Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | nr. 11, item 12 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | nr. 11, item 12 |
Aan de orde is het debat over nut en noodzaak van toetsing in het onderwijs en de rekentoets.
De voorzitter:
Ik heet de leden, alsook de minister en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van harte welkom. Ook de mensen op de publieke tribune heet ik van harte welkom, evenals de mensen die thuis dit debat volgen. Zojuist heb ik met de woordvoerders afgesproken dat zij acht minuten spreektijd hebben en twee interrupties met twee vervolgvragen mogen plaatsen. Daar zal ik u graag aan houden.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Voorzitter. Het is ongeveer anderhalf jaar geleden dat mijn collega Jesse Klaver dit debat aanvroeg. Zijn idee was om een hoofdlijnendebat te voeren over nut en noodzaak van de toetscultuur in het onderwijs, nu eens niet gekoppeld aan een incident, zodat een bespiegeling zonder de directe druk van een specifiek voorbeeld mogelijk was. Laten wij vaststellen dat wij ingehaald zijn door het incident van de rekentoets. De rekentoets houdt ons al een tijdje bezig en zo staan wij plotseling in deze zaal. Toch probeer ik de rekentoets vanavond in een iets breder kader te plaatsen.
Ten principale is de vraag: waarom wilden wij een rekentoets invoeren? Ging het erom een rekentoets in te voeren, of ging het erom dat leerlingen in het voortgezet onderwijs, in het mbo, beter gingen rekenen? Afgelopen zomer heb ik mij verdiept in de grondlegger van de Cito-toets, Adriaan de Groot. Hij heeft de toets ontwikkeld en in 1968 werd dat het begin van de Cito-toets in het basisonderwijs. Adriaan de Groot wilde een onafhankelijke toets als hulpmiddel voor de leraar. De toets moest leraren helpen om een totaalbeeld van de ontwikkeling van een kind te krijgen. Op latere leeftijd echter ging hij twijfelen aan het nut van zijn eigen toets, omdat hij zag hoe die toets werd gebruikt als toelatingsexamen voor het voortgezet onderwijs en voor het vergelijken van de prestaties van scholen. Daar had hij de toets nooit voor bedoeld.
Ik vind dit een triest verhaal, maar het is wel exemplarisch voor de wijze waarop wij het onderwijs hebben ingericht. Het lijkt alsof wij, in plaats van de persoonlijke ontwikkeling van het kind centraal te stellen, een systeem hebben opgetuigd dat symbool staat voor afrekenen en wantrouwen en voor het toetsen om te toetsen, waarbij de professionele vrijheid van leraren tot een minimum wordt beperkt.
De vergevorderde focus op toetsing in het onderwijs heeft negatieve effecten. Zo kijkt bijvoorbeeld de onderwijsinspectie naar de uitslagen van de eindtoets in het primair onderwijs, want dat zou de kwaliteit van het onderwijs weergeven. Wij denken dat dit niet het geval is. Het wonderlijke effect daarvan is dat de scholen de Cito-toets vervolgens als leidend gaan zien voor hun onderwijsprogramma. Het gaat om teaching to the test. De leraren worden gepusht om vooral les te geven in de richting van hetgeen getoetst wordt met de Cito-toets. Vervolgens ontstaat er een druk vanuit de samenleving, want omdat de Cito-toets zo centraal gesteld is, vraagt RTL Nieuws de gegevens op, publiceert het de resultaten en maakt het op basis daarvan een scholenranking. Dat kunnen wij niet tegenhouden, want met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur zal RTL Nieuws die gegevens ook krijgen.
