35 200 Financieel jaarverslag van het Rijk 2018

Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 22 mei 2019

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 15 mei 2019 inzake het Financieel jaarverslag van het Rijk 2018 (Kamerstuk 35 200, nr. 1).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 20 mei 2019. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Anne Mulder

De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink

Vraag 1

Kunt u een overzicht geven van hoe lang de wachtlijsten zijn voor ambulante jeugdhulp, pleegzorg, jeugdzorgPlus, jeugdzorginstellingen, gespecialiseerde jeugdhulp en de jeugd-ggz vanaf 2015 tot en met heden?

Antwoord op vraag 1

Wachttijden en wachtlijsten worden niet landelijk geregistreerd. Wachttijden en wachtlijsten zijn een vraagstuk dat op regionaal niveau aangepakt dient te worden. De oorzaken van wachttijden verschillen immers per regio en de oplossingen zijn per regio dan ook verschillend.

Vraag 2

Kunt u in een overzicht het totaal aan onderuitputting per departement weergeven, met daarin tevens waar deze middelen voor waren bestemd, en waar deze middelen uiteindelijk terechtkomen?

Antwoord op vraag 2

Het totaal aan onderuitputting in 2018 kan als volgt worden uitgesplitst.

Bedragen in miljoenen euro’s

Begroting

Onderuitputting in 2018

Staten-Generaal

2

Overige Hoge Colleges van Staat

– 3

Algemene Zaken

– 3

Koninkrijksrelaties

0

Justitie en Veiligheid

– 25

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

– 61

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

– 10

Financiën

11

Defensie

– 1.282

Infrastructuur en Waterstaat (incl. IF en DF)

– 942

Economische Zaken en Klimaat (incl. LNV)

– 17

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

– 103

VWS

– 169

Gemeentefonds

– 311

Provinciefonds

0

HGIS (incl. BZ en BH&OS)

– 16

Conform de begrotingsregels mogen departementen in principe één procent van hun begrotingsomvang aan onderuitputting via de eindejaarsmarge meenemen naar latere jaren. De resterende onderuitputting valt vrij aan het generale beeld. Voor de onderuitputting op de investeringsmiddelen van IenW en Defensie geldt dat deze voor 100 procent mag worden meegenomen. Departementen gaan zelf over de wijze waarop ze de via de eindejaarsmarge meegenomen middelen aanwenden binnen hun begroting. Aanwending hiervan vindt zijn beslag in de Voorjaarnota 2019 of in de Miljoenennota 2020.

Vraag 3

Hoeveel miljard euro wordt niet besteed in 2018 terwijl dit wel werd aangenomen bij de begroting? Hoeveel hiervan gaat naar het aflossen van de staatsschuld?

Antwoord op vraag 3

In 2018 is 5,2 miljard minder uitgegeven dan begroot bij Startnota (Kamerstuk 34 775, nr. 54). Dit leidt tot een verbetering van het saldo en daarmee de schuld. Omgedraaid zou een tekort leiden tot een verslechtering van de schuld. Wanneer er in een jaar meer wordt uitgegeven dan er aan inkomsten binnenkomt wordt het tekort immers gefinancierd door het laten oplopen van de schuld. In die zin is het al dan niet aflossen van de schuld geen actieve keuze, maar de resultante van het overheidssaldo dat doorwerkt in de schuld.

Vraag 4

Hoe heeft de arbeidsinkomensquote (AIQ) zich in 2018 ontwikkeld?

Vraag 86

Kunt u aangeven wat de reden is dat de arbeidsinkomensquote met 0,3% van het bbp is opgelopen, terwijl de contractloonstijging met 0,2% lager is uitgekomen dan in de Startnota (Kamerstuk 34 775, nr. 54)?

Antwoord op vraag 4 en 86

De arbeidsinkomensquote (AIQ) is in 2018 toegenomen van 73,4 naar 74,0 (bron: Centraal Economisch Plan 2019).

Hoewel de contractloonstijging lager is uitgevallen, is de stijging van de arbeidsproductiviteit ook lager dan eerder werd geraamd. Gegeven een bepaalde stijging van de lonen, leidt een lagere productiviteitsgroei tot een hogere AIQ.

Vraag 5

Welk effect hebben de onderuitputtingen op de economische groei in 2018?

Antwoord op vraag 5

De onderuitputting zal op zichzelf een enigszins dempend effect hebben gehad op de economische groei. Tegelijkertijd wordt de onderuitputting deels veroorzaakt door de hoogconjunctuur zelf: het feit dat de arbeidsmarkt momenteel zo krap is maakt het aantrekken van nieuw personeel moeilijker. Daarnaast is een overheidsstimulus op de economie minder effectief in hoogconjunctuur: omdat de werkgelegenheid al zo groot is, zullen extra overheidsbestedingen vooral leiden tot hogere prijzen.1

Vraag 6

Hoe verhoudt het feit dat 32% van de huishoudens koopkracht heeft ingeleverd zich tot de belofte dat iedere gewone, normale Nederlanders erop vooruit zou gaan? Hoe kan dit?

Antwoord vraag 6

Hoewel de koopkrachtvoorspellingen worden gebaseerd op de op dat moment meest actueel mogelijke inzichten, was de uiteindelijke koopkrachtontwikkeling in 2018 gematigder dan bij Prinsjesdag in 2017 werd verwacht. Dat komt doordat de inflatie hoger uitkwam en de loonontwikkeling juist lager. Hierdoor was het aandeel huishoudens dat zijn koopkracht behield of licht zag stijgen wat lager dan waar er eerder vanuit gingen.

De koopkrachtontwikkeling wordt naast inflatie en de loontonwikkeling ook beïnvloed door het beleid van de overheid. Mede door de kabinetswisseling was 2018 voor koopkracht een tussenjaar: het huidige kabinet trad te laat aan om via beleid nog substantieel invloed te kunnen uit oefenen op de koopkracht. De meeste maatregelen uit het Regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) die een positief effect hebben op de koopkracht zijn in 2019 ingegaan en dragen bij aan de goede koopkrachtvoorspellingen voor dit jaar.

Vraag 7

Hoe wordt de achterstand bij het verduurzamen van huizen ingelopen?

Antwoord op vraag 7

In het Klimaatakkoord worden afspraken gemaakt om te komen tot 3,4 Mton reductie in 2030 in de Gebouwde Omgeving. Het Klimaatakkoord omvat ook afspraken en plannen voor de verduurzaming van woningen.

Vraag 8

Hoe verklaart u dat een deel van de tweede tranche van de middelen voor het verlagen van de werkdruk in het primair onderwijs reeds wordt uitbetaald zonder dat bekend is of de inzet van middelen tot een lagere werkdruk heeft geleid?

Antwoord op vraag 8

Bij het sluiten van het werkdrukakkoord (Kamerstukken 27 923 en 31 293, nr. 284) zijn voorwaarden gesteld aan de werkdrukmiddelen en de verantwoording die hierover moet worden afgelegd. De gevraagde verantwoordingsinformatie heeft betrekking op de gevolgde procedure en inzicht op waar de middelen door scholen aan zijn besteed. Het is juist dat op basis van deze informatie een besluit genomen zou worden over de toekenning van de tweede en derde tranche middelen. Uit werkbezoeken en drie aanvullende onderzoeken naar de effectiviteit van de werkdrukmiddelen bleek echter dat de druk op leraren nog steeds hoog is en dat, hoewel de werkdrukmiddelen niet bedoeld zijn als oplossing voor het lerarentekort, de inzet ervan wel helpt om de ervaren problemen te verminderen. Ook hebben de PO-Raad en de Algemene Vereniging Schoolleiders (AVS) peilingen uitgevoerd onder hun achterban en heeft DUO onderwijsadvies & onderzoek onafhankelijk onderzoek gedaan naar de effecten van het werkdrukakkoord. Uit deze recente peilingen en onderzoeken blijkt bijvoorbeeld ook dat het afgesproken proces wordt gevolgd op scholen en dat leraren weten hoe de middelen zijn ingezet. 76% van de leerkrachten in het basisonderwijs geeft in het onderzoek van DUO Onderwijsadvies & Onderzoek aan dat binnen hun team een enigszins tot sterk lagere werkdruk ervaren wordt door de inzet van de werkdrukmiddelen. Dit alles tezamen heeft geleid tot de beslissing om middelen uit het werkdrukakkoord eerder beschikbaar te stellen. Dit schooljaar was € 237 miljoen beschikbaar om de werkdruk op scholen tegen te gaan. Vanaf schooljaar 2019/2020 komt € 333 miljoen beschikbaar. Het meerjarige totaalbedrag van de werkdrukmiddelen blijft gelijk.

Vraag 9

Kunt u garanderen dat de middelen die beschikbaar zijn voor lagere werkdruk in het primair onderwijs daar volledig voor worden ingezet?

Antwoord op vraag 9

De inzet van de werkdrukmiddelen vindt plaats na gesprekken in het team én na instemming van de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad (P-MR). Schoolteams zijn dus zelf aan zet om te beslissen hoe de middelen worden ingezet. Ik heb er dan ook vertrouwen in dat het geld wordt ingezet op een manier die voor teams nuttig zijn. Recente cijfers uit peilingen uitgevoerd door DUO Onderwijsadvies & Onderzoek, AVS en de PO-Raad, laten zien dat het overgrote deel van de middelen wordt ingezet voor meer handen in de klas.

Het blijft van onverminderd belang om de komende jaren informatie te verzamelen op basis waarvan meer inzicht wordt verkregen in de aanpak en de invloed die de werkdrukmiddelen hebben op de ervaren werkdruk. In 2020 vindt een tussenevaluatie plaats die bestaat uit verschillende typen onderzoek om zo een breed beeld te krijgen van hoe de werkdrukaanpak gestalte heeft gekregen in de praktijk. Bekeken wordt of de beschikbare middelen zijn besteed aan een aanpak voor werkdruk, of het afgesproken proces is gevolgd en of de aanpak merkbaar effect heeft gehad. Hiervoor wordt gekeken naar de verantwoording in de jaarverslagen, worden enquêtes uitgevoerd en interviews afgenomen. In de enquêtes worden teamleden op school gevraagd naar de genomen maatregelen, of deze effect hebben gehad. Ook worden de teamleden bevraagd op hun afwegingen voor de gekozen aanpak. Hiervoor wordt aangesloten bij de indicatoren zoals gebruikt in de Werkdruk Wegwijzer van TNO. Op basis van deze inzichten kan worden besloten of bijsturing nodig is en of uiteindelijk de laatste tranche kan worden toegekend.

Vraag 10

Wat gaat u doen aan het feit dat de door huishoudens en bedrijven opgebrachte Opslag Duurzame Energie (ODE) niet wordt besteed?

Antwoord op vraag 10

Al het geld dat is opgehaald via de ODE blijft beschikbaar voor de energietransitie. In de startnota (Kamerstuk 34 775, nr. 54) is opgenomen dat de middelen uit de begrotingsreserve bij het afsluiten van het Klimaatakkoord worden toegevoegd aan de beschikbare middelen voor de SDE+ op de EZK begroting voor de periode na 2022, zodat deze kunnen worden ingezet voor uitgaven in het kader van de energietransitie.

Vraag 11

Hoeveel agenten zouden er deze kabinetsperiode bij komen? Wat is het resultaat tot nu toe?

Antwoord op vraag 11

De formatie van de politie wordt in deze kabinetsperiode structureel uitgebreid met 1.111 fte volledig opgeleide medewerkers, bestaande uit meer agenten in de wijk en meer en hoger opgeleide recherche. In zijn brief van 3 december 2018 (Kamerstuk 29 628, nr. 834) heeft de Minister van Justitie en Veiligheid de sterkteontwikkeling van de politie nader toegelicht. In 2017 was de bezetting van de operationele sterkte van de politie inclusief aspiranten 50.316 fte, de bezetting ultimo 2018 was 50.389 fte. Dat is een toename van 73 fte.

