en niet-chemische onkruidbestrijdingsmethoden niet toereikend is. Het
betreft de situaties waarin veiligheidsvoorschriften aantoonbaar verplichten tot onkruidbestrijding,
en toepassing van gewasbeschermingsmiddelen daarvoor technisch de enige mogelijkheid
vormt. Gedacht kan worden aan industrieterreinen, militaire terreinen en luchthaventerreinen
waarbij onkruid een gevaar kan opleveren bij het gebruik van die terreinen door werknemers
of bezoekers. Daarnaast blijft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen toegestaan
voor de bestrijding van «lastige situaties». Dat zijn situaties waarin maatschappelijk
of bedrijfsmatig de bestrijding van een bepaalde ziekte, plaag of onkruid nodig is
en toepassing van gewasbeschermingsmiddelen technisch en/of financieel de enige mogelijkheid
vormt.
Tenslotte kan een uitzondering op de maatregelen worden gemaakt voor specifieke terreinen
voor recreatieve doeleinden of voor het beoefenen van sport, indien die vanwege hun
aard of omvang redelijkerwijze niet op een andere wijze kunnen worden onderhouden.
Indien zich een uitzonderingssituatie voordoet, mogen onkruidbestrijdingsmiddelen
worden toegepast, met inachtneming van de gebruiksvoorschriften uit het toelatingsbesluit
en van de voorschriften uit het Bgb, Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit
lozen buiten inrichtingen. Deze voorschriften worden in paragraaf 5.2 samengevat.
Onverharde oppervlakken
Gewasbeschermingsmiddelen worden ook op de zogenoemde onverharde oppervlakken buiten
de landbouw gebruikt. De arealen van de diverse typen terreinen bedragen volgens de
notitie «Inschatting niet-landbouwkundig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen; annex
bij Nota 637» (Alterra, 2013):
tabel 3: Te beheren oppervlakken in hectaren
terreintype
|
overheden
|
bedrijven
|
particulieren
|
Gazon/gras
|
64.600
|
32.600
|
71.900
|
Berm
|
36.100
|
niet van toepassing
|
niet van toepassing
|
Sierbeplanting
(binnen bebouwde kom)
|
29.300
|
5.800
|
46.800
|
Landschappelijke beplanting
(binnen bebouwde kom)
|
32.900
|
8.000
|
niet van toepassing
|
Bos en natuur
|
649.000
|
15.200
|
21.300
|
Grassportveld
|
8.800
|
2.200
|
niet van toepassing
|
Golfterrein
|
niet van toepassing
|
9.500
|
niet van toepassing
|
Oeverstrook/overig
|
367.400
|
42.700
|
42.100
|
Voornemen is het professioneel gebruik (toedienen) van gewasbeschermingsmiddelen op
te bestrijden organismen op onverharde oppervlakken buiten de landbouw niet meer toe
te staan. De maatregel treedt op 1 november 2017 in werking en wordt daarmee effectief
voor aanvang van het groeiseizoen van 2018. Met de toepassing van preventieve maatregelen
en van niet-chemische onkruidbestrijdingstechnieken kunnen ongewenste organismen veelal
worden bestreden tot de in de praktijk gewenste niveaus. Een preventieve maatregel
is het gebruik van goed uitgangsmateriaal of een onkruidwerend ontwerp van de buitenruimte,
waardoor bestrijding niet of minder vaak behoeft plaats te vinden. Onder niet-chemische
bestrijding wordt naast mechanische niet-chemische methoden mede het cultuurtechnisch
onderhoud (door middel van bemesting, beregening en dergelijke) bedoeld, voor zover
geen gewasbeschermingsmiddelen op het te bestrijden organisme worden toegediend.
De afgelopen jaren zijn niet-chemische methoden op de markt beschikbaar gekomen, die
echter nog niet altijd technisch haalbaar en financieel betaalbaar zijn. Een uitzondering
op het gebruiksverbod is daarom proportioneel. Een uitzondering geldt voor terreinen,
indien die vanwege hun aard of omvang redelijkerwijze niet op een andere wijze kunnen
worden onderhouden. Dat is het geval op sport- en golfterreinen, in bepaalde siertuinen
en op specifieke terreinen voor recreatieve doeleinden, voor zover het gaat om de
onverharde oppervlakken. Voor die terreinen zijn met het oog op de gebruiksfunctie
nog onvoldoende niet-chemische technieken en methoden beschikbaar om ziekten, plagen
en onkruiden effectief te bestrijden. Met de brancheorganisaties van de betreffende
sectoren zijn in 2015 afspraken gemaakt om op terreinen en in situaties waarvoor een
uitzondering geldt, het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen terug te dringen. Doel
van deze «Green Deals» is minimalisering van het gebruik en van de kans op blootstelling.
Daarnaast blijft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen toegestaan voor de bestrijding
van «lastige situaties». Dat zijn situaties waarin maatschappelijk of bedrijfsmatig
de bestrijding van een bepaalde ziekte, plaag of onkruid nodig is en toepassing van
gewasbeschermingsmiddelen technisch en financieel de enige mogelijkheid vormt. Concreet
gaat het dan bijvoorbeeld om de bestrijding van Amerikaanse vogelkers, de Japanse
Duizendknoop of de Reuzenberenklauw.
Indien zich een uitzonderingssituatie voordoet, mogen onkruidbestrijdingsmiddelen
worden toegepast, met inachtneming van de gebruiksvoorschriften uit het toelatingsbesluit
en van de voorschriften uit het Bgb, Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit
lozen buiten inrichtingen. Deze voorschriften worden hierna in paragraaf 5.2 samengevat.
5. Verhouding regelgeving en de maatregelen
5.1 Europese regelgeving
Naast het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (verder: VWEU) vormt
in het bijzonder de Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van
21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking
van een duurzaam gebruik van pesticiden (verder: richtlijn 2009/128/EG) het kader
voor dit besluit. Een gedeeltelijk verbod voor professioneel toedienen van gewasbeschermingsmiddelen
op verharde en later op onverharde oppervlakken buiten de landbouw in heel Nederland
wordt mede vastgesteld ter uitvoering van artikelen 14, 11 en 12 van richtlijn 2009/128/EG.
Ingevolge artikel 14 moeten lidstaten alle maatregelen nemen om bestrijding met een
lage inzet van onder meer chemische gewasbeschermingsmiddelen te bevorderen, waarbij
voorrang wordt gegeven aan niet-chemische methoden zodat professionele gebruikers
overschakelen op alternatieven met het laagste risico voor de volksgezondheid. Artikel
11 verplicht lidstaten passende maatregelen te nemen om het aquatische milieu en de
drinkwatervoorziening te beschermen tegen de effecten van onder meer chemische gewasbeschermingsmiddelen.
Artikel 12 draagt de lidstaten op het gebruik van deze middelen in bepaalde specifieke
gebieden te minimaliseren of verbieden.
Het gebruiksverbod gaat verder dan de gebiedsgerichte (minimum)eisen van de artikelen 11 en 12. Met betrekking tot artikel 14 van richtlijn 2009/128/EG
kan worden geredeneerd dat het gebruiksverbod daar niet expliciet uit voortvloeit.
Het gebruiksverbod wordt wel ter uitvoering van dit artikel getroffen waarbij gebruik
wordt gemaakt van de vrije beleidsruimte daarin om alle nodige maatregelen te treffen
om een lage inzet van chemische bestrijdingsmiddelen te bevorderen. Dat laat onverlet
dat de voorgestelde maatregelen het vrij verkeer van goederen (kunnen) belemmeren
omdat het de invoer en verkoop van chemische gewasbeschermingsmiddelen zal beperken
en daarmee een inbreuk maakt op het vrij verkeer van goederen. Het treffen van een
verdergaande beschermingsmaatregel dan waartoe de artikelen 11 en 12 van de richtlijn
verplichten, is op grond van artikel 193 VWEU mogelijk, mits de maatregel verenigbaar
is met onder meer het VWEU. Omdat het gebruiksverbod niet uitputtend is geregeld in
artikel 14 van richtlijn 2009/128/EG, waarbij gebruik wordt gemaakt van de vrije beleidsruimte,
en een inbreuk maakt op het Europese beginsel van vrij verkeer van goederen in artikel
34 VWEU (verbod kwantitatieve invoerbeperkingen en maatregelen van gelijke werking),
moet de maatregel ook aan artikel 36 VWEU worden getoetst8. Een dergelijke maatregel binnen het kader van artikel 14 of een verdergaande maatregel
dan waartoe de artikelen 11 en 12 van richtlijn 2009/128/EG verplichten, is toegestaan
als daarvoor een rechtvaardiging bestaat in de in artikel 36 VWEU genoemde gronden.
