Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 34620-XIII nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 34620-XIII nr. 3 |
Vastgesteld 16 december 2016
De vaste commissie voor Economische Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 8 december 2016 voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken. Bij brief van 15 december 2016 zijn ze door de Minister van Economische Zaken beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Vermeij
De griffier van de commissie, Nava
Vraag 1
Kunt u aangeven wanneer de wetswijziging die is toegezegd naar aanleiding van vragen over het verpandingsverbod (Kamerstuk 24 036, nr. 415) naar de Kamer zal worden gezonden?
Antwoord 1
Op 7 december 2016 heb ik in het AO Ondernemen en bedrijfsfinanciering toegezegd nog deze ambtstermijn samen met de Minister van Veiligheid & Justitie met een conclusie te komen.
Vraag 2
Kunt u aangeven wanneer u verwacht de aangekondigde wetgeving die algemene gelding van duurzaamheidsafspraken mogelijk gaat maken (Kamerstuk 30 196, nr. 463) naar de Kamer te sturen?
Antwoord 2
Zoals beschreven in mijn brief van oktober jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 480) zal ik de komende maanden rondetafelgesprekken voeren met vertegenwoordigers van ondernemingen, organisaties die zich bezig houden met duurzaamheid, consumentenorganisaties, wetenschappers en eventuele andere belanghebbenden. Op basis hiervan verwacht ik in het eerste kwartaal van 2017 aan te vangen met de (internet)consultatie van het wetsvoorstel. Ik verwacht het wetsvoorstel algemene gelding duurzaamheidsinitiatieven in het najaar van 2017 aan de Kamer te kunnen sturen.
Vraag 3
Waarom is er volgens de Najaarsnota geen sprake van onderuitputting, terwijl uit de suppletoire begroting van het Ministerie van Economische Zaken blijkt dat op diverse plaatsen middelen niet zijn besteed?
Vraag 4
Waarom is er in de Najaarsnota 2016 geen onderuitputting opgetreden bij het Ministerie van Economische Zaken, terwijl in de suppletoire wet bij diverse posten wordt aangegeven dat middelen niet tot besteding gekomen zijn?
Vraag 12
Waarom is er – volgens de Najaarsnota 2016 – geen onderuitputting opgetreden bij het Ministerie van Economische Zaken, terwijl in de suppletoire wet bij diverse posten wordt aangegeven dat middelen niet tot besteding gekomen zijn?
Antwoord op de vragen 3, 4 en 12
Bij de verplichtingen is per saldo een verlaging van € 2 mld verwerkt. Zoals toegelicht in de suppletoire begroting heeft dit met name te maken met de minder benodigde dan geraamde verplichtingenruimte voor de windmolenparken Borssele I en II. Deze mutatie heeft geen effect voor de uitgavenraming 2016. Het totaal van alle begrotingswijzigingen voor de uitgaven zoals verwerkt in de 2e suppletoire begroting 2016 komt uit op een verhoging van totaal € 54 mln ten opzichte van de stand Miljoenennota 2017. Deze verhoging is het saldo van diverse verlagingen (meevallers) en verhogingen (tegenvallers) op de verschillende begrotingsartikelen. Een samenvatting van de belangrijkste begrotingswijzigingen is opgenomen in het overzicht met de belangrijkste suppletoire uitgavenmutaties 2016 (pagina 9). Hierbij wordt opgemerkt dat het bedrag dat niet nodig is voor uitgaven duurzame energie afgestort wordt in de daarvoor bestemde begrotingsreserve. Deze storting wordt volgens de begrotingsvoorschriften behandeld als een uitgave waardoor dit niet leidt tot onderuitputting.
Vraag 5
Wat betekent de vertraging van de één op één afspraken met bedrijven voor de energiebesparingsdoelstelling van bedrijven in het Energieakkoord?
Antwoord 5
Op basis van de meest recente doorrekening van ECN van de ingediende projecten is er op dit moment geen zicht op het halen van de 9 PJ energiebesparingsdoelstelling voor de industrie uit het Energieakkoord. Ik zal daarom een verplichting invoeren voor energiebesparing in de industrie, waarmee het doel van 9 PJ in 2020 gehaald kan worden, tenzij de industrie nog dit jaar met een alternatief voorstel komt om de besparingsdoelstelling van 9 PJ te halen.