Vraag 12

Klopt het dat er in 2018 674 agenten minder waren dan in 2017? Wat is de oorzaak hiervan?

Antwoord op vraag 12

Nee, dat klopt niet. De bezetting van de operationele sterkte (inclusief aspiranten) is in 2018 met 73 fte gestegen. De Algemene Rekenkamer constateert in zijn verantwoordingsonderzoek dat de bezetting van de volledig opgeleide sterkte (dus de operationele sterkte zonder de aspiranten) met 674 fte is gedaald. In zijn brief van 3 december 2018 (Kamerstuk 29 628, nr. 834) heeft de Minister van Justitie en Veiligheid toegelicht hoe de bezetting van de formatie voor volledig opgeleide medewerkers zich in de komende jaren ontwikkelt. Een daling van de volledig opgeleide operationele sterkte in 2018 was voorzien, omdat er sprake was en is van een overbezetting op de formatie voor volledig opgeleide medewerkers. De realisatie van de bezetting van de operationele sterkte wordt cijfermatig toegelicht in de jaarverantwoording van de politie (bijlage bij Kamerstuk 35 200 VI, nr. 1). De bezetting blijft de komende jaren stijgen en zal naar verwachting eind 2022 de beoogde doelformatie (inclusief de uitbreiding met 1.111 fte) bereiken. Daarbij gaat de Minister van Justitie en Veiligheid uit van de personeelsprognose die de Politie in haar begroting voor 2019 heeft opgenomen.

Vraag 13

Waarom zijn alle sociale minima, alleenverdieners met kinderen en bijna alle AOW’ers in koopkracht erop achteruit gegaan? Kunt u hiervoor een verklaring geven?

Antwoord vraag 13

2018 was een zogenaamd koopkrachtarm jaar als gevolg van de kabinetsformatie in het jaar daarvoor. Daarom is door het vorige kabinet besloten om de koopkracht van minima en oudere zodanig te repareren dat zij er niet op achteruit zouden gaan, maar ook niet meer dan dat. Zo zijn in 2018 de ouderenkorting, zorgtoeslag en het kindgebonden budget verhoogd. Zoals in het antwoord op vraag 6 al gesteld bleek uiteindelijk dat de inflatie toch hoger uitkwam dan eerder werd geraamd. Dat heeft er voor gezorgd dat er groepen zijn die er in 2018 licht op achteruit zijn gegaan.

Vraag 14

Wat zijn de redenen voor het feit dat er weer meer thuiszitters (kinderen die niet naar school gaan) bij zijn gekomen en hoe kan deze trend gekeerd worden?

Antwoord op vraag 14

De redenen voor het feit dat er meer thuiszitters zijn, zijn heel divers. In de thuiszittersbrief van 15 februari 2019 ga ik hier uitgebreid op in (Kamerstuk 26 695, nr. 123). In dezelfde brief kondig ik allerlei maatregelen aan om de thuiszittersaanpak te versnellen. Naast dat er al een hoop maatregelen worden genomen en ingezet in de regio.

Vraag 15

Hoe kan worden verklaard dat er ruim 51 miljoen euro minder is uitgegeven aan toevoegingen rechtsbijstand dan begroot? Waar is dit geld gebleven?

Antwoord op vraag 15

Er is ruim € 51 mln. minder uitgegeven aan toevoegingen rechtsbijstand omdat de gerealiseerde aantallen afgegeven toevoegingen lager zijn dan begroot. Dit hangt onder andere samen met een lagere instroom van strafzaken bij de rechtbanken en gerechtshoven. Daarnaast is het aantal toevoegingen afgenomen binnen de rechtsgebieden bestuursrecht en personen- en familierecht. Deze incidentele onderuitputting is in 2018 bij de reguliere begrotingsmomenten ingezet voor JenV-brede problematiek. Tevens is besloten de niet gerealiseerde besparingen als gevolg van de 3 jaar vertraging van het wetvoorstel duurzaam stelsel rechtsbijstand te compenseren.

Vraag 16

Kan de 51 miljoen euro die niet is uitgegeven aan toevoegingen rechtsbijstand worden gebruikt om de tarieven te verhogen voor sociaal advocaten? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 16

Nee, de onderuitputting is incidenteel en om de tarieven te kunnen verhogen is structurele dekking nodig. De begrotingsregels staan niet toe dat indien in enig jaar sprake is van onderuitputting de ongebruikte middelen worden aangewend voor een beleidsintensivering op het betreffende dossier.

Vraag 17

Vindt er indexatie op het budget voor uitgesteld onderhoud plaats, zodat het gereserveerde bedrag ondanks inflatie en toegenomen arbeidskosten toereikend blijft voor onderhoud dat ermee uitgevoerd moet worden aan bruggen, tunnels en sluizen?

Antwoord op vraag 17

De budgetten voor Beheer en Onderhoud worden, als onderdeel van het totale budget op het Infra- en Deltafonds, jaarlijks geïndexeerd. Uitgesteld onderhoud betreft een raming van de totale omvang van uitgestelde onderhoudswerkzaamheden.

Vraag 18

Waarom is het beschikbare budget voor de brede aanpak inzake mensen met een lichte verstandelijke beperking (LVB), daklozen en zwerfjongeren niet uitgegeven?

Antwoord op vraag 18

In 2018 en 2019 is er een Interdepartementaal Beleidsonderzoek uitgevoerd over het onderwerp LVB. De uitkomsten van dit rapport worden afgewacht alvorens de middelen uit te geven. Hierover zult u na de zomer tezamen met het IBO-rapport Jongeren met afstand tot de arbeidsmarkt worden geïnformeerd.

Over de aanpak daklozen en zwerfjongeren bent u geïnformeerd middels de Voortgangsrapportage beschermd wonen en maatschappelijke opvang (Kamerstuk 29 325, nr. 92).

Vraag 19

Wat is het effect van eventuele afschaffing van de IAB? Hoe hoog is de lastenverlichting voor werkgevers? Wat zijn de gevolgen voor werknemers?

Antwoord vraag 19

De opbrengst van de IAB was in 2018 24 miljard euro. Als de IAB zou worden afgeschaft zonder dat elders de lasten worden verhoogd zou dit leiden tot een EMU-saldo verslechtering van 24 miljard euro. De grondslag van de IAB zit voor meer dan de helft bij bedrijven, waardoor de lastenverlichting ook voor meer dan de helft bij bedrijven zal neerslaan. Als wordt besloten om de derving van 24 mld te dekken door (bijv.) de nominale zorgpremie te verhogen met 24 mld, zal dit leiden tot een (forse) lastenschuif van bedrijven naar burgers.

Vraag 20

Wat zijn de uitvoeringskosten van het eigen risico?

Antwoord op vraag 20

Wat exact de uitvoeringskosten zijn van het eigen risico is niet bekend. In Zorgkeuzes in Kaart2 is een bedrag van 40 miljoen gebruikt als inschatting van de besparing op de uitvoeringskosten bij afschaffing van het eigen risico.

Vraag 21

Wat zijn de uitvoeringskosten van de zorgtoeslag?

Antwoord op vraag 21

De uitvoeringskosten van de zorgtoeslag (2017) betreffen 74 miljoen, inclusief ICT, overhead en materieel. De uitvoeringskosten van de zorgtoeslag voor 2018 zijn nog niet bekend omdat de verdeelsleutels voor ICT, overhead en materieel nog niet zijn vastgesteld. Deze worden normaliter in augustus vastgesteld.

Vraag 22

Waar is al het geld voor de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) aan besteed?

Antwoord op vraag 22

In 2018 is er 25,5 mln. uitgegeven aan projecten op grond van de MEP regeling. De kasuitgaven in 2018 voor de SDE bedroegen 615 mln. en voor de SDE+ 487 mln. Het overgrote deel hiervan betrof biomassa en windprojecten. Op de site van RVO.nl (RVO) worden alle feiten en cijfers over de SDE+ gepresenteerd waaronder ook de gerealiseerde en verwachte kasuitgaven per jaar zowel uitgesplitst naar technologie als naar de onderliggende regeling.

Vraag 23

Hoe is de lastenverdeling (wat betreft de ODE) tussen bedrijven en huishoudens?

Antwoord op vraag 23

De ODE-tarieven worden jaarlijks aangepast, waarbij wordt gestuurd op een verwachte lastenverdeling van 50/50 tussen huishoudens en bedrijven.

Vraag 24

Hoeveel krijgen huishoudens terug uit de SDE+-pot en hoeveel krijgen bedrijven terug?

Antwoord op vraag 24

De SDE+ regeling is niet bedoeld voor particulieren. De Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) wordt ook gefinancierd uit de ODE en staat wel open voor onder andere particulieren. De ISDE geeft een (eenmalige) tegemoetkoming bij de aankoop van zonneboilers, warmtepompen, biomassaketels en pelletkachels. In 2018 is er circa 70 mln. uitgegeven aan de ISDE.

Uit de overige SDE+ middelen wordt de transitie betaald naar een duurzame en betrouwbare energievoorziening in Nederland waar uiteindelijk ook de Nederlandse burger van profiteert.

Vraag 25

Hoe kan het zo zijn dat we nu zo’n grote begrotingsreserve hebben, terwijl het kabinet stelde dat iedere euro die opgehaald werd met de ODE zal worden besteed aan duurzame energie?

Antwoord op vraag 25

Aan het begin van iedere kabinetsperiode worden de ODE-inkomstenreeks en SDE+-uitgavenreeks vastgesteld. Deze worden niet tussentijd gewijzigd, om een consistent beleid te kunnen voeren en meevallers in de SDE+-uitgaven te kunnen behouden voor de energietransitie. Om deze reden bestaat de begrotingsreserve, hierdoor kan in het geval van lagere uitgaven door vertraagde projecten, non-realisatie, onderproductie of hoge energieprijzen het geld behouden blijven voor toekomstige duurzame energieproductie.

Vraag 26

Hoe gaat u waarborgen dat daadwerkelijk een derde van de lasten van het klimaatbeleid bij huishoudens komt te liggen?

Antwoord op vraag 26

Het kabinet hecht aan een eerlijke verdeling van de lasten. In dat kader wordt gewerkt aan een aanpassing van de ODE, waarmee de lasten voor huishoudens omlaag gaan en die van bedrijven omhoog. Deze verschuiving, die in een kamerbrief van 13 maart is aangekondigd (Kamerstuk 32 813, nrs. 306 en 307), wordt momenteel verder uitgewerkt.

Vraag 27

Kunt u inzicht geven in en toelichten waarom er door de ODE gedekte uitgiften zijn gedaan op posten die niet direct binnen de SDE+ vallen?

Antwoord op vraag 27

Naast de uitgaven voor de SDE+ (en voorganger SDE en MEP) worden er kosten gedekt die gemaakt moeten worden om duurzame energieprojecten mogelijk te maken.

Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld MER-besluiten en -rapportages en de kosten van TenneT voor de aanleg van het net op zee.

Daarnaast zijn er bijdragen aan regelingen en projecten waarvan het vooraf aannemelijk is dat ze leiden tot lagere uitgaven voor de SDE+ in de toekomst. Voorbeelden hiervan zijn de Hernieuwbare Energie Regeling (HER) en het pilotprogramma hernieuwbare energie op Rijksgronden. Tenslotte worden ook de kosten van diensten van de rijksoverheid en andere organisaties die gemaakt worden ten behoeve van de uitvoering, monitoring of toezicht op SDE+- en/of wind op zee projecten hier uit gedekt. Voorbeelden hiervan zijn Personele en externe kosten van Rijkswaterstaat en de kustwacht voor wind op zee, de rekenmeesterfunctie ECN-TNO en van PBL.

