30 420 Emancipatiebeleid

Nr. 180 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 mei 2013

1. Inleiding

Uw Kamer heeft de afgelopen jaren verschillende beleidsbrieven over emancipatie ontvangen. Sinds 2007 maakt – naast vrouwenemancipatie – de emancipatie van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders (LHBT) hiervan deel uit. Terugkerende onderwerpen in de vrouwenemancipatie zijn (arbeids)participatie, bestrijding van geweld en internationaal beleid. In de LHBT-emancipatie staan de onderwerpen gelijke rechten van hetero- en homoseksuelen, sociale acceptatie en bestrijding van geweld op de agenda van opeenvolgende kabinetten. De internationale inzet van Nederland is inmiddels ook een belangrijk onderdeel van de emancipatieportefeuille. Sinds jaren staan de waarden «gelijkheid», «zelfstandigheid», «keuzevrijheid» en «verantwoordelijkheid» binnen vrouwen- en LHBT-emancipatie centraal.

Vandaag bied ik u, namens het kabinet, de hoofdlijnenbrief aan waarmee ik u informeer over de kabinetsvisie op het emancipatiebeleid 2013–2016 en toelicht welke maatregelen ik op dit beleidsterrein uitvoer. De basis van deze brief wordt gevormd door de overtuiging dat vrouwenrechten en rechten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders onvervreemdbare mensenrechten zijn. Mensenrechten die continu moeten worden bewaakt en beschermd. Emancipatie is niet vanzelfsprekend en nooit af. Emancipatie behoeft doorlopend onderhoud. Emancipatie biedt handvatten om maatschappelijke problemen op te lossen, en gaat niet alleen over individuen, maar ook over de samenleving als geheel.

In de 2e voortgangsrapportage1 van 26 november 2012 over het emancipatiebeleid heb ik aangegeven dat lopend beleid de komende jaren wordt voortgezet en wordt aangevuld met nieuwe accenten. Dit zijn «intersekse», «vrouwen en gezondheid», «vrouwen en de media» en «meisjessucces of jongensprobleem». Eind 2014 laat ik een midterm review houden om te beoordelen of de gewenste resultaten zijn behaald en om te bezien of het lopend beleid moet worden bijgesteld.

Onderdeel van het lopend beleid is de ondersteuning van een aantal organisaties als kennisinfrastructuur voor vrouwen- en LHBT-emancipatie.2 In voorbereiding op deze brief zijn gesprekken gevoerd met deze organisaties en andere stakeholders op het gebied van vrouwen- en LHBT-emancipatie. Ook zijn gesprekken gevoerd met burgerpanels. Deze gesprekken hebben mede de door mij gemaakte keuzes bepaald.

Met deze brief kom ik tevens tegemoet aan het verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om een reactie op de Emancipatiemonitor (2012) van SCP/CBS3 en op het rapport «Worden wie je bent – Het leven van transgenders in Nederland» (2012)4 van het SCP.

Leeswijzer

Ik schets in hoofdstuk twee de historische context van het emancipatiebeleid, waarmee ik de huidige beleidsinzet in perspectief plaats. Vervolgens ga ik in hoofdstuk drie in op de waarden van beleid en in hoofdstuk vier op de taken van de overheid. In hoofdstuk vijf beschrijf ik mijn speerpunten binnen het emancipatiebeleid voor de komende jaren, te weten a) participatie in het licht van de gevolgen van de economische crisis, b) sociale veiligheid van vrouwen, meisjes en LHBT’s, c) verschillen tussen jongens en meisjes in het onderwijs, d) internationale polarisatie. Hoofdstuk zes gaat in op verkenningen die ik laat uitvoeren rondom de nieuwe thema’s «intersekse», «vrouwen en gezondheid», «vrouwen en de media» en «meisjessucces of jongensprobleem». In de bijlage bij deze brief treft u de beleidsmaatregelen aan.

2. Historische context

Gelijke rechten voor mannen en vrouwen betekent dat mannen en vrouwen voor de wet gelijk zijn. Dat lijkt vandaag de dag vanzelfsprekend, toch is het nog maar een recent verschijnsel. Dat geldt ook voor gelijkberechtiging van heteroseksuele mannen en vrouwen en lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders. Die gelijkheid is geen gegeven, maar moet van dag tot dag worden onderhouden en vraagt ook vandaag de dag om beleidsinterventies.

De afgelopen honderd jaar gingen deuren die eeuwenlang voor vrouwen gesloten waren, één voor één open. Op de arbeidsmarkt, in de rechtspraak, op universiteiten, in politiek en bestuur, op straat en in het gezin. Tot 1957 werden vrouwen in overheidsdienst (ambtenaressen) ontslagen zodra ze trouwden. Daarvoor werden morele argumenten gehanteerd. Dit gold ook voor leerkrachten in het onderwijs; een zwangere vrouw voor de klas zou, zo dacht men, vragen kunnen oproepen bij leerlingen. De voornaamste reden lag echter in het sociaaleconomische systeem, dat was opgebouwd rond het begrip «kostwinner». De man zorgde voor het inkomen en de vrouw voor huishouden en kinderen. Als vrouwen na hun huwelijk zouden blijven verdienen, zou dit ten koste kunnen gaan van de arbeidsplaats van een man, die op zijn beurt weer een gezin te onderhouden had. Dit kostwinnersmodel werd door velen niet als onwenselijk beschouwd, maar als succesvol resultaat van economische welstand.

Ongelijkheid tussen man en vrouw was ook in de huwelijkswetgeving vastgelegd: juridisch gesproken was de man de baas in huis. Getrouwde vrouwen waren tot 1956 handelingsonbekwaam. En tot 1984 was bij wet geregeld dat de mening van de man de doorslag gaf over elementaire zaken zoals woonplaats en beslissingen over de kinderen. Van gelijke rechten voor mannen en vrouwen was tot die tijd dus geen sprake. Vanaf de jaren vijftig echter groeide bij steeds meer vrouwen de behoefte volwaardig mee te doen. Dit resulteerde in de opkomst van de vrouwenbeweging.

Er is een verband tussen de ontwikkeling van vrouwenemancipatie en de ontwikkeling van LHBT-emancipatie.5 Daarom is het niet verwonderlijk dat de 20ste eeuw ook wordt gekenmerkt door de opkomst van de homo-emancipatiebeweging. De homo-emancipatie in Nederland werd onbedoeld gevoed door de aanscherping van de zedelijkheidswetgeving in 1911 door toevoeging van artikel 248bis. Door dit wetsartikel werden homoseksuele contacten van iemand van 21 jaar of ouder met iemand jonger dan 21 jaar verboden, terwijl de minimumleeftijd tot 1911 16 jaar was en voor heteroseksuele contacten ook bleef. De wetgeving was niet alleen bedoeld om de jeugd te beschermen tegen «homoseksuele verleiding», maar was ook ingesteld om «toenemende propaganda» van «verfoeilijke onzedelijkheid» in te dammen. Duizenden homoseksuele mannen en tientallen lesbische vrouwen zijn slachtoffer van deze wetgeving geworden: gevangenisstraf, chemische castratie, chantage en politieregistratie van potentiële «zedendelinquenten» waren het gevolg. Deze wetgeving leidde tot het ontstaan van een sterke LHBT-emancipatiebeweging, die zich ging toeleggen op afschaffing van discriminatoire wetgeving. Artikel 248bis werd in 1971 afgeschaft.

De overheid volgde de revolutie die in de samenleving plaatsvond met aanpassing van wet- en regelgeving. Vanaf de tweede feministische golf begin jaren zeventig werd gewerkt aan het verder tot stand brengen van gelijke rechten voor vrouwen en mannen en werd bestaande wetgeving kritisch bezien op mogelijk ongerechtvaardigd onderscheid op grond van geslacht en later ook seksuele oriëntatie. De Europese regelgeving vervulde hierbij een belangrijke aanjagende rol. Dit resulteerde in de grondwettelijke verankering van non-discriminatie en gelijke behandeling en de uitwerking daarvan in uitvoeringswetgeving, relatiewetgeving, adoptierecht, rechtsbescherming, wetgeving rondom gezinsleven en rondom gelijke beloning. In 1994 volgde de Algemene wet gelijke behandeling, die niet alleen betrekking heeft op geslacht, maar ook op andere gronden zoals ras, godsdienst, seksuele gerichtheid en burgerlijke staat. Mede dankzij deze wet zijn anno 2013 gelijke rechten – in de juridische zin – voor vrouwen en mannen gerealiseerd. Voor LHBT’s rest nog aanpassing van bepaalde wet- en regelgeving. In het regeerakkoord zijn genoemd: het niet aanstellen van nieuwe «weigerambtenaren», de aanpassing van de algemene wet gelijke behandeling naar Europees model, het verdwijnen van de «enkele feitconstructie», inwerkingtreding van het wetsvoorstel lesbisch ouderschap en het uit de wet schrappen van de sterilisatie-eis met betrekking tot officiële geslachtsregistratie.6

Sinds 1985 staan «gelijkheid», «zelfstandigheid», «keuzevrijheid» en «verantwoordelijkheid» centraal in het emancipatiebeleid. Dit werd uitgewerkt in de volgende drie subdoelstellingen: het verzekeren van gelijke rechten voor vrouwen en mannen; het bereiken van structurele veranderingen in de samenleving waardoor sekseverschil niet langer één van de pijlers van de maatschappelijke organisatie vormt en het doorbreken van beeldvorming in termen van mannelijkheid en vrouwelijkheid (stereotypen).

In de eerste beleidsbrief Overheidsbeleid en homoseksualiteit in 19887 staat het bereiken van een situatie waarin mensen, ongeacht hun homo- of heteroseksuele gerichtheid, op voet van gelijkheid aan alle facetten van maatschappelijk leven kunnen deelnemen centraal. Rond 1990 ligt in dit beleid de nadruk op het realiseren van gelijke rechten van hetero- en homoseksuelen.

Onder invloed van de Vierde Wereldvrouwenconferentie in Beijing gaat het Nederlandse emancipatiebeleid in 1995 een nieuwe fase in, gericht op het monitoren van de verbetering van de positie van vrouwen op allerlei maatschappelijke terreinen. Emancipatiebeleid krijgt steeds meer gestalte via het reguliere beleid van alle departementen (gender mainstreaming).

Vanaf het einde van de vorige eeuw groeien het vrouwenemancipatiebeleid en het LHB(T)-emancipatiebeleid naar elkaar toe door de introductie van het sekseneutrale wettelijk geregistreerd partnerschap in 1998 en de openstelling van het burgerlijk huwelijk voor paren van hetzelfde geslacht in 2001.

In 2007 worden vrouwenemancipatie en LHBT-emancipatie geïntegreerd in één beleidsportefeuille.

De hiervoor beschreven verschuivingen – zowel in de samenleving als bij de overheid – hebben nog niet zolang geleden en in relatief korte tijd plaatsgevonden en zijn in sommige gevallen nog niet voltooid. Iedereen kent wel een verhaal van een oom die een leven lang verstild homo is, of de moeder die haar talenten niet heeft kunnen ontplooien omdat de plichten van het gezin zwaarder wogen.

De beleidsdoelstellingen uit 1985 en 1988 gelden in de kern nog steeds, maar anno 2013 ziet de samenleving er heel anders uit en is ook de houding van de overheid ten opzichte van haar burgers veranderd. Handelde de overheid vroeger vanuit de opvatting dat zij wist wat goed was voor haar burgers, nu wil de overheid mensen juist stimuleren zélf en met elkaar beslissingen te nemen, autonoom te zijn. De overheid streeft anno 2013 naar een pluriforme maatschappij, waarin eenieder, ongeacht sekse of seksuele identiteit, zoveel mogelijk in vrijheid vorm kan geven aan zijn of haar leven. Maar ook dat vraagt om overheidshandelen.

Voor een deel signaleert de overheid maatschappelijke ontwikkelingen, zet ze om in wetgeving en borgt ze daarmee. Tegelijkertijd zijn beweging en initiatief vanuit burgers en maatschappelijke organisaties cruciaal om veranderingen te organiseren én om de overheid scherp te houden op die maatschappelijke ontwikkelingen.