Vraag 6
Welk deel van bijdrage van het Ministerie van Economische Zaken aan Green Deals wordt in het Gemeente- en Provinciefonds gestort en met welke resultaatverplichtingen en voorwaarden?
Antwoord 6
Bij 1e suppletoire begroting 2016 was voor Green Deals een budget beschikbaar van € 16,5 mln (zie Kamerstuk 34 485 XIII, nr. 2, pagina 12). Hiervan is bij Miljoenennota € 5 mln met een kasschuif doorgeschoven naar 2017 t/m 2021 ter financiering van Green Deal uitgaven in deze jaren. Het resterende budget van € 11,5 mln wordt nu voor 2016 bij 2e suppletoire begroting opgehoogd met € 4,9 mln tot € 16,4 mln. Van dit budget wordt in totaal € 14,1 mln gestort in respectievelijk het Provinciefonds en het Gemeentefonds voor vijf concrete Green Deal energieprojecten (Rotterdam Climate Initiative € 1 mln, Warmtenet Het Groene Net te Sittard € 3 mln, Warmtenet Hengelo € 3 mln, Waterstofleiding Zeeland € 1,8 mln en Geothermieproject Helmond € 1,5 mln) en voor de Green Deal Infrastructuur voor Elektrisch Vervoer (bijdrage van het Ministerie van EZ aan verschillende gemeenten en metropoolregio’s voor de financiering van laadpalen, € 3,8 mln). Na de ophoging van het budget met € 4,9 mln en het storten van € 14,1 mln in Provinciefonds en Gemeentefonds is het budget per saldo met € 9,2 mln verminderd.
Voor een overzicht van de verwachte resultaten, zie http://www.greendeals.nl/green-deals/overzicht-green-deals/. Aan deze stortingen zijn de gebruikelijke voorwaarden verbonden voor decentralisatie-uitkeringen naar respectievelijk Provinciefonds en Gemeentefonds, zoals het naleven van toepasselijke wet- en regelgeving en Europese staatssteunregels.
Vraag 7
Waarom is er een lagere storting in de Begrotingsreserve duurzame energie, vergeleken met de storting ten tijde van de Voorjaarsnota 2016?
Vraag 15
Kunt u toelichten waarom er een lagere storting in de Begrotingsreserve duurzame energie wordt gedaan dan de storting als aangegeven in de Voorjaarsnota 2016?
Antwoord op de vragen 7 en 15
Bij het opstellen van de voorjaarsnota 2016 werd een storting in de begrotingsreserve duurzame energie voorzien van € 460 mln. Dat was gebaseerd op het op dat moment geraamde vermoedelijk beloop voor 2016 van de uitgaven voor duurzame energie. Bij het opstellen van de najaarsnota werd het vermoedelijk beloop € 32 mln hoger geraamd. Daardoor valt de verwachte storting in de begrotingsreserve aan het einde van 2016 € 32 mln lager uit.
Vraag 8
Welke middelen van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) kunnen wel en welke kunnen niet onbeperkt meegenomen worden via de eindejaarsmarge, gezien het feit dat de niet bestede middelen voor verduurzaming nu beschikbaar blijven binnen de begroting van het Ministerie van Economische Zaken? Kunt u tabel 12 uit de derde kwartaalrapportage van de NCG daarop aanpassen?