Niet alleen voor onderwijsbestuurders en leraren levert dat stress op. Nog steeds kijken middelbare scholen naar het onderwijskundig rapport waar de eindtoets deel van uitmaakt, terwijl dat niet meer de bedoeling is, en wordt in het eindoordeel van de basisschool het advies centraal gesteld. Het leeft dus als het ware nog voort. In een recente uitzending van Brandpunt liet men zien dat Cito-toetsen zelfs op internet illegaal verhandeld werden voor veel geld. Daar was animo voor. Men ziet de Cito-stress ook terug in de stijging van het aantal bijlessen. In de afgelopen tien jaar werd er steeds meer geld uitgegeven aan privébijlessen. Het laat zich raden welke categorie ouders daar het geld voor bij elkaar kunnen brengen. Op deze manier is het bijna een stukje privatisering van het onderwijs. Dat was toch niet de bedoeling van ons bestel.
Maar hoe moet het dan wel? Laten we een eindtoets in het basisonderwijs gebruiken waarvoor die bedoeld was, namelijk als hulpmiddel voor de leraar? Of laten we al die andere dingen toe? Als we dat willen, laten we dan heel heldere eisen stellen waarmee we dat voor elkaar kunnen krijgen.
De heer Beertema (PVV):
Ik kom nog even terug op uw inleiding. Dit verhaal hebben we natuurlijk vaker gehoord. Dit is een heel ideologisch ingestoken verhaal over toetsen. Toetsen zijn toch eigenlijk gewoon bedoeld om een plaatje van een leerling te maken om achterstanden te meten en om daar vervolgens iets aan te gaan doen? Waarom komt u nu met dit apocalyptische verhaal over toetsen? Het onderwijs kan niet zonder toetsen. Neem zo'n kreet als "teaching to the test". Ik heb 34 jaar onderwijs gegeven; een heel groot deel daarvan was teaching to the test. Als GroenLinkser hebt u waarschijnlijk geen rijbewijs, maar toch: als je een rijbewijs haalt, is dat niets anders dan heel veel geld betalen voor teaching to the test. Daar is niets mis mee. Vreemde talen leer je door teaching to the test. Het wordt door u en collega Klaver altijd gebracht als een heel perfide instrument, maar dat is het natuurlijk niet. Meten is gewoon weten om achterstanden van leerlingen weg te werken. Wat is uw reactie daarop?
De heer Grashoff (GroenLinks):
Het lijkt net alsof u toch bepaalde accenten in mijn verhaal mist. Overigens heb ik mijn rijbewijs op mijn 21ste gehaald. Volgens mij ging het er bij dat rijbewijs erg om dat je uiteindelijk goed leerde rijden. Dat is de essentie. Toetsing heeft een functie voor het individu en dus niet voor het inrichten van een onderwijsbestel of het vergelijken van scholen op grond van resultaten. Het is een eigen zaak. Ik kom daar in tweede termijn, wellicht zelfs met een motie, op terug. Wij gaan niet voorstellen om toetsen overal af te schaffen. Natuurlijk niet, en dat weet de heer Beertema ook. Wel benadruk ik het doorgeschoten effect.
De heer Beertema (PVV):
Toetsen worden wel afgeschaft. De Cito-toets bestaat de facto niet meer. De Cito-toets was nodig om het eindniveau van leerlingen vast te stellen zodat het bijvoorbeeld in achterstandswijken niet meer kon gebeuren dat kinderen op een vmbo terechtkwamen, waarna dat heel goede vmbo-team er na drie kwart jaar pas achter kwam dat een leerling een taalachterstand van drie jaar had. Op die manier werden die leerlingen namelijk naar het voortgezet onderwijs gestuurd. Met een Cito-toets kon dat niet meer. Wat is daar dan mis mee?
De heer Grashoff (GroenLinks):
Met een taalachterstand maak je de Cito-toets, die zo talig is als ik weet niet wat, ontzettend slecht, wat tot hetzelfde probleem leidt als je hem niet goed gebruikt. Dat is waarom het schooladvies van de basisschool veel belangrijker is dan de Cito-toets. Dat is een wijziging waar we achter stonden en nog steeds achter staan. Laten we nu niet weer via de achterdeur de Cito-toets oppoetsen.