Vraag 28

Kunt u uitleggen waarom er een deel van het SDE+-budget is overgeheveld naar andere ministeries? Om hoeveel gaat het en wat is de relevantie ervan?

Antwoord op vraag 28

Er is in 2018 in totaal een bedrag van 14 mln. overgeheveld naar het Ministerie van IenW en Defensie. Dit betreft voor IenW met name kosten voor Rijkswaterstaat voor de aanleg van windparken op zee en kosten voor het Planbureau voor de Leefomgeving. De kosten voor defensie betreft de aanleg van een extra MASS radar bij de Kooy in verband met de verstoring van de radar door de aanleg van windparken.

Vraag 29

Hoe verhoudt het overschot op toevoegingen rechtsbijstand zich tot de onderbouwing van de drastische stelselherziening in de rechtsbijstand, namelijk dat er sprake zou zijn van een ongebreidelde kostenstijging?

Antwoord op vraag 29

Er is geen sprake van een ongebreidelde kostenstijging. Het overschot betreft dat gerealiseerde aantallen afgegeven toevoegingen lager zijn dan begroot. Dit hangt samen met een lagere instroom van strafzaken bij de rechtbanken en gerechtshoven. Daarnaast is het aantal toevoegingen afgenomen binnen de rechtsgebieden bestuursrecht en personen- en familierecht. De Raad voor rechtsbijstand verklaart dat de afname op het bestuursrecht vooral is ontstaan door het project «passend contact met de overheid» en is dus een extra stimulans om het programma rechtsbijstand te rechtvaardigen.

Vraag 30

Kunt u verklaren hoe het komt dat ruim een derde van de landbouwsubsidies terechtkomt bij boeren die twee keer modaal of meer verdienen? Vindt u dit gewenst?

Antwoord op vraag 30

De AR heeft geconstateerd dat landbouwbedrijven met hogere inkomens gemiddeld genomen ook meer inkomenssteun ontvangen. Daarmee lijkt bij grote bedrijven meer steun terecht te komen dan nodig is voor een redelijk inkomen. Dit komt doordat de steun als vast bedrag per hectare wordt toegekend: bedrijven met meer grond ontvangen daardoor meer inkomenssteun, terwijl zij in de regel ook meer omzet en inkomen genereren.

In de onderhandelingen over een nieuw GLB is dit ook onderwerp van discussie. Het kabinet zet hierbij in het nieuwe GLB meer in te zetten voor doelgerichte financiële steun voor publieke en maatschappelijke diensten (zoals klimaat, leefomgeving en biodiversiteit) in plaats van voor vaste bedragen per hectare.

Vraag 31

Hoe wordt uitgesloten dat de veiligheid in het geding is of komt vanwege uitgesteld onderhoud aan bruggen en sluizen?

Antwoord op vraag 31

Rijkswaterstaat voert voortdurend inspecties uit op alle assets (onder andere bruggen en sluizen) om vast te stellen of deze aan de veiligheidseisen voldoen. Zodra geconstateerd wordt dat de veiligheidseisen in het geding komen, worden direct maatregelen genomen.

Vraag 32

Wat is het bbp in miljarden in 2018? (aangezien in het FJR verschillende cijfers te vinden zijn, uiteenlopend van 771 tot 773 miljard)

Antwoord op vraag 32

Er staan per abuis verschillende waarden van het bruto binnenlands product (bbp) in het Financieel Jaarverslag Rijk (Kamerstuk 35 200, nr. 1) vermeld. Op basis van de meest recente CBS-realisatiecijfers was het bbp in 2018 773 miljard euro. In de meest recente CPB-raming (CEP 2019) werd voor 2018 een bbp van 771 miljard euro voorzien. Het Financieel Jaarverslag Rijk geeft gerealiseerde cijfers weer; in die context is 773 miljard euro dus de juiste waarde.

Vraag 33

Kunt u per departement een uitsplitsing geven van de 439 miljoen euro aan niet gemelde beleidsmatige slotwetmutaties en per mutatie aangeven wat de aanleiding hiervan is?

Antwoord op vraag 33

De 439 miljoen aan niet gemelde beleidsmatige slotwetmutaties bestaat uit:

Departement

Bedrag (miljoenen)

OCW

386

Financien

47

BZK

6

Totaal

439

OCW:

In 2018 zijn de extra middelen uit het Regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) voor het primair onderwijs voor het gehele schooljaar 2018–2019 verplicht. Dit is in overeenstemming met de schooljaarsystematiek, waarbij de verplichting wordt geboekt voor het huidige jaar 2018 als ook de in 2019 vallende uitgaven van schooljaar 2018–2019. Met dat laatste was bij de oorspronkelijke verplichtingenmutaties bij eerdere suppletoire wetten nog geen rekening gehouden. Bij de overboeking van de Regeerakkoordmiddelen (voor gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid) is geen rekening gehouden met het feit dat voor dit instrument de verplichtingen niet synchroon lopen met de uitgaven, maar daar structureel een jaar aan vooraf gaan.

Financiën:

De betreffende € 47 miljoen opbouw bestaat uit € 35,5 miljoen aan verplichtingen en € 11,1 miljoen aan kasmutaties.

De € 35,5 miljoen aan verplichtingen Belastingdienst bestaat met name uit uitgaven BIR, zijnde € 24,4 miljoen en personele kosten van € 5,4 miljoen.

De € 11,1 miljoen kasuitgaven betreft diverse personele en materiele uitgaven bij de Belastingdienst.

De reden hiervoor is dat deze door Financiën destijds als autonome, zijnde niet-beleidsmatige mutaties werden gezien, en derhalve niet eerder zijn gemeld.

BZK:

De niet gemelde slotwetmutaties van € 6 miljoen bestaan uit:

  • Ruim € 4 miljoen voor meer uitbetaalde aanvragen STEP. De overschrijding wordt in mindering gebracht op het beschikbare budget voor 2019.

  • € 1,4 miljoen overschrijding op het verplichtingen budget in verband met de bijdrage aan het A&O-fonds 2019.

Aan de Kamer is gemeld dat er mogelijk sprake was van een overschrijding op het uitgaven- en verplichtingenbudget en dat dit ten laste van het budget 2019 zal worden gebracht. De exacte bedragen van de overschrijding waren op dat moment nog niet bekend.

Vraag 34

Op welke manier worden door het Ministerie van Buitenlandse Zaken (inclusief Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking) risicoanalyses gedaan bij het beschikbaar stellen van middelen voor activiteiten in landen met een hoog corruptierisico? Wie is er eindverantwoordelijk voor dergelijke analyses, en wie voert die doorgaans uit?

Antwoord op vraag 34

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft een standaard beoordelingsproces alvorens tot financiering van activiteiten wordt overgegaan. Dit beoordelingsproces heeft een beleidsmatige, financiële en beheersmatige toetsing van de te financieren activiteiten. Binnen de beheersmatige toetsing vindt een risicoanalyse plaats van de lokale context, waarbij ook gebruik wordt gemaakt van internationale publicaties over corruptie, de aard van het programma en de organisatie die de financiering heeft aangevraagd. Aanvullend beoordeelt het ministerie ook de risico’s op staatsteun en de procedures en maatregelen rondom integriteit die de organisatie heeft. Het model voor de risicoanalyses en de beheersmatige beoordeling van de organisatie is gestandaardiseerd.

De directie of ambassade die de activiteit financiert is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de risicoanalyse. Deze wordt in een samenspel tussen beleid- en beheermedewerkers opgesteld. Om de medewerkers te ondersteunen is een handreiking opgesteld met aandachtspunten voor de risicoanalyse en daarnaast krijgt het onderwerp ook aandacht in opleidingen.

Vraag 35

Wat is de reden van het bestaan van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS)-nota en het HGIS-Jaarverslag? Waarom worden de gedetailleerde gegevens daarin, bijvoorbeeld over internationale klimaatfinanciering, niet gewoon opgenomen in de ontwerpbegrotingen?

Antwoord op vraag 35

De Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) is een budgettaire overzichtsconstructie binnen de Rijksbegroting, die is ingesteld in 1997 als onderdeel van de herijking van het buitenlands beleid. In de HGIS worden de buitenlandactiviteiten van alle departementen gebundeld en aan de hand van acht beleidsthema’s weergegeven. Tevens wordt inzichtelijk gemaakt welke uitgaven als Official Development Assistance (ODA) kwalificeren. Daarmee is in één oogopslag zichtbaar welke uitgaven Nederland doet in het kader van internationale samenwerking. De aanvullende bijlagen die in het HGIS-jaarverslag zijn opgenomen, zoals voor klimaat en asiel en migratie geven een breed overzicht van de inzet van het kabinet op deze onderdelen. Deze overstijgen een specifieke begroting. Presentatie in de HGIS-stukken is dan ook de meest logische plaats.

Vraag 36

Kan het verschil tussen de begrote netto-zorguitgaven en de daadwerkelijke netto-zorguitgaven uitgesplitst worden per zorgwet sinds 2015?

Antwoord op vraag 36

In onderstaande tabel wordt het verschil weergegeven tussen de raming bij ontwerpbegroting van de netto zorguitgaven binnen plafond zorg per zorgwet en de meest actuele realisatiecijfers. De realisatiecijfers worden in latere jaren nog aangepast naar de laatste inzichten. Daardoor kunnen er ook na het verschijnen van VWS-jaarverslagen nog aanpassingen in de cijfers van het betreffende jaar plaatsvinden. Het jaar 2015 is wel definitief.

Zorgwet

Verschil ontwerpbegroting en realisatie in mld. (– is realisatie is lager)

 

2015

2016

2017

2018

Zvw

– 2,5

– 2,0

– 1,3

– 1,7

Wlz

– 0,1

0,0

0,3

– 0,4

Wmo

0,0

0,1

0,2

0,1

Jeugdwet

– 0,1

0,1

0,0

0,1

Totaal

– 2,7

– 1,9

– 0,7

– 1,9

Vraag 37

Met hoeveel procent zijn de administratieve lasten voor zorgverleners in het afgelopen jaar verlaagd? Welke andere meetbare resultaten zijn er te melden ten aanzien van de verlaging van administratieve lasten in de zorg?

Antwoord op vraag 37

Daar is geen eenduidig percentage aan te koppelen. De administratieve lasten verschillen per sector, aanbieder, beroepsgroep en individu en kunnen op uiteenlopende wijzen gemeten worden, variërend van tijdsbesteding tot rapportcijfers over de beleving. Dat neemt niet weg dat er wel degelijk meetbare resultaten te melden zijn van de aanpak over het afgelopen jaar. Zo zijn in de wijkverpleging afspraken gemaakt om de minutenregistratie definitief uit de praktijk te verbannen en is de verplichting om elke wijziging in het zorgplan van een handtekening te laten voorzien geschrapt, zijn 25% van de indicatoren in de medisch specialistische zorg geschrapt, is de frequentie van praktijkaccreditering voor huisartsen teruggebracht van jaarlijks naar eens per drie jaar, heeft de taskforce gepast gebruik een advies gegeven over de verantwoording op gepast gebruik in de GGZ en is het formulier voor de aanvraag van sondevoeding geschrapt. Over deze en andere concrete resultaten van het programma kunt u meer informatie vinden op de website behorend bij het programma, www.ordz.nl. Ook in de eerste voortgangsrapportage bij het programma zullen de bewindspersonen van VWS hier nader op ingaan.

Vraag 38

Is het mogelijk om scholen in het primair onderwijs te dwingen zich via «Vensters» te verantwoorden voor de geleverde onderwijskwaliteit?