De afgelopen jaren zijn nieuwe vraagstukken op ons pad gekomen. Zo vraagt de acceptatie en veiligheid van LHBT’s onze continue aandacht; er is een toename van discriminatiemeldingen op grond van seksuele oriëntatie te zien.8 We zien dat meisjes het in het onderwijs zoveel beter doen dan jongens, dat de jongens dreigen achterop te raken. We zien ook dat meer dan 50% van de laagopgeleide vrouwen buiten de arbeidsmarkt, en sommigen van hen zelfs buiten de samenleving, staan. Ook ervaren we de gevolgen van een gezondheidszorg die maar weinig aandacht heeft voor verschillen tussen mannen en vrouwen. Zo worden medicijnen bijvoorbeeld overwegend getest op mannen, waardoor eventuele bijwerkingen bij vrouwen niet worden onderkend.

3. De waarden van beleid

Emancipatie biedt handvatten om maatschappelijke problemen het hoofd te bieden door in te zetten op het ontwikkelen van alle talenten die ons land rijk is, het verminderen van agressie en geweld en het versterken van een goede gezondheid en welbevinden. Een samenleving waarin homo’s op straat niet veilig zijn als ze hand in hand lopen of lesbiennes getreiterd worden op het werk, waarin stereotiepe beelden en vooroordelen over mannen en vrouwen meer bepalend zijn dan wat iemand aan talenten en kennis in huis heeft – dat is niet alleen het probleem van deze vrouwen en mannen – heteroseksueel, homoseksueel of transgender- zelf, maar ook van hun nabije omgeving, hun dochters en zonen: de generatie die al haar krachten nodig zal hebben om ons land een goede toekomst te geven. Uiteindelijk raken deze problemen de gehele samenleving.

Emancipatievraagstukken gaan daarmee niet alleen over individuen, maar ook over de relaties tussen mensen, de manier waarop we met elkaar omgaan en onze samenleving. Emancipatie is niet een op zichzelf staand thema: ze biedt oplossingsrichtingen voor verschillende maatschappelijke vraagstukken op het gebied van onder meer arbeidsmarkt, gezondheidszorg en sociale cohesie. En ze biedt kansen voor een sterke, creatieve en innovatieve samenleving9, waarin tolerantie mensen met elkaar verbindt.

Soms wordt dit bereikt via de invoering van wetten en regels, op andere momenten juist door mensen te wijzen op consequenties van hun keuzes, te stimuleren zelf in actie te komen en aan te geven dat de overheid daarvoor niet alle verantwoordelijkheid kan en wil nemen.

De kernwaarden die de overheid binnen het emancipatiebeleid hanteert en de maatregelen die daaruit volgen, zijn enerzijds gebaseerd op waarden die zich in de samenleving hebben ontwikkeld en anderzijds een resultaat van politieke keuzes. De kernwaarden die dit kabinet hanteert in beleid ten aanzien van emancipatie zijn autonomie, weerbaarheid en gelijkwaardigheid.

A. Autonomie

Het is een groot goed dat bij de verdeling van arbeid en zorg, vrouwen en mannen in Nederland eigen keuzes kunnen maken. Gelijke rechten en gelijke kansen hoeven niet voor iedereen gelijke uitkomsten te betekenen. Tegelijkertijd levert het wel een spanningsveld op als je constateert dat veel vrouwen wel gelijke uitkomsten ambiëren, maar die niet kunnen realiseren. Knelpunten bij het combineren van arbeid- en zorgtaken kunnen de ambities van vrouwen in de weg staan en maken het lastiger om een succesvolle carrière op te bouwen. Traditionele opvattingen over de rolverdeling tussen mannen en vrouwen kunnen eveneens een belemmering zijn voor de onderwijs- en arbeidsloopbaan van vrouwen10 en zowel mannen als vrouwen belemmeren om gelijkwaardig en autonoom hun positie in te nemen. Bij autonomie speelt ook economische zelfstandigheid een niet te onderschatten rol. Simone de Beauvoir noemde het al een van de belangrijkste voorwaarden voor vrouwen om zich als individu te realiseren.11 De overheid kan voorwaarden creëren waardoor mensen hun persoonlijke voorkeuren kunnen ontwikkelen. Ook kan de overheid vrijheden via wet- en regelgeving creëren. Dit is bijvoorbeeld terug te zien in het wetsvoorstel erkenning genderidentiteit, waarin de zogenoemde sterilisatie-eis voor het wijzigen van de geslachtsaanduiding in de geboorteakte wordt geschrapt.

B. Weerbaarheid

Keuzevrijheid hebben, betekent niet dat het altijd en voor iedereen eenvoudig is om keuzes kenbaar te maken en conform die keuzes te handelen. Om autonoom beslissingen te kunnen nemen, moet je weerbaar zijn. Mensen moeten hun grenzen kunnen aangeven. Autonomie mag nooit verworden tot gevoelde dwang. Dat vraagt om weerbaarheid. Denk aan LHBT-jongeren die op school uit de kast komen en zich moeten verweren tegen eventuele negatieve reacties van klasgenoten. Ook het versterken van weerbaarheid van vrouwen die slachtoffer zijn (geweest) van huiselijk geweld en van jongeren die bijvoorbeeld door contacten via sociale media slachtoffer worden van seksueel overschrijdend gedrag, is een belangrijke prioriteit. Maar ook economische zelfstandigheid bevordert weerbaarheid, omdat mensen dan niet op financieel gebied afhankelijk zijn van een ander.12

C. Gelijkwaardigheid

Gelijkwaardigheid kan alleen maar optreden in een samenleving die niet «gender blind» is, maar oog heeft voor en reageert op verschillen tussen mannen en vrouwen. Waar dit niet gebeurt, ontstaan persoonlijke problemen voor mannen en vrouwen, maar vaak ook maatschappelijke problemen. Denk aan de grote tekorten in de techniek, die mede het gevolg zijn van genderstereotiep denken en handelen.13

Emancipatie betekent in sommige gevallen ook juist rekening houden met verschillen. Een stabiele samenleving is niet opgebouwd uit van elkaar gescheiden sociale categorieën, maar uit een collectief waarin mensen zich kunnen verplaatsen in een ander en waarin beleid op maat wordt gemaakt. Een voorbeeld hiervan is een genderbewuste gezondheidszorg, waarin rekening wordt gehouden met verschillen tussen mannen en vrouwen, zodat ze – weliswaar anders – maar gelijkwáardig behandeld kunnen worden.

4. Taken van de overheid

Waar emancipatie voorheen vooral draaide om het door de overheid (laten) opheffen van uitsluiting van burgerrechten, staan tegenwoordig voornamelijk mensenrechten centraal. De overheid die emancipatiebeleid voert, gaat daarom steeds actief na welke belemmeringen er zijn ten aanzien van het genot van welke mensenrechten. Hierbij spelen twee fundamentele rechten een rol. In de eerste plaats het recht op daadwerkelijke bescherming tegen geweld: de overheid heeft the duty to protect.14 In de tweede plaats het recht om met andere mensen relaties aan te gaan en te ontwikkelen: the right to relate.15 De overheid ziet erop toe dat iedereen toegang tot deze rechten heeft in arbeid, in onderwijs, in de zorg, etc.16 Kwetsbare groepen moeten op de overheid kunnen rekenen. Als we een tolerante en rechtvaardige samenleving willen, waarin alle talenten zich kunnen ontwikkelen en waarin mensen zich veilig en gezond voelen, zijn in sommige gevallen regels en wetten nodig die ervoor zorgen dat de zaken daadwerkelijk geregeld worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een aanscherping van de strafeis bij delicten met een discriminatoir karakter: de verworven vrijheden van LHBT’s in de Nederlandse samenleving moeten door de overheid bewaakt en beschermd worden.

Daarnaast is het ook de taak van de overheid om, samen met maatschappelijke organisaties, de kracht van mensen zelf te herkennen en aan te moedigen. We vragen van mensen dat ze hun kennis en talenten gebruiken. De geschiedenis leert ons dat regels, wetten en overheidsbemoeienis geen garanties zijn voor betere posities van vrouwen of kwetsbare groepen.

Met wetten hebben we stereotiepe denkbeelden nog niet veranderd. En in het slechtste geval leidt meer wet- en regelgeving tot passiviteit in de samenleving en spreekt het mensen niet per definitie aan op hun (sociale en individuele) verantwoordelijkheden en kansen.

Wetten en regels zijn dus nooit het antwoord of de oplossing, maar zijn de vertaling van waarden en maatschappelijke ontwikkelingen en ze ondersteunen verandering. Eigen initiatief is altijd de motor geweest achter emancipatievraagstukken en oplossingen, en ook in deze tijd geldt nog steeds dat eigen initiatief en autonomie de katalysator moeten zijn.

5. Speerpunten

Waar enkele tientallen jaren geleden emancipatie nog werd ervaren als een sociale revolutie, is de beleving ervan tegenwoordig veel abstracter geworden. Mensen vergeten soms dat het emancipatieproces hen persoonlijk raakt.

Ook het opgroeien met de idealen van een gelijke taakverdeling tussen mannen en vrouwen, betekent lang niet altijd dat dit ook in het persoonlijk leven tot uitdrukking komt. Zo vinden jongeren (16–39 jaar) minder vaak dan ouderen (40 jaar en ouder) dat meer vrouwen zouden moeten doorstromen naar hogere functies en dat ondersteuning van dat proces nodig of nuttig is.17 In sommige gevallen wordt het thema emancipatie zelfs als niet meer relevant beschouwd. Tijdens een van de focusgroepen die zijn gehouden ter voorbereiding op deze emancipatiebrief, zei een jongeman: «Ik word een beetje moe van het onderwerp emancipatie. Ik ben niet anders gewend dan dat vrouwen dezelfde rechten hebben.» Hierin schuilt het gevaar dat emancipatie wordt ervaren als gegeven dat geen onderhoud behoeft. Maar emancipatie moet worden bijgehouden en kan ook in deze tijd juist oplossingsrichtingen bieden bij maatschappelijke uitdagingen. Ik signaleer vier speerpunten waaraan ik mijn inzet in het emancipatiebeleid verbind:

A) Participatie in het licht van de gevolgen van de economische crisis

De economische crisis waarmee we op dit moment worden geconfronteerd, grijpt direct in op de levens van mensen en kan situaties van het ene op het andere moment veranderen. Bijvoorbeeld als het enige inkomen waarop een gezin steunt, onverwachts wegvalt. Emancipatie kan bijdragen aan een sterkere economie als wordt ingezet op kennis- en talentontwikkeling. Anno 2013 is 48% van de vrouwen in Nederland niet economisch zelfstandig en zijn bijna een miljoen laagopgeleide vrouwen financieel afhankelijk van het inkomen van hun partner.18 Ook is nog altijd sprake van ongelijke beloning bij gelijke arbeid. Uit de emancipatiemonitor 2012 blijkt dat de gemiddelde beloningsachterstand van vrouwen ten opzichte van mannen 23% bedraagt. Twee derde van dit verschil kan worden verklaard uit achterstand van vrouwen in opleiding en werkervaring. Een statistisch onverklaard beloningsverschil van 8% resteert. En als we bedenken dat ruim een op de drie huwelijken in Nederland strandt, geeft dit wel aan tot welke persoonlijke financiële problemen dit voor deze vrouwen kan leiden en in het uiterste geval zelfs tot regelrechte armoede. Veel gehuwde, niet-werkende vrouwen lijken zich niet te realiseren dat, als het inkomen van hun man wegvalt, het gezin niets heeft om op terug te vallen. En waar men in deze gevallen wellicht rekent op een overheid die financieel bijspringt, moet ook dit niet meer als vanzelfsprekend worden beschouwd. De overheid mag van vrouwen dus wel vrágen hun talenten en kennis te gebruiken en in te zetten voor de maatschappij. Zeker aangezien meisjes en vrouwen het in het onderwijs steeds beter gaan doen. Het gebeurt nu nog vaak dat de onderwijsprestaties en het onderwijsniveau van vrouwen niet worden vertaald naar beroeps- en carrièrekeuzes. Dit is bijvoorbeeld goed te zien in de bèta technische sector: slecht 31 procent van alle technisch opgeleide vrouwen werkt in de techniek, tegenover 54% van de mannen.19 Daarnaast mag de overheid ook van mannen en vaders vragen hun steentje bij te dragen aan de emancipatie van vrouwen. Mannen kunnen bijvoorbeeld helpen de weg vrij te maken voor meer vrouwen in de top van bedrijven. En als vaders meer bij de opvoeding van hun kinderen betrokken worden, krijgen moeders meer kans te participeren op de arbeidsmarkt.