Antwoord 8
Voor de NCG is in de begroting 2016 (vanaf 1e suppletoire begroting 2016) € 129,5 mln beschikbaar, waarvan € 117,5 mln voor programma- en € 12 mln voor apparaatsuitgaven. Zoals uiteengezet in de EZ-begroting 2017 (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 2, pagina 93) geldt voor alle uitgaven voor de NCG die gefinancierd zijn uit de gasbaten de afspraak dat deze (niet kader relevante) middelen onbeperkt meegenomen kunnen worden bij eventuele onderuitputting. Deze afspraak is aanvullend op de reguliere eindejaarsmarge van 1% die standaard geldt voor departementale begrotingen. De € 18,5 mln die voor 2016 geraamd is voor de subsidie «Verduurzamingsopgave overig (kader relevant)» werd niet uit de gasbaten gefinancierd, zodat deze onbeperkte eindejaarsmarge niet voor dit onderdeel van de NCG-uitgaven geldt. EZ acht het van belang dat ook deze € 18,5 mln bij onderuitputting beschikbaar blijft voor uitgaven NCG en zal er zorg voor dragen dat de uitgaven die na 2016 voor dit doel plaatsvinden ingepast worden in de EZ-begroting. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van de hiervoor aangehaalde reguliere 1% eindejaarsmarge. Er is geen aanleiding om tabel 12 uit de derde kwartaalrapportage van de NCG op dit punt aan te passen.
Vraag 9
Waarom heeft u in de tweede suppletoire begrotingswet van het Ministerie van Economische Zaken al wel de lagere uitgaven bij Verduurzaming Groningen (18,5 miljoen euro) verwerkt, terwijl de andere lagere uitgaven die de NCG in de derde kwartaalrapportage in 2016 verwacht, daar niet in staan (zie derde kwartaalrapportage, pagina 27)? Van welke in de rapportage genoemde uitgaven verwacht u dat deze nog in 2016 zullen plaatsvinden?
Waarom is tot op heden slechts 5,6 miljoen euro van de in 2016 116 miljoen euro beschikbare middelen tot besteding gekomen? Verwacht u dat de vertraging in 2017 wordt ingehaald, of schuift het beoogde programma van de NCG in zijn geheel ongeveer één jaar naar achteren?
Antwoord 9
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 8, geldt de onbeperkte eindejaarsmarge niet voor de € 18,5 mln «Verduurzamingsopgave overig (kader relevant)». Deze middelen zijn daarom betrokken in het reguliere uitvoeringsbeeld en verwerkt in het saldo van mee- en tegenvallers, zie ook het antwoord op vraag 19. De uitgaven die na 2016 voor dit onderdeel van de Verduurzamingsopgave nodig zijn, zullen worden ingepast in de EZ-begroting.
Alle budgetten zijn tot nu toe gebaseerd op ramingen en worden stapsgewijs door de NCG onderbouwd met plannen om uiteindelijk te komen tot daadwerkelijke uitgaven. Voor het scholenprogramma is een convenant afgesloten en bij Najaarsnota wordt € 17,6 mln overgeboekt naar het gemeentefonds.
Ik heb uw Kamer bij brief van 6 december 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 318) geïnformeerd over de invulling van de nieuwe waardevermeerderingsregeling Groningen. De regeling wordt in het eerste kwartaal van 2017 gepubliceerd in de Staatscourant en aansluitend opengesteld voor schadegevallen vanaf 1 januari 2016. Na openstelling van de regeling kunnen bewoners een aanvraag bij het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) indienen. Ik verwacht hiervoor uitgaven te doen in 2017.
Vraag 10
Is het waar dat de onttrekking uit de Begrotingsreserve apurement in de jaren 2021 tot en met 2024 (zie Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 58, pagina 59) dient ter financiering van de versterking van het toezicht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in 2021 tot en met 2024? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het meest recente financiële overzicht «Knelpunten en dekking NVWA» (Kamerstuk 33 835, nr. 33, pagina 4), dat loopt tot en met 2021?
Vraag 31
Waarom vindt er een onttrekking plaats tussen 2021 tot en met 2024 uit de Begrotingsreserve apurement? Wordt dit geld besteed aan het versterken van het toezicht van de NVWA? Zo nee, waar wordt dit geld dan wel aan besteed?
Vraag 36
Kunt u toelichten of de onttrekking uit de Begrotingsreserve apurement in de jaren 2021 tot en met 2024 (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 58, pagina 59) dient ter financiering van de versterking van het toezicht van de NVWA in 2021 tot en met 2024? Of wordt dit geld onttrokken uit de toekomst om het in te zetten voor de versterking nu?
Vraag 37
Waarvoor wordt de onttrekking in 2021 tot en met 2024 uit de Begrotingsreserve apurement (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 58, pagina 59) aangewend?