Antwoord op vraag 38

Momenteel wordt in samenwerking met het onderwijsveld bekeken op welke manier scholen in het primair en voortgezet onderwijs zich beter kunnen verantwoorden. Zo zullen er benchmarks worden ontwikkeld om de informatiepositie van alle belanghebbenden rondom het onderwijs, van politiek tot werkvloer, te verbeteren en de verantwoording van de besteding van onderwijsmiddelen door besturen te versterken. Scholen en schoolbesturen moeten daarmee ook de ruimte krijgen om het verhaal achter de cijfers te vertellen. Ontsluiting van deze informatie via «Vensters» is een mogelijkheid die wordt overwogen.

Vraag 39 en 40

Wanneer was de laatste keer dat er bij een regeerakkoord geen nieuwe taakstelling is ingeboekt op uitvoeringsorganisaties bovenop al bestaande taakstellingen?

Kunt u in een tabel een overzicht geven van nieuwe taakstellingen die in regeerakkoorden van de afgelopen twintig jaar zijn ingeboekt op uitvoeringsorganisaties?

Antwoord op vraag 39 en 40

In de onderstaande tabel is in beeld gebracht of in het regeerakkoord een generieke apparaatstaakstelling is opgelegd. De omvang en reikwijdte van de taakstellingen verschilt per regeerakkoord.

Kabinet

Generieke apparaatstaakstelling

Balkenende I

Ja

Balkenende II

Ja

Balkenende III

Nee

Balkeneinde IV

Ja

Rutte I

Ja

Rutte II

Ja

Rutte III

Nee

Vraag 41

Hoeveel miljard euro moet er nog worden afgelost totdat de schuld op hetzelfde niveau ligt als voor de crisis?

Antwoord op vraag 41

De EMU-schuld van 2018 bedroeg volgens het CBS 405,4 miljard euro. De schuld in 2007 bedroeg 266,2 miljard euro. Om hetzelfde schuldniveau als voor de crisis te bereiken zou er dus nog 139,2 miljard euro afgelost moeten worden. Het is belangrijk om te realiseren dat de schuldniveaus van 2018 en 2007 gemeten in miljarden euro’s moeilijk te vergelijken zijn. Dit komt door de inflatie en de groei van de economie (groei bruto binnenlands product) in de tussenliggende periode.

Vraag 42

Hoeveel bedraagt de EMU-schuld na aftrekking van de huidige waarde van de Volksbank en ABN AMRO (op basis van de huidige koerswaarde op de beurs)?

Antwoord op vraag 42

De staat heeft nog 528.800.001 aandelen ABN AMRO. Op basis van de slotkoers van woensdag 15 mei (19,425 euro) was de waarde van dit belang 10,3 miljard euro. De Volksbank is niet beursgenoteerd, daarom is geen actuele inschatting van de waarde van de Volksbank te geven. Op basis van de boekwaarde van het eigen vermogen van de Volksbank kan wel een grove inschatting van de huidige waarde worden gegeven. De boekwaarde van het eigen vermogen was ultimo 2018 3,6 miljard euro.

De EMU-schuld bedroeg eind 2018 405,4 miljard euro. De EMU-schuld is een bruto-schuldbegrip, dat betekent dat de bezittingen die de staat heeft niet van de schuld worden afgetrokken.

Wanneer je de geschatte waarde van de aandelen van de staat in ABN AMRO (10,3 miljard euro) en de Volksbank (3,6 miljard euro) van de EMU-schuld (405,4 miljard euro) aftrekt resteert er een bedrag van 391,6 miljard euro.

Vraag 43

Kunt u de kosten en baten in kaart brengen van de hoeveelheid geld die de rijksoverheid op jaarbasis uitgeeft aan de instandhouding van bestaande ICT-systemen? Hoeveel aan ICT-vernieuwing? Kunt u dit uitsplitsen per departement?

Antwoord op vraag 43

De materiële ICT-uitgaven bij de rijksoverheid bedroeg vorig jaar naar schatting € 2.207 miljoen voor het Rijk (bron Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2018 (Kamerstuk 31 490, nr. 249)). De uitsplitsing naar instandhouding van bestaande ICT en de ICT vernieuwing is nu nog niet mogelijk.

Vraag 44

Hoeveel procent van de ICT-projecten wordt uitbesteed aan externe partijen? Hoeveel kost dit?

Antwoord op vraag 44

De totale uitgaven externe inhuur aan advisering opdrachtgevers automatisering (inhuur ICT-personeel) bedroegen in 2018 rijksbreed € 531 miljoen. (bron Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2018 (Kamerstuk 31 490, nr. 249)). Het percentage van ICT projecten dat wordt uitbesteedt aan externe partijen is niet beschikbaar.

Vraag 45

Hoeveel procent van de ICT van het Rijk wordt beheerd door een agentschap of andere serviceorganisatie binnen het Rijk?

Antwoord op vraag 45

Op de Landschapskaart Dienstverlening Rijksbrede Bedrijfsvoering 2018 is zichtbaar welke dienstverleners voor meerdere ministeries binnen het bedrijfvoeringsdomein werken, inclusief een uitsplitsing per ministerie. Het percentage hiervan is niet beschikbaar.

Vraag 46

Wat is op dit moment het tekort aan ICT-personeel bij het Rijk?

Antwoord op vraag 46

Er is op dit moment geen rijksbreed beeld van het aantal onvervulde ICT-functies en omvang van het ICT-personeelstekort.

Vraag 47

Hoeveel fte heeft het Rijk in dienst voor informatiebeveiliging?

Antwoord op vraag 47

Geschat wordt dat binnen het Rijk zijn ca. 8.400 ICT’ers werkzaam zijn. Het Rijk maakt gebruik van het Functiegebouw Rijk (FGR) met brede functiefamilies en functiegroepen. Daarbinnen zijn niet alle specifieke ICT-functies te herleiden. Er wordt binnen het Programma Versterking HR ICT Rijksdienst 2018–2021 gewerkt aan oplossingen voor het beter en meer structureel monitoren van data omtrent ICT-personeel bij het Rijk, inclusief informatiebeveiliging.

Vraag 48 en 87

Wat is de loonontwikkeling geweest in de markt en bij de overheid in de laatste 5 jaar? Wat zijn de effecten van de laatst gesloten cao’s?

Antwoord op vraag 48 en 87

Onderstaande tabel laat de gemiddelde nominale jaarontwikkeling zien van de cao-lonen inc. bijzondere beloningen van alle sectoren, de particuliere sector en de overheidssector (bron: CBS).

Het CPB geeft in de CEP2019 aan dat ten tijde van hun raming 45% van de cao-akkoorden waren afgesproken. Deze akkoorden kennen een gemiddelde loonstijging van gemiddeld 2% in de marktsector. Na het cao-loon geeft het CPB ook de ontwikkeling van de loonvoet, wat naast het contractloon bestaat uit incidentele lonen en sociale lasten werkgevers. Onderstaande tabel geeft de gemiddelde nominale jaargroei van de loonvoet van de afgelopen vijf jaar weer in de marktsector en de overheidssector.3 Data voor het uitsplitsen van contractlonen naar inkomensgroepen is niet beschikbaar, waardoor geen onderscheid is te maken tussen de groep boven modaal en de groep beneden modaal.

Vraag 49

Kunt u per departement aangeven hoeveel er in totaal in 2018 is uitgegeven aan subsidies?

Antwoord op vraag 49

Antwoord

Deze bedragen worden jaarlijks openbaar gemaakt op Rijksbegroting.nl d.m.v. open data. Vanaf verantwoordingsdag 2018 wordt dit overzicht ook gepresenteerd in de vorm van een visual, zodat het toegankelijker is geworden. Hieronder het overzicht per departement:

Departement

Bedrag

Economische Zaken

€ 1.712.920.218

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

€ 1.338.326.310

Buitenlandse Handel & Ontwikkelingssamenwerking

€ 1.089.367.287

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

€ 703.779.543

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

€ 618.324.249

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

€ 115.191.631

Infrastructuur en Milieu

€ 112.036.947

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

€ 108.057.723

Buitenlandse Zaken

€ 82.017.163

Justitie en Veiligheid

€ 73.852.471

Defensie

€ 31.111.037

Koninkrijksrelaties

€ 458.873

Financiën

€ 436.000

TOTAAL

€ 5.985.879.452

Vraag 50

Kunt u de cumulatieve koopkrachtgroei van de verschillende inkomensgroepen sinds 2008 weergeven, zowel absoluut als procentueel? Kunt hierbij tevens per jaar aangeven wat de koopkrachtgroei is?

Antwoord vraag 50

De ontwikkeling van de statische koopkracht van de verschillende inkomensgroepen (de zogenaamde medianentabel) wordt berekend met behulp van het microsimulatiemodel Mimosi van het CPB. Uit dit model kunnen echter pas vanaf 2010 cijfers worden gehaald.

Het CPB publiceert jaarlijks wel de statische koopkrachtontwikkeling van zogenaamde voorbeeldhuishoudens. Dat zijn gestileerde en vereenvoudigde voorbeelden van specifieke huishoudens. Hiermee is het niet mogelijk om uitspraken te doen over de koopkrachtontwikkeling van verschillende inkomensgroepen, maar wel voor deze veelvoorkomende huishoudens. Een belangrijk verschil met de medianentabel is dat bij de voorbeeldhuishoudens specifieke inkomensbestanddelen, zoals de huurtoeslag, kinderopvangtoeslag en fiscale aftrekposten zoals de hypotheekrenteaftrek buiten beeld blijven. De medianentabel geeft daarom een representatiever beeld van de koopkrachtontwikkeling dan de koopkrachtontwikkeling van de voorbeeldhuishoudens (zoals weergegeven in onderstaande tabel.

Bovendien speelt hierbij de specifieke periode een rol. In tijden van economische neergang, zoals na de crisis van 2008, is de koopkrachtontwikkeling van huishoudens gematigder dan in periodes dat het goed gaat met de economie.

Berekeningen van de absolute koopkrachtontwikkeling worden niet gemaakt. Overigens zegt absolute koopkrachtontwikkeling weinig tot niets over de mate waarin iemands inkomen zich positief (of negatief) ontwikkeld.

Tabel cumulatieve koopkrachtontwikkeling 2008–2018 voorbeeldhuishoudens
 

Cumulatieve koopkrachtontwikkeling 2008–2018 (%)

Actieven

 

Alleenverdiener met kinderen

 

Modaal

– 4%

2 x modaal

– 4%

   

Tweeverdieners

 

Modaal + ½ x modaal met kinderen

6%

2 x modaal + ½ x modaal met kinderen

2%

Modaal + modaal zonder kinderen

6%

2 x modaal + modaal zonder kinderen

2%

   

Alleenstaande

 

Minimumloon

12%

Modaal

6%

2 x modaal

0%

   

Alleenstaande ouder

 

Minimumloon

27%

Modaal

9%

   

Inactieven

 

Sociale minima

 

Paar met kinderen

0%

Alleenstaande

– 1%

Alleenstaande ouder

1%

   

AOW (alleenstaand)

 

(alleen) AOW

5%

AOW + € 10.000

– 5%

   

AOW (paar)

 

(alleen) AOW

1%

AOW + € 10.000

– 6%

Bron: berekeningen SZW.

Vraag 51

Hoe heeft de totale belastingdruk in Nederland zich in absolute zin ontwikkeld sinds 2008? Wat is de procentuele toename?

Antwoord op vraag 51

De collectieve lastendruk zoals gedefinieerd door het CBS is opgelopen van 35,9% BBP in 2008 tot 39,1% BBP in 2018.4

 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Collectieve lasten in % BBP

35,9

35,1

35,5

35,5

35,6

36,1

37,0

36,9

38,4

38,7

39,1

De totale belasting- en premieontvangsten zoals gerapporteerd in het Financieel Jaarverslag van het Rijk (Kamerstuk 35 200, nr. 1) zijn opgelopen van 222 miljard euro in 2008 naar 285 miljard euro in 2018.