B) Sociale veiligheid van vrouwen, meisjes en LHBT’s

Een veilige samenleving is een sociale samenleving. De overheid moet borg staan voor een samenleving waarin burgers zich veilig voelen in de huiselijke sfeer, op straten en in wijken. Kwetsbare groepen moeten op de overheid kunnen rekenen. Het tegengaan van discriminatie en het bestrijden van geweld is daarom sinds jaren een speerpunt van de Nederlandse overheid. Des te schrijnender is het om te zien dat nog zoveel burgers te maken hebben met intimidatie, discriminatie en geweld. Zo was 39% van alle Nederlandse vrouwen ooit slachtoffer van seksueel geweld.20 En heeft 84% van de meisjes tussen 15–25 jaar te maken gehad met seksueel grensoverschrijdend gedrag (tegenover 66% van de jongens).21 Jaarlijks worden rond de 600 incidenten van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid bij de politie gemeld.22 Bovendien ervaren transgenders nog ernstige belemmeringen in persoonlijke en sociale veiligheid. Tweederde van de transgenders is eenzaam en/of heeft (ernstige) psychische problemen: 70% van de transgenders heeft wel eens aan zelfmoord gedacht en 20% heeft ooit een suïcidepoging ondernomen (dit is tien keer vaker dan de algemene bevolking). Uit bevolkingsonderzoeken blijkt dat met name orthodox-religieuze gemeenschappen nog vaak een negatieve houding ten opzichte van homoseksualiteit hebben.

C) Verschillen tussen meisjes en jongens in het onderwijs

Meisjes en jongens verschillen van elkaar in hun onderwijsloopbanen. Het gaat daarbij niet alleen om onderwijsprestaties, maar ook om opleidingsrichtingen. Het is echter te beperkt om alleen hiernaar te kijken. Onderwijs maakt deel uit van de samenleving én vormt de samenleving. Jongens en meisjes worden in de periode waarin ze onderwijs volgen, gevormd tot de mannen en vrouwen van de toekomst. «De maatschappij, dat ben jij» was jaren geleden een slogan om op te roepen tot respect en saamhorigheid. Een belangrijk vormend element voor jongeren – buiten, tussen en tijdens de lesuren – is de sociale uitwisseling die plaatsvindt. De verschillen tussen schoolloopbanen van jongens en meisjes komen niet alleen door verschillen in prestaties, maar lijken ook te maken te hebben met werkhouding, gedrag en omgevingsinvloeden. Een omgevingsinvloed is bijvoorbeeld de sterke groepsdruk onder pubers, die bij jongens vaak resulteert in het elkaar opleggen van een stoere anti-schoolhouding, terwijl meisjes wel ijverig en gehoorzaam «mogen» zijn.23 Ook lijken jongens en meisjes gevoelig te zijn voor genderstereotypen bij het kiezen voor profielen, sectoren en vervolgopleidingen; zo kiezen meisjes zelden voor techniek en jongens zelden voor zorg.

Al deze verschillen vragen om duiding, om het versterken van gendersensitiviteit in het onderwijs, om het tegengaan van genderstereotypering, maar vragen ook om het in een bredere context verbinden van de thema’s seksuele weerbaarheid en geweld, uitval in het onderwijs, criminaliteit en jeugdwerkloosheid; thema’s die grote raakvlakken met elkaar hebben. Zo constateert de Minister van SZW in zijn Integratie Agenda dat de problemen op het gebied van overlast en criminaliteit zich concentreren bij een groep jongens en jonge mannen van Marokkaanse en Antilliaanse afkomst. Wanneer deze groepen qua leeftijd en sociaaleconomische status met een vergelijkbare groep autochtone Nederlanders worden vergeleken, blijken zij fors oververtegenwoordigd.24

D) Internationale polarisatie

Buiten onze landsgrenzen – niet alleen in, maar vooral ook buiten Europa – is nog altijd veel weerstand tegen erkenning van de mensenrechten van vrouwen en LHBT’s. In het internationale debat is sprake van een opkomend conservatisme en fundamentalisme binnen orthodox-religieuze landen en kringen. Afgelopen maart nam ik deel aan de 57e vergadering van de Commission on the Status of Women van de VN. In die context valt op dat in discussies over de rechten van vrouwen sommige landen de laatste jaren meer gericht oppositie voeren tegen het vastleggen van bijvoorbeeld reproductieve gezondheid en rechten van vrouwen. De rechten van LHBT’s zijn in deze context nog moeilijker te agenderen dan vrouwenrechten. Een actieve internationale inzet op dit punt is zeer noodzakelijk. Nederland heeft hierin van oudsher een koploperrol die anno 2013 nog altijd actueel is en ook de komende jaren zeer essentieel blijft. Tegelijkertijd moeten we onze ogen niet sluiten voor wat er in ons eigen land aan de hand is. Zolang mensen vanwege hun anders zijn worden gediscrimineerd of bedreigd en er zelfs haat gepredikt wordt vanwege religieuze of orthodoxe overtuigingen, is ook hier een inzet van de overheid nodig.

6. Verkenning nieuwe thema’s

Er zijn verschillende rollen van de coördinerend Minister voor Emancipatie te onderscheiden. Zo heb ik een agenderende rol in het opstellen van het algemene kader van het emancipatiebeleid. Dat kader leest u terug in deze brief. Daarnaast heb ik een ondersteunende rol bij de verankering van het emancipatiebeleid bij de departementen. Op de prioritaire thema’s uit de emancipatiebrief zal ik waar nodig of gewenst een bijdrage leveren. Dit betekent dat ik op onderdelen samenwerkingsafspraken met de verantwoordelijke departementen heb gemaakt om (tijdelijk) te ondersteunen en bij te dragen aan het behalen van hun doelstellingen. Een voorbeeld hiervan is de samenwerking met de Minister van SZW op het terrein van gelijk loon en de verdeling van arbeid en zorg. Mijn derde rol bestaat uit het aanjagen en ondersteunen van het emancipatieproces in de samenleving. Zo heb ik bijvoorbeeld samenwerkingsafspraken met gemeenten gemaakt, die ik ondersteun bij de ontwikkeling en uitvoering van emancipatiebeleid. Ook bied ik een goede kennisinfrastructuur om dit proces in de samenleving te ondersteunen. Ten vierde heb ik een coördinerende rol in de uitvoering door Nederland van het VN-Vrouwenverdrag en het Beijing Platform for Action en in de internationale vertegenwoordiging van Nederland op het terrein van emancipatie. Zo coördineer ik de rapportages van Nederland aan het CEDAW-comité25 over de naleving van het VN-vrouwenverdrag. Tot slot ben ik in algemene zin verantwoordelijk voor de monitoring en toetsing van de voortgang op het terrein van emancipatie in Nederland. In dit verband laat ik tweejaarlijks de Emancipatiemonitor opstellen. U zult de taakverdeling tussen mij en mijn vakcollega’s terugzien in de maatregelen die ik in de bijlage beschrijf.

Vanuit mijn agenderende rol wil ik namens het kabinet vier thema’s verder verkennen. Het gaat om de thema’s «intersekse», «vrouwen en gezondheid», «vrouwen en de media» en «meisjessucces of jongensprobleem». Bij intersekse gaat het primair om de vraag of dit een plek moet krijgen binnen het emancipatiebeleid. Bij «vrouwen en gezondheid» ben ik hier zeker van, maar wil ik nog nagaan op welke aspecten van de portefeuille ik mij als coördinerend Minister voor Emancipatie zal richten. Het onderwerp «vrouwen en de media» agendeer ik mede op verzoek van de Raad van Europa. Ik zal bezien in hoeverre dit zijn weerslag heeft op nationaal beleid. Het thema «meisjessucces of jongensprobleem» agendeer ik omdat ik mij zorgen maak over het feit dat jongens in het onderwijs achterop lijken te raken. Ik licht de thema’s hieronder kort toe.

Verkenning: intersekse

De aandacht voor de positie van interseksuele mensen is van recente datum.26 Recente publicaties en verklaringen richten zich op het bestrijden van discriminatie en de bescherming van lichamelijke integriteit en zelfbeschikking, omdat interseksuele mensen onder meer te maken kunnen krijgen met onnodig medisch ingrijpen. In overleg met direct betrokken patiëntenorganisaties verken ik of er maatschappelijke knelpunten zijn en of deze een emancipatieaspect hebben. Ik zal u over de uitkomsten van deze verkenning informeren.

Verkenning: vrouwen en gezondheid

De VN-vrouwenconferentie in Beijing in 1995 formuleerde 12 essentiële aandachtsgebieden voor vrouwenemancipatie. Een daarvan betreft vrouwen en gezondheid.27 Er is in Nederland nog weinig aandacht voor de achtergrond van sekseverschillen in de gezondheidszorg. Zo leven vrouwen gemiddeld vier jaar langer dan mannen, maar hebben ze in hun laatste levensfase vaak een lage kwaliteit van leven. Ook worden hart- en vaatziekten gezien als ziekten die vooral mannen treffen, maar is hartfalen inmiddels doodsoorzaak nummer een bij vrouwen, ook omdat signalen zich bij hen anders manifesteren dan bij mannen en niet altijd tijdig worden herkend.28 Bovendien blijkt dat vrouwen tijdens hun werkzame leven meer verzuimen en hogere ziektekosten maken dan mannen.29

Het is vooralsnog onduidelijk wat deze verschillen betekenen voor gelijke rechten en kansen voor mannen en vrouwen. Bovendien gaan achter deze gegevens nog veel meer verschillen schuil die een grote weerslag hebben op de kosten van de gezondheidszorg. Zowel vanuit vrouwenorganisaties als vanuit de gezondheidszorg en de wetenschap komt daarom een roep naar een meer «genderbewuste» gezondheidszorg, waarbij rekening wordt gehouden met verschillen tussen de seksen. Dit moet ertoe leiden dat de kwaliteit van leven van zowel mannen als vrouwen omhoog gaat én dat kosten worden bespaard.

Samen met voortrekkers op dit terrein zal het kabinet inzetten op het vergroten van kennis en bewustzijn bij stakeholders (artsen, verzekeraars, bedrijven, patiënten) over nut en noodzaak van deze gezondheidszorg en op het daadwerkelijk helpen ontwikkelen hiervan. Het ministerie van OCW is een alliantie gestart met voortrekkers uit het veld die de komende maanden de mogelijkheden zal verkennen om de genderbewustheid in de gezondheidszorg te bevorderen. Dat gebeurt in overleg met VWS en SZW; er zal worden aangehaakt bij andere innovatieve ontwikkelingen, zoals het Nationale Programma Preventie, met aandacht voor de gezonde school, het gezonde bedrijf en gezond ouder worden. Ik wil onderzoeken of er een apart programma vrouwen en gezondheid moet worden gestart. De alliantiepartners zullen ieder voor zich bekijken welke rol zij op dit terrein kunnen spelen. Ook hierover zal ik u op een later moment informeren.

Verkenning: vrouwen en de media

Een ander thema dat de VN-vrouwenconferentie in Beijing in 1995 formuleerde betreft vrouwen en de media. Dit is een thema dat niet eerder onderdeel was van het emancipatiebeleid. De commissie Gendergelijkheid van de Raad van Europa, waarvan Nederland voorzitter is, organiseert op 4 en 5 juli 2013 in Nederland een conferentie voor de 47 Raad van Europa-lidstaten over dit thema. Aandachtsgebieden zijn «vrouwen in de top van de media» en «stereotypering in de media». De conferentie zal aanbevelingen opstellen voor overheden, internationale organisaties en de media. Ik wacht de aanbevelingen af en bezie in hoeverre ze nationaal bruikbaar zijn.