Hiertoe behoort ook de bescherming van de gezondheid en het leven van personen, dieren
en planten. Het doel van milieubescherming in algemene zin kan nationale maatregelen
rechtvaardigen die het intracommunautaire handelsverkeer kunnen belemmeren, mits de
betrokken maatregelen proportioneel zijn aan het te bereiken (milieu)doel9. De bescherming van het milieu en van de volksgezondheid volgt uit artikel 191 VWEU,
dat de bescherming van deze belangen tot de doelstellingen van het beleid van de Unie
en de lidstaten heeft gemaakt.
In de keuze voor een maatregel bij het behalen van dwingende vereisten van maatschappelijk
belang, waaronder de bescherming van het milieu, komt de lidstaat een zekere mate
van beoordelingsvrijheid toe. Op grond van artikel 36 moet de maatregel met het oog
op de bescherming van het aquatisch milieu en de volksgezondheid evenwel noodzakelijk,
geschikt en evenredig zijn.
Na een toelichting op het kader van Nederlandse regelgeving in paragraaf 5.2, gaat
paragraaf 6 in op de voornoemde kwalificaties waaraan de maatregel van een gebruiksverbod
moet voldoen.
5.2 Nationale regelgeving en beleid
De belemmeringen van het vrije verkeer van goederen moeten worden bezien in het licht
van de voorschriften in richtlijn 2009/128/EG. Dergelijke niet-chemische methoden
verdienen de voorkeur boven chemische methoden, indien daarmee de schadelijke organismen
«op bevredigende wijze» worden bestreden. In die bestrijding moet rekening worden
gehouden met de algemene beginselen van een geïntegreerde gewasbescherming. Geïntegreerde
gewasbescherming is de zorgvuldige afweging van alle beschikbare gewasbeschermingsmethoden,
gevolgd door de integratie van passende maatregelen die de ontwikkeling van populaties
van schadelijke organismen tegengaan, het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en
andere vormen van interventie tot economisch en ecologisch verantwoorde niveaus beperkt
houden en het risico voor de gezondheid van de mens en voor het milieu tot een minimum
beperkt10.
Artikel 14 van richtlijn 2009/128/EG is geïmplementeerd in artikel 78 van de wet en
beleidsmatig uitgewerkt in de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst; tweede Nota duurzame
gewasbescherming (2013–2023)». Volgens hoofdstuk 4 van deze nota hanteert het Nederlandse
gewasbeschermingsbeleid een voorkeursvolgorde voor de maatregelen die kunnen worden
ingezet om ziekten, plagen en onkruiden te beheersen. Uitgangspunt is het voorkomen
of minimaliseren van de verontreiniging, door het treffen van maatregelen die zowel
technisch haalbaar en financieel betaalbaar zijn. Daartoe treft een terreinbeheerder
eerst preventieve maatregelen, zoals gezond uitgangsmateriaal voor de inrichting van
parken. Voor verharde oppervlakken gaat het bijvoorbeeld om een onkruidwerend ontwerp
van de buitenruimte. Indien die maatregelen onvoldoende zijn, kan hij vervolgens gebruik
maken van methoden en technieken waarbij geen gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast,
zoals biologische bestrijders of teelttechnische maatregelen. Voor verharde oppervlakken
gaat het om mechanische of thermische onkruidbestrijdingstechnieken die het onkruid
bestrijden met borstels, selectieve heet-watertoediening en dergelijke. Indien tenslotte
ook de toepassing van deze niet-chemische technieken ontoereikend blijkt, mogen gewasbeschermingsmiddelen
worden toegepast. De technieken zijn «toereikend» indien de toepassing ervan zowel
technisch haalbaar als financieel betaalbaar zijn.
Sinds 2011 stelt wet- en regelgeving beperkingen aan het toegelaten gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
op verharde en onverharde oppervlakken buiten de landbouw. Deze beperkingen gelden
aanvullend op de voorschriften die het Ctgb in toelatingsbesluiten voor specifieke
gewasbeschermingsmiddelen stelt. Deze voorschriften worden in paragraaf 6.1 toegelicht.
De maatregelen zijn een (mogelijkheid tot) explicitering of precisering van de voormalige
artikelen 27b en 27c van het Bgb.
Artikel 27b van dit besluit is, zoals hiervoor vermeld, gebaseerd op artikel 78 van
de wet dat dient ter implementatie van artikel 14 van richtlijn 2009/128/EG over het
nemen van de nodige maatregelen door lidstaten om te komen tot een geïntegreerde gewasbescherming.
Daarnaast is artikel 27b mede gebaseerd op artikel 80a van de wet dat dient ter implementatie
van artikel 12 van richtlijn 2009/128/EG dat mogelijk maakt dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
kan worden verminderd of verboden in de zogenaamde specifieke gebieden. De grondslag
van artikel 80a van de wet geldt voor zover ingevolge artikel 27b de maatregelen worden
genomen in bedoelde gebieden.
Op grond van artikel 27b is het in beginsel verboden gewasbeschermingsmiddelen toe
te passen, ook in de voornoemde specifieke gebieden, zoals parken, openbare tuinen
en schoolterreinen. In de specifieke gebieden waarvoor geheel of gedeeltelijk een
uitzondering gaat gelden voor het verbod, zoals recreatie- en sportterreinen, kunnen
ingevolge artikel 27b, derde lid, maatregelen worden voorgeschreven die een minimaal
gebruik van bestrijdingsmiddelen of de inzet van middelen met een laag risico beogen.
Een dergelijke regeling past voor zover deze van toepassing is op de specifieke gebieden
binnen de strekking van artikel 12, aanhef en onderdelen a en b, van richtlijn 2009/128/EG
dat de mogelijkheid biedt tot het aldaar minimaliseren of verbieden van pesticiden.
Het vorenstaande met betrekking tot het verbieden of geminimaliseerd toepassen van
gewasbeschermingsmiddelen, al dan niet met een laag risico, geldt voor de waterbeschermingsgebieden
en natuurbeschermingsgebieden als bedoeld in artikel 12, aanhef en onderdeel b, van
richtlijn 2009/128/EG.
Voor zover het gebruiksverbod in artikel 27b buiten de specifieke gebieden wordt opgevat
als een verdergaande maatregel dan artikel 12 van richtlijn 2009/128/EG toestaat,
wordt in paragraaf 6 ingegaan op de rechtvaardiging daarvan in relatie tot het Europese
beginsel van het vrij verkeer van goederen.
6. Proportionaliteit van de maatregelen
In deze paragraaf wordt ingegaan op de noodzakelijkheid, geschiktheid en evenredigheid
van het gebruiksverbod in artikel 27b.
Proportionaliteit betekent in dit geval dat de voorschriften niet verder gaan dan
noodzakelijk om de doelstellingen uit de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» te realiseren.
In de volgende paragrafen wordt toegelicht hoe aan deze beginselen wordt tegemoet
gekomen. De maatregelen van de afgelopen vijfentwintig jaar worden geschetst, zoals
de vervanging van schadelijkere onkruidbestrijdingsmiddelen, wetgeving, voorlichting
en communicatie. Alternatieven voor de maatregelen, zoals de toepassing van de DOB-methode
of het verder informeren van toepassers, zijn onvoldoende gebleken om de kabinetsdoelstellingen
uit paragraaf 3 op het gebied van het aquatische milieu en de volksgezondheid te verwezenlijken.