 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Totale belasting- en premieontvangsten

221.884

207.038

216.036

218.578

220.527

226.985

235.627

242.273

258.828

271.278

285.029

Vraag 52

Kunt u de belastingdruk van de verschillende inkomensgroepen sinds 2008 weergeven?

Antwoord vraag 52

De belastingdruk is afhankelijk van persoonlijke omstandigheden. Zo spelen leeftijd, soort inkomen, aftrekposten en het hebben van kinderen of een fiscaal partner een rol. In onderstaande tabel wordt voor een aantal inkomens de ontwikkeling van de gemiddelde belastingdruk weergegeven. Hierbij is uitgegaan van een werkende alleenstaande, jonger dan de AOW-leeftijd, zonder aftrekposten en zonder kinderen.

Inkomen bruto

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

€ 10.000

10,5%

10,9%

10,6%

10,3%

13,6%

11,6%

10,9%

10,1%

10,4%

10,7%

9,3%

€ 20.000

16,8%

17,0%

16,3%

16,0%

18,5%

15,4%

14,5%

9,9%

9,3%

9,6%

8,6%

€ 30.000

25,2%

25,2%

24,5%

24,2%

26,3%

24,9%

24,4%

21,6%

21,3%

21,1%

19,2%

€ 40.000

29,4%

29,4%

28,9%

28,7%

30,2%

29,7%

29,4%

28,1%

28,1%

27,8%

26,1%

€ 50.000

32,0%

32,0%

31,7%

31,4%

33,4%

33,3%

32,4%

32,4%

32,3%

32,1%

30,7%

€ 60.000

34,5%

34,6%

34,1%

33,8%

36,1%

36,2%

35,3%

35,2%

35,1%

34,9%

33,8%

€ 70.000

37,0%

37,1%

36,7%

36,4%

39,0%

39,0%

38,3%

37,5%

37,4%

37,1%

36,2%

€ 80.000

38,9%

39,0%

38,6%

38,4%

40,6%

41,2%

40,5%

39,8%

39,7%

39,4%

38,9%

€ 90.000

40,4%

40,4%

40,1%

39,9%

41,9%

42,5%

42,2%

41,6%

41,4%

41,2%

41,0%

€ 100.000

41,5%

41,6%

41,3%

41,1%

42,9%

43,5%

43,6%

43,1%

42,8%

42,6%

42,1%

Vraag 53

Hoe hoog is de lastendruk op kapitaal (voor bedrijven)?

Antwoord op vraag 53

De belastingdruk op kapitaal is een begrip dat tot veel definitiediscussies kan leiden. Dat hangt onder andere samen met de discussie welke belastingsoorten wel op kapitaal drukken en welke niet. Ook kan de hypotheekrenteaftrek gezien worden als een negatieve belastingheffing op kapitaal. De Europese Commissie komt in het Taxation trends 2018 rapport op basis van verschillende aannames tot onderstaande inkomsten uit belastingen op kapitaal uitgesplitst naar bedrijven, huishoudens, zelfstandige en vermogen, uitgedrukt als percentage van het BBP.

Vraag 54

Kunt u het overschot van 12,1 miljard euro nader uitsplitsen in meevallers/ombuigingen? Welk deel is een autonome meevaller? Welk deel is een beleidsmatige ombuiging?

Vraag 55

Kunt u het overschot van 12,1 miljard euro nader uitsplitsen in incidenteel/structureel? Hoeveel geld is er incidenteel over voor nieuwe plannen? Hoeveel geld is er structureel over voor nieuwe plannen?

Vraag 60

Kunt u heel precies aangeven welk deel van de onderschrijding incidenteel is en welk deel structureel (graag in tientallen miljoenen)?

Antwoord op vragen 54, 55 en 60

Het EMU-saldo van de centrale overheid bij FJR 2018 (Kamerstuk 35 200, nr. 1) bedraagt 12,1 miljard euro. Het saldo van de decentrale overheden bedroeg -0,7 miljard euro, waarmee het EMU-saldo voor de collectieve sector uitkwam op 11,3 miljard euro. Deze bedragen zijn opgenomen in tabel 6.1 van bijlage 6 bij het FJR (Kamerstuk 35 200, nr. 2).

Verkorte versie van tabel 6.1

EMU-saldo centrale overheid

5,3

12,1

6,8

EMU-saldo decentrale overheden

– 1,7

– 0,7

1,0

       

EMU-saldo collectieve sector

3,5

11,3

7,8

EMU-saldo collectieve sector (in procenten bbp)

0,5%

1,5%

1,0%

Dit saldo van de collectieve sector is uitgesplitst in tabel 1.3.1 van het FJR:

Tabel 1.3.1 Verticale toelichting EMU-saldo

(in procenten bbp, + is saldoverbeterend)

Miljoenen euro

Procenten bbp

EMU-saldo Startnota

3.532

0,5%

Noemereffect

0

– 0,0%

Belasting- en premie-inkomsten

– 346

– 0,0%

Uitgaven

   

Rijksbegroting

2.777

0,4%

Sociale zekerheid

312

0,0%

Zorg

2.100

0,3%

Gasbaten (transactiebasis)

-784

– 0,1%

Rentelasten

2

0,0%

EMU-saldo decentrale overheden

984

0,1%

Saldo begrotingsreserves

1.039

0,1%

Dividend staatsdeelnemingen

690

0,1%

Overige uitgaven

1.041

0,1%

EMU-saldo Financieel Jaarverslag Rijk 2018

11.348

1,5%

Ten opzichte van de raming in de Startnota (Kamerstuk 34 775, nr. 54) is het EMU-saldo bij FJR toegenomen met 7,8 miljard euro. Dit komt hoofdzakelijk door lagere uitgaven onder de deelplafonds Zorg (2,1 miljard euro) en Rijksbegroting (2,8 miljard euro). Deze onderschrijding is het gevolg van de niet-geraamde ontvangsten waaronder de schikking met ING (0,6 miljard euro) en onderuitputting bij de verschillende departementen, met name bij VWS, IenW en Defensie. Er wordt door het kabinet niet beleidsmatig gestuurd op het ontstaan van onderuitputting, in die zin is er dus sprake van meevallers en niet van ombuigingen. Een deel van de onderuitputting komt via de eindejaarsmarge alsnog tot besteding in latere jaren.

Voor een groot deel van de onderschrijding op het deelplafond Rijksbegroting is duidelijk dat dit een incidenteel karakter heeft, zoals de eenmalige ontvangsten uit de schikking met ING en de onderuitputting op de investeringsmiddelen van Defensie en IenW. De niet-bestede investeringsmiddelen blijven behouden voor latere jaren. Voor het overige deel van de onderuitputting vindt analyse plaats in hoeverre dit een structureel karakter kent. Deze analyse naar de structurele onderuitputting en het al dan niet herprioriteren ervan voor nieuw beleid vormt een regulier onderdeel van het opstellen van de begroting voor de volgende jaren. Dit vindt zijn beslag in de Voorjaarsnota 2019 en de Miljoenennota 2020.

Vraag 56

Hoe hoog is het reëel beschikbaar inkomen ten opzichte van 10, 20, 30 en 40 jaar geleden?

Antwoord op vraag 56

Onderstaande tabel laat de ontwikkeling van het reëel besteedbaar inkomen ten opzichte van 10, 20, 30 en 40 jaar geleden zien. Belangrijk is wel om op te merken dat huishoudens gemiddeld kleiner zijn geworden en daardoor het aantal huishoudens is gestegen. Het gemiddeld besteedbaar inkomen is daardoor ook niet goed vergelijkbaar met 1977. Vanwege de afname van de huishoudomvang kan daarom beter gekeken worden naar gestandaardiseerd besteedbaar inkomen, wat het CBS gebruikt om het welvaartsniveau van huishoudens te kunnen vergelijken. Daarom wordt ook de ontwikkeling van het gestandaardiseerd reëel besteedbaar inkomen in de tabel getoond. Hierin wordt rekening gehouden met de schaalvoordelen van het voeren van een groter huishouden.

Overigens is belangrijk op te merken dat er in 2001 en 2011 sprake is van een trendbreuk, waardoor de data in te tijdsperioden voor en na de trendbreuken niet helemaal goed te vergelijken zijn. Daarnaast was er geen data beschikbaar voor 1987 en is daarom het jaar 1989 genomen om de vergelijking met 30 jaar terug te maken.

Het besteedbaar inkomen van huishoudens zegt overigens niet alles over de welvaartsontwikkeling. Zo is de afgelopen decennia de overheidsconsumptie gestegen. Dit geld is besteed aan publieke voorzieningen die ten behoeve komen aan de gezondheid, veiligheid of een schoner milieu van alle huishoudens.

Vraag 57

Klopt het dat het begrotingsoverschot 1%-punt hoger is dan de bedoeling was bij het aantreden van dit kabinet of is het gewenste begrotingsoverschot in de tussentijd bijgesteld?

Vraag 58

Betekent het extra begrotingsoverschot (1%-punt hoger dan gepland in de Startnota (Kamerstuk 34 775, nr. 54)) dat er in de komende jaren een begrotingstekort mag zijn? Of leiden de doorgeschoven niet-bestede middelen ertoe dat de in=uit-taakstelling in de komende jaren zal toenemen waardoor er elders bezuinigd moet worden?

Vraag 59

Klopt het dat de staatsschuld inmiddels 10 miljard euro lager is dan de bedoeling was bij het aantreden van dit kabinet (Startnota (Kamerstuk 34 775, nr. 54))? Kan worden gesteld dat er daarom 10 miljard euro beschikbaar is voor nieuwe plannen? Of is het gewenste staatsschuldniveau in de tussentijd bijgesteld?

Vraag 71

Kunt u uitsplitsen hoe het overschot van 11,3 miljard euro precies zal worden ingezet met de bijbehorende bedragen?

Vraag 72

Welk deel van de 11,3 miljard euro zal er worden gereserveerd om in economisch mindere tijden niet te hoeven bezuinigen?

Antwoord op vraag 57, 58, 59, 71 en 72

Het overschot van 11,3 miljard in 2018 werkt één op één door in de schuld. Dit automatisme leidt tot een lagere schuld in 2018. Dit draagt bij aan een buffer tot de Europese begrotingsnormen en biedt ruimte aan het trendmatig begrotingsbeleid dat dit kabinet voert. Kernelement van het trendmatig begrotingsbeleid zijn de uitgavenplafonds, waarmee de maximale uitgaven zijn vastgelegd. Daarnaast is de beleidsmatige ontwikkeling van de belastingendruk over de kabinetsperiode vastgelegd middels het inkomstenkader. Mee- en tegenvallers aan de inkomstenkant komen daardoor ten laste van het EMU-saldo en leiden niet tot meer of minder begrotingsruimte. Zo ademt de begroting mee met de economie: in goede tijden verbeteren de overheidsfinanciën en wordt een buffer opgebouwd, zodat bij een economische neergang niet direct bezuinigd hoeft te worden.

Vraag 60

Kunt u heel precies aangeven welk deel van de onderschrijding incidenteel is en welk deel structureel (graag in tientallen miljoenen)?

Antwoord op vraag 60

Zie antwoord op vraag 54.

Vraag 61

In hoeverre is de 50 miljoen euro die is uitgegeven aan de herinrichting van het Ministerie LNV doelmatig en doeltreffend? Wat was precies het doel? Wat heeft de gewone burger hieraan gehad?

Antwoord op vraag 61

Het kabinet ziet op het terrein van landbouw, natuur en voedselkwaliteit grote maatschappelijke uitdagingen en heeft daarom bij de kabinetsformatie besloten om deze thema’s vanuit een zelfstandig ministerie aan te pakken. De Nederlandse tuinbouw, landbouw en visserij zijn internationaal toongevend en met een zelfstandig ministerie kan het kabinet zich sterker positioneren in het agro- en natuurdomein, zowel in Nederland als in het buitenland. De doelmatigheid blijkt uit het gegeven dat er een volwaardig en zelfstandig ministerie is ingericht met, waar mogelijk, gedeelde dienstonderdelen met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.