Verkenning: meisjessucces of jongensprobleem

Sinds 1995 zitten er meer meisjes dan jongens op het vwo, sinds 1999 melden zich meer meisjes dan jongens aan bij de universiteit, en sinds 2006 nemen aan het hele wetenschappelijke onderwijs meer meisjes dan jongens deel. Jongens blijven in het voortgezet onderwijs vaker zitten dan meisjes, stromen vaker af naar een lager niveau, en zijn relatief vaker voortijdig schoolverlater. Ook in het beroeps- en hoger onderwijs vallen jongens vaker uit dan meisjes en halen meisjes sneller hun diploma. In het hbo is het studiesucces van de jongens inmiddels lager dan hun toenemende instroom: het aantal gediplomeerde hbo-jongens daalt sinds kort licht. Niet-westerse allochtone jongens doen het in zowel mbo als hbo als wo relatief het slechtst als wordt gekeken naar een onderverdeling in autochtoon, allochtoon, jongens en meisjes. Uit cijfers blijkt dat allochtone leerlingen in het hbo hun diploma minder vaak halen dan autochtone leerlingen, maar ook binnen die groep doen meisjes het stukken beter dan jongens. Sterker nog, allochtone meisjes doen het in het hbo en wo inmiddels bijna even goed als autochtone jongens: de rendementen van allochtone meisjes en autochtone jongens na zes jaar (startjaar 2005) bedragen voor hbo-bachelor respectievelijk 55% en 56%, en bij wo-master/doctoraal respectievelijk 68% en 68%.30

Ik ben voornemens mij verder te oriënteren op de oorzaken die ten grondslag liggen aan de verschillen in onderwijsrendementen tussen jongens en meisjes: is er sprake van een jongensprobleem of zijn we getuige van een meisjessucces? Bij deze oriëntatie wil ik in ieder geval de elementen betrekken die onderwerp zijn van de maatschappelijke discussie, zoals gezag van ouders en docenten, de grote nadruk op taal en samenwerking in het onderwijs, verschillen in hersenfunctie en hersenontwikkeling en de feminisering van het onderwijs.31

Op 19 februari 2013 heeft over de verschillen in onderwijsrendementen tussen jongens en meisjes op het ministerie van OCW een eerste brede expertmeeting plaatsgevonden. Hierbij is ook aandacht besteed aan de combinatie van gender en achtergrond van studenten wat betreft sociaal economische status en etnische afkomst. Eerste uitkomsten voor mogelijke aanpakken wijzen onder meer op het bieden van meer structuur, het werken met prikkels (bijvoorbeeld minder herkansingsmogelijkheden bij weinig inzet en/of beloning bij extra inzet), meer aandacht voor werkhouding (leren leren) en goede docenten die kunnen differentiëren in hun aanpak, zowel naar niveaus als naar wat werkt voor jongens dan wel meisjes.

Voortbordurend op de uitkomsten van de expertmeeting ben ik van plan onderzoek uit te zetten naar mechanismen en oorzaken die ten grondslag liggen aan de verschillen in onderwijsrendementen tussen jongens en meisjes, zowel voor mbo als hbo en wo. Daarbij wil ik ook de uitkomsten omtrent jongens van Marokkaanse en Antilliaanse afkomst in de Integratie Agenda van de Minister van SZW betrekken; deze groepen blijken zoals eerder vermeld fors oververtegenwoordigd op het gebied van overlast en criminaliteit.32

Tot slot

De eerste zinnen van hoofdstuk 1 van de Emancipatiemonitor 2012 luiden: «Emancipatie als begrip of als ideologie is geen onderwerp meer voor grote debatten of diepgaande beschouwingen, maar er is nog wel steeds veel aandacht voor. Er wordt vaak gediscussieerd over deelkwesties.» Dit beschrijft wat eerder in deze brief een abstractere beleving van emancipatie werd genoemd. In het maatschappelijk debat lijkt het verband tussen de verschillende deelkwesties zoek, terwijl deze kwesties onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en samen, als puzzelstukken, het beeld schetsen van de uitdagingen in het emancipatiebeleid.

In deze brief heeft het kabinet het emancipatiebeleid in een historische context geplaatst om te onderstrepen dat – in een proces van enkele decennia – het risico bestaat dat er sleetsheid optreedt, terwijl emancipatie constant onderhoud behoeft. Deze beleidsbrief geeft daarnaast inzicht in de kernwaarden die dit kabinet in het beleid hanteert en in de rol van de overheid in het emancipatieproces. Ook zijn verbanden gelegd tussen emancipatie en actuele maatschappelijke ontwikkelingen om op deze manier de samenhang tussen die verschillende deelkwesties, waarnaar de emancipatiemonitor verwijst, weer tastbaar te maken. Emancipatie is verweven met individuele opvattingen, komt terug in maatschappelijke gebruiken, wordt gevoed door culturele invloeden en wordt gevormd door maatschappelijke waarden. Dit kabinet is ervan overtuigd dat al deze invloeden vragen om beleid gericht op ontkokering en op het wegnemen van schotten tussen verschillende beleidsterreinen. Als coördinerend Minister voor Emancipatie leg ik de noodzakelijke verbindingen.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Bijlage bij Hoofdlijnenbrief Emancipatiebeleid 2013–2016

Beleidsmaatregelen

In deze bijlage vindt u de maatregelen in het emancipatiebeleid voor de komende jaren. De maatregelen zijn gekoppeld aan de speerpunten van dit kabinet ten aanzien van emancipatie.

A. Participatie in het licht van de gevolgen van de economische crisis

Het versterken van de economische zelfstandigheid en financiële zelfredzaamheid van vrouwen blijven cruciale doelen in het emancipatiebeleid, juist in deze economisch moeilijke tijd. Ook wil het kabinet mannen en vrouwen, meisjes en jongens aansporen hun talenten te benutten. Daarnaast kan niet vaak genoeg gezegd worden dat diversiteit in bedrijven, instellingen en in de samenleving belangrijk is. Het draagt immers bij aan meer flexibiliteit en creativiteit en daarmee ook aan weerbaarheid; allemaal belangrijke facetten in crisistijd. In haar rapport Closing the Gender Gap (december 2012) spreekt de OECD van een aanzienlijke onderbenutting van het menselijk kapitaal in de Nederlandse economie door de veel voorkomende deeltijdarbeid van vrouwen. De OECD noemt als mogelijke oplossing het verder verruimen van de mogelijkheden om een toekomstige uitbreiding van het personeelsbestand te combineren met uitbreiding van deeltijduren en voltijdbanen voor vrouwen: op alle niveaus en in alle segmenten van de arbeidsmarkt.

Samen met de Minister van SZW wil ik inzetten op het verder versterken van de economische zelfstandigheid van vrouwen en het verhogen van de arbeidsparticipatie. Dit kan op de eerste plaats worden bereikt door het meer gelijk verdelen van onbetaalde arbeid. Uit onderzoek van het SCP blijkt dat het denken over traditionele rolverdelingen is veranderd: slechts een op de tien mannen en vrouwen heeft bij navraag voorkeur voor het traditionele kostwinnersmodel en een duidelijke meerderheid geeft de voorkeur aan een gelijke verdeling van onbetaalde arbeid (zorg- en huishoudelijke taken). Mannen en vrouwen willen dus gelijk delen, maar houden in de praktijk vast aan een traditionele rolverdeling. Hier is nog veel winst te behalen, bijvoorbeeld door in te zetten op een betere combineerbaarheid van arbeid en zorg voor zowel mannen als vrouwen en cultuurverandering te bewerkstelligen ten aanzien van de rol van vaders na de geboorte van hun kinderen en bij de zorg voor jonge kinderen.

Op de tweede plaats zijn ook de mogelijkheden van belang die vrouwen zelf hebben om werk en privé met elkaar in balans te brengen. Daarbij gaat het om zaken als flexibel werken en goede en betaalbare kinderopvang. Kinderopvang is daarbij niet alleen van belang voor de arbeidsparticipatie van ouders, maar ook voor de ontwikkeling van kinderen. Dit wordt onderschreven door de sector. Daarom is er een gezamenlijke kwaliteitsagenda voor de kinderopvangsector opgesteld, waarover uw Kamer in maart 2012 is geïnformeerd.33 De Minister van SZW wil in de toekomst verder inzetten op een versterking van de pedagogische kwaliteit van de kinderopvang en de inhoudelijke samenwerking tussen het onderwijs en de opvang. Hierbij zal specifiek aandacht worden besteed aan het leren van de Nederlandse taal door jonge kinderen en de eisen die dit stelt aan de beroepskrachten.

Door de Task Force deeltijdplus en door de SER34 zijn in de afgelopen jaren adviezen uitgebracht aan de overheid, bedrijven en andere instellingen over de mogelijkheden om arbeid en zorg beter te kunnen combineren. De belangrijkste adviezen betroffen mogelijkheden voor sluitende dagarrangementen, meer flexibele arbeidstijden en het voeren van een (regionaal) tijdenbeleid, dat wil zeggen het afstemmen van de (openings)tijden van allerlei maatschappelijke diensten op de omstandigheid dat tegenwoordig vaak beide partners in een gezin werken. Daarbij is van belang dat de combineerbaarheid van arbeid en zorg niet uitsluitend een zaak is van de overheid, maar ook (en juist vooral) van werkgevers en werknemers, aan de cao-tafel en op de werkvloer. De Minister van SZW is met de sociale partners in gesprek over de combinatie van arbeid en zorg.

Later dit voorjaar ontvangt de Kamer van de Minister van SZW een brief waarin nader wordt ingegaan op de mogelijkheden om de combineerbaarheid van arbeid en zorg verder te verbeteren.

Als coördinerend Minister voor Emancipatie blijf ik mij richten op het activeren van laagopgeleide en laaggeletterde vrouwen. Ook blijft de doorstroom van vrouwen naar hogere functies voor mij een punt van aandacht. Daarnaast zijn economische zelfstandigheid en gelijke beloning vanuit emancipatoir perspectief prioriteiten. Ik zet de volgende maatregelen in:

Eigen Kracht en de Tafel van één

Het project Eigen Kracht, waarvoor ik met 22 grote en middelgrote gemeenten afspraken heb gemaakt, is gericht op het activeren van laagopgeleide vrouwen. De financiering van dit project loopt door tot begin 2014. In het kader van het project is door WOMEN Inc. «De Tafel van één» ontwikkeld, een methodiek die gericht is op communicatie, werving, begeleiding en activering van laagopgeleide vrouwen zonder werk en uitkering. Gemeenten kunnen dit aanbod indien gewenst afnemen. In 2012 zijn 9 gemeenten met «De Tafel van één» gestart en 5 gemeenten starten dit jaar. In 2012 hebben circa 1000 vrouwen deelgenomen aan de «Tafel van één», of een ander aanbod van de gemeente. Circa 5000 vrouwen bezochten de diverse Tafel van één evenementen. Het ministerie van OCW monitort de effecten en de uitvoering van het project Eigen Kracht in alle 22 gemeenten. Met de deelnemende gemeenten is afgesproken dat de nu ontwikkelde aanpak structureel deel gaat uitmaken van het gemeentelijk participatiebeleid. Begin 2014 zal een eindevaluatie plaatsvinden. De lessons learned vanuit het programma Eigen Kracht zullen aan de gemeenten ter beschikking worden gesteld. Daarbij wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden die er zijn voor laagopgeleide vrouwen om een verdere opleiding te volgen. Een diploma is belangrijk om meer kans te maken op een baan en om voorbereid te zijn op een aantrekkende arbeidsmarkt. Veel niet-uitkeringsgerechtigde vrouwen hebben geen idee hoe zij – als ze dat al zouden willen – een overstap naar de arbeidsmarkt kunnen maken.35 Deze vrouwen lijken terughoudend om (nog) in zichzelf te investeren. Dat is echter wel belangrijk omdat er in bijvoorbeeld de zorg – van oudsher een aantrekkelijke werkgever voor vrouwen – een verschuiving in de werkgelegenheid lijkt op te treden naar hogere mbo niveaus. Ook voor instroom in de technische sector is veelal een opleiding nodig. De Staatssecretaris van SZW wil in de nieuwe programmaperiode 2014–2020 van het Europees Sociaal Fonds (ESF) gemeenten in staat stellen subsidie te benutten voor arbeidsmarkttoeleiding van laagopgeleide vrouwen zonder werk of uitkering.

Laaggeletterdheid

In verschillende regio’s richt de Stichting Lezen & Schrijven/Taal voor het Leven een deel van haar programma specifiek op laaggeletterde moeders. Dit programma sluit onder meer aan bij bestaande VVE-programma's voor kinderen met een taalachterstand. Wanneer zowel moeder als kind (en vader) gelijktijdig hun taalvaardigheid verbeteren, leidt dit tot een zichzelf versterkende, positieve spiraal richting participatie (bijvoorbeeld ouderbetrokkenheid) en uiteindelijk economische zelfstandigheid. Het programma biedt een opstap om in te stromen in het reguliere taal- en rekenaanbod van de volwasseneneducatie bij roc’s en eventueel door te stromen in een mbo 2-opleiding. De interventies van Taal voor het Leven worden op effect gemonitord. De resultaten hiervan komen in 2016 beschikbaar.