Naast de eindtoetsgedachte is er nog een pervers effect van de toetsgekte. Stel dat een scholier een havoadvies krijgt, maar tijdens de middelbare school afstroomt naar het vmbo. Moeten scholen dan hierop worden afgerekend? Het kan zomaar zijn dat vanwege de omstandigheden de leerling even beter af was op het lagere niveau of dat het heel goed geprobeerd was maar uiteindelijk toch niet lukte. In de inspectiewereld wordt dit het onderbouwrendement genoemd. Scholen zijn geen fabrieken met rendement. Het is slecht als scholen leerlingen bewust op een lager onderwijsniveau laten instromen, zodat ze daar vervolgens via het afstroomrendement geen boete voor krijgen.
Middelbare scholen gaan namelijk in toenemende mate die adviezen van leraren wantrouwen. Ze gaan in dat onderwijskundig rapport snuffelen en toch naar die toetsen kijken. Het leidt ook tot het lager inschalen van leerlingen, terwijl we uit onderzoek weten dat je leerlingen die op havo worden binnengehaald maar eigenlijk twijfelen over vwo, misschien wel beter tussen vwo-leerlingen kunt zetten, omdat ze dan opgetrokken worden qua niveau. Dat soort effecten haal je er op deze manier uit.
Een te grote toetsdruk zorgt voor versmalling van het onderwijs. Dat werd de afgelopen weken weer bevestigd door het Platform #Onderwijs2032, dat zich bezighoudt met het onderwijs in de toekomst. Het gevaar is dat er een te grote fixatie komt op enkele basisvaardigheden in het onderwijs. Het Centraal Planbureau liet onlangs zien dat er in het huidige onderwijs te weinig aandacht is voor de persoonlijke niet-cognitieve ontwikkeling van leerlingen. De ontwikkeling van vaardigheden, zoals zorgvuldigheid, zelfreflectie, doorzettingsvermogen en nieuwsgierigheid zijn net als die cognitieve vaardigheden van groot belang. Die vaardigheden zijn niet of nauwelijks te toetsen. We pleiten voor een bredere onderwijsvisie waarin niet alleen basisvaardigheden als rekenen en taal centraal staan, maar bijvoorbeeld ook burgerschapsvorming, creativiteit en doorzettingsvorming. Die passen niet in een Cito-toets. Onderwijs moet meer zijn dan het focussen op basisvaardigheden alleen. Hoe zorgt de staatssecretaris ervoor dat er meer aandacht komt voor persoonlijke ontwikkeling en vaardigheden? Is de staatssecretaris het met ons eens dat het onderwijs meer moet zijn dan een focus op basisvaardigheden?
Met ons pleidooi voor het stimuleren van brede ontwikkeling van kinderen komen we bij het onderwerp van vanavond: de rekentoets. Ik wil de PvdA-fractie in elk geval complimenteren met het feit dat, naar het zich laat aanzien, ook zij nu erkent dat leerlingen hier de dupe van dreigen te worden. Ze worden er de dupe van omdat ze simpelweg geen diploma kunnen halen als ze voor de rekentoets zakken. Die erkenning is belangrijk voor het verloop van dit debat. Ik hoop dan ook dat we het debat vanavond zo kunnen afsluiten dat we afscheid kunnen nemen van de verplichte rekentoets, die volledig meetelt voor het slagen en dus voor het diploma. De heer Van Meenen zal in latere instantie ongetwijfeld met een motie komen, die we op voorhand van harte steunen.
