27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 210 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 11 juli 2013

De vaste commissie voor Economische Zaken en de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu hebben op 1 juli 2013 overleg gevoerd met Staatssecretaris Dijksma van Economische Zaken en Staatssecretaris Mansveld van Infrastructuur en Milieu over:

  • de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 14 mei 2013 houdende de Aanbieding van de Nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» (Kamerstuk 27 858, nr. 146);

  • de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 5 december 2012 inzake Verbetering naleefbaarheid en handhaafbaarheid gewasbeschermingsmiddelengebruik (Kamerstuk 27 858, nr. 137);

  • de brief van de Staatssecretaris van Economische zaken houdende de Aanbieding Integriteitscode van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) (Kamerstuk 27 858, nr. 139);

  • de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 12 februari 2013 inzake de Voortgang van de verbetertrajecten bij het Ctgb (Kamerstuk 27 858, nr. 142)

  • de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu d.d. 18 juni 2013 inzake het Onderzoeksrapport van Pesticide Action Network (Pan Europe) (Kamerstuk 27 858, nr. 160).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Hamer

De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, Jansen

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Franke

Voorzitter: Dikkers

Griffier: Peen

Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Dijkgraaf, Dik- Faber, Dikkers, Van Gerven, Geurts, Jacobi, Klaver, Lodders, Ouwehand en Schouw,

en Staatssecretaris Dijksma van Economische Zaken en Staatssecretaris Mansveld van Infrastructuur en Milieu.

Aanvang 18.00 uur

De voorzitter: Goedenavond. Welkom bij het notaoverleg over gewasbeschermingsbeleid. Hartelijk welkom aan de mensen op de publieke tribune. Hartelijk welkom aan de Staatssecretarissen met hun ondersteuning. Welkom ook aan mijn collega's. We hebben een vergadering tot in principe 23.00 uur. Wellicht zijn we wat eerder klaar, maar vooralsnog staat er een redelijke spreektijd. Ik neem aan dat mijn collega's op de hoogte zijn van de hoeveelheid spreektijd die ze hebben.

De heer Klaver (GroenLinks): Voorzitter. Allereerst mijn excuses. Wegens andere verplichtingen zal ik na mijn eerste termijn helaas het debat moeten verlaten, maar naar de antwoorden wordt zeer nauwkeurig geluisterd; ik zal ze allemaal terughoren.

Het onderwerp is duurzame gewasbescherming. Een van mijn allereerste debatten ging over gewasbescherming. Ik geloof dat ik toen heb gezegd: is gewasbescherming niet gewoon een ander woord voor gif? Volgens mij praten we daar vandaag over. Glyfosaat brengt risico's met zich voor de gezondheid: voor zwangere vrouwen en voor dieren. Het kost onze drinkwaterbedrijven 6 tot 12 miljoen per jaar om glyfosaat uit ons drinkwater te filteren. Er is voldoende reden om in te grijpen. Veel mensen denken dat de schadelijkheid van glyfosaat wel zal meevallen. De overheid laat immers nog steeds toe dat het gif massaal over stoeptegels, landerijen en tuinterrassen wordt gespoten. De Tweede Kamer heeft in 2011 opgeroepen tot een verbod op glyfosaat voor niet-commercieel gebruik. Waarom wordt de motie-Grashoff niet volledig uitgevoerd? En waarom mogen mensen nog wel glyfosaat in hun eigen tuin spuiten? Dat is toch bij uitstek «niet-commercieel gebruik»? Er zijn immers genoeg alternatieven voorhanden. Waarom duurt het tot 2018 voordat het gif wordt verboden? In Duitsland is er al een verbod op toepassing buiten de landbouw. In Vlaanderen gaat een dergelijk verbod in op 1 januari 2015. Graag zou ik aansluiten bij onze prachtige zuiderburen en het verbod al vanaf 2015 laten ingaan. Het is mogelijk om in de periode tot 2015 over te schakelen op niet-chemische onkruidbestrijding. In 32% van de gemeenten wordt het onkruid namelijk al bestreden met niet-chemische middelen. Samen beslaan deze gemeenten zo'n 50% van het oppervlak van Nederland.

In 2012 werd bij één op de acht metingen een overdosis glyfosaat in het oppervlaktewater gevonden. Ik herhaal: één op de acht. Het aantal overschrijdingen is daarmee vrijwel constant gebleven. In 2012 was het lager dan in 2011, maar weer hoger dan in 2010. Dat is voor een groot deel te wijten aan het spuiten op verhardingen. Duurzame onkruidbestrijding heet: het nieuwe gerichtere spuiten. Het is niet echt duurzaam, maar het klinkt in ieder geval beter. Helaas wordt constant de hand gelicht met de zogenoemde DOB-methode. Deze is immers niet uitvoerbaar beneden de € 0,10 per vierkante meter, terwijl de aanbesteding soms al gebeurt voor € 0,03 per vierkante meter. Op deze manier kiezen gemeenten in geldnood veel te makkelijk voor het onverantwoord gif spuiten. Veel gemeenten hebben hun budget niet aangepast na invoering van de DOB-regels. Kan de Staatssecretaris zeggen wat ze doet om ervoor te zorgen dat deze duurzame onkruidbestrijdingsmethode daadwerkelijk zal worden gehanteerd?

Het kabinet weigert om strenger te controleren op bestrijdingsmiddelen in voedsel. Alleen als lopend onderzoek er aanleiding toe geeft, zegt de Staatssecretaris. De NVWA test niet eens op de aanwezigheid van Roundup in voedsel, terwijl uit Europees onderzoek van Friends of the Earth blijkt dat in 44% van de urinemonsters glyfosaat is aangetroffen. Kan de Staatssecretaris een inschatting maken van de gezondheidsrisico's die we daarmee nemen?

We zijn blij met het feit dat zal worden ingezet op geïntegreerde gewasbescherming. Het principe van geïntegreerde gewasbescherming is dat er eerst wordt ingezet op preventie. Vervolgens kijk je in hoeverre die preventie werkt door waar te nemen hoe het gewassen vergaat en in hoeverre plagen in de hand worden gehouden. Als blijkt dat de preventie onvoldoende heeft gewerkt, wordt overgestapt op bestrijding, waarbij mechanische bestrijding, biologische bestrijding en feromoonbestrijding de voorkeur genieten. In het uiterste geval kan worden gekozen voor chemische gewasbescherming. Waarom wordt in de nota dan de zaadbehandeling genoemd als vorm van gewasbescherming? Zaadbehandeling is een behandeling met chemische bestrijdingsmiddelen op voorhand, dus als preventieve maatregel. Het gaat daarmee lijnrecht in tegen het principe van de geïntegreerde gewasbescherming.

Het voorbehandelen van zaden past dan ook niet binnen het principe van duurzame gewasbescherming, zeker gezien het feit dat juist neonicotinoïden, die een gevaar vormen voor bijen, vaak worden gebruikt bij deze voorbehandeling. Kan de Staatssecretaris zeggen of en, zo ja, wanneer voorbehandelde zaden kunnen worden uitgebannen? Het behoud van biodiversiteit zou het belangrijkste uitgangspunt moeten zijn bij het bepalen van beleid. Daarom herhaal ik dat de inperking van het gebruik van neonicotinoïden onvoldoende is.

Mevrouw Lodders (VVD): Voorzitter. Ik zou het op prijs stellen als u mij bij vijftien minuten een seintje geeft, als ik daaraan al toekom.

We spreken vandaag over de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst, ofwel de Tweede nota duurzame gewasbescherming periode 2013 tot 2023. In de afgelopen periode heeft de land- en tuinbouw belangrijke stappen gezet in het verduurzamen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De risico's van het gebruik ervan zijn duidelijk verminderd en het water is schoner geworden, terwijl de land- en tuinbouw er ook in is geslaagd om een vitale sector te blijven met voldoende concurrentiekracht. Daarmee heeft het beleid in de Nota Duurzame Gewasbescherming, die de periode 2004–2010 bestreek, een doeltreffende impact gehad. Dat was een mooie opening van de voorliggende nota, en een resultaat waarvoor de sector volgens mijn fractie complimenten verdient.

Dit is voor mij het bruggetje naar de Tweede nota gewasbescherming. Mijn fractie betreurt het dat de voorliggende nota op een aantal onderdelen verder gaat dan Europa van ons vraagt. Graag verneem ik van de bewindspersonen waarom zij van mening zijn dat Nederland meer eisen moet stellen dan Europa vraagt. Ik kom in mijn inbreng met een aantal voorbeelden. Uit de resultaten van het actieplan 2004–2010 blijkt namelijk dat de Nederlandse land- en tuinbouw forse stappen heeft gezet. De VVD vraagt zich dan ook af of aanvullende maatregelen boven op de Europese regels noodzakelijk zijn. Ik lees in de nota dat het kabinet blijvend economisch perspectief voor de land- en tuinbouw wil realiseren door de concurrentiekracht te vergroten. Met Nederlandse koppen op het Europese beleid staan de Nederlandse boer en tuinder op achterstand. De VVD-fractie is van mening dat aanvullende maatregelen en Nederlandse koppen op het Europese beleid schadelijk zijn voor de sector, omdat die het gelijke speelveld aantasten en een negatieve invloed zullen hebben op de concurrentiepositie van de Nederlandse land- en tuinbouw. Ik hoor graag de reactie van de Staatssecretaris.

De voorzitter: Er is een interruptie voor u van mevrouw Dik-Faber.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Voorzitter, hoeveel interrupties hebben we? Dat is nog niet duidelijk. Twee?

De voorzitter: Dat had ik ook eigenlijk met u moeten afspreken. Eén? Ik hoor de heer Dijkgraaf «zes» zeggen. Ik dacht zelf min zes, dus dan komen we op één uit! Nee, dat klopt niet, hè, qua rekenen? Ik stel voor dat we het houden op twee korte interrupties.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Zoals mevrouw Lodders weet, hecht de ChristenUnie ook aan een gelijk Europees speelveld, maar ik kan me voorstellen dat de Nederlandse agrarische sector door innovatief te zijn en een stap verder te zetten dan het Europese beleid, juist zijn concurrentiekracht kan versterken in plaats van verzwakken. Die sector is dan namelijk iedere keer de koploper in Europa. Volgens mij verbetert daardoor de concurrentiekracht. Ik hoorde mevrouw Lodders zonet iets anders zeggen. Ik zou hier graag een reactie op krijgen, want volgens mij redeneert zij precies de andere kant op en dat klopt niet.

Mevrouw Lodders (VVD): Ik redeneer zeker niet de andere kant op. Ik ben het juist zeer met mevrouw Dik-Faber eens dat innovatiekracht de concurrentiepositie van Nederland zal vergroten. Ik zal zo meteen aan de hand van een aantal voorbeelden aangeven wat er in Nederland op het spel staat en wat dat betekent voor de concurrentiepositie van Nederland. Ik haal ook even het debat aan dat wij gevoerd hebben in het AO over biotechnologie. Ook daaruit bleek dat een bepaalde vorm van innovatie niet breed gedeeld wordt in deze Kamer. Ik kom dus nog met een aantal voorbeelden en ik spreek mevrouw Dik-Faber graag later weer over de innovatiekracht die mijn fractie voorstaat.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Daar ben ik dan erg benieuwd naar, want volgens mij is niet alles wat technisch mogelijk is, wenselijk. Maar goed, daar gaan we met elkaar over debatteren in het VAO biotechnologie van deze week. Ik blijf bij mijn punt dat vooroplopen met innovaties in de Nederlandse landbouwsector een vergroting betekent van onze concurrentiekracht. We noemen dat een kop op Europese regelgeving, maar het kan uiteindelijk onze concurrentiepositie versterken.

Mevrouw Lodders (VVD): Met alle respect, maar een kop op Europees beleid verstevigt de concurrentiepositie niet. Dat brengt ons in eerste instantie juist op achterstand. Het betekent namelijk dat Nederland middelen voor zaadbehandeling niet mag gebruiken die elders in Europa wel toegestaan zijn. Ik kom straks nog met een aantal concrete voorbeelden.

De VVD-fractie heeft kennisgenomen van de ambitie om vanaf 2014 alle professionele gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen alleen nog de geïntegreerde aanpak toe te staan. De Staatssecretaris gaat hiermee op de stoel van de ondernemer zitten. Uit de praktijk blijkt dat steeds meer telers een combinatie van biologische en chemische gewasbeschermingsmiddelen gebruiken. Alsof boeren en tuinders als eerste naar de zwaarste middelen zullen grijpen! Dat is helemaal niet aan de orde. De marges in de sector staan onder druk en het niet inzetten van middelen of preventieve maatregelen zal veruit de voorkeur hebben van de meeste boeren, uit milieuoverwegingen, maar ook met het oog op de portemonnee. Daarnaast wil ik de Staatssecretaris graag wijzen op een onderzoek van de Universiteit van Amsterdam uit 2012 dat aantoont dat een verbod op chemische bestrijdingsmiddelen niet per definitie leidt tot een beter milieu. Dit toont aan dat het niet nodig is om die aanvullende regels te stellen bovenop de regels die Europa stelt. De keuzevrijheid moeten we bij de ondernemer laten.

De VVD vindt dat de in de nota voorgestelde maatregelen te veel gericht zijn op het uitbannen van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Dit kan en mag niet de bedoeling zijn. Juist het verstandige gebruik van deze middelen samen met veredeling en bemesting hebben voor meer dan een verdubbeling van de opbrengst per hectare gezorgd, waardoor de wereldbevolking kon worden gevoed. Ook in de toekomst zal de land- en tuinbouw in Nederland nog verder moeten intensiveren om een rol te kunnen spelen in de toenemende vraag naar voedsel als gevolg van de stijgende wereldbevolking. Dat betekent dat de productie per hectare nog hoger moet worden, terwijl landbouwgrond steeds schaarser wordt. Biologische middelen zijn niet in staat om een vergelijkbare stijging van de opbrengst per hectare te realiseren. We zijn in de toekomst aangewezen op chemische gewasbescherming.

Dat is mede het geval omdat nieuwe technieken nog niet altijd voorhanden zijn. Neem bijvoorbeeld de aardappelziekte phytophthora. Ondernemers moeten hun gewas gemiddeld tien tot achttien keer behandelen met een chemisch middel dat de aardappelplant moet beschermen tegen deze ziekte. Plantenveredelaars breken zich al tientallen jaren het hoofd over een oplossing voor dit probleem. Inmiddels loopt er een onderzoeksproject aan de Wageningen Universiteit naar duurzame resistentie tegen phytophthora. In dat onderzoek worden bestaande aardappelrassen door middel van cisgenese resistent gemaakt. Deze nieuwe technieken kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het verminderen van de afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen en kunnen het veredelingsproces fors versnellen. Deelt de Staatssecretaris de opvatting van de VVD dat chemische gewasbeschermingsmiddelen nodig blijven om de voedselproductie te intensiveren, mede omdat nieuwe technieken nog niet (altijd) voorhanden zijn? Welke acties moeten er nog ondernomen worden om een Europese vrijstelling te krijgen voor cisgenese? Dit zal ongetwijfeld ook bij het VAO aan de orde worden gesteld door mijn collega Bart de Liefde.

In het rondetafelgesprek van 19 juni jl. werd door een van de sprekers gesteld dat de zaadbehandeling niet past binnen geïntegreerde gewasbescherming omdat het profylactisch, ofwel preventief, gebruik is. Kan de Staatssecretaris aangeven of zij van mening is dat zaadbehandeling past binnen de geïntegreerde aanpak?

Mijn fractie is teleurgesteld in het besluit om vanaf 2018 een verbod in te voeren voor het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op verhardingen in de openbare ruimte. De VVD-fractie is hier geen voorstander van. De gevolgen zijn groot. Na omschakeling naar een volledig niet-chemisch onkruidbeheer vindt dan misschien geen afspoeling naar het oppervlaktewater meer plaats, maar ontstaan wel andere milieueffecten, zoals meer energiegebruik en bijbehorende emissies naar de lucht. En er zijn nog wel meer gevolgen te noemen. Daarnaast nemen de kosten met 100 miljoen euro toe; kosten die door gemeenten en bedrijven moeten worden gedragen. In hoeverre is er overleg geweest met het bedrijfsleven? Waarom heeft het kabinet niet overwogen om middels afspraken met de sector die normoverschrijding terug te dringen? Mijn fractie vraagt de Staatssecretaris nadrukkelijk om dit besluit te heroverwegen. Ik voel me daarin gesterkt door de eigen nota van deze bewindspersonen. De professionele gebruikers dienen een licentie bij zich te dragen waarbij zij verplicht zijn met enige regelmaat aanvullende scholing te volgen. Als er een groep mensen is die weet hoe zij verantwoord met deze middelen moeten omgaan, dan zijn het de professionele gebruikers. Als er een groep mensen is die weet wat alternatieve methoden zijn om met zo min mogelijk middelengebruik een zo groot mogelijk resultaat te behalen, dan zijn het de professionele gebruikers.

De Staatssecretarissen doen eigenlijk het tegenovergestelde. Zij verbieden de professionele gebruikers middelen op de verharding te gebruiken, zoals glyfosaat, maar staan gebruik door de particulier toe. Dit is de omgekeerde wereld. Als de Staatssecretarissen dit aan de particulier toestaan, wat mijn fractie overigens zeer onderschrijft, hebben zij geen reden om de professionele gebruiker die middelen te verbieden. Graag krijg ik op deze stelling een reactie van beide bewindspersonen.

Daarnaast vraag ik de Staatssecretaris in hoeverre er onderzoek is gedaan naar een verbod van gebruik ...

De voorzitter: Ik begrijp dat mevrouw Jacobi zit te popelen om een interruptie te plaatsen.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Één interruptie is toegestaan, voorzitter, dus dan moet u mij die ook gunnen.

Ik heb een vraag over iets wat mevrouw Lodders al een tijdje geleden zei, dus wij moeten even terug in het debat. Mevrouw Lodders zegt dat haar partij het zeer toejuicht dat particulieren glysofaathoudende bestrijdingsmiddelen kunnen blijven gebruiken. Waarom juicht zij dat in vredesnaam toe? Juist particulieren hebben heel uitdagende alternatieve mogelijkheden, van het aardappelschilmesje tot kokend water en weet ik wat. Ik snap niet waarom mevrouw Lodders dit zo toejuicht. Graag krijg ik daar nadere uitleg over.

Mevrouw Lodders (VVD): Dat is heel simpel. Mijn fractie is van mening dat particulieren op verantwoorde wijze kunnen omgaan met middelen die zij bij tuincentra of elders aanschaffen. Natuurlijk gaat iedereen daar zorgvuldig mee om. Mijn fractie wil dat niet uitsluiten.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Dan moet ik mevrouw Lodders teleurstellen. Particulieren blijken vaak juist veel ruimhartiger te doseren en gaan vaak niet zo deskundig om met die middelen. Juist de particulieren – hoewel dat kleinschalig is – moeten zeer zeker mee. Is mevrouw Lodders bereid om het standpunt van haar partij enigszins te nuanceren en mogelijk steun te verlenen aan voorstellen om de particulieren wel zo spoedig mogelijk niet meer te laten beschikken over glysofaathoudende stoffen? Ik weet niet of mevrouw Lodders het weet, maar juist deze stoffen zijn uiterst slecht voor de bijen en dat zijn ongeveer de belangrijkste beestjes voor de voedselvoorraad op de wereld. Mevrouw Lodders, misschien is het mooi om met deze beweging ook naar een enigszins schonere wereld te gaan.

Mevrouw Lodders (VVD): Ik ben ook zo'n particuliere gebruiker en ik gebruik dat middel juist niet op de planten in mijn tuin, want dan heb ik geen planten meer. Ik ga daar dus zorgvuldig mee om. Ik denk dat de meeste particulieren dit doen. Mevrouw Jacobi daagt mij uit. Ik zou eigenlijk direct zaken met mevrouw Jacobi moeten doen en dat middel zowel voor de particulier als voor de professionele gebruiker moeten verbieden. Juist omdat de professionele gebruiker nog een stap verder moet door een licentie bij zich te dragen, door bijscholingsmaatregelen en dergelijke, zou het helemaal te gek zijn om hem dit middel te verbieden. De uitdaging is groot, maar ik ga er niet op in. Mijn fractie is van mening dat zowel de particulier de middelen die beschikbaar zijn via tuincentra als de professionele gebruikers in staat zijn om de middelen op een verantwoorde manier te gebruiken. In de mening van mijn fractie kan dat ook.

Ik hoef volgens mij niet zo ver terug in mijn betoog. Ik was gebleven bij een vraag aan de Staatssecretaris. In hoeverre is er onderzoek gedaan naar het verbod op gebruik in de openbare ruimte en de gevolgen hiervan? Ik denk hierbij aan sportvelden en zeker ook aan recreatiebedrijven. Dit verbod is een kop op Europees beleid. Ik zie niet direct de link met innovatie, om aan te haken bij de eerste interruptie. Er zijn op dit moment onvoldoende alternatieven voorhanden. Ik heb het al gehad over het kostenaspect, maar deze vraag staat los daarvan. Graag een reactie hierop. In hoeverre is dit onderzoek gedaan?

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik ben benieuwd naar welke voorwaarden de VVD zou willen stellen, als mevrouw Lodders zegt dat de professionele gebruikers weten wat ze doen. Is de VVD voor de certificatieplicht die het kabinet eerder voorstelde? Vindt de VVD dat je die middelen gewoon op de markt kunt laten als er met certificaten wordt gewerkt? Wil de VVD die lijn volgen?

Mevrouw Lodders (VVD): We kennen nu het systeem van licenties. Professionele gebruikers die dit soort middelen willen gebruiken, dienen een licentie bij zich te dragen en dienen met enige regelmaat te worden bijgeschoold over het gebruik van deze middelen en met betrekking tot allerlei andere voorwaarden die aan de licentie worden gesteld. Naar de mening van mijn fractie is dat voldoende, want dit valt goed te controleren. Ik weet ook uit ervaring dat dit wordt gecontroleerd.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Dan hebben we wel een beetje een probleem. De certificatieplicht voor de toepassing van Roundup is onlangs geschorst door het College van Beroep voor het bedrijfsleven. De lijn die het kabinet volgde, vooruitlopend op het verbod op het gebruik van glyfosaat, schijnt helemaal niet mogelijk te zijn omdat ons Ctgb, het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, die bevoegdheid niet heeft. Zou de VVD-fractie in dat geval niet aan het kabinet moeten vragen dat het Ctgb in ieder geval de bevoegdheid krijgt om strengere eisen te stellen aan lopende toelatingen, zodat de zorgvuldigheid waar de VVD zo vóór is, daadwerkelijk in de praktijk kan worden bewerkstelligd?

Mevrouw Lodders (VVD): Mevrouw Ouwehand stelt daarmee zelf een vraag aan de Staatssecretaris. Over de licentie voor de gebruikers van middelen worden in de nota een aantal opmerkingen gemaakt. Mijn fractie pleit ervoor om dat erin te zetten en om dat te gebruiken als mogelijkheid voor professionele gebruikers om dit soort middelen daadwerkelijk te blijven gebruiken.

In de nota mist de Staatssecretaris de kans om werk te maken van de vermindering van de administratievelasten- en regeldruk. Het kabinet staat in dit regeerakkoord voor een grote opgave. Dit was een uitgelezen kans om het niet-functionerende gewasbeschermingsplan af te schaffen; een plan dat in de winterperiode moet worden opgesteld, terwijl de afwegingen met betrekking tot het middelengebruik tijdens het groeiseizoen moeten plaatsvinden aan de hand van weersinvloeden, ziektedruk enzovoort. Ik vraag de Staatssecretaris waarom dit plan niet is afgeschaft. Mijn fractie ziet graag dat het doel dat met het gewasbeschermingsplan was beoogd, wordt vormgegeven in een aanpak via bijvoorbeeld spuitlicenties. Ik heb begrepen dat partijen in het veld inmiddels een alternatief hebben uitgewerkt en op dat punt aan de slag zijn. Dit is al eerder door mijn fractie naar voren gebracht. Waarom geen actie tot op dit moment? Ik hoop dat ik zo dadelijk de toezegging krijg dat dit op korte termijn zal worden geregeld.

In de nota stelt de Staatssecretaris voor om het bewijs van vakbekwaamheid naar een hoger niveau te brengen. In hoeverre wordt dit per sector bepaald? Is hierover overleg met de verschillende sectoren? Laat ik hierbij ook de actieplannen noemen. Onder het voormalige Convenant duurzame gewasbescherming maakte de sector een jaarlijks actieplan. Daarover werd veel gepraat en uiteindelijk verwerd dit tot een papieren tijger. De sector is goed in staat om zelf met concrete actieplannen te komen: neem bijvoorbeeld het Actieplan Roos, een mooi voorbeeld voor de rozenteelt. Geen papieren tijgers dus, maar daadwerkelijke actieplannen, als zoiets ook wordt gevraagd.

Een ander punt waar ik het graag over wil hebben, is het Ctgb. Dat is belast met de toelating van de gewasbeschermingsmiddelen. Ik krijg nog steeds signalen dat Nederland aanvullende eisen stelt aan de toelating van middelen. Neem chloorpyrifos in de bonenteelt. In Frankrijk is de toelating al sinds 2012 een feit, in Nederland loopt de aanvraag al jaren en is deze nog steeds niet door. Het kromme is dat met chloorpyrifos behandeld zaad wel uit Frankrijk mag worden geïmporteerd en in Nederland mag worden uitgezaaid. Dat betekent voor de bonenbedrijven een enorm concurrentienadeel. Een dergelijke situatie dreigt nu ook te ontstaan bij de herregistratie van Thiram-zaadontsmetting. Het Ctgb vraagt om allerlei aanvullende studies en wijkt daarmee sterk af van Europese regelgeving. De ons omliggende landen vragen dat niet, terwijl Europa voor de toelating van middelen voor zaadcoatings als één zone wordt gezien. Dit leidt tot een ongelijk speelveld dat schadelijk is voor het Nederlandse bedrijfsleven. Dit zal ten koste gaan van de export van zaaizaden en dus van de werkgelegenheid in Nederland. Het zal niet meer mogelijk zijn om zaad met dit middel te ontsmetten, maar onder de Europese verordening kan wel behandeld zaad geïmporteerd worden en worden uitgezaaid. Graag krijg ik hierop een reactie en dan met name op dat Europese speelveld.

Dan een vraag over de gefractioneerde toepassing. Nederlandse boeren en tuinders dienen zich strikt te houden aan de frequentie en de dosering per toepassing van de gewasbeschermingsmiddelen. En dat is goed. Echter, met het toepassen van deze strikte voorwaarden is het niet meer mogelijk om te variëren met een lage dosering en met een op het probleem toegepaste frequentie. Het kan voorkomen dat de druk van onkruid te hoog is om niets te doen maar te laag om een middel volgens het etiket toe te passen. In België werkt men met de gefractioneerde toepassing op het etiket waardoor het mogelijk is om binnen bepaalde marges te variëren met dosering en toepassing. Dit past naar de mening van de VVD in milieubesparende en innovatieve gewasbeschermingsmethoden. Graag verneem ik hierop de reactie van de Staatssecretaris. Ik overweeg op dit punt een motie in te dienen.

Ik sluit af. Ik heb een aantal kritische noten over deze nota naar voren gebracht. Graag was ik nog ingegaan op de emissiereductie van de glastuinbouw die ook voldoende vragen oproept als het gaat om het kostenaspect en de wijze waarop de resultaten behaald moeten worden, en op de toelating van middelen voor kleine teelten. Over beide punten heeft mijn fractie zorgen. Voor de toelating van middelen voor kleine teelten hebben we al vaak aandacht gevraagd maar ik heb niet het gevoel dat we daar meters maken. Graag op deze beide punten een reactie van de Staatssecretaris over waar we staan en welke weg, met name voor de kleine teelten, nog bewandeld moet worden alvorens we daarin tot concrete stappen voor Nederland kunnen komen.

De heer Schouw (D66): Ik heb even gewacht tot het eind. Dit is een mooi verhaal over de markt die het moet doen, maar het komt op mij wel over als een wat eenzijdig verhaal. Ik las in het jaarverslag van het Hoogheemraadschap van Delfland een aantal tenenkrommende voorbeelden van echt superhoge concentraties bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater en het zwemwater in die regio. Wat is nu de oplossing van de markt om daar wat aan te doen?

Mevrouw Lodders (VVD): In de eerste alinea van mijn bijdrage, waarin ik een deel van de inleiding van de nota heb overgenomen, heb ik aangegeven dat er in de afgelopen jaren buitengewoon forse stappen zijn gezet in het terugdringen van overschrijdingen en in het halen van de doelstellingen die we met elkaar hebben afgesproken. Daar waar echt sprake is van normoverschrijdingen moet je per situatie actie ondernemen. We hebben het hier over een nota die de periode 2013–2023 bestrijkt. Daarin worden heel forse stappen gezet. Wat mijn fractie betreft zijn een aantal stappen echter te fors.

De heer Schouw (D66): Ik heb geprobeerd goed te luisteren maar ik heb niet het antwoord gekregen op een concreet probleem waar het Hoogheemraadschap van Delfland mee zit. Het gaat om een belangrijk gebied. De meeste mensen van Nederland wonen in dat gebied en daar zitten veel te hoge concentraties bestrijdingsmiddelen in het water. En dat is al jaar, na jaar, na jaar zo. Dan vraag ik aan de VVD-fractie hoe we dit gaan oplossen. Volgens mij kan dat alleen maar door stringenter om te gaan met het gebruik van bestrijdingsmiddelen in plaats van de «laat maar waaien»-lijn van de VVD.