Echtscheiding en economische afhankelijkheid

Jonge vrouwen zijn inmiddels gemiddeld hoger opgeleid dan jonge mannen. Toch geven vrouwen relatief vaak bij gezinsvorming hun economische zelfstandigheid (gedeeltelijk) op, terwijl dit zelden voorkomt bij mannen. Deze de facto ongelijkheid leidt tot vragen over emancipatie. Het (gedeeltelijk) opgeven van de economische zelfstandigheid bij gezinsvorming tijdens huwelijk of geregistreerd partnerschap kan bij het beëindigen daarvan voor vrouwen leiden tot financiële afhankelijkheid van de ex-partner en onder omstandigheden tot armoede en bijstandsafhankelijkheid. Voor de man kan deze keuze, afhankelijk van zijn draagkracht, leiden tot langdurige financiële verplichtingen in de vorm van partneralimentatie. Kostwinnerschap kan dus deze onbedoelde gevolgen hebben. Zowel mannen als vrouwen zijn zich hiervan onvoldoende bewust op het moment dat zij kiezen voor een traditionele taakverdeling. Met het oog hierop heb ik de opdracht gegeven voor een wetenschappelijk position paper over de facto ongelijkheid tussen mannen en vrouwen ten aanzien van arbeid en zorg, mede in relatie tot het alimentatierecht. De uitkomsten van dit paper bespreek ik met de collega’s van SZW en VenJ en zullen worden gedeeld met actoren in het veld, waaronder de kennisinstellingen voor emancipatie.

Gelijk loon

Recent onderzoek van het CBS36 toont aan dat in Nederland nog sprake is van een beloningsverschil tussen mannen en vrouwen, dat niet toegerekend kan worden aan baan- en persoonskenmerken. Vrouwen verdienen, na correctie37, bij de overheid 7 procent en bij het bedrijfsleven 8 procent minder dan mannen. Deze gecorrigeerde beloningsverschillen kunnen niet worden verklaard, omdat niet exact meetbaar is wat arbeid van gelijke waarde en wat gelijke beloning is. Uit het onderzoek blijkt dat het ongecorrigeerde beloningsverschil onder de jonge generatie (leeftijdscategorie 23–35 jaar) veel kleiner is (5,9%) en in de overheidsector zelfs licht in het voordeel van vrouwen uitvalt (0,7%). Dit lijkt erop te duiden dat de huidige generatie jonge vrouwen dezelfde loopbaanmogelijkheden heeft als mannen. Beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen moeten dus met de nodige zorgvuldigheid worden geïnterpreteerd en duiden niet zonder meer op beloningsdiscriminatie. Tegelijkertijd is het van belang dat de loopbaanmogelijkheden van vrouwen ook daadwerkelijk benut worden en de jongere generatie niet alsnog een achterstand oploopt. Er bestaan instrumenten (loonwijzer, managementtools) voor werknemers en werkgevers om beloningsverschillen te achterhalen.

Met de Minister van SZW heb ik de mogelijkheid besproken om binnen bedrijven onderzoek te laten doen naar het voorbeeld van onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens (destijds Commissie Gelijke Behandeling) naar gelijke beloning in de ziekenhuissector in 2011.38 Het onderzoek heeft in beeld gebracht dat beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen ontstaan door de toepassing van beloningsmaatstaven die geen verband hebben met de waarde van de arbeid. Door deze beloningsmaatstaven, zoals aansluiten bij het laatstverdiende salaris, onderhandelingen en garantiesalarissen of willekeurige beloningsvormen, te identificeren, kan een ziekenhuis eerlijker belonen, waardoor niet langer wordt gediscrimineerd. De Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen heeft het onderzoek omarmd en de ziekenhuizen die niet bij het onderzoek waren betrokken, geadviseerd audits te laten verrichten met behulp van de onderzoeksmethode van het College. FWG-advies, de eigenaar van het functiewaarderingssysteem in de gezondheidszorg, adviseert zorginstellingen bij het opzetten en uitvoeren van strategisch HR-beleid.

Ik ben voornemens om deze audit en de bijbehorende deskundigheidsbevordering aan te bieden aan een aantal bedrijven. Het College kan deze deskundigheid leveren, onder andere door het aanbieden van trainingen. Hierbij streef ik naar een brede vertegenwoordiging van sectoren.

Aan de Sociaal Economische Raad (SER) is bovendien door de Staatssecretaris van SZW onlangs een advies gevraagd over discriminatie op de arbeidsmarkt. Daarbij wordt uitdrukkelijk gevraagd ook aan te geven welke aanvullende acties van sociale partners kunnen bijdragen aan het wegnemen van het loonverschil tussen mannen en vrouwen bij gelijke arbeid.

Vrouwen naar de top

Vrouwen zijn beperkt vertegenwoordigd in de top van bedrijven. Hiermee doen bedrijven zichzelf en vrouwen tekort. Uit onderzoek onder vijfhonderd bedrijven in het mkb blijkt bijvoorbeeld dat bedrijven beter af zijn als ze geleid worden door gemengde teams.39 Zo zijn mannen beter in het laten (door)groeien van bedrijven, terwijl vrouwen makkelijker terugschakelen in een crisis, iets wat vooral in de huidige omstandigheden goed van pas komt.

Twee initiatieven zijn voor wat betreft dit thema van belang, te weten het vervolg van het Charter Talent naar de Top en de inwerkingtreding van het amendement Kalma c.s.

De financiële ondersteuning door de Rijksoverheid van de Stichting Talent naar de Top loopt door tot eind 2014. Inmiddels hebben ruim 200 bedrijven het Charter Talent naar de Top getekend. De Stichting streeft naar een verdere uitbreiding van het aantal bedrijven en blijft bedrijven voorzien van relevante informatie. Ook zet de Stichting de monitoring van de resultaten voort.

Vanaf 1 januari 2013 geldt door inwerkingtreding van het amendement Kalma voor grote bedrijven een streefcijfer van ten minste 30% vrouwen en ten minste 30% mannen voor de raden van bestuur en de raden van commissarissen. Ik zal de voortgang monitoren door panelonderzoek te laten doen bij 600 van deze grote vennootschappen. De uitkomsten hiervan zal ik eind 2015 naar uw Kamer sturen. In samenwerking met de Stichting Talent naar de Top zal ik goede voorbeelden in de uitvoering van het amendement Kalma breder bekendmaken.

Het kabinet streeft naar meer vrouwen in hogere (management)functies bij de rijksoverheid en heeft zich tot doel gesteld dat ten minste 30% van de Algemene Bestuursdienst in 2017 uit vrouwen bestaat. De Algemene Bestuursdienst ontwikkelt hiervoor een plan van aanpak. In dit plan van aanpak zal worden benadrukt dat het gaat om een Rijksbrede opdracht, met daarin zowel een verantwoordelijkheid voor de Minister voor Wonen en Rijksdienst als voor de overige leden van het kabinet. Ook de kern van de concern-aanpak zal in het plan van aanpak terugkomen en er zal ruimte zijn voor maatwerk per departement. Dit in aansluiting op departementale Management Development-activiteiten en passend bij de huidige stand van zaken ten aanzien van diversiteit per departement. De Stichting Talent naar de Top wordt bij dit vraagstuk betrokken.

De onderhandelingen tussen de Europese Commissie en de EU lidstaten over een nieuwe richtlijn omtrent gendergelijkheid bij beursgenoteerde bedrijven zijn inmiddels gestart. Over de inzet van de Nederlandse overheid heb ik met u van gedachten gewisseld tijdens het Algemeen Overleg op

24 januari jongstleden. Ik heb toegezegd u te informeren wanneer belangrijke wijzigingen optreden in het voorstel van de Europese Commissie. Uw Kamer wordt in mei 2013 over de voortgang geïnformeerd.

Arbeidsparticipatie transgenders

In de adviesaanvraag aan de SER over discriminatie zijn ook seksuele diversiteit en genderidentiteit meegenomen. In mijn brief aan uw Kamer van 22 januari 2013 heb ik mijn zorgen geuit over de positie van transgenders in Nederland.40 Transgenders ervaren ernstige problemen op het terrein van arbeidsmarkt, zorg, veiligheid, gelijke behandeling en wetgeving. Ondanks een hogere opleiding is 20% van de transgenders bijvoorbeeld werkloos of arbeidsongeschikt. Het percentage transgenders dat een uitkering voor werkloosheid, bijstand of arbeidsongeschiktheid ontvangt, ligt respectievelijk twee-, drie- en viermaal hoger dan bij de algemene beroepsbevolking.41 Ik wacht het advies van de SER af met betrekking tot de mogelijkheden om de arbeidsparticipatie van transgenders te verhogen.

B. Sociale veiligheid van vrouwen, meisjes en LHBT’s

Vrouwen en meisjes

In India overleed in december 2012 een 23-jarige studente aan haar verwondingen na een groepsverkrachting. Dit veroorzaakte een golf van verontwaardiging en leidde tot grootschalige demonstraties tegen het seksuele geweld waarmee vrouwen in dat deel van de wereld dagelijks worden geconfronteerd. Maar ook in ons land is veiligheid van meisjes en vrouwen een punt van zorg. Op 14 november 2012 heeft Nederland daarom het Verdrag ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (CAHVIO-Verdrag) van de Raad van Europa ondertekend. Het wetgevingstraject voor een spoedige ratificatie (2014) is in gang gezet.

Belangrijke oorzaken van huiselijk en seksueel geweld liggen in (economische) ongelijkheid en machtsverschillen tussen mannen en vrouwen en stereotiepe beelden over de rol van mannen en vrouwen. De oplossingen moeten daarom worden gezocht in een gezonde en gelijkwaardige verhouding tussen mannen en vrouwen. Ik wil hierop stevig inzetten en een bijdrage leveren aan de (structurele) preventie van geweld in afhankelijkheidsrelaties, in samenwerking met mijn collega’s van VWS, VenJ en SZW. Ik richt mij op het vergroten van de relationele en seksuele weerbaarheid van jongeren en op deskundigheidsbevordering in het onderwijs. Ook zal ik verdere mogelijkheden voor preventie van huiselijk geweld en begeleiding van slachtoffers verkennen.

Als coördinerend Minister voor Emancipatie zet ik de volgende maatregelen in:

WE CAN Young en jongerenaanpak social media

Door het vergroten van de relationele en seksuele weerbaarheid van jongeren met de WE CAN Young campagne in 15 grote gemeenten zet ik in op preventie van huiselijk en seksueel geweld. Het doel is de WE CAN Young aanpak door gemeenten te laten inbedden in het lokale beleid. Deze campagne biedt jongeren de kans om zelf acties te bedenken en uit te voeren, om zo te werken aan het eigen bewustzijn en de weerbaarheid tegen seksueel overschrijdend gedrag en geweld: van graffiti-wall tot een debatmiddag. WE CAN Young biedt jongeren de kans om anderen te inspireren. Ik verken op dit moment of WE CAN Young ook een goede aanpak is voor het Caribische deel van het Koninkrijk.

Daarnaast hebben de Minister van VWS en ik Rutgers WPF en SOA AIDS Nederland opdracht gegeven om de seksuele gezondheid en weerbaarheid van jongeren te vergroten met de inzet van sociale media. Hierbij wordt voortgebouwd op de campagne «Maak seks lekker duidelijk» van de afgelopen jaren. Onderdeel van de aanpak is de ontwikkeling van een «weerbaarheidstool» voor sociale media die jongeren inzicht geeft in hun weerbaarheidsprofiel en individueel advies geeft, de inzet van een online educatieve game «Can you fix it» en ouderondersteuning op het gebied van seksuele weerbaarheid. Daarbij wordt een koppeling gemaakt met bestaande structuren zoals de inzet van GGD’en op dit terrein en www.sense.info. Dit beleid wordt voortgezet tot en met 2014 en dan geëvalueerd.

Deskundigheidsbevordering in het onderwijs

Met ingang van 1 december 2012 zijn de kerndoelen in primair onderwijs, voortgezet en speciaal onderwijs die betrekking hebben op respectvolle omgang met elkaar, aangevuld met een passage die aangeeft dat leerlingen leren respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit. Deze aanpassing geeft scholen een verdere stimulans om aandacht te besteden aan een gezonde seksuele ontwikkeling en het bevorderen van de seksuele weerbaarheid. Ik krijg signalen die erop wijzen, dat behoefte is aan deskundigheidsbevordering van docenten. Om leraren beter in staat te stellen om deze onderwerpen bespreekbaar te maken, wil ik 1) inventariseren hoe lerarenopleidingen aandacht besteden aan seksualiteit en seksuele diversiteit en 2) bij- en nascholing voor zittende en aankomende docenten stimuleren. Ik ga de mogelijkheden verkennen om hieraan invulling te geven.