Wat nu in het debat lijkt te gebeuren, is dat we niet komen tot afstel van de rekentoets, maar mogelijk alleen maar tot uitstel. Ik wil in ieder geval duidelijk maken dat GroenLinks is voor afstel van een verplichte rekentoets die de mogelijkheid biedt om niet te slagen. Mijn oproep aan alle fracties zou dan ook zijn om nu die kant op te gaan. De rekentoets kent veel praktische bezwaren. Zo is de toets bijvoorbeeld te talig, waardoor het maar de vraag is of je met de rekentoets eigenlijk wel rekenvaardigheid test. Naast de praktische bezwaren is er een principieel bezwaar. De toets geeft rekenen een onevenredig groot gewicht. Haal je de rekentoets niet, dan krijg je geen diploma. Hij verabsoluteert het belang van rekenen en miskent andere talenten. Het kan niet zo zijn dat kinderen en jongeren in hun onderwijscarrière keihard worden gedwarsboomd door het niet halen van de rekentoets.
Hoe kijken de minister en de staatssecretaris terug op het proces van het afgelopen jaar? Dat lijkt namelijk niet de schoonheidsprijs te verdienen. Leraren, leerlingen en scholen hebben lang in onzekerheid verkeerd. Onze mailboxen zijn intussen gevuld met buitengewoon indringende verhalen over de buitengewoon slechte effecten van de rekentoets. Daar wil ik het voor dit moment bij laten.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Dit zou weleens een heel mooie dag kunnen worden. Het was sowieso al een mooie dag. Ik heb er erg van genoten. Het is ook een mooie dag omdat wij vandaag wellicht afscheid nemen van de rekentoets. Voordat ik daaraan toekom, wil ik mij aansluiten bij de woorden van de heer Grashoff. Ik kon mij daar in hoge mate in vinden waar het ging over de rol van toetsen. Ik wil daarover toch even een enkel woord uitspreken. Dit debat gaat namelijk niet alleen over de rekentoets. Het gaat eigenlijk ook over passend onderwijs, over maatwerk, over de rol van onderwijs2032 en over de toekomst van ons onderwijs. Het gaat over docenten die weer eigenaar willen worden van hun beroep. Het gaat over de vraag hoe we meer flexibiliteit en maatwerk in ons onderwijs kunnen krijgen.
Het eerste wat we niet moeten doen om dat maatwerk mogelijk te maken, is allerlei Haagse eenheidstoetsen over leerlingen uitstorten. De heer Grashoff heeft al belangwekkende dingen gezegd over de rol van toetsen. Toetsen zijn prima. Ze zijn heel goed. Dat zeg ik ook als oud-docent. Ze zijn bedoeld om de leerling verder te helpen en op een bepaald moment zijn niveau vast te stellen. Dat is het belang. Toetsen doe je samen met de docent en van daaruit werk je weer verder. Dat is de rol. Toetsen zijn nooit bedoeld om af te rekenen, laat staan om scholen ergens op af te rekenen. Toetsing is dus prima, maar laten we het nou eens vooral aan scholen en docenten overlaten hoe, wanneer en in welke vorm zij willen toetsen. Dat is een algemene opmerking. Je kunt eigenlijk zeggen dat er altijd narigheid is als de overheid besluit om een Haagse toets het onderwijs binnen te brengen. Dat gaat altijd ten koste van de belangen van leerlingen, en overigens ook van docenten. Het gaat mij nu echter om de leerlingen.
Ik krijg graag een reflectie van de staatssecretaris op de twee stellingen die hij inneemt. De ene stelling is: ik ben een fervent aanhanger van het maatwerkdiploma. De tweede is: ik ben een fervent aanhanger van de rekentoets. Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe hij die twee met elkaar in verband kan brengen. Voor mij sluiten die twee elkaar per definitie uit. Een toets die voor havoleerlingen en vwo-leerlingen hetzelfde is, die voor het hele vmbo hetzelfde is en die voor het hele mbo hetzelfde is, kan toch op geen enkele manier een relatie hebben met een maatwerkdiploma? Ik hoor daar graag de staatssecretaris over.
Mevrouw Straus (VVD):
Als ik de heer Van Meenen zo hoor, zou hij het liefst ook de eindexamens willen afschaffen.