Mevrouw Lodders (VVD): Die «laat maar waaien»-lijn heeft mijn geachte collega de heer Schouw van D66 niet van mij gehoord. Ik probeer niet een eenzijdig maar wel een evenwichtig verhaal te houden. Kijkend naar de nu voorliggende nota en naar de maatregelen uit het vorige actieprogramma die de afgelopen jaren zijn doorgevoerd, kunnen we constateren dat er forse stappen zijn gezet en dat ook de land- en tuinbouw forse stappen heeft gezet. Die resultaten worden ook in de inleiding van deze nota benoemd en daarvoor heb ik de sector ook complimenten gegeven. Deze nota gaat daarin verder. De VVD-fractie heeft het kabinet wel een aantal kritische noten meegegeven. Zo is mijn fractie van mening dat er te veel Nederlandse koppen op Europees beleid worden gezet. Dus het is niet iets van «laat maar waaien». Nee, de VVD-fractie kiest er nadrukkelijk voor om aan te sluiten bij Europees beleid, ook om het bedrijfsleven tegemoet te komen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Ik heb vijf minuten spreektijd voor een nota die bol staat van de omissies. Doelen worden niet gehaald en Nederland staat in de top 3 van landen ter wereld met het meeste gifgebruik per hectare. We hebben veel water, we zijn dus kwetsbaar en de normen worden niet gehaald. In plaats van het aanscherpen van het gebruik van landbouwgif worden de normen gewoon doodleuk tien jaar vooruitgeschoven.

Ik heb een twintigtal voorstellen om dat te verbeteren, maar ik heb maar vijf minuten. Ik houd het in eerste termijn bij het staccato opsommen van wat er allemaal moet veranderen en ik heb in tweede termijn een stapeltje moties.

We moeten af van het preventief gebruik van landbouwgif. Herbicente, resistente gewassen: niet doen in Nederland! Rondom watergebieden: teeltvrije zones instellen zodat er geen gif het water in kan lopen. Er moeten emissienormen komen voor de landbouw. Het glyfosaatverbod moet per 2015 ingaan. Dat kan gewoon. Het moet worden uitgebreid naar overig groen. Particulier verbod moet worden ingesteld, zoals ook in een door de Kamer aangenomen motie wordt gevraagd. Sowieso moeten chemische bestrijdingsmiddelen per 2015 verboden worden voor verkoop aan particulieren.

Ik kom te spreken over fungiciden. Er zijn resistente schimmels aangetroffen bij mensen. Zij kunnen daaraan overlijden. En wat een toeval: die schimmels lijken op de fungiciden die in de landbouw worden gebruikt. We hebben daar Kamervragen over gesteld, maar nog geen antwoorden gekregen. Die vijf stoffen moeten van de markt. Er moet een aanpak komen met betrekking tot resistente schimmels. Die was trouwens beloofd in het kader van deze nota, maar die is er niet in opgenomen. Waarom niet? Voor het gif dat dan overblijft, zal een heffing moeten worden betaald. Wie vervuilt, moet betalen.

De normen voor de residuen op voedsel zullen naar beneden moeten, zodat we ook ongeboren kinderen voldoende kunnen beschermen. Mensen die in de buurt van landbouwgebieden wonen, moeten worden beschermd tegen het gebruik van gif en verdamping. Mensen die in een bollengebied wonen, moeten ook gewoon een groentetuintje kunnen aanleggen en van hun eigen groenten kunnen eten. De Kaderrichtlijn Water moet worden gerespecteerd en het Ctgb moet bevoegdheden krijgen om gebruiksvoorschriften aan te passen, zoals eerder al eventjes in een interruptiedebatje met mevrouw Lodders is gewisseld.

Ik hoor graag toezeggingen op de verschillende punten. Anders komt er in tweede termijn een motiestroom.

De voorzitter: Dank u wel. U hebt twee minuten en dertien seconden gebruikt. U hebt dus ruimte overgelaten voor de moties in tweede termijn. Daar kunnen de collega's een voorbeeld aan nemen.

De heer Geurts (CDA): Voorzitter. Ik zal geen voorbeeld nemen aan mijn voorgangster, zeker niet qua inhoud.

We willen allemaal schoon water, het liefst zo schoon mogelijk. Het water is nu schoner dan tien, twintig jaar geleden. Dit komt misschien niet altijd ten goede aan de visstand, maar wel aan ons drinkwater. Schoon water en bepaalde gewasbeschermingsmiddelen gaan niet goed samen. Hier wordt heel hard aan gewerkt. De OESO maakte donderdag in een rapport bekend dat er elk jaar 1% minder gewasbeschermingsmiddelen wordt gebruikt in de landbouw. Dat is knap en een compliment waard richting de landbouw en de groensector, helemaal als je bedenkt dat de landbouwproductie is gestegen. Uit het rapport «De kwaliteit van het drinkwater in Nederland in 2011» van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu blijkt dat het percentage normoverschrijdingen gelijk is aan dat van 2010. In dat rapport staat: «Ondanks het grote aantal metingen voor bestrijdingsmiddelen zijn er slechts twee geringe normoverschrijdingen van één stof op één locatie geconstateerd.» Ik concludeer hieruit dat het dus goed gaat met ons water.

Het CDA wil het water zo schoon mogelijk hebben. Maar dat moet je niet tegen elke prijs nu meteen willen realiseren. We moeten niet doorslaan en dingen verbieden die nauwelijks of geen risico's geven. De CDA-fractie wil dat onze omgeving nog schoner wordt, maar wel door middel van betaalbare en haalbare maatregelen. We mogen niet uit het oog verliezen dat combinaties van biologische en chemische middelen, verzorgde parken en een optimale landbouwproductie mogelijk maken. Er moet een langetermijnvisie zijn die ruimte biedt om de balans te zoeken tussen kosten en baten. Gelukkig biedt de Tweede nota duurzame gewasbescherming handvatten aan de agrarische sector om alternatieven te ontwikkelen.

De CDA-fractie steunt volledig de inzet om door middel van het Platform duurzame gewasbescherming de doelstellingen te realiseren. Daarnaast kunnen we ons ook vinden in de kennisbundeling, de inzet voor kleine teelten en de aanpak voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen. De Nederlandse sector opereert in een internationaal speelveld, waarbij de toelating van stoffen Europees geregeld dient te worden.

De expertise van Nederlandse instituten als het Ctgb speelt een belangrijke rol bij het nationaal uitvoeren van de Europees afgesproken toelatingsprocessen. De CDA-fractie krijgt wel de indruk dat in de nota de sector wordt opgehemeld om hem op een soepele manier duidelijk te maken dat er strengere regels komen. Eerst stroop smeren en later tegen de sector zeggen dat men het toch echt zelf moet gaan doen. Het CDA vindt dat de Staatssecretaris op sommige vlakken de sector meer tegemoet zou moeten komen.

Een andere belangrijke zaak die ik al eerder bij Staatssecretaris Mansveld heb aangekaart, wil ik ook bij de Staatssecretaris van Economische Zaken op het hart drukken. Voor de Nederlandse tuinbouwsector is het van belang dat binnenkort veredeling door middel van de veredelingstechniek cisgenese zal moeten worden toegestaan. Met het oog op het minder beschikbaar zijn van middelen en het beperkte gebruik zou het een goede uitkomst zijn om meer weerbare en resistente gewassen te kweken. We zullen daarover deze week in het VAO Biotechnologie verder spreken.

De Staatssecretaris zou zich meer kunnen inzetten voor het gebruik van betere en efficiëntere bespuitingstechnieken. Nieuwe spuitapparatuur vermindert het gebruik en het verwaaien. Graag krijg ik een reactie van de Staatssecretaris of een investeringsregeling voor vervanging van oudere veldspuiten in haar ogen haalbaar is. Ik overweeg om op dit punt ook met een motie te komen.

Daarnaast heb ik over sommige onderwerpen vragen en op sommige punten is het CDA het gewoon niet eens met het beleid in de nota. De CDA-fractie is het eens met de strekking van de nota in het streven naar een eerlijk Europees speelveld. De CDA-fractie heeft echter het idee dat in de nota niet de ruimte wordt gebruikt die de Europese regelgeving biedt. De Kaderrichtlijn Water geeft tot 2027 om de doelen te halen. In de nota wordt 2023 als einddatum gesteld om de hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen in oppervlaktewater terug te brengen tot nul. Waarom wordt de ruimte niet gebruikt om uit te faseren tot 2027? De CDA-fractie vindt dat de ruimte die de Kaderrichtlijn Water biedt, benut zou moeten worden.

Het CDA vraagt zich af hoe de Staatssecretaris de handhaving voor zich ziet. Momenteel worden normoverschrijdingen voornamelijk veroorzaakt door het niet naleven van de regels. Nu verscherpt de Staatssecretaris de normen en zegt zij tegen de sector dat men zichzelf moet controleren en dat er geen extra geld komt voor toezicht door de NVWA. Denkt zij dat dit het handhavingsprobleem – dat is het namelijk gewoon – gaat oplossen? Wat is zij van plan om hieraan te doen? De CDA-fractie vindt het heel belangrijk dat er gehandhaafd wordt. Anders heeft het ook geen zin om regels te stellen waar alleen de eerlijke ondernemers zich aan houden.

De CDA-fractie vindt een teeltloze zone voor niet-intensieve gewassen van 1 à 1,5 meter absurd. Het gaat met name om gewassen als gras en tarwe. De berekeningen van het LEI, CLM en CML wijzen uit dat een verbreding nauwelijks effect zal hebben op het oppervlaktewater. Daarnaast zal deze verbreding van de teeltloze zone de sector tientallen miljoenen kosten, omdat men de eigen grond niet meer mag bebouwen. Dit voorstel lost niets op en is economisch niet haalbaar. Het is gewoon weer een verkapte braakleggingsregeling. Het dreigen met dit voorstel vindt de CDA-fractie niet op zijn plek. Is de Staatssecretaris bereid tot een toezegging om dit voorstel te schrappen? De CDA-fractie vindt dat een risicoafweging moet worden gemaakt en dat niet lukraak maatregelen genomen moeten worden.

Wat betreft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw is de CDA-fractie tegen het integraal verbieden van gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik. Bij dit verbod vraagt de CDA-fractie zich af of het gaat gelden voor alle verhardingen. Geldt dit verbod zowel voor een winkelstraat als voor een bedrijventerrein? Een verbod op professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op verharding betekent ook een verbod op ecologisch verantwoorde innovaties. Dit verbod zal bijvoorbeeld ook gelden voor een nieuw duurzaam middel als Ultima, dat slechts 3% chemische middelen bevat. Wat gaat de Staatssecretaris hieraan doen? Het CDA wil niet dat het gebruik van herbicide op verharding geheel verboden wordt. Allerlei chemische middelen verbieden waar geen goede biologische vervanging tegenover staat, is onnodig en jaagt iedereen op kosten. Daarbij vormen sommige van deze producten, zoals middelen op basis van azijnzuur of vetzuren, geen tot weinig risico voor de volksgezondheid of het milieu. De CDA-fractie zou willen dat voor elk middel wordt bekeken welke risico's het heeft, zoals nu de gangbare praktijk is. Bovendien wil de CDA-fractie een Europees speelveld, zodat de Europese markt kan functioneren. Maatregelen zouden moeten worden genomen in EU-verband. Zou de Staatssecretaris willen overwegen om hieraan tegemoet te komen?

Ik heb ook nog een hele tekst over de vraag waarom niet-chemische onkruidbestrijding ook een ineffectieve impact op ons milieu heeft, maar gezien de tijd zal ik die even laten liggen. Ik heb nog drie zeer technische vragen voor de Staatssecretaris over behandeling van zaad bij export.

Klopt het dat de interpretatie van Europese regelgeving in diverse landen kan verschillen en dat daardoor de toelating van zaadbehandelingsmiddelen van land tot land kan verschillen? Zo ja, kunnen hierdoor concurrentievoor- of nadelen ontstaan?

Klopt het dat de Europese regelgeving stelt dat niet in Europa toegelaten middelen ook niet als zaadbehandeling mogen worden gebruikt voor export van zaad?

Zo ja, bent u het met ons eens dat dit zo moet worden geïnterpreteerd dat dit alleen geldt wanneer een dergelijk middel in geen enkele lidstaat meer is toegelaten om zo concurrentie-effecten binnen de Europese Unie te voorkomen?

De voorzitter: U hebt voor uw tweede termijn straks nog drie minuten.

De heer Schouw (D66): Voorzitter. Ik dank beide Staatssecretarissen voor hun nota en hun beleid. Het is een stap vooruit, voor sommigen een te grote stap op onderdelen en voor anderen zijn het weer te kleine stapjes, maar per saldo gebeurt er iets. Daar is mijn fractie blij mee.

Ik heb er wel gelijk twee vragen over. Ik zou graag na een jaar of vijf wel een fundamentele herijking willen van het beleid in plaats van een slappe evaluatie, om het zo maar eens even tegenover elkaar te zetten.

Ten tweede valt het mij op dat in het beleid sommige doelen niet erg smart zijn geformuleerd; ze zijn wat rond. Worden de natuurorganisaties, die er natuurlijk belang bij hebben dat dit allemaal goed gaat, of de waterschappen, verenigd in de Vewin, nu ook betrokken bij het jaarlijks monitoren van dit beleid? Dat zou mijn fractie heel plezierig vinden.

Wij vinden het belangrijk om regie te voeren op het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen, simpelweg vanwege de voedselveiligheid, de veiligheid voor dieren en natuurlijk de kwaliteit van het drinkwater. Het is altijd verstandig om aan bronbeleid te doen. Dat je dan af en toe ook wat stapjes vooruit moet zetten in relatie tot andere landen hoort daar nu eenmaal bij.

Naar de opvatting van mijn fractie zou eigenlijk het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen een laatste stap moeten zijn en niet een eerste stap, om het maar even simpel te zeggen. Collega's hebben daarover al eerder gesproken. Om die reden is mijn fractie ook voorstander van een geïntegreerde plaagbeheersing of, zoals het heet, een agro-ecologische benadering in plaats van de benadering die het kabinet nu kiest. Ik vraag mij af hoe de Staatssecretaris aankijkt tegen de relatie van zo'n geïntegreerde gewasbescherming tot de agro-ecologische benadering. Acht zij het wenselijk en denkbaar dat er een keer een omslagpunt komt en dat wij van de ene benadering naar de andere gaan?

Ik heb mij net positief uitgelaten over de nota, maar dat betekent nog niet dat je niet een stapje harder kunt als het gaat om de ambities. Het kabinet zet nu in op 2023 om de normoverschrijding met 95% te verminderen, maar tegen datzelfde kabinet zeg ik dat de Kaderrichtlijn Water eigenlijk in 2015 al op orde moet zijn van Europa. Ik kom even met een gedachte-experiment en neem aan dat de Staatssecretarissen mij daarin kunnen volgen. Wat zou er nu gebeuren als wij nu eens in deze Kamer afspreken om die doelen niet in 2023 te realiseren maar in 2020? Dan lopen wij drie jaar vooruit, even tanden op elkaar, maar dan doen wij wel weer wat. Graag een reactie daarop.

De norm die wordt gebruikt bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen is minder streng dan de norm die vanuit de Kaderrichtlijn Water wordt gezet. Hierdoor krijgen bepaalde middelen een toelating tot de markt, terwijl op voorhand eigenlijk al bekend is dat zij een waterkwaliteitsprobleem opleveren.

Mijn fractie vindt dit onbevredigend. Wij hebben daar eerder vragen over gesteld, maar het antwoord daarop kan ik niet helemaal volgen, dus misschien kan de Staatssecretaris daarop straks mondeling ingaan. Ik heb begrepen dat een optie is om voor middelen waarvoor de toelatingsnorm ruimer is dan de Kaderrichtlijn Water een emissiereductieplan verplicht te stellen. Deze optie is aangedragen door Vewin en de waterschappen en die houd ik graag aan het kabinet voor. Het zal wel met meer regels en toezicht gepaard gaan, maar als wij daardoor ons water aan de bron schoon kunnen krijgen, is mij dat heel wat waard. Hoe denkt het kabinet daarover?

Mevrouw Lodders had het over het gewasbeschermingsplan, dat als doel heeft bewustwording te creëren bij boeren en telers. Dat doel is natuurlijk erg belangrijk, maar ik heb op werkbezoek eens bezien wat er nu mee gebeurt. Ik vind het een raar fenomeen. Mensen moeten een plan maken voor hun eigen bewustwording. Dat plan moet in de kast blijven en als er een controle is, moet het plan uit de kast worden gehaald. Dan krijg je een soort «goedje». Je krijgt een premiekorting als je geen plan hebt bij controle, maar het plan hoeft ook weer niet te worden opgestuurd. Ik vind het een beetje een farce. Kan daar eens naar gekeken worden? Wat is nu de meerwaarde van deze bureaucratische slipper?

Mevrouw Lodders (VVD): Het komt op dit dossier niet zo heel vaak voor dat de heer Schouw en ik het met elkaar eens zijn, dus dank voor dit moment. Ik ben heel blij dat de woordvoerder van D66 zijn zorgen uit over het gewasbeschermingsplan. Het is inderdaad een farce, een gedrocht en een papieren tijger. Hoe kijkt de heer Schouw aan tegen het idee dat ik opperde en dat volgens mij breed wordt gedeeld in de sector, namelijk om dit te koppelen aan de spuitlicentie? Deelnemers moeten met enige regelmaat nascholingscursussen volgen om de licentie te kunnen houden. Ik heb het dan over de bewustwording, datgene wat met het plan wordt beoogd.

De heer Schouw (D66): Ik vind het al heel wat dat de fracties van de VVD en D66 op dit punt dezelfde analyse hebben. Of wij nu ook al dezelfde oplossing delen, weet ik niet. Ik leg het eerst even bij de Staatssecretaris. Als wij van dit plannetje afkunnen, dan is dat al heel wat. Een alternatief lijkt mij heel goed bespreekbaar, maar ik wil mij er eigenlijk niet op vastleggen, omdat ik aan het kabinet de ruimte wil geven om met een verstandig alternatief te komen.

Ik kom op het particulier gebruik. Er zijn 240.000 volkstuinen en vijf miljoen gewone tuintjes. Eigenlijk willen wij af van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen door particulieren. De Staatssecretaris zegt dat dit eigenlijk niet opportuun is. Waarom zou dat niet opportuun zijn? Kunnen wij niet toe naar een praktijk waarbij particulieren geen chemische bestrijdingsmiddelen kunnen kopen?

Wat de inzet bij gemeenten betreft: wij gaan over tot een verbod, maar ik vraag mij af of dit niet wat sneller kan. Naar mijn informatie heeft Duitsland al een beleid van een verbod op het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen door gemeenten. België, nota bene, volgt in 2015. Dat moet hier toch ook kunnen?

Een ander punt betreft de inzet van huis-, tuin- en keukenmiddelen: natuurazijn tegen onkruid en bier tegen slakken. Het is mij geworden dat professionals deze middelen niet mogen inzetten, omdat er geen toelatingsnummer zou zijn voor dit soort middelen. Ik wil daarover graag het naadje van de kous weten. Als die middelen niet helpen, hoef je geen toelatingsnummer te hebben. Maar mij wordt verteld dat ze wel helpen. Dan zou het toch prachtig zijn als de professionals daarvan gebruik kunnen maken. Kan de Staatssecretaris er iets over zeggen?

Ik heb het genoegen gehad dat een meerderheid van de Kamer op 15 november 2012 een motie heeft gesteund over volledige transparantie ten aanzien van industriestudies. Hoe staat het daarmee?

Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. De nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst 2013–2023 is een opvolger van de nota Duurzame Gewasbescherming 2004–2010. Wij hebben nog met het vorige kabinet een aantal heel kritische punten laten horen aan toenmalig Staatssecretaris Atsma dat het beleid met name op het terrein van glyfosaat, alternatieven en aanpakken bij de bron niet ambitieus genoeg was. Met diezelfde ogen heb ik nu naar deze nota gekeken. Ik moet constateren dat er op een aantal punten nog wel even een tandje bij kan.

Het kabinet is voornemens om per 2018 glyfosaat, onder andere Roundup, te verbieden voor onkruidbestrijding op verhardingen. Wij hebben in 2011 een motie gesteund waarin wordt aangegeven dat het eerder moet. Ik zal er maar meteen mee beginnen en draai er ook niet omheen.

Er zijn heel veel voor- en tegenstanders van zo'n verbod. De ene groep zegt: 2018 is ook al moeilijk, maar wij zullen er wel niet aan ontkomen om glyfosaat te verbieden; kom er alsjeblieft niet aan. De andere zegt dat januari 2015 haalbaar is: haal het naar voren en verbied het vanaf 2015 voor professionals en voor particulieren. Mijn partij behoort tot de laatste groep. Ik heb vorige week een bijentoer gedaan langs elf Friese steden en de gemeenten gevraagd om zo spoedig mogelijk te starten met gifvrij groenbeheer. Op een na – dat had een meer bestuurlijke reden, omdat ze middenin een fusie zaten – hebben zij allemaal het convenant getekend. De gemeenten die het nu nog niet doen, willen zo gauw mogelijk naar een gifvrij groenbeheer, in ieder geval per 2015.

Wij hebben hier een rondetafelbijeenkomst gehad, onder andere met de hoek Brabant. Wij hebben ook brieven gehad uit die hoek. Zij hebben gezegd dat het echt per 2015 kan. Een groep gemeenten is er al heel lang geleden, sommige al in de jaren negentig, mee gestart. Zij zeggen ook vanuit moreel oogpunt dat het allemaal best mogelijk is en dat er voldoende alternatieven voor handen zijn. De kosten variëren van ongeveer € 0,08 tot € 0,12. Daarbij worden ook allerlei nuances gegeven over zaken die te maken hebben met het groenbeheer. Ik vraag aan beide Staatssecretarissen er alles aan te doen om per 2015 een glyfosaatverbod te laten ingaan. Er is voldoende over gezegd. Zo gaan wij in ieder geval ons oppervlaktewater en onze bijen een dienst bewijzen en daarmee ook onze voedselvoorziening, ons milieu en de mensen. Ik hoor graag van de Staatssecretarissen hoe hard zij op het gaspedaal kunnen drukken om dit voor elkaar te krijgen.

Ik kom bij de Kaderrichtlijn Water. Wij hebben net een heel debat gehad over de waterkwaliteit. Op sommige onderdelen is het een herhaling van zetten, maar wij zitten hier met twee andere Staatssecretarissen. Het is niet meer zo heel logisch dat wij over schoon drinkwater beschikken. Kijk naar het steeds hogere prijskaartje dat eraan hangt als gevolg van vervuiling door onder andere geneesmiddelen, microdeeltjes en gewasbeschermingsmiddelen uit de landbouw en industrie.

Staatssecretaris Mansveld heeft nog een brief gestuurd met een plan van aanpak van geneesmiddelen. Hulde daarvoor. Bij dat debat is daar voldoende over gezegd, maar wij vinden het heel erg belangrijk dat je steeds meer van end-of-pipe naar de bron gaat. Dat geldt ook voor gewasbeschermingsmiddelen.

Er wordt in de nota naar gestreefd om in 2023 geregeld te hebben dat wij de normoverschrijdingen voor 95% hebben aangepakt. Die overschrijdingen gaan wij tegen vanwege de gezondheids- en milieurisico's. Vanaf 2010 was een reductie van 95% al het doel. Zou de streefdatum naar voren kunnen worden gehaald? Behoort het tot de mogelijkheden om de reductie van normoverschrijdingen in 2018 of 2020 voor 95% te hebben gerealiseerd? Daar zitten de grootste pijnpunten. Een aantal zouden wij al vanaf 2016 aanpakken. Wil de Staatssecretaris er alles aan doen om dat nog meer naar voren te trekken? Acht zij dat reëel?

Wij hebben het over oppervlaktewater, maar ook bij het waterkwaliteitsdebat is er behoorlijk lang stilgestaan bij de grondwaterkwaliteit, omdat veel van ons grondwater ook gebruikt wordt voor het drinkwater. Grondwater schijnt een beetje tussen de wal en het schip te vallen. Deels valt het onder de provincie, deels onder het Rijk. Dan gaat het om kwaliteitsaspecten van het drinkwater die gerelateerd zijn aan het grondwater. Waarschijnlijk valt het soms ook onder de gemeentes. Wij vinden het van belang dat goed gekeken wordt naar de vraag of wij de kwaliteitsnormen voor oppervlaktewater aan het grondwater kunnen koppelen. Wellicht moet Minister Schultz van Infrastructuur en Milieu daarbij worden betrokken. Graag een reactie. Over glyfosaten heb ik genoeg gezegd.

Ik kom op de toelatingen in het kader van de Regeling uitzondering bestrijdingsmiddelen (Rub-toelatingen). Wij kregen kofferbakken vol mails toen bleek dat de Rub zou worden ingetrokken. Er werden allemaal zorgen geuit over wat dat zou betekenen voor alternatieven voor chemische middelen, zoals melk, suiker en bier; er is al een heel rijtje gepasseerd. De Partij van de Arbeid en ik behoren tot het soort dat vindt dat wij veel zwaarder moeten inzetten op de alternatieven. Het lijkt er een beetje op alsof die markt alleen nog maar met nog veel meer strubbelingen, knelpunten en hoge drempels zal worden geconfronteerd, terwijl wij een en ander juist veel meer naar voren zouden moeten halen.

Dan kom ik bij het verzoek dat de LTO heeft ingediend: de green deal. Ik ben blij met de LTO op dit terrein, want ik vind dat zij echt stappen zet en ambities heeft. Dat geldt ook voor water. Er valt veel voor te zeggen om bij de categorie laagrisicomiddelen, waar ook deze middelen bij horen, te kijken naar het Engelse systeem, in die zin dat je zou kunnen bekijken of je die middelen in de toelatingenreeksen zou kunnen inbrengen. Daarbij wordt ook gerefereerd aan de biocidenverordening. Je zou voor de categorie laagrisicostoffen dus een andere toelatingssystematiek kunnen gebruiken, waardoor je de knelpunten vermindert en er meer mogelijkheden worden geschapen. Daarmee dienen wij ons milieu, ons grondwater, maar ook de tuin- en landbouw. Het moet toch mogelijk zijn om de lowriskkwalificaties verder te ontwikkelen? Valt er in Europees verband iets te doen om deze zaak versneld aan te pakken? Ik heb begrepen dat in de Landbouwraad daar heel veel mensen gefrustreerd over zijn geraakt. Wat hebben deze Staatssecretarissen nodig om die frustratie tot een succes te maken? Ik denk dat dat een van de geheimen is om de markt echt een slag te geven.

In de nota worden de minimumeisen voor driftreducerende technieken aangescherpt. Dit is om het oppervlaktewater en omwonenden te beschermen tegen uitwaaieren. Er komt een eis van minimaal 75% driftreducerende techniek, maar uit informatie van deskundigen blijkt dat het technisch ook mogelijk is om met 90% reducerende doppen te gaan werken. Is dat mogelijk? Indien ja, waarom gaan we dan niet naar 90% en blijven we hangen bij 75%?

Het is mogelijk om spuiwater uit de kassen te zuiveren voordat het geloosd wordt. Ik denk dat daarmee in ieder geval winst kan worden geboekt met betrekking tot oppervlaktewatervervuiling. Het is en blijft end of pipe. Wij zouden heel graag zien dat het spuiwater helemaal niet meer in het oppervlaktewater zou terechtkomen. Graag een reactie.

Ik heb nog niemand iets horen zeggen over de rie's, de risico-inventarisaties en -evaluaties, de arbokwesties. Uit de praktijk hebben wij van mensen die bij dit soort opleidingen betrokken zijn, gehoord dat maar heel summier, slechts een paar minuten, aandacht is voor het gevaar voor mens, dier en omgeving. Er wordt voor gepleit om daar een module voor te maken om dit serieus te behandelen. Het gaat om meer dan de vraag welk masker je moet gebruiken en hoe het spui eruitziet. Het is breder en er is aandacht voor de vraag wat de stof doet met slootwater, de omgeving en sowieso met de gezondheid.

De collega van D66 heeft al het nodige gezegd over monitoring. Ook wij pleiten zeer voor monitoring, na vijf jaar of misschien na vier jaar. Het lijkt ons goed om dit beleid vast te houden en stappen te zetten.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Voorzitter. In 2011 is het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen met 50% gestegen ten opzichte van 2010. Dit laat zien dat een ambitieus beleid gericht op gewasbeschermingsmiddelen absoluut noodzakelijk is. Mijn fractie heeft met name zorgen over de waterkwaliteit. Volgens het PBL is er sinds 2005 weinig verbetering geboekt waar nog de grootste stappen moeten worden gezet. Ik heb begrepen dat er op het punt van de waterkwaliteit een ex-ante-evaluatie is uitgevoerd bij deze nota. Het was fijn geweest als de Kamer deze evaluatie had kunnen betrekken bij het notaoverleg. Uit de evaluatie blijkt namelijk dat met de maatregelen uit de nota de doelstellingen voor de vermindering van de normoverschrijdingen in het oppervlaktewater in 2018 noch in 2023 gehaald worden bij de sectoren fruitbomen en vollegrondsgroenten. Als dit inderdaad klopt, dan betekent dit dat de nota nu al moet worden aangescherpt. We vragen op dit punt een reactie van de Staatssecretaris.

De ChristenUnie heeft zorgen over de cumulatieve effecten van residuen van verschillende actieve stoffen op de gezondheid van mensen. Dit punt wordt nu niet meegenomen bij de toelatingsbeoordeling. Er wordt weliswaar onderzoek uitgevoerd door het RIVM, maar kan de Staatssecretaris concreet aangeven waartoe dit zal leiden?

Een ander punt betreft de risico's voor omwonenden en passanten. Het advies van de Gezondheidsraad hierover is inmiddels al een jaar vertraagd. Ik vind de inzet op dit punt in de nota veel te weinig concreet. Fyto en LTO hebben aangekondigd telers te willen adviseren. Kan de Staatssecretaris aangeven wat zij van de sector verwacht? Hoe wordt meetbaar gemaakt of agrariërs de belangen van omwonenden en passanten inderdaad zwaar meewegen?

De ChristenUnie constateert dat nog steeds veel te gemakkelijk naar chemische middelen en technologische oplossingen wordt gegrepen, terwijl er inmiddels voldoende niet-chemische en biologische alternatieven zijn. Mijn fractie verwelkomt een verbod op het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen op verhardingen en sport- en recreatieterreinen, maar wil dat het verbod ook voor plantsoenen en parken gaat gelden.