Mede gelet op de beschikbaarheid van technisch haalbare en financieel betaalbare technieken
zijn de gefaseerd ingevoerde maatregelen tegen vermijdbaar gebruik van chemische middelen
met het oog op de te beschermen milieu- en volksgezondheidsbelangen een afgewogen
en proportionele maatregel.
Een wettelijke maatregel moet noodzakelijk zijn, geschikt en evenredig. De uitwerking
van die drie aspecten moet mede worden bezien in het licht van de Europeesrechtelijke
verplichting tot een geïntegreerde gewasbescherming. In de volgende drie paragrafen
wordt op deze aspecten ingegaan.
6.1 Noodzakelijkheid van de maatregel
Een gebruiksverbod kan een ingrijpende maatregel zijn. Voordat daartoe wordt overgegaan,
moet duidelijk zijn in hoeverre maatregelen nodig zijn en dat het treffen van minder
vergaande maatregelen ontoereikend is voor realisatie van de doelen uit de nota «Gezonde
Groei, Duurzame Oogst». Sinds de jaren negentig zijn de hierna beschreven maatregelen
uitgevoerd, die er echter niet toe hebben geleid dat de toediening van gewasbeschermingsmiddelen
op verharde en onverharde oppervlakken is voorkomen of geminimaliseerd. Ook zijn de
normoverschrijdingen voor glyfosaat niet verdwenen.
De doelstellingen van de bescherming van het aquatisch milieu en de volksgezondheid
uit het kabinetsbeleid worden geschetst in paragraaf 3 van deze toelichting. Voor
een evaluatie van het kabinetsbeleid in de periode 1998–2010, wordt verwezen naar
de rapporten van het Planbureau voor de Leefomgeving11.
Vervanging schadelijkere onkruidbestrijdingsmiddelen
In de jaren negentig veroorzaakten onkruidbestrijdingsmiddelen met de werkzame stof
diuron veel normoverschrijdingen in het aquatische milieu. Deze middelen werden zowel
op verharde als onverharde oppervlakken toegediend. De stof werd eind jaren negentig
van de Nederlandse markt geweerd, evenals de werkzame stoffen simazine en atrazine.
De gemiddelde gemeten concentraties van die stoffen nam daardoor tussen 1998 en 2004
sterk af.
De maatregelen hadden geen of beperkt positief effect voor de kwaliteit van het aquatisch
milieu. De plaats van die stoffen op de Nederlandse markt voor onkruidbestrijdingsmiddelen
is namelijk ingenomen door glyfosaat. In de periode dat de stoffen van de markt verdwenen,
stegen de gemeten gemiddelde concentraties glyfosaat in oppervlaktewater aanzienlijk,
tot ruim boven de drinkwaternorm. De concentraties vertoonden eerst een dalende trend
(2002–2005) die echter stabiliseerde op een te hoog niveau, boven de drinkwaternorm
(2006–2012). In 2013 en 2014 is weer sprake van een substantiële stijging in de concentraties,
gelet op gegevens in de Bestrijdingsmiddelenatlas.
Vervanging van een werkzame stof in een gewasbeschermingsmiddel door een ander is
vanuit het perspectief van duurzaamheid niet gewenst. Een dergelijke vervanging zou
zich kunnen voordoen, indien de werkzame stof glyfosaat van de markt zou worden geweerd,
ten gunste van maleïne hydrazide. Deze stof wordt in toenemende mate op verhardingen
gebruikt, maar vormt volgens onderzoek een «risico voor de drinkwaterwinning». Het
risico van afspoeling naar oppervlaktewater» is «ongunstig» als gevolg van de stofeigenschappen
en de dosering van die stof12.
Gebruiksvoorschriften van het Ctgb
Een reden voor de daling in de gemeten gemiddelde concentraties glyfosaat in oppervlaktewater
is de toepassing van de zogenoemde DOB-methode (Duurzaam OnkruidBeheer op verhardingen).
Het Ctgb heeft het gebruik van de DOB-methode in januari 2007 verplicht gesteld. Een
professionele gebruiker mag alleen gebruik maken van glyfosaathoudende onkruidbestrijdingsmiddelen,
mits de DOB-methode wordt toegepast. Onkruidbestrijding volgens de DOB-methode is
gericht op een effectieve onkruidbestrijding tegen een redelijke kostprijs13. De DOB-methode bestaat uit een beslissingsondersteunende set richtlijnen, op basis
waarvan terreinbeheerders en uitvoerders afspraken kunnen maken over in te zetten
onkruidbestrijdingsmethoden en onkruidbestrijdingsmiddelen14. De inhoud van de afspraken wordt deels gestuurd door het gebruik van de zogenoemde
DOB-shortlists, maar de deelnemers behouden de vrijheid om zelf te bepalen op welke
locatie welke techniek wordt toegepast. Gedurende de testperiode van de DOB-methode
(2002–2005) werd de afspoeling met ongeveer 90% gereduceerd.
Volgens onderzoek van het RIVM heeft toepassing van de DOB-methode de emissie van
glyfosaat vanaf verhardingen naar oppervlaktewater in de periode 2004–2010 slechts
met circa 30% teruggedrongen15.
Enkele jaren geleden is de DOB-methode aangescherpt, met het oog op de bescherming
van het aquatische milieu (DOB2.0). De wijziging heeft echter niet geleid tot een
daling in de gemeten gemiddelde concentraties in het oppervlaktewater. Zoals hierboven
aangegeven is in 2013 en 2014 sprake van een substantiële stijging in de concentraties.
Toepassing van de DOB-methode is daarmee ongeschikt om te worden voorgeschreven als
minder vergaande maatregel om de emissie naar oppervlaktewater te voorkomen of verder
te minimaliseren. Dit speelt temeer nu het toezicht op een correcte naleving van de
afspraken lastig kan zijn. De overeenkomst tussen de terreinbeheerder en de uitvoerder
van de werkzaamheden richt zich primair op een effectieve onkruidbestrijding tegen
een redelijke kostprijs binnen bepaalde randvoorwaarden, en niet op de bescherming
van de mens en het aquatische milieu tegen gewasbeschermingsmiddelen.
Uitvoering bestaande regelgeving
Het vervallen artikel 27b schreef voor dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
achterwege blijft of wordt geminimaliseerd op wegen en andere infrastructuur in de
nabijheid van oppervlaktewater of grondwater. Die verplichting goldt ook voor het
gebruik op verharde oppervlakken waar een groot risico van afspoeling naar oppervlaktewater
of rioleringssystemen bestaat, en voor gebruik op zeer doorlaatbare oppervlakken in
de nabijheid van oppervlaktewater of grondwater. Bovendien gold in niet-landbouwgebieden
die door het brede publiek of kwetsbare groepen wordt gebruikt, het voorschrift dat
uitsluitend gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico of biologische bestrijdingsmethoden
mogen worden gebruikt.
Naast deze artikelen gelden voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen administratieve
regels uit het Bgb. Het gaat bijvoorbeeld over de verplichting om te beschikken over
een bewijs van vakbekwaamheid (artikel 17 Bgb), het bijhouden van een register (artikel
67 verordening (EG) nr. 1107/2009) en het bijhouden van een gewasbeschermingsmonitor
(artikel 26 Bgb).
Daarnaast zijn eveneens in 2011 voorschriften opgenomen in het Activiteitenbesluit
milieubeheer en het Besluit lozen buiten inrichtingen. Deze voorschriften blijven
gelden in de bij ministeriële regeling aan te wijzen gebieden of omstandigheden waar
nog gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. Volgens beide besluiten mogen
gewasbeschermingsmiddelen uitsluitend op half-open en gesloten verhardingen worden
gebruikt als de kans op neerslag voor een periode van vierentwintig uur niet groter
is dan 40%. De gewasbeschermingsmiddelen moeten pleksgewijs, door middel van selectieve
toepassingstechnieken worden toegepast. Het gebruik in of nabij straatkolken of putten
is niet toegestaan op grond van artikel 3.3 van het Activiteitenbesluit milieubeheer
respectievelijk artikel 3.4 van het Besluit lozen buiten inrichtingen.
Voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op sport- of recreatieterreinen gelden
andere voorschriften dan op verhardingen. Binnen veertien meter vanaf de insteek van
het oppervlaktewaterlichaam mag alleen mechanisch voortbewogen apparatuur worden gebruikt,
die is voorzien van driftreducerende spuitdoppen. De windsnelheid mag gedurende de
toepassing niet meer bedragen dan vijf meter per seconde. Binnen een afstand van één
meter vanaf de insteek mogen gewasbeschermingsmiddelen alleen pleksgewijs worden toegepast,
met gebruik van een afgeschermde kantdop, ingevolge artikel 3.152 van het Activiteitenbesluit
milieubeheer.
Ook hier zijn administratieve regels van toepassing. De voorgenomen lozing moet bijvoorbeeld
worden gemeld aan het bevoegd gezag (artikel 1.10 van het Besluit lozen buiten inrichtingen)
en tijdens de lozing dient de nodige zorg in acht te worden genomen (artikel 2.1 Activiteitenbesluit
milieubeheer en artikel 2.1 Besluit lozen buiten inrichtingen).
Deze maatregelen hebben geen waarneembaar positief effect gehad op de kwaliteit van
het aquatisch milieu, gelet op gegevens in de Bestrijdingsmiddelenatlas. Een reden
daarvan is dat het oude artikel 27b van het Bgb globaal is geformuleerd en geen duidelijke,
eenduidig uitvoerbare instructie bevat voor de toepasser. Onduidelijk is bijvoorbeeld
wat de professionele gebruiker exact moet verstaan onder «groot risico op afspoeling»,
wanneer sprake is van «zeer doorlaatbare oppervlakken» en waar de grens ligt in de
term «in de nabijheid van oppervlaktewater». Het vervangen artikel 27c is niet uitvoerbaar
gebleken, nu de daar voorgeschreven maatregelen technisch niet haalbaar zijn. Op dit
moment zijn geen of onvoldoende gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico of biologische
bestrijdingsmethoden beschikbaar.
Communicatie en ontwikkeling niet-chemische technieken
Sinds ongeveer tien jaar zijn technieken op de markt, waarmee onkruid op verharde
oppervlakken zonder gewasbeschermingsmiddelen wordt bestreden. In 2012 werd ongeveer
de helft van de gemeentelijke verharde terreinen zonder gewasbeschermingsmiddelen
beheerd. Voor bedrijven en industrieterreinen was dat ongeveer 10%. Vanaf 2006 heeft
de Stuurgroep Implementatie Duurzaam Terreinbeheer communicatie-activiteiten georganiseerd,
zoals voorlichtingsbijeenkomsten. In vaktijdschriften is een substantieel aantal artikelen
gepubliceerd over gewasbescherming zonder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.16
Omdat dankzij de beschikbaarheid van niet-chemische technieken afspraken kunnen worden
gemaakt over inzet van die technieken, moet een deel van het effect van de DOB-methode
aan die beschikbaarheid worden toegerekend. Hierboven is echter al aangegeven dat
de gemeten gemiddelde concentraties glyfosaat stabiel hoger zijn dan de drinkwaternorm.
Communicatie en de vrijwillige toepassing van niet-chemische technieken zijn daarom niet geschikt voor minimalisering
van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in geheel Nederland.
Gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico
Artikel 12 van de richtlijn 2009/128/EG schrijft voor dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
in bepaalde specifieke gebieden wordt geminimaliseerd of verboden. Er moeten passende
risicobeheersmaatregelen worden genomen en in eerste instantie wordt de voorkeur gegeven
aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico, zoals bedoeld in
artikel 47 van de verordening 1107/2009/EG. Op het moment van vaststelling van dit
besluit zijn dergelijke middelen niet beschikbaar op de Nederlandse of Europese markt.
Op Europees niveau worden thans de bestaande criteria uitgewerkt die bepalen of een
gewasbeschermingsmiddel kan worden aangemerkt als gewasbeschermingsmiddel met een
laag risico. Deze criteria richten zich met name op de intrinsieke gevaarseigenschappen
van stoffen en zijn vooral gericht op de bescherming van de mens en niet zozeer op
het gevaar voor het watermilieu.
Indien op termijn wel gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico zullen worden
toegelaten, kan dat volgens het RIVM tot gevolg hebben dat die middelen op grote schaal
worden toegepast op verhardingen. Een nadelig gevolg daarvan zal zijn dat de gewenste
omschakeling van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw naar
preventie en niet-chemische methoden niet op gang komt. Het RIVM wijst er op dat de
toepassing van (mogelijke) gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico op verhardingen
nog steeds kan leiden tot een zodanig grote belasting van het oppervlaktewater dat
het gebruiksverbod op verhardingen niet of nauwelijks bijdraagt aan een betere waterkwaliteit17.
Het exclusief gebruik van dergelijke middelen op verhardingen past daarom onvoldoende
in het streven naar een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Dat speelt
temeer nu voor het beheer van verhardingen technisch haalbare en financieel betaalbare
niet-chemische methoden en technieken beschikbaar zijn.
6.2 Geschiktheid van de maatregel
Een tweede aspect van proportionaliteit is dat een maatregel passend en geschikt (effectief)
om het beoogde doel van bescherming van het aquatisch milieu en de volksgezondheid
te bereiken. Dit aspect moet worden bezien in het licht van een geïntegreerde gewasbescherming.
Maatregelen moeten worden toegepast die het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
en het risico voor de gezondheid van de mens en voor het milieu tot een minimum beperken.
Gewasbeschermingsmiddelen worden langs twee lijnen gereguleerd, via het toelatingsbeleid
en via het beleid dat moet leiden tot een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Volgens het toelatingsbeleid mag een gewasbeschermingsmiddel niet worden gebruikt,
tenzij het Ctgb het heeft toegelaten tot de Nederlandse markt. Dit kan zo nodig onder
het stellen van gebruiksvoorschriften. Het Ctgb beoordeelt of het gebruik van een
specifiek gewasbeschermingsmiddel door zijn aard en eigenschappen leidt tot onaanvaardbare
effecten voor mens, dier en milieu. Het toelatingsbeleid beoogt niet primair de duurzame
gewasbescherming te bevorderen.
Ten tweede wordt het duurzaam gebruik gereguleerd op basis van algemene regels in
het milieurecht. Richtlijn 2009/128/EG roept op tot het stellen van aanvullende beperkingen
aan het gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Deze beperkingen vormen
een aanvulling op de gebruiksvoorschriften van het Ctgb. De voorschriften wijzigen
echter de inhoud van een toelatingsbesluit niet.
Effectiviteit van de maatregel
Niet-chemische methoden en technieken beogen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
te voorkomen en daarmee het risico voor de gezondheid van de mens en voor het milieu
te minimaliseren. In paragraaf 6.3 (Evenredigheid van de maatregel) van de toelichting
wordt in het kader van de belangenafweging beschreven dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
substantieel zal afnemen. De afname in gebruik leidt tot een substantiële afname van
de afspoeling naar oppervlaktewater en de bodem, afhankelijk van de aard van het verharde
oppervlak. Van de toegediende hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen spoelt waarschijnlijk
4–17% af. Van die afgespoelde hoeveelheid geraakt naar schatting ongeveer 60% in oppervlaktewater,
afhankelijk van de aard van het gebied18. Ongeveer 40% spoelt af naar de bodem.
In 2010 werd ongeveer 20% van de drinkwaterknelpunten door glyfosaat veroorzaakt,
afkomstig uit het buitenland of uit bronnen buiten de landbouw. Na inwerkingtreding
van dit besluit zal door toepassing van niet-chemische methoden en technieken in Nederland
de afspoeling naar en verontreiniging van het oppervlaktewater worden geminimaliseerd19.
Verontreiniging van het Nederlandse oppervlaktewater wordt echter ook door toepassing
van onkruidbestrijdingsmiddelen in bovenstrooms gelegen lidstaten veroorzaakt. Het
beleid in die lidstaten is van belang voor het effectief kunnen behalen van de kabinetsdoelstellingen.