Antwoord op de vragen 10, 31, 36 en 37
In mijn brief van 27 mei 2016 (Kamerstuk 33 835, nr. 33) staat op pagina 4 dat het budget van de NVWA structureel met € 23,1 mln wordt verhoogd. De tabel in deze brief loopt inderdaad tot 2021, maar het nieuwe budgettaire kader geldt ook na 2021. De onttrekkingen uit de begrotingsreserve apurement in de jaren 2021 tot en met 2024 dienen ter financiering van de versterking van het toezicht van de NVWA.
Vraag 11
Heeft u nieuwe inzichten in de benodigde financiering na 2021? Op basis van welke uitgangspunten en overwegingen? Zo nee, voor welk beleidsterrein wordt de onttrekking in 2021 tot en met 2024 uit de Begrotingsreserve apurement gebruikt?
Vraag 32
Wanneer het geld uit de Begrotingsreserve apurement tussen 2021 tot en met 2024 wel wordt besteed aan het toezicht op de NVWA, hoe valt dit dan te rijmen met het meest financiële overzicht «Knelpunten en dekking NVWA» (Kamerstuk 33 835, nr. 33 pagina 4), dat loopt tot en met 2021? Heeft u nieuwe inzichten in de benodigde financiering na 2021? Op basis van welke informatie is deze conclusie getrokken?
Antwoord op de vragen 11 en 32
In mijn brief van 27 mei 2016 (Kamerstuk 33 835, nr. 33) staat op pagina 4 dat het budget van de NVWA structureel met € 23,1 mln wordt verhoogd. De tabel in deze brief loopt inderdaad tot 2021, maar het nieuwe budgettaire kader geldt ook na 2021. Het betreffen hier dus geen nieuwe inzichten, maar de structurele doorwerking van het nieuwe budgettaire kader voor de NVWA. De onttrekkingen uit de begrotingsreserve apurement in de jaren 2021 tot en met 2024 dienen ter financiering van de versterking van het toezicht van de NVWA.
Vraag 13
Op welke punten en waarom is de gemeenschappelijke marktordening groenten en fruit niet EU-conform uitgevoerd, en wanneer is het ontdekt?
Antwoord 13
De Europese Commissie heeft de afgelopen jaren een aantal audit onderzoeken gedaan in 2009 en in 2011 naar de correcte uitvoering van de Gemeenschappelijke Marktordening Groente en Fruit. De audit had betrekking op de controle op de erkenning van producentenorganisaties 2007–2009. Het correctievoorstel uit 2014 ad € 72 mln is (na bemiddeling door het Bemiddelingsorgaan van de EC) op 22 juni 2015 verlaagd naar € 51 mln. De Tweede Kamer is hierover met brief van 30 oktober 2015 geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 884).
Vraag 14
Waarom loopt de verduurzaming van gebouwen in Groningen vertraging op, en wat is nu de prognose over het tempo van uitvoering?
Vraag 20
Kunt u een overzicht geven van de voorgenomen versterkingen in Groningen in 2014, 2015 en nu? Kunt u aangeven hoeveel woningen in de periode 2014 tot en met nu versterkt zijn?
Antwoord op de vragen 14 en 20
De NCG bestaat sinds eind 2015. Het jaar 2016 stond in het teken van de uitvoering van de eerste inspecties (1450 in aantal). De uitkomsten van deze inspecties bepalen of er versterkt dient te worden.
Voor 2014 en 2015 is geen opgave gedaan van het aantal voorgenomen versterkingen.
Tot en met 30 september 2016 zijn totaal 190 objecten bouwkundig versterkt conform de NPR-norm. Daarnaast zijn in 2016 175 corporatiewoningen bouwkundig versterkt. Verder zijn in totaal 1.543 zogenoemde Hoogrisico Bouwelementen (HRBE’s), zoals schoorstenen, gevels en balkons, veiliggesteld. De informatie over het aantal inspecties gebiedsgerichte aanpak en de aantallen bouwkundig versterken zijn opgenomen in de rapportage van de NCG over het derde kwartaal van 2016. Deze rapportage heb ik op 31 oktober 2016 naar uw Kamer gestuurd.
