33 400 XVI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2013

Nr. 156 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 juli 2013

In deze brief ga ik, mede namens de minister en staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (V&J), de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), in op de voortgang van het beleid inzake geweld in afhankelijkheidsrelaties.

Parallel aan deze brief ontvangt u een brief over de stand van zaken van de rijksbrede aanpak loverboyproblematiek (Actieplan 2011 – 2014) (Kamerstuk 31 839, nr. 306) en een brief over het plan van aanpak inzake aandacht in opleidingen voor geweld in afhankelijkheidsrelaties.

Rijksbrede aanpak

In het regeerakkoord heeft het kabinet als uitgangspunt gesteld dat geweld in afhankelijkheidsrelaties onaanvaardbaar is en wordt opgespoord en bestraft. Of het nu om kinderen, partners of ouderen gaat: eenieder moet zich zowel thuis als in een instelling veilig kunnen voelen. Daar waar dit niet het geval is, moet in een zo vroeg mogelijk stadium worden ingegrepen.

Dit kabinet houdt vast aan de door het vorige kabinet geformuleerde visie en rijksbrede aanpak1. en kiest daarmee voor een brede, samenhangende aanpak waarbij verschillende deelonderwerpen, zoals kindermishandeling en ouderenmishandeling, met elkaar worden verbonden. Daarbij staat de ketenbenadering centraal: voorkomen – signaleren – stoppen/opvangen – schade beperken/goede nazorg. De positie van slachtoffers wordt versterkt en daders worden aangepakt; deze inspanningen kunnen er uiteindelijk aan bijdragen dat de intergenerationele overdracht van geweld afneemt.

Dat is geen verantwoordelijkheid van de overheid alleen: successen kunnen alleen gehaald worden als we het samen doen. Burgers, professionals, NGO’s en de overheid zullen de handen ineen moeten slaan om de taaie problematiek van geweld in afhankelijkheidsrelaties tegen te gaan. De rol van de gemeenten daarbinnen zal de komende jaren groter worden. Het beleid rond geweld in afhankelijkheidsrelaties is namelijk nadrukkelijk verbonden met de komende decentralisaties van met name de jeugdzorg en delen van de AWBZ naar de gemeenten.

Binnen het kabinet ben ik verantwoordelijk voor de coördinatie van het beleid inzake geweld in afhankelijkheidsrelaties, gelet op het feit dat het zwaartepunt van het beleid ligt bij Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Deze coördinerende rol houdt in dat ik vanuit het kabinet (mede namens de betrokken bewindspersonen) zal rapporteren over de voortgang van het (brede) beleid, aanspreekpunt ben voor veldpartijen en internationale organisaties en binnen het kabinet de samenhang van beleid zal bevorderen. Deze coördinerende rol laat onverlet dat de overige betrokken bewindspersonen hun eigen verantwoordelijkheden blijven behouden.

Inhoud brief

Aan de uitvoering van de hierboven beschreven aanpak wordt hard gewerkt. In deze brief wordt verslag gedaan van de voortgang en nieuwe ontwikkeling. Voorts wordt gereageerd op door uw Kamer aanvaarde moties en worden toezeggingen die tijdens recente debatten met uw Kamer zijn gedaan ingelost.

In de brief wordt grofweg de indeling aangehouden van de drie pijlers, zoals ze in de eerder beschreven rijksbrede aanpak zijn verwoord2: versterking positie slachtoffers, gerichte aanpak van daders en voorkomen intergenerationele overdracht. Omwille van de leesbaarheid zijn deelthema’s echter niet opgeknipt over deze pijlers: zo is bijvoorbeeld de tekst over meldingen van slachtoffers bij het Openbaar Ministerie niet ondergebracht bij het onderdeel daderaanpak, maar gevoegd bij het deel dat gaat over de implementatie van de aanbevelingen van de Commissie Samson (in het onderdeel versterking positie slachtoffers).

1. Versterking positie slachtoffers

In dit gedeelte wordt achtereenvolgens ingegaan op het melden/de meldcode, de aanpak kindermishandeling, de implementatie van de aanbevelingen van de Commissie Samson, het vervolg op «Beperkt weerbaar», de uitvoering van het project «aanpak geweld in huiselijke kring», de aanpak van huwelijksdwang en de uitvoering van de aanpak ouderenmishandeling.

Melden/wet meldcode

Inwerkingtreding wet meldcode

Op 1 juli 2013 treedt de wet meldcode in werking. Deze wet verplicht organisaties en zelfstandige beroepsbeoefenaren in bepaalde sectoren om te beschikken over een meldcode. In de meldcode staan de stappen die professionals doorlopen bij signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling. Onderzoek heeft aangetoond dat professionals met een meldcode drie keer vaker ingrijpen bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling dan professionals zonder meldcode.

Om de invoering van meldcodes te faciliteren is een toolkit beschikbaar op www.meldcode.nl met onder andere een basismodel meldcode, een checklist voor managers en bij- en nascholing.

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel meldcode heeft uw Kamer een aantal moties ingediend die hebben geleid tot het aanpassen van de minimumeisen die aan meldcodes worden gesteld. Deze minimumeisen zijn opgenomen in de AMvB meldcode. Het gaat om de invoering van de verplichte kindcheck (als uitvloeisel van de moties Kooiman en Van der Burg/Hilkens3), de optie om een deskundige op het gebied van letselduiding te raadplegen bij de collegiale consultatie (motie Van der Burg c.s.4) en het bij twijfel verplicht raadplegen van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) of Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) bij de weging van het geweld (motie Hilkens/Van der Burg5). De toolkit meldcode wordt hierop aangepast. De aangepaste producten uit de toolkit worden half oktober 2013 gepresenteerd tijdens een inhoudelijk symposium over de meldcode. Deze zomer start de laatste meldcodecampagne om professionals te wijzen op de nieuwe accenten in de meldcode. Deze campagne loopt door tot november 2013.

De AMvB met aangepaste minimumeisen is aan de Raad van State voorgelegd voor advies. Ik verwacht dat advies nog voor de zomer. De AMvB treedt naar verwachting op 1 augustus 2013 in werking.

Meldcode in de jeugdzorg

Als bijlage I treft u het rapport «Invoering van de meldcode in de jeugdzorg» van de Inspectie Jeugdzorg aan6. Uit het onderzoek van de Inspectie Jeugdzorg dat in december 2012 is uitgevoerd blijkt dat bijna driekwart (72%) van de organisaties die onder haar toezicht vallen een meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling heeft ingevoerd. Dertien procent beschikt alleen over een meldcode Kindermishandeling. De organisaties die hebben aangegeven nog niet over een meldcode te beschikken (15%), hebben (op één na) aangegeven hier in 2013 wel over te beschikken. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat de overgrote meerderheid (87%) van de organisaties over een verklaring omtrent gedrag (VOG) beschikt van de medewerkers die contact hebben met cliënten. Ik ben blij met de resultaten van het onderzoek. De sector Jeugdzorg heeft zich goed voorbereid op de komst van de wet meldcode. Ik heb er alle vertrouwen in dat de organisaties die de meldcode nu nog niet volledig hebben ingevoerd dit in de loop van dit jaar op orde hebben gebracht.

AMHK

Zoals eerder aangekondigd is het voornemen van het kabinet dat gemeenten per 1 januari 2015 verantwoordelijk worden voor de organisatie van een Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK). Hiervoor zal de Wet maatschappelijk ondersteuning worden gewijzigd. Deze wetswijziging loopt mee in het wetstraject van de nieuwe Jeugdwet.

Om gemeenten goed te kunnen ondersteunen bij de voorbereiding op hun nieuwe taken voor het AMHK, waarvoor zij regionaal zullen gaan samenwerken, is een ondersteuningsprogramma AMHK gestart. Dit ondersteuningsprogramma, dat onder leiding van de VNG wordt uitgevoerd, is afgelopen april van start gegaan en zal tot januari 2015 doorlopen. De veldpartijen worden nauw betrokken bij het ondersteuningsprogramma.

Aanpak kindermishandeling

Actieplan Kinderen Veilig en rol Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik

Het Actieplan Kinderen Veilig van november 2011 vormt de basis voor de aanpak kindermishandeling 2012–2016. Voor de verschillende onderdelen van de ketenaanpak (voorkomen, signaleren, stoppen en schade beperken) worden acties uitgevoerd.

De Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik monitort de uitvoering van het actieplan. Op 30 mei 2013 heeft de Taskforce haar tweede monitorrapportage gepubliceerd (zie bijlage II)7.

Door de Taskforce is ook een aantal thema’s geselecteerd waarop de Taskforce zich in de tweede helft van 2013 en 2014 specifiek zal richten. De Taskforce wil op deze thema’s de uitvoering aanjagen, kansrijke initiatieven stimuleren en belemmeringen in de uitvoering opsporen. De gekozen thema’s zijn de opleidingen8, preventie door gemeenten, implementatie van de kindcheck, implementatie van de meldcode in het speciaal onderwijs en het optimaliseren van de inzet van strafrecht en hulpverlening bij kindermishandeling.

Naast genoemde thema’s is het doen van een appèl op de samenleving één van de taken van de Taskforce. De Taskforce heeft in dit verband het initiatief genomen om van 17 tot en met 23 november 2013 een Week Kinderen Veilig te organiseren. Dit doet de Taskforce in samenspraak met tal van andere organisaties (landelijk en lokaal), die zich bezig houden met het bestrijden van kindermishandeling en seksueel misbruik.

Uitvoering moties en toezeggingen

Manifest Fier Fryslân

In het algemeen overleg kindermishandeling en geweld in afhankelijkheidsrelaties op 27 maart jl. is een manifest van Fier Fryslân aan de orde geweest. Dat manifest richt zich op (problemen rond) de financiering van behandeling van mishandelde kinderen vanuit de zorgverzekering. Ik heb toegezegd u voor de zomer te informeren over de stand van zaken en eventuele oplossingen. In goed overleg met Fier Fryslân, de Nederlandse Zorgautoriteit en het College van Zorgverzekeraars is de problematiek in kaart gebracht en is een aantal oplossingen verkend. Eén oplossing die door de veldpartijen is ingebracht werd door alle betrokken partijen als een werkbare optie beoordeeld die op korte termijn (per 2014) ingevoerd kan worden. Hiervoor is een aanpassing nodig van de DBC-registratieregels, zodat er binnen de DBC-systematiek een voldoende passende classificatie bestaat voor de behandeling van stoornissen als gevolg van kindermishandeling en seksueel misbruik kort na ernstige mishandeling. De Nederlandse Zorgautoriteit is inmiddels verzocht deze aanpassing door te voeren.

Inschakeling van forensische expertise voor letselduiding

In hetzelfde algemeen overleg heb ik aangegeven dat met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt gesproken over structurele bekostiging van de diensten van de Forensische Polikliniek Kindermishandeling met het oog op de decentralisatie van de jeugdzorg. Ik heb toegezegd u op de hoogte te brengen van de uitkomsten van het overleg. De VNG onderkent het belang om forensisch medische expertise voor kinderen ook in de toekomst beschikbaar te houden. Dit najaar besluit de VNG welke diensten door landelijke bekostiging geleverd worden. U wordt hierover in de volgende voortgangsrapportage bericht.

In het verslag algemeen overleg (VAO) kindermishandeling en geweld in afhankelijkheidsrelaties van 11 april jl. heb ik u toegezegd om in het stroomschema helder te maken dat bij kindermishandeling «forensisch pediatrische expertise» moet worden ingeschakeld en dat dit op de goede plek (tijdig) in het stroomschema opgenomen wordt. Het stroomschema forensisch medische expertise bij de aanpak van kindermishandeling informeert professionals waar en op welke wijze zij deze expertise kunnen inschakelen. Het stroomschema wordt momenteel conform mijn toezeggingen aangepast en in overleg met de werkgroep «Beter benutten forensisch medische expertise bij kindermishandeling» vastgesteld. In overleg met deze werkgroep, waarin vertegenwoordigers zitting hebben van verschillende beroepsgroepen uit de jeugdzorg-, medische zorg- en strafrechtketen, wordt de term «forensisch-pediatrische expertise» vervangen door de meer gangbare term «forensisch medische expertise voor kinderen». In het stroomschema wordt waar van toepassing, verwezen naar forensisch medische expertise voor kinderen.