Ongeveer 40% van de vracht aan glyfosaat in de Maas is van Nederlandse herkomst; de
resterende 60% is afkomstig uit Duitsland, België en Frankrijk, die gezamenlijk 78%
van het oppervlak van het stroomgebied beslaan20. Deze lidstaten hebben de afgelopen jaren maatregelen uitgevoerd, die gedeeltelijk
strekken ter bescherming van het aquatisch milieu; deels zullen nog maatregelen volgen,
gezien de doelstellingen in hun Nationale Actieplannen21.
In dat kader is het passend dat Nederland zijn bijdrage levert en de maatregelen neemt
binnen zijn bevoegdheden en mogelijkheden. De gezamenlijke maatregelen van bovenstrooms
gelegen lidstaten en Nederland zullen leiden tot een aanzienlijke reductie van de
drinkwaterknelpunten.
Duitsland hanteert op dit moment een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op
openbare terreinen, zoals tuinen, sport- en golfterreinen of speelplaatsen, met de
mogelijkheid van ontheffing in het algemeen belang. Toepassing van een gewasbeschermingsmiddel
met een laag risico is toegestaan22. Dergelijke middelen zijn voor toepassing buiten de landbouw nog niet op de markt.
Frankrijk verbiedt publiekrechtelijke rechtspersonen om met ingang van 31 december 2016 gewasbeschermingsmiddelen
te gebruiken in bepaalde, door het brede publiek bezochte ruimten. Het verbod wordt
per 1 januari 2022 uitgebreid tot het niet-professioneel gebruik. Doel van de wet
is met name stimulering van het gebruik van niet-chemische methoden en technieken
en de bescherming van de volksgezondheid23.
De maatregelen gelden niet voor gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico, voor
middelen waarvan het gebruik toegestaan is in de biologische landbouw (verordening
(EG) nr. 889/2009), voor middelen die zijn vrijgesteld voor gebruik in noodsituaties
en voor landbouwmiddelen die staan vermeld op een nationale lijst. Deze nationale
lijst zou zijn bedoeld voor zogenoemde «biocontrol-producten», voor zover die bestaan
uit basisstoffen zoals bedoeld in artikel 23 van de Europese toelatingsverordening.
De lijst is nog niet beschikbaar. Gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico waren
medio 2015 voor toepassing buiten de landbouw nog niet op de markt24.
In Vlaanderen (Vlaams gewest) mogen vanaf 1 januari 2015 geen gewasbeschermingsmiddelen worden
toegepast op alle terreinen die bij een openbare dienst behoren of daarvoor ten dienste
staan. Op verharde oppervlakken van andere terreinbeheerders die groter zijn dan 200
m2 en alle terreinen die toegankelijk zijn voor publiek of kwetsbare groepen die «nog
niet pesticidenvrij te beheren zijn», mogen nog wel gewasbeschermingsmiddelen worden
toegepast, maar is pleksgewijze toediening voorgeschreven. Langs oppervlaktewater
geldt een spuitvrije zone van zes meter breed. Bij (her-)aanleg van die terreinen
moet een «pesticidentoets» worden uitgevoerd, waarin de mogelijkheden voor een onkruidwerend
ontwerp worden onderzocht25.
In Wallonië (Waals gewest) is de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen in de openbare ruimten
vanaf 1 juli 2014 verboden, tenzij de regering kiest voor een toepassing onder voorwaarden.
De voorwaarden behelzen onder meer de uitvoering van een plan, met daarin kwantitatieve
doelstellingen en maatregelen, met het «streven naar het niet aanwenden van gewasbeschermingsmiddelen
(«zero fyto») op het geheel van de openbare ruimten voor uiterlijk 31 mei 2019»26.
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de maatregelen
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de waterschappen zijn toezichthouder
voor dit onderdeel van het Bgb. In dit besluit wordt nauwkeuriger dan voorheen geregeld
in welke gebieden en situaties het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen al dan niet
is toegestaan. Dit maakt de maatregel beter handhaafbaar.
De bestaande regelgeving biedt voldoende aanknopingspunten voor toezicht en indien
nodig handhaving. Voorschriften ter verbetering van de uitvoering en het toezicht
zijn niet nodig. De maatregelen beperken de toediening van gewasbeschermingsmiddelen
op te bestrijden organismen, op verharde en onverharde oppervlakken, door professionele
gebruikers. Een professionele gebruiker is volgens de definitie uit de wet, een persoon
die in de landbouwsector of in een andere sector, gewasbeschermingsmiddelen gebruikt
in het kader van zijn beroepsactiviteiten, met inbegrip van bedieners van toepassingsapparatuur,
technici, werkgevers en zelfstandigen.
Overigens kan op grond van artikel 90 van de Wgb een bestuurlijke boete worden opgelegd
bij onrechtmatig gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen. In de Regeling gewasbescherming
en biociden wordt een boetecategorie toegevoegd.
6.3 Evenredigheid van de maatregel
Onder evenredigheid wordt verstaan dat bij het nemen van een maatregel een redelijke
belangenafweging wordt gemaakt tussen de doelstellingen van dit besluit en de belangen
die hierdoor worden geraakt. De maatregelen hebben betrekking op toepassing van alle
gewasbeschermingsmiddelen die door professionele gebruikers buiten de landbouw worden
gebruikt. Zij introduceren geen gebruiksverbod voor (alleen) middelen op basis van
de werkzame stof glyfosaat, geen verbod voor particuliere gebruikers en geen verbod
voor gewasbeschermingsmiddelen die in de landbouw worden gebruikt.
Overwogen had kunnen worden om uitsluitend onkruidbestrijdingsmiddelen op basis van
glyfosaat niet langer toe te laten voor gebruik op de Nederlandse markt. De artikelen
14, 11 en 12 van de richtlijn 2009/128/EG bieden echter alleen de mogelijkheid om
maatregelen te stellen aan «gewasbeschermingsmiddelen», in zijn algemeenheid, en niet
aan het gebruik van een specifieke werkzame stof. Daarnaast, een besluit om een gewasbeschermingsmiddel
niet toe te laten tot de Nederlandse markt, dat zijn grondslag niet vindt in het toelatingsbeleid
maar in het streven naar een duurzaam gebruik, is niet verenigbaar met de desbetreffende
bepalingen van verordening (EG) nr. 1107/2009. Ook heeft een dergelijke maatregel
geen effect omdat de verboden werkzame stof kan worden vervangen door een andere,
potentieel schadelijke stof, al dan niet bij grootschalig gebruik. Het verbod geldt
evenmin voor niet-professioneel (particulier) gebruik. In 2016 zal worden bezien welke
mogelijkheden er zijn om het verbod voor particulieren alsnog in te voeren. De inzet
blijft er de komende tijd op gericht om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
en de daaraan verbonden risicos met minder vergaande maatregelen dan een verbod te
minimaliseren.
Tenslotte gelden de maatregelen niet voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
voor landbouwkundige toepassingen. Een verbod wordt overwogen, indien niet-chemische
methoden en technieken technisch haalbaar en financieel betaalbaar zijn. De technieken
die buiten de landbouw kunnen worden ingezet, zijn echter niet toepasbaar voor (grootschalig)
gebruik binnen de landbouw.
De verwachte voordelen moeten worden afgewogen tegen de nadelen van de maatregelen.
Bij de maatregelen zijn in ieder geval betrokken: de terreinbeheerders, de drinkwaterbereiding
en de aanbieders van methoden en technieken van gewasbescherming.
Terreinbeheerders
Ten opzichte van gewijzigde en bestaande regels genereert dit besluit geen toename
van de administratieve lastendruk voor terreinbeheerders. Bestaande voorschriften
met informatieverplichtingen jegens de overheid worden niet uitgebreid of gewijzigd.
Indien daarentegen terreinen zonder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen worden beheerd
en geen gebruik behoeft te worden gemaakt van een uitzondering op de gebruiksverboden,
zijn administratieve verplichtingen bestaande uit een bewijs van vakbekwaamheid, het
bijhouden van een gewasbeschermingsmonitor en een register en het indienen van een
melding bij het bevoegd gezag niet langer van toepassing.