Het kabinet wil de blootstelling van burgers aan gewasbeschermingsmiddelen zo veel mogelijk voorkomen. De knip tussen professioneel en particulier gebruik snapt mijn fractie dan ook niet.

De ChristenUnie wil ook een verbod op particulier gebruik van chemische middelen, zeker van glyfosaat. Dit verbod kan dan in 2015 ingaan. Er zijn immers voldoende alternatieven beschikbaar voor particulieren.

Mevrouw Lodders (VVD): Mevrouw Dik-Faber geeft aan dat er voldoende alternatieven beschikbaar zijn. «Voor particulieren», kwam daar snel achteraan. Het verbod gaat gelden voor professionele gebruikers. Welke alternatieven zijn er? Hoe kijkt de fractie van de ChristenUnie aan tegen het feit dat die alternatieven allerlei milieuvervuilende effecten kennen?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Ik ben het met mevrouw Lodders eens dat je goed moet kijken naar de vraag welke alternatieven je gebruikt. Ik ben op werkbezoek geweest in het kader van gewasbescherming. Ik heb mij op dit punt door diverse organisaties laten bijpraten. Niet ieder gewasbeschermingsmiddel laat zich eenvoudig vervangen door een alternatief. De cumulatie van alternatieve middelen kan per saldo zorgen voor grotere milieueffecten dan chemische gewasbeschermingsmiddelen. Ik constateer echter ook – helaas kan ik de technische details niet geven – dat er wel degelijk alternatieven zijn. De alternatieven die worden aangedragen door de sector, botsen op allerlei procedures. Ik wil straks nog ingaan op de Regeling uitzondering bestrijdingsmiddelen en de termijnen waar mensen tegenaan lopen. Toelatingsprocedures duren tot drie jaar. Ik vind dat wij dat met elkaar moeten oplossen. Ik hoor deze signalen uit de sector. Op basis daarvan kan ik concluderen dat er zeker alternatieven zijn, maar dat wij ze wel goed en gericht moeten inzetten.

Mevrouw Lodders (VVD): Ik constateer dat mevrouw Dik-Faber niet verder komt dan een herhaling van wat zij eerder al zei, namelijk dat er alternatieven zijn. Op de concrete vraag welke alternatieven er dan zijn, komt er geen antwoord. Dat vind ik jammer. Mevrouw Dik-Faber gaat in haar inbreng voorbij aan het feit dat het de kostenprijs verhoogt en dat er milieueffecten zijn. Dat betreur ik zeer.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Bij mijn weten ben ik uitvoerig ingegaan op het milieu. Ik heb mevrouw Lodders geschetst dat ik er zeker oog voor heb dat het gestapeld gebruik van alternatieve middelen per saldo meer milieueffecten kan hebben. Daar wil ik zeker naar kijken. Ik heb aangegeven dat ik het naampje dan misschien niet weet, maar dat ik wel weet dat er alternatieven beschikbaar zijn. Wat de kosten betreft: mevrouw Lodders heeft in haar inbreng kosten genoemd, maar ik heb berekeningen gezien van het LEI, CLM en het RIVM waaruit een ander kostenplaatje naar voren komt. Volgens mij heb ik geantwoord op alle punten die mevrouw Lodders aandraagt. Ik ben het voor een deel met haar eens, maar voor een deel ook niet. Ik weet dat er alternatieven zijn, voor een lagere prijs dan mevrouw Lodders noemt. In het bieden van meer ruimte voor deze alternatieve middelen ligt volgens mij de uitdaging.

De voorzitter: U vervolgt uw betoog.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Ik was gebleven bij de Kaderrichtlijn Water. In de nota wordt onvoldoende ingegaan op het punt dat criteria in het toelatingsbeleid ruimer zijn dan in het waterkwaliteitsbeleid. Om de doelstellingen voor normenoverschrijding te kunnen halen, moet de toelatingsbeoordeling worden afgestemd op de waterkwaliteitsnormen. Is de Staatssecretaris daartoe bereid?

Ik wil tot slot nog kort het toelatingsbeleid voor biologische middelen aanstippen. Aangezien de Regeling uitzondering bestrijdingsmiddelen niet strookte met de nieuwe Europese verordening, is deze regeling ingetrokken. Voor nieuwe biologische middelen en laagrisicomiddelen moet nu de gangbare procedure van 32 maanden gevolgd worden, terwijl er een grote behoefte is aan alternatieven voor de chemische middelen die straks verboden worden. De ChristenUnie pleit voor een alternatieve en snellere toelatingsprocedure voor deze middelen, net zoals bij biociden. Dan hebben wij het over 90 dagen, waarbij het middel zelf in plaats van elke afzonderlijke werkzame stof wordt getoetst. Is de Staatssecretaris bereid, zich hiervoor in te zetten in Europa?

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik ben benieuwd hoe de ChristenUnie staat tegenover de oproep van bijvoorbeeld Vewin om wat serieuzer te kijken naar teeltvrije zones. Voelt de ChristenUnie ervoor om de nota op dit punt iets aan te scherpen? Denk aan het nu instellen van een zone van een meter om dit vervolgens na twee jaar te evalueren.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Volgens mij zijn er op dit punt voorstellen gedaan in de nota. De ChristenUnie wil op dit moment geen verdere aanscherping. Over een aantal jaar komt er een evaluatie. Dan spreken wij verder.

De heer Dijkgraaf (SGP): Met dat laatste ben ik dan weer blij!

Voorzitter. Je hebt soms van die debatten waarbij je van tevoren denkt: ja, jongens, dit is wel erg ambitieus en dit gaat te ver. Ik herken me zeer in de verhalen van mevrouw Lodders en van de heer Geurts. Die ga ik niet allemaal herhalen. Daar heb ik de tijd ook niet voor. Zij krijgen meer tijd. Dat is niet eerlijk, maar daar hebben we het nog wel een keer over.

De voorzitter: U vervolgt uw betoog.

De heer Dijkgraaf (SGP): Ja, want de tijd loopt.

En dan kom je er in het debat achter – ik had gehoopt dat het niet zo zou zijn – dat er een heel aantal collega's is die bepleiten dat het verder moet, dat het sneller moet en dat er meer moet gebeuren, en de Staatssecretaris oproepen om meer ambitie te tonen. Eigenlijk vind ik dat de Staatssecretaris al een beetje te veel ambitie getoond heeft. Ik zou toch wel graag willen dat de Staatssecretaris dat spanningsveld nog eens even heel goed neerzet. Zij heeft de signalen van tevoren ook gehad. Zij heeft bewust gekozen voor deze balans. Ik had die graag anders gezien, de andere kant op. Andere Kamerleden willen weer een andere kant op. Ik wil graag de balans hebben. Enerzijds kun je kijken naar wat de meerwaarde van de gewasbeschermingsmiddelen is. Ik had boven mijn verhaal geschreven: lofzang op de gewasbescherming. Na alle inbrengen zou je die langzamerhand gaan zingen. Laten we dankbaar zijn voor hetgeen de gewasbescherming ons geboden heeft: een geweldige productiviteit, een geweldige voedselvoorziening en veel minder ziektes dan vroeger. En ja, natuurlijk zitten er ook een aantal nadelen aan. Kijk naar het grondwater en de milieuproblemen die eraan zijn verbonden. Anderzijds hebben we ook te maken met een sector die al grote problemen heeft, die het moeilijk heeft om het hoofd boven water te houden. We brengen die sector wel erg in de problemen als we de eisen nog verder aanscherpen en als we nog meer voor de Europese muziek uit lopen. Kan de Staatssecretaris nog eens goed ingaan op dat spanningsveld? Ik ben bang dat we echt problemen gaan krijgen als we het nog verder aanscherpen. Wat de Staatssecretaris schetst, beschouw ik als het maximum, als de limiet. Verder moeten we niet gaan. Anders krijgen we echt problemen.

Ik zou op een aantal punten juist iets anders willen. Laat ik er een paar kort noemen, want zo veel tijd is er helaas niet. Over de toelating van de niet-chemische gewasbeschermingsmiddelen is al het nodige gezegd. Het ludieke voorbeeld van het bier en de azijn is gegeven, maar er zijn natuurlijk nog wel serieuzere middelen in dezelfde categorie. Het is problematisch als die het alternatief moeten bieden. Het is problematisch dat er hoge drempels zijn, dat de lat erg hoog wordt gelegd, terwijl iedereen weet dat het eigenlijk gewoon middelen zijn die iedereen kan gebruiken. Bij de biocidenverordening hebben we om die reden bij een aantal middelen de lat lager gelegd. Kunnen we zo'n systematiek gebruiken?

Ik kom op de bredere teeltvrije zone en de 75% driftreductie. Heeft de regering voldoende in beeld wat de effectiviteit daarvan is? Is die wel echt aangetoond? Ik hoor van boeren dat, als je dat doet, ziekten meer kans maken en dat de boeren juist vaker moeten spuiten als die ziektes optreden. Dat schiet natuurlijk niet op. Bovendien, als je een groot perceel hebt, heeft driftreductie midden op een perceel dan enige zin, voor wat dan ook? Welke winst valt er te behalen met een betere handhaving van de huidige eisen? Wij zien in de cijfers dat er regelmatig overtredingen plaatsvinden. Zou een betere handhaving van de huidige regels al niet veel opleveren?

Wij pleiten voor meer ruimte voor de lagedoseringssystemen. Ik meen dat de heer Geurts van het CDA dat al aangaf, dus ik herhaal het niet. Daarbij spelen twee problemen: enerzijds het maximeren van het aantal keren en anderzijds de verregaande driftreductie. O, ik zie dat het mevrouw Lodders van de VVD was die het aangaf, maar het CDA ondersteunt het ongetwijfeld ook. Wil de Staatssecretaris er meer ruimte voor bieden?

Ik kom tot slot op de licentieplicht. Er komt een licentieplicht, ook voor eenvoudige handelingen met een beperkt risico. Ook komen er hogere vakbekwaamheidseisen voor bedrijfseigenaren. Natuurlijk is een professionaliteitsslag goed, maar het moet wel proportioneel blijven. Af en toe een spuit gebruiken is iets anders dan de regelmatige inzet van een spuitmachine. Kan de regering de kleinverbruiker buiten schot houden?

De heer Van Gerven (SP): Voorzitter. Ik wil graag beginnen met een aspect dat onderbelicht is in de discussie over de bestrijdingsmiddelen, namelijk de veiligheid van de werknemers. Het is schokkend dat slechts 65% van de bedrijven een risico-inventarisatie en -evaluatie heeft. Slechts 20% gebruikt deze echt. In de gebruikte risico-inventarisatie en -evaluatie wordt amper aandacht besteed aan het cruciale aspect van de blootstelling van werknemers aan bestrijdingsmiddelen. Daarmee lijkt een baan in de tuinbouw een garantie voor een onveilige werkomgeving. Erkent de Staatssecretaris dat alle maatregelen die zij neemt softe maatregelen zijn, die neerkomen op gepraat? Vindt zij echt dat het creëren van een veilige werkomgeving een verantwoordelijkheid is van de Polen en de jongeren in de kassen? Het is toch de taak en de verantwoordelijkheid van de werkgever om voor een veilige werkomgeving te zorgen? Als ze dat niet doen, moeten ze wat ons betreft een vette boete krijgen. Is de Staatssecretaris bereid om ook in de komende tijd de sector intensief te laten controleren door de arbodienst, totdat de veiligheid voor werknemers op orde is? Welke harde doelstellingen hanteert het kabinet voor zichzelf?

Een ander punt is de veiligheid van omwonenden. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) toetst nog steeds niet op de gezondheid van omwonenden. Wil het kabinet het kader hiertoe versneld invoeren en niet wachten op het laatste stempeltje uit Brussel? De maatregelen die de Staatssecretaris in haar nota voorstelt voor de gezondheid van omwonenden zijn: een goed gesprek, informatie en – jawel – wederzijds begrip. Is de Staatssecretaris ook bereid om een spuitvrije bufferzone van ten minste 12 meter in te stellen tot aangrenzende percelen van bewoners? Bij vijf van de acht Nederlandse proefpersonen, zo bleek uit onderzoek, zijn resten van het onkruidbestrijdingsmiddel glyfosaat in de urine gevonden. Worden groenten en fruit voortaan getest op glyfosaat? En wil de Staatssecretaris de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen in de mens alsnog verder onderzoeken? Gaat zij de normstellingen kritisch doorlichten en de Kamer een onafhankelijk rapport sturen? Bij glyfosaat wordt in de beoordeling een snelle afbraak in het lichaam verondersteld, en bij vele stoffen blijkt de norm sluipenderwijs dusdanig te zijn verhoogd dat die in geen verhouding staat tot de hoeveelheid die de mens maximaal in zijn lijf kan hebben. We hebben al gezien dat een kind van 10 jaar oud met het eten van een bakje bosbessen of het drinken van 100 milliliter sap een te hoge dosis imidacloprid binnen kan krijgen. Het is maar dat we het weten.

Een klacht is een geschenk uit de hemel, en de doorlichting van het Ctgb door het Pesticide Action Network leest als een klacht over de instantie die moet waken over de veiligheid van toegelaten middelen. Een klacht is een kans om je organisatie verbeteren en de kritiek is heel specifiek en concreet. Ik zie dan ook geen enkele reden om krampachtig te doen over de kritiek, zoals het kabinet en het Ctgb zelf. Hun verweer was 78 pagina's lang. Ik zou zeggen: hoera, er is een klacht, met een scala aan verbetermogelijkheden; grijp die dan ook met beide handen aan.

Wat doet men bijvoorbeeld met het feit dat de helft van de toegelaten stoffen uit de test niet of niet volledig beoordeeld zijn? Gaat het kabinet ervoor zorgen dat elke stof een passende beoordeling heeft? En wat doet het kabinet met de fundamentele kritiek dat via ondoorzichtige sluiproutes zoals «opschorting vervallen toelating» en «ter afronding besluitvorming» stoffen jarenlang ten onrechte toegelaten blijven? Wordt de «toelating voor verdere beoordeling» nu eindelijk afgeschaft? Wat doet het kabinet aan het ontduiken van de verplichting tot beoordeling op het effect op vogels, bijen, zoogdieren en waterorganismen? Gaat het Ctgb voortaan ten minste de EFSA-richtlijnen volgen als er hoge risico's worden vastgesteld voor de omgeving? Wat doet het kabinet met het gegeven dat Ctgb-beoordelingen vele, zo niet tientallen, jaren achterlopen op de stand van de wetenschap? Wat gaat de Staatssecretaris doen om verouderde beoordelingskaders te voorkomen, zoals die voor de tuinbouw? Die stammen uit 1991, terwijl allang nieuwe feiten over lozingen bekend zijn.

Het argument dat ter verdediging wordt aangevoerd voor het werken met verouderde richtsnoeren en verouderde inzichten, is de rechtszekerheid van – jawel – de aanvrager. Is die echter van groter belang dan de veiligheid van mens en milieu? Wat is nu de fundamentele keuze van het kabinet in dezen? Hoe groot is de dreiging van schadeclaims vanuit het bedrijfsleven? Is de juridische positie van het bedrijfsleven niet te sterk tegenover het algemeen belang?

De voorzitter: Ik onderbreek u even, want er is een vraag van de heer Geurts. Ik deel u ook mee dat u nog anderhalve minuut hebt. Als u nog ruimte in tweede termijn zou willen hebben, zou u dus tot een afronding moeten komen.

De heer Van Gerven (SP): Hoeveel tijd heb ik in totaal? Twaalf minuten toch?

De voorzitter: Ja, pardon, u hebt in totaal twaalf minuten. Ik keek verkeerd. Gaat u dus heerlijk uw gang, maar u hebt eerst een vraag van de heer Geurts.

De heer Geurts (CDA): Heerlijk zijn gang gaan? Ik heb met verbijstering naar deze inbreng geluisterd. De SP wil zo'n beetje de hele akkerbouw en tuinbouw Nederland uit jagen, maar dat is mijn conclusie.

De vraag die ik heb, is de volgende. Is de geachte SP-afgevaardigde er ook van op de hoogte dat de tuinbouw het laagste verzuimcijfer van alle sectoren in Nederland heeft? Waar haalt hij dat verhaal over claims richting werkgevers vandaan? De tuinbouw heeft het laagste verzuimcijfer van alle sectoren in Nederland.

De heer Van Gerven (SP): Ik baseer dat op feitenmateriaal over de risico-inventarisatie en -evaluatie dat ik heb gelezen. In twee derde van de bedrijven zijn die niet op orde of worden die niet toegepast. Dat blijkt uit onderzoek en daar baseer ik me op. Het ziekteverzuim is inderdaad laag, maar dat komt ook omdat er veel met buitenlanders wordt gewerkt en met familiepersoneel. Dan ligt de motivatie vaak hoger. Maar dat is geen bewijs dat zij niet worden blootgesteld aan allerlei stoffen die schadelijk kunnen zijn.

De heer Geurts (CDA): Hier is geen kruid tegen gewassen. Volgens mij kan ik concluderen dat de SP ervan uitgaat dat als de familieleden maar meewerken en de motivatie groot genoeg is, er dan geen verzuim zal zijn in Nederland. Nou, dan weten we dat ook weer van de SP.

De heer Van Gerven (SP): Het is algemeen bekend, en dat moet het CDA ook weten, dat de arbeidsmotivatie van familieleden in een eigen bedrijf vaak bijzonder hoog is. Als iemand van boerenafkomst moet de heer Geurts dat als geen ander weten. Daarmee is echter niet het bewijs geleverd dat het werk altijd veilig is en dat we de risico-inventarisatie en -evaluatie dan maar overboord moeten gooien. Dat lijkt me erg onverstandig.

Ik ga weer verder met de schadeclaims. Kunnen we bedrijven die neonicotinoïden produceren aansprakelijk stellen voor de bijensterfte?

Gaan de nieuwe wetenschappelijke inzichten over drift toegepast worden? Wordt er een bufferzone van 5 tot 15 meter ingesteld voor het gif folpet, zoals de EFSA aanbeveelt? Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat praktisch alle toepassingen onder de regels voor kleine toepassingen vallen? Moet de norm niet van 5.000 naar 1.000 ha worden teruggebracht?

Het valt op dat het Ctgb tot voor kort op een eiland opereerde, waarbij alleen communicatie met het Ministerie en het bedrijfsleven mogelijk was. Zoals de regering een parlement nodig heeft, zo heeft het Ctgb een dialoog met maatschappelijke organisaties nodig. Gaat de Staatssecretaris zorgen voor een structurele inbedding van de dialoog met milieuorganisaties, waterbedrijven, omwonenden en gezondheidsorganisaties? Neemt zij rigoureuze actie om het proces van beoordeling van bestrijdingsmiddelen op niveau te krijgen, zodat we echt een Ctgb 2.0 krijgen? Dan kan het een organisatie worden die ook kritiek niet schuwt.

Dan wil ik een stelling poneren waarop ik graag een reactie van het kabinet krijg. Het omhullen van zaadjes met gif is als het toevoegen van antibiotica aan veevoer. Graag krijg ik hier een reactie op. Ikzelf heb in ieder geval de stellige indruk dat we de fouten die we in een andere tak van de industrie hebben geconstateerd ook op dit gebied aan het herhalen zijn.

Verder moet de motie-Grashoff over het verbod op glyfosaat zonder dralen worden uitgevoerd en niet pas in 2018, maar liefst vandaag en uiterlijk in 2015. Dat kan gemakkelijk. Mag ik aannemen dat stedelijk groen en openbaar groen ook hieronder vallen? Glyfosaat wordt met kanker en parkinson in verband gebracht. Dat spul moeten wij toch niet willen spuiten in speeltuinen en op sportvelden waar kinderen er in aanraking mee komen? Wordt dit dus per ommegaande verboden? Wil de Staatssecretaris de uitzonderingen voor handgedragen spuitapparatuur heel precies omschrijven om te voorkomen dat dit een gat in de regelgeving wordt?

Verder doe ik een suggestie. De invoering van belasting op bestrijdingsmiddelen lijkt mijn fractie een uitstekend plan om de hoeveelheid bestrijdingsmiddelen terug te dringen.

Ik kom tot een afronding van mijn eerste termijn. Vindt het kabinet of de Staatssecretaris het ook een misslag van de Nederlandse Golf Federatie dat die ook na 2018 gif wil blijven spuiten op de golfbanen? Ik neem aan dat de Staatssecretaris dit verzoek niet zal honoreren. Als het nodig is, moeten de tarieven van de golfbaan maar omhoog.

Ik hoop met deze bijdrage wat tegengif te hebben gegeven tegen de giftige ideeën van de VVD.

De voorzitter: Hiermee is er een einde gekomen aan de eerste termijn van de zijde van de Kamer. De bewindspersonen hebben aangegeven dat zij enige tijd nodig hebben om de vragen te beantwoorden en daarom volgt er een schorsing.

De vergadering wordt van 19.25 uur tot 20.10 uur geschorst.

De voorzitter: Wij vervolgen deze vergadering met de eerste termijn van het kabinet. Ik spreek met mijn collega's graag vier interrupties in totaal af, twee per bewindspersoon. Laten we bekijken of we daarmee uitkomen.

Mevrouw Lodders (VVD): Wij mogen die zelf invullen? En mogen wij op voorhand de blokjes van beide bewindspersonen horen?

Staatssecretaris Dijksma: Jazeker, voorzitter. Ik dank de Kamer voor de uitgebreide inbreng en de vele vragen. Wij zullen ons best doen om die tot de bevrediging van allen te beantwoorden; zij het natuurlijk niet per se wat de inhoud van de antwoorden betreft, maar dat is politiek. Staatssecretaris Mansveld en ondergetekende hebben in totaal maar liefst tien blokjes. Ik zal zo meteen in mijn eerste blokje iets zeggen over Europees versus nationaal en de vermeende koppen op het beleid. Daarna zal ik de vragen beantwoorden over de geïntegreerde gewasbescherming in meer algemene zin. Het derde onderwerp is zaadbehandeling. Het vierde thema zijn de kleine teelten en de lagerisicostoffen. Ten vijfde zeg ik iets over het Ctgb. Mijn zesde blokje heet «overig». Staatssecretaris Mansveld neemt daarna het stokje over met een blokje over glyfosaat. Daarna volgt de Kaderrichtlijn Water. Haar derde thema is gezondheid. Ook zij sluit af met een blokje «overig».

Allereerst de vraag of wij verder gaan dan noodzakelijk is. Dat was eigenlijk de stelling van mevrouw Lodders. Misschien is het goed om vast te stellen dat de toelatingen zijn geharmoniseerd middels de verordeningen die Europees worden opgedragen. Dat betekent dat wij niet kiezen voor nationale koppen op het beleid. Wij houden natuurlijk wel rekening met nationale omstandigheden; dat wordt ons ook door Europa opgedragen. Zoals bekend heeft Nederland heel veel kleine percelen, veel water en bijvoorbeeld ook een af en toe bijzondere windsnelheid, zo heb ik mij laten vertellen. Daarnaast hebben we de richtlijn duurzaam gebruik. Deze kunnen we nationaal invullen. Van Nederland wordt verwacht dat het nationaal de maatregelen treft die nodig zijn om het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te stimuleren. Daarbij gaat het dus niet over nationale koppen.

Mevrouw Lodders noemde twee voorbeelden en misschien is het goed om die meteen bij de kop te nemen. Allereerst vroeg zij zich af waarom Nederland de toepassing van thiram of Proseed verbiedt. Het gebruik van Proseed kan risico's opleveren voor vogels en zoogdieren. Dat is uiteraard afhankelijk van de specifieke toepassing. Het middel is in Duitsland voor een beperkt aantal toepassingen toegelaten. In andere lidstaten zijn ook toepassingen toegelaten op basis van wederzijdse erkenning. Nederland is nu met Duitsland in gesprek over de achtergrond van het verschil in beoordeling. Als hierover meer duidelijkheid is, zal het college een besluit nemen over de toelating. Het tweede voorbeeld zou zijn het stellen van aanvullende eisen voor het gebruik van chloorpyrifos. Dat betreft een insecticide als zaadbehandeling van bonen in open teelt; mevrouw Lodders zei dit al. Toen de aanvraag kwam, heeft Nederland niet het complete dossier gekregen. Spanje heeft bijvoorbeeld wel het volledige dossier gekregen bij de plaatsing van de stof. Wij hebben nu aanvullende vragen gesteld.

Mevrouw Lodders en met haar een aantal andere geachte afgevaardigden vroegen zich af waarom het Ctgb het systeem van de zogenaamde «gefractioneerde toepassing» niet hanteert, zoals in België. Dit is mogelijk, ook in Nederland. Toelatingshouders kunnen dit aanvragen, maar het Ctgb beoordeelt de aanvraag en neemt dan een beslissing. Maar als die aanvraag er niet is, kan het ook niet beslissen.

Een aantal leden hebben gevraagd om een soepeler toelating van cisgenese. Ook hebben ze gevraagd welke stappen daarvoor nodig zijn. De EFSA heeft beoordeeld dat gewassen veredeld met cisgenese niet minder veilig zijn dan gewassen die met klassieke methoden zijn veredeld. De Europese Commissie moet nu een standpunt innemen. Nederland heeft gevraagd om dat spoedig te doen. Dit zal in de Milieuraad worden geagendeerd.

Mevrouw Dik-Faber heeft gevraagd waar een cumulatief effect van residuen van actieve stoffen toe leidt. Er wordt in Europees verband gewerkt aan een methodologie voor de berekening van cumulatieve blootstelling en risicobeoordeling. Nederland levert hier een belangrijke bijdrage aan. Er is op dit moment geen internationaal afgestemde methodologie beschikbaar en de huidige beoordelingswijze waarbij naar de blootstelling van één stof wordt gekeken blijkt tot dusverre voldoende beschermend te zijn om ook het risico van in werkelijkheid voorkomende gecombineerde blootstelling af te dekken. Dat is dus iets wat nog work in progress is.

Hiermee ben ik aan het eind van mijn eerste blokje gekomen.

Mevrouw Lodders (VVD): Het glas is halfvol of halfleeg. Ik heb twee voorbeelden genoemd in mijn eerste termijn. Laat ik mij nu beperken tot chloorpyrifos. Waarom moet het in Nederland op dat punt zo verschrikkelijk lang duren?

Als het gaat om de gefractioneerde toepassing het volgende. De Staatssecretaris zegt: de boeren kunnen dat aanvragen maar dat wordt door hen niet gedaan en dus is het er niet. Dat vind ik wel heel erg gemakkelijk. Op het moment dat je het wilt toepassen, moet die toelating er natuurlijk zijn. Volgens mij ligt hier een kans om het milieu te sparen door dit op voorhand in te vullen.

Staatssecretaris Dijksma: Wat ik ervan heb gehoord, is dat die aanvraag gewoon niet gedaan is. En wij gaan niet aanvragen doen voor anderen. Dus dat zal vanuit de sector zelf moeten plaatsvinden. Maar het kan in Nederland toegepast worden.

Op de eerste vraag van mevrouw Lodders zal ik, als zij dat goed vindt, ingaan in mijn beantwoording over het Ctgb, waarover ook Staatssecretaris Mansveld nog komt te spreken.

Mevrouw Lodders (VVD): Uiteraard vind ik dat goed.

Wat betreft die gefractioneerde toepassing nog het volgende. Op het moment dat een boer of tuinder een lagere toepassing wil hanteren omdat de onkruiddruk minder groot is, mag het wat mij betreft niet zo zijn dat hij eerst zo'n gefractioneerde toepassing moet aanvragen. De Staatssecretaris geeft aan dat dit vanuit het bedrijfsleven moet komen. Ik denk dan op mijn beurt dat dit juist een kans was geweest om dit vanuit deze nota op te pakken en het bedrijfsleven die mogelijkheid te bieden.

Staatssecretaris Dijksma: Die mogelijkheid is er wel maar de mensen die het middel op de markt willen brengen moeten dat bij de toelatingsaanvraag wel inbrengen. Als dat niet gebeurt, kunnen wij dat niet voor ze gaan doen.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Ik heb nog een vraag over de cumulatieve effecten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De Staatssecretaris geeft aan dat de huidige toelatingssystematiek geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Tegelijkertijd zijn er onderzoeken die wel in die richting wijzen. Hoe kan zij dan zo stellig zeggen dat die risico's er niet zijn?

Er wordt nu gewerkt aan een nieuwe Europese methode voor toelating. Hoe lang gaat het duren voordat die er is?

Staatssecretaris Dijksma: Ik heb gezegd dat als het gaat om de cumulatieve effecten er nu gewerkt wordt aan een integraal beoordelingskader. Dat kader is er dus nog niet. Dus moeten we het nu doen met de huidige methodologie. Daarbij wordt naar blootstelling van een van de stoffen gekeken.

Tot dusverre blijkt dat die voldoende beschermend is om ook het risico van in werkelijkheid voorkomende gecombineerde blootstelling af te dekken. Maar ondertussen wordt er dus wel in Europees verband gewerkt aan een andere methodologie. Er is gevraagd naar de termijn. Dat durf ik niet te zeggen. Ik heb op dit moment niet paraat wanneer men met dat onderzoek klaar is.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Eigenlijk zegt de Staatssecretaris dat de huidige normen op basis waarvan gewasbeschermingsmiddelen worden toegelaten, zo ruim zijn dat eventuele cumulatieve effecten daarin zijn meegewogen.

Staatssecretaris Dijksma: Ja, daar ga ik van uit.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Ik heb nog een vraag over de toelatingsprocedures, en wel over de brief van 13 juni inzake de vereenvoudigde procedure met betrekking tot de biocideverordening, waarbij het ook gaat over de kleine teelten.

Staatssecretaris Dijksma: Dat komt nog.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Volgens mij is daar in procedureel verband wel iets mogelijk om vooral die alternatieven meer ruimte te geven. Ik wil dan wel even van gedachten wisselen over de vraag of we die mogelijkheid niet maximaal kunnen benutten.

Staatssecretaris Dijksma: Ik ben dat met mevrouw Jacobi eens. De Kamer heeft te elfder ure nog een brief over ons voornemen op dat punt gekregen. Ik zal daar zo meteen gewoon op ingaan. Dan kan de Kamer het hopelijk later nog een keer rustig nalezen.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Als we dan alles uit de kast kunnen trekken, dan heeft het vanavond wel zin om hier te zitten.