Tevens is in het VAO gevraagd om in de toelichting bij de AMvB meldcode te bezien of letselduiding door een verpleegkundige wel kan gebeuren («moet het niet altijd door een arts?») en of de term «bewezen» wel correct is. De toelichting van de AMvB is hierop aangepast. Letselduiding door een verpleegkundige gebeurt onder verantwoordelijkheid van een arts. Om verwarring te voorkomen is ervoor gekozen om de vermelding van letselduiding door een verpleegkundige en de term «bewezen» niet te hanteren in de toelichting.

Voor de inzet van forensische expertise (waaronder medische expertise voor kinderen) in een strafrechtelijke zaak heeft de minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer toegezegd een business case te laten opstellen, die duidelijk moet maken hoe in de behoefte bij de politie en het Openbaar Ministerie aan forensisch onderzoek het beste kan worden voorzien. Het gaat hierbij niet alleen om het NFI, maar ook om het inschakelen van andere instituten zoals de Forensische Polikliniek Kindermishandeling. De mogelijkheid wordt onderzocht of raamcontracten kunnen worden gesloten met particuliere instituten. Bij het opstellen van de business case worden ook particuliere instituten betrokken. Na de zomer van 2013 zal de minister van Veiligheid en Justitie u nader informeren over de uitkomst van de business case en zijn visie op de organisatie van het forensisch onderzoek. Hij wordt hierover onafhankelijk geadviseerd door een commissie onder voorzitterschap van de heer dr. P. Winsemius.

Onderzoek Marokkaans-Nederlandse criminele jongens

Ik heb mevrouw Bergkamp (D66) tijdens het genoemde algemeen overleg toegezegd om na te gaan of aanvullende actie nodig is naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek naar Marokkaanse criminele jongens van de Universiteit van Tilburg. Ik heb overleg gevoerd met de onderzoekster, mevrouw drs. A. Lahlah. Het onderzoek richt zich op de mogelijke verklaringen voor de oververtegenwoordiging van Marokkaans-Nederlandse jongens in de jeugdcriminaliteit, op etnische verschillen in de prevalentie van kindermishandeling en op de vraag of deze verschillen de oververtegenwoordiging van Marokkaans-Nederlandse jongens in geweldsdelicten kunnen verklaren. Mevrouw drs. A. Lahla promoveert in september 2013 op dit onderwerp. Na publicatie van het proefschrift zal ik u in de eerstvolgende voortgangsrapportage informeren in hoeverre de resultaten van het onderzoek aansluiten bij het huidige beleid of dat nieuwe acties ingezet dienen te worden.

Dubbele toestemmingsvereiste bij behandelen van kinderen

Tijdens het plenaire debat over het wetsvoorstel meldcode op 31 januari jl. heeft mevrouw Kooiman (SP) mij verzocht in overleg te treden met de twee traumacentra in Haarlem en Friesland en het tuchtcollege om na te gaan waar de centra tegen aan lopen als zij kinderen willen behandelen en (één van de) ouders geen toestemming geven. Dat overleg heeft plaatsgevonden.

Ouders zijn de wettelijke vertegenwoordigers van hun minderjarige kind en beslissingsbevoegd over verzorging en opvoeding van hun kind. In de regel hebben beide ouders het gezag en is beider toestemming vereist voor een medische behandeling van hun kind. Dat geldt als een kind jonger is dan 12 jaar. Is het kind 12 maar nog geen 16 jaar oud, dan is naast deze toestemming ook de toestemming van het kind zelf vereist. Voor behandeling van een kind tussen twaalf en zestien jaar kan onder in de wet aangegeven voorwaarden aan de toestemming van de ouders voorbij gegaan worden. Is het kind 16 of 17 jaar, dan beslist het zelfstandig.

Voor een behandeling in acute noodsituaties is geen toestemming nodig. En als een ouder met zijn kind bij de behandelaar komt, mag deze ervan uitgaan dat de toestemming van de andere ouder er is, tenzij er aanwijzingen zijn dat dat niet het geval is. De traumacentra Friesland en Haarlem geven aan dat in de praktijk van de jeugd-GGZ men bij slachtoffers van kindermishandeling vaker te maken heeft met een verstoorde relatie tussen ouders en dat er dus niet per definitie van uit kan worden gegaan dat de andere ouder toestemming heeft verleend. Dit wetende, maakt dat een behandelaar zich genoopt voelt om beide ouders toestemming te vragen, nog voordat een intakegesprek heeft plaatsgevonden.

Wanneer ouders met gezag het niet eens zijn over een medische behandeling voor hun minderjarige kind kan dit geschil zo nodig voorgelegd worden aan de rechter (opheffing gezamenlijk gezag, geschillenregeling, kinderbeschermingsregeling). De traumacentra Friesland en Haarlem geven aan deze juridische mogelijkheden als uiterste middel te zien. Er wordt zo lang mogelijk geprobeerd beide ouders mee te laten werken om zodoende ook een aanpassing van de opvoedsituatie te kunnen realiseren. In de fase van intake bestaat echter wel de wens om dit bij uitzondering te kunnen doen op basis van toestemming van één van beide ouders. Met de intake wordt zicht verkregen op de ernst van de problematiek en noodzaak van een behandeling. Op dit punt wordt nog nagegaan welke praktijkervaringen er in de jeugd-GGZ zijn en of deze passen in de kaders die de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) stelt. In de volgende voortgangsrapportage kom ik hierop terug.

Specifiek aandacht voor verwaarlozing bij verdere beleidsontwikkeling

In de motie Bergkamp9 wordt gevraagd om bij de verdere beleidsontwikkeling inzake kindermishandeling specifiek aandacht te hebben voor slachtoffers van verwaarlozing. Ik neem in de uitwerking van het actiepunt «Advies over gradaties in kindermishandeling» uit het actieplan Kinderen Veilig deze thematiek op. Het advies vormt input voor verdere beleidsontwikkeling bij de mid term review van het plan in 2014. Ik verwacht dat het advies begin 2014 gereed is. Overigens wordt in de aanpak kindermishandeling rekening gehouden met de grote groep kinderen die slachtoffer is van verwaarlozing. De huidige en vorige publiekscampagne brengen nadrukkelijk slachtoffers van verwaarlozing in beeld. In de ondersteuning richting gemeenten in het kader van de decentralisatie jeugdzorg wordt ook op de verschillende vormen van kindermishandeling ingegaan, waarbij binnen de groep slachtoffers van verwaarlozing specifiek rekening wordt gehouden met de kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld.

Beëdiging medewerkers Bureau Jeugdzorg

Tijdens het algemeen overleg kindermishandeling en geweld in afhankelijkheidsrelaties van 27 maart jl. heeft mevrouw Van der Burg (VVD) de wens te kennen gegeven «dat zittingsvertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg bij de rechtbank worden beëdigd». Dit zodat zij zich bewust worden van de consequenties van hun uitspraken en opvattingen en dat zij feiten moeten leveren om de rechter te ondersteunen. Zoals door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie toegezegd tijdens dit algemeen overleg wordt hierbij op dit punt terug gekomen.

Bij een uithuisplaatsing of de verlenging van een ondertoezichtstelling treden medewerkers van Bureau Jeugdzorg op als verzoeker. Ook kan Bureau Jeugdzorg worden aangemerkt als belanghebbende of informant, bijvoorbeeld indien de Raad voor de Kinderbescherming om een ondertoezichtstelling verzoekt.

Verzoekers, belanghebbenden en informanten worden, in tegenstelling tot getuigen, niet door de rechter beëdigd.

In 1984 is de eed in het familierecht afgeschaft. Het ging hier om de eed die (toeziende) voogden moesten afleggen in verband met een deugdelijke uitvoering van hun plicht. De reden hiervoor was onder meer dat het om een formaliteit ging die geen toegevoegde waarde had. Bestaande sancties waren niet van de beëdiging afhankelijk, zoals de strafrechtelijke sanctie van artikel 225 Wetboek van Strafrecht (valsheid in geschrifte). Voorts werd beëdiging voor de rechters als een tijdrovende aangelegenheid gezien10. Tot 1988 werden deskundigen beëdigd. Deze beëdiging is eveneens afgeschaft, omdat de eed niet nodig was om te garanderen dat de deskundige zijn taak naar beste weten en onpartijdig zou vervullen11. Deze redenen onderschrijft het kabinet nog steeds.

Als het gaat om de kwaliteit van de werkzaamheden van medewerkers van Bureaus Jeugdzorg en de feitelijke onderbouwing van hun verzoeken, ziet het kabinet meer in het bevorderen van de professionaliteit. In mei 2013 is daartoe het wetsvoorstel professionalisering aan uw Kamer gezonden12. Op dit wetsvoorstel hierna nader ingegaan in de tekst over de implementatie van de aanbevelingen Commissie Samson.

Effectieve interventies

Naar aanleiding van de behandeling van het wetsvoorstel meldcode heeft uw Kamer de motie Bergkamp13 aanvaard waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken welke methoden en programma’s in Nederland worden ingezet om kindermishandeling en huiselijk geweld te voorkomen en de psychische gevolgen te behandelen en welke daarvan in Nederland of internationaal bewezen effectief zijn.

Er zijn in Nederland veel methoden en programma’s ontwikkeld voor zowel het voorkómen van kindermishandeling en huiselijk geweld als voor het behandelen van de gevolgen van beide geweldsvormen. Veel van deze interventies zijn via handboeken overdraagbaar gemaakt en terug te vinden in de databanken van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) en MOVISIE.

Op mijn verzoek hebben bovengenoemde kennisinstituten een kort overzicht gegeven van de beschikbare interventies zoals in beide databanken beschreven. Het betreft interventies die daadwerkelijk worden ingezet. Het overzicht is opgenomen als bijlage III bij deze brief14.

Er is geen landelijk zicht op de mate waarin deze interventies worden ingezet. Dit is ook niet eenvoudig te verkrijgen. Het in kaart brengen hiervan zou veel inzet en administratieve lasten met zich meebrengen.

In genoemde motie wordt ook gevraagd naar de bewezen effectiviteit van de gebuikte methoden.

Uitgaande van de definitie «bewezen effectief», zoals gebruikt door het kennisinstituut MOVISIE en de erkenningscommissie van het NJi, is het van veel interventies niet mogelijk om te zeggen of zij bewezen effectief zijn. Dit komt omdat er voor een groot aantal interventies nog onvoldoende effect- en procesonderzoeken zijn gedaan. Ook speelt mee dat sommige onderzoeken een beperkt niveau van bewijskracht hebben. Van een groot aantal interventies is wel bekend dat zij theoretisch goed onderbouwd zijn of is aannemelijk gemaakt dat met de interventie het gestelde doel bereikt kan worden en dat er dus een gerede kans is dat zij effectief zijn.

Het kabinet investeert in onderzoek naar interventies, bijvoorbeeld via de programma’s van ZonMW en stimuleert de verspreiding van informatie over effectiviteit van interventies door de financiering van de kenniscentra. Het is echter aan het werkveld zelf om effect- en procesonderzoeken te organiseren en de interventies ter beoordeling aan te bieden bij de erkenningscommissies. Dat gebeurt ook.

Overige ontwikkelingen

De eerste onderzoeksronde naar zes regionale initiatieven van een multidisciplinaire aanpak kindermishandeling is afgerond. Op 22 mei jl. heeft ZonMw een informatie-uitwisselingsbijeenkomst georganiseerd en de tussenrapportage «Een multidisciplinaire aanpak kindermishandeling: revolutie of evolutie?» uitgebracht. Deze tussenrapportage is te vinden op de website van ZonMW, www.zonmw.nl .