Vraag 16
Waarom moet de Dienst ICT Uitvoering (DICTU) de traditionele infrastructuur langer in beheer houden?
Antwoord 16
Sinds medio 2014 ontwikkelt DICTU in opdracht van het Ministerie van EZ een (private) Cloud infrastructuur die onderdeel zal zijn van de Rijks Cloud. Volgens planning had dit project medio 2016 gereed moeten zijn. Er is echter vertraging ontstaan door technische problemen tijdens de bouw van de Cloud en door problemen bij het overzetten van applicaties van de huidige infrastructuur naar de Cloud-infrastructuur. Gevolg van de vertraging is dat het beheer van de huidige (traditionele) infrastructuur langer in stand moet worden gehouden, naast de nieuwe Cloud infrastructuur.
Vraag 17
Wat wordt verstaan onder de traditionele infrastructuur?
Antwoord 17
Onder traditionele infrastructuur wordt de huidige infrastructuur verstaan van EZ. DICTU beheert deze infrastructuur. De term traditioneel wordt gebruikt om het onderscheid aan te geven tussen de huidige infrastructuur en de Cloud infrastructuur die DICTU nu bouwt en beheert. Bij de traditionele infrastructuur hebben applicaties een directe verbinding met de voor die applicaties specifieke ICT-voorzieningen, zoals servers en databases. Bij Cloud infrastructuur is deze directe verbinding niet meer van toepassing, waardoor ICT-beheersing op een meer doelmatige en flexibele wijze kan worden ingericht.
Vraag 18
Hoe groot is de vertraging van het in productie nemen van de nieuwe infrastructuur, is hierover een Bureau ICT-Toetsing (BIT)-advies gevraagd en zo nee, gaat het BIT hier nog onderzoek naar doen?
Antwoord 18
De oorspronkelijke planning was gericht op afronding van de omzetting van applicaties naar de Cloud en uitrol van de Cloud-infrastructuur binnen EZ medio 2016. De huidige planning is gericht op afronding in de loop van 2017. Er is geen BIT-advies gevraagd voor dit project, aangezien het project is gestart voordat het Bureau ICT-toetsing werd ingesteld. Het project DICTU Cloud is opgenomen in het Rijks ICT dashboard.
Vraag 19
Hoe wordt de niet-benutte 18,5 miljoen euro voor de verduurzaming van het meerjarenprogramma NCG besteed? Komt dit later ter beschikking voor de NCG?
Antwoord 19
Op het onderdeel Verduurzaming van het Meerjarenprogramma NCG is dit voorjaar binnen de EZ-begroting in totaal € 40 mln beschikbaar gemaakt, waarvan € 18,5 mln in 2016. Dit onderdeel van de middelen voor Verduurzaming is niet gefinancierd uit de aardgasbaten en hiervoor geldt daarom niet de afspraak voor 100% eindejaarsmarge, zie ook het antwoord op vraag 8. De € 18,5 mln wordt dit jaar niet benut voor de NCG en is ingezet voor EZ-brede uitvoeringsbeeld van mee- en tegenvallers. Alle meerjarige budgetten van de NCG zijn tot nu toe gebaseerd op ramingen die stapsgewijs door de NCG onderbouwd worden om uiteindelijk te komen tot juridisch gebonden budgetten. Voor het budget dat meerjarig beschikbaar is voor verduurzaming in combinatie met versterking worden op dit moment inspecties uitgevoerd die uiteindelijk leiden tot concrete plannen voor de versterkingsopgave, inclusief een nieuwe raming van budgetten.
Vraag 21
Kunt u een toelichting geven op het verdere proces van inspecties ten behoeve van de versterking en de planning voor de versterkingsopgave, als aangekondigd in de Kamerbrief van 7 december 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 319).
Antwoord 21
Ik heb uw Kamer bij brief van 7 december 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 319) geïnformeerd over de stand van zaken van het inspectie- en engineeringprogramma ten behoeve van de versterkingsopgave. In de actualisatie van het MJP, die uw Kamer eind dit jaar zal ontvangen, zal nader worden ingegaan op het vervolg van dit programma in de komende jaren.