Staatssecretaris Dijksma: Ik kom er zo op. Dat is echt een blokje verder. Ik probeer de beantwoording maar een beetje gestructureerd te blijven doen.

Ik kom te spreken over het onderdeel geïntegreerde gewasbescherming. De heer Dijkgraaf deed de volgende waarneming. Hij kwam naar dit debat toe met het idee dat het toch wel om een heel ambitieus plan ging, in zijn beleving misschien wel iets te ambitieus, maar hij heeft na het horen van de inbreng van een groot deel van de Kamer ook vastgesteld dat er misschien nog wel fracties zijn die nog verder willen gaan dan het kabinet nu voorstelt. De balans die we hebben geprobeerd te zoeken, is er inderdaad een van ambitieuze stappen zetten, maar wel op een manier die ook voor de sector nog te doen is. Die afweging is gemaakt.

Het is waar dat er voor de intensivering van voedselproductie ook chemische bestrijdingsmiddelen nodig zullen blijven, maar we kiezen wel nadrukkelijk voor een bepaald soort methodiek. Dat is die geïntegreerde gewasbescherming waarbij we echt proberen om eerst preventiemaatregelen te laten nemen, dus weerbare rassen toe te passen. Daarna proberen we de niet-chemische methode, dus de biologische bestrijders, en vervolgens komen we tot het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Het is gewoon niet altijd mogelijk om het zonder chemische middelen te doen. Maar als dat dan nodig is, vragen we ook hier weer om het zo duurzaam mogelijk te doen. Dat heeft geleid tot een set aan voorstellen waarbij we de sector in de gelegenheid stellen om ook zelf meters te maken, maar we ook heel duidelijk hebben afgesproken dat er wel resultaten moeten worden geboekt. De heer Geurts heeft daar nog een kwalificatie bij gegeven. Die zal ik niet herhalen. Dit beleid is ook terug te zien in de nota. Sommige woordvoerders vinden dat we te streng zijn, terwijl anderen ons niet streng genoeg vinden. Ik stel dan maar vast dat ik denk dat we op de goede weg zitten. Dat is misschien iets te voorbarig, maar toch!

De heer Schouw heeft gevraagd naar de relatie tussen de geïntegreerde gewasbescherming de agro-ecologische aanpak. Is het wenselijk of denkbaar dat hier een omslag gaat plaatsvinden? In de geïntegreerde gewasbescherming wordt eigenlijk gebruikgemaakt van alle chemische en alle niet-chemische methoden, dus ook van de agro-ecologische methode. Op die manier proberen we eigenlijk het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zo veel mogelijk terug te dringen. In feite zijn we dus al bezig met die omslag. Er worden ook vanuit de verschillende sectoren belangrijke stappen gezet.

Dit is meteen ook een antwoord op de vraag van mevrouw Lodders waarom je alleen de geïntegreerde aanpak zou toestaan. De richtlijn duurzaam gebruik verplicht lidstaten om ervoor te zorgen dat alle telers in 2014 geïntegreerde gewasbescherming toepassen. Het is dus uitvoering van Europese regelgeving en, als ik daar mijn opvatting over mag geven, ook verstandige regelgeving.

Wat het gewasbeschermingsplan betreft ontstond een bijzondere coalitie van de heer Schouw en mevrouw Lodders die daarbij de lead heeft. De vraag aan mij was hoe het ermee staat. Mijn ambtsvoorganger heeft in de Kamer al aangegeven dat hij onderzoek wilde doen naar alternatieven. Daarover is heel ruim en heel lang gesproken, maar de meningen van LTO en Agrodis zijn verdeeld. Wij zijn op het punt gekomen dat ik zelf een besluit zal moeten nemen. Het is wel verstandig om de Europese Commissie te consulteren. Ik voel heel erg mee in de wens om ook uit het oogpunt van vermindering van administratieve lasten nu verder te gaan. Dat betekent dat je het op een andere manier zou kunnen doen. Ik wil echter wel graag voorkomen dat wij met Europese boetes worden opgezadeld. Dat is voor mij wel een randvoorwaarde. Ik kan mij echter de overwegingen die beide woordvoerders noemden, goed voorstellen. Het zou dus ook mijn intentie zijn.

De actieplannen die sectoren moeten maken, moeten inderdaad geen verplichte nummers worden. Zij zijn ook geen doel op zich. Het doel is wel dat sectoren verantwoordelijkheid nemen en daadwerkelijk in actie komen. Dus liever in actie komen dan alleen maar plannen maken. Dat lijkt mij wel de bottomline. Wanneer sectoren zonder actieplan toch in actie komen, zoals bijvoorbeeld de rozenteelt of de sierteelt, zal ik hen zeker niet verplichten om een plan helemaal uit te schrijven. Het is echter geen vrijbrief om niets te doen. De vorderingen worden in het Platform duurzame gewasbescherming gevolgd en waar nodig zullen wij er werk van maken als mensen achterover zouden leunen, wat ik mij niet kan voorstellen.

Mevrouw Dik-Faber heeft gevraagd naar een aantal sectoren waarvan je nu kunt vaststellen dat ze misschien wel in 2018, maar wellicht niet in 2023 aan de norm kunnen voldoen. Wij zullen zo snel mogelijk met die sectoren, die ook door mevrouw Dik zijn genoemd, om tafel gaan. Wij doen dat inderdaad ook op basis van een studie, die nog niet is afgerond. Daarom heeft de Kamer haar nog niet. Ik zeg nu toe dat zodra die studie van in ieder geval het LEI en CML samen er is, ik die naar de Kamer stuur. En ik begrijp dat die studie redelijk spoedig zal zijn afgerond.

De heer Schouw wil na vijf jaar geen slappe evaluatie, maar wel een herijking van beleid. Laat ik hem toezeggen dat wij een serieuze tussentijdse evaluatie gaan doen. Dat zal medio 2018 zijn. Je moet dan misschien wel in 2018 op basis van die evaluatie vaststellen dat je het beleid moet aanpassen, bijvoorbeeld omdat de normen niet worden gehaald. Andersom, voor de optimisten: als de normen wel worden gehaald, kan dat ook betekenis hebben. Die serieuze evaluatie moet er echter ook wat mij betreft komen.

Onder anderen mevrouw Lodders heeft gevraagd of wij er wel voor zorgen dat wij met de bewijzen van vakbekwaamheid de sector niet overvragen. Ook hier geldt dat de richtlijn duurzaam gebruik gewoon vraagt dat bedrijfshoofden een licentie op een hoger niveau hebben. Dat geldt voor bedrijfshoofden in alle sectoren. Dat weet men ook in alle sectoren. Misschien is men daar niet overal even blij mee, maar men weet het wel. Dat moet ook.

De heer Dijkgraaf heeft gevraagd welke winst wij ten opzichte van de huidige maatregelen nog kunnen boeken met extra handhaving en of die 75% driftreductie wel reëel is. Ik bedenk trouwens dat het de heer Geurts was, maar misschien vroegen beiden het. Nu is 50% driftreductie verplicht binnen 14 meter van de watergang. Er is geen verplichte drifreductie op de rest van het perceel. Straks gaan wij inderdaad een drifreductie van 75% op het hele perceel verplichten en 50 centimeter verplichte teeltvrije zones. Dat is dus effectiever en ook handhaafbaarder. Overigens zal voor een deel ook wel uit het onderzoek blijken wat de toets is van de maatregelen die voorliggen, maar met een beetje boerenslimheid kun je ook wel begrijpen dat het effectiever is als je er op een aantal punten een tandje bij zet. De grens is wel dat er ergens een omslagpunt zit, zoals wij in de staatjes soms langs zien komen, van kosten en baten naarmate er meer teeltvrije zone versus driftreductie komt, hoe die zich tot elkaar verhouden en wat het dan nog oplevert, ook aan vermindering van schadelijke stoffen. Maar de maatregel die wij nu nemen is in onze ogen echt een effectieve stap.

De heer Dijkgraaf heeft bij de licentieverplichting, zoals net ook al langskwam in de beantwoording van mevrouw Lodders, specifiek gevraagd naar een uitzondering voor kleinverbruikers. Dat gaat helaas niet. Iedereen moet een licentie hebben. De richtlijn voor duurzaam gebruik kent geen vrijstelling voor kleinverbruikers. Voor personen die eenvoudige handelingen verrichten kan men wel volstaan met een korte veiligheidsinstructie. Daardoor worden de administratieve lasten beperkt.

De heer Schouw heeft gevraagd waarom professionals geen huis-, tuin- en keukenmiddelen mogen gebruiken. De wet schrijft voor dat stoffen alleen als gewasbeschermingsmiddel mogen worden gebruikt na toelating. Natuurlijk is het gebruik van bier – ik zal het merk niet noemen – in de slakkenbestrijding niet schadelijk, maar huis-, tuin- en keukenmiddelen kunnen wel degelijk ook gevaarlijk of schadelijk zijn. Als je bijvoorbeeld heel veel azijn op grote schaal gebruikt kan dat natuurlijk ecologische schade opleveren. Zwavelzuur wordt soms als ontsmettingsmiddel gebruikt. Het is ook niet helemaal fijn als je dat op een bepaalde manier doet. Het gebruik van tabaksextract is soms zelfs ronduit gevaarlijk. Dus het is wel heel belangrijk dat die middelen worden gereguleerd. Ik zal zo meteen in een ander blok over kleine teelt en laagrisicostoffen nog uitgebreid hierop ingaan, maar dit was alvast een schot voor de boeg. Einde blokje.

De voorzitter: Ik zie dat collega Schouw een vraag voor u heeft.

De heer Schouw (D66): Over azijn en bier merk ik op dat professionals toch graag die alternatieve middelen willen inzetten. Ik snap het probleem en ik ben op zoek naar een oplossing. Is de Staatssecretaris bereid om dit probleem te erkennen? Professionals willen bier en azijn inzetten en natuurlijk niet in overdaad, maar zij lopen tegen bureaucratie op, die wij moeten doorbreken. Gaat de Staatssecretaris dat samen met een aantal van ons doen?

Staatssecretaris Dijksma: Op beide vragen luidt het antwoord ja. In blokje vier kom ik daarop nog uitgebreid terug. We komen eerst nog bij het blokje zaadbehandeling.

De heer Dijkgraaf (SGP): Ik heb een vraag over de 75% driftreductie. De Staatssecretaris zei zo mooi dat je met een beetje boerenverstand wel kunt zien aankomen dat dat effectief is. Het aardige is dat boeren met hun verstand ons dan weer opbellen en e-mailen dat dit helemaal niet effectief is omdat er een grotere kans is dat het mis gaat en zij dan juist vaker moeten spuiten. Dit kan een welles-nietesspelletje worden, maar daar schieten wij niet zo veel mee op. Mijn vraag is: is het evidence-based dat het effectief is? Is het met praktijkproeven uitgezocht of heeft de Staatssecretaris haar theorie en ik de mijne?

Staatssecretaris Dijksma: Dat laatste zou soms kunnen voorkomen, maar in dit geval denk ik van niet. Het zit voor een belangrijk deel al in het onderzoek dat ik zojuist aan mevrouw Dik-Faber heb toegezegd. Dit is in concept gereed en komt zo snel mogelijk naar de Kamer.

De heer Dijkgraaf (SGP): Mocht uit het onderzoek blijken dat het effectief is, dan neem ik aan dat het doorgaat. Mocht blijken dat het niet effectief is, worden er dan andere maatregelen genomen?

Staatssecretaris Dijksma: Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen, als wij dit aan de Kamer en daarmee ook aan de sector voorstellen, dat dit niet effectief is. Wij hebben heel goed gekeken welke maatregelen een bijdrage leveren. Dat dit niet altijd gewenste maatregelen zijn of dat een en ander voor de boeren in kwestie soms gewoon lastig is, wil ik grif toegeven. Ik kan mij ook goed voorstellen dat een deel van de telefoontjes mede daardoor is ingegeven. Dat snap ik, maar wij zullen wel iets moeten doen.

De heer Klaver vroeg of zaadbehandeling niet kan worden uitgebannen. De heer Van Gerven heeft ook specifiek aandacht aan dit onderwerp besteed. Zaadbehandeling is een methode die wordt gebruikt, zoals spuiten of dompelen. De methode zegt niet iets over de schade die wordt aangericht. Dat hangt echt af van het middel en de teelt waarvoor het wordt gebruikt. In principe is zaadbehandeling een zuinige, gerichte methode, zeker vergeleken met spuiten in het volle veld. Waarom past zaadcoating wel in het geïntegreerde gewasbeschermingsverhaal? Dat komt doordat je, door zaad te behandelen met een geringe hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen, kunt voorkomen dat er later alsnog grote hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen voor het gewas moeten worden gebruikt. Daarmee kun je het totale gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen juist helpen verminderen. Dat is ook de reden waarom het past in de geïntegreerde teelt. Natuurlijk moet ook de behandeling van zaad met gewasbeschermingsmiddelen voldoen aan alle strenge regelgeving ter bescherming van mens en milieu.

De heer Klaver heeft gevraagd of en wanneer wij met neonicotinoïden behandeld zaad gaan uitbannen. Alle zaadbehandelingsmiddelen worden beoordeeld op risico's. Alleen als er geen effecten zijn voor de mens en geen onaanvaardbare risico's voor het milieu komt er een Europese goedkeuring, en daarmee een nationale toelating. Nu komt er, andersom, in de Europese Unie juist een verbod op zaadbehandeling van voor bijen aantrekkelijke gewassen. Zoals bekend, voeren wij dit in Nederland ook in.

Ik kom even terug op een vraag die zojuist in andere vorm is gesteld door mevrouw Lodders over Proseed. De heer Geurts vroeg of het klopt dat Europese regels stellen dat niet in de Europese Unie toegelaten middelen ook niet als zaadbehandeling mogen worden gebruikt voor de export van zaad, en of ik het ermee eens ben dat dit alleen geldt als het middel in geen enkele lidstaat meer is toegelaten. Het antwoord is: ja, dat klopt. Als er voor het middel voor het specifieke zaad geen toelating in de EU is, dan klopt de redenering en dan handelt het Ctgb conform.

De heer Van Gerven (SP): Ik vind het een merkwaardige stelling dat zaadcoating met imidacloprid en andere middelen een goede preventieve actie is. Ik heb de vergelijking gemaakt met het toevoegen van antibiotica aan veevoer. Dit wordt zo veel mogelijk uitgefaseerd en het gebeurt in principe niet meer, omdat het heel ondoelmatig en ongericht is. Als je dan elk zaadje gaat coaten, is dat toch hetzelfde als de sproeier op alles richten, terwijl je het echt als «last resort» in het uiterste geval zou moeten gebruiken? Is het dan toch niet zo dat het juist niet zou moeten gebeuren?

Staatssecretaris Dijksma: Volgens mij gaat de vergelijking met het gebruik van antibiotica in de veesector mank. Daar wordt op voorhand op grote schaal antibiotica gebruikt bij koppelbehandeling, terwijl het misschien helemaal niet nodig is. Er vindt in sommige situaties zaadcoating plaats waarvan je zeker weet dat, als je dat niet doet, er later heel veel meer middelen nodig zijn. Ik begrijp dat de heer Van Gerven mooie vergelijkingen zoekt. Ik adviseer hem om een andere te zoeken, want deze gaat mank.

De heer Van Gerven (SP): Ik ben op zoek naar een methode van telen van producten zonder bestrijdingsmiddelen, waarbij die coating op elk zaadje dus niet wordt toegepast. Als je dat wel doet, maak je het mensen gemakkelijk om te kiezen voor de gemakkelijke weg in plaats van voor het telen en ontwikkelen van robuuste gewassen zodat je die bestrijdingsmiddelen niet nodig hebt. Dat is wat mij betreft een veel beter uitgangspunt. Ik denk ook niet dat de bedenkers van de geïntegreerde plaagbestrijding zaadcoating op de eerste plaats hebben staan bij preventief gebruik. Ik denk dat het helemaal achteraan thuishoort.

Staatssecretaris Dijksma: Ook nu maakt de heer Van Gerven een karikatuur van de werkelijkheid. Niet alles loopt nu via zaadcoating. Sommige zaadbehandelingen, ook die met sommige neonicotinoïden op sommige gewassen, zullen in Nederland niet meer worden toegestaan. Wij hebben daarvoor heel zorgvuldig beleid. Ik vind natuurlijk van alles van de wijze waarop met gewasmiddelen wordt gewerkt. Ja, het zou mooi zijn als er zo min mogelijk chemische middelen worden gebruikt. Maar als je ze gebruikt, gebruik ze dan zo slim mogelijk. Dat kun je beter via zaadcoating doen dan door een toepassing van hetzelfde middel over de hele linie te gebruiken, waardoor je uiteindelijk veel grotere hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen nodig hebt. Volgens mij is het debat een stuk genuanceerder dan de heer Van Gerven het nu doet voorkomen. Hij zegt dat je nooit meer aan zaadcoating mag doen. Ik zeg dat het soms een goede oplossing kan zijn, maar dat je het soms niet moet willen omdat je een middel gebruikt dat ongewenste schade veroorzaakt, bijvoorbeeld middelen die worden gebruikt voor bijaantrekkelijke gewassen. Die verbieden wij dan. Zo zit ik erin.

Ik kom bij het volgende blokje: kleine teelten en de beroemde laagrisicostoffen. Wat heb ik gedaan om de toelating van kleine toepassingen te verbeteren? Mevrouw Lodders en anderen hadden nog een antwoord tegoed van mij. Het Ctgb heeft extra uitvoeringscapaciteit van bijna 900 uur ingezet en er is een aparte coördinator gekomen voor kleine toepassingen. Binnen het Ctgb is er ook prioriteit gegeven aan het afhandelen van de aanvragen voor kleine toepassingen. Tot nu toe zijn de scherpe termijnen daardoor gehaald. Er was wel wat nodig en dat is nu ook gebeurd.

Dan kom ik bij de laagrisicostoffen en de basisstoffen, de zogenaamde Rub's. Wat ga ik doen om de toelating van deze stoffen te versnellen en te vergemakkelijken, zo vroegen mevrouw Jacobi, de heer Schouw en anderen. De discussie ligt nu voor een deel in Brussel. Ik heb daar aangedrongen, met een brief die is uitgegaan aan Eurocommissaris Borg, op een duidelijke en goed toegesneden procedure die deze categorie stoffen als het ware behelst. Mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd, met de intrekkingstermijn rekening te willen houden bij Europese besluitvorming over de verduidelijking van de criteria voor laagrisicostoffen. Ik wil mij niet alleen richten op de risico's, maar juist ook kijken naar de kansen om de toelating van middelen te bevorderen die kunnen bijdragen aan milieuvriendelijke teelt en meer duurzame gewasbescherming. De sector is ook bereid te innoveren en te investeren in dergelijke middelen. Het is echt heel jammer als bedrijven daarbij tegen belemmerende juridische kaders aanlopen. Ik ben daarom bereid om met de sector nieuwe denkrichtingen te verkennen die de toelating van biologische en milieuvriendelijke middelen faciliteren. Ja, dat zou heel goed kunnen in de vorm van een green deal groene gewasbeschermingsmiddelen.

Het zou goed zijn als de sector snel met voorstellen daarvoor komt. Die kunnen wij dan samen uitwerken. En ja, ik wil ook bekijken wat wij kunnen leren van de manier waarop biociden in andere lidstaten worden toegelaten. De Rub-lijst zou per 1 januari aanstaande worden ingetrokken. Mijn ambtsvoorganger heeft gezegd dat wij bij de intrekkingstermijnen rekening moeten houden met Europese besluitvorming. Alleen, die laat nog even op zich wachten. Nederland heeft al eerder aangedrongen op versnelling. Toen is er een expertgroup gekomen. Alleen, er is nog geen witte rook. Daarom heb ik heel recent besloten om de Rub-lijst voorlopig te handhaven. Ik trek die dus niet per 1 januari 2014 in. Ik heb de Commissaris een brief gestuurd met de vraag om nu snel met besluitvorming te komen zodat wij kunnen voldoen aan wat men van ons vraagt. Daar hebben wij echter wel die informatie voor nodig. Dat betekent dat wij niet de toelating per 1 januari aanstaande intrekken. De brief daarover heeft de Kamer heel laat, vlak voor het debat gekregen. Dat spijt mij. Dat heeft met besluitvormingsprocessen te maken. De geachte afgevaardigden kunnen de brief nog eens rustig nalezen, maar de kern van het verhaal heb ik zojuist meegedeeld. Einde blokje.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Het is mooi dat de Rub-lijst nog wordt gehandhaafd en dat wij hem kunnen gebruiken, maar het is heel erg belangrijk dat wij spoedig duidelijkheid krijgen over de alternatieven. Ik zie dat als een soort «potentielijst» om alternatieven heel veel ruimte te geven. Hoe steken wij dat zo aan de vork dat iedereen weet in welke richting zich dat ontwikkelt? Het blijft namelijk nog een beetje schimmig. Ik heb de brief van 17.50 uur ook nog niet uitgebreid tot mij genomen, maar waar zit het anker om hierop verder te koersen?

Staatssecretaris Dijksma: Dit verhaal heeft twee kanten. Wij wachten af welke toelatingseisen Brussel stelt. Zolang die er niet zijn en wij wachten op helderheid van elders, is mijn devies dat wij nog geen lijsten terugtrekken. Dat vind ik niet fair. Dat zorgt echt voor schimmige situaties, want dan krijg je een soort interbellum waarbij lijsten in Nederland al worden ingetrokken, terwijl nog niet helemaal helder is wat voor informatie er uit Brussel terugkomt. Die schimmigheid wil ik niet. Daarom is de regeling intrekken per 1 januari 2014 een no-go voor mij. Wij wachten rustig tot die helderheid er is, maar ondertussen gaan wij natuurlijk wel wat doen. Dat heb ik in het eerste deel van mijn antwoord gezegd. Wij gaan namelijk ook in Nederland op zoek naar groene gewasbeschermingsmiddelen. Als het kan, doen wij dat in een zogenaamde green deal met het bedrijfsleven samen. Dan kunnen wij ook leren hoe snel het mogelijk is om middelen toe te laten die via de biocidenrichtlijn komen. Wij kunnen kijken hoe andere lidstaten dat doen. Zo kunnen wij alvast heel veel stappen zetten. Dan hoop ik dat er helderheid komt van de Europese Commissie, mede door mijn brief van vandaag aan de Europese Commissie, zodat wij de formele toelatingsprocedures snel kunnen afhandelen. Dat moet dan wel gebeuren met de benodigde informatie en die hebben wij niet.

De heer Dijkgraaf (SGP): Ik heb nog enige geruststelling nodig. Het is mooi dat die deal gezocht wordt. Dat is een stuk beter dan wij dachten, maar ik word een beetje ongerust als de Staatssecretaris zegt: wij gaan rustig afwachten wat Brussel gaat doen. Vanuit Brussel krijgen wij namelijk signalen dat men de lat hoog legt. Ik neem echter aan, het activiteitenniveau van de Staatssecretaris kennend, dat zij met «rustig afwachten» bedoelt dat zij eventuele lessen voor Nederland vanuit die green deal in Brussel op het bordje legt en in de richtlijn probeert te krijgen.

Staatssecretaris Dijksma: Alle goede voorbeelden in Nederland wil ik altijd graag onder de aandacht brengen in Brussel, dus dat zal hierbij niet anders zijn. Tegelijkertijd heeft men nu, mede op verzoek van Nederland, een expertgroep ingesteld om hiernaar te kijken. Het enige lastige daaraan is dat er nog geen voorstel van die expertgroep ligt. Maar in de redenering van de heer Dijkgraaf zou dat ook een kans kunnen zijn, begrijp ik nu.

De heer Dijkgraaf (SGP): Als ik de motie, waarin de regering wordt verzocht om op Europees niveau te pleiten voor laagdrempelige toelatingscriteria, straks niet indien, dan is dat eigenlijk wat de Staatssecretaris zegt?

Staatssecretaris Dijksma: Ja.

De heer Dijkgraaf (SGP): Dan dien ik haar niet in.

Staatssecretaris Dijksma: Goed, dat is ook een green deal, maar dan tussen ons. Ik dank u daarvoor en ga daarmee aan de slag; dat moet helder zijn.

Ik heb geprobeerd de wens te verwoorden die breed leeft in de Kamer, om hiervan op een goede manier werk te maken.

Dan kom ik bij het Ctgb, en allereerst de openbaarheid van gegevens. Dat heeft betrekking op de motie die onder anderen door de heer Schouw is ingediend. Zoals al eerder gezegd, ben ik voor maximale transparantie op het punt van de openbaarheid van de toelatingsbesluiten en de onderliggende stukken binnen de context van de juridische kaders in ons land en in Europa. Dit heb ik ook overgebracht aan het Ctgb. Wat we nu zien, is dat daar uiteraard discussie over is. Daarom loopt er nu een bodemprocedure. Het Ctgb heeft openheid betracht en daardoor die procedure over zich afgeroepen. De rechter moet nu beoordelen of het Ctgb de wetgever juist heeft geïnterpreteerd. Nogmaals: maximale transparantie, maar het is nu even onder de rechter.

Dan kom ik bij de vervolgvraag van de heer Van Gerven. Volgt het Ctgb de EFSA-richtlijnen? Geldt dat dan ook voor de beoordeling van de effecten op de omgeving? Ja, Nederland volgt de richtlijnen en bij de toelating wordt rekening gehouden met de omgeving, onder andere door strenge eisen te stellen aan de drift van het middel bij het spuiten. Desondanks zijn er zorgen bij omwonenden, en daar gaat Staatssecretaris Mansveld verder op in. Die zal namelijk het blok «gezondheid» behandelen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): De Staatssecretarissen hebben mij gevraagd om een aantal moties aan te houden, totdat deze nota er lag. In een van die moties wordt gevraagd om te waarborgen dat relevante, onafhankelijke wetenschappelijke studies worden meegenomen bij de beoordeling en toelating van gewasbeschermingsmiddelen. Ik kan het nummer van de motie zo nog even noemen, maar ik ben benieuwd naar de reactie van de Staatssecretaris daarop. Deze motie was mede ingediend door de heer Schouw. Mijn andere vraag over het Ctgb heeft betrekking op de aangehouden moties over een nationaal moratorium op neonicotinoïden en fipronil, dat bijengif. De Staatssecretaris blijft volhouden dat je daar geen stappen in kunt zetten, omdat dat juridische problemen zou geven. Dat vind ik vervelend, want ik hoor van fracties die overwegen om die moties te steunen, dat hun door het Ministerie wordt verteld dat het niet zou kunnen. Ik heb de brief erbij gezocht waarin het Ctgb duidelijk uiteenzet hoe je op nationaal niveau zou kunnen ingrijpen. Ik hoor graag dat de Staatssecretaris in dit openbare debat erkent dat we de reguliere procedure kunnen starten zonder juridische consequenties en dat dit geen blokkade voor die moties zou opleveren.

Staatssecretaris Dijksma: Twee dingen. Allereerst stelde mevrouw Ouwehand een vraag over de andere wetenschappelijke rapporten. Mij lijkt het prima. Als er gevalideerde wetenschappelijke rapporten zijn, dan kan het Ctgb die er natuurlijk prima bij betrekken. Bij mijn weten staat hun ook helemaal niets in de weg om dat te doen. Over de kwestie van imidacloprid en water, die recent speelde, zijn wel degelijk ook verschillende rapporten in omloop. Overigens kijken wij daar ook naar.

Het tweede punt betreft de neonicotinoïden. Allereerst moet ik het misverstand wegnemen dat mijn Ministerie mensen iets zou vertellen. Als er iets verteld wordt, doe ik dat. Overigens doe ik dat altijd met open vizier. Ook in alle brieven ziet u precies staan wat er wel en wat er niet kan en wat in mijn ogen politiek en juridisch haalbaar is. Op dat vlak zitten wij niet helemaal op één lijn. U zegt: je moet sowieso een procedure starten om alle neonicotinoïden op voorhand in dit land te verbieden. Ik zeg u dat ik het verstandig vind om daarvoor evidence te hebben. Dat zijn wij in een rap tempo aan het verzamelen, veel sneller dan menigeen had verwacht, zo zeg ik er maar even bij. Van een aantal neonicotinoïden hebben wij inmiddels al een EFSA-boordeling en een Ctgb-beoordeling liggen. Van een komt er nog een beoordeling aan en ten aanzien van twee andere heb ik middels een spoedbrief aan de Europese Commissie gevraagd om, sneller dan zij van plan is, te komen tot een herbeoordeling. Ik vind het belangrijk om een evidencebased basis te hebben alvorens te komen tot een verbod in Nederland. Je wilt immers dat het verbod standhoudt. Dat is de verantwoordelijkheid die ik wil nemen. Ik leg die in uw midden neer. Als u daar anders over denkt, is dat uw goed recht, dat is prima. Het is echter niet zo dat mijn Ministerie iets vertelt. Ik vertel het hier, keer op keer, en altijd redelijk duidelijk, zoals u van mij gewend bent. Wellicht kan dat sommige fracties overtuigen. Ik hoop dat ook. Het is niet zo dat wij achter de schermen communiceren. Die sfeer sluipt er nu een beetje in en dat moeten wij niet hebben.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Akkoord. Feit blijft dat de voorstellen van de Europese Commissie 85% van het gebruik van de neonicotinoïden in Nederland buiten schot laten. Ook op de nieuwe voorstellen is de PvdD, zoals u zich vast kunt indenken, niet zo gerust. Ik wil in dit debat bevestigd hebben dat de reguliere procedure kan worden gestart – het Ctgb zegt dat – als er aanwijzingen bestaan dat niet langer wordt voldaan aan de toelatingscriteria of als bepaalde doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water in gevaar komen. En, zo zegt het Ctgb, indien na een procedure van hoor en wederhoor blijkt dat deze aanwijzingen kloppen, dient de toelating gewijzigd of ingetrokken te worden. Ik wil graag dat de Staatssecretaris erkent dat er geen juridische problemen zijn bij het aannemen van mijn moties, dat de procedures gestart kunnen worden voor het grote neonicotinoïdengebruik in Nederland, met alle gevaren voor de bijen van dien, en dat die procedures ruimte laten voor wederhoor. Als blijkt dat de middelen of toepassingen niet gevaarlijk zijn voor bijen, is er geen vuiltje aan de lucht.