De conclusies zijn dat «de multidisciplinaire aanpak» een verzamelnaam is voor initiatieven met verschillende vertrek- en eindpunten en uiteenlopende beelden over hun functie in het jeugdstelsel. Alle initiatieven zijn nu vooral bezig om de multidisciplinaire samenwerking goed in te richten. Het oordeel over de meerwaarde is voorzichtig positief, maar er zijn ook valkuilen. Voorbeelden hiervan zijn: geen duidelijkheid over verhouding kosten en baten, een te zwaar middel wordt ingezet ook voor minder complexe zaken, de aanpak verzandt in het zoveelste casusoverleg. Begin 2014 start de tweede onderzoeksfase. Het eindrapport wordt in april 2014 verwacht.

In deel 2 van deze brief wordt nog ingegaan op enkele andere maatregelen van het kabinet, waarmee invulling wordt gegeven aan het Actieplan Kinderen Veilig, zoals de strafmaatrichtlijn kindermishandeling van het Openbaar Ministerie en een onderzoek naar het opleggen van het tijdelijk huisverbod bij kindermishandeling.

Implementatie aanbevelingen Commissie Samson

Inleiding

Op 21 december 201215 is uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over de reactie van het kabinet op de aanbevelingen van de Commissie Samson. Daarbij is onder meer toegezegd dat het kabinet in de voorliggende brief zou rapporteren over de implementatie van de aanbevelingen van de Commissie Samson.

Dienstverlening aan slachtoffers

Zoals ik u in het algemeen overleg rapport Commissie Samson op 27 maart aangaf, is en wordt de dienstverlening aan slachtoffers langs vier lijnen vormgegeven:

  • 1) er wordt lotgenotencontact mogelijk gemaakt door het subsidiëren van lotgenotenorganisaties. Er is in 2012 subsidie verstrekt voor de eerste fase. Onlangs is overleg met de verschillende lotgenotenorganisaties binnen de domeinen «Deetman» en «Samson» afgerond over de vraag op welke manier hun activiteiten verder op een verantwoorde manier kunnen worden gesubsidieerd. Dit zal op afzienbare termijn leiden tot het ter beschikking stellen van financiële middelen voor de volgende fase;

  • 2) er is goed toegankelijke professionele hulp, waar slachtoffers rechtstreeks terecht kunnen of met behulp van de speciaal ingestelde Hulplijn seksueel misbruik, onderdeel van Slachtofferhulp Nederland, die helpt na te gaan aan wat de

    behoefte is en doorgeleidt naar professionele hulp.

    Voor het goed functioneren van de Hulplijn is snelle toeleiding naar professionele zorg ook belangrijk;

  • 3) er vindt erkenning plaats door de instellingen. Jeugdzorg Nederland heeft hiertoe verantwoordelijkheid genomen, onder ander door maximale toegang te geven tot archieven en het contact aan te gaan met slachtoffers wanneer zij daar behoefte aan hebben, bijvoorbeeld door een slachtoffer-dadergesprek;

  • 4) er is sprake van financiële tegemoetkoming, hiertoe zijn twee regelingen opgesteld: de Regeling civiele vordering tot schadevergoeding en de Tijdelijke regeling tegemoetkoming seksueel misbruik. Uitvoering van beide regelingen wordt ondergebracht bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Tijdens het algemeen overleg met uw Kamer van 27 maart jl. is de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie nader ingegaan op de financiële regelingen die zijn opgesteld voor slachtoffers van seksueel misbruik in overheidsinstellingen en pleeggezinnen.

De eerste regeling sluit aan bij de bestaande regeling van het Schadefonds Geweldsmisdrijven en kan ook zaken van voor 1973 in behandeling nemen.

De tweede regeling is een civiele regeling waarin zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de regeling van de Rooms-Katholieke Kerk. De regelingen zijn inmiddels aangepast voor de deelname van de instellingen van Jeugdzorg Nederland aan het Statuut en worden binnenkort door de betrokken bewindspersonen vastgesteld, waarna publicatie zal volgen. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven werkt er hard aan om straks beide regelingen gelijktijdig uit te gaan voeren. Hiervoor worden juristen geworven, er wordt gewerkt aan de invulling van een extra civiele kamer bij de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven en ook de werkprocessen worden aangepast aan de uitvoering van de regelingen. Dit alles gebeurt in nauwe samenwerking met Slachtofferhulp Nederland. Ik verwacht dat de daadwerkelijke beoordeling van de vorderingen tot schadevergoeding vanaf september dit jaar zal plaatsvinden.

Conform de motie Bergkamp/Kooiman16 wordt momenteel gewerkt aan instructiebrieven aan instellingen en streekarchieven over het persoonlijk inzien van dossiers. Deze zullen binnenkort worden verzonden.

Tevens zullen de lotgenotenorganisaties in juli 2013 worden geïnformeerd over welk hulpaanbod beschikbaar is en hoe een beroep kan worden gedaan op de financiële regelingen. Hierin wordt conform genoemde motie ook vermeld hoe zij toegang kunnen krijgen tot hun dossiers. Een afschrift van deze brief over hulpaanbod zal ik aan uw Kamer zenden. Bij deze brief zal ik ook ingaan op het verzoek van uw commissie van Veiligheid en Justitie om geïnformeerd te worden over de vermeende spanningen tussen en in lotgenotenorganisaties van slachtoffers van seksueel misbruik in jeugdzorginstellingen, die invloed zouden hebben op de samenwerking, de communicatie en de hulpverlening aan slachtoffers. Hierbij wil ik vast opmerken dat vanuit mijn ministerie op allerlei manieren is geprobeerd de lotgenotenorganisaties te helpen om te komen tot eensluidende opvattingen over het benodigde dienstenpakket voor slachtoffers en hun rol daarin. Dit bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van vergaderruimte en het aantrekken van een onafhankelijke voorzitter wanneer hier behoefte aan was. Het is niet aan VWS om te interveniëren in onderlinge verhoudingen tussen slachtoffers, al is het natuurlijk wel te betreuren als hun overleg in een negatieve sfeer verloopt.

Professionalisering van de jeugdzorg

In mijn brief van 21 december 201217 ben ik uitgebreid ingegaan op het belang van de verdere professionalisering van de jeugdzorgsector en de verschillende stappen die daarin worden gezet. Ik geef hier de actuele stand van zaken weer.

Wetsvoorstel professionalisering

Samen met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heb ik op 25 april jl. het wetsvoorstel professionalisering bij uw Kamer ingediend18. Dit wetsvoorstel regelt dat jeugdzorginstellingen verplicht worden om met geregistreerde jeugdzorgwerkers en gedragswetenschappers te werken, tenzij zij aannemelijk kunnen maken dat werktoedeling aan anderen niet leidt tot kwaliteitsverlies dan wel dat het noodzakelijk is andere deskundigen dat werk toe te delen. Doorlopende bij- en nascholing is een voorwaarde voor de jeugdzorgprofessionals om geregistreerd te blijven. Ook verbinden zij zich aan een beroepscode. Het professionaliseringsproces moet er ook toe leiden dat «starre protocollen» voor het handelen met cliënten worden vervangen door vakinhoudelijke richtlijnen, die door de beroepsgroep, met behulp van cliënten en werkgevers, worden vastgesteld. Als sluitstuk van de jeugdzorgprofessionalisering komt er tuchtrecht. Beroepsmatig handelen kan daarmee door de eigen beroepsgroep wordt getoetst.

Cliënten worden met tuchtrechtspraak beter beschermd tegen onprofessioneel handelen en jeugdzorgprofessionals kunnen leren van complexe zaken. In het uiterste geval kan een professional door het tuchtrechtcollege uit het register worden geschrapt.

Recent heb ik u geïnformeerd dat u de AMvB professionalisering zo spoedig mogelijk na het zomerreces kunt verwachten.

Zoals vermeld in de bovengenoemde brief van 21 december 2012 ontwikkelen de beroepsverenigingen richtlijnen voor de jeugdzorg, waaronder richtlijnen voor uithuisplaatsing, pleegzorg en residentiële zorg. In de richtlijnen pleegzorg en residentiële zorg krijgt het onderwerp seksueel misbruik aparte aandacht. Bezien wordt nog of het onderwerp nog kan worden meegenomen in de richtlijn uithuisplaatsing, omdat deze al in een vergevorderd stadium van voorbereiding is. Daarnaast is besloten aan het programma nog een aparte richtlijn kindermishandeling toe te voegen, waarin seksueel misbruik uiteraard een belangrijk thema is. De aanbesteding voor de ontwikkeling van deze richtlijn loopt.

Jeugdzorg Nederland heeft met de Vereniging Hogescholen (voorheen HBO-raad), zoals ook in het Kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik vermeld, een specifieke themacompetentie «seksuele ontwikkeling» ontwikkeld. De themacompetentie is vormgegeven conform de systematiek van het uitstroomprofiel jeugdzorgwerker en is gericht op competenties op het gebied van omgaan met seksualiteit, seksueel risicogedrag en seksueel misbruik. Het gaat in eerste instantie om een door de sector onderschreven addendum waarover jeugdzorgorganisaties op regionaal niveau uiterlijk 1 mei 2014 afspraken maken met HBO-opleidingen. Het materiaal kan worden benut bij de eerstvolgende herijking van het competentieprofiel jeugdzorgwerker en gedragswetenschapper. Daarnaast vindt momenteel een inventarisatie plaats van de aandacht voor het thema geweld in afhankelijkheidsrelaties in opleidingen. U ontvangt daarover gelijktijdig met deze brief een aparte brief met een plan van aanpak. In dat verband beantwoord ik hier de brief van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 24 mei 2013. Daarin wordt gevraagd met ingang van welk studiejaar de in de motie Ypma/Bergkamp over de professionalisering in de jeugdzorg19 genoemde verbeteringen bij onder andere de basisopleidingen en permanente educatie van professionals worden ingevoerd. Het antwoord luidt, dat dit afhangt van de uitkomsten van de genoemde inventarisatie en van de vervolgstappen die daarna worden gezet, zoals beschreven in het plan van aanpak. Hierover is op dit moment geen uitsluitsel te geven. Uiteraard stel ik uw Kamer in een volgende rapportage op de hoogte van de voortgang.

Ik heb tijdens het algemeen overleg van 27 maart 2013 over het rapport van de Commissie Samson toegezegd contact te zoeken met de minister van OCW over de aandacht voor algemene seksuele vorming in het basis- en voortgezet onderwijs. Om leraren beter in staat te stellen om seksuele weerbaarheid en seksuele diversiteit bespreekbaar te maken, wil de minister van OCW inventariseren hoe lerarenopleidingen aandacht besteden aan seksualiteit en seksuele diversiteit en de bij- en nascholing voor zittende en aankomende docenten stimuleren. Zij gaat de mogelijkheden verkennen om hieraan invulling te geven. Ik verwijs u hiervoor naar de bijlage bij de Hoofdlijnenbrief Emancipatiebeleid 2013–201620.

De minister van OCW is in overleg met het landelijk overleg leraren basisonderwijs (LOBO) en andere betrokken organisaties over een inventarisatie naar de aandacht op de PABO’s en de lerarenopleidingen voor seksualiteit en seksuele diversiteit, om de eventuele witte vlekken in kaart te brengen en zo nodig PABO’s op dit punt extra te ondersteunen.

Rolverdeling tussen pleegzorgmedewerker en (gezins)voogd, verhoging contactfrequentie en motie Ypma

De Commissie Samson concludeert dat de beschermingsconstructie rondom het pleegkind op papier in orde lijkt, maar in de praktijk te kort kan schieten. De commissie adviseert te komen tot een duidelijke rolverdeling tussen de gezinsvoogd en de pleegzorgmedewerker en geeft in overweging de beide rollen samen te voegen in één functionaris. In mijn brief aan uw Kamer van 21 december 2012 heb ik aangegeven dat ik het advies om te komen tot een heldere rolverdeling omarm, maar dat ik een mogelijke samenvoeging van de rollen niet voorsta.