Ik heb jongeren horen pleiten voor de inzet van leeftijdsgenoten en ervaringsdeskundigen die hooguit vijf jaar ouder zijn dan zijzelf. Ik vind dit een interessante gedachte en wil de mogelijkheden onderzoeken voor de inzet van bijvoorbeeld hbo-studenten die jongeren kunnen voorlichten en de inzet van leerlingen zelf, bijvoorbeeld als het gaat om het bespreken van de gevaren van sociale media.

Daarnaast is onderwijs belangrijk bij de opvang van slachtoffers van loverboys en eergerelateerd geweld, zoals Fier Fryslân verzorgt. Het is van belang dat deze meiden, naast zorg en een veilige haven, de kans wordt geboden een diploma te halen waarmee ze hun kansen op de arbeidsmarkt vergroten. Dat biedt ze meer succes op een geslaagde terugkeer in de samenleving. Er zijn knelpunten met betrekking tot het kunnen volgen van onderwijs. Ik organiseer op korte termijn samen met de ministeries van VWS, VenJ en SZW een bijeenkomst die inzicht oplevert in ervaren belemmeringen op dit punt.

Onderzoek naar preventie van intergenerationeel geweld

Bij huiselijk geweld is in 58% van de gevallen sprake van een gezinssituatie met kinderen tot 18 jaar.42 Kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld hebben meer kans om als volwassene slachtoffer of pleger te worden van huiselijk geweld. Er is dan sprake van intergenerationele overdracht van geweld. Het kabinet wil een onderzoek laten uitvoeren naar díe interventies die kunnen zorgen voor de preventie van de intergenerationele overdracht van geweld. Daarbij is ook nadrukkelijk aandacht voor de positieve rol die mannen kunnen spelen bij het beëindigen van geweld. Vanuit het DAPHNE-programma stelt de Europese Commissie middelen ter beschikking voor onderzoeken op het terrein van geweld. Ik ben voornemens een aanvraag voor een internationaal vergelijkend onderzoek bij de Europese Commissie in te dienen.

Scan naar gendersensitieve aanpak

Ik heb samen met mijn collega’s van VenJ en VWS besloten om een scan te laten uitvoeren naar de mate waarin rekening wordt gehouden met genderaspecten bij de aanpak van geweld in huiselijke kring. Hiermee komen we tegemoet aan de zorg die het CEDAW-comité heeft geuit over genderneutraliteit in de aanpak van huiselijk geweld in Nederland.

Lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders

In Nederland wonen bijna een miljoen lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders. Het verbeteren van de veiligheid van LHBT’s en het verbeteren van de sociale acceptatie van homoseksualiteit blijven hoofddoelen in het emancipatiebeleid. Juist nu onder de bevolking de acceptatie in het algemeen hoog is43 en jongeren op vroegere leeftijd uit de kast komen44, ligt het gevaar van zelfgenoegzaamheid op de loer.

Er zijn nog altijd groepen binnen de Nederlandse samenleving die homoseksualiteit afwijzen. Uit bevolkingsonderzoeken blijkt dat met name orthodox-religieuze gemeenschappen nog vaak een negatieve houding tegenover homoseksualiteit hebben. Daarnaast duiden gegevens uit scholierenonderzoeken op een negatief beeld van homoseksualiteit onder jongeren.45 Zo blijkt uit recent onderzoek van de GGD Amsterdam dat ruim een vijfde van de Amsterdamse jongeren negatief denkt over LHBT-schoolgenoten.46 Uit datzelfde onderzoek komt naar voren dat ruim vier keer zoveel leerlingen van Turkse (45,9 procent) en Marokkaanse (34,5 procent) afkomst als autochtone leerlingen (8,6 procent) een afwijzende houding hebben ten opzichte van homoseksualiteit. Nederland wordt nog regelmatig opgeschrikt door pestincidenten op scholen en in buurten waarachter veel weerstand tegen homoseksualiteit schuilgaat. Ook de suïcidecijfers van LHBT-jongeren liegen er niet om: een op de zeven lesbische of biseksuele meisjes en een op de acht homoseksuele of biseksuele jongens hebben (heel) vaak last van depressieve klachten. 16% van deze meisjes en 9% van deze jongens heeft ooit een daadwerkelijke suïcidepoging gedaan. Bij transgenderjongeren liggen deze cijfers nog hoger.47

De sociale acceptatie moet beter en kwetsbare groepen moeten op de overheid kunnen rekenen.48 Het LHBT-emancipatieproces is zeker niet afgerond.

Het kabinet streeft op verschillende manieren naar het vergroten van de veiligheid en sociale acceptatie. De bestrijding van homofoob geweld is een prioriteit voor politie en Openbaar Ministerie.49 De Minister van VenJ zet zich in om de aangiftebereidheid van discriminatie en geweld en het effect daarvan te verbeteren. Het Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor een actief opsporingsbeleid. Voor de bestrijding van discriminatie, waaronder geweld tegen LHBT’s, zijn extra maatregelen genomen. De strafeis bij commune delicten waarbij een discriminatoir aspect een rol heeft gespeeld, is bijvoorbeeld met 50% verhoogd. Als het gaat om een ingrijpend delict is de strafeis zelfs met 100% verhoogd. Ook zijn veiligheidsnetwerken met lokale COC-afdelingen gestart om de signalering van homofoob geweld en de communicatie over het verloop van zaken en onderzoeken te verbeteren en geeft Transgender Netwerk Nederland op mijn verzoek voorlichting aan politie en antidiscriminatiebureaus. Ook worden portefeuillehouders discriminatie van het OM bijgeschoold via een jaarlijkse cursus van het Landelijk Expertisecentrum Discriminatie (LECD). Het LECD-OM werkt bovendien aan een nieuwe versie van het Handboek Discriminatie. Ook is er in elke regio een regionaal discriminatieoverleg (RDO) en is in de Integrale Veiligheid Monitor sinds 2012 een vraag opgenomen met betrekking tot de seksuele gerichtheid. Hiermee kan in de toekomst een beter beeld worden verkregen in welke mate LHBT’s meer of minder slachtoffer zijn of zich (on)veiliger voelen. Daarnaast zet de Staatssecretaris van VenJ het opvangbeleid voor LHBT-asielzoekers actief voort. In afstemming met het COC worden bovendien de aanbevelingen uit het onafhankelijk onderzoek ten aanzien van integriteitsschendingen in de opvang uitgevoerd.

Ik heb eerder in deze brief aangegeven dat voor LHBT’s nog aanpassing van bepaalde wet- en regelgeving rest. De afgelopen jaren zijn stappen gezet in het ongedaan maken van juridische ongelijkheid tussen LHBT’s en heteroseksuelen. Dit heeft erin geresulteerd dat uw Kamer de afgelopen periode verschillende wetsvoorstellen in behandeling heeft genomen en dat in sommige gevallen de behandeling door uw Kamer reeds is afgerond. Nederland staat binnen Europa op de zesde plaats als het gaat om de juridische gelijke behandeling van LHBT’s.50 De ambitie is om in 2016 te zijn opgeklommen naar een tweede of mogelijk zelfs eerste plaats. Het kabinet zet zich dan ook in voor een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van het wetsvoorstel lesbisch ouderschap. Daardoor verbetert de juridische positie van lesbische ouders en hun kinderen. De sterilisatie-eis voor wijziging van de geslachtsaanduiding in de geboorteakte zal worden geschrapt uit het Burgerlijk Wetboek.51 Daarnaast maakt het kabinet zich sterk voor:

Einde aan gewetensbezwaarde ambtenaar

Het kabinet zal, mede naar aanleiding van concrete (wets)voorstellen die daartoe zijn gedaan, ervoor zorg dragen dat gemeenten geen nieuwe gewetensbezwaarde trouwambtenaren aanstellen.

Vervanging enkele feit constructie in de AWGB

Het kabinet zal de enkele feit constructie uit de Algemene wet gelijke behandeling (doen) schrappen.

Verkenning opnemen genderidentiteit en -expressie in AWGB

Het kabinet zal bezien of, en zo ja op welke wijze, het verbod op discriminatie op grond van genderidentiteit en genderexpressie in de Algemene wet gelijke behandeling kan worden opgenomen. Uit het rapport van het SCP over transgenders blijkt dat dit van belang is om transgenders adequaat te beschermen tegen discriminatie.

Verkenning aanpassing vragenlijst bloeddonatie

De Minister van VWS heeft bloedbank Sanquin gevraagd onderzoek te doen naar de vraag of het als man hebben van seksueel contact met een andere man, zonder meer dient te leiden tot levenslange uitsluiting van het bloeddonorschap. Hierbij is van belang dat de veiligheid van de ontvanger van bloedproducten vooropstaat. Sommige mannen, die bloed willen doneren, voelen zich nu gekwetst door het selectiebeleid van Sanquin. Sanquin zal daarom onder meer onderzoek doen naar het effect van aanpassing van de donorvragenlijst op de betrouwbaarheid van de gegeven antwoorden en de uitkomsten van dit onderzoek zullen worden meegenomen bij het besluit tot eventuele aanpassing van het selectiebeleid. Daarbij zal eveneens de resolutie over seksueel risicogedrag van bloeddonoren van de Raad van Europa worden betrokken.

Gelijke behandeling in Caribisch Nederland

Aan het einde van deze kabinetsperiode is duidelijk op welk moment de gelijke behandelingswetgeving (bijvoorbeeld Awgb) en gelijke behandelingsinfrastructuur (anti-discriminatievoorzieningen en het College van de Rechten van de Mens) in Caribisch Nederland worden ingevoerd. Als coördinerend Minister voor Emancipatie steun ik het Pink Orange Akkoord van de lokale LHBT-gemeenschap. Dit is gericht op het bespreekbaar maken van homoseksualiteit door middel van capaciteitsopbouw van de lokale LHBT-beweging, met ondersteuning van het COC. De Nederlands regering zet hiermee in op het van onderop in gang zetten van verandering. Daarnaast onderzoek ik, zoals eerder vermeld, of WE CAN Young in het Caribische deel van het Koninkrijk kan worden ingezet bij de versterking van weerbaarheid van en de bestrijding van geweld tegen meisjes.

Als coördinerend Minister voor Emancipatie zet ik verder in op:

Koplopergemeenten homo-emancipatie

Voor emancipatie van LHBT’s op lokaal niveau werk ik samen met 41 koplopergemeenten. Onze gezamenlijke doelstelling is het bevorderen van de veiligheid, weerbaarheid en sociale acceptatie van LHBT’s in Nederland en indien mogelijk ook internationaal. De samenwerking met koplopergemeenten loopt tot en met 2014. Afhankelijk van de evaluatie in 2014 wordt bezien of nieuwe gemeenten erbij worden betrokken. Ook wordt het Nederlandse initiatief van koplopergemeenten in het Europese netwerk van Rainbow Cities voortgezet.

Gay-Straight Allianties (GSA’s) en Roze netwerken

Het kabinet steunt tot en met 2014 vier landelijke GSA’s: de onderwijsalliantie, de ouderenalliantie, de sportalliantie en de wijkenalliantie. Deze allianties zijn samenwerkingsverbanden tussen homo- en hetero organisaties en hebben tot doel ieder op hun eigen terrein de sociale acceptatie, participatie en veiligheid van LHBT’s te bevorderen. De werking van dit instrument zal nauwgezet op effectiviteit worden gevolgd. Daarnaast steun ik samen met mijn collega’s van VenJ en van Defensie de roze netwerken in de overheidssectoren (politie (Roze in Blauw) en krijgsmacht) vanwege hun rol in de ontwikkeling en uitvoering van nationaal en internationaal diversiteitsbeleid.