Staatssecretaris Dijksma: Ik vind het goed en terecht dat u het hele verhaal voorlas. In die twee overwegingen zit precies de kern van de discussie, namelijk dat je moet bewijzen dat iets een probleem is. In het EFSA-verhaal – het Ctgb heeft dat voor een deel van de stoffen overgenomen – acht men voor een deel van de toepassingen de bewijzen aanwezig, maar voor een deel ook niet. Je kunt dus wel een procedure beginnen, maar als je ziet dat zowel EFSA als het Ctgb op een aantal punten zegt «deze toepassing kan wel», dan weet je ook waar die procedure eindigt. Dat is precies mijn punt. Dit debat heeft vrij lang weinig beweging gekend, laat ik het zo zeggen. Toen ik aantrad, kreeg ik de herbeoordeling door EFSA al heel snel onder ogen. Wij hebben meteen vastgesteld: hier moeten wij snel werk van maken. Dat hebben wij ook gedaan. Juist als je een verbod op toepassing in Nederland voor elkaar krijgt, wil je ook dat dit verbod standhoudt, dat het overeind blijft. Ik kies ervoor om het scherp te doen, en wel zo dat ik weet dat ik het kan onderbouwen en dus voor elkaar kan krijgen. Ik zou niet graag voortdurend in de weer zijn met het opzoeken van verboden waarvan ik op voorhand gewoon kan zien dat het lastig zal zijn om ze te laten standhouden. Dat geef ik u in overweging.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik wil mijn tweede interruptie hieraan wijden. Zo belangrijk vind ik het. Ik doe dit, omdat ik weet dat er in de Kamer een meerderheid is die de bijensterfte een halt wil toeroepen. Het is echt van belang dat we dit met zijn allen goed hebben. Ik hoor mevrouw Jacobi instemmende geluiden produceren.

Het gaat mank in de redenering van de Staatssecretaris. Het Ctgb schrijft de Kamer zelf dat het in deze procedure in eerste instantie een relatief lichte bewijslast heeft. Het Ctgb «hoeft alleen aan te tonen dát er objectiveerbare aanwijzingen zijn dat niet meer aan de criteria wordt voldaan». Dat lijkt me evident. «In het kader van de hoor- en wederhoorprocedure ligt vervolgens de bewijslast om aan te tonen dat een gewasbeschermingsmiddel wél voldoet, grotendeels bij de toelatinghouder.» Het is relevant dat, als de procedure tot een einde komt en «Nederland een toelating op grond van dit artikel intrekt of wijzigt, de overige lidstaten uit dezelfde zone in principe dienen te volgen en de Commissie geïnformeerd moet worden». Met andere woorden: als Nederland de reguliere procedure start en als daaruit blijkt dat de toepassingen die nu nog worden toegelaten, toch gevaarlijk zijn voor bijen, dan hebben wij de ellende voor de lidstaten om ons heen en voor de Europese Commissie opgelost, omdat wij vervolgens hebben gezegd: dit is gevaarlijk, dit moeten we niet doen.

Staatssecretaris Dijksma: Misschien is het lastige nu, ook voor mevrouw Ouwehand, dat de EFSA het al beoordeeld hééft en dat de evidence er al ligt. Ze redeneert alsof er nog niets onderzocht zou zijn, ook niet door de EFSA. Dat is niet zo. Het ligt er al. Er is heel precies bekeken: wat wel, wat niet. Eigenlijk zegt mevrouw Ouwehand nu: voor een deel hebben we ons gelijk gehad – heel fijn en bedankt, EFSA – en voor het deel waarin we ons gelijk niet hebben gehad, moet Nederland alsnog een zelfstandige procedure gaan starten. De bewijslast die er ligt, zal door mensen die het er niet mee eens zijn, echter onmiddellijk worden ingebracht in het verhaal. Zoals we soms ook bij andere procedures zien, kan het Ctgb het niet altijd staande houden. Als je op dit onderwerp echt stappen wilt zetten, is het belangrijk dat je niet alleen blaft, maar ook zeker weet dat je aan het eind van de dag kunt bijten. Dat is mijn inzet. Daar ga ik voor.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Als de EFSA het goed onderzocht zou hebben, dan hebben we geen enkel probleem als we onze procedure zelf starten, behalve dan dat het Ctgb en de toelatinghouder dan wat werk hebben gedaan. De Staatssecretaris weet echter ook dat de Europese Commissie nu nog uitzonderingen toelaat, bijvoorbeeld de coating van gewassen die niet schadelijk zouden zijn voor bijen. De restanten van de neonicotinoïden zitten zes jaar in de bodem. De kans dat daarop andere gewassen gaan groeien die wel aantrekkelijk voor bijen zijn, is levensgroot. De kans dat het uitspoelt naar de bodem en naar het water, is levensgroot. Het zou dus zomaar kunnen dat de EFSA een aantal dingen over het hoofd heeft gezien. Waarom zouden wij dat dan niet willen onderzoeken in het land waar de bijensterfte in vergelijking met andere landen in Europa een van de schrikbarendste vormen heeft aangenomen, een land dat ook nog eens extra kwetsbaar is vanwege de grote hoeveelheid water? Waarom zouden we die zorgvuldigheid niet willen betrachten? Waarom zouden we hier in Nederland niet gewoon tegen de toelatinghouder zeggen: je krijgt de kans om je verweer in te brengen, maar wij hebben hier de wetenschappelijke rapporten in de hand, we willen het zekere voor het onzekere nemen en niet straks nog een keer met een besluit van de Europese Commissie komen te zitten waarin weer drie kwart van de toepassingen buiten beschouwing wordt gelaten?

Staatssecretaris Dijksma: Het wordt wel lastig als mevrouw Ouwehand nu dingen door elkaar gaat klutsen. Ten aanzien van imidacloprid en water – we zullen daarop zo meteen nog terugkomen – stelt het kabinet al maatregelen voor, ook naar aanleiding van recente onderzoeken. Daarnaast merk ik het volgende op. Je kunt niet selectief gaan winkelen in de mate waarin je de EFSA wel of niet serieus neemt. Je kunt dus niet de EFSA gebruiken als bewijslast voor het verbod op een aantal toepassingen en dan vervolgens, als je dat hebt binnengehaald, zeggen: daar waar ze er anders over denken, hebben ze het niet goed onderzocht. Het is van tweeën één. Ik weet dat een deel van de Kamer een wat gemankeerde verhouding met de EFSA heeft. Dat mag allemaal. Het kan echter niet zo zijn dat je haar de ene dag serieus neemt en de volgende dag weer iets anders zegt. Zo werkt het gewoon niet.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik rond kort af. De Staatssecretaris weet heel goed dat we liever onafhankelijk onderzoek naar de effecten van neonicotinoïden op de bijensterfte hebben dan een onderzoek van de EFSA. Dit is echter het traject dat het kabinet heeft gevolgd. Daar was ook een meerderheid voor. Dat is prima, maar het neemt niet weg dat je over de manier waarop de EFSA het heeft gedaan, ook nog weer kritische vragen zou kunnen stellen. We kunnen dat oplossen door gewoon een nationaal regulier traject te starten.

Staatssecretaris Dijksma: Volgens mij ben ik op dit dossier verder gekomen dan mevrouw Ouwehand ooit had gedacht. Ik zou haar dus willen vragen of zij misschien één keer – het is lastig; ik weet het – kan vaststellen dat dit gebeurd is, in een paar maanden tijd. Dat zij niet alles krijgt wat zij graag wil, snap ik, en dat zij daarvoor zal doorstrijden tot het bittere eind, siert haar. Zij zegt dat hier Kamerleden zijn die een einde willen aan de bijensterfte. Dat wil ik ook, en dat is precies de reden waarom ik heb gedaan wat ik heb gedaan en waarom we deze zomer nog een actieplan gezondheid bijen gaan maken, zodat we dat aan het eind van het jaar aan de Kamer kunnen voorleggen. Er moet namelijk nog veel meer gebeuren dan alleen kijken naar de neonics; het is een bredere agenda. Ook hierbij geldt dus dat niet alleen mevrouw Ouwehand van bijen houdt. Volgens mij heeft zij heel veel meer medestanders dan zij denkt, maar niet iedereen gaat zo ver als zij. Dat hoeft zij misschien niet te accepteren, maar zij kan het op zijn minst respecteren. Dat zou al een hele stap zijn.

De voorzitter: U vervolgt uw betoog. Ik zie dat er geen interrupties meer zijn op dit blok, dus nu volgt het blokje «overig».

Staatssecretaris Dijksma: In het blokje «overig» begin ik met enkele vragen van mevrouw Ouwehand.

Moeten normen voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen in voeding omlaag om ongeborenen te beschermen? De wettelijk toegestane residuniveaus in levensmiddelen worden Europees vastgelegd met een zorgvuldige methode. In de EU wordt een MRL (Maximum Residue Limit) alleen vastgelegd als is aangetoond dat er geen risico is voor de volksgezondheid. Tijdens de beoordelingsprocedure worden alle toxische eigenschappen van de werkzame stoffen beoordeeld, inclusief de mogelijke effecten op de ontwikkeling van volgende generaties.

De volgende vraag betreft de schimmels, de fungiciden. Mevrouw Ouwehand vraagt of we vijf stoffen van de markt willen halen. Die aanpak was toegezegd. Mevrouw Ouwehand heeft op 21 juni een aantal Kamervragen gesteld over fungiciden en resistente schimmels. Op dit moment werk ik samen met mijn collega van VWS aan de beantwoording van deze vragen en ik zou mevrouw Ouwehand daarnaar willen verwijzen. Wij hebben namelijk om wetenschappelijk advies gevraagd om de vragen goed te kunnen beantwoorden. Daarom is het niet gelukt om voor dit notaoverleg de antwoorden al aan de Kamer te sturen. Wij nemen het dus serieus en we vragen advies, maar het kan niet vanavond.

De heer Geurts vroeg naar de financiering van de vervanging van oude spuiten. Eventueel wil de heer Geurts daarover alvast een motie indienen. Ik hoop dat hij dat niet doet, want voor de aanschaf van nieuwe apparatuur met een hoge driftreductie kunnen ondernemers al gebruikmaken van de fiscale regelingen MIA en Vamil. Noteer het even, zou ik zeggen. Overigens is er geen budgettaire ruimte voor andere subsidieregelingen. Misschien is dat nog overtuigender!

Ik ga nu in op de heffing op de gewasbeschermingsmiddelen. Het kabinet heeft daarover recentelijk een onderzoeksrapport ontvangen. We bereiden nu samen met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en het Ministerie van Financiën een kabinetsreactie voor. Ik denk dat het kabinetsstandpunt zo'n beetje tegelijk met de begroting zal komen. De heer Geurts moet overigens niet denken dat we het dus al hebben ingeboekt, want we hebben nadrukkelijk oog, ook in het regeerakkoord, voor de zogenaamde lastenverhogingen. Dat zeg ik alvast maar, als winstwaarschuwing. Ik moet er iets bij zeggen, anders leidt het weer tot van alles.

Ook op het punt van de handhavingscapaciteit van de NVWA moet ik de heer Geurts teleurstellen, want het lukt niet om nog meer te doen voor de NVWA dan het investeren van inmiddels tientallen miljoenen, zoals we hebben vastgesteld in het debat over het jaarverslag.

Wel focussen we op de grootste risico-overtredingen. Ik onderschrijf dat handhaving ongelooflijk belangrijk is in dit dossier. Wat dat betreft heeft de heer Geurts zeker een punt. Dat moet echter wel vanuit de bestaande middelen worden gecontroleerd.

De heer Van Gerven heeft een aantal vragen gesteld over arbozaken die ik nu met dank aan het Ministerie van Sociale Zaken kan beantwoorden. Hij vroeg wat we doen om het veilig werken met gewasbeschermingsmiddelen te bevorderen. Er is een systeem van toelating, etikettering en gebruiksinstructies. Het komt vooral aan op goed gebruik van de middelen en dat is een zaak van de bedrijven en werknemers zelf. In onze nota roepen wij partijen ertoe op om voorlichting, bijvoorbeeld door producenten, te versterken en alternatieve middelen te ontwikkelen. De heer Van Gerven heeft gelijk dat dit niet zozeer een kwestie is van de werknemers, maar vooral van de bedrijven. De informatie is eigenlijk volop beschikbaar, maar het komt erop aan dat mensen er goed mee omgaan. Wij zetten in op controle, naleving van de regelgeving en het stimuleren van sociale partners om tot afspraken te komen in de arbocatalogi. Daar wordt op die manier aandacht aan besteed.

De heer Van Gerven vroeg ook of het kabinet bereid is de sector intensief te controleren op arbozaken. De inspectie werkt planmatig en sectorgericht. De Arbeidsinspectie bepaalt zelf het programma. Waar de meeste risico's zijn, is de inspectie het meest aanwezig.

De heer Van Gerven vroeg ook of er een module over aandacht voor omgeving en gezondheid kan worden opgenomen in de opleiding voor het werken met gewasbeschermingsmiddelen. We zullen, zoals ook in de tweede nota is aangekondigd, de opleidingen verscherpen met meer aandacht voor arbeidsveiligheid. Dat is terug te vinden in de nota op pagina 29. We zullen datgene wat de heer Van Gerven heeft voorgesteld onderzoeken.

De voorzitter: Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de termijn van de Staatssecretaris van EZ. Ik kijk even rond of er vragen zijn.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Dat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid en andere arbozaken bij de leverancier ligt, vind ik op zich een beetje bijzonder. Wat garandeert dat daar geen afbreukrisico's in zitten? De leverancier heeft tenslotte belang bij verkoop en bij financieel gewin. Is het niet verstandiger om de sector zelf vanuit de gebruikerskant een aantal criteria te laten formuleren?

Staatssecretaris Dijksma: Volgens mij ben ik dan verkeerd verstaan. De leveranciers zijn belangrijk voor de informatie op de producten. Daar is een heel systeem van toelating, etikettering en dergelijk voor. Vervolgens is het aan bedrijven, en daarmee ook aan de werknemers, om dat goed op te pakken. De heer Van Gerven zegt terecht dat je dit niet alleen bij de werknemers kunt neerleggen. Dat klopt. Ik vind ook dat bedrijven daarin een verantwoordelijkheid hebben. Dat is een van de redenen waarom we daar in de opleiding voor het werken met gewasbeschermingsmiddelen meer aandacht aan willen besteden. Dat staat al in de nota en ik heb net in reactie op de heer Van Gerven toegezegd daar in een van de modules meer aandacht aan te besteden. Ook willen we hier in de arbocatalogi meer aandacht aan geven. Wij roepen de sector op dit ook met werknemers te bespreken. Mevrouw Jacobi heeft dus volstrekt gelijk dat dit niet alleen bij de leveranciers kan blijven.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Ik had voorgesteld om hier sowieso een module aan te wijden en niet drie minuten van de cursus, zoals nu. Ik begrijp dat dit verder wordt uitgewerkt.

Staatssecretaris Dijksma: Ja, dat zeg ik mevrouw Jacobi, de heer Van Gerven en anderen toe.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Ik hoor het graag als ik mij vergis, maar volgens mij is mijn vraag over de risico's voor omwonenden en passanten blijven liggen. Ik zie nu dat Staatssecretaris Mansveld daarop gaat reageren. Dan stop ik.

De heer Geurts (CDA): Het is terecht dat de Staatssecretaris constateert dat ik geen motiemachine ben en ik ben ook helemaal niet van plan om dat te worden. In het gemeenschappelijk landbouwbeleid, waarvan de Staatssecretaris sinds de laatste weken heel goed op de hoogte is, zitten echter binnen de tweede pijler van het plattelandontwikkelingsbudget mogelijkheden om hier extra stimulering op toe te passen. Ik ken de regelingen betreffende MIA/Vamil erg goed en ook het gedachtegoed daarvan. Dat is alleen interessant als je goed winst draait. Kan de Staatssecretaris samen met de sector bekijken of er binnen de tweede pijler mogelijkheden zijn om hier versneld investeringen op mogelijk te maken? Dat is de simpele vraag.

Staatssecretaris Dijksma: Ik kan dat meenemen bij de discussie over de implementatie. Dat zou kunnen. Ik zeg er één ding bij: alles wat je nu in de tweede pijler doet voor dit onderwerp, gaat ten koste van andere dingen die je in de tweede pijler voor boeren zou kunnen doen. Er zijn al fiscale regelingen. Ik snap wel dat daar ook nadelen aan vastzitten. De heer Geurts noemde die net, maar die regelingen zijn er wel. Je moet dan heel zorgvuldig bekijken of je iets met zo'n voorstel dubbel stimuleert, terwijl je andere onderwerpen helemaal buiten beschouwing laat die je wellicht ook zou kunnen meepakken met tweedepijlergeld. Ik wil dit best nog eens goed meewegen, maar dit onderwerp is niet helemaal onbediend qua overheidsgeld.

De heer Geurts (CDA): Ik zie hierin de duidelijke toezegging van de Staatssecretaris dat zij de overwegingen meeneemt bij de invulling van de tweede pijler. Ik neem aan dat zij de Kamer te zijner tijd op de hoogte stelt van de afwegingen die ze gemaakt heeft en van het resultaat daarvan. Ik ben daarom bereid om de motie achterwege te laten.

Staatssecretaris Dijksma: Dat zal ik doen. Overigens zal ik de Kamer nauw betrekken bij de hele implementatie en dus ook bij dit punt. Dat komt specifiek aan de orde in de brief die wij te zijner tijd aan de Kamer doen toekomen.

De heer Van Gerven (SP): Ik kom terug op de arbeidsomstandigheden. In de nota wordt gewag gemaakt van het feit dat er nog wel een slag te slaan valt bij de risico-inventarisatie en -evaluatie. Ik heb goed geluisterd naar de Staatssecretaris. Is het kabinet bereid om harde doelstellingen op te nemen? Die hebben wij op een heleboel terreinen. Anders ben ik bang dat het toch wel erg vrijblijvend blijft. Dat is het. Wij zien nu dat maar 20% van de bedrijven het ook echt naleeft. Dat is natuurlijk enorm weinig. Er moet dus echt iets gebeuren. Kan de Staatssecretaris dat toezeggen?

Staatssecretaris Dijksma: Ik kan wel toezeggen dat ik hierover in gesprek wil gaan met de Minister van Sociale Zaken. Hij stuurt uiteindelijk de Arbeidsinspectie aan en probeert daarmee het veld onder controle te krijgen. Het lijkt mij goed dat wij dat gesprek aangaan en dat ik de Kamer daarover nader bericht.

De heer Van Gerven (SP): Die toezegging van de Staatssecretaris is uiteraard prima. Ik sla natuurlijk aan omdat de cijfers genoemd worden in de nota. Staat de Staatssecretaris daar met een positieve grondhouding in? Zal zij met een bepaalde, concrete doelstelling komen in haar overleg met de Minister van Sociale Zaken?

Staatssecretaris Dijksma: Ik kan nu nog niet helemaal overzien wat dat precies zou moeten zijn. Dat vind ik lastig. Dat moeten wij eerst eens met elkaar verkennen. Ik kan ook niet overzien wat daar bij wijze van spreken aan handhaving vanuit de Arbeidsinspectie voor nodig is. Het positieve wat ik kan zeggen is dat ik het voorstel in ieder geval met mijn collega zal bespreken, maar ik zeg er wel alvast bij dat dit een inspanningsverplichting is, en geen resultaatsverplichting. Ik kan nu namelijk niet overzien wat dit behelst voor de inspanningen van SZW en van de Arbeidsinspectie. Ik vind dat je er voorzichtig mee moet zijn om gratuite royale gebaren naar de Kamer te maken en vervolgens Minister Asscher te vertellen dat hij iets moet gaan oplossen. Zo zijn de verhoudingen nu ook weer niet.

De voorzitter: Ik geef nu het woord aan Staatssecretaris Mansveld van I en M.

Staatssecretaris Mansveld: Voorzitter. Ik begin met het kopje «glyfosaat». Ik denk dat dit onderwerp tot de verbeelding spreekt, want iedere fractie heeft het daarover gehad. Belangrijk is het verbod op glyfosaat en de overige chemische gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik op verhardingen per 2018. Volgens drinkwaterbedrijven wordt de drinkwaternorm nu nog bij 12% van de metingen overschreden. Ik vind het belangrijk dat de overschrijdingen van waterkwaliteitsnormen met een verbod worden teruggedrongen. Ik vind het nóg belangrijker dat wij onze leefomgeving vrijwaren van het onnodig gebruik van chemicaliën. De landbouwsector neemt daartoe maatregelen. Ook van de partijen buiten de landbouw mogen maatregelen worden verwacht. Met dit verbod voldoe ik in belangrijke mate aan de door de Kamer breed gesteunde motie-Grashoff uit 2011 (32 372, nr. 65). Ik kom zo terug op het particuliere gebruik en op het gebruik in openbaar groen.

Voordat ik dit besluit nam, heb ik mij georiënteerd. De Kamer weet dat; zij heeft twee studies ontvangen over de haalbaarheid en betaalbaarheid van een verbod. Er zijn ook veel gesprekken gevoerd met mensen uit de praktijk. Er was onduidelijkheid over de integrale milieuprestaties van chemische versus niet-chemische gewasbeschermingsmethoden naar aanleiding van onderzoek van IVAM in Amsterdam. Het door mij uitgezette onderzoek van CML uit Leiden laat zien dat de gebruikte methodiek ontoereikend is om daaraan conclusies te verbinden met betrekking tot de integrale milieuprestaties van chemische versus niet-chemische technieken.

Het door mij uitgezette onderzoek naar de kosten van chemische versus niet-chemische bestrijding laat zien dat er een grote variatie is in de gerapporteerde kosten per vierkante meter voor beide soorten technieken. In de spreiding zit ook een grote overlap, waarbij niet-chemische bestrijding in een groot deel van de gemeenten goedkoper is dan chemische bestrijding in andere gemeenten. Een derde van de gemeenten met ongeveer de helft van het areaal is al overgestapt op niet-chemische bestrijding. Daarnaast zijn de kosten van niet-chemische bestrijding in de afgelopen jaren gedaald. Er mag worden verwacht dat deze daling doorzet, vanwege de stip op de horizon in 2018 en de innovatie die deze stip uitlokt.

Veel glyfosaat uit het buitenland komt binnen via de rivieren. Het doet mij daarom genoegen dat collega's ook maatregelen nemen. Een aantal fracties zeiden het al: Vlaanderen krijgt een verbod, Duitsland kent al een verbod. Uit de metingen blijkt dat dit effect heeft.

Ik kom bij het particuliere gebruik, en voor groen en recreatie. Van verschillende kanten, overigens binnen en buiten de Kamer, dringen partijen aan op een verbod van het gebruik van onkruidbestrijdingsmiddelen op basis van glyfosaat, ook voor particulieren. Ik sprak hierover al eerder, in een ander AO, met mevrouw Ouwehand. Particulieren gebruiken minder dan professionals, maar kennen de risico's weer minder goed. Het zou vreemd overkomen als een professional het niet zou mogen gebruiken maar een particulier wel. Ook dat heb ik eerder aangegeven. Er is een aantal dingen gezegd over jaartallen en dergelijke. Ik vind dat er heel goed moet worden gekeken naar de voor- en nadelen van een dergelijk verbod en naar de mogelijke risico's die eraan vastzitten. Ik wil onderzoeken wat ervoor nodig is om het verbod ook voor particulieren, openbaar groen en recreatiegebieden te doen gelden, en wat daarvan de impact is. Een verbod op grondig beoordeelde, toegelaten middelen kan er namelijk toe leiden dat de particulier overstapt op niet-beoordeelde middelen, die mogelijk schadelijker zijn. Ik wil ook een duidelijke juridische grondslag. Mijn collega gebruikte net het woord «evidencebased». Ik denk dat dit ook geldt voor het glyfosaatdossier. Dat onderzoek zal in de komende maanden worden gestart. Ik zal de Kamer daarover uiteraard informeren.

Ik wil wel even terugkomen op het jaartal 2015, waarover veel partijen wat hebben gezegd. Ik acht dit niet reëel, omdat ik voldoende alternatieven beschikbaar wil hebben en de juridische basis op orde moet zijn. Het kan niet zo zijn dat er claims van producenten gaan komen vanwege onzorgvuldige procedures. 2015 is over anderhalf jaar en ik denk dat dit te kort dag is. Ik wil dus vasthouden aan 2018. De motie-Grashoff die de Kamer heeft aangenomen, wil ik graag zorgvuldig, grondig maar ook met respect voor ieders belang uitvoeren.

Mevrouw Lodders heeft gevraagd of een verbod op professionele onkruidbestrijding op verhardingen een inperking van de keuzevrijheid van de ondernemer is en of de regels verdergaan dan de EU voorschrijft. Het kabinet heeft de laatste jaren steeds ingezet op het zo min mogelijk hinderen van de keuzevrijheid van ondernemers. Echter, normoverschrijdingen blijven bestaan. Tegelijkertijd zien we dat dankzij de innovatiekracht van het bedrijfsleven meerdere niet-chemische technieken zijn ontwikkeld die haalbaar en betaalbaar zijn. Terreinbeheerders – dat zijn vaak gemeenten – kunnen de technieken kiezen die in hun situatie het best toepasbaar zijn. De Europese richtlijn duurzaam gebruik schrijft voor dat het gebruik van dergelijke middelen moet worden voorkomen of geminimaliseerd. Het verbod past daarin.

De heer Geurts heeft gevraagd of het verbod voor onkruidbestrijding op verhardingen ook geldt voor laagrisicomiddelen. Als daarvoor middelen zouden zijn toegelaten dan geldt het verbod ook voor die middelen. Het milieubeleid gaat uit van een ladder met drie treden, te weten preventie, toepassing van niet-chemische technieken en als het probleem daarmee niet adequaat kan worden bestreden, is chemische bestrijding aan de orde. Omdat haalbare en betaalbare niet-chemische technieken beschikbaar zijn, is de toepassing van chemische technieken niet meer aan de orde.

Mevrouw Lodders heeft gevraagd waarom ik VNO-NCW en MKB-Nederland niet betrokken heb in de discussie over een verbod op professionele onkruidbestrijding op verhardingen. Dat is een misverstand want ik heb MKB-Nederland wel degelijk uitgenodigd en in de discussie betrokken. De reactie was dat de betrokkenheid van het mkb vormgegeven zou worden via de brancheorganisaties CUMELA (loonwerkers) en VHG (hoveniers en groenvoorzieningen). Beide organisaties zijn intensief betrokken. Daarnaast zijn ze ook betrokken bij klankbord- en werkgroepen en dergelijke. Het is dus op die manier vormgegeven. Ik denk ook dat dit verstandig is, want daarmee krijg je een stuk deskundigheid van het bedrijfsleven binnen. MKB-Nederland is nu eenmaal een organisatie die veel pijlers daaronder kent.

Mevrouw Ouwehand heeft gezegd dat professionele gebruikers van glyfosaat niet alleen een bewijs van vakbekwaamheid en opleiding moeten hebben maar ook een certificaat. Op 11 juni heeft de rechter het certificaat geschrapt. Mevrouw Ouwehand heeft gevraagd of ik voornemens ben het certificaat opnieuw in te voeren en of ik per direct een verbod wil invoeren op het gebruik van glyfosaat. De uitspraak van de rechter respecteer ik. Tussentijdse wijziging mag niet van de rechter. Een herbeoordeling van de toelating vindt plaats in 2015 door het Ctgb. Dan kan die certificatieplicht alsnog aan de orde komen. Belangrijker is wat mij betreft dat de nota die nu voorligt een verbod aankondigt per 1 januari 2018. In dat geval is een certificaat niet meer aan de orde. Een verbod per direct is onredelijk. Toepassers moeten een redelijke termijn krijgen om over te stappen op niet-chemische technieken en om hun apparatuur af te kunnen schrijven. Dat is het respect dat ik naar alle partijen wil hebben om tot een definitief verbod te komen.

Mevrouw Ouwehand heeft verder gevaagd of ik het Ctbg bevoegdheden wil geven om de gebruiksvoorschriften aan te passen. Dat gaat dan om het gebruik van glyfosaathoudende onkruidbestrijdingsmiddelen te koppelen aan een certificaat. Ik heb zo-even al gezegd dat de rechter enkele weken geleden de verplichting van het certificaat heeft geschrapt. De wet geeft in dit geval geen bevoegdheid om de toelating tussentijds aan te passen. Inmiddels is de Europese verordening voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen in werking getreden. Inhoudelijk maakt dat geen verschil. De toelating kan niet tussentijds worden aangevuld met die certificatieverplichting.

Mevrouw Lodders heeft gezegd dat volgens een onderzoek van de Universiteit van Amsterdam niet-chemische technieken niet per definitie beter voor het milieu zijn. Ik ben daar zojuist al op ingegaan. Ik heb een review laten uitvoeren. Dat betekent dat ik de conclusies van de quickscan van de UvA niet kan overnemen.

De heer Van Gerven heeft gevraagd of ik groente en fruit op glyfosaat ga testen en of ik de normen voor glyfosaat ga aanscherpen. De NVWA test al consumptiegewassen op glyfosaat en doet dit risicogericht. Glyfosaat wordt met name op granen toegepast. De afgelopen jaren heeft de NVWA bijna 100 monsters tarwe laten onderzoeken. Hierbij is in elf gevallen een residu van glyfosaat gevonden, met een maximum van 10% van de residunorm. De herziening van de residunorm gebeurt in Europees verband. Eens in de zoveel tijd vindt dan een herevaluatie plaats van de werkzame stof. Op dit punt zit glyfosaat ook in dat proces. Die residunorm behoort tot het beleidsterrein van de Minister van VWS. Mijn collega van VWS zal de uitkomsten hiervan nauwlettend volgen. Ik heb begrepen dat de antwoorden op Kamervragen hierover op 27 juni naar de Kamer zijn gezonden.