Mevrouw Ypma (PvdA) heeft bij motie21 verzocht de voor- en nadelen van samenvoeging op een rij te zetten. Bij deze voldoe ik aan het gevraagde in deze motie.

Het samenvoegen van de rollen kent de volgende voordelen:

  • De (pleeg)ouders en het pleegkind hebben één aanspreekpunt.

  • Er is geen sprake van miscommunicatie tussen beide functionarissen.

  • Lijnen zijn korter, want er is geen overleg met een tweede functionaris nodig.

  • De functionaris is beter op de hoogte van hetgeen speelt binnen het (pleeg)gezin. Dit omdat de functionaris alle partijen begeleidt.

Het samenvoegen van de rollen kent ook een aantal nadelen. Dat zijn de volgende:

  • Bij samenvoeging ontstaat een gebrek aan specialisatie en expertise. De gezinsvoogd stuurt het proces, begeleidt als eerste de ouders en neemt uit dien hoofde de (vervolg)beslissingen ten aanzien van omgang en terugplaatsing (hierin getoetst door de Raad voor de Kinderbescherming en in de toekomst de kinderrechter), en is thuis in het steeds complexer wordende juridisch

    kader. De pleegzorgwerker voert de genomen beslissingen vervolgens uit, zorgt voor hulp aan het pleegkind en begeleidt de pleegouders.

  • De onwenselijkheid van een dubbelrol. Pleegzorg is een complexe hulpverleningsvorm, waarbij de belangen van ouders, pleegkind en pleegouders menigmaal uiteen lopen. Deze belangen laten behartigen door één functionaris bergt een groot risico in zich van een vooringenomen belangenafweging en het ontstaan van blinde vlekken, vanwege het onvermijdelijke ontstaan van grotere loyaliteit naar één van deze partijen.

  • Het komt voor dat een gezinsvoogd een beslissing neemt waar niet alle betrokken partijen zich in kunnen vinden, denk bijvoorbeeld aan het verlengen van de plaatsing in het pleeggezin of juist het beëindigen hiervan. Wanneer de functionaris die beslist ook de hulpverlening uitvoert, belemmert dit mogelijk de relatie en daarmee de hulp aan het (pleeg)gezin.

Ik ben van oordeel dat de voordelen van een eventuele samenvoeging niet opwegen tegen de nadelen. Met name de dubbelrol die kan leiden tot loyaliteitsconflicten en de specialisatie van beide functies wegen hierbij zwaar. De belangen van het pleegkind worden het best geborgd door twee functionarissen met elk hun eigen rol en specialisme, waarbij de gezinsvoogd ook de rol van regisseur heeft. In de samenwerking en transparantie naar de (pleeg)ouders en het pleegkind zullen gezinsvoogd en pleegzorgwerker gezamenlijk heldere werkafspraken moeten maken en deze bij voorkeur al bij de start van de plaatsing moeten communiceren met alle betrokken partijen. Op deze wijze is ook voor (pleeg)ouders en pleegkind helder hoe de rolverdeling er uit ziet.

Op 25 april 2013 is vanuit de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Veiligheid en Justitie, in samenwerking met Jeugdzorg Nederland, een themadag georganiseerd waarin professionals gevraagd zijn mee te denken over hoe vorm kan worden gegeven aan een heldere rolverdeling. Zowel gezinsvoogden, pleegzorgwerkers, leidinggevenden als gedragsdeskundigen hebben hieraan een bijdrage geleverd. Onder de aanwezige professionals bleek geen draagvlak te zijn voor het samenvoegen van rollen van gezinsvoogd en pleegzorgwerker. Wel ziet het werkveld mogelijkheden om de rolverdeling verder te verhelderen in het belang van pleegkind en (pleeg)ouders.

Jeugdzorg Nederland gaat een landelijk kader opstellen, waarin basisafspraken met betrekking tot de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de gezinsvoogd en de pleegzorgwerker zijn opgenomen. Dit landelijk kader biedt het werkveld handvatten voor regionale samenwerkingsafspraken over de rolverdeling. Thema’s als samenwerking en communicatie met (pleeg)ouders en het pleegkind komen hierin aan bod.

Jeugdzorg Nederland streeft ernaar het kader in het voorjaar van 2014 vast te stellen. Goede borging van dit landelijk kader is essentieel. In het certificeringstraject zullen normen worden gesteld voor de ketensamenwerking. Ik ga bezien of en hoe de afspraken over de rolverdeling hierin kunnen worden meegenomen. Ook Jeugdzorg Nederland beziet hoe zij het landelijk kader gaat borgen.

Daarnaast heb ik Jeugdzorg Nederland verzocht richtlijnen te ontwikkelen betreffende de contactfrequentie. Van belang hierbij is dat de uitwerking zich niet beperkt tot de contactfrequentie, maar ook de kwaliteit van het contact en de inzet van het netwerk rond het kind. Wat betreft de contactfrequentie zijn in het eerste kwartaal de eerste voorstellen door een werkgroep van Jeugdzorg Nederland ontwikkeld. Verdere uitwerking en afronding van dit proces verwacht Jeugdzorg Nederland in de loop van het najaar. Op dat moment zal worden bezien in hoeverre deze voorstellen mij vertrouwen geven dat deze voldoende bijdragen aan het voorkomen van seksueel misbruik.

Jeugdzorg Nederland en het Kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg

Een belangrijk deel van de aanbevelingen van de Commissie Samson richt zich tot de jeugdzorgsector, zowel tot de instellingen als tot de medewerkers. Jeugdzorg Nederland heeft als brancheorganisatie voor de instellingen die werkzaam zijn in de jeugdzorg en de jeugdbescherming het initiatief genomen om samen met de instellingen een kwaliteitskader te ontwikkelen, specifiek gericht op het voorkomen van seksueel misbruik. De door Jeugdzorg Nederland ingestelde commissie onder voorzitterschap van de oud-minister voor Jeugd en Gezin, mr. A. Rouvoet, (Commissie Rouvoet) heeft dit kwaliteitskader inmiddels getoetst en op 14 mei 2013 vastgesteld. De Commissie Rouvoet zal ook toezien op de implementatie van het kwaliteitskader door de instellingen. Het kwaliteitskader gaat als bijlage IV bij deze brief22.

Bij het opstellen van het kwaliteitskader was het uitgangspunt dat het niet (primair) gaat om de ontwikkeling van nieuwe protocollen en voorschriften, maar om «het realiseren van een cultuurverandering, gedreven door de ambitie om kinderen een veilig thuis te bieden», aldus de Commissie Rouvoet. De instellingen, de medewerkers en de pleeggezinnen moeten toegerust zijn om signalen van seksueel misbruik te herkennen, bespreekbaar te maken, adequaat in te grijpen en kinderen die door seksueel misbruik getraumatiseerd zijn te behandelen.

In het kwaliteitskader wordt per aanbeveling van de Commissie Samson aangegeven met welke acties de betreffende aanbeveling geïmplementeerd moet worden, en binnen welke termijn dit gerealiseerd moet zijn. Het betreft enkele algemene aanbevelingen en daarnaast aanbevelingen die op het kind gericht zijn, op de medewerkers, op de organisatie en een aantal aanbevelingen die specifiek betrekking hebben op de pleegzorg.

Het kwaliteitskader is van toepassing op alle jeugdzorgorganisaties, en beperkt zich dus niet tot residentiële zorg, pleegzorg of het gedwongen kader. Na de implementatie onder leiding van de Commissie Rouvoet is het vervolgens de taak van de Inspectie Jeugdzorg om toezicht te houden op de naleving van het kwaliteitskader.

De Commissie Rouvoet wijst er op, dat hoe belangrijk en noodzakelijk het opvolgen van de aanbevelingen van de commissie Samson ook is, het perspectief voor de jeugdzorg breder moet zijn: het gaat uiteindelijk om de algehele veiligheid van de kinderen en jeugdigen. De commissie bepleit dan ook een verdiepings- en verbredingsslag, die uiteindelijk moet leiden tot een integrale aanpak van de veiligheid rond jongeren in de jeugdzorg, een Kind Veiligheids Systeem (KVS). De commissie geeft tevens aan dat in deze tweede fase ook de verbinding gezocht moet worden met andere sectoren waar in met jeugdigen wordt gewerkt, zoals de jeugd-GGZ, de verstandelijk gehandicaptenzorg en de justitiële jeugdinrichtingen.

Ik vind het van groot belang dat Jeugdzorg Nederland en de instellingen de verantwoordelijkheid genomen hebben om een kwaliteitskader voor hun eigen professionele handelen te ontwikkelen, en ik ben blij met het resultaat. Ik denk dat met het Kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg een belangrijke stap is gezet om kinderen in de jeugdzorg beter te beschermen. Ik deel de opvatting van de Commissie Rouvoet dat als volgende stap zowel een verdieping als een verbreding plaats moet vinden. Wat betreft de verdieping heb ik er begrip voor dat Jeugdzorg Nederland en de instellingen eerst het Kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg implementeren, zodat dit alle aandacht krijgt. Wat betreft de verbreding zal ik bij andere sectoren zoals de jeugd-GGZ en de jeugd-LVB nagaan of de aanpak met het Kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg ook in die sectoren kan worden toegepast.

Wettelijke bewaartermijnen

Ik heb tijdens het algemeen overleg van 27 maart 2013 over het rapport van de commissie Samson, met u gesproken over de wettelijke bewaartermijnen van dossiers in de jeugdzorg. Ik heb toegezegd in overleg te zullen treden met de slachtoffers en Slachtofferhulp Nederland (SHN) om te bezien of de wettelijke bewaartermijnen een probleem vormen, en zo ja in welke zin. Deze vraag is aan SHN en de slachtofferorganisaties voorgelegd. Een van de slachtofferorganisaties heeft aangegeven dat zij rond 1 juli 2013 met een standpunt over de bewaartermijnen verwacht te komen. Ik verwacht daarom in de zomer uw Kamer te kunnen informeren over de standpunten van de slachtofferorganisaties en mijn opvatting naar aanleiding van deze standpunten.

Monitoring aanbevelingen door Taskforce Kindermishandeling en Seksueel Misbruik

In het najaar 2013 zal in de monitoringsrapportage van de Taskforce ook de voortgang van de uitvoering van de aanbevelingen van de Commissie Samson worden opgenomen.

Stand van zaken meldingen OM

In het genoemde algemeen overleg over het rapport van de Commissie Samson heb ik toegezegd u een actuele stand van zaken van de meldingen van de Commissie Samson aan het Openbaar Ministerie (hierna OM) te geven. Zoals in een brief23 aan uw Kamer aangegeven zijn er door de Commissie Samson 42 dossiers overgedragen aan het OM. Op dat moment liep in vijf zaken het onderzoek nog. Van deze vijf zaken heeft het OM er inmiddels twee afgedaan. Een maal heeft de melder afgezien van een vervolg en een maal was de verdachte niet vindbaar. Hij is opgenomen in het opsporingsregister.

Tweede fase verkenningen multidisciplinair wetenschappelijk onderzoek

Naar aanleiding van de literatuurscan naar geweld tegen kinderen en jongeren in afhankelijkheidsrelaties24 is uw Kamer toegezegd dat verkend zal worden hoe uitvoering gegeven kan worden aan deze aanbevelingen. In dat kader is de afgelopen tijd gesproken met wetenschappers en instituten als ZonMW en het WODC. Verder is met Jeugdzorg Nederland besproken aan welke wetenschappelijke kennis het veld behoefte heeft.

De onderzoekers bevelen aan longitudinaal onderzoek te doen, opdat meer zicht op causale verbanden wordt verkregen en/of op interventies gericht op hoog risico gezinnen. In het programma Effectief werken in de jeugdsector van ZonMW is kindermishandeling een inhoudelijke prioriteit. In de tweede helft van 2014 gaat een programmalijn open op het gebied van Interventies en Instrumenten tegen kindermishandeling. Daarin zal ruimte zijn voor onderzoek naar de effecten van interventies en instrumenten tegen kindermishandeling. Dat zal geen longitudinaal onderzoek zijn. Prioriteit wordt nu gegeven aan eerste onderzoeken naar de effectiviteit van interventies en instrumenten, omdat ook dit van de meeste programma’s nog niet bekend is. Wel zal daarbij gestimuleerd worden dat het onderzoek zodanig wordt vormgegeven dat herhaalmetingen op de langere termijn ook mogelijk zijn.