Deskundigheidsbevordering en sociale veiligheid van LHBT jongeren in po/vo

Zoals eerder aangegeven zijn met ingang van 1 december 2012 de kerndoelen in primair onderwijs, voortgezet en speciaal onderwijs die betrekking hebben op respectvolle omgang met elkaar, aangevuld met een passage die aangeeft dat leerlingen leren respectvol om te gaan met seksualiteit en seksuele diversiteit. De komende periode ligt de focus verder op deskundigheidsbevordering en gebleken handelingsverlegenheid onder docenten.52 Er wordt een scan uitgevoerd naar de mate waarin en de wijze waarop seksuele diversiteit voorkomt in bestaande leermiddelen. Er is een enorme diversiteit aan leermiddelen beschikbaar. Zo heeft het reformatorisch onderwijs een lespakket (Wonderlijk gemaakt) ontwikkeld om homoseksualiteit bespreekbaar te maken vanuit de eigen christelijke visie. Een ander voorbeeld van een lespakket vanuit een christelijke visie is «Homo voor de klas» van de christelijke homo-organisaties LKP, CHJC en ContrariO. Ik moedig elke stap in de richting van het bespreekbaar maken van homoseksualiteit vanuit de eigen visie van de school aan, waarbij ik ervan uitga dat de sociale veiligheid van LHBT-leerlingen centraal staat. Ik ga over de resultaten van de scan in gesprek met het onderwijsveld. Daarnaast zijn, met ondersteuning van OCW en bij wijze van pilot, 130 po- en vo-scholen, zowel dit schooljaar als aankomend schooljaar, aan de slag (gegaan) met een pakket aan maatregelen gericht op sociale veiligheid van LHBT’s. Het SCP meet de effectiviteit van de inzet van deze maatregelen. De uitkomsten van deze pilot worden aan alle scholen ter beschikking gesteld. Deze inzet past binnen het plan van aanpak dat pesten op scholen moet tegengaan. In dat plan wordt immers ook ingezet op de rol en deskundigheid van docenten bij het voorkomen, signaleren en aanpakken van pesten. Tot slot worden de komende periode – in vervolg op de nulmeting Sociale onveiligheid van LHB-schoolpersoneel en LHB-leerlingen 53 – metingen gedaan om ontwikkelingen op scholen nauwgezet te kunnen volgen.

Mbo-sector

Op dit moment wordt bekeken hoe COC Nederland en de onderwijsalliantie voor seksuele diversiteit kunnen bijdragen aan de acceptatie en structurele aanpak van seksuele diversiteit binnen mbo-instellingen. Daarbij wordt onder meer gedacht aan een vervolg op theatervoorstellingen van Theater AanZ die in overleg met COC Nederland in 2012 op zeven roc’s met in totaal 21 opleidingen zijn gegeven. Daarnaast zal het Landelijk Expertisecentrum BeroepsOnderwijs ECBO de veiligheid van zowel LHBT-medewerkers als LHBT-studenten in de monitor Sociale veiligheid mbo opnemen (deze verschijnt in 2014).

Migranten- en levensbeschouwelijke gemeenschappen

Met de Minister van SZW, tevens verantwoordelijk voor het integratiebeleid, draag ik bij aan een aanpak die de bespreekbaarheid en sociale acceptatie van homoseksualiteit vergroot en de zelfacceptatie, hulpverlening en veiligheid van LHBT’s uit migrantengemeenschappen verbetert. Ik ondersteun een mede door het Europees integratiefonds gefinancierd project van COC en vier migrantenorganisaties dat is gericht op de verbetering van de bespreekbaarheid van homoseksualiteit binnen gemeenschappen met een niet-westerse achtergrond.

Daarnaast organiseer ik in het voorjaar van 2013 samen met mijn collega van SZW een veldraadpleging om te verkennen hoe een verdere aanpak eruit kan zien. Uitgangspunt hierbij is dat de emancipatie van LHBT’s in de eigen gemeenschap essentieel is voor de noodzakelijke versterking van de positie van LHBT’s met een niet-westerse achtergrond.

Zelforganisaties van LHBT’s met een niet-westerse achtergrond zijn momenteel zwak ontwikkeld, waardoor zij slecht zichtbaar zijn en daardoor nog weinig bijdragen aan de emancipatie van de groep. Het kabinet wil daarom bezien of bestaande lokale zelforganisaties kunnen worden ondersteund door een landelijk ondersteuningsplatform. Een platform kan ook bijdragen aan het beter informeren van hulpverleners over de problematiek. Dit platform zou moeten voortkomen uit een brede maatschappelijke samenwerking tussen verschillende relevante spelers, waarvan de ministeries van OCW en van SZW deel uitmaken.

De familie en vriendenkring spelen een cruciale rol bij de sociale acceptatie en de zelfacceptatie van LHBT’s. Allianties tussen ouders/broers/zussen en LHBT’s kunnen bijdragen aan de acceptatie binnen migrantengemeenschappen. Zeker als die ouders/broers/zussen het binnen de bredere gemeenschap ook opnemen voor hun homoseksuele kind, broer of zus. Het kabinet beziet daarom de mogelijkheden om deze allianties op te zetten.

Verschillende levensbeschouwelijke zelforganisaties voeren reeds projecten uit om de sociale acceptatie van homoseksualiteit in christelijke kring te bevorderen.54 Deze inzet ondersteun ik en zet ik voort tot en met 2014. Door middel van onderzoek zal ik de ontwikkelingen in deze gemeenschappen nauwlettend volgen.

Suïcidepreventie LHBT-jongeren

In de afgelopen periode is ingezet op het vergroten van de weerbaarheid van LHBT-jongeren via een project van MOVISIE en COC. Binnen dit project is een site ontwikkeld met onder meer een zelftest, ervaringsverhalen en verwijzing naar professionele hulpverlening (www.iedereenisanders.nl). Daarnaast is een digitale brochure («Ik wou dat ik dood was») gemaakt en verspreid onder professionals die met jongeren werken. Ook is er een training gegeven aan de professionals van Stichting 113online, die online en telefonisch hulp biedt bij suïcidepreventie en heeft de Stichting 113online een training gegeven aan vrijwilligers van LHBT-organisaties die zich richten op jongeren. Het project wordt in de tweede helft van 2013 afgerond. De inzet op suïcidepreventie van LHBT-jongeren is complementair aan het plan van aanpak dat pesten op scholen tegen moet gaan.

Ondersteuning veilige ontmoetingsplaatsen

Veilige online- en offline-ontmoetingsplaatsen ondersteunen LHBT-jongeren die nog in de kast zitten of er al uit zijn. Ik geef daarom steun aan www.jongenout.nl. Om landelijk de gewenste olievlekwerking en weerbaarheid onder LHBT-jongeren te bevorderen steun ik het initiatief «On the right track» van Movisie, NJR (Nationale Jeugdraad), COC en De Kringen tot en met 2015. Dit project is een vervolg op de Open Up! campagne van de NJR die zich richtte op het vergroten van de sociale acceptatie van homoseksualiteit onder jongeren, onder meer via een tour langs VO-scholen (zie www.openup.nl).

Goede zorg voor transgenders

Transgenders die een transitie achter de rug hebben, blijken vaker gelukkig (SCP). Samen de Minister van VWS onderschrijf ik het belang van een efficiënte keten van genderzorg. Daarvoor is nodig dat de betrokken veldpartijen komen tot (regionale) afspraken en kennisdeling, om ook op langere termijn toegankelijkheid en kwaliteit van zorg te garanderen voor transgenders. Het ministerie van OCW steunt dit streven naar een regionale aanpak. Het ministerie van VWS zal daarnaast een brochure maken voor gemeenten met informatie over genderdysforie en de mogelijkheden om binnen de Wmo ondersteuning aan transgenders te bieden. Transgenders kunnen deze folder zelf onder de aandacht van gemeenten brengen. Ook verken ik met Transgender Netwerk Nederland en Transvisie de mogelijkheden voor het opzetten van een maatjesnetwerk om het sociaal isolement te doorbreken.

C. Verschillen tussen jongens en meisjes in het onderwijs

Jongens en meisjes verschillen van elkaar in hun onderwijsloopbanen. Enerzijds betreft dit het opleidingsniveau en de route die wordt doorlopen, anderzijds de opleidingsrichting die hardnekkig genderstereotiep is. Zo zijn jongens en meisjes allebei beter gaan presteren en komen ze beiden vaker op hogere onderwijsniveaus terecht, maar blijven jongens in veel opzichten «achter» ten opzichte van meisjes. Wat betreft genderstereotypering in opleidingsrichting, valt op dat in het havo en het vwo het percentage meisjes dat kiest voor bèta en techniek de laatste jaren toeneemt. In het vmbo schommelt het percentage meisjes dat kiest voor techniek al jaren rond de 5 procent.55

Daarnaast kiezen jongens in het vmbo en mbo nauwelijks voor zorgopleidingen. Om in de nabije toekomst voldoende gekwalificeerd personeel in de zorg te hebben en te zorgen voor meer «genderneutraliteit» in zorgberoepen, worden in samenwerking met de zorgwerkgevers en het ministerie van VWS jongens op scholen gestimuleerd om vaker voor zorgopleidingen te kiezen.

Studiekeuzes zijn niet alleen genderstereotiep, maar hangen ook samen met etnische achtergrond en daarmee samenhangende vooroordelen over bepaalde beroepssectoren. Zo kiezen jongens van niet-westerse afkomst relatief weinig voor de sector techniek en relatief vaak voor economie & handel. Ook is hun rendement (uitval en behalen diploma) relatief laag. Zoals in de Agenda Integratie van het ministerie van SZW is aangegeven, kan vroegtijdige kennismaking van migrantenjongeren en hun ouders met de arbeidsmarkt helpen bij het maken van een goede studiekeuze.56 Ouderbetrokkenheid, zowel van de moeder, als van de vader, is van wezenlijk belang om kinderen goed op weg te helpen. Als coördinerend Minister voor Emancipatie wil ik mij de komende periode gaan richten op het volgende:

Meisjes en bèta/techniek

Door onder andere specifieke voorlichtingsactiviteiten op scholen voor meisjes (rolmodellenaanpak, keuzebegeleiding trajecten, Girlsday van VHTO57) wordt winst geboekt wat betreft de keuzes van meisjes voor bèta en techniek. In het schooljaar 2010–2011 had 29% van de meisjes in 5-havo een N-profiel. In het vwo was dit bijna de helft (49%). In schooljaar 2006–2007 lagen deze scores nog beduidend lager: respectievelijk 20 en 41%. Deze stijging is in het vmbo niet zichtbaar. Dit najaar wordt een onafhankelijke evaluatie van de lopende projecten in het havo en vwo uitgevoerd, waarbij aandacht is voor de effecten en borging van de ondernomen activiteiten. De resultaten hiervan worden meegenomen in het Techniekpact.58 De lopende projecten in het po en vmbo worden gecontinueerd tot medio 2014. Daarnaast werkt VHTO in opdracht van OCW tot eind 2014 aan draagvlakversterking in het veld voor het doorbreken van genderstereotypen over meisjes en techniek door middel van expertmeetings en inhoudelijke conferenties.

Allochtone jongens en bèta/techniek

Verschillen tussen de onderwijsrendementen van jongens en meisjes zien we ook terug bij minderheden, waarmee jongens van niet-westerse etnische afkomst op de laagste rendementen uitkomen. Zoals vermeld lijkt dit deels samen te hangen met verkeerde studiekeuzes: zo kiezen allochtone jongens minder vaak techniek dan de autochtone jongens. Samen met de Ministers van EZ en SZW wil ik hieraan extra aandacht besteden in het Techniekpact.

D. Internationale polarisatie

In het internationale debat is sprake van polarisatie tussen landen die opkomen voor erkenning van mensenrechten van LHBT’s en vrouwen en landen die zich daartegen verzetten en zich hierbij beroepen op orthodox-religieuze-, familie- en traditionele en culturele waarden. Zoals gezegd was ik aanwezig bij de vergadering van de UN Commission on the status of Women. Deze CSW-vergadering wordt georganiseerd door UN Women, de VN-organisatie die zich inzet voor gendergelijkheid en empowerment van vrouwen. Zowel het VN-vrouwenverdrag, als het Beijing Platform for Action vormen de leidraad voor deze vergadering. Tijdens de vergadering bleek het uitonderhandelen van de zogenaamde Agreed Conclusions over het thema bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes een bijna onmogelijke opgave. Een aantal landen probeerde de tekst te ontdoen van alles wat niet past in hun opvattingen over gezin, vrouwenrechten en seksualiteit. Ook iedere verwijzing naar homoseksualiteit bleek onmogelijk. En sommige landen stelden voor elk land het soevereine recht te geven om de afspraken uit te voeren «met volledig respect voor de eigen religieuze en ethische waarden en culturele achtergronden, alsmede voor de nationale wetten en ontwikkelingsprioriteiten». Dit vind ik zeer zorgwekkende ontwikkelingen die met kracht moeten worden bestreden. Ik heb in mijn speech bij de VN aangegeven dat het niet te tolereren is dat slachtoffers van geweld niet durven spreken over wat hen is aangedaan uit angst voor stigmatisering, dat vrouwen geen aanspraak kunnen maken op hun rechten en dat daders niet gestraft worden. Geen enkel land mag op culturele, economische of religieuze gronden van dit probleem wegkijken. Dit maakt gelukkig ook onderdeel uit van de Agreed Conclusions die vrijdag 15 maart jongstleden zijn aangenomen.