Vraag 62

Is er al gebruik gemaakt van de begrotingsreserve van 500 miljoen euro voor CO2-reducerende maatregelen?

Antwoord op vraag 62

Nee. Als er gebruik wordt gemaakt van de begrotingsreserve, zal de Kamer hierover worden geïnformeerd. Momenteel wordt er gewerkt aan een voorstel over de voorgenomen besteding van de begrotingsreserve.

Vraag 63

Hoeveel zou het met de kennis van nu kosten om de dividendbelasting af te schaffen?

Antwoord op vraag 63

In 2018 was de bruto-opbrengst van de dividendbelasting € 4,484 miljard.5 Op basis daarvan bedroeg de netto-opbrengst, na verrekening in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting, in 2018 € 1,971 miljard.6 De netto-opbrengst is de derving die optreedt bij het afschaffen van de dividendbelasting.

Vraag 64

Wanneer heeft de Rekenkamer voor het laatst geen goedkeurende verklaring gegeven?

Antwoord op vraag 64

Conform Comptabiliteitswet kan de Algemene Rekenkamer een goedkeurende verklaring geven of bezwaar maken en de goedkeuring ophouden. Dat heeft zich in de afgelopen 30 jaar alleen voorgedaan bij het Ministerie van OCW betreffende het verantwoordingsjaar 1994. Op 17 januari 1996 is dit bezwaar formeel afgewikkeld en in 1997 is decharge verleend door uw Kamer.

Vraag 65

Wat was de rechtmatigheid van de uitgaven van de rijksoverheid in de laatste 30 jaar? Wanneer was het laatste jaar dat 99,34% of lager werd gehaald? En hoe veranderen de cijfers als we alleen kijken naar de directe (departementale) bestedingen? Wanneer was dit voor het laatst 98,50% of lager?

Antwoord op vraag 65

De Algemene Rekenkamer berekent ieder jaar de rechtmatigheid van de uitgaven van de rijksoverheid. Onderstaande tabel geeft het overzicht vanaf 2007. In 2008 was er een onrechtmatigheid in de uitgaven van € 23,3 miljard ter verwerving van de deelneming van de Staat in Fortis/ABN AMRO. De vereiste voorhangprocedure was niet gevolgd. Vanwege de bijzondere omstandigheden leidde dit niet tot onthouding van de goedkeurende verklaring door de Algemene Rekenkamer in 2008, wel tot een kanttekening. Voor wat betreft de afzonderlijke departementale bestedingen heeft de AR alleen een percentage voor 2017 en 2018 berekend van respectievelijk 98,3 en 98,5%. Voor het overige is het beeld dus vrij stabiel met een maximale variatie van een halve procentpunt.

Begrotingsjaar

Rechtmatigheid

2007

99,63

2008

89,92

2009

99,69

2010

99,66

2011

99,76

2012

99,80

2013

99,73

2014

99,53

2015

99,69

2016

99,60

2017

99,52

2018

99,34

Vraag 66

In hoeverre wordt de 2,7% economische groei veroorzaakt door kabinetsbeleid? Om hoeveel procent gaat het hier?

Antwoord op vraag 66

Het overheidsbeleid heeft een direct effect op de bbp-groei, maar ook meer indirecte effecten. Het directe effect bestaat uit het effect van de groei van de overheidsbestedingen op het bbp: op basis van de CEP-cijfers was de bijdrage van de overheidsbestedingen 0,3%-punt van de totale bbp-groei (die in CEP nog op 2,5% werd geraamd). Een deel hiervan komt voort uit het huidige kabinetsbeleid, een deel van deze overheidsbestedingen is door vorige kabinetten besloten.

De indirecte effecten van het kabinetsbeleid op het bbp zijn veel moeilijker te berekenen. Zo leiden de lastenverlichtende maatregelen van het kabinet tot meer consumptie, maar is onduidelijk hoe groot dit effect precies is. Aangezien het kabinet pas eind 2017 is aangetreden, waren veel maatregelen van het kabinet in 2018 nog niet in werking getreden.

Bij de doorrekening van het Regeerakkoord schatte het CPB dat het kabinetsbeleid (een combinatie van het directe en indirecte effect) leidt tot een bbp-groei die gemiddeld 0,2%-punt hoger per jaar uitkwam over de mlt-periode.7

Vraag 67

Kan worden aangegeven hoeveel extra belastinginkomsten er zouden zijn geweest als alle 2e pijler pensioenen in 2018 zouden zijn geïndexeerd met hetzelfde percentage als het minimumloon? En als dit de afgelopen 10 jaar steeds het geval zou zijn geweest?

Antwoord vraag 67

Als in 2018 de tweede pijler pensioenuitkeringen waren geïndexeerd met hetzelfde percentage als het minimumloon dan zou de inkomstenheffing naar verwachting € 270 miljoen hoger zijn geweest.

Het is niet mogelijk om voor 10 jaar terug de verwachte belastinginkomsten te bepalen als de tweede pijler pensioenuitkeringen zouden zijn geïndexeerd met hetzelfde percentage als het minimumloon. Dit kan wel voor de periode vanaf 2014. Hieruit blijkt dat als vanaf 2014 alle tweede pijler pensioenuitkeringen volledig geïndexeerd waren met hetzelfde percentage als het minimumloon dit tot ongeveer € 1,3 miljard belastingopbrengsten had geleid in 2018.

Tabel cumulatieve hogere belastinginkomsten bij indexatie tweede pijlerpensioen vanaf 2014

Jaar

2014

2015

2016

2017

2018

Mln euro

220

360

640

980

1.270

De indexatie zou wel ten koste gaan van het pensioenvermogen en daarmee de uitkeringen in de toekomst. Ook de extra belastinginkomsten zouden daarmee ten koste gaan van belastingopbrengsten in de toekomst. Het zijn dus geen extra inkomsten, maar inkomsten die naar voren zouden zijn gehaald.

Vraag 68

Waarom wordt er op pagina vijf een overschot genoemd van 12,1 miljard euro terwijl op pagina dertien een overschot vermeld staat van 11,3 miljard euro?

Antwoord op vraag 68

De 12,1 miljard euro heeft betrekking op het overschot van de rijksoverheid. Als hier het tekort van de decentrale overheden bij wordt opgeteld resulteert dit in een overschot van de totale collectieve sector van 11,3 miljard euro.

Vraag 69

Hoe ontwikkelt de private schuld zich in Nederland, ten opzichte van die in andere EU-lidstaten?

Antwoord op vraag 69

Onderstaande figuur laat de schuld van de private sector van de EU-lidstaten zien als percentage van het bbp.

Vraag 70

Is het een doelstelling van het kabinet om de aanzienlijke begrotingsreserves die momenteel worden aangelegd, een anti-cyclische rol te laten spelen als de economische groei terugzakt of negatief wordt?

Antwoord op vraag 70

Het kabinet voert een trendmatig begrotingsbeleid waarbij de uitgaven vastgesteld zijn door jaarlijkse uitgavenplafonds en de inkomsten meebewegen met de conjunctuur. Ook de uitgaven voor de WW en de bijstand kunnen vrij meebewegen met de conjunctuur. Op deze manier hoeft het kabinet niet meteen te bezuinigen of de lasten te verhogen wanneer er een economische tegenslag optreedt.

De middelen in begrotingsreserves hebben een specifieke bestemming, het geld mag alleen aan dat specifieke doel worden uitgegeven. De begrotingsreserves hebben niet tot doel om een anti-cyclische rol te spelen in het geval de economische groei inzakt of negatief wordt.

Vraag 71

Kunt u uitsplitsen hoe het overschot van 11,3 miljard euro precies zal worden ingezet met de bijbehorende bedragen?

Antwoord op vraag 71

Zie antwoord op vraag 58.

Vraag 72

Welk deel van de 11,3 miljard euro zal er worden gereserveerd om in economisch mindere tijden niet te hoeven bezuinigen?

Antwoord op vraag 72

Zie antwoord op vraag 58.

Vraag 73

Hoeveel is de staatsschuld na 2008 gestegen? Welk deel hiervan is veroorzaakt door steun, zoals kapitaalinjecties, garanties en nationalisaties ten behoeve van financiële instellingen?

Antwoord op vraag 73

De EMU-schuld eind 2008 was 349,9 miljard euro (54,7% bbp). Eind 2018 was de EMU-schuld 405,4 miljard euro (52,4% bbp). De schuld is tussen eind 2008 en eind 2018 in euro’s dus gestegen met 55,5 miljard euro. In procenten bbp is de schuld echter gedaald (met 2,3 procentpunt bbp).

Eind 2008 was het effect op de EMU-schuld van crisisgerelateerde maatregelen 82,2 miljard euro; eind 2018 was dit 20,0 miljard euro. In deze bedragen is zowel steun aan financiële instellingen als aan landen meegenomen. Het effect van aandelenbezit van het Rijk bij banken op de EMU-schuld was eind 2018 18,6 miljard euro. Deze cijfers zijn conform de berekeningsmethode van de monitor financiële interventies. Zie voor meer informatie over de financiële interventies bijlage 10 van het FJR (Kamerstuk 35 200, nr. 2).

Vraag 74

Hoe kan het in tabel 1.3.2 noemereffect 0 euro zijn maar wel tot een afname van de schuld leiden van 0,2%?

Antwoord op vraag 74

De EMU-schuld wordt vaak uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product (bbp): de schuldquote. Een stijging van de schuldquote kan daardoor twee oorzaken hebben. Ten eerste kan de overheidsschuld, oftewel de teller, veranderen. Zo wordt het huidige begrotingsoverschot gebruikt om af te lossen op de schuld, waardoor deze lager wordt. Ten tweede kan het bbp, oftewel de noemer, veranderen door economische groei of krimp. In het geval van het Financieel Jaarverslag van het Rijk (Kamerstuk 35 200, nr. 1) was de economische groei hoger dan de geraamde groei bij Startnota (Kamerstuk 34 775, nr. 54). Bij FJR was de schuld hierdoor 0,2 procentpunt lager dan geraamd bij Startnota. Een gelijkblijvende overheidsschuld uitgedrukt als percentage van een hoger bbp resulteert immers in een lagere schuldquote. Wanneer de uitgaven zijn uitgedrukt in euro’s in plaats van procenten bbp is er geen noemereffect. Er is immers geen noemer.

Vraag 75

Hoe verklaart u dat een groot deel van het geld dat is bedoeld voor gedupeerden van de gaswinning in Groningen (namelijk 16 van de 20 miljoen euro) niet is uitgegeven? Wanneer gebeurt dit alsnog?

Antwoord op vraag 75

De twee subsidieregelingen Verduurzamen uit Aardgasbaten en de Verduurzaming Relevant laten voor 2018 een niet gerealiseerd bedrag van samen ca. 16 mln. zien. Deze instrumenten financieren respectievelijk de waardevermeerderingsregeling en de verduurzaming bij versterken.

De waardevermeerderingsregeling betreft de subsidieregeling waarbij bij schade van € 1.000 of meer maximaal € 4.000 subsidie wordt uitgekeerd. Voor deze regeling is in 2017 een voorschot van circa 33 mln. overgemaakt naar de uitvoerder van deze regeling: Samenwerkingsverband Noord Nederland (SNN). Het toegekende aantal subsidieaanvragen heeft dit voorschotbedrag nog niet uitgeput.

Bij verduurzamen bij versterken is maximaal € 7.000 per woning beschikbaar voor verduurzamingsmaatregelen wanneer deze wordt versterkt. Deze regeling is in 2018 opengesteld en er is een eerste voorschot van 4 mln. naar de uitvoerder (eveneens SNN) overgemaakt. De versterkingsoperatie wordt in 2019 versneld en de actuele stand van zaken is te volgen via: www.schadedoormijnbouw.nl/cijfers

Beoogd is om de in 2018 niet-gerealiseerde bedragen voor deze regelingen bij 1e suppletoire begroting voor 2019 beschikbaar te stellen.