De maatregelen leiden daarnaast naar inschatting niet tot een significante toename
van de beheerkosten voor terreinbeheerders. Sinds 2011 stellen het Bgb, het Activiteitenbesluit
milieubeheer, het Besluit lozen buiten inrichtingen en de toelatingsbesluiten van
specifieke gewasbeschermingsmiddelen beperkingen aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
buiten de landbouw. De toediening van gewasbeschermingsmiddelen is in grote delen
van Nederland al verboden en aan de apparatuur en wijze van gebruik worden voorschriften
gesteld. De wijziging van de voorschriften in dit besluit betekent soms een geringe
aanscherping, soms een geringe versoepeling.
Indien de oppervlakken in hoofdzaak met chemische technieken worden beheerd, is de
gelijktijdige inzet van niet-chemische technieken niet meer nodig voor die locaties
waar de toediening van gewasbeschermingsmiddelen niet is toegestaan (zoals nabij straatkolken,
of naast oppervlaktewater). Dat kan een niet-kwantificeerbare kostenreductie voor
de terreinbeheerder opleveren.
Indien de kosten voor terreinbeheerders al toenemen, blijft die toename beperkt tot
enkele tienduizenden of hoogstens enkele honderdduizenden euro’s voor geheel Nederland.
Drinkwaterbereiding
Aangenomen wordt dat de maatregelen een positief effect zullen hebben op de kwaliteit
van het water dat voor drinkwaterbereiding wordt gebruikt. Op dit moment zijn echter
onvoldoende gegevens beschikbaar om de (financiële) gevolgen van de maatregelen voor
de drinkwaterbedrijven te kunnen inschatten.
Drinkwaterbedrijven winnen ongeveer een miljard kubieke meter drinkwater, uit grondwater
en voor ongeveer een derde deel uit oppervlaktewater27. Het water dat voor de drinkwaterbereiding wordt gebruikt, dient van voldoende kwaliteit
te zijn. Uitgangspunt is dat het water na een eenvoudige zuivering zoals bedoeld in
de richtlijn 75/440/EG, geschikt is voor drinkwaterbereiding. Verontreinigingen behoren
dan ook te worden voorkomen of geminimaliseerd. In ieder geval mag bij innamepunten
de norm van 0,1 microgram per liter (het zogenaamde drinkwatercriterium) niet worden
overschreden. Indien de drinkwaternorm wel wordt overschreden, worden maatregelen
getroffen, van het melden aan de toezichthouder tot het staken van de inname28. De kosten die daaraan zijn verbonden, worden doorberekend aan de afnemers van het
drinkwater.
In discussies over de kosten die zijn gemoeid met het verwijderen van glyfosaat uit
oppervlaktewater ter bereiding van drinkwater, bedragen genoemd die variëren tussen
één en zevenentwintig (veelal: zes) eurocent per vierkante meter verhard oppervlak
per jaar. De schattingen van die kosten zijn onderzocht, maar konden niet worden geverifieerd29. Over de verwijdering van andere stoffen zijn geen schattingen beschikbaar.
Aanbieders van methoden en technieken van gewasbescherming
Sinds 2005 schommelt de jaarlijkse afzet van chemische gewasbeschermingsmiddelen rond
de tien miljoen kilogram werkzame stof30. Ongeveer 30% daarvan wordt gebruikt voor onkruidbestrijding. Naar schatting bedraagt
de afzet van middelen op basis van glyfosaat ongeveer een miljoen kilogram. Het betreft
een schatting, omdat de exacte gegevens worden beschouwd als concurrentiegevoelige
informatie die niet wordt openbaar gemaakt.
Op verharde oppervlakken buiten de landbouw werd in 2012 naar schatting in totaal
139.740 kilogram werkzame stof gebruikt31. Ongeveer 80% daarvan bestaat uit glyfosaat. Op onverharde oppervlakken buiten de
landbouw wordt naar schatting 81.336 kilogram werkzame stof toegediend. Ongeveer 75%
procent daarvan wordt gebruikt voor onkruidbestrijding, voornamelijk glyfosaat32. Daardoor zal de omzet die samenhangt met deze vorm van beheer van de openbare ruimte
verschuiven van aanbieders van gewasbeschermingsmiddelen naar aanbieders van niet-chemische
methoden en technieken. De verminderde afzet wordt macro-economisch (deels) gecompenseerd
door toenemend gebruik van preventieve maatregelen en niet-chemische technieken en
methoden.
Uitvoering van de gebruiksverboden leidt er naar verwachting toe dat op verharde en
onverharde oppervlakken alleen nog in de uitzonderingssituaties onkruidbestrijdingsmiddelen
worden gebruikt. Op onverharde oppervlakken zullen in die situaties vooralsnog wel
andersoortige middelen worden toegediend. Het gaat om gebruik op terreinen die van
de maatregelen zijn uitgezonderd, zoals tegen schimmels in golfterreinen, of emelten
en engerlingen in sportterreinen.
Volgens onderzoek naar de voor- en nadelen van de verschillende technieken voor onkruidbestrijding,
kan het door terreinbeheerders gewenste kwaliteitsniveau met alle onderzochte niet-chemische
technieken en combinaties van technieken worden gerealiseerd33. De toepassing van niet-chemische methoden op zowel verharde als onverharde oppervlakken
is daarmee, behoudens enkele uitzonderingen, technisch haalbaar. Volgens het eerdergenoemd
onderzoek naar het terreinbeheer door Brabantse gemeenten, beheert 82% van de gemeenten
het openbaar groen «chemievrij», zonder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. In
dat geval wordt de onkruidbestrijding in parken en op andere gemeentelijke oppervlakken
meestal handmatig uitgevoerd, bijvoorbeeld door medewerkers van een sociale werkplaats.
Voor sportvelden bedraagt het percentage 13%.
Verharde oppervlakken
De overstap van toediening van gewasbeschermingsmiddelen naar niet-chemische technieken
en methoden kan in een aantal situaties leiden tot hogere beheerkosten voor terreinbeheerders.
Die kosten worden eveneens in het onderzoeksrapport toegelicht. Deze kostentoename
is als (financieel) betaalbaar beoordeeld34.
tabel 4: Kosten per eenheid beheerd verhard oppervlak, in euro’s per vierkante meter
per jaar
|
chemisch beheer
|
niet-chemisch beheer
|
enquête gemeenten
|
0,04
range (0,01–0,30)
|
0,13
range (0,03–0,46)
|
enquête aannemers
|
0,05
range (0,01–0,70)
|
0,20
range (0,02–0,80)
|
De vier getallen geven een mediane waarde, vijftig procent van de waarnemingen (responses
in de enquête) ligt onder en boven deze waarde35.
Volgens een ander onderzoek, naar het terreinbeheer door Brabantse gemeenten, zijn
de kosten van chemievrij beheer de laatste jaren gedaald tot ongeveer 0,11 euro per
vierkante meter per jaar. In die regio zijn de kosten van dezelfde orde van grootte
als de kosten welke zijn gemoeid met een terreinbeheer waarin onkruidbestrijdingsmiddelen
met inachtneming van de DOB-methode worden toegepast36. De technische resultaten van het chemievrij beheer zijn ruim voldoende of goed,
vergeleken met de situatie dat de terreinen met gewasbeschermingsmiddelen worden beheerd.
De kosten van niet-chemisch beheer kunnen volgens het onderzoek overigens nog substantieel
worden verminderd, vooral door een betere inzet van technieken en beter aanbesteden.
Hogere kosten per eenheid beheerd oppervlak betekenen overigens niet automatisch hogere
onderhoudsbudgetten. Sommige gemeenten laten het budget voor onkruidbestrijding geleidelijk
oplopen of accepteren een iets minder maar nog steeds acceptabel kwaliteitsniveau.
Andere gemeenten schuiven binnen de begroting. Dat is goed mogelijk omdat het budget
voor onkruidbestrijding een beperkt deel uitmaakt van het totale budget voor het beheer
van de openbare ruimte, namelijk 0,3–3,6% (voor de helft van gemeenten: minder dan
1%).