De heer Van Gerven geeft aan dat recent onderzoek aantoont dat bij 44% van de Europeanen glyfosaat in de urine zit. Wat zijn dan eigenlijk de gezondheidsrisico's? De aanwezigheid van sporen van gewasbeschermingsmiddelen in het lichaam zegt op zich niets over de schadelijkheid. Bepalend hiervoor zijn de niveaus waarin de stoffen aanwezig zijn en eventueel de tijd waarin mensen daaraan zijn blootgesteld. Het onderzoek zegt ook niets over de wijze waarop personen glyfosaat in hun lichaam hebben gekregen, of dat via voedsel of via water is gebeurd. Het RIVM concludeert op basis van de huidige kennis dat de glyfosaatwaarden in de urine van Europeanen die in deze studie zijn gevonden, geen risico vormen voor de gezondheid. De Minister heeft ook daarover Kamervragen beantwoord op 27 juni jongstleden.

De heer Klaver heeft gevraagd wat er wordt gedaan om ervoor te zorgen dat de DOB-methode, de methode van duurzaam onkruidbeheer, daadwerkelijk wordt gebruikt. In een wettelijk gebruiksvoorschrift is voorgeschreven dat de methode moet worden nageleefd. De NVWA en de waterschappen houden toezicht op naleving van deze methode.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Glyfosaat scoort het hoogst als het gaat om normoverschrijdingen. Wij willen naar een wereld toe met minder chemische bestrijdingsmiddelen. Wij willen een situatie waarin de bijen, de mensen en het water minder last hebben van deze normoverschrijdingen. Elke stap die we in die richting kunnen doen, moeten we nemen. We moeten dan niet gaan zitten wachten. Als het sneller kan, moeten we het sneller doen. Wij noemen 2015, omdat de branchevereniging, de VNG, de CUMELA Nederland, het stadswerk en de Stichting NCO allemaal zeggen dat zij er klaar voor zijn. Deze organisaties zitten allemaal in de groenvoorziening. Het zijn geen kleine organisaties. Wat zou de Staatssecretaris dan nog allemaal weer extra willen onderzoeken als de Kamer gewoon gezegd: we horen van al deze organisaties uit de praktijk dat het kan, waar zouden we dan nog bang voor zijn? Wat wil de Staatssecretaris dan nog meer gaan onderzoeken? De Kamer zegt: Staatssecretaris ga het regelen. Wat houdt haar dan nog tegen?

Staatssecretaris Mansveld: Wat mij tegenhoudt, is zorgvuldigheid. Ik wil dat het evidencebased is. Ik wil dat het goed voorbereid wordt, dat alle wet- en regelgeving die nodig is, juist en in orde is. Op het moment dat het verbod kan ingaan, moet het ook daadwerkelijk in kunnen gaan. Anderhalf jaar is gewoon echt veel te kort. Ik wil die stappen zetten om ervoor te zorgen dat in de volle breedte de motie uitgevoerd kan worden.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Als het gaat om wet- en regelgeving zijn we hier toch wel in staat om die slag in een jaar te maken? Ik geef anderhalf jaar. Drieënhalf jaar lijkt me wel heel idioot lang. Zou het dan misschien mogelijk zijn om 2016 te halen? Het gaat er bij mij niet in dat wij drieënhalf jaar nodig hebben.

De voorzitter: Uw punt is duidelijk.

Staatssecretaris Mansveld: Wij zijn op weg naar een verbod. Wij zijn met dat traject gestart. Er is een discussie over gemeenten, over de vraag of zij er wel aan toe zijn. De een gaat veel sneller dan de ander. Dat proces is gestart. Wij hebben het over versneld afschrijven van bestaande investeringen. Wij hebben het over het bedrijfsleven dat zich op dit verbod moet voorbereiden. Ik vind dat de juridische aspecten uitermate goed onderzocht moeten worden, om te voorkomen dat we met totaal onnodige claims komen te zitten omdat het tempo de zorgvuldigheid en dergelijke heeft ingehaald. Als wij alle stappen zorgvuldig doorlopen, zullen wij in de volle breedte tot een verbod kunnen komen.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Ziet de Staatssecretaris wel mogelijkheden om het gebruik door particulieren, in het bijzonder van glyfosaat, vanaf 2015 te verbieden? Volgens mij kan die stap vrij eenvoudig worden gezet. Het gaat wel om 5 miljoen tuintjes.

Staatssecretaris Mansveld: Ik deel niet de mening dat die stap makkelijk gezet kan worden. Wij zullen in de breedte zorgvuldig moeten bekijken welke stappen wij moeten zetten, hoe we de stappen gaan zetten en hoe iedereen, bedrijfsleven, gemeenten, particulieren et cetera, zich daarop kan voorbereiden. Er zal ook een Algemene Maatregel van Bestuur moeten komen. Ik denk dat 2015 niet haalbaar is. Voor de zorgvuldigheid in de volledige breedte en respect houdend voor ieders positie hierin wil ik aan de datum van 1 januari van 2018 vasthouden. Maar dan is er ook in de breedte een verbod.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Ik deel op dit punt de conclusie van de Staatssecretaris niet. Ik begrijp dat grote bedrijven te maken hebben met afschrijvingen van machines et cetera. Wij hebben het hier over particulieren met moestuintjes of particulieren met een privétuin, waarvoor in tuincentra alternatieven beschikbaar zijn. Er zijn ook tuincentra die hierin hun verantwoordelijkheid nemen. Volgens mij staat echt niets ons in de weg om in ieder geval die stap vast te zetten.

Staatssecretaris Mansveld: De bedrijven hebben mij ook benaderd om in gesprek te gaan over de vraag hoe zoiets vormgegeven kan worden. Ik wil dat zorgvuldig doen. Ik heb gezegd dat ik de motie in de volle breedte uitvoer. Ik wil dat getemporiseerd doen. Het kan ook vanwege de Algemene Maatregel van Bestuur niet in 2015. Wanneer wij in de breedte voor het verbod gaan, wil ik dat graag doen in een tempo waarvan ik zeker weet dat het verbod uiteindelijk ook daar is zonder dat wij onnodige hobbels tegenkomen omdat wij het tempo boven de zorgvuldigheid hebben gesteld.

De heer Schouw (D66): Ik haak aan bij het punt van mijn twee collega's hiervoor. Ik probeer te begrijpen wat de tegenargumenten zijn. Ik hoor er twee. Het ene is een juridisch argument over een Algemene Maatregel van Bestuur waardoor het niet kan. Dat wil ik weleens uitgelegd hebben, want daar begrijp ik helemaal niets van. Als je een Algemene Maatregel van Bestuur wilt nemen, kan dat gewoon en ook op dit dossier. De Staatssecretaris moet dan maar bewijzen, dat het anders is. Het tweede argument is ook juridisch. Er worden claims verwacht. Daarover heb ik twee vragen. Heeft Duitsland die claims ondervonden en krijgt België die? Het is toch een internationale business. Is er ook een risico-inschatting gemaakt door de landsadvocaat? Ik wil dus meer onderbouwing vanuit de juridische optiek.

De voorzitter: Uw punt is duidelijk.

Staatssecretaris Mansveld: Andere landen die nu zo ver zijn, hebben ook een lange voorbereidingstijd gehad om het verbod tot stand te doen komen. Zoals ik al zei, we gaan in gesprek met het bedrijfsleven en wij kijken naar de juridische aspecten. Een toets door de landsadvocaat zal ongetwijfeld een onderdeel zijn van de voorbereiding. Ook het traject van een Algemene Maatregel van Bestuur moet doorlopen worden. Ik begrijp dat men denkt dat het binnen anderhalf jaar kan gelden als wij er nu aan beginnen, maar bedrijven en gemeenten, alle partijen, moeten erop voorbereid worden. Willen wij tot een breed verbod komen, dan gaat 1 januari 2015 echt niet gehaald worden. Ik wil eraan vasthouden, om alle partijen met respect tegemoet te treden en de ruimte te geven om op zoek te gaan naar alternatieven en een evidencebased situatie te creëren, dat het 1 januari 2018 echt haalbaar is.

De heer Schouw (D66): Ik probeer goed te luisteren, want het kabinet voert een juridisch argument aan. Ik probeer dat te ontzenuwen. Er zijn dus geen juridische procedures in Duitsland en in België en er is thans geen advies van de landsadvocaat dat wij hier echt risico's lopen. Dan daag ik de Staatssecretaris uit om gewoon eerlijk te zijn. Het is een politieke keuze, om wat voor reden dan ook, om het verbod in 2018 in te voeren, maar dan staat het de Kamer ook vrij om een politieke keuze te maken en het in 2015 te doen, als er geen juridische beletselen zijn.

Staatssecretaris Mansveld: Ik heb niet gezegd dat er geen juridische procedures zijn geweest in Duitsland en België. Zij hebben ook hun proces gehad. Ik ben niet op de hoogte van de precieze wetgeving in België en Vlaanderen. België is tot het besluit gekomen en Vlaanderen zal dat binnenkort doen. Ik wil nu het proces in om te zorgen dat dat in 2018 ook in Nederland breed het geval is. Dat is niet een politieke keuze. Wij kijken echt stap voor stap wat er mogelijk is, wij gaan met branches in gesprek, wij bekijken de juridische implicaties en wij zetten het tijdpad uit om te zorgen dat dit zorgvuldig gebeurt. Dus ik verwerp de tekst dat dit voor mij een politieke keuze is. Ik probeer in alle zorgvuldigheid de motie-Grashoff volledig in de breedte uit te voeren en te zorgen dat die ook volledig zal worden uitgevoerd.

De heer Van Gerven (SP): In 2011 is die motie aangenomen, dus het was allang bekend dat dat er vroeg of laat aan zat te komen. Natuurlijk worden er door sommigen altijd beren op de weg gezocht en gevonden; ik weet niet door wie allemaal. Er zijn altijd mensen die zeggen dat het niet kan, maar in Duitsland is het ingevoerd, in België gaat men dat doen. Dat kunnen wij constateren. Laat ik het dan maar gewoon recht op de vrouw af vragen. Kunt u aan de landsadvocaat vragen om binnen twee of drie weken uitsluitsel te geven, ook gevoegd bij wat er in Duitsland en in België is gebeurd, en wat nu de risico's eventueel zouden kunnen zijn? Ik zie dat niet direct, ik ken wel meer wetgevingstrajecten en dan komt er altijd van alles langs en als het besluit is doorgevoerd, is het weer stil. Graag hoor ik of de Staatssecretaris daartoe bereid is.

Staatssecretaris Mansveld: Ik denk dat het belangrijk is dat er in de breedte wordt gekeken. Alleen de vraag aan de landsadvocaat, die overigens vertrouwelijk adviseert, is niet de oplossing om morgen iets in te voeren. Er ligt een motie. Ik heb u recentelijk schriftelijk laten weten in de brief ter begeleiding van deze nota dat ik bereid ben die motie uit te voeren. Ik zeg u nu toe dat ik ook voor plantsoenen, recreatie en particulieren de heel brede lijn daarin doorzet, maar dat ik met partijen en met bedrijven wil bespreken wat de mogelijkheden zijn en of ik in juridische situaties kom waar het gaat om claims vanuit het bedrijfsleven. Ik wil die zorgvuldigheid echt betrachten. Alles voor 1 januari 2018 is winst, maar ik wil dat als uiterlijke datum neerzetten waarop ik zeker weet dat ik het verbod in de breedte kan instellen en daarmee de motie volledig kan uitvoeren.

De heer Van Gerven (SP): De Staatssecretaris voerde vooral een juridisch beletsel aan. Natuurlijk is er weerstand vanuit bepaalde sectoren, want er is geld mee gemoeid. Dat is altijd zo, het is handel en degene die glyfosaat verkoopt is tegen. Daar kunnen wij vergif op innemen, zou ik bijna zeggen, maar laten wij dat maar niet doen, want wij moeten het debat vanavond gezond afronden. Wil de Staatssecretaris hierin een knip aanbrengen? Voor particulieren verzet zich er volgens mij niets tegen om het verbod morgen in te voeren. Wat hebben zij er voor belang bij? Dan moeten zij 's avonds iets langer wieden, maar dat is nog gezond ook.

Staatssecretaris Mansveld: Ik kan mij voorstellen dat ik in kaart breng welke stappen ik ga zetten, in de breedte. Het gaat dus niet alleen om een vraag aan de landsadvocaat. Dat lijkt mij niet verstandig. Ik denk dat er in de breedte gekeken moet worden en dat wij met de branches moeten overleggen en met alle betrokken partijen. Ik koppel daaraan een tijdpad en kijk of er winst te behalen is voor 1 januari 2018. Ik zeg niet dat het zo is en ik garandeer het niet. Maar dat is de doelstelling; ik zet een tijdpad uit en geef aan in een brief wat ik daarvoor ga doen. Ik koppel er een datum aan en dan kunnen wij het daarover hebben naar aanleiding van de brief. Dan kan ik in ieder geval aangeven wat eventueel eerder haalbaar is dan 2018 en wat er in de breedte moet gebeuren om dit te realiseren.

De voorzitter: Wanneer zou de Kamer deze brief tegemoet kunnen zien?

Staatssecretaris Mansveld: Ik wilde zeggen «voor het zomerreces», omdat je in de laatste weken voor het reces aan die zin gewend raakt, maar laat ik zeggen: voor het einde van het zomerreces, 1 september. Ik ga ervan uit dat een aantal mensen hier ook op vakantie gaat.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Het lijkt erop dat de Staatssecretaris vooral voorzichtig wil zijn met de branche, maar niet met de volksgezondheid. Ook lijkt het erop dat zij, nu zij de Kamer tegenover zich ziet, snel een uitvlucht zoekt. Ik ben er niet heel erg blij over. Als zij die brief stuurt, zou ik nu wel willen weten hoe groot de kans is dat wij 1 januari 2015 nog gaan halen. Ik wil ook dat zij uitlegt waarom het zo lang heeft geduurd om überhaupt aan de slag te gaan met alles wat zij nu wil gaan doen, zoals overleggen met de branches. Dat kon in 2011 ook al. Ik wil een heldere scheiding tussen wat nu precies de juridische onmogelijkheden zouden zijn en – wat zij daar doorheen laat lopen – wat de branche haar vertelt, namelijk waar deze geen zin in heeft. Dat moeten wij wel helder weten.

Staatssecretaris Mansveld: Ik heb aangegeven dat ik een datum vaststel waarop in de breedte dat verbod gaat gelden, of de branche er wel of geen zin in heeft. In de afgelopen jaren zijn er twee onderzoeken uitgevoerd. Die zijn beschikbaar gekomen. Ik weet dat het nu 2013 is. Ik heb in ieder geval getracht om daadkracht te tonen waar ik invloed had, door dit op deze manier aan de Kamer voor te leggen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik baal ervan, want deze Staatssecretarissen proberen hiermee een verhaal te vertellen waardoor de fractie van de Partij van de Arbeid zich niet vrij voelt om gewoon te doen wat zij eigenlijk wil, namelijk gewoon de datum van 1 januari 2015 aanhouden. Ik voel het al aankomen: dan moeten wij meteen na het zomerreces een nieuw debat voeren. Ik wil echt dat de Staatssecretaris de mogelijkheid openhoudt dat wij 1 januari 2015 toch nog zouden kunnen halen. Ik wil dat zij dit hier toezegt.

Staatssecretaris Mansveld: De procedures zijn gecheckt, met alles wat wij in het werk kunnen stellen om het per 1 januari 2015 mogelijk te maken. Ik heb zojuist aangegeven dat dit onmogelijk is. Ik wil gaan staan voor 1 januari 2018. Ik heb zojuist ook toegezegd dat ik de Kamer in de breedte informeer over de vraag wat ik daarvoor ga doen en of het eerder mogelijk is. Ik herhaal: of het eerder mogelijk is. Als ik kijk naar de strekking van de motie en het moment van indienen ervan, denk ik dat ik mijn uiterste best doe om zo veel mogelijk daadkracht te tonen om de motie daadwerkelijk uit te voeren.

Mevrouw Lodders (VVD): Ik laat vanuit mijn fractie toch een ander geluid horen. Ook ik heb goed geluisterd naar wat de Staatssecretaris zei over het verbod voor professioneel gebruik. Het gebruik zal vanuit de nota en vanuit Europa in ieder geval voorkomen of geminimaliseerd worden. Mijn vragen aan de Staatssecretaris zijn de volgende. Waarom niet van de mogelijkheid gebruikgemaakt om te minimaliseren? Dat is een andere insteek dan het verbod per 1 januari 2018. De Staatssecretaris heeft aangegeven dat zij in overleg was met de branches en dat men erbij betrokken is. Tegelijkertijd begrijp ik uit de beantwoording dat die stap alsnog weer gezet gaat worden.

De voorzitter: Ik onderbreek u even en vraag aan de collega's of zij wat stiller willen zijn. Dat vraag ik ook aan collega Jacobi. Wilt u naar uw collega luisteren?

Mevrouw Lodders, ga uw gang.

Mevrouw Lodders (VVD): Het zou heel fijn zijn als ook mevrouw Jacobi meeluistert, want het gaat wel ergens om.

Ik heb over het overleg met de branches gevraagd waarom niet van die mogelijkheid gebruik is gemaakt. Tegelijkertijd hoor ik de Staatssecretaris in antwoord op de interruptie van mevrouw Dik-Faber zeggen dat er in de breedte een verbod zal komen. Ik ga er toch niet van uit dat het nu ineens ook geldt voor de particuliere gebruikers, want dan hebben wij een nog groter probleem. Het zou toch raar zijn als dat op basis van interrupties wordt gewijzigd in de nota. Maar mijn eerdere vragen zijn nog belangrijker.

Staatssecretaris Mansveld: Waarom niet minimaliseren, vraagt mevrouw Lodders. Nee, het gaat om een verbod. Ik voer de motie van de leden Grashoff, Jacobi en Van Veldhoven uit.

Mevrouw Lodders vraagt of ik opnieuw ga overleggen. Nee, er worden nieuwe partijen bij betrokken. Omdat wij ook richting particulieren gaan – plantsoenen, groen, recreatie et cetera – worden in het kader daarvan ook andere partijen erbij betrokken. Ik wil in de breedte met alle betrokkenen spreken. Het gaat niet om opnieuw dezelfde mensen, maar om uitbreiding: behalve gemeenten en leveranciers nu ook particulieren en de andere velden.

Mevrouw Lodders (VVD): Nu breekt toch mijn klomp. Als ik de nota goed lees, is het verbod op glyfosaat alleen voor professionele gebruikers. Voor de particulieren zal nog geen verbod gelden met ingang van 1 januari 2018, zo schrijft het kabinet in deze nota. Er zijn wel een aantal kanttekeningen, maar zo staat het glashelder in de nota. Vervolgens vraag ik de Staatssecretaris waarom niet van de mogelijkheid gebruik is gemaakt vanuit Europa om het gebruik te minimaliseren. Daarop krijg ik als antwoord dat er een motie wordt uitgevoerd. Dan ben ik weer even terug bij de beantwoording van Staatssecretaris Dijksma over administratieve lasten en regeldruk. Het mag dan wel een motie zijn, maar het is wel degelijk een nationale kop. Ik vind dat de Staatssecretaris daarvoor niet mag weglopen.

Staatssecretaris Mansveld: Ik begrijp dat mevrouw Lodders het ingewikkeld vindt dat ik de motie uitvoer, maar die is met een meerderheid door de Kamer aangenomen. Ik denk dat ik mijn werk zorgvuldig doe, als ik ervoor zorg dat de motie, die wellicht wat vertraging heeft opgelopen om verschillende redenen, nu met daadkracht wordt uitgevoerd. Ik zet er een datum aan. Ik begrijp dat het voor een aantal partijen ingewikkeld is dat die datum 2018 is. Sommigen zien het liefst 2015 als datum. Ik denk dat dit onmogelijk is, maar ik zal aangeven wat wel mogelijk is. Waarom niet minimaliseren? Dat probeer ik nu juist met het uitvoeren van de motie: niet minimaliseren, maar een verbod.

Mevrouw Lodders (VVD): Ik heb geen antwoord gehad op mijn vraag over de particulier.

Staatssecretaris Mansveld: Ook het particulier gebruik zal daarmee worden verboden.

Mevrouw Lodders (VVD): Dan constateer ik – ik kom er in tweede termijn op terug – dat er een interpretatieverschil zit in de nota.

De voorzitter: Waarvan akte! De Staatssecretaris vervolgt haar betoog.

Staatssecretaris Mansveld: Ik ga naar het mapje Kaderrichtlijn Water. Zoals u weet, valt de Kaderrichtlijn Water onder de Minister van I en M. Wie aanpassingen verlangt in de Kaderrichtlijn Water moet ik dan ook helaas teleurstellen. De vragen die ik wel kan beantwoorden, zal ik ook graag beantwoorden. Wel moet ik vooraf iets melden. Aan de ene kant wordt mij gevraagd om versnelling en aan de andere kant om vertraging. Ik probeer ambitie en consistentie te combineren in een koers in het midden.

Mevrouw Ouwehand heeft gezegd dat de nota moet aansluiten bij de Kaderrichtlijn Water. Het kabinet heeft ervoor gekozen de doelen van de Kaderrichtlijn Water gefaseerd te realiseren, uiterlijk in 2027. Het doel van de voorliggende nota is om in 2023 nagenoeg geen normoverschrijding te hebben. Dat past bij het doel van de Kaderrichtlijn Water om geen normoverschrijding meer te hebben in 2027.

De heer Geurts heeft de vraag andersom gesteld. Hij zou de ruimte binnen de Kaderrichtlijn Water graag benutten tot 2027 om de doelen te halen. Daarop komt eigenlijk exact hetzelfde antwoord. Het is de keuze van het kabinet geweest om de doelen van de Kaderrichtlijn Water in 2027 te stellen. Wij stellen de doelen hier in op 2023 om nagenoeg geen normoverschrijding te hebben, wat weer past bij het doel van de Kaderrichtlijn Water om geen normoverschrijding te hebben in 2027. Wij moeten ons een ding realiseren. De Europese Commissie wil op de weg daarnaartoe wel betekenisvolle stappen zien. Wij kunnen dat dus niet nog in 2026 gaan doen.

De heer Schouw en mevrouw Jacobi hebben gevraagd naar de huidige doelstelling. Die is per 2023 een reductie van de normoverschrijdingen in het oppervlaktewater van 90%. Zij willen graag een reductie van 95% per 2020 of 2018. Het behalen van de waterkwaliteitsdoelstellingen vereist een grote inspanning zowel in de manier van werken als in de technieken, die moeten worden toegepast. Dat vraagt veel van de toepassers van gewasbeschermingsmiddelen en is ingrijpend voor een bedrijf. Het kabinet heeft in Brussel gemeld dat de waterkwaliteitsnormen in 2027 zullen zijn behaald. Een termijn tot 2023 voor deze nota geeft de mogelijkheid om te bezien wat de laatste loodjes zijn, zodat hij tijdig kan worden uitgevoerd. Het is mooi als de doelstelling in 2020 zou worden behaald, maar de einddatum drie jaar dichterbij halen naar 2020 of vijf jaar naar 2018 is te ambitieus. Wel hebben wij in 2018 een tussenevaluatie van deze nota. Mocht dan blijken dat een grotere inspanning nodig is, dan moeten wij op dat moment, ook rekening houdend met de stand van de techniek op dat moment, bezien of een versnelling opportuun en mogelijk is.

De heer Schouw vroeg of de waterschappen en Vewin jaarlijks betrokken zijn bij de monitoring van het beleid. De waterschappen en Vewin controleren de kwaliteit van het oppervlaktewater. Deze monitoringgegevens vormen de basis van de evaluaties die het kabinet uitvoert. Een voorbeeld is de evaluatie van de eerste nota Duurzame gewasbescherming, die in 2012 aan de Kamer is toegestuurd.

De ChristenUnie-fractie verzoekt om de normen van de Kaderrichtlijn Water in te voeren voor het toelatingsproces. Het kabinet heeft de Kamer daar per brief over geïnformeerd. De gewasbeschermingsverordening staat niet toe dat bij toelating wordt getoetst aan de normen van de Kaderrichtlijn Water. Dit laat onverlet dat het kabinet maatregelen neemt om de doelen van de Kaderrichtlijn Water te halen. In de tweede nota Duurzame gewasbescherming vindt de Kamer die maatregelen terug.

Mevrouw Ouwehand vroeg of ik voornemens ben om naast de zuiveringstechniek in de glastuinbouw ook doelvoorschriften op te nemen voor de emissienormen. Onderzoek heeft aangetoond dat men met de zuiveringsmaatregelen bij de lozing door glastuinbouwbedrijven in staat is de emissie naar het oppervlaktewater tot vrijwel nul te reduceren. Ik zie in dat perspectief niet welke toegevoegde waarde emissienormen dan nog hebben. Het invoeren van emissienormen zal leiden tot een enorme verhoging van de administratieve lasten voor de sector, onder andere door de monitoring. Ik zou deze weg dus niet willen opgaan.

Mevrouw Jacobi zei dat wij toe moeten naar een situatie waarin het spuiwater uit de glastuinbouw niet wordt geloosd op het oppervlaktewater. Volledig voorkomen dat water uit de kas wordt geloosd, is alleen mogelijk indien alle glastuinbouwbedrijven op het riool worden aangesloten of een volledig gesloten teeltsysteem wordt bereikt, hetgeen op het moment niet zo is. De tweede nota schrijft voor 2016 zuiveringsmaatregelen voor. Met deze technieken is het mogelijk emissies nagenoeg naar nul terug te dringen. Met deze maatregelen is de sector in staat de gestelde doelen te halen.

De heer Geurts heeft gevraagd niet op voorhand de in de nota aangekondigde verbreding van de minimumteeltvrijezones door te voeren, maar indien nodig een effectieve aanpak te kiezen op basis van een gedegen probleemanalyse. In de nota wordt ervan uitgegaan dat de sectoren primair verantwoordelijk zijn om de normoverschrijdingen te verminderen. De overheid maar ook andere partijen, zoals het Platform duurzame gewasbescherming, faciliteren een en ander. De sector wordt twee jaar de tijd geboden om de normoverschrijdingen naar eigen inzicht te verminderen tot de doelstellingen. Ik heb met de sector gesproken en in een brief gezien wat hij daarvoor kan doen. Ik heb er vertrouwen in dat hij de wil en de mogelijkheden heeft om dat te doen. Als het niet lukt, dan schrijft de overheid maatregelen voor, maar ik denk dat de sector de komende twee jaar alle kansen heeft om te laten zien dat het kan.

De heer Dijkgraaf van de SGP heeft gevraagd of het wel zin heeft om voor het gehele perceel een driftreductietechniek toe te passen als het oppervlaktewater op grote afstand is. Op dit moment moeten technieken worden toegepast in de 14 meter naast de sloot. Buiten die strook mogen andere technieken worden toegepast. De spuitdoppen moeten worden aangepast. Dat is niet praktisch. Handhavers hebben geconstateerd dat in ongeveer 40% van de gevallen de spuitdoppen niet worden aangepast. LTO zelf heeft daarom voorgesteld om de techniek voor het gehele perceel toe te passen. Dat leidt landbouwkundig niet tot problemen.

Mevrouw Jacobi heeft gevraagd waarom er geen doelen voor grondwater zijn opgenomen, terwijl er wel sprake is van normoverschrijding. Normoverschrijdingen in het grondwater zijn veelal afkomstig van middelen die niet meer toegelaten zijn maar die wel nog in de bodem zitten. Het kan tot wel 30 jaar duren voordat stoffen in het grondwater komen. Dat maakt het toetsen op de doelen heel erg lastig. De provincies zijn het bevoegd gezag om de regionale knelpunten met de grondwaterkwaliteit aan te pakken. Daarmee ben ik aan het einde gekomen van dit hoofdstuk.

De voorzitter: Mevrouw Dik-Faber heeft een vraag voor u. Gezien de tijd vraag ik mijn collega's om het kort en to the point te houden.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Volgens mij is dit het derde debat in de korte tijd dat ik Kamerlid ben, waarin wij spreken over het verschil tussen de Kaderrichtlijn Water en de richtlijn op basis waarvan gewasbeschermingsmiddelen zijn toegestaan. Ik kan het niet begrijpen en vind het gewoon onduidelijk dat deze twee Europese richtlijnen zo ontzettend verschillend zijn. Ik zou heel graag zien dat de Staatssecretaris zich ervoor gaat inzetten dat er meer duidelijkheid komt.

Staatssecretaris Mansveld: De Kaderrichtlijn Water vormt een algemeen kader voor de bescherming van het oppervlaktewater. De systematiek voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen kent andere uitgangspunten en instrumenten dan de Kaderrichtlijn Water. Op zich is dat logisch, want de Europese regelgeving voor de toelating is gericht op het bereiken van een gelijk speelveld binnen de EU, de harmonisatie van de markt. De Kaderrichtlijn Water daarentegen is gericht op de bescherming van het water binnen elke lidstaat met elk zijn eigen nationale omstandigheden. Ik begrijp wat mevrouw Dik-Faber bedoelt, maar dat is de situatie wat betreft die twee richtlijnen naast elkaar. Ik constateer dat we steeds discussie hebben over wat er in de ene en wat er in de andere richtlijn staat, maar dat is de huidige Europese situatie.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Mijn vraag aan de Staatssecretaris is of zij deze situatie niet heel onbevredigend vindt. Ik heb natuurlijk ook de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken hierover gelezen. Daarin heeft zij ook heel uitvoerig uitgelegd dat die twee verschillende richtlijnen naast elkaar bestaan. Ik kan het echter nog steeds niet rijmen. Ik constateer dat er twee Europese richtlijnen zijn die niet goed op elkaar aansluiten. Mijn vraag is of de Staatssecretaris, als zij met mij van mening is dat het een ongewenste situatie is, zich er in Europa voor gaat inzetten om enige harmonisering tot stand te brengen.

Staatssecretaris Mansveld: Ik kijk mede naar mijn collega. Ik denk dat het belangrijk is dat, als we tegen ongemakken aanlopen, daarover gecommuniceerd wordt. Om echter op voorhand een totale harmonisatie voor te staan, lijkt mij op dit moment een enorme brug te ver.