Vraag 22
Welke dekking is er voor de onttrekking in de jaren 2014–2020 uit de Begrotingsreserve duurzame energie voor de periode na 2020?
De onttrekking aan de begrotingsreserve duurzame energie in de jaren tot en met 2020 wordt gecompenseerd in de jaren 2021 tot en met 2026 uit het budget voor de subsidie Compensatie Energie-intensieve bedrijven (ETS). Zie verder onder meer Kamerstuk 34 210 XIII, nr. 2 (pagina’s 17 en 18) en Kamerstuk 34 210 XIII, nr. 4 (antwoord op vraag 5, pagina’s 5–7).
Vraag 23
Waarom zijn/worden veel regelingen van het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) pas later opengesteld? Wat betekent dit voor de aanvragers?
Antwoord 23
Het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) zou formeel starten per 1 januari 2014. Door de vertraagde totstandkoming van de EU-verordening (EU 2014/508) in mei 2014 was ook het daarop gebaseerde Nederlandse Operationeel Programma later klaar, zie brief van 18 maart 2015 (Kamerstuk 32 201, nr. 75). De eerste openstelling vond eind 2015 plaats. De verwachte uitgaven voor 2016 zijn uitgesteld en gestort in de begrotingsreserve visserij. Aangezien het EFMZV een meerjarig programma is, blijft het geld beschikbaar om tot eind 2023 openstellingen te doen. Er zijn dus op dit moment geen gevolgen voor aanvragers. Wel bepaalt de verordening dat eind 2018 voldoende benutting moet zijn van het EFMZV-budget voor gemaakte en betaalde kosten, anders vindt er een korting op het EFMZV-budget plaats van gemiddeld 6%.
Vraag 24
Kan er een specificatie van de EFMZV-regelingen die vertraging hebben opgelopen worden gegeven met een toekomstprognose wanneer de regelingen verwacht worden in werking te treden?
Antwoord 24
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 23, is er vertraging voor alle EFMZV-regelingen. In 2015 zijn er 2 openstellingen geweest en 5 in 2016. In 2017 worden minimaal 7 openstellingen gedaan om zodoende de vertraging in te lopen.
Vraag 25
Hoe heeft het uitstel van de regelingen van het EFMZV de Nederlandse vissers geraakt en hoe is de communicatie hierover verlopen?
Antwoord 25
Over de vertraging in de totstandkoming van de EFMZV-verordening is meerdere keren met de sector gecommuniceerd in stakeholderbijeenkomsten en EFMZV-Nieuwsbrieven. Aangezien het EFMZV een meerjarig programma is, blijft het geld beschikbaar om tot eind 2023 openstellingen te doen. Het heeft de Nederlandse vissers dus niet geraakt.
Vraag 26
Welk effect heeft het verhogen van het budget voor de Investeringsregeling Duurzame Stallen voor de toename van het aantal duurzame stallen?
Antwoord 26
De regeling duurzame stallen is in 2014 beëindigd. De verhoging van het uitgavenbudget is het gevolg van vertragingen in het betalingsritme van eerdere openstellingen, dus niet het gevolg van een nieuwe openstelling. Dit betekent dat de verhoging niet leidt tot een extra aantal duurzame stallen.
Vraag 27
Kan meer specifiek aangegeven worden hoe projecten en monitoring op het gebied van mestbeleid eruit zien?
Vraag 29
Wat is het doel van projecten en monitoren van het mestbeleid?
Antwoord op de vragen 27 en 29
Dit betreft voor een belangrijk deel de bijdragen aan het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) waarmee het effect van het Nederlandse mestbeleid op de nutriëntenemissies, en vooral de nitraatemissie, uit landbouwbronnen naar het grond- en oppervlaktewater gemeten wordt. Verder betreft het onder andere bijdragen voor de pilot «Slim Bemesten», de Raad van Accreditatie voor de jaarlijkse metarapportage, monitoring mestverwerkingsinitiatieven en adviesopdrachten over de praktijk bij fraude bij mestregelgeving.
Vraag 28
Is de verwachting dat ondernemers door projecten en monitoring op het gebied van mestbeleid extra lasten en/of regeldruk zullen ervaren? Zo ja, op welke manier?