De kosten van onkruidbestrijding op verharde oppervlakken die niet door overheden,
maar door bedrijven en burgers worden beheerd, variëren binnen een zeer ruime bandbreedte.
Gemiddeld zijn de te beheren oppervlakken kleiner en de kosten per oppervlakte-eenheid
voor deze terreinbeheerders hoger dan die voor gemeentelijke terreinbeheerders.
Onverharde oppervlakken
Volgens kwalitatief onderzoek naar niet-chemische technieken en methoden37 is de maatregel niet voor alle typen terreinen technisch haalbaar en financieel betaalbaar.
Vanwege de kosten van die technieken en methoden is in een aantal situaties een (tijdelijke)
uitzondering op de maatregelen geadviseerd. Dat is het geval voor sport- en recreatieterreinen,
bepaalde siertuinen en bepaalde recreatieterreinen. Een uitzondering op de maatregelen
wordt geadviseerd voor de bestrijding van situaties, waarin het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
praktisch de enige reële optie is.
Met inachtneming van het voorgaande is een redelijke afweging gemaakt tussen de doelstellingen
van dit besluit en de belangen die door de maatregelen worden aangetast. Bij de maatregelen
zijn belangen van meerdere partijen betrokken. De voorgenomen maatregelen gaan niet
verder dan noodzakelijk om de doelstellingen uit de nota «Gezonde Groei, Duurzame
Oogst» te bereiken. De maatregelen zijn in 2013 tijdig aangekondigd en worden gefaseerd
ingevoerd, op achtereenvolgens verharde en daarna op onverharde oppervlakken, zodat
betrokkenen zich op de maatregelen kunnen voorbereiden. Het besluit is nodig om de
verslechtering van de (grond)waterkwaliteit tegen te gaan en de blootstelling van
de mens aan gewasbeschermingsmiddelen te verminderen in het belang van het milieu
en de volkgezondheid.
7. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het besluit
In aanvulling op paragraaf 6.2 met betrekking tot de geschiktheid wordt nog het volgende
opgemerkt. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de waterschappen zijn toezichthouder
voor het toezicht op naleving van artikel 27b van het Bgb. De regels uit dit besluit
treden in de plaats van de reeds bestaande regels. Die regels zijn niet altijd goed
handhaafbaar omdat het gebruiksverbod op gewasbeschermingsmiddelen mede is opgehangen
aan de doorlaatbaarheid van de bodem en het risico voor afspoeling. In dit besluit
wordt nauwkeuriger geregeld in welke gebieden en situaties het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
al dan niet is toegestaan. Het object waarop wordt toegezien in dit besluit is veranderd,
maar dit heeft geen inhoudelijke verzwaring van de taken tot gevolg.
Naar verwachting bestaat er een bereidheid tot spontane naleving van de regels. Het
uitgangspunt dat blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen zo veel mogelijk moet
worden voorkomen, wordt breed gedeeld. De voorschriften passen in een maatschappelijk
streven naar een duurzaam terreinbeheer, met zorg voor de leefomgeving. Dat speelt
temeer nu de preventieve maatregelen en de mechanische en thermische methoden en technieken
in de praktijk worden beschouwd als volwaardig alternatief voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Dit bevordert de naleving van de regels.
In de situaties dat nog gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt, kan bij uitoefening
van het toezicht gebruik worden gemaakt van de verschillende voorgeschreven administraties.
Professionele gebruikers houden op grond van artikel 67 van verordening (EG) nr. 1107/2009
registers bij van de gebruikte gewasbeschermingsmiddelen, met vermelding van de naam
van het gewasbeschermingsmiddel, het tijdstip en de dosering van de toepassing, alsook
het gebied en het gewas waarop het gewasbeschermingsmiddel werd gebruikt. De gewasbeschermingsmonitor
bevordert dat de gebruiker leert van ervaringen vanuit het verleden. Hij moet bijhouden
onder welke omstandigheden hij gewasbeschermingsmiddelen of alternatieven heeft toegepast.
Evaluatie van die gegevens moet bij voorkeur samen met zijn adviseur plaatsvinden.
8. Verhouding tot het Europese wets- en beleidskader
In aanvulling op paragraaf 5.1 volgt hier nog een overzicht van het Europese wets-
en beleidskader voor gewasbeschermingsmiddelen.
Het Europese Zesde Milieuactieprogramma kondigde in 2002 een Thematische strategie
voor een duurzaam gebruik van pesticiden aan38. Doel van de strategie was een kader «voor de totstandbrenging van een duurzamer
gebruik van pesticiden door vermindering van de risico’s en de effecten van pesticidengebruik
op de menselijke gezondheid en het milieu op een manier die verenigbaar is met de
noodzakelijke bescherming van de gewassen». Daartoe werd in 2009 de bestaande Richtlijn
91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen
vervangen door twee verordeningen en twee richtlijnen, waaronder een verordening inzake
de toelating en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en een richtlijn over het
duurzaam gebruik van die toegelaten middelen.
Verordening (EG) nr. 1107/2009
De toelating tot de Nederlandse markt en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
worden gereguleerd door de verordening (EG) nr. 1107/2009. Doel van de verordening
is harmonisatie van criteria en procedures voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen,
onder de waarborg van een hoog beschermingsniveau. Daartoe wordt een uniforme beoordeling
en toelating van gewasbeschermingsmiddelen op basis van geharmoniseerde criteria en
procedures gehanteerd.
Volgens de verordening moet een gewasbeschermingsmiddel aan bepaalde criteria voldoen.
Het Ctgb besluit over toelating tot de Nederlandse markt op grond van een beoordeling.
In de beoordeling maakt het Ctgb gebruik van Europees geharmoniseerde beoordelingsmethoden.
Uitgaande van goede gewasbeschermingspraktijken en realistische gebruiksomstandigheden
en rekening houdend met de zogenoemde Uniforme Beginselen, mag een gewasbeschermingsmiddel
niet leiden tot onaanvaardbare effecten voor mens, dier en het milieu. Indien nodig
stelt het Ctgb gebruiksvoorschriften om het optreden van onaanvaardbare effecten te
voorkomen.
De verordening is geïmplementeerd in de Wgb.
Richtlijn 2009/128/EG
Het duurzaam gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen wordt gereguleerd door
richtlijn 2009/128/EG. De maatregelen uit de richtlijn vormen een aanvulling op, en
mogen geen afbreuk doen aan de maatregelen uit de bovengenoemde verordening (EG) nr.
1107/2009. Doel van deze richtlijn is onder meer de vermindering van de risico’s en
effecten van gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de menselijke gezondheid en
het milieu. Daartoe worden beperkingen gesteld aan het toegelaten gebruik. Passende
maatregelen moeten worden genomen om een duurzaam gebruik te stimuleren en de afhankelijkheid
van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te beperken.
Achtergrond van richtlijn 2009/128/EG is, dat een toegelaten gewasbeschermingsmiddel
niet zonder meer duurzaam wordt gebruikt. Duurzaamheid is op zichzelf ook geen criterium
voor toelating op grond van de verordening (EG) nr. 1107/2009.
Richtlijn 2009/128/EG is geïmplementeerd in het Bgb, het Activiteitenbesluit milieubeheer
en het Besluit lozen buiten inrichtingen. Een transponeringstabel is opgenomen in
de Nota van Toelichting bij de implementatiewetgeving (Kamerstukken II 2011/12, 32 372, nr. 47).
9. Inspraak
Ter uitvoering van de Code Interbestuurlijke verhoudingen zijn het InterProvinciaal
Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen in de
gelegenheid gesteld te reageren op het besluit.
De Unie van Waterschappen pleit ervoor om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
op sport- en golfterreinen, in siertuinen en op recreatieterreinen niet uit te zonderen
van de maatregelen. In plaats daarvan zou een verbod moeten worden opgenomen, met
een zo kort mogelijke, realistische overgangstermijn. Daarnaast zou de maatregel voor
gebruik op onverharde terreinen ook moeten gelden voor niet-professionele gebruikers
(240.000 volkstuinen en 5 miljoen particuliere tuinen).