Aanbevelingen inzake prevalentieonderzoek worden meegenomen in het in het Actieplan Kinderen Veilig aangekondigde prevalentieonderzoek.

De aanbeveling om op basis van strafdossiers onderzoek te laten verrichten naar kenmerken van daders, slachtoffers en situaties wordt niet overgenomen. Hoewel strafdossiers een rijke bron kunnen vormen over daders, wordt de toegevoegde waarde van deze bron als het gaat om slachtoffers en situaties betwijfeld. Hierover is ook met het veld gesproken. Jeugdzorg Nederland heeft aangegeven dat daar waar het gaat om kenmerken van daders, slachtoffers en situaties, er in het veld vooral behoefte is aan wetenschappelijke kennis over de vraag welke (zo mogelijk te beïnvloeden) factoren eraan bijdragen dat een kind, dat slachtoffer is geweest van seksueel misbruik, vervolgens in de jeugdzorg nogmaals slachtoffer wordt of soms juist zelf dader wordt. Het WODC zal deze vraagstelling uitwerken en indien dat haalbaar wordt geacht een onderzoek starten.

Tenslotte zal het NJi worden verzocht een internationale uitwisseling met Engeland te organiseren. Reden hiervoor is dat in Engeland veel onderzoek gedaan is naar seksueel misbruik van jongeren in instellingen.

Veiligheid kind in netwerkpleeggezin

Op 4 mei 2012 heb ik uw Kamer geïnformeerd25 over het rapport van de Inspectie Jeugdzorg «Zicht op veiligheid kind bij start netwerk-pleegzorg». Ik heb in de brief aan gegeven dat de Inspectie een vervolgtoezicht zou uitvoeren. Tijdens het algemeen overleg pleegzorg in juni 2012 heb ik toegezegd uw Kamer in het voorjaar van 2013 te informeren over het vervolgtoezicht en de bevindingen van de Inspectie. In het najaar van 2012 zou de Inspectie het vervolgtoezicht uitvoeren. De Inspectie heeft mij laten weten dat er op moment te weinig informatie viel op te leveren om tot inhoudelijke conclusies te kunnen komen. Daarom is besloten het vervolgtoezicht te verplaatsen naar begin 2013. Ik verwacht het rapport van de Inspectie spoedig te ontvangen en zal uw Kamer informeren over de bevindingen van de Inspectie.

Vervolg «Beperkt Weerbaar»

Naar aanleiding van het rapport «Beperkt Weerbaar», een onderzoek naar seksueel geweld in de gehandicaptenzorg, heeft het kabinet een aantal acties ingezet om dit geweld tegen te gaan26.

Bij de aanpak van geweld is het herkennen van signalen van groot belang. Daaraan vooraf gaat een goede seksuele opvoeding, voorlichting op maat, leren aangeven van grenzen en het trainen van weerbaarheid. Ouders en vertegenwoordigers van cliënten kunnen een belangrijke rol spelen bij preventie en aanpak van seksueel geweld in afhankelijkheidsrelaties.

In 2011 is in het kader van het project «Werken aan sociale veiligheid» een digitale toolkit ontwikkeld voor het herkennen van signalen van grensoverschrijdend gedrag binnen zorginstellingen. Een van de producten uit deze toolkit is een digitale brochure gericht op ouders van kinderen en volwassenen met een beperking.

Ik heb het Platform VG de opdracht gegeven deze toolkit te bewerken zodat deze

meer toegespitst wordt op drie groepen:

  • 1. ouders van kinderen en volwassenen met Downsyndroom;

  • 2. ouders van kinderen en volwassenen met autisme;

  • 3. ouders van kinderen en volwassenen met ernstig meervoudige beperkingen.

Deze genoemde groepen ouders konden namelijk vanwege de bijzondere handicap of beperking van hun kind, niet goed uit de voeten met de toolkit.

In de gehandicaptensector is en wordt zowel door de koepelorganisatie, de individuele instellingen als het platform van ouderorganisaties veel materiaal ontwikkeld rond het voorkómen en aanpakken van seksueel geweld jegens personen met een beperking.

Op verzoek van mijn voorganger heeft Rutgers WPF een inventarisatie laten maken van de interventies op dit gebied. Deze inventarisatie is in augustus vorig jaar beschikbaar gekomen.

Er is zo veel materiaal dat het lastig is voor ouders en zorgprofessionals hieruit een keuze te maken. Bovendien is niet duidelijk of een bepaalde interventie of methode gebaseerd is op relevante praktijkervaringen, een wetenschappelijke theorie of een andere achtergrond heeft.

Ik wil daarom een «wegwijzer» voor ouders en zorgprofessionals laten maken die in elke stap in de keten per doelgroep naar materiaal verwijst.

Daarbij worden diverse doelgroepen onderscheiden: mensen met een verstandelijke, lichamelijke, zintuiglijke en meervoudige beperking, daders en slachtoffers. Deze wegwijzer zal ik digitaal beschikbaar stellen. Mede in overleg met de sector zal ik bezien of het wenselijk is de interventies op kwaliteit en bruikbaarheid te (laten) beoordelen.

Kinderen en jongeren met een verstandelijke, lichamelijke, zintuiglijke of meervoudige beperking bevinden zich vaak in het (voortgezet) speciaal onderwijs. Voor het speciaal onderwijs zijn er sinds 2009 kerndoelen. Met ingang van 1 augustus 2013 gaan voor het voortgezet speciaal onderwijs kerndoelen gelden. Seksuele weerbaarheid is een van de onderwerpen die in de kerndoelen zijn opgenomen. Dat betekent dat scholen op dit thema ook een onderwijsaanbod moeten verzorgen. Het betreffende onderwijsveld heeft aangegeven behoefte te hebben aan voor de verschillende doelgroepen geschikt lesmateriaal. In het verleden zijn er al verschillende initiatieven geweest om de aandacht voor seksualiteit en seksuele weerbaarheid in het speciaal onderwijs handen en voeten te geven. Ook in de zorg zijn protocollen ontwikkeld om seksuele grensoverschrijding te voorkomen en tijdig te signaleren. Er was grote behoefte aan een meer gestructureerde aanpak en een uitgewerkte doorlopende leerlijn om het onderwerp seksualiteit en seksuele vorming in het onderwijs, de opvoeding en de zorg beter te verankeren. Rutgers WPF en de CED-Groep zijn onlangs gestart met «Van kwetsbaar naar weerbaar!». Het doel van dit project is om een doorlopende leerlijn seksuele vorming te ontwikkelen en in te bedden in het speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs en relevante praktijk- en wetenschappelijke kennis zodanig te ontsluiten dat alle kinderen en jongeren met een beperking adequaat en structureel worden ondersteund bij hun seksuele ontwikkeling en zelf in staat zijn (op termijn) seksueel gezonde keuzen te maken.

Uitvoering project «Aanpak geweld in huiselijke kring»

Inleiding

Vanaf juli 2012 voeren de VNG en de Federatie Opvang het project aanpak geweld in huiselijk kring – onder de noemer: «RegioAanpak Veilig Thuis, naar een samenhangende aanpak van geweld in huiselijke kring» – uit. Dit naar aanleiding van het advies van Commissie De Jong en de daarbij behorende beleidsreactie om te komen tot een toekomstbestendig en flexibel stelsel van hulp en opvang aan álle slachtoffers van geweld in huiselijke kring27. In het onderstaande ga ik in op de stand van zaken sinds de vorige voortgangsrapportage van 30 oktober 201228. In de naam van het project komt tot uiting dat het gaat om de brede aanpak van geweld in huiselijke kring en kindermishandeling die door gemeenten in regionale samenwerking moet worden opgepakt.

Actuele ontwikkelingen

Het opstellen van regiovisies (regionale beleidsplannen) is een belangrijk onderdeel van het project. De centrumgemeenten zullen daarbij het initiatief nemen, om samen met hun regiogemeenten, een regiovisie op te stellen. Het format om hen daarbij te ondersteunen is gereed. Komend najaar zal de VNG actief het opstellen van deze regiovisies gaan bevorderen, zodat in de loop van 2014 alle centrumgemeenten een actueel beleidsplan hebben.

Een ander deelproject rond kwaliteit van (in eerste instantie) de opvang is net gestart, evenals een monitor van de in-, door- en uitstroom van de opvang.

In genoemde beleidsreactie is ook opgenomen dat de definitie van slachtoffers van geweld in huiselijke kring, prestatieveld 7 én artikel 4 (compensatieplicht) van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zullen worden gewijzigd. Echter, zoals ik in mijn brief over de hervorming van de langdurige zorg heb aangekondigd29 wordt de Wmo herijkt. Later dit jaar stuur ik uw Kamer een nieuw, integraal wetsvoorstel toe, inclusief hoe ik in dit wetsvoorstel het stelsel van hulp en opvang aan alle slachtoffers van geweld in huiselijke kring zal regelen.

Voorts wordt momenteel gewerkt aan de totstandkoming van een nieuw, objectief verdeelmodel voor de verdeling van de rijksmiddelen, gebaseerd op objectieve uitgangspunten in plaats van historische componenten.

Het experiment integrale toegang en bekostiging vrouwenopvang wordt verder voorbereid. Doel van dit experiment is om te verkennen hoe er meer samenhang kan worden gebracht in de organisatie en bekostiging van arrangementen voor zorg en ondersteuning in de vrouwenopvang. Er is nader overleg gevoerd met de betrokken gemeenten Amsterdam, Almere, Leeuwarden en Tilburg en de vrouwenopvanginstellingen uit deze gemeenten. Een aantal technische aspecten wordt dit jaar uitgewerkt, zoals het definiëren van de producten (in termen van bestaande producten Wmo/AWBZ/Zvw en Jeugdzorg) met de daarbij behorende normprijzen en het aanpassen van de relevante (registratie/ICT-)systemen bij gemeenten en instellingen. Vanaf 2014 tot medio 2015 wordt het experiment uitgevoerd. Uiteraard wordt hierbij rekening gehouden met de voorgenomen decentralisaties, zodat de resultaten van het experiment ook voor de langere termijn behulpzaam zijn.

Opvang specifieke groepen

De VNG heeft samen met de Federatie Opvang een onderzoeksbureau in kaart laten brengen welke soort opvang op het niveau van de centrumgemeenten kan worden georganiseerd en welke soorten opvang door gemeenten beter op een hogere schaal, bovenregionaal of nationaal, kan worden georganiseerd. Het streven is erop gericht dat de wethouders van de centrumgemeenten in september 2013 tot besluitvorming te komen over de opvang van specifieke groepen en over hoe de opvang van specifieke groepen het best kan worden gefinancierd.

Voor wat betreft de actuele ontwikkelingen rond slachtoffers van loverboys verwijs ik u naar de brief over de stand van zaken van de rijksbrede aanpak loverboyproblematiek (Actieplan 2011 – 2014), die u parallel aan deze brief ontvangt.

Aanpak huwelijksdwang en achterlating

In 2013 zijn in het kader van de aanpak huwelijksdwang en achterlating door het kabinet de volgende zaken in gang gezet:

  • Het kabinet faciliteert het bespreekbaar maken van onderwerpen als huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap en achterlating binnen gemeenschappen, bijvoorbeeld door het hiervoor trainen en opleiden van mensen uit de gemeenschap zelf.

  • In juni 2013 is een campagne van start gegaan voor de duur van twee jaar. Deze campagne richt zich op jongeren om hun bewust te maken dat ze de vrijheid hebben om zelf een partner te mogen kiezen door het vergroten van kennis over huwelijksdwang en achterlating bij jongeren. Daarnaast worden jongeren en hun omgeving tools aangereikt met handelingsperspectieven in het geval van huwelijksdwang en/of achterlating. Om jongeren te bereiken wordt er gebruik gemaakt van diverse media-uitingen, zoals digitale media en het adverteren op radiozenders.