De voorzitter: Ik vraag de Staatssecretaris om haar betoog te vervolgen.

Staatssecretaris Mansveld: Dan zijn er enkele vragen gesteld over omwonenden. De heer Van Gerven heeft gevraagd wanneer de methodiek voor omwonenden wordt ingevoerd. De EFSA heeft het voorstel voor een methodologie aan de lidstaten voorgelegd voor commentaar. Daarna zal deze Europeesbreed worden vastgesteld. Ik hecht eraan EU-breed geharmoniseerde methodieken te gebruiken. Wel gebruikt het Ctgb voor omwonenden van kassen in de tussentijd een nationale methodiek.

De heer Van Gerven heeft ook gevraagd om ter bescherming van omwonenden een spuitvrije bufferzone van ten minste 12 meter in te stellen. Ik wil graag het advies van de Gezondheidsraad afwachten voordat ik met voorstellen voor maatregelen kom. Zodra dat er is, informeer ik de Kamer daarover. Ik verwacht dat nog in 2013.

Mevrouw Ouwehand heeft gevraagd om omwonenden tegen gif en verdamping te beschermen. Ik zei net al iets over de Gezondheidsraad. Ik heb de raad om advies gevraagd over de mogelijke risico's die omwonenden lopen. In de tweede nota staan acties die de sector zal nemen om beter met omwonenden te communiceren. De heer Van Gerven deed daar misschien wat makkelijk over, maar ik denk dat dit belangrijk is. Uiteindelijk leef je immers dag in dag uit in dezelfde regio en moet je het met elkaar doen. De sector heeft al aangegeven actief te zullen optreden ten opzichte van de telers met het oog op het belang van een goede communicatie tussen telers en omwonenden. Er is een brochure in voorbereiding. Daarin staan voorbeelden waarin de belangen van omwonenden worden meegenomen. Ik wacht het advies van de Gezondheidsraad af. Ik verwacht dat, zoals gezegd, in 2013. Mijn reactie zal ik de Kamer doen toekomen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik heb gevraagd naar de mogelijkheid van een groentetuintje voor mensen die naast een bollenperceel wonen. Er wordt gif gebruikt dat niet is toegestaan op voedselgewassen, maar het komt wel terecht op de groentes van de mensen met hun tuintje. Vindt de Staatssecretaris dat normaal? Zij zet in op communicatie. Vindt zij het redelijk dat de communicatie als volgt luidt? U moet uw was binnenhalen, de schapen die u daar hebt staan kunnen niet geaaid worden door uw kinderen, sluit uw deuren en ramen en zorg ervoor dat u niet buiten koffie zit te drinken als wij hier 35 keer per jaar spuiten op ons lelieveld. Je kunt inzetten op communicatie, maar de vraag is wat een redelijke eis is die je aan omwonenden kunt stellen qua inperking van hun persoonlijke vrijheden.

Staatssecretaris Mansveld: Ik denk dat het goed is dat er gecommuniceerd wordt tussen bedrijven en omwonenden. Door verwaaiing of wat dan ook kan een middel op een verkeerde plek belanden. De landbouwsector neemt zijn maatregelen om ervoor te zorgen dat het binnen de percelen blijft. Wat de wijze van communicatie met de omwonenden betreft: die teksten laat ik maar even aan u.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Het gaat niet om de teksten of de manier waarop ze uitgesproken worden, het gaat erom dat dit de maatregelen zijn die je als omwonende kunt nemen nadat je gecommuniceerd hebt met je buurman die graag wil spuiten. Dan krijg je te horen: als je je wilt beschermen tegen gif, kun je beter binnen zitten. 35 keer per jaar gaat er de gifspuit over zo'n lelieveld. Vindt de Staatssecretaris het redelijk dat mensen die daar wonen zichzelf in vergaande mate in hun persoonlijke vrijheden moeten beperken om te voorkomen dat ze ziek worden van dat gif?

Staatssecretaris Mansveld: Mijn uitgangspunt is dat de sector zelf de maatregelen neemt die nodig zijn om ervoor te zorgen dat er goed gespoten wordt en dat materialen et cetera goed gebruikt worden. Ik vind het belangrijk dat er gecommuniceerd wordt tussen bedrijven en omwonenden over wat wanneer plaatsvindt en wat dat betekent et cetera. Mijn uitgangspunt is dat er conform regels en afspraken gespoten wordt.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Ik vind het heel goed dat er communicatie plaatsvindt tussen boeren en omwonenden, al was het maar om het contact tussen boer en burger weer wat te herstellen. Ik vind het tegelijkertijd ook een kwetsbaar punt uit de nota. Ik zie dat boeren vastzitten in hun economische systeem. Door dit economische model zijn ze gericht op productiemaximalisatie. Als je van hen vraagt om de belangen van omwonenden mee te wegen, vraag ik mij af of zo'n verzoek realistisch is. Hoe zouden boeren dat precies moeten invullen? Hoe dat zou moeten is voor mij een black box. Wil de Staatssecretaris nadenken over meetbare doelstellingen? Nu is het nog te zeer open.

Staatssecretaris Mansveld: Bij communicatie met de omgeving van een sector kan het ook gaan om een grote fabriek die naast een woonwijk staat. Het gaat mij in den brede hierom dat een sector met het oog op zijn economische belang maximaal ervoor probeert te zorgen dat hij optimaal produceert. Als je buren last hebben van je bedrijfsvoering, op welke manier dan ook en hoe subjectief ook – het is ook altijd de vraag of zoiets objectief is of niet – is het belangrijk dat er gecommuniceerd wordt. Het gaat dus niet alleen om de boer en zijn buren, maar ook om een grote fabriek die lawaai of geur produceert. Het kan ook gaan om een bedrijf in de binnenstad dat bovenmatig herrie maakt en eveneens met de buren moet overleggen.

Ik vind het dus belangrijk dat er communicatie plaatsvindt, omdat we in Nederland op een relatief klein oppervlak heel veel dingen gezamenlijk proberen te doen. In dat kader moet elk bedrijf zich realiseren in welke omgeving het staat, hoe het de bedrijfsvoering doet en dat het met omwonenden moet communiceren.

De voorzitter: Nog één reactie, een heel korte, graag.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Ik vind dat communiceren nog iets minder ver gaat dan belangen van omwonenden meewegen. Ik ben het niet eens met de vertegenwoordiger van de Partij voor de Dieren, die een redelijk dramatisch beeld schetst. Het meewegen van belangen gaat verder dan communicatie. Hoe moet een agrariër dat doen? Vragen we niet iets onmogelijks?

Staatssecretaris Mansveld: Er moet worden gecommuniceerd en er moet worden bekeken, bijvoorbeeld, wanneer je bij welke wind spuit, wat je wel of niet doet en hoe je de buren betrekt bij wat je aan het doen bent. Een belangenafweging betekent niet gelijk een dramatische wijziging van beleid. Als ik duizend voorbeelden noem, verzint mevrouw Dik-Faber wel weer een nieuwe. Het is belangrijk dat er communicatie plaatsvindt tussen de buren, waarvan de een boerenbedrijf is en de ander een omwonende.

De voorzitter: Volgens mij hebt u nog een laatste blokje.

Staatssecretaris Mansveld: De heer Van Gerven stelde dat elke klacht een kans is. Hij noemde ook de verbetermogelijkheden en had het over PAN Europe. De heer Van Gerven vroeg naar de terughoudendheid van PAN Europe. Ik denk dat we een heel belangrijke aanbeveling hebben gedaan over de verbetering van de transparantie van het Ctbg. Dat heeft het Ctbg zich zeer ter harte genomen. Ik ondersteun het advies van PAN Europe ten aanzien van die transparantie. Er vindt nu een internationale visitatie plaats bij het Ctbg. Mevrouw Lodders en ik hebben daar recentelijk ook een redelijk gesprek over gevoerd. Ik wil die visitatie afwachten. Ik ben heel benieuwd naar de uitkomst, naar wat die internationale visitatie oplevert. Ik heb dat de Kamer ook geschreven in mijn brief van 18 juni jl. Ik deel met de heer Van Gerven de opvatting dat elke klacht een kans is. De vraag is natuurlijk wel of de klacht redelijk is, om het maar zo te formuleren, maar het is in ieder geval belangrijk dat de uitkomsten van de internationale visitatie goed bekeken worden, ook in relatie tot het eerdere onderzoek. In die zin deelde ik toen ook het uitgangspunt van de VVD.

De voorzitter: Daarmee is de Staatssecretaris gekomen aan het eind van haar beantwoording van de vragen in eerste termijn. De collega's van de Kamer zijn nu weer aan de beurt. Nee, toch nog niet. Ik zie dat de heer Geurts nog een vraag had.

De heer Geurts (CDA): Ik heb een heel poosje zitten wachten. Ik dacht: misschien komt het nog bij «overige». Ik heb het in mijn betoog in eerste termijn erover gehad dat een verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op verharding ook betekent dat er een verbod komt op ecologisch verantwoorde innovaties. Ik heb daar beide Staatssecretarissen niet over gehoord en de Kamer evenmin. Ik maak me echter grote zorgen over het eenzijdige geweld dat op dit punt vanuit de Kamer richting het kabinet komt, waarbij wordt vergeten dat er heel veel innovaties zijn die zo meteen ook niet meer zouden mogen. Ik heb het voorbeeld van het middel Ultima genoemd. Ik zou graag van beide Staatssecretarissen – althans, het maakt me niet uit wie erop antwoordt – horen dat dit heel grote consequenties heeft, voor industrieterreinen maar ook voor sportvelden.

De voorzitter: Ik vraag Staatssecretaris Mansveld om hier kort op te reageren.

Staatssecretaris Mansveld: Kan ik straks, in tweede termijn, daarop reageren?

De voorzitter: Dat is uitstekend.

Staatssecretaris Mansveld: Vindt de heer Geurts dat goed?

De voorzitter: Dat vindt de heer Geurts vast goed.

De heer Geurts (CDA): De heer Geurts heeft nog drie interrupties, dus hij kan nog even. Hij vindt het dus goed.

De voorzitter: Dank u wel, mijnheer Geurts. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Lodders voor haar tweede termijn. Ze heeft daarvoor tien minuten de tijd.

Mevrouw Lodders (VVD): Voorzitter. In de interruptie aan het einde van de eerste termijn verwoordde de heer Geurts de zorgen en het gevoel van de Kamer en van een groot aantal partijen ten aanzien van de koers die wordt ingezet. Ik kan dat alleen maar onderstrepen.

Ik kon dat in eerste termijn nog niet zo nadrukkelijk doen omdat ik vooraan in het rijtje van sprekers zat, maar ik maak mij zeer ernstige zorgen. Dat is niet in de laatste plaats omdat ik een aantal vragen heb gesteld over de economische positie en het concurrentievermogen van de sector, waarop nauwelijks is ingegaan. Dat baart mij veel zorgen.

Boeren en tuinders worden op deze manier het land uit gejaagd. Als we deze nota en allerlei wensen van de Kamer op deze manier gaan invullen, is hier geen fatsoenlijke boterham te verdienen. We hebben het over de verbreding van de teeltvrije zone. Daarbovenop komt nog de 5% aan ecologische focusgebieden vanuit het GLB. Ook moeten we rekening houden met nationale omstandigheden. Als het aan de SP ligt, wordt een groot aantal spuitvrije zones uitgebreid tot 12 meter. Ik hoor en ik lees in deze nota over nationale koppen. We kunnen dat anders uitleggen – dat hoor ik de bewindspersonen ook doen – maar linksom of rechtsom zijn het extra regels op Europees beleid.

Ik ben ook zeer ontstemd over de gewijzigde koers van het kabinet wat betreft het particulier gebruik. Met uw goedvinden, voorzitter, lees ik een stukje voor uit de nota. Ik heb tenslotte ruim de tijd.» Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door particulieren kan bij onoordeelkundig gebruik leiden tot ongewenste blootstelling van mens, dier en milieu met bijbehorende risico's. Het kabinet vindt echter een verbod op het gebruik op dit moment onvoldoende opportuun vanuit het oogpunt van bescherming van de mens, dier en milieu. Het zal nagaan of een eventueel verbod van onkruidbestrijdingsmiddelen op verhardingen op termijn wenselijk is. De sector zal voorlichting geven, zorgen voor duidelijke teksten op de etiketten en een maximale grootte van de verpakkingen invoeren, om overdosering of het weggooien van restanten te voorkomen. Daarnaast zal het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen de beoordeling van de middelen aanscherpen.» Ik vraag de bewindspersonen om in de brief die reeds is toegezegd door Staatssecretaris Mansveld, en die voor 1 september naar de Kamer komt, over het traject dat zij wil volgen, nadrukkelijk aan te geven hoe het kabinet wil omgaan met het particuliere gebruik. Ook verzoek ik het kabinet om aan te geven waarom in de nota wel wordt ingegaan op het onderdeel van de motie-Grashoff over professioneel gebruik, maar over particulier gebruik de zienswijze is opgenomen zoals in het citaat dat ik zonet heb gebruikt. Waarom is dit standpunt staande de vergadering gewijzigd?

Hoewel de Staatssecretaris heeft aangegeven dat het verbod wel degelijk aan de orde is geweest in de gesprekken met de sector, krijg ik signalen dat de grotere terreinbeheerders maar zeker ook de recreatieondernemers niet zijn geconsulteerd. Ik hoop en ga ervan uit dat de Staatssecretaris dat in de volgende ronde zeker zal doen.

Ik zal nu eerst twee moties voorlezen alvorens ik op de andere punten zal ingaan.

De voorzitter: Eén moment. Ik zie dat de heer Schouw wil interrumperen. Gezien de tijd wil ik eigenlijk voorstellen dat we niet meer gaan interrumperen, maar het is heel dringend, begrijp ik. Kunt u er in uw eigen termijn op terugkomen, mijnheer Schouw?

De heer Schouw (D66): Nee, voorzitter. Het spijt me zeer, maar de VVD blaast nogal hoog van de toren door te stellen dat dit beleid slecht is voor de economie. Mevrouw Lodders komt straks met een paar moties, maar ik wil eigenlijk wel duidelijkheid. Staat de VVD achter dit beleid of niet?

De voorzitter: Mevrouw Lodders, graag een korte reactie.

Mevrouw Lodders (VVD): Ik heb, ook al in eerste termijn, aangegeven dat ik mij zeer ernstige zorgen maak over de concurrentiekracht van de sector. Ik heb aangegeven dat ik het ontzettend jammer vind en het betreur dat daarop in eerste termijn niet of nauwelijks is ingegaan. Ik vraag in tweede termijn aan de Staatssecretaris om toch op die aspecten te reageren. Ook heb ik nog een opmerking gemaakt over de nationale koppen en heb ik gevraagd om een aanvulling op de brief die reeds is toegezegd. Dat zijn zaken die ik in mijn overweging zal meenemen.

De voorzitter: Een heel korte reactie, mijnheer Schouw, en dan gaan we door.

De heer Schouw (D66): Even een opmerking zodat iedereen het weer begrijpt: dit betekent dus dat de VVD achter dit beleid staat. Er zijn nog wel een paar vragen, opmerkingen en moties, maar er is geen reden voor de VVD-fractie om de Staatssecretarissen een nieuwe nota te laten maken. Dan is dat helder.

De voorzitter: Dank u wel. Mevrouw Lodders vervolgt haar betoog.

Mevrouw Lodders (VVD): Ik zou graag mijn tweede termijn afronden alvorens die conclusie getrokken wordt. Ik heb twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het gewasbeschermingsplan niet bijdraagt aan het denken over geïntegreerde gewasbescherming;

constaterende dat het gewasbeschermingsplan komt bovenop de spuitlicenties die agrarische ondernemers al moeten halen;

constaterende dat in het nieuwe GLB het gewasbeschermingsplan geen vereiste meer is voor de cross compliance;

overwegende dat het kabinet inzet op verminderen van administratieve lasten;

verzoekt de regering, het gewasbeschermingsplan af te schaffen en met de sector een alternatief te ontwikkelen via de spuitlicenties,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Lodders. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 162 (27 858).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederlandse gebruikers van onkruidbestrijdingsmiddelen strikt zijn gebonden aan de voorwaarden op het etiket ten aanzien van frequentie en dosering per toepassing;

constaterende dat ondernemers de mogelijkheid willen hebben om binnen strikte randvoorwaarden te variëren met lagere doseringen en een op het probleem toegesneden toepassingsfrequentie om onnodige inzet van middelen te voorkomen;

constaterende dat in andere landen zoals België wordt gewerkt met gefractioneerde toepassing op het etiket waardoor het mogelijk is om binnen bepaalde marges te variëren met dosering en toepassingsfrequentie zodat naar gelang van de ernst van het onkruidprobleem kan worden toegepast;

overwegende dat de mogelijkheid van gefractioneerde toepassing zeer goed past bij de ambities van de regering om verdere invulling te geven aan een systeem van geïntegreerde gewasbescherming en tevens beter is voor het milieu;

overwegende dat in het kader van een gelijk speelveld en gelijke concurrentiepositie het wenselijk is om ondernemers vergelijkbare mogelijkheden te bieden voor het kunnen benutten van middelbesparende innovatieve gewasbeschermingsmethoden;

overwegende dat regelgeving nooit een belemmering mag zijn voor innovatie;

verzoekt de regering, het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden opdracht te geven het systeem van de gefractioneerde toepassing op de etiketten van gewasbeschermingsmiddelen mogelijk te houden of te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Lodders en Dijkgraaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 163 (27 858).

Mevrouw Lodders (VVD): Wat betreft die laatste motie heb ik de reactie van Staatssecretaris Dijksma gehoord. Zij gaf aan dat het aanvragen van deze toepassing vanuit de sector zelf moet komen. Ik denk echter dat met deze motie en deze werkwijze het kabinet werk kan maken van vermindering van regelgeving en van een betere uitwerking op het milieu. Ik denk dat ook het kabinet hier een stap in kan zetten.

De voorzitter: Gaat u afronden?

Mevrouw Lodders (VVD): Is mijn tijd al zo ver voorbij? Dan wil ik nog één opmerking maken, namelijk over de nationale omstandigheden en de nationale koppen. Staatssecretaris Dijksma heeft aangegeven dat er nationale elementen zijn waarmee rekening gehouden dient te worden. Hoe je dat ook vertaalt, de uitwerking komt ten laste van de Nederlandse ondernemers en dat oefent druk uit op de concurrentiepositie.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Ik begin meteen met mijn moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, het gebruik van glyfosaat door particulieren per 2015 te verbieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand en Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 164 (27 858).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, de ingangsdatum van het voorgenomen verbod op het professioneel gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen op verhardingen en sport- en recreatieterreinen te stellen op 2015,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand en Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 165 (27 858).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, het verbod op het professioneel gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen uit te breiden naar het «overig groen»,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand en Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 166 (27 858).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, per 2015 een verbod in te stellen op de verkoop van chemische bestrijdingsmiddelen voor particulieren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 167 (27 858).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, het profylactisch gebruik van bestrijdingsmiddelen niet langer toe te staan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 168 (27 858).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, niet in te stemmen met toelating voor teelt van herbicideresistente gewassen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 169 (27 858).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, op korte termijn de gebruiksvoorschriften van alle toegelaten middelen aan te passen, waardoor er voor het gebruik van bestrijdingsmiddelen de minimale afstand van 20 meter tot elk bewonersperceel, school of andere gevoelige bestemming in acht moet worden genomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 170 (27 858).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, geen bestrijdingsmiddelen meer toe te staan die ervoor zorgen dat gewassen die hiermee in aanraking komen, ongeschikt worden voor menselijke consumptie;

verzoekt de regering tevens, de al op de Nederlandse markt toegelaten bestrijdingsmiddelen opnieuw te toetsen op wat de effecten van deze middelen op de menselijke gezondheid zijn in geval deze middelen op groente en fruit terechtkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 171 (27 858).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, tebuconazool, epoxiconazool, difenoconazool, bromuconazool en propiconazool per direct van de markt te halen en de toelatingen in te trekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 192 (27 858).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat het Ctgb te allen tijde de bevoegdheid heeft om lopende toelatingen te wijzigen dan wel in te trekken uit het oogpunt van milieu, biodiversiteit en/of dier- en volksgezondheid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 172 (27 858).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, de toetsing van bestrijdingsmiddelen aan recente wetenschappelijke inzichten aan te passen en de aanvaardbare dagelijkse inname (adi) te bepalen op de effecten ervan op de zich ontwikkelende hersenen van ongeboren kinderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 173 (27 858).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, een plan van aanpak te presenteren waarmee het gebruik van azolen binnen en buiten de landbouw binnen een periode van drie jaar zeer drastisch teruggebracht zal worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 174 (27 858).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, een heffing op chemische bestrijdingsmiddelen in te voeren en de opbrengsten hiervan te gebruiken voor het stimuleren van milieuvriendelijke alternatieven voor chemische bestrijdingsmiddelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 175 (27 858).

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter, daar houd ik het bij.

De voorzitter: Nu al! Mevrouw Ouwehand, u verrast mij. Ik was daar nog helemaal niet klaar voor.

De heer Geurts (CDA): Voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat alle intensieve, open teelten in Nederland reeds een teeltvrije zone kennen van 1 à 1,5 meter;

constaterende dat een verdere verbreding van de minimum teeltvrije zone verder dan 0,5 meter alleen extensieve gewassen als grasland en granen treft;

constaterende dat deze extensieve gewassen nauwelijks risico vormen voor de milieubelasting van het oppervlaktewater;

overwegende dat een verdere verbreding van de minimum teeltvrije zone derhalve niet of nauwelijks zal bijdragen aan verbetering van de waterkwaliteit, wat wordt bevestigd door berekeningen van het Landbouw Economische Instituut (LEI);

overwegende dat voor verbetering van de waterkwaliteit effectieve en betaalbare maatregelen dienen te worden ingezet;

verzoekt de regering, bij onvoldoende voortgang in de verbetering van de waterkwaliteit na twee jaar, niet de op voorhand in de nota aangekondigde verbreding van de minimum teeltvrije door te voeren, maar een effectieve aanpak te kiezen op basis van een gedegen probleemanalyse en in overleg met de partijen uit het Platform duurzame gewasbescherming,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Geurts. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 176 (27 858).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Staatssecretaris een verbod wil invoeren van alle gewasbeschermingsmiddelen op verhardingen;

overwegende dat een verbod op professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op verhardingen ook een verbod kan betekenen op ecologisch verantwoorde middelen op basis van bijvoorbeeld azijn- of vetzuren;

overwegende dat er op dit moment innovatieve milieuvriendelijke gewasbeschermingsmiddelen worden ontwikkeld;

verzoekt de regering, pas chemische middelen te verbieden op basis van een risicoanalyse en wanneer er geen goede biologische vervanging tegenover staat,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Geurts. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 177 (27 858).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de nota door elkaar de jaren 2023 en 2027 worden gebruikt als streefdatum;

overwegende dat de Kaderrichtlijn Water de ruimte laat om maatregelen uit te faseren tot 2027;

verzoekt de regering om de ruimte die de Kaderrichtlijn Water biedt te gebruiken en de doelstellingen zo geleidelijk mogelijk uit te faseren tot 2027,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Geurts. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 178 (27 858).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering een totaal verbod wil afkondigen op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op verhardingen;

overwegende dat dit hoge kosten met zich meedraagt;

overwegende dat Nederland als delta evengoed nog het afvoerputje is van deze stoffen vanuit andere Europese lidstaten;

verzoekt de regering, deze maatregel enkel in Europees verband te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Geurts. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 179 (27 858).

De heer Geurts (CDA): Dan heb ik nog 30 seconden. Die gebruik ik om de Staatssecretarissen te bedanken voor hun beantwoording in de eerste en de tweede termijn.

De heer Schouw (D66): Voorzitter. Ook mijn fractie dankt beide bewindspersonen voor hun beantwoording. Ik stel maar even vast dat hier geen enkele politieke partij is die dit beleid met een onvoldoende kwalificeert. Zij kunnen dus verder, maar wel een beetje sneller dan zij hebben opgeschreven. Ik stel ook vast, al was het alleen maar voor de notulen, dat er geen sprake is van nationale koppen op het beleid. Het gewasbeschermingsbeleid is nationaal beleid. Het kent natuurlijk wel een Europese invloed, maar dat is heel wat anders dan nationale koppen. Ook mijn fractie heeft een aantal moties, die ik op een normaal tempo zal proberen voor te lezen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bepaalde gewasbeschermingsmiddelen ondanks toelating toch de waterkwaliteitsnorm van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) overschrijden;

overwegende dat overschrijding van de normen risico's kan opleveren voor volksgezondheid, milieu, voedselveiligheid en diergezondheid;

verzoekt de regering, bij toelating van middelen een emissiereductieplan verplicht te stellen als de waterkwaliteitsnorm gehanteerd bij toelating van een gewasbeschermingsmiddel ruimer is dan de waterkwaliteitsnorm van de KRW,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 180 (27 858).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de inzet van huis-tuin-en-keukenmiddelen van natuurlijke oorsprong zoals biologische magere melk tegen virussen, bier tegen slakken of gesteentemeel tegen schild- en dopluizen professioneel niet mogelijk is, omdat deze producten geen toelatingsnummer hebben;

overwegende dat gebruik van deze middelen een voor de natuur minder schadelijke bestrijding kan opleveren;

verzoekt de regering te onderzoeken de inzet van huis-tuin-en-keukenmiddelen door professionals eenvoudiger te maken en hierover voor het voorjaar van 2014 aan de Kamer te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 181 (27 858).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat monitoring en handhaving essentieel zijn voor het bereiken van de doelen uit de tweede nota gewasbescherming;

verzoekt de regering natuur- en milieuorganisaties hierbij actief te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 182 (27 858).

De heer Schouw (D66): Mevrouw Ouwehand heeft in een interruptietje nog even aan Staatssecretaris Dijksma gevraagd naar haar oordeel over een motie die zij samen met mijzelf heeft ingediend. Wij weten niet helemaal wat het oordeel was. Onze interpretatie was: ondersteuning van het beleid. Ik hoor hier graag een bevestiging van.

Tot slot heb ik de Staatssecretaris gevraagd hoe het zit met de uitvoering van de motie over het openbaar maken van allerlei gegevens van het Ctgb. De Staatssecretaris heeft daarop geantwoord, maar ik miste precies hoe en wanneer die motie zal worden uitgevoerd.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretarissen voor hun beantwoording in eerste termijn. Ik kan in veel zaken met hen meegaan, zeker het deel over de kleine teelt. Mijn waardering voor de inzet van Staatssecretaris Dijksma op dat terrein. Ik vind het beleid op twee terreinen echter niet ambitieus genoeg, indachtig het feit dat we eigenlijk al vanaf 2010 hard aan de bak moesten om ons watermilieu en bodemmilieu een stuk te verbeteren. Het gaat mij hierbij met name om het gebruik van glyfosaat door particulieren. De Partij van de Arbeid heeft destijds de motie-Grashoff met volle overtuiging medeondertekend. Ik ben niet echt blij met wat Staatssecretaris Mansveld op dit terrein doet. Ik vind de onderbouwing ook niet heel sterk, het feit indachtig dat we hier al zo lang mee aan de slag zijn, zeker voor de particulieren. Ik zal mijn hand nog een keer over het hart strijken; met tegenzin, al wil ik wel reëel zijn. Ik vind dat er harder aan moet worden getrokken, met name met betrekking tot de particulieren. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een groot deel van het glyfosaatgebruik voor niet-commerciële doeleinden is en het maatschappelijk belang van het gebruik gering;

overwegende dat glyfosaat een concrete bedreiging vormt voor de productie van drinkwater uit oppervlaktewater;

verzoekt de regering, per 1 januari 2015 een verbod in te stellen op het gebruik van glyfosaat (Roundup) voor de particulieren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Jacobi en Dik-Faber. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 183 (27 858).

Mevrouw Jacobi (PvdA): Ik hoop dat deze motie kan dienen als een stok achter de deur en dat de Staatssecretaris er daardoor wat harder aan gaat trekken. Ik ben dan ook benieuwd naar haar reactie in tweede termijn.

Mijn tweede motie gaat over het stoppen met de «end of pipe»-benadering. Het is van belang om de normoverschrijdingen bij de drinkwaterbronnen en het oppervlaktewater aan te pakken. Het jaar 2023 vind ik wel erg ver weg. Op die manier blijven we maar vertragen. Ik had eerst 2018 staan in de motie. Vervolgens heb ik met de hand over mijn hart gestreken en ben ik uitgekomen op 2020 als limiet.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat EU-lidstaten gehouden zijn in een nationaal actieplan aan te geven hoe zij bij gewasbeschermingsmiddelengebruik de risico's voor mens, dier en milieu terug willen brengen en de inzet van alternatieven willen bevorderen;

overwegende dat uit onderzoek van zowel het Planbureau voor de Leefomgeving als het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat de milieubelasting in delen van Nederland boven de normen zit en niet overal aan het afnemen is;

van mening dat kwantitatieve doelstellingen en concrete maatregelen nodig zijn om vooruitgang te kunnen bewaken;

verzoekt de regering, in het Nationaal Actieplan Gewasbescherming als doel voor 2020 op te nemen dat tenminste 95% van de normoverschrijding in drinkwaterbronnen en oppervlaktewater is verdwenen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Jacobi en Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 184 (27 858).

Mevrouw Jacobi (PvdA): Juist waar het gaat om de normoverschrijding bij de bronnen is winst te boeken. Het is heel erg dat we ten aanzien van ons drinkwater, ons milieu en onze gezondheid maar niet ambitieus genoeg zijn, hetgeen heel veel kosten met zich meebrengt. Over die kosten hebben we het vanavond eigenlijk te weinig gehad, maar dit is echt van waarde. We dienen deze motie dan ook niet voor niets in. Het is van belang dat de Staatssecretaris op basis daarvan nog eens bij zichzelf te rade gaat en de ambities aanscherpt.