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten vraagt aandacht voor onkruidbestrijding op
begraafplaatsen. Vanwege de specifieke situatie op deze terreinen zijn de preventieve
en niet-chemische technieken en methoden nog niet toereikend.
10. Notificatie aan de Europese Commissie
De maatregelen (artikel 27b) uit het ontwerpbesluit zijn op 28 oktober 2015 als technisch
voorschrift gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer:
2015/518/NL). De Commissie en de andere lidstaten zijn daarmee in de gelegenheid gesteld
te beoordelen of de maatregelen leiden tot een ongerechtvaardigde belemmering voor
het functioneren van de interne Europese markt, in strijd met het Verdrag.
De Commissie heeft geen opmerkingen en geen zogenoemde «uitvoerig gemotiveerde mening»
ingediend.
Het ontwerpbesluit is niet aan de World Trade Organisation (WTO) voorgelegd, omdat
het in dat kader geen significante gevolgen heeft.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
Onder verhard oppervlak (onderdeel l) wordt onder meer verstaan bebouwing (bouwwerken,
gebouwen), wegen, pleinen, parkeerplaatsen, bedrijfsterreinen en andere infrastructuur.
Ook gaat het om andere bodemverhardingen die beogen een oppervlak beter bruikbaar
of begaanbaar voor opstal, voetgangers of verkeer te maken of draagvlak te geven.
Dit zijn niet alleen stenen verhardingen; ook verhardingen met andere materialen die
zijn aangelegd voor een betere verplaatsing van mens of vervoermiddel vallen hieronder,
zoals verblijfplaatsen of paden van schelpen, verharde (gefabriceerde) klei of steenslag
(grind). Op de bodem aangebracht organische materialen zoals houtsnippers of zaagsel
vallen buiten de definitie van verhard oppervlak.
Onverharde oppervlakken (onderdeel m) zijn alle gronden die niet als verhard worden
aangemerkt. Dit zijn naast natuurlijke ondergronden van zand en gras ook grondoppervlakken
met onverharde materialen zoals bodemoplegging met houtsnippers of gruis. Het gaat
dan om terreinen zoals parken, bermen, bossen, sportvelden en gazons.
Onderdeel B
Dit betreft een louter tekstuele correctie.
Onderdeel C
Artikel 27b beoogt de waterkwaliteit te verbeteren en de menselijke gezondheid verder
te beschermen tegen het vermijdbaar toepassen van gewasbeschermingsmiddelen door de
professionele gebruiker.
Het eerste lid van artikel 27b verbiedt het gebruik op verharde oppervlakken met uitzondering
van, bij ministeriële regeling te bepalen, gevallen.
Dit besluit doet niet af aan de mogelijkheid om een vrijstelling te verlenen op grond
van artikel 38 Wgb in concrete noodsituaties.
Er worden bij deze maatregel drie categorieën van uitzonderingen genoemd waarin gewasbeschermingsmiddelen
zijn toegestaan. Tot het moment van inwerkingtreding van Artikel II gelden de uitzonderingsmogelijkheden
alleen voor verharde terreinen. De eerste, in het tweede lid, onder a, heeft betrekking
op een veilig beheer en gebruik van gebieden of inrichtingen, waardoor het noodzakelijk
is dat bepaalde (chemische) gewasbeschermingsmiddelen worden ingezet. Deze geldt ook
voor artikel 27b zoals hiervoor genoemd. De nader te regelen uitzondering van het
tweede lid, onder b, hangt samen met de effectieve bestrijding van risicovolle plagen
waarbij de inzet van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen nodig is om gezondheid van
de mens of het milieu te beschermen. Voorbeelden zijn – voor onverharde oppervlakken
– de Amerikaanse vogelkers die ernstige schade kan toebrengen aan het plaatselijke
ecosysteem, of de Japanse Duizendknoop en de Reuzenberenklauw. Een uitzondering als
bedoeld in het tweede lid, onder c, betreft de bestrijding van onkruid op terreinen
met een specifieke functie waar onkruid zeer verstorend kan werken voor het beoogde
gebruik van die terreinen. Voorbeelden zijn sport- en golfterreinen en siertuinen
zoals rosaria en bloemhoven. Zie verder het algemeen deel onder paragraaf 4.
Het voornemen bestaat om deze uitzondering beperkt toe te passen. Hiermee wordt bereikt
dat alleen in de gevallen dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen onvermijdelijk
is, vrijstelling van de maatregel wordt verleend. Het beleid is erop gericht dat buiten
de landbouw op termijn geen gewasbeschermingsmiddelen meer worden gebruikt39.
De mogelijkheid in het derde lid om bij ministeriele regeling voorwaarden te stellen
aan de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen in de uitzonderingsgevallen, kan betrekking
hebben op de wijze van toepassen en de aard van de gewasbeschermingsmiddelen. Op die
manier kunnen voorwaarden worden gesteld met als doel een lage inzet van gewasbeschermingsmiddelen
of het toepassen van middelen met een laag risico.
Die delen van land- en tuinbouwbedrijven die in gebruik zijn voor het telen of kweken
van gewassen zijn in het vierde lid uitgezonderd van de maatregel. Deze activiteit
betreft het telen van met name groente, gras (in de veehouderij), fruit en bloemen
in de open lucht en in besloten ruimten zoals glastuinbouw en gebouwen.
Onderdeel D
Artikel 27c stelde eveneens eisen aan het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen
buiten de landbouw. Deze aparte regels worden overbodig met het nieuwe artikel 27b.
Daarom wordt dit artikel geschrapt.
Op grond van artikel 27b, eerste en tweede lid, wordt het toepassen van bestrijdingsmiddelen
in de specifieke gebieden, genoemd in artikel 12 van richtlijn 2009/128/EG, in beginsel
verboden. Ook kunnen ingevolge het derde lid van dat artikel onder meer gewasbeschermingsmiddelen
met een laag risico of biologische methoden worden voorgeschreven in de uitgezonderde
gevallen waar (chemische) gewasbeschermingsmiddelen nog wel zijn toegestaan. Het vervallen
artikel 27c, eerste lid, beoogde het voorschrijven van deze middelen en methoden voor
de specifieke gebieden in gebruik bij het grote publiek of bij kwetsbare groepen als
bedoeld in artikel 3 van verordening (EG) nr. 1107/2009. De andere leden van artikel
27c zijn door het niet meer relevant zijn van het eerste lid eveneens overbodig geworden.
ARTIKEL II
Onderdeel A
Zoals in het algemeen deel van de nota van toelichting is aangegeven, geldt de maatregel
initieel alleen voor verharde oppervlakken. In 2017 wordt de maatregel uitgebreid
tot het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen door professionele gebruikers op onverharde
oppervlakken. Artikel II bevat daarom een aangepaste versie van artikel 27b, eerste
lid, waarin een uitbreiding van de reikwijdte van de maatregel tot uitdrukking komt.
In het eerste lid van dit artikel 27b worden geen oppervlakken gespecificeerd, waardoor
de maatregel geldt op alle oppervlakken (buiten de landbouw).
Dit artikel treedt op 1 november 2017 in werking.
ARTIKEL III
Het is de bedoeling dat alle onderdelen van het wijzigingsbesluit, met uitzondering
van Artikel II, in werking treden voorafgaande aan het groeiseizoen (onkruidbestrijdingsseizoen)
van 2016. Daarom is opgenomen dat het besluit voor deze onderdelen direct na publicatie
in werking treedt.
Artikel II treedt op 1 november 2017 in werking. Dit onderdeel bevat een versie van
artikel 27b die zowel voor verharde als onverharde oppervlakken geldt.
Als dit artikel in werking treedt zal het in 2016 gewijzigde artikel 27b worden vervangen.
Daardoor wordt de reikwijdte van het verbod uitgebreid van verhard oppervlak naar
alle oppervlakken, behoudens de geregelde uitzonderingen.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
S.A.M. Dijksma