  • Een e-learningmodule is ontwikkeld voor professionals in de gezondheidszorg en hulpverlening om ze in staat te stellen zelfstandig hun deskundigheid op het gebied van huwelijksdwang te vergroten. In juni 2013 is de e-learningmodule gepubliceerd op www.huwelijksdwang.infoen kan (gratis) worden doorlopen. Tevens levert het afronden van deze module accreditatiepunten op voor het BIG-register.

  • Voor docenten en de zorgstructuur van scholen (VO en MBO) is er het aanbod van een (gratis) les- en trainingspakket voor signalering en aanpak van huwelijksdwang bij de betreffende leerlingen. Reeds enkele scholen hebben positief gereageerd op dit aanbod. Andere scholen worden gestimuleerd ook gebruik te maken van dit aanbod.

  • Het Landelijk Platform, voor de tweede keer georganiseerd in april 2013, is een halfjaarlijkse ontmoetingsdag ten behoeve van de preventie van huwelijksdwang voor alle betrokken organisaties zoals professionals, hulpverleners, politie en vrijwilligers, met als doel om bestaande kennis en expertise onderling te delen en de samenwerking betreft preventie van huwelijksdwang van de verschillende organisaties te vergroten.

  • Per 1 juli 2013 treedt het wetsvoorstel tot uitbreiding van de mogelijkheden tot strafrechtelijke aanpak van huwelijksdwang, polygamie en vrouwelijke genitale verminking (Stb. 2103) in werking.

In oktober 2012 hebben de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister van Buitenlandse Zaken, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik de knelpunten in de (keten)aanpak van huwelijksdwang en achterlating bezien om tot voorstellen voor verbetering te komen. Er is toen een zogenaamde «verkennersgroep huwelijksdwang en achterlating» ingesteld. Deze heeft inmiddels een rapportage opgeleverd. Op 6 juni 2013 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid namens genoemde bewindspersonen uw Kamer een brief doen toekomen30 over de wijze waarop het kabinet de ketenaanpak van huwelijksdwang wil versterken op basis van de rapportage van de verkennersgroep. Er zijn tien maatregelen aangekondigd die door mij worden gecoördineerd op het gebied van:

  • Verbetering signalering;

  • Eén meldpunt voor slachtoffers;

  • Eén landelijk knooppunt voor professionals/ deskundigheid;

  • Directer handelen in het buitenland.

Op basis van een plan van aanpak zal ik in de volgende voortgangsrapportages over geweld in afhankelijkheidsrelaties verslag doen over de voortgang van de implementatie van deze maatregelen.

Ouderenmishandeling

Inleiding

Het Actieplan «Ouderen in veilige handen»31 is inmiddels in het derde jaar geraakt. In onderstaande informeer ik u over de stand van zaken sinds de vorige voortgangsrapportage van 30 oktober 201232.

Toezeggingen

Tijdens het algemeen overleg met uw Kamer over kindermishandeling en geweld in afhankelijkheidsrelaties van 27 maart jl. heb ik toegezegd om u te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de verwijsindex ouderen. Zoals ik in dat overleg aankondigde, wil ik eerst goed de voor- en nadelen van een dergelijke verwijsindex inventariseren. Een landelijke verwijsindex, die wettelijk is geregeld, komt niet zomaar tot stand, zo leert de voorgeschiedenis van de verwijsindex risico’s jeugdigen. Het is heel belangrijk het doel van zo’n index duidelijk te hebben en voor ogen te hebben welke problemen er precies mee worden opgelost, mede in relatie tot andere beschikbare instrumenten zoals de meldcode. Ik kom hier in mijn volgende voortgangsrapportage op terug.

In hetzelfde algemeen overleg heb ik ook toegezegd u op de hoogte te brengen over de stand van zaken van de richtlijn ouderenmishandeling. De ontwikkeling daarvan is inmiddels in volle gang. De richtlijn wordt een algemene richtlijn, onder de naam «richtlijn veilige zorgrelatie», voor (preventie van en interventie bij) mishandeling / geweld in de zorgrelatie. Daarbij gaat het om kwetsbare groepen die langdurig van zorg afhankelijk zijn (in de sectoren verpleging, verzorging en thuiszorg, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg). Waar nodig wordt specifiek aandacht gegeven aan ouderenmishandeling.

Doel van de richtlijn is dat zorgaanbieders, -medewerkers en vrijwilligers beter in staat zijn om geweld in de zorgrelatie te voorkomen en als het zich voordoet, weten hoe hier mee om te gaan. Het gaat dus om handvatten en instrumenten voor preventie en interventie. De meldplicht, vergewisplicht en verklaring omtrent gedrag (zoals opgenomen in de motie Gerbrands/Agema33) zijn uiteraard onderdeel van de richtlijn. Er wordt zo veel mogelijk aangesloten bij lopende ontwikkelingen, zoals het basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en bij bestaande instrumenten uit het Actieplan, zoals de handreiking «Vrijwilligers tegen ouderenmishandeling», en elders. Ook wordt samengewerkt met diverse kenniscentra. Er is een breed samengestelde klankbordgroep ingesteld, bestaande uit ActiZ, GGZ Nederland, Verenso, Mezzo, Platform VG, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN), Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN), Brancheorganisatie Thuiszorg Nederland (BTN) en LOC Zeggenschap in de zorg. De IGZ, de VNG en VWS zijn toehoorder.

Op 21 mei jl. zijn ruim 80 cliëntvertegenwoordigers, vrijwilligers, managers, kwaliteitsmedewerkers en bestuurders bij elkaar geweest om met elkaar van gedachten te wisselen over geweld in de zorgrelatie en hoe de richtlijn de praktijk kan helpen om dit te voorkomen en te stoppen.

Rond de zomer zijn de contouren van de richtlijn opgesteld. Vervolgens wordt de richtlijn in een aantal pilots getest, doorontwikkeld en zo nodig bijgesteld. Daarna volgt verdere verspreiding tot na de zomer van 2014.

De ontwikkeling van de richtlijn sluit aan bij het voorstel van de beginselenwet AWBZ-zorg (op 7 december 2011 bij uw Kamer ingediend34. De derde nota van wijziging wordt voor de zomer naar uw Kamer verzonden) en het wetsvoorstel Cliëntenrechten zorg (de derde nota van wijziging heeft uw Kamer 16 april 2013 ontvangen35).

Overige ontwikkelingen

  • Het project «Met mentorschap in veilige handen» is eind februari van dit jaar gestart. Het project wordt uitgevoerd door Mentorschap Netwerk Nederland. Een mentor wordt door de kantonrechter benoemd tot wettelijk vertegenwoordiger voor iemand die wilsonbekwaam is. Deze mentor kan een rol spelen bij het signaleren, het tegengaan van ouderenmishandeling en bij het bieden van nazorg. Het twee jaar durende project richt zich ten eerste op het vergroten van de deskundigheid van vrijwillige mentoren op het gebied van ouderenmishandeling. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het basismodel meldcode «huiselijk geweld en kindermishandeling» dat vertaald zal worden naar het werk van de mentoren. De mentoren zijn aangesloten bij regionale stichtingen. Deze stichtingen zullen in hun kwaliteitsbeleid het onderwerp ouderenmishandeling opnemen. Ook wordt een scholingsprogramma ontwikkeld. Daarnaast staat het project in het teken van het vergroten van de bekendheid van het werk van mentoren bij onder andere gemeenten en steunpunten huiselijk geweld. Ook de samenwerking op lokaal/ regionaal niveau zal worden bevorderd. Daarbij wordt tevens aangesloten bij het project «Voorkomen van financiële uitbuiting» van het Actieplan, dat op dit moment wordt voorbereid.

  • Tijdens de goed bezochte bijeenkomst over twee jaar Actieplan op 5 april jl. heb ik de 35 voorlichters van de campagne «Ouderen in veilige handen» een bewijs van deelname aan de voorlichtingstraining overhandigd. Deze voorlichters van respectievelijk de ANBO, Unie KBO, PCOB en het netwerk van organisaties van oudere migranten, NOOM, gaan ouderenmishandeling bespreekbaar maken bij ouderen zelf en hun omgeving. In 2013 – 2014 worden er ongeveer 400 bijeenkomsten en 60 workshops gegeven. In de volgende voortgangsrapportage zal ik u berichten over de eerste resultaten van deze voorlichtingscampagne.

  • In september van dit jaar gaat een project van start dat zich richt op de ondersteuning van (centrum)gemeenten. Het gaat om drie deelprojecten.

    • Ten eerste het deelproject «Voorkomen van financiële uitbuiting», met pilots in zeven centrumgemeenten. Doel van deze pilots is om gemeenten toe te rusten voor de preventie en aanpak van financiële uitbuiting van ouderen en uit te werken hoe daarbij de verbinding kan worden gelegd tussen deze aanpak, de bredere aanpak van geweld in huiselijke kring / ouderenmishandeling en andere beleidsterreinen, zoals het tegengaan van eenzaamheid. Naast de

      «reguliere» organisaties die al betrokken zijn bij het tegengaan van ouderenmishandeling (zoals de steunpunten huiselijk geweld), zullen bij de pilots ook andere lokale partijen worden betrokken die een rol kunnen spelen in de signalering en preventie van financiële uitbuiting, zoals banken, notarissen en woningcorporaties. Gebleken is dat deze partijen signalen van financiële uitbuiting (kunnen) opvangen, maar vaak niet weten hoe hiermee om te gaan of wat te doen. Het project loopt tot maart 2015.

      Ter voorbereiding op dit project heb ik twee expertmeetings georganiseerd met een aantal landelijke organisaties, te weten de Rabobank Nederland, Aedes, de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), Mentorschap Netwerk Nederland, de Brancheorganisatie van Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI), MOVISIE, een aantal steunpunten huiselijk geweld, een aantal centrumgemeenten, de politie en het ministerie van Veiligheid en Justitie. Met voortvarendheid en enthousiasme wil men het probleem van financiële uitbuiting aanpakken. De bijeenkomsten hebben een aantal bouwstenen opgeleverd die gebruikt worden voor de uitvoering van de pilots. Bovendien zijn door deze bijeenkomsten contacten gelegd waardoor organisaties elkaar makkelijker weten te vinden (bijvoorbeeld de notarissen en de steunpunten huiselijk geweld).

    • Daarnaast wordt vanaf september 2013 een handreiking voor gemeenten ontwikkeld die hen moet ondersteunen bij de vormgeving en uitvoering van hun beleid. In deze handreiking worden de instrumenten uit het Actieplan, andere instrumenten die gemeenten hebben ontwikkeld en goede voorbeelden opgenomen. De handreiking moet flexibel zijn en moet aansluiten bij de behoefte van gemeenten aan ondersteuning. Daarom zal eerst een behoefteonderzoek onder gemeenten worden uitgevoerd.

    • Ten slotte zal in 2014 de inventarisatie onder centrumgemeenten naar de stand van zaken in de aanpak van ouderenmishandeling worden herhaald. De eerste inventarisatie heeft uw Kamer ontvangen bij de eerder genoemde voortgangsrapportage van 30 oktober 2012.