Vraag 76

Waarom is er een afboeking geweest voor de Afsluitdijk wanneer het project nog niet is gecontracteerd? Wat is er met de statistische correctie precies geregeld?

Antwoord op vraag 76

Het project Afsluitdijk is in 2018 gecontracteerd. De grootste statistische correctie is het gebruik van een Design, Build, Finance en Maintain-contract (DBFM-contract) voor het versterken van de Afsluitdijk. Bij een DBFM-contract wordt het kasritme van het gereserveerde budget, na afronding van de aanbesteding, aangepast. Het kasritme wordt daarbij aangepast naar het betaalritme van het DBFM-contract. Bij DBFM is er in plaats van een hoge investering in een korte periode, sprake van een beschikbaarheidsvergoeding over een veel langere periode.

Vraag 77

Voor welk bedrag is er geld uit 2018 naar latere jaren verschoven? Is het bedrag van 649 miljoen euro kasschuiven het gesaldeerde bedrag van kasschuiven van en naar 2018 of geeft dit sec de kasschuiven naar 2018 weer?

Vraag 78

Kunt u voor de drie deelkaders een uitsplitsing geven van de kasschuiven die geld naar 2018 hebben geschoven en de kasschuiven die geld vanuit 2018 naar latere jaren schuiven?

Antwoord op vraag 77 en 78

Kasschuiven kunnen worden ingezet om het kasritme van beschikbare middelen aan te laten sluiten bij het jaar waarop de uitgaven zijn voorzien. Zoals alle plafondrelevante uitgaven moeten ook kasschuiven worden ingepast onder het uitgavenplafond. Dat betekent dat het schuiven van middelen leidt tot ontlasting van het uitgavenplafond in het jaar waar de middelen vandaan komen, en tot een belasting voor het jaar waar de middelen naartoe worden geschoven.

In 2018 hebben er voor 649 miljoen euro kasschuiven plaatsgevonden onder het deelplafond Rijksbegroting. Op deelplafond Sociale Zekerheid hebben in 2018 voor 324 miljoen en op deelplafond Zorg voor 23 miljoen aan kasschuiven plaatsgevonden. Alle bedragen betreffen een saldo van de kasschuiven van 2018 naar latere jaren (– in de tabel) en van de kasschuiven van latere jaren naar 2018 (+ in de tabel). De onderstaande tabel laat de grootste kasschuiven (ondergrens van 10 miljoen euro voor de deelplafonds Sociale Zekerheid en Zorg en een ondergrens van 25 miljoen euro voor deelplafond Rijksbegroting) per deelplafond zien. De toelichtingen per departement zijn opgenomen in de Verticale Toelichtingen die als bijlagen wordt meegezonden met iedere budgettaire nota.

Tabel 1. Kasschuiven van en naar 2018.
 

2018

Subtotaal Rijksbegroting

649

Kasschuif OV

850

Kasschuif reservering wederopbouw Sint Maarten

509

Kasschuif afboeken Reservering wederopbouw Sint Maarten

– 191

Kasschuif Begroting IXB Financiën

– 134

Kasschuif Toekomstfonds

105

Kasschuif F29 Cofinanciering fonds warme sanering varkenshouderij

– 100

Kasschuif B12 Ondermijningsfonds

– 100

Kasschuif DJI

90

Kasschuif Investeringsagenda Belastingdienst

– 110

Kasschuif Verhoogde asielinstroom

78

Kasschuif STEP

– 75

Kasschuif Revolverend Fonds Energiebesparing Verhuurders

74

Kasschuif reservering wederopbouw Saba en Sint-Eustatius

67

Kasschuif exploitatie 2019

– 55

Kasschuif L105 Reservering regionale knelpunten

– 53

Kasschuif Liquiditeitssteun SXM 2017

41

Kasschuif G35 Kwaliteit technisch onderwijs VMBO

40

Kasschuif incidentele uitkering

30

Kasschuif ISB THERMPHOS

28

Kasschuif F30 Fonds bedrijfsopvolging agrarische sector

– 25

Subtotaal Sociale Zekerheid

– 324

Kasschuif voorfinanciering bijstand

– 79

Kasschuif compensatieregeling ZEZ

– 37

Kasschuif dagloonregeling

– 33

Kasschuif uitvoering UWV

– 32

Kasschuif amendement scholing

– 22

Kasschuif overig

– 104

Subtotaal Zorg

– 23

Kasschuif VIPP ggz

– 14

Saldo kasschuiven 2018

302

Vraag 79

Hoeveel is/wordt er in totaal aan de EU uitgegeven in 2018 t/m 2021 (graag per jaar aangeven)? Kunt u dit tevens onderverdelen in bruto nationaal inkomen (bni)- en btw-afdracht, invoerrechten, perceptiekostenvergoeding en overig?

Antwoord op vraag 79

Voor 2018 is deze informatie terug te vinden in het Jaarverslag van Buitenlandse Zaken (Kamerstuk 35 200 V, nr. 1), pagina 47–48 met een nadere toelichting en uitsplitsing op pagina 49. Voor 2019 tot 2021 is de Begroting 2019 van Buitenlandse zaken de meest recente raming, zie pagina 40 met een nadere toelichting en de daaropvolgende toelichting. Onderstaande tabel geeft de bovengenoemde cijfers uitgesplitst in miljoenen weer, met onder 8. de totale netto-afdrachten.

Bedragen in EUR mln.

2018

2019

2020

2021

1. BNI-afdracht

4.081

4.648

5.617

5.242

2. btw-afdracht + bijdrage VK korting

539

556

570

583

3. Invoerrechten

3.138

3.293

3.359

3.426

4. Totaal afdrachten (1+2+3)

7.757

8.496

9.546

9.250

5. Perceptiekosten

621

659

672

685

6. Overige ontvangsten

464

-275

0

0

7. Totaal ontvangsten (5+6)

1.085

384

672

685

8. Totaal netto (4–7)

6.673

8.113

8.874

8.565

Vraag 80

Kunt u het bedrag van 822 miljoen euro aan EU-afdrachten volledig uitsplitsen met daarbij vermeld de bijbehorende bedragen?

Antwoord op vraag 80

Deze informatie is terug te vinden in het Jaarverslag van Buitenlandse Zaken (Kamerstuk 35 200 V, nr. 1), in de tabel op pagina 49 en de daaropvolgende toelichting. Onderstaande tabel geeft de uitgesplitste bedragen in miljoenen weer en het begrotingsmoment waarop ze geboekt zijn.

VERWERKT BIJ RAMINGSMOMENT

OMSCHRIJVING

BEDRAG IN EUR * 1.000

1E SUP

Begrotingsakkoord 2018: bni-effect

– 13.808

1E SUP

Zesde aanvullende begroting 2017: effect op btw-afdracht 2018 via UK Rebate

1.779

1E SUP

Zesde aanvullende begroting 2017: effect Spring Forecast 2017

64.543

1E SUP

Zesde aanvullende begroting 2017: effect vertragingen en hogere overige ontvangsten EU

– 464.425

1E SUP

Nacalculatie 2017

– 63.921

MN 2018

Tweede aanvullende begroting 2018: teruggave surplus 2017

– 25.967

MN 2018

Spring Forecast 2018

– 269.008

2E SUP

Zesde aanvullende begroting 2018: herziening invoerrechten en perceptiekostenvergoeding

– 40.772

FJR

Realisatie 2018

– 10.500

 

Totaal

– 822.079

Vraag 81

Wat is de oorzaak dat er minder AOW-gerechtigden zijn dan geraamd bij Startnota?

Antwoord op vraag 81

Het lagere aantal AOW-gerechtigden hangt samen met hogere sterfte dan waar in de CBS-bevolkingsprognose vanuit werd gegaan bij Startnota (Kamerstuk 34 775, nr. 54).

Vraag 82

Wat is de oorzaak van de hogere doorstroom van de Wet Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten (WGA) naar de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA)?

Antwoord op vraag 82

In 2016 en 2017 heeft een stijging plaatsgevonden van de doorstroom van de Wet Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten (WGA) naar de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA). Dit was het resultaat van een hoger aantal herbeoordelingen door het UWV. De verwachting was dat dit hoger aantal herbeoordelingen ertoe zouden leiden dat in latere jaren de doorstroom lager zou komen te liggen. Dit effect doet zich echter in mindere mate voor dan verwacht, in de realisatie is zichtbaar dat na een korte daling de doorstroom weer toeneemt en daarmee voor 2018 hoger uitkomt dan eerder gedacht.

Tevens kent een deel van de hogere doorstroom een statistische oorzaak. Een deel van de overgangen uit december 2017 is in januari 2018 geregistreerd. Daarnaast neemt het aantal overgangen toe doordat het aantal mensen in de WGA stijgt.

Vraag 83

Hoeveel van de totale onderschrijding van het deelkader zorg is structureel ingeboekt? Kunt u in een tabel weergeven bij welke posten dit neerslaat?

Antwoord op vraag 83

Over eventuele structurele doorwerkingen van onderschrijdingen en de vraag of ze al dan niet een structureel karakter hebben wordt u in de komende Voorjaarsnota en Miljoennota nader geïnformeerd.

Vraag 84

Wat is de verklaring voor de onderbesteding op de ggz-zorg? Kunt u inzicht geven in de wachtlijsten met betrekking tot de ggz en aangeven welke oplossingen er op korte termijn worden gerealiseerd voor de lange wachttijden?

Antwoord op vraag 84

De onderschrijding hangt onder meer samen met substitutie naar de POH-ggz (onder het huisartsen-kader), een verschuiving naar de basis ggz, de achterblijvende intensivering van de ambulantisering en de scherpe inkoop van zorgverzekeraars

In de brief «voortgang aanpak wachttijden ggz» (Kamerstuk 25 424, nr. 457) en bijbehorende NZa informatiekaart van 5 april heb ik de meest recente cijfers op het gebied van wachttijden per hoofdiagnosegroep aan de Tweede Kamer gemeld.

In deze brief is ook de uitgebreide set aan maatregelen beschreven. Op korte termijn gaat het dan onder andere om:

  • 21 regio's leveren een plan van aanpak op met de voor hun belangrijkste uitdagingen en oplossingen. Voor de zomer koppel ik hierover aan de Tweede Kamer terug.

  • Verzekeraars nemen die plannen mee in de gesprekken met aanbieders over de contractering. De NZa controleert daarop.

  • Om de aanmeld wachttijd te verkorten maken partijen een handreiking voor hoe om te gaan met verwijzing, triage en diagnostiek. De eerste resultaten worden rond de zomer verwacht.

Vraag 85

Hoe verklaart u de hoge onderuitputting op zorg? Blijft dit geld beschikbaar voor zorg? Hoe verklaart u het feit dat de raming alweer te hoog is geweest?

Antwoord op vraag 85

De onderuitputting in 2018 bedraagt 1,9 mld. Het grootste deel van deze onderuitputting vindt plaats binnen de Zvw. De voornaamste sector met onderuitputting is genees- en hulpmiddelen (0,5 mld.). Dit wordt onder andere verklaard door de lagere koers van het Britse pond, de scherpe inkoop door verzekeraars en de effecten van financiële arrangementen. Daarnaast is er in het bestuurlijk akkoord geestelijke gezondheidszorg 2019–2022 (Kamerstuk 25 424, nr. 420) afgesproken dat de onderschrijding van het voorgaande jaar 2017 van 0,3 mld. structureel wordt verwerkt in de begroting. Verder zijn er ook bijstellingen bij diversen sectoren binnen de eerstelijnszorg (0,3 mld.) en bij de wijkverpleging (0,3 mld.).