Mevrouw Dik-Faber: Voorzitter. Ik dank beide Staatssecretarissen voor de beantwoording en de toezeggingen. Ik heb vier moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in de toelatingsprocedure van gewasbeschermingsmiddelen geen rekening wordt gehouden met eventuele onderling versterkende gevolgen van het gebruik van verschillende gewasbeschermingsmiddelen voor de gezondheid van de mens;

overwegende dat wordt gewerkt aan een Europese methodologie waarbij cumulatieve effecten worden meegewogen;

verzoekt de regering, in Europees verband te pleiten voor een spoedige aanpassing van de toelatingsprocedure, waarbij ook wordt gekeken naar cumulatieve effecten van het gebruik van verschillende gewasbeschermingsmiddelen, en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Dik-Faber. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 185 (27 858).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, alles in het werk te stellen voor een verbod op particulier gebruik van chemische middelen per 1 januari 2015,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Dik-Faber. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 186 (27 858).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» is opgenomen dat agrarische bedrijven bereid moeten zijn de belangen van omwonenden en passanten zwaar mee te wegen in besluiten over de inzet van gewasbeschermingsmiddelen;

verzoekt de regering, met een meetbare doelstelling te komen hoe belangen van omwonenden en passanten meegewogen moeten worden in besluiten over de inzet van gewasbeschermingsmiddelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Dik-Faber. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 187 (27 858).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de criteria ten aanzien van waterkwaliteit in het toelatingsbeleid van gewasbeschermingsmiddelen ruimer zijn dan in de Kaderrichtlijn Water;

overwegende dat hierdoor de doelstelling voor normoverschrijdingen in het oppervlaktewater mogelijk niet wordt gehaald;

verzoekt de regering, zich in Europees verband in te zetten voor afstemming van de toelatingsbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen op de waterkwaliteitscriteria uit de Kaderrichtlijn Water,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Dik-Faber. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 188 (27 858).

De heer Van Gerven (SP): Voorzitter. Ik ben de laatste spreker. Het voordeel daarvan is dat dat tot minder moties leidt, gezien de enorme hoeveelheid moties die al is ingediend. De SP zal ongetwijfeld een aantal van deze moties steunen.

Ik dien eerst de moties in en maak vervolgens enkele slotopmerkingen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat niet bestrijdingsmiddelen de basis vormen van Integrated Pest Management, maar gifvrije bestrijding van plagen;

verzoekt de regering, de internationaal gangbare definitie van Integrated Pest Management (vertaald: geïntegreerde plaagbeheersing) in haar nota te gebruiken, waarbij preventieve plaagbestrijding (zaadcoating) geen plaats heeft en pas overgegaan wordt tot chemisch middelengebruik als laatste middel,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gerven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 189 (27 858).

De heer Van Gerven (SP): Mijn tweede motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, de werkwijze van het Ctgb te verbeteren door:

  • binnen korte tijd ervoor zorg te dragen dat elk bestrijdingsmiddel op de markt een passende beoordeling heeft gehad;

  • ondoorzichtige sluiproutes te schrappen, zoals «opschorting vervallen toelating», «toelating voor verdere beoordeling» en «ter afronding besluitvorming» waardoor stoffen jarenlang ten onrechte toegelaten blijven;

  • de EFSA-beoordelingsmethode voor «vogels en zoogdieren» standaard te gebruiken bij toelatingen;

  • verouderde beoordelingskaders te voorkomen;

  • een structurele dialoog met milieuorganisaties, waterbedrijven, omwonenden en gezondheidsorganisaties te initiëren;

  • de beoordelingsmethode voor de «glastuinbouw» uit 1991 snel te actualiseren aan de stand der wetenschap;

  • de driftcijfers in de beoordelingsmethode voor «waterkwaliteit» te actualiseren conform de nieuwste meetgegevens,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gerven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 190 (27 858).

De heer Van Gerven (SP): Mijn laatste motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, de normstelling voor residuen kritisch door te laten lichten en een onafhankelijk rapport naar de Kamer te sturen waarbij de afstemming wordt doorgerekend tussen Maximale Residu Hoogtes (MRL) in voedsel en de Aanvaardbare Dagelijkse Innameniveaus voor de mens,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gerven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 191 27858).

De heer Van Gerven (SP): Ik mag concluderen dat het een heel dynamisch debat was, met ook veel emotie en betrokkenheid. De SP vindt dat er veel verder moet worden gegaan. Laat dat duidelijk zijn! Maar er is toch op twee punten beweging waarneembaar. Dat is allereerst het geval op het punt van de arbeidsomstandigheden waar SZW bij betrokken zal worden. Kan de Staatssecretaris aangeven op welke termijn zij verwacht te kunnen reageren? Voorts noem ik het gebruik door particulieren van glyfosaat en dergelijke. Op dat punt is toch sprake van een schuivend paneel. Laat ik het zo maar formuleren. Dat doet mij deugd.

De voorzitter: We moeten even schorsen tot alle moties gekopieerd en in het bezit van de bewindslieden zijn.

De vergadering wordt van 22.44 uur tot 22.52 uur geschorst.

De voorzitter: Wij gaan weer beginnen. Mijn complimenten voor de mensen op de publieke tribune dat u hier nog zit. Het is een lange zit. Dank voor uw aanwezigheid. Ik geef het woord aan de Staatssecretarissen, die de moties verdelen.

Staatssecretaris Dijksma: Voorzitter. Ik ga eerst de moties langs. Aan het eind van mijn adviezen daarover zal ik ook nog in algemene zin iets zeggen over het beleid dat het kabinet voorstaat.

In de motie op stuk nr. 162 vraagt mevrouw Lodders om het gewasbeschermingsplan af te schaffen en met de sector een alternatief te ontwikkelen via de spuitlicenties. Het oordeel daarover laat ik aan uw Kamer over. Ik ben op dit moment in overleg met de sector over alternatieven. Ik ben van harte bereid om dit alternatief mee te nemen. Ik heb aangegeven wat mogelijk de randvoorwaarden zijn.

De motie van mevrouw Lodders op stuk nr. 163 moet ik helaas ontraden. Zij verzoekt de regering, het Ctgb te vragen om opdracht te geven voor het systeem van de gefractioneerde toepassing. Mevrouw Lodders wil vaker dan nu op het etiket staat minder toepassen. Minder toepassen dan de hoeveelheid die op het etiket staat mag altijd, maar vaker toepassen dan de frequentie die op het etiket staat mag helaas niet zomaar. Daarvoor moet eerst een uitbreidingsaanvrage worden gedaan. Dus het kan wel degelijk zo zijn dat wij in Nederland gefractioneerde toepassing toestaan. Het is dan ook niet nodig het Ctgb te vragen dat toe te staan, maar wel moet die aanvrage door iemand die die toelatingsprocedure ingaat worden gedaan. Hier kan de Staat dus niet op de stoel van het bedrijfsleven gaan zitten. Misschien mag ik het zo verstaan dat mevrouw Lodders mensen oproept om van deze mogelijkheid gebruik te maken. Daarmee wil ik de motie ook wel ondersteunen.

Bij de moties van mevrouw Ouwehand kom ik pas bij de motie op stuk nr. 168 aan de orde, dus de voorgaande moties worden door mijn collega van een advies voorzien. In de motie op stuk nr. 168 wordt de regering verzocht, het profylactisch gebruik van bestrijdingsmiddelen niet langer toe te staan. Ik ontraad deze motie. Er is op dit moment geen nieuw wetenschappelijk bewijs dat er risico's voor de volksgezondheid of onaanvaardbare risico's voor het milieu zijn. Als mevrouw Ouwehand dat nieuwe bewijs wel heeft, moet zij dat overleggen, maar ik ontraad deze motie.

Dat geldt ook voor de motie op stuk nr. 169 met het verzoek om niet in te stemmen met de toelating voor teelt van herbicidenresistente gewassen. Daarbij geldt eigenlijk dezelfde argumentatie. Hiervoor is nu geen nieuw wetenschappelijk bewijs.

Bij de moties op de stukken nrs. 170 en 171 vraag ik aan collega Mansveld om u een advies te geven.

Dan komen wij als vanzelf bij de motie van mevrouw Ouwehand die als twaalfde is ingediend en waarin de regering wordt verzocht, maar liefst vijf stoffen – ik lees ze niet allemaal voor – per direct van de markt te halen en de toelating in te trekken. Deze motie ontraad ik ook omdat hiervoor eveneens nieuw wetenschappelijk bewijs ontbreekt.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Dit gaat over de fungiciden waarvan de Radboud Universiteit opnieuw heeft gewaarschuwd dat zij voor resistentie kunnen zorgen bij mensen. Ik heb het bij de beantwoording net een beetje laten lopen maar wij hebben hierover eerder vragen gesteld en daarbij is beloofd om dit op te nemen in de nota. De Staatssecretaris heeft zich geen moeite getroost om ook maar uit te leggen waarom het überhaupt niet in de nota terecht is gekomen. Dat heb ik volgens mij wel gedaan. Ik heb namelijk aangegeven dat ik samen met mijn collega van VWS daarmee aan de slag ben gegaan. U krijgt nog antwoord. Uiteraard is het zo dat wij, als er nieuw bewijs of nieuw onderzoek beschikbaar is, dit erbij zullen betrekken. Nu vraagt u op voorhand om stoffen van de markt te halen, maar dat gaan wij niet doen.

In de motie-Ouwehand op stuk nr. 172 staat dat het Ctbg te alle tijde de bevoegdheid moet hebben om lopende toelatingen te wijzigen dan wel in te trekken uit oogpunt van milieu, biodiversiteit en/of dier- en volksgezondheid. Deze motie is overbodig, want deze bevoegdheid heeft het Ctbg al bij wet.

In de motie-Ouwehand op stuk nr. 173 wordt de regering verzocht, de toetsing van bestrijdingsmiddelen aan recente wetenschappelijke inzichten aan te passen en de Aanvaardbare Dagelijkse Inname (ADI) te bepalen op de effecten op ongeboren kinderen. Werkzame stoffen worden voor de toelating uitgebreid beoordeeld, inclusief de effecten op ongeboren kinderen. De wettelijk toegestane residuniveaus in levensmiddelen moeten alle bevolkingsgroepen, dus ook ongeborenen, beschermen. Als er nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn die hiertoe aanleiding geven, zullen de MRL's in Europees verband worden herzien. Vooralsnog wil ik dus ook deze motie ontraden.

In de motie-Ouwehand op stuk nr. 174 wordt de regering verzocht om een plan van aanpak om het gebruik van azolen binnen en buiten de landbouw drastisch terug te brengen. Ik zou mevrouw Ouwehand willen vragen om deze motie aan te houden, want er moet meer wetenschappelijk onderzoek beschikbaar komen. Daaruit moeten wij kunnen concluderen of er wel of geen noodzaak is om maatregelen te beoordelen en of er dan dus eventueel een plan van aanpak moet komen. Vooralsnog echter niet. Als mevrouw Ouwehand de motie in stemming brengt, moet ik deze ontraden.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Komt de Staatssecretaris hierop terug bij de beantwoording van de Kamervragen over de fungiciden?

Staatssecretaris Dijksma: Ja, aan het eind van het reces of meteen na het reces.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik laat de Griffie voor de stemmingen weten of ik deze motie aanhoud, maar dank voor de beantwoording van de vraag.

Staatssecretaris Dijksma: Dat horen wij dan.

Ik ontraad de aanneming van de motie-Ouwenhand op stuk nr. 175 over de heffing op chemische bestrijdingsmiddelen. Ik heb gezegd dat wij een kabinetsreactie voorbereiden op een onderzoek daarnaar. Wij komen daar na het reces mee.

In de motie-Geurts op stuk nr. 176 wordt de regering eigenlijk verzocht om de in de nota aangekondigde verbreding van de minimum teeltvrije zone als het ware weer te schrappen. Deze motie moet ik ook ontraden. De aanpak in de nota is al besproken met het bedrijfsleven. Er is geen aanleiding om hierop terug te komen, ook inhoudelijk niet. Wij hebben afgesproken dat wij de sector de tijd geven om met eigen voorstellen te voldoen aan de normen, maar als dat niet zou lukken, moet er op een gegeven moment wel een mogelijkheid zijn voor de regering om zelf ervoor te zorgen dat wij de normen halen. Daarvoor hebben wij deze afspraak nodig. Ik denk dat het belangrijk is dat wij die afspraak handhaven; voor het evenwicht, zo zeg ik er maar bij.

In de motie-Schouw op stuk nr. 181 wordt de regering verzocht, te onderzoeken de inzet van huis-, tuin- en keukenmiddelen door professionals eenvoudiger te maken. Het oordeel over deze motie laat ik graag aan de Kamer over. Ik zie deze als ondersteuning van het beleid.

In de motie op stuk nr. 182 van de heer Schouw wordt de regering verzocht, de natuur- en milieuorganisaties actief te betrekken bij de monitoring en handhaving. Ik zou het juist breed willen doen. Als ik de motie zo mag verstaan dat het niet alleen gaat om de natuur- en milieuorganisaties, kan ik het oordeel aan de Kamer overlaten. Het bouwen van bruggen en consultatie passen gewoon bij de inzet van het kabinet. Vanzelfsprekend horen daar ook de door de heer Schouw genoemde organisaties bij, maar zij hebben geen alleenrecht.

Staatssecretaris Mansveld gaat in de motie op stuk nr. 183 van mevrouw Jacobi. Dat geldt ook voor de motie op stuk nr. 184.

In de motie op stuk nr. 185 van mevrouw Dik-Faber wordt de regering verzocht om een aanpassing van de toelatingsprocedure, omdat er ook wordt gekeken naar cumulatieve effecten. Op dit moment wordt een Europese richtsnoer ontwikkeld waarmee die cumulatieve effecten kunnen worden beoordeeld. De richtsnoer is er nog niet en is ook echt complex. In die zin is deze motie voorbarig. Ik wil best tegen de Commissie, mede namens u allen, zeggen dat het goed is als het opschiet. In die zin zou de motie ondersteuning van het beleid kunnen zijn. Op het moment dat u echter van mij eist dat het heel snel gaat, moet ik zeggen dat onze invloed slechts beperkt is. Het lijkt mij goed dat er duidelijkheid komt, maar het moet ook zorgvuldig, zeker hier. Het is geen eenvoudige zaak.

Staatssecretaris Mansveld gaat in op de moties op de stuk nrs. 186, 187 en 188 van mevrouw Dik-Faber.

Dan komen wij bij de heer Van Gerven, last but not least. In zijn motie op stuk nr. 189 verzoekt hij de regering, definities zo te wijzigen in de nota dat wij geen zaadcoating meer toestaan. Ik heb met hem een meer dan uitgebreid debat daarover gehad. Hij begrijpt uiteraard op basis van de argumenten – ik had gehoopt overtuigende argumenten, maar dat is nog niet helemaal het geval – dat ik deze motie moet ontraden.

De heer Van Gerven heeft op stuk nr. 190 een alle dertien goed-motie ingediend met rijp en groen door elkaar heen, waarin hij van alles en nog wat vraagt. Sommige dingen doen wij, andere dingen misschien niet zo snel als hij wil. Ik kan oprecht niet overzien wat hij nu allemaal van mij vraagt. Je moet nooit ja zeggen tegen iets waarvan je niet kunt overzien wat het allemaal met zich brengt. Om die reden moet ik deze motie ontraden. Hij vraagt ook wel heel veel in één motie.

De heer Van Gerven (SP): Een motie die veel vraagt hoeft natuurlijk niet slecht te zijn. Even serieus, de motie is natuurlijk gedestilleerd uit het debat tussen PAN Europe, dat heel veel commentaar had, en het Ctgb. Is het misschien toch een suggestie dat de Staatssecretaris nog afpelt waar zij wel of niet achter staat of er later op terugkomt? Ik wil de motie best nog even aanhouden. Volgens mij zou die beoordeeld moeten kunnen worden.

Staatssecretaris Dijksma: Ik wil best ingaan op een aantal van die elementen. Dat zal niet in het reces zijn, want het kost echt tijd. Vooralsnog blijf ik de motie ontraden. Als de heer Van Gerven die brief wil, zou ik de motie zeker niet in stemming brengen, want dan wachten wij af hoe de stemming verloopt.

De heer Van Gerven (SP): Ik constateer dat de Staatssecretaris later op de elementen van de motie wil terugkomen. Dan wil ik die uiteraard aanhouden.

Staatssecretaris Dijksma: Maar dat zal dus ook betekenen dat u op een aantal elementen uit uw motie waarschijnlijk nul op het rekest krijgt. Dat begrijpt u?

De heer Van Gerven (SP): Dat zou kunnen, maar ik kan de motie wijzigen en dan later nog in stemming brengen. In ieder geval dank voor de toezegging dat u er nog een nachtje over slaapt en dat wij later nog een reactie krijgen.

De voorzitter: U houdt de motie aan, begrijp ik?

De heer Van Gerven (SP): Ik houd de motie op stuk nr. 190 aan.

De voorzitter: Op verzoek van de heer Van Gerven stel ik voor, zijn motie (27 858, nr. 190) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Dijksma: Dank daarvoor.

Ten slotte kom ik op de motie-Van Gerven op stuk nr. 191. Die wil ik ook ontraden. Zoals gezegd worden MRL's worden in Europees verband om de tien jaar geherevalueerd. Als er een wetenschappelijke aanleiding is om die tussentijds te doen, zoals bij glyfosaat nu, dan gebeurt dat.

Ik wil mijn bijdrage met één opmerking afsluiten. Ik begrijp dat er bij dit debat veel emoties naar voren komen. Tenslotte gaat dit over iets wat heel belangrijk is, niet alleen voor burgers maar ook voor boeren. Tegelijkertijd hoop ik dat allen hebben gezien dat in de inzet van de regering vooral de ratio de boventoon heeft gevoerd. Wij zijn met een pakket voorstellen gekomen waarbij wij aan de ene kant ambitie willen laten zien en aan de andere kant een open oog willen houden voor de sector, die het moet uitvoeren. Onze overtuiging is dat je veel effectiever bent als je dat samen met mensen doet.

Dus zou ik tegen mevrouw Lodders willen zeggen: zie ook dat wij heel veel in overleg met de sector hebben gedaan en voorstellen vanuit de sector een kans geven in deze nota. Andersom zou ik willen zeggen tegen alle mensen die vinden dat het allemaal veel sneller moet: dat begrijpen wij, maar laten wij er ook met elkaar voor zorgen dat de stappen die wij gaan zetten, uiteindelijk ook gehaald kunnen worden. Om die reden denk ik oprecht dat wij hier een evenwichtig voorstel doen. Vandaar dat de Kamer bij veel moties geen positief advies van ons krijgt, maar hiermee bewandelen wij heel duidelijk een route met draagvlak die ons verder brengt.

Ik vond het mooi dat de heer Schouw vaststelde dat wij ondanks een aantal moties die zijn ingediend, vooral door kunnen. Dat wil ik graag onderschrijven.

Mevrouw Lodders (VVD): Dank voor de reactie van de Staatssecretaris. Toch hoop ik dat zij het mij niet kwalijk neemt dat ik het belang van de sector en van de concurrentie onderbelicht vind tijdens dit debat vanavond.

De voorzitter: Waarvan akte.

Dan geef ik nu het woord aan Staatssecretaris Mansveld voor haar reactie op de overige moties.

Staatssecretaris Mansveld: Voorzitter. Ik begin bij de motie-Ouwehand/Schouw op stuk nr. 164, waarin de regering wordt verzocht het gebruik van glyfosaat door particulieren per 2015 te verbieden. Ik zal een brief sturen waarin een aantal dingen terugkomen, zoals de volgende vragen. Hoe breed is het verbod? Wat is nodig aan onderzoek? Wat is het wettelijk traject? Zou ik een onderscheid kunnen maken en een algeheel verbod in kunnen stellen voor particulieren? Welke ingangsdata passen waarbij anders dan 1 januari 2018? Hoe ga ik met betrokkenen in gesprek? Als ik deze motie lees en daarbij de brief in gedachten houd, wil ik vragen om deze motie aan te houden tot de brief. Als de motie wordt ingediend met het jaartal 2015, moet ik haar ontraden.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Als de motie na de zomer in stemming wordt gebracht, gaan wij 2015 dan nog halen?

Staatssecretaris Mansveld: 2015 wordt in de breedte sowieso een probleem. Ik ga voor 1 september bekijken of er een schifting is aan te brengen tussen verschillende groepen en, zo ja, van welke datum dan sprake is. Dus ik kan niets garanderen. Dat heb ik ook duidelijk aangegeven.

De voorzitter: Houdt u uw motie aan, mevrouw Ouwehand?

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Nee.

De voorzitter: Nee, de motie wordt niet aangehouden.

Mevrouw Lodders (VVD): Voorzitter ...

De voorzitter: Mevrouw Lodders, het is niet uw motie.

Mevrouw Lodders (VVD): Nee, maar de Staatssecretaris heeft wel geantwoord op een van de vragen. Kan zij later nog terugkomen op mijn vraag over de brief, want dan doe ik mijn interruptie later. Ik ben mijn betoog begonnen met een verzoek om in te gaan op de brief over de wijze waarop het kabinet tijdens het debat van standpunt wijzigt. Dat mag ook straks hoor.

Staatssecretaris Mansveld: Dat is duidelijk. Ik zal daar in de brief op ingaan.

Wat betreft de moties op de stukken nrs. 165, 166 en 167 kom ik op hetzelfde punt uit. In de motie op stuk nr. 165 staat het moment van 2015 vermeld. Ik zou willen adviseren om die motie aan te houden, maar daar gaat mevrouw Ouwehand over. Anders ontraad ik de motie. De motie op stuk nr. 166 waarin de regering wordt verzocht om het professioneel gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen uit te breiden naar overig groen. Ook dat wil ik meenemen in de brief. Hetzelfde geldt voor de motie op stuk nr. 167.

Ik zeg er nadrukkelijk bij dat als mevrouw Ouwehand 2015 in de breedte blijft hanteren als doelstelling – ik heb al uitgelegd dat de daadkracht iets later in het proces komt na indiening van de motie-Grashoff – het wat mij betreft heel vervelend of onverstandig zou zijn om op deze manier aan het doel, namelijk het brede verbod, voorbij te schieten. Dat in ieder geval op een aantal punten niet kan worden voldaan aan 2015, heb ik al toegelicht. Dat zeg ik er volledigheidshalve bij.

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 170 met betrekking tot de 20 meter. In de tweede nota staan acties vanuit de sector om actief te communiceren met de omwonenden en maatregelen te treffen om omwonenden te beschermen. De sector is hier nu al mee begonnen. Verder heb ik om advies gevraagd over dit onderwerp bij de Gezondheidsraad. Ik verwacht dit in 2013. Op basis van dat advies zal ik, indien nodig, vervolgactiviteiten formuleren. Op dit moment zie ik geen aanleiding om te verhogen naar 20 meter en ontraad ik de motie.

Wat de motie op stuk nr. 171 betreft, worden alle middelen op gevaar voor de gezondheid getoetst. Daarnaast worden residunormen voor gewassen vastgesteld die alle bevolkingsgroepen moeten beschermen. Deze normen worden elke tien jaar geëvalueerd. Wat mij betreft is deze motie overbodig. Ik ontraad haar daarom.

De voorzitter: Is het oordeel Kamer of ontraadt u de motie?

Staatssecretaris Mansveld: Wat mij betreft is de motie overbodig en dus ontraad ik haar.

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 177 van de heer Geurts. Daarin wordt de regering verzocht om chemische middelen pas te verbieden op basis van een risicoanalyse en wanneer er geen goede biologische vervanging tegenover staat. Ook biologische middelen zijn toegelaten door het Ctgb. Deze middelen hoeven niet per se duurzaam te zijn. Niet-chemisch is haalbaar en betaalbaar. Dat betekent volgens de principes van milieubeleid dat een verbod kan. Niet-chemie gaat boven chemie, ook als dat minder milieueffect heeft dan de huidige middelen. Ik ontraad de motie.

De heer Geurts (CDA): Ik constateer dus dat middelen op basis van azijn- of vetzuren die ook in humane producten zitten, door de Staatssecretaris worden afgeraden.

Staatssecretaris Mansveld: De vraag van de heer Geurts die ik in tweede termijn nog zou beantwoorden, gaat er eigenlijk ook over. Er is nu een generiek verbod, want niet-chemische bestrijding is haalbaar en betaalbaar. Chemie is in die zin dus niet meer nodig. Ecologisch verantwoorde innovaties betreffen weliswaar schonere maar nog steeds chemische middelen. Ook die zijn dan dus niet meer nodig.

De heer Geurts (CDA): Om kwart over elf op maandagavond van deze eerste juli verbaas ik mij erover dat dit gezegd wordt. Dit betekent dat de bedrijven die geïnvesteerd hebben in heel innovatieve middelen daar zo meteen in één klap van af zijn. Grote investeringen in innovaties zullen in Nederland niet meer plaatsvinden. Ik wens het kabinet heel veel succes om dit uit te leggen.

Staatssecretaris Mansveld: Ik ben aangekomen bij de motie van de heer Geurts op stuk nr. 178. Er is meer ambitie nodig om de doelstelling te halen. Dat heb ik net al toegelicht. De Europese Commissie wil tussentijds ook stappen zien. Ik ontraad de motie daarom.

Ik kom op de motie op stuk nr. 179 waarin verzocht wordt om maatregelen enkel in Europees verband te nemen. Ik moet deze motie ontraden. Ik ben in overleg met andere lidstaten om de toevoer af te remmen. Ik stel het verbod in vanwege duurzaam gebruik volgens de richtlijn. Daar is geen Europese harmonisatie voor nodig. Ik ontraad de motie dan ook.

De volgende motie is die op stuk nr. 180. Een emissiereductieplan is nodig als er overschrijdingen geconstateerd zijn. Dit voorstel dwingt bedrijven alleen op basis van berekeningen een emissiereductieplan op te stellen. Het is helemaal nog niet zeker dat er overschrijdingen zullen plaatsvinden. Ik ontraad de motie dan ook.

Ik kom op de motie op stuk nr. 183. Ik heb al eerder toegelicht dat ik de Kamer een brief stuur over glyfosaat. Ik zal bekijken of er voor particulieren in een ander tempo een verbod kan gelden. In de motie staat als datum 2015. Ik vraag de indiener om de motie aan te houden. Als ze toch wordt ingediend, moet ik haar ontraden omdat ik niet op een antwoord vooruit kan lopen.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Als die brief in september komt ...

Staatssecretaris Mansveld: Voor 1 september.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Dan is het de eerste motie waarover wij direct na het reces gaan stemmen. Ik reken erop dat in die brief staat dat het voor particulieren vanaf 2015 exit is.

De voorzitter: Uw punt is duidelijk.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Onder die conditie wil ik de motie aanhouden.

De voorzitter: Op verzoek van mevrouw Jacobi stel ik voor, haar motie (27 858, nr. 183) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Mansveld: De Kamer heeft heel goed begrepen dat ik haar goed heb gehoord dat er verdeeldheid bestaat over wat ik eerder heb aangegeven. Ik vond de conclusie van de heer Van Gerven wel treffend.

Ik kom bij de motie op stuk nr. 184. 2023 is ambitieus, maar niet noodzakelijk, vandaar dat ik de motie ontraad. Ik heb dat al eerder betoogd.

Mevrouw Dik-Faber verzoekt in haar motie op stuk nr. 186 om een verbod op particulier gebruik van chemische middelen per 1 januari 2015. Ik heb al eerder aangegeven wat mijn probleem met 2015 is. Ik zal proberen een splitsing aan te brengen. Ik verzoek mevrouw Dik-Faber om haar motie aan te houden. Als zij de motie niet aanhoudt, wil ik haar ontraden.

De voorzitter: Mevrouw Dik-Faber, wilt u uw motie aanhouden?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Ja.

De voorzitter: Op verzoek van mevrouw Dik-Faber stel ik voor, haar motie (27 858, nr. 186) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Mansveld: Ik kom bij de motie op stuk nr. 187 over meetbare doelstellingen ten aanzien van het meewegen van belangen van omwonenden en passanten. Ik zal de belangen van de omwonenden betrekken bij de verdere stappen die volgen op het verschijnen van het advies van de Gezondheidsraad. Ik wil nu geen meetbare doelstellingen toezeggen, ik wil eerst bekijken of dat mogelijk is en, zo ja, in welke vorm. Ik heb eerder al toegelicht hoe ik denk over communicatie tussen bedrijven en omwonenden. Ik wil nu geen doelstellingen toezeggen. De Kamer ontvangt mijn reactie na het verschijnen van het advies van de Gezondheidsraad. In die zin ontraad ik de motie.

In de motie op stuk nr. 188 wordt de regering verzocht om zich in Europees verband in te zetten op een afstemming van de toelatingsbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen op de waterkwaliteitscriteria uit de Kaderrichtlijn Water. Ik heb gezegd dat ik daar waar ik conflicten tegenkom, mensen in Europa daarop attent wil maken. Inzetten op een afstemming tussen beide zaken lijkt mij echter niet reëel. Het lijkt mij al helemaal niet dat dit tot wijziging van beleid leidt, zeker niet op korte termijn. Ik ontraad de motie dan ook.

De voorzitter: Hiermee zijn wij gekomen aan het einde ... Dat dacht ik, maar mevrouw Ouwehand wil nog iets vragen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Mevrouw Ouwehand gaat nog even zeggen dat zij haar moties op stukken nrs. 164, 165, 166 en 167 onder protest aanhoudt.

De voorzitter: Op verzoek van mevrouw Ouwehand stel ik voor, haar moties (27 858, nrs. 164, 165, 166 en 167) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter: Hiermee is een einde gekomen aan de beraadslaging. Ik dank mijn collega's voor hun inbreng, ik dank de Staatssecretarissen en hun gevolg voor hun aanwezigheid en ik dank het publiek voor het feit dat het zo lang is blijven zitten; hartstikke goed. Ook veel dank aan de ondersteuning. De stemmingen over de moties vinden aanstaande donderdag plaats. Omwille van de tijd verwijs ik voor de toezeggingen naar het verslag dat morgen reeds beschikbaar is.

Sluiting 23.19 uur

Naar boven