Antwoord 28
Nee, de middelen worden voornamelijk ingezet voor monitoring van het generieke Nederlandse mestbeleid.
Vraag 30
Welke kosten worden bedoeld op het terrein van het Europees landbouwbeleid die niet declarabel zijn?
Vraag 35
Wat wordt bedoeld met kosten op het terrein van het Europees landbouwbeleid die niet declarabel blijken te zijn, maar die niet op de bijdrage aan de begunstigden kunnen worden verhaald? Hoe kan dat?
Antwoord op de vragen 30 en 35
Het betreft betalingen die zijn gedaan aan subsidieontvangers, waarvan de Europese Commissie, de Auditautoriteit of het Betaalorgaan aan de hand van de declaratie vaststelt, dat deze in strijd is met de toepasselijke Europese regelgeving en daarom niet gedeclareerd kunnen worden. Wanneer de uitgaven niet van de subsidieontvangers kunnen worden teruggevorderd, neemt EZ deze kosten voor haar rekening. Het gaat in 2016 om kosten die in de Nederlandse ministeriële regeling subsidiabel gesteld waren, maar door de Europese Commissie in strijd met de Europese verordening werden geacht, en uitgaven die na de uiterste betalingsdatum zijn gedaan en daarom niet bij de EC konden worden gedeclareerd.
Vraag 33
Waarom moeten er meer kosten gemaakt worden voor in beslag genomen dieren, zijn er meer dieren in beslag genomen door betere handhaving of zijn er meer probleemgevallen?
Antwoord 33
De handhaving door de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) en de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) vindt plaats op basis van meldingen, risico-gebaseerde controles en a-selecte controles. Er zijn in 2016 meer kosten gemaakt omdat er dit jaar tot nu toe meer dieren in beslag of bewaring zijn genomen dan in voorgaande jaren. De volgende stand van zaken Beleidsbrief dierenwelzijn, die uw Kamer in het voorjaar van 2017 ontvangt, zal ingegaan op de ontwikkeling van de opvang en in beslagname van dieren in 2016.
Vraag 34
Waar wordt het extra geld voor diergezondheid en dierenwelzijn aan besteed als het gaat om het programma antibiotica?
Antwoord 34
Voor antibiotica gaat het onder meer om:
• de jaarlijkse bijdrage aan de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit voor haar reguliere werkzaamheden;
• communicatie aangepaste Uitsluitend Door Dierenarts (UDD)-regeling;
• bijdragen in de investeringskosten opzet databank registratie antibioticagebruik konijnen, en;
• in de kosten van de meting antibioticagebruik nertsen over de jaren 2013, 2014 en 2015.
Vraag 38
Waarom wordt in tegenstelling tot de eerdere verwachting de € 10 mln dividend van de Investerings- en Ontwikkelingsmaatschappij voor Noord-Nederland (NOM) niet in 2016, maar in 2017 ontvangen? Wat zijn hier de gevolgen van?
Antwoord 38
Op basis van de liquiditeitsprognose van de NOM is besloten dat de dividenduitkering door de NOM niet in 2016 kan plaatsvinden, maar wordt doorgeschoven naar 2017. Consequentie hiervan is dat de hiermee samenhangende verhoging van het uitgavenbudget ook verschuift naar 2017.
Vraag 39
Wat wordt bedoeld met de vertraging in de realisatie van doorgeschoven werkzaamheden 2015 van de post omzet moederdepartement NVWA?
Antwoord 39
In 2015 is budget doorgeschoven naar 2016 omdat de uitgaven voor uitvoering van het Plan van Aanpak deels later plaatsvinden dan bij het opstellen hiervan was voorzien en er sprake was van enige vertraging bij de uitvoering van reguliere werkzaamheden. Een beperkt deel hiervan zal naar verwachting pas in 2017 worden gerealiseerd. Activiteiten in het kader van het Plan van Aanpak die doorlopen naar 2017 vormen onderdeel van het herijkte Plan van Aanpak («NVWA 2020»), dat op 9 december 2016 naar de Tweede Kamer is gezonden (Kamerstuk 33 835, nr. 49).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34620-XIII-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.