De premiegefinancierde zorguitgaven zijn open-einde regelingen. Iedereen die recht heeft op zorg op basis van de Zvw en Wlz kan hierop aanspraak maken, zowel in 2018 als in de toekomst. De hoogte van de zorguitgaven zijn daarom ramingen van deze aanspraken en geen budgetten. Er verdwijnt daarom geen geld uit de zorg als er onderuitputting optreedt.

Ramingen zijn de best mogelijke inschattingen van de budgettaire consequenties van een regeling of maatregel in de toekomst. Zoals ook in het focusonderwerp «onderbouwing van de ramingen van inkomsten en uitgaven» is aangegeven, zijn ramingen altijd met onzekerheid omgeven. De kwaliteit, betrouwbaarheid en onderbouwing van de ramingen hebben dan ook continu de aandacht.

Vraag 86

Kunt u aangeven wat de reden is dat de arbeidsinkomensquote met 0,3% van het bbp is opgelopen, terwijl de contractloonstijging met 0,2% lager is uitgekomen dan in de Startnota?

Antwoord op vraag 86

Zie antwoord op vraag 4.

Vraag 87

Kunt u de ontwikkeling van contractlonen apart weergeven voor de marktsector en de collectieve sector? Kunt u daarnaast de ontwikkeling van de contractklonen apart weergeven voor de groep boven modaal en de groep beneden modaal?

Antwoord op vraag 87

Zie antwoord op vraag 48.

Vraag 88

Hoeveel procent van het bbp is in 2018 besteed aan de AOW? Wat is de ontwikkeling van dit percentage sinds 2015?

Antwoord op vraag 88

 

2015

2016

2017

2018

AOW-uitgaven als percentage BBP

5,1%

5,1%

4,9%

4,8%

Vraag 89

Waarom ontvangen vrijwel alle AOW'ers een extra bedrag, de inkomensondersteuning AOW?

Antwoord op vraag 89

De inkomensondersteuning AOW (IOAOW) is in 2015 geïntroduceerd als aanvulling op het AOW-pensioen. De IOAOW biedt de mogelijkheid voor een koopkrachttegemoetkoming aan ouderen.

De inkomensondersteuning is in 2015 geïntroduceerd tegen de achtergrond van het niet doorgaan van de invoering van een huishoudentoeslag en het vervallen van de tegemoetkoming op grond van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen en de Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen (MKOB).

De hoogte van het AOW-pensioen wordt afgeleid van het nettominimumloon. De IOAOW is niet gekoppeld aan het nettominimumloon maar betreft een vast bedrag per maand. De hoogte van de inkomensondersteuning is afhankelijk van het aantal jaren dat iemand AOW-pensioen heeft opgebouwd.

Vraag 90

Uit welke factoren is de raming van de autonome volumegroei van de zorg opgebouwd?

Antwoord op vraag 90

De autonome volumegroei is de verwachting van een toename van de hoeveelheid zorg bij gelijkblijvende aanspraken. Deze autonome volumegroei wordt onder andere veroorzaakt door demografische ontwikkelingen: we zijn met steeds meer mensen die gemiddeld ook steeds ouder zijn. Daarnaast wordt hierin ook het inkomenseffect meegenomen. Dit betekent dat als we rijker worden, we dan ook relatief meer van ons inkomen aan zorg willen besteden. Hierin worden de ramingen van het CPB als uitgangspunt genomen. De CPB-systematiek is uitgebreid gedocumenteerd8; de daarin gehanteerde bedragen en percentages zijn inmiddels geactualiseerd. De percentages die bij de middellangetermijnraming zijn gebruikt voor de Zvw en Wlz zijn hieronder weergegeven:

 

Zorgverzekeringswet

Wet langdurige zorg

Autonome volumegroei

3,0%

2,9%

Wv. Demografie

1,1%

1,8%

Wv. Inkomensgroei

0,7%

0,7%

Wv. Overige volumegroei

1,2%

0,6%

Vraag 91

Kunt u in een tabel voor de afgelopen 10 jaar de afwijking van de zorgramingen van het kabinet en de raming van het CPB weergeven?

Antwoord op vraag 91

Onderstaand tabel geeft de raming van plafond zorg weer door het kabinet bij de ontwerpbegroting van de afgelopen tien jaar. Daarnaast wordt de raming van het CPB ten tijde van de ontwerpbegroting (de MEV-raming) weergeven, voor zover deze gegevens beschikbaar zijn. In de derde kolom wordt het verschil tussen beide weergegeven. Bij deze vergelijking moet worden aangetekend dat het kabinet en het CPB op verschillende momenten uitvoeringsinformatie over vorige jaren meenemen in de raming.

 

Plafond zorg in mld.

   
 

Ontwerpbegroting VWS

MEV CPB

Verschil

Realisatie JV VWS

2009

55,0

55,2

– 0,2

56,4

2010

56,8

57,4

– 0,6

58,7

2011

59,4

60,0

– 0,6

61,8

2012

63,5

63,5

0,0

64,0

2013

65,8

   

64,6

2014

67,8

   

65,1

2015

66,4

66,2

2

65,1

2016

67,8

67,2

0,6

66,1

2017

68,5

68,1

0,4

68,0

2018

72,6

   

70,7

Vraag 92

Wat is de oorzaak van de onderuitputting op de huurtoeslag?

Antwoord op vraag 92

Aan huurtoeslag is in 2018 76,7 mln. minder uitgegeven dan begroot door lagere voorschotbetalingen en nabetalingen. Lagere werkloosheid, lagere asielinstroom, hogere inkomensontwikkeling en lagere huurprijsontwikkeling zijn hiervoor de voornaamste verklaringen. Bij de ontvangsten is 36,9 mln. minder binnengekomen als gevolg van minder en lagere terugvorderingen. Hierdoor resulteert voor de huurtoeslag in 2018 een netto onderuitputting van 39,8 mln. ten opzichte van de begroting.

Vraag 93

Welke cultuursubsidies zijn er verlaagd?

Antwoord op vraag 93

Er zijn geen cultuursubsidies verlaagd.

Vraag 94

Op basis van welke cijfers uit het Centraal Economisch Plan (CEP) is de raming voor de rijksbijdrage aan het vermogenstekort van het Ouderdomsfonds opwaarts bijgesteld?

Antwoord op vraag 94

De rijksbijdrage aan het vermogenstekort van het Ouderdomsfonds wordt gebaseerd op de raming van de inkomsten in het Ouderdomsfonds en de raming van de AOW-uitgaven (op artikel 8 van de begroting). De inkomstenraming is afhankelijk van de AOW-premies zoals geraamd in het CEP van het CPB.

Vraag 95

Wat zijn de verschillende financieringsbronnen van het Ouderdomsfonds?

Antwoord op vraag 95

Het Ouderdomsfonds wordt gefinancierd door AOW-premies en een rijksbijdrage.

Vraag 96

Waarom komt de «Overheveling middelen voorziening voor door gemeenten ervaren knelpunten» ten lasten van het Wlz-kader?

Antwoord op vraag 96

De knelpuntenvoorziening was bestemd voor gemeenten die zich geconfronteerd zagen met een stapeling van tekorten bij de uitvoering van taken in de jeugdhulp en de Wmo. Dit sluit aan bij de oorspronkelijke middelen voor deze taken, die voor een belangrijk deel ook afkomstig waren van het Wlz-kader/plafond Zorg.

Vraag 97

Waarom is er 276,1 miljoen euro aan decentralisatie-uitkeringen minder tot uitkering gekomen? Wat is de achterliggende oorzaak hiervan?

Antwoord op vraag 97

De achterliggende oorzaak is een wijziging van het betalingsverloop. In 2018 is de verdeling van drie grote decentralisatie-uitkeringen pas laat in het jaar gereed gekomen. Daardoor kon niet meer op tijd worden overgegaan tot uitbetaling. Het betreft de knelpuntenvoorziening sociaal domein (200 mln.), het transformatiefonds jeugd (36 mln.), de bed-bad-brood/landelijke vreemdelingenvoorziening (12 mln.). Verder betreft het nog enkele andere decentralisatie-uitkeringen. Deze middelen worden, volgens de daarvoor gebruikelijke systematiek, over de jaargrens meegenomen zodat ze alsnog tot uitbetaling kunnen komen.

Vraag 98

Waarom wordt er per saldo 660 miljoen euro extra uitgegeven aan ontwikkelingshulp? Kunt u dit nader toelichten?

Antwoord op vraag 98

Ten opzichte van de Miljoenennota 2018 (Kamerstuk 34 775, nrs. 1 en 2) zijn de uitgaven voor internationale samenwerking toegenomen met EUR 660 miljoen. Dit blijkt ook uit de overzichten zoals deze zijn opgenomen in het HGIS-jaarverslag 2018 (Kamerstuk 34 776, nr. 4). De mutaties hebben met name plaatsgevonden op het terrein van ontwikkelingssamenwerking (ODA). In belangrijke mate is dit het gevolg van de inzet van de extra middelen voor ontwikkelingssamenwerking zoals opgenomen in het Regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) en doordat het budget voor ontwikkelingssamenwerking is gekoppeld aan de ontwikkeling van de Nederlandse economie. In 2018 laat het macrobeeld een positief effect zien. Deze middelen zijn met name ingezet op het terrein van versterkte private sectorontwikkeling, vrede en veiligheid (waaronder humanitaire hulp), onderwijs en klimaat. In het jaarverslag van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 35 200 XVII, nr. 1) wordt per thema hierop ingegaan. Dit geldt ook voor de behaalde resultaten op deze terreinen. Daarnaast is vanuit het Ministerie van Financiën de voorziene bijdrage voor 2019 aan de Wereldbank al in 2018 betaald. Ten slotte is het budget voor 2018 ook gestegen omdat een deel van de niet bestede middelen uit 2017 via de eindejaarsmarge zijn doorgeschoven naar 2018.

Vraag 99

Hoe kan een verlaging van de asielraming van 37.000 naar 30.000 leiden tot het terugbetalen van 42 miljoen euro van de oorspronkelijke 94 miljoen euro? Hoe staat een terugbetaling van bijna de helft van het budget in verhouding tot een afname van nog niet een vijfde van de geraamde eerstejaars asielzoekers?

Antwoord op vraag 99

De mutatie van 94 mln. vond plaats bij Voorjaarsnota 2018 (Kamerstuk 34 960, nr. 1). Toen werd door de herziene raming voor de instroom van asielzoekers en de nacalculatie over 2017 de asieltoerekening met 94 mln. verlaagd. Dit leidde tot een overboeking van de begroting van JenV naar de begroting van BHOS.

Er is daarna bij Najaarsnota 2018 (Kamerstuk 35 095, nr. 1) geen verlaging maar juist een verhoging doorgevoerd van de instroomraming, van 30.000 naar 37.000 asielzoekers. Dit leidde bij Najaarsnota tot een overboeking van de BHOS-begroting naar de JenV-begroting van 42 mln.


X Noot
1

Lukkezen, J., 2013, Vraag en antwoord over de begrotingsmultiplier, CPB Achtergronddocument.

X Noot
3

De marktsector betreft alle bedrijven exclusief zorg.

X Noot
4

Bron: CPB, CEP2019.

X Noot
5

Bijlagen bij het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2018, pagina 20 (Kamerstuk 35 200, nr. 2).

X Noot
6

Zie voor toelichting bij de bepaling van de verrekening en de netto-opbrengst de brief over de raming van de dividendbelasting, Kamerstuk 35 000, nr. 47.

X Noot
7

CPB, Analyse economische en budgettaire effecten van de financiële bijlage van het Regeerakkoord, CPB Notitie (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34).

X Noot
8

Een raming van de zorguitgaven 2018–2021, CPB Achtergronddocument, 30 maart 2016.

Naar boven