  • In de rapportage over de stand van zaken van het Actieplan aan de Tweede Kamer van 22 mei 201236 is toegezegd dat nagegaan zou worden in hoeverre de handreiking huisverbod en crisisopvang bij ouderenmishandeling (eind 2011 verschenen, www.huisverbod-crisisopvang-ouderen.nl ) heeft bijgedragen aan het meer en beter inzetten van deze instrumenten. Ik heb dit bij de centrumgemeenten nagevraagd en kan het volgende concluderen. De meerwaarde van de handreiking ligt in de agendering van het tijdelijk huisverbod en crisisopvang als mogelijke instrumenten bij gevallen van ouderenmishandeling. Er is geen sprake van een significante toename van de inzet van deze instrumenten. Dit hangt ook samen met de complexiteit van situaties van ouderenmishandeling. Lang niet altijd zijn een huisverbod of crisisopvang passende maatregelen, bijvoorbeeld bij situaties van ontspoorde zorg bij overbelaste partners. Het herstel van de relatie en het ontlasten van de partner moet dan voorop staan, niet het uit huis halen van de slachtoffer of de pleger. De gemeenten hebben geen behoefte aan een actualisatie van de handreiking. Zij wordt opgenomen in de hierboven genoemde brede handreiking.

Ik constateer dat in de afgelopen periode, sinds de vorige voortgangsrapportage, steeds meer organisaties de uitvoering van het Actieplan daadwerkelijk ondersteunen. De betrokkenheid is groot, men werkt van harte aan het gezamenlijke doel: ouderenmishandeling voorkomen en zo vroeg mogelijk stoppen, zodat

ouderen zich veilig voelen en veilig zijn. Ook in de media kan het onderwerp op ruime belangstelling rekenen. En dat is goed: nog steeds moet het taboe op ouderenmishandeling worden doorbroken. Daarom ook startte ik op 13 juni jongstleden, rond de VN-dag tegen ouderenmishandeling, met een nieuwe tv-spot over ouderenmishandeling in het kader van de campagne´Een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor». Ook verscheen er op die dag een nieuwe voorlichtings-DVD voor ouderen en hun omgeving, professionals en vrijwilligers.

«Zwarte lijst»

In overleg met branchevereniging ActiZ en de Inspectie voor de Gezondheidszorg heb ik uitgezocht in hoeverre het opstellen van een «zwarte lijst» haalbaar is. Belangrijk daarbij is dat de wet bescherming persoonsgegevens wordt gevolgd. In de vorige voortgangsrapportage heb ik aangegeven dat ik twee sporen zou volgen. Het eerste spoor volgt de reeds bestaande instrumenten die er voor de zorginstelling zijn. De zorginstellingen hebben een primaire verantwoordelijkheid om een veilige woon- en leefomgeving te creëren voor hun cliënten. Zorginstellingen hebben de mogelijkheid om referenties en een verklaring omtrent gedrag op te vragen bij de aanstelling van nieuwe werknemers.

Een tweede spoor waar ik op in heb gezet is het volgen van een experiment dat in de regio Haaglanden is opgezet door Zorgscala (branchevereniging van zorginstellingen). Zorgscala is gestart met het opzetten van een «zwarte lijst». Inmiddels heeft de werkgeversvereniging «ZorgZijn Werkt» het experiment overgenomen. Zij hebben bij de zorginstellingen navraag gedaan of er draagvlak bestaat voor het ontwikkelen van een «zwarte lijst», wat zij noemen een «Waarschuwingsregister Zorg & Welzijn». Hiervoor is voldoende draagvlak gevonden, waarmee de werkgeversvereniging verder is gegaan met het opzetten en uitwerken van het experiment. De legitimiteit hiervoor is onder meer dat het bijdraagt aan een veilige woonomgeving voor de cliënten.

Belangrijk is dat het uitgangspunt van een «Waarschuwingsregister Zorg & Welzijn» geheel in overeenstemming met de richtlijnen van het CBP (College Bescherming Persoonsgegevens) wordt opgezet en uitgevoerd. De lijst mag alleen door vertrouwenspersonen worden ingezien en mag alleen gebruikt worden voor screening op gepleegde strafbare feiten. De werkgeversvereniging zet een pilot uit en na een geslaagde pilotperiode wordt het register verder uitgerold in meerdere regio’s. Daar is al belangstelling voor getoond.

De werkgeversvereniging heeft bij mijn ministerie een subsidieaanvraag ingediend. Dit wordt op het moment beoordeeld, waarbij ik wel al kan melden dat ik bereid ben om mee te financieren. Ik blijf aangesloten bij het experiment, waarbij ik overigens de nadruk wil blijven leggen op het feit dat de verantwoordelijkheid voor het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving voor de cliënten een primaire verantwoordelijkheid is voor de zorginstellingen.

Internationaal

CAHVIO

Op 14 november 2012 heeft Nederland het Verdrag ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (CAHVIO-Verdrag) van de Raad van Europa ondertekend. Het wetgevingstraject voor ratificatie is inmiddels in gang gezet. Voor het Nederlandse deel van het Koninkrijk geldt dat het beleid en de uitvoering nagenoeg in overeenstemming met het Verdrag zijn. Besloten is om voor het Caribische deel van het Koninkrijk – waar het Verdrag ook op van toepassing wordt – een impactanalyse te doen om de consequenties en de stappen voor de verdere implementatie van het Verdrag voor de eilanden in kaart te brengen. Het Verdrag zal voor de verschillende landen binnen het Koninkrijk worden bekrachtigd nadat in de benodigde uitvoeringswetgeving is voorzien.

CEDAW

Het kabinet heeft voorts besloten een zogenaamde «genderscan» uit te laten voeren naar de mate waarin het beleid en de uitwerking van de aanpak van geweld in huiselijke kring gendersensitief zijn. Een gendersensitief beleid houdt rekening met de verschillen tussen mannen en vrouwen en de oorzaken van geweld (ongelijkheid m/v en stereotiepe denkbeelden over de rollen van mannen en vrouwen) en de verschillen in de impact van geweld. Immers, vooral vrouwen zijn slachtoffer van (ernstig, structureel) huiselijk en seksueel geweld.

Met dit voornemen komt het kabinet ook tegemoet aan de zorg die het CEDAW-comité (Committee on the Elimination of Discrimination against Women) heeft geuit over de genderneutrale formulering van de aanpak van huiselijk geweld in Nederland.

VN Commission on the Status of Women

Nederland maakt zich internationaal sterk voor gelijke rechten en veiligheid van vrouwen. Zo was de minister van OCW in maart jl. bij de vergadering van «Commission on the status of Women» van de Verenigde Naties waar gezamenlijke conclusies werden aangenomen over de aanpak van geweld tegen vrouwen. De minister heeft in haar speech bij de VN aangegeven dat het niet te tolereren is dat slachtoffers van geweld niet durven spreken over wat hen is aangedaan uit angst voor stigmatisering, dat vrouwen geen aanspraak kunnen maken op hun rechten en dat daders niet gestraft worden.

2. Gerichte aanpak van daders

Geweld in huiselijke kring is een zeer ernstige en veelvoorkomende vorm van geweld. Het betreft geweld dat achter de voordeur plaatsvindt met immense gevolgen voor zowel slachtoffer, dader als samenleving. In dit deel van de brief wordt nader ingegaan op het kabinetsbeleid ter zake.

Daderaanpak

Zoals de minister van Veiligheid en Justitie in zijn brief van 21 november 201137 heeft aangekondigd acht het kabinet een aanscherping van het opsporings- en vervolgingsbeleid van geweld in huiselijke kring nodig. Die aanscherping bestaat uit drie pijlers:

  • 1. Verbeterde bewijsvoering en dossiervorming;

  • 2. Monitoring;

  • 3. Verscherpte aanpak van de ernstigste vormen van geweld in huiselijke kring.

Ad 1: Verbeterde bewijsvoering en dossiervorming

In de genoemde brief inzake de daderaanpak van geweld in huiselijke kring is aangegeven dat ingezet wordt op verbeterde bewijsvoering en dossiervorming in zaken van geweld in huiselijke kring (en specifiek kindermishandeling), zodat er meer zaken kunnen doorstromen naar het strafrecht. In de eerste helft van 2012 is met politie, OM en reclassering geïnventariseerd op welke wijze dit concreet vorm kan krijgen. Verbeteringen kunnen onder meer worden behaald in het eenduidig en gestructureerd werken door politie en OM. Onder andere de nieuwe OM-aanwijzing «geweld in afhankelijkheidsrelaties» zal daaraan bijdragen. Daarin worden aanwijzingen gegeven inzake het opsporingsonderzoek, de vervolging, de dossiervorming en forensisch medische expertise. Verder komt er een checklist die het OM en de politie kunnen gebruiken tijdens het opsporingsonderzoek. De nieuwe OM-aanwijzing werd verwacht in het voorjaar 2013, maar loopt enige vertraging op door de verwerking van nieuwe ontwikkelingen, zoals de ZSM-werkwijze van het OM38. Verwacht wordt dat de nieuwe OM-aanwijzing in het najaar 2013 gereed is voor gebruik. Naast de OM-aanwijzing worden nog een aantal verbeterrichtingen verder verkend met het OM, politie en Reclassering. Hierover zal uw Kamer in de voortgangsrapportage in het najaar 2013 nader worden geïnformeerd.

Het onderwerp «Verbeterde bewijsvoering en dossiervorming» is overigens ook een actiepunt uit het Actieplan aanpak kindermishandeling 2012–2016 «Kinderen Veilig».

Ad 2: Monitoring

Het WODC heeft «geweld in huiselijke kring» opgenomen in de recidivemonitor. De recidivemonitor zal informatie behelzen over de populatie van vervolgde plegers huiselijk geweld, het recidivebeeld, achtergrondkenmerken en de samenhang tussen recidive en de ontwikkeling van de strafrechtelijke recidive door de jaren heen. De eerste resultaten van de recidivemonitor geweld in huiselijke kring zijn vertraagd en worden verwacht in het najaar 2013.

Ad 3: Verscherpte aanpak van de ernstigste vormen van geweld in huiselijke kring

Zoals de minister van Veiligheid en Justitie in zijn brief van 21 november 2011 heeft aangegeven wordt een verscherpte aanpak noodzakelijk geacht voor recidiverende daders en daders van zogenaamd «intimate terrorism». Dit zijn immers de daders van de ernstigste vorm van geweld in huiselijke kring, die structureel geweld plegen. In verband met de ernst van de situatie is deze aanpak bestempeld met «Code Rood».

Bij de aanpak van ernstige vormen van geweld in huiselijke kring gaat het om complexe zaken, waarbij meerdere factoren tegelijk een rol spelen en in sommige gevallen meerdere personen binnen een gezin aandacht vragen. De aanpak van deze groep sluit daarmee goed aan bij de focus van de Veiligheidshuizen. Door middel van een pilot in een aantal veiligheidshuizen is een gerichte aanpak ontwikkeld, waarbij het zowel kan gaan om een strafrechtelijke aanpak als het actiever inzetten van zorg. De pilot heeft in 2012 gelopen in de veiligheidshuizen Brabant Zuidoost (locatie Eindhoven), Enschede en Noord-Limburg. De eindrapportages van de pilots vindt u in de bijlagen39. De resultaten van de pilot zijn, kort samengevat (een uitgebreide weergave treft u in bijlage VIII aan)40, de volgende.

Met behulp van een speciaal voor de pilot ontwikkeld risicotaxatie-instrument zijn tijdens de pilotperiode alle meldingen van geweld in huiselijke kring beoordeeld, zowel de meldingen die bij de politie binnen zijn gekomen als bij de hulpverlening. Een opvallend resultaat is dat er zaken aan de orde kwamen die niet eerder in beeld kwamen; dit gold in het bijzonder voor de door de GGZ ingebrachte zaken.

In de pilot is verder gebleken dat een goede inschatting van het risico alleen kan plaatsvinden nadat door de ketenpartners in het casusoverleg is gesproken over de casus. De op deze wijze verrijkte informatie biedt een goede basis voor het bepalen van de veiligheidssituatie.

In het casusoverleg Code Rood zijn professionals uit verschillende disciplines bijeen gebracht: politie, Openbaar Ministerie, (reguliere en forensische) GGZ, verslavingszorg, reclassering, maatschappelijk werk en gemeente; GGZ, verslavingszorg en Reclassering zijn partijen die bij het reguliere casusoverleg in een Veiligheidshuis niet altijd aansluiten.