Het kabinet heeft de ambitie om op deze nieuwe uitdaging in het emancipatiebeleid met andere koploperlanden actief een weerwoord te formuleren door op te komen voor de rechten van vrouwen en LHBT’s, binnen en buiten de EU en in multilateraal verband. In de Staat van de Europese Unie 2013 is het opkomen voor fundamentele waarden als gelijkheid en respect voor mensenrechten in het algemeen en van LHBT’s in het bijzonder tot speerpunt van het beleid gemaakt.59

Bevordering van LHBT’s en de rechten van vrouwen zijn een speerpunt van het mensenrechtenbeleid van de Minister van Buitenlandse Zaken. De Minister voor Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking investeert in rechten van vrouwen en Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten. Mijn actieve internationale bijdrage als coördinerend Minister voor Emancipatie is daaraan complementair. Samen zetten wij de volgende maatregelen in:

Capaciteitsversterking en samenwerking in Europa

Bij het nakomen van de afspraken die in Europa zijn gemaakt tegen discriminatie op grond van seksuele geaardheid en genderidentiteit is een belangrijke rol weggelegd voor netwerken die zich actief inzetten voor de emancipatie van LHBT’s. Het kabinet zet de steun aan deze netwerken in Europa voort. Het European Forum of LGBT Christian Groups krijgt mijn steun om emancipatie in levensbeschouwelijke kring te verbeteren. Ons land zal zich met andere lidstaten blijven inzetten voor de verankering van aandacht voor LHBT’s binnen de Raad van Europa. Met de Minister van VenJ steun ik de verdere aanpak van en aandacht voor geweld tegen LHBT’s in Europa en in het bijzonder de positieve bijdrage van de politie daaraan.

Samen met gelijkgestemde landen zet ik mij in voor de noodzakelijke coherente en samenhangende aanpak van LHBT-rechten in de Europese Unie. Zo ontbreekt het op dit moment aan wederzijdse erkenning van geregistreerde partnerschappen en huwelijken van paren van hetzelfde geslacht. Het initiatief van Nederland om binnen Europa nauwer samen te werken op het terrein van LHBT-emancipatiebeleid wordt voortgezet.

In mei 2013 zal Nederland, tijdens de International Day Against Homophobia in Den Haag, samen met andere gelijkgestemde lidstaten, aan de Europese Commissie vragen een toekomststrategie te ontwikkelen met betrekking tot LHBT’s. De lidstaten zullen inhoudelijke suggesties doen voor de inhoud van deze strategie.

Ook buiten Europa aandacht voor emancipatie en krachtenbundeling

Ook buiten Europa zet Nederland in op krachtenbundeling. Daarom wordt de nauwe Europese samenwerking waar mogelijk uitgebreid naar informele netwerken van gelijkgestemde landen in andere continenten. Bovendien wil ik binnen de VN de samenwerking versterken tussen Rainbow Cities – koplopergemeenten – in de aanpak van geweld en bevordering van sociale acceptatie. De regering zal zich in de VN-mensenrechtenfora blijven inzetten voor non-discriminatie en decriminalisering van LHBT’s. In UNESCO-verband zal aandacht worden gevraagd voor het thema discriminatie en onderwijs en de achterstelling van LHBT’s in het bijzonder. Mijn steun aan de internationale LHBT-beweging op onderwijsterrein wordt voortgezet. Binnen UNICEF zal Nederland zich inzetten voor de positie van LHBT-jongeren. In OESO-verband werkt het kabinet samen met andere lidstaten om beter zicht te krijgen op de economische voordelen van een inclusief beleid en de economische nadelen van homofobie en transfobie. Op deze manier kan ook economische argumentatie worden ontwikkeld om de rechten en positie van LHBT’s te verbeteren. Het initiatief van de Minister van Defensie om in NAVO-verband aandacht te vragen voor gelijke behandeling op grond van seksuele oriëntatie en/of genderidentiteit krijgt een vervolg. In de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) zal Nederland zich actief inzetten voor een herformulering van de International Classification of Deseases die meer recht doet aan transgenders.

Na het succes van het MDG3 fonds investeert de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking opnieuw € 80 miljoen in Funding Leadership en Opportunities for Women (FLOW). Via FLOW steunt Nederland wereldwijd het werk van duizenden vrouwenorganisaties bij bestrijding van geweld tegen vrouwen, het bevorderen van politieke participatie en economische redzaamheid.

Nederland maakt zich internationaal sterk voor het tegengaan van kindhuwelijken en huwelijksdwang. Kindhuwelijken mogen niet goedgepraat worden met een beroep op cultuur, traditie of religie. Als het gaat om gedwongen huwelijken is het een schending van het zelfbeschikkingsrecht. Seksueel geweld tegen vrouwen wordt in conflictsituaties nog steeds grootschalig gebruikt om gemeenschappen te ontwrichten. Dit zien we nu weer in Syrië. Deze praktijk is onacceptabel. Daarom werkt Nederland samen met partners als het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten voor de uitvoering van bestaande resoluties die nog te veel een papieren tijger zijn (zoals VNVR 1325). Met het Nationaal Actieplan 1325 wil het kabinet nationale regeringen, maatschappelijke organisaties en lokale gemeenschappen helpen om straffeloosheid tegen te gaan, daders te berechten en het rechtssysteem te versterken.

In de transitielanden van de Arabische regio dreigen de rechten van vrouwen ernstig te worden ingeperkt. Nederland maakt zich bilateraal, multilateraal en met het nieuwe fonds «Women in the Frontline» hard voor grotere politieke deelname van vrouwen. Het doel van het kabinet is de capaciteit van vrouwen en hun organisaties te vergroten, zodat zij betrokken worden bij opstellen van nieuwe wet- en regelgeving gebaseerd op internationale afspraken en verdragen.


X Noot
1

Kamerstuk 30 420, nr. 177

X Noot
2

Thans Atria (voorheen Aletta E-Quality), COC Nederland, Internationaal homo lesbisch informatiecentrum en archief (IHLIA), Nederlandse Vrouwen Raad (NVR), Transgender Netwerk Nederland (TNN), WOMEN Inc.

X Noot
3

Bij brief van 13 december 2012.

X Noot
4

Bij brief van 29 november 2012.

X Noot
5

ITS (2013) Kansen voor LHBT-emancipatiebeleid in Europa, p. iv

X Noot
6

Bruggen slaan, p.18

X Noot
7

Kamerstuk 19 504, nr. 11

X Noot
8

Jaarverslagen Artikel 1 Antidiscriminatievoorzieningen

X Noot
9

TNO (2008) Diversiteit en innovatie. «Diverse voorbeelden in de literatuur hebben aangetoond dat innovatie vraagt om het samenbrengen van verschillende ideeën.» (p.11)

X Noot
10

SCP (2012), Dichter bij elkaar, p.65

X Noot
11

Simone de Beauvoir (1949), Le Deuxième Sexe

X Noot
12

Iemand is economisch zelfstandig wanneer hij of zij 70% van het netto minimum loon verdient, bron CBS.

X Noot
13

Booij C. e.a (2011), Trendanalyse Gender in het bèta/technisch hoger onderwijs

X Noot
14

Het Europees verdrag voor de rechten van de mens, artikel 8

X Noot
15

Het Europees verdrag voor de rechten van de mens, artikel 8

X Noot
16

Kees Waaldijk (2012), Een overheid die emancipeert

X Noot
17

Emancipatieopinieonderzoek: niet gepubliceerd voorbereidend onderzoek van SCP ten behoeve van de Emancipatiemonitor 2012

X Noot
18

Research voor Beleid (2011) Je weet wat je hebt, maar niet wat je krijgt. Niet-werkende vrouwen en de keuze voor werk

X Noot
19

Intelligence group (2012), Arbeidsmarkt GedragsOnderzoek (AGO)

X Noot
20

Rutgers Nisso (2007), Seksuele gezondheid in Nederland 2006

X Noot
21

Kuyper, L., de Wit, J., Adam, P., Woertman, L., & van Berlo, W. (2009). Laat je nu horen! Een onderzoek naar grensoverschrijdende seksuele ervaringen en gedragingen onder jongeren

X Noot
22

Poldis (2011), het Landelijke Criminaliteitsbeeld Discriminatie van de politie

X Noot
23

Driessen, G., & Langen, A. van (2010). De onderwijsachterstand van jongens. Omvang, oorzaken en interventies.

X Noot
24

Kamerstuk 32 824, nr. 7

X Noot
25

Committee on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women

X Noot
26

Interseksuele mensen worden geboren met inwendige of uitwendige geslachtskenmerken die niet conform de kenmerken van een biologische man of vrouw zijn. Er zijn verschillende variaties van interseksualiteit met verschillende symptomen.

X Noot
27

De andere aandachtspunten zijn vrouwen en armoede, onderwijs van vrouwen, geweld tegen vrouwen, vrouwen en gewapend conflict, vrouwen en de economie, vrouwen in besluitvorming, vrouwen en media, institutionele mechanismen voor emancipatie, mensenrechten van vrouwen, vrouwen en milieu en meisjes.

X Noot
28

Prof.dr.A.H.E.M. Maas, UMC Radboud. Vrouwenhart over de drempel, Inaugurele rede 17 januari 2013, leerstoel cardiologie voor vrouwen.

X Noot
29

Zie o.a. ZonMw (2012), Vrouwen zijn anders; signalemen seksespecifieke gezondheidszorg, SCP (2010), Emancipatiemonitor, UWV (2012), Trendrapportage ziekteverzuim

X Noot
30

CBS Statline, hbo studievoortgang en wo studievoortgang

X Noot
31

Driessen, G., & Langen, A. van (2010). De onderwijsachterstand van jongens. Omvang, oorzaken en interventies.

X Noot
32

Kamerstuk 32 824, nr. 7

X Noot
33

Kamerstuk 31 322, nr. 200

X Noot
34

SER (2011) Tijden van de samenleving

X Noot
35

Verwey Jonker (2013), Luxepositie of buitenspel, vrouwen zonder werk en uitkering

X Noot
36

CBS (2010), Gelijk loon voor gelijk werk?

X Noot
37

Beloningsverschillen waarbij is gecontroleerd voor achtergrondkenmerken van werknemers en kenmerken van banen, worden gecorrigeerde beloningsverschillen genoemd.

X Noot
38

CGB (2011), Gelijke beloning van mannen en vrouwen bij de algemene ziekenhuizen in Nederland

X Noot
39

Adviesbureau Perspexo (2013), M/V = Meerkracht & Veerkracht

X Noot
40

Kamerstuk 27 017, nr. 96

X Noot
41

SCP 2012 en CBS 2011

X Noot
42

Ferwerda, H. (2007) Met de deur in huis. Omvang, aard achtergronden en aanpak van huiselijk geweld in 2006 op basis van landelijke politiecijfers

X Noot
43

Had in 2006 85% van de Nederlandse een positieve houding tegenover homoseksuelen, in 2010 is dat percentage gestegen naar 91 procent. Bron: homo-emancipatiemonitor.

X Noot
44

Rutgers WPF, Soa Aids Nederland (2012) Seks onder je 25e, p.7

X Noot
45

SCP (2011) Acceptatie van homoseksualiteit in Nederland 2011, p.32

X Noot
46

GGD (2012), Zo gezond zijn Amsterdamse jongeren

X Noot
47

SCP (2010). Steeds gewoner, nooit gewoon; SCP (2012), Worden wie je bent

X Noot
48

Bruggen slaan, p.27

X Noot
49

Voortgangsbrief discriminatie, 30 950, nr. 47, 18 december 2012

X Noot
50

ILGA-Europe Rainbow Index, May 2012.

X Noot
51

Bruggen slaan, p. 18.

X Noot
52

Rutgers WPF (2009), Een kwestie van persoonlijkheid?

X Noot
53

Kamerstuk 33 421, nr. 2

X Noot
54

LKP, CHJC, ContrariO, Holyfemales.nl en Netwerk Mirre

X Noot
56

Kamerstuk 32 824, nr. 7

X Noot
57

VHTO is het expertisebureau in Nederland op het gebied van meisjes/vrouwen en bètawetenschap, techniek en ICT.

X Noot
58

Het Techniekpact is erop gericht de samenwerking tussen het onderwijs en het bedrijfsleven te bevorderen, de kwaliteit van het techniekonderwijs te verbeteren en meer jongeren te interesseren voor de techniek. Namens het kabinet zullen de minister van Economische Zaken, de minister van SZW, de staatssecretaris en de minister van OCW het Techniekpact ondertekenen.

X Noot
59

Kabinetsbrief «Bruggen slaan in Europa», 15 februari 2013

Naar boven