Met name de bijdrage van de GGZ (zowel de reguliere als de forensische GGZ en de verslavingszorg) is als waardevol ervaren. Dit gold vooral voor de groep daders van «intimate terrorism»; deze zeer complexe doelgroep is vaak via de GGZ aangedragen in het casusoverleg.

Doordat frequent een multidisciplinair casusoverleg plaatsvond konden de casussen snel en goed worden geanalyseerd. Daardoor was het mogelijk, afhankelijk van de ingeschatte ernst van de situatie, snel te handelen. Daarbij was sprake van een geïntegreerde aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling om betere hulp en begeleiding te kunnen bieden aan alle leden van het gezin. Per melding werd maatwerk toegepast: bekeken werd welke veiligheidsmaatregelen getroffen moesten worden en welke specialistische behandeling geboden was.

Bij het merendeel van de zaken die in de pilot zijn behandeld, waren kinderen betrokken, of omdat zij zelf slachtoffer waren van mishandeling of omdat zij getuige waren van ruzie en gewelddadig gedrag tussen hun ouders. Door de snelle en gerichte aanpak via het casusoverleg kon in gevallen waar kinderen bij betrokken waren eerder geïntervenieerd worden.

De gebruikte aanpak van geweld in huiselijke kring heeft een toegevoegde waarde. De zaken die aangemeld werden waren zeer ernstig en waren zonder de pilot niet vanuit een ketenaanpak aangepakt. De inbreng van de verschillende partners zorgde voor een grote mate van deskundigheid: het geheel was meer dan de som der delen.

Als kanttekening moet worden genoemd dat de effectiviteit van de aanpak afhankelijk is van de motivatie van de ketenpartners. Daarnaast bleek niet altijd voldoende zeker te zijn wat kan en wat mag bij het delen van informatie.

De pilot mag een succes worden genoemd. De goede samenwerking tussen ketenpartners, het screenen van de zaken en vervolgens gezamenlijk verrijken van de informatie en het daardoor snel en slagvaardig reageren zijn de belangrijkste uitkomsten. Dat is het vernieuwende aan deze pilot:

  • Nieuwe partners aan tafel

  • Daardoor inbreng van niet eerder bekende zaken

  • Screenen van alle zaken van geweld in huiselijke kring met één risicotaxatie-instrument

  • Gezamenlijk verrijken van de informatie

  • Snel en gericht interveniëren bij alle leden van het gezin (systeemgerichte aanpak)

  • Bijzondere aandacht voor het kind.

Gelet op dit resultaat wordt er naar wegen gezocht om de gevonden aanpak breder te verspreiden en te borgen. Momenteel is sprake van nog andere ontwikkelingen die raken aan de Code Rood aanpak, bijvoorbeeld de ZSM-werkwijze van het OM en het Landelijk Kader Veiligheidshuizen. In de komende periode wordt bezien hoe deze ontwikkelingen op elkaar afgestemd kunnen worden, zodat de resultaten van de Code Rood-pilot behouden kunnen blijven.

Daderinterventies

In het strafrechtelijke kader wordt gewerkt aan gedragsverandering bij plegers van huiselijk geweld. De «B-safer» is een diagnostisch instrument gericht op zaken waarin geweld in huiselijke kring voorkomt. Het screeningsinstrument is in 2012 binnen enkele regio’s van de reclassering in gebruik genomen. De landelijke implementatie zal rond de zomer voltooid zijn. Dit houdt in dat alle medewerkers van de Reclassering opgeleid zijn om met het instrument te werken. Na de landelijke invoering zal op gezette tijden worden nagegaan of in het veld inderdaad de «B-safer» wordt gebruikt.

Daarnaast wordt door de reclassering gewerkt aan de doorontwikkeling van de bestaande training partnergeweld, gericht op het zo snel mogelijk komen tot de-escalatie binnen de relatie. Een training vooraan in de strafrechtsketen sluit aan bij het beleid om de daderaanpak te versnellen en zo spoedig mogelijk duidelijkheid en veiligheid te creëren. In 2013 is de training in vier pilotregio’s gestart. Na de zomer start de evaluatie van de training.

Zowel het onderwerp «B-safer» als de training partnergeweld zijn actiepunten uit het Actieplan aanpak kindermishandeling 2012–2016 «Kinderen Veilig».

Strafmaatrichtlijn Kindermishandeling

Voor veel voorkomende strafbare feiten hanteert het Openbaar Ministerie richtlijnen aan de hand waarvan de Officier van Justitie een berekening maakt welke strafeis passend is. Het OM heeft voor de plegers van kindermishandeling een dergelijke strafmaatrichtlijn ontwikkeld. Deze helpt officieren bij het vaststellen van de strafmaat. De strafmaatmaatrichtlijn Kindermishandeling wordt op dit moment getoetst op bruikbaarheid en naar verwachting zal deze officieel worden gepubliceerd in het najaar 2013. Ook de strafmaatrichtlijn is een actiepunt uit het Actieplan aanpak kindermishandeling 2012–2016 «Kinderen Veilig».

Onderzoek naar werkwijze en criteria voor toepassing van het opleggen van een huisverbod bij kindermishandeling

Het initiatief van de gemeente Rotterdam om een pilot te starten over de inzet van het huisverbod bij kindermishandeling is afgerond. In de zomer zal Rotterdam de eindrapportage publiceren. De minister van Veiligheid en Justitie heeft deze pilot met belangstelling gevolgd en zal uw Kamer in de volgende voortgangsrapportage in het najaar 2013 informeren over eventuele vervolgstappen.

3. Doorbreken intergenerationele overdracht geweld

Versterken relationele en seksuele weerbaarheid van jongeren

Belangrijke oorzaken van huiselijk en seksueel geweld liggen in ongelijkheid en machtsverschillen tussen mannen en vrouwen en stereotiepe beelden over de rol van mannen en vrouwen. De oplossingen moeten daarom worden gezocht in een gezonde en gelijkwaardige verhouding tussen mannen en vrouwen. De minister van OCW wil hierop stevig inzetten en op die manier een bijdrage leveren aan de (structurele) preventie van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Haar inzet richt zich, naast het al eerder in deze brief genoemde, op:

  • Het vergroten van de relationele en seksuele weerbaarheid van jongeren met:

    • 1) de WE CAN Young campagne in 15 grote gemeenten en

    • 2) de jongerenaanpak social media. In dat verband is onder andere een «weerbaarheidstool» ontwikkeld die jongeren inzicht geeft in hun weerbaarheidsprofiel en individueel advies geeft. Dit beleid wordt voortgezet tot en met 2014 en dan geëvalueerd. Er is ook ouderondersteuning op het gebied van seksuele weerbaarheid. Zie daarvoor www.sense.info .

  • Het stimuleren van de deskundigheidsbevordering in het onderwijs van de aandacht voor een gezonde seksuele ontwikkeling en het bevorderen van de seksuele weerbaarheid, zodat leraren op een adequate manier vraagstukken rond seksuele diversiteit en seksualiteit bespreekbaar kunnen maken. Er zijn signalen dat leraren op dit punt handelingsverlegenheid ervaren. Aandacht voor respectvol omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit binnen de samenleving is verplicht op scholen sinds de inwerkingtreding van de aanpassing van de kerndoelen op dit punt per 1 december 2012. De voorlichting op scholen over seksualiteit lijkt vooral gericht te zijn op kennisoverdracht (biologie, vruchtbaarheid en anticonceptie), waarbij het belang van seksuele weerbaarheid (het aangeven van wensen en grenzen in relaties) en seksuele diversiteit in de samenleving vaak nog onderbelicht blijven.

    Voor 2013 is de minister van OCW aanvullend op dit beleid voornemens om het Centrum School en Veiligheid te vragen meer informatie over seksueel overschrijdend gedrag te verspreiden. Voorts is het de bedoeling in de nieuwsbrieven van OCW voor VO en BVE aandacht te besteden aan seksueel overschrijdend gedrag.

  • Het doorbreken van de intergenerationele overdracht van geweld, door een internationaal onderzoek naar «promising practices» waar het gaat om de rol van opvoedingsondersteuning en emancipatie bij het structureel doorbereken van de overdracht van geweld. Daarbij is ook nadrukkelijk aandacht voor de positieve rol die mannen kunnen spelen bij het beëindigen van geweld.

Publiekscampagne Geweld in huiselijke kring

De publiekcampagne «Geweld in huiselijke kring», met als motto: «Een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor» loopt tot en met eind 2014. Ik voer deze campagne samen met de minister en staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, daarnaast is er betrokkenheid vanuit de ministeries van OCW en SZW. De campagne bestaat uit tv- en radiospotjes over kindermishandeling, partnergeweld en vanaf juni van dit jaar ook over ouderenmishandeling, een website www.vooreenveiligthuis.nl en een toolkit met materialen die gemeenten, steunpunten huiselijk geweld en advies- en meldpunten kindermishandeling kunnen gebruiken (zoals artikelen voor huis-aan-huisbladen, feiten en cijfers, folders en posters). In het verslag van het schriftelijk overleg van 20 februari 201341 heb ik toegezegd om aandacht te besteden aan de uitkomsten van het campagne-effectonderzoek over de periode augustus 2012 tot en met december 2012. Omdat rond deze tijd de minister van Algemene Zaken de jaarevaluatie 2012 van alle overheidscampagnes naar de uw Kamer zal sturen, wil ik graag daarnaar verwijzen. Wel kan al worden gemeld dat de campagne goed wordt ontvangen, getuige bijvoorbeeld de nominaties voor de Gouden Loeki en van de Stichting Adverteerdersjury Nederland (SAN).

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn


X Noot
1

Zoals onder andere beschreven in Kamerstuk 33 400-XVI, nr. 14

X Noot
2

Zie ook Kamerstuk 28 345, nr. 115

X Noot
3

Kamerstuk 33 062, nr. 12 resp. nr. 15

X Noot
4

Kamerstuk 33 062, nr. 16

X Noot
5

Kamerstuk 33 062, nr. 19

X Noot
6

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
7

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
8

Zie ook de brief over het plan van aanpak inzake aandacht in opleidingen voor geweld in afhankelijkheidsrelaties.

X Noot
9

Kamerstuk 31 015, nr. 87

X Noot
10

Kamerstuk 17 444, nr. 3, p. 10

X Noot
11

Kamerstuk 10 377, nr. 7, p. 31

X Noot
12

Kamerstuk 33 619

X Noot
13

Kamerstuk 33 062, nr. 17

X Noot
14

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
15

Kamerstuk 33 435, nr. 3

X Noot
16

Kamerstuk 33 435, nr. 6

X Noot
17

Kamerstuk 33 435, nr. 3

X Noot
18

Kamerstuk 33 619

X Noot
20

Kamerstuk 30 420, nr. 180

X Noot
21

Kamerstuk 33 435, nr. 10

X Noot
22

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
23

Kamerstuk 33 435, nr. 4

X Noot
24

Kamerstuk 31 015, nr. 82

X Noot
25

Kamerstuk 31 839, nr. 201

X Noot
26

Zie onder andere Kamerstuk 24 170, nr. 128

X Noot
27

Kamerstuk 29 325, nr. 117

X Noot
28

Kamerstuk 33 400-XVI, nr. 14

X Noot
29

Kamerstuk 30 597, nr. 296

X Noot
30

Kamerstuk 32 175, nr. 50

X Noot
31

Kamerstuk 29 389, nr. 36

X Noot
32

Kamerstuk 33 400-XVI, nr. 14

X Noot
33

Kamerstuk 33 000-XVI, nr. 181

X Noot
34

Kamerstuk 33 109, nr. 1–4

X Noot
35

Kamerstuk 32 402, nr. 12

X Noot
36

Kamerstuk 29 389, nr. 36

X Noot
37

Kamerstuk 28 345, nr. 116

X Noot
38

In de ZSM-werkwijze beslissen het OM en een aantal ketenpartners na aanhouding van de verdachte zo spoedig mogelijk over het afdoeningstraject.

X Noot
39

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
40

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
41

Kamerstuk 33 400-XVI, nr. 137

Naar boven