De heer Van Meenen (D66):
Inderdaad, zeker in de huidige vorm. En dat wil de staatssecretaris ook, want hij wil naar een maatwerkdiploma. Dat wil niet zeggen dat er geen eindexamen meer is, maar het heeft dan niet meer de huidige vorm. Getuige zijn eerste reactie op de tussenrapportage van onderwijs2032 wil de staatssecretaris naar meer verbinding tussen vakken, en dat wil ik ook. Dan zul je ook het eindexamen heel anders moeten vormgeven. Ik zeg niet dat er geen eindexamen moet zijn, maar het moet niet dit eindexamen zijn. Dit staat vernieuwing, verbetering en maatwerk in de weg.
Mevrouw Straus (VVD):
Hoe wil de heer Van Meenen dan uiteindelijk meten op welk niveau leerlingen een onderwerp afsluiten? Hij zei zonet terecht dat het vaststellen van het niveau ook een van de doelstellingen van toetsen is.
De heer Van Meenen (D66):
Zeker.
Mevrouw Straus (VVD):
Hoe wil hij dat dan doen? Want de heer Van Meenen zegt nu wat de staatssecretaris wil, maar ik vraag eigenlijk wat de heer Van Meenen wil om uiteindelijk het niveau van leerlingen te toetsen.
De heer Van Meenen (D66):
Wij toetsen gewoon het niveau van leerlingen. Dat doen we bij het eindexamen. Voor de rekentoets vind ik dat, nog los van de inhoud van die toets, helemaal het verkeerde moment. Ik vind niet dat leerlingen pas aan het eind van de middelbare school moeten kunnen rekenen. Dat is niet het moment waarop je vaststelt wat iemand kan op het gebied van rekenen. Dat doe je aan het eind van de basisschool of aan het eind van de onderbouw. Daar kom ik zo meteen nog uitgebreid op terug in mijn verhaal over de rekentoets. Waar het echter in het examen om gaat, in vergelijking met het huidige examen, is het volgende. Nu zeg je eigenlijk tegen een leerling: jij bent een havoleerling en dat betekent dat jij alles op havoniveau afsluit en wij daarvan een beeld geven. Elke leerling is echter anders. Waar we naartoe gaan, in mijn ogen, is dat we voor elk onderdeel van het examen — welk onderdeel dat dan ook is — vaststellen op welk niveau de leerling daarvoor talent heeft.
Mevrouw Straus (VVD):
Zeker, maar dat was niet het antwoord op mijn vraag. Mijn vraag is: hoe toets je dan uiteindelijk dat niveau van de leerlingen? Wat ons betreft, is de rekentoets gewoon een rekenexamen. En als ik de heer Van Meenen zo hoor, wil hij helemaal af van de examens die op deze manier meten …
De heer Van Meenen (D66):
Nee hoor.
Mevrouw Straus (VVD):
… en ik begrijp dat niet zo goed. Rekenen hoort, net als taal, bij de basisvaardigheden van leerlingen. Als ik de heer Van Meenen goed begrijp, wil hij voor taal wel een eindexamen houden, maar voor rekenen niet.
De heer Van Meenen (D66):
Nou, ik weet niet of wij een taaleindexamen hebben, maar volgens mij niet in de zin zoals de referentieniveaus ooit bedacht zijn. Er is een examen Nederlands en er is een examen Frans. We hebben nu juist niet een taaltoets, omdat we taal integreren, die successievelijk vaststellen en die onderdeel maken van de contextrijke inhoud waar die taal over gaat. Dat is het grote verschil met de rekentoets. Hier wordt een onderdeel volstrekt geïsoleerd en onmetelijk belangrijk gemaakt. Daar heb ik enorm bezwaar tegen en dat bezwaar zal ik blijven houden. Dat gaat namelijk volstrekt voorbij aan enige vorm van maatwerk. We zeggen bij het examen scheikunde toch ook niet: weet je wat, we doen allemaal het eindexamen vwo en dan zien we wel hoe die havisten dat doen? Dat doen we daar toch ook niet?
Mevrouw Straus (VVD):
Dat doen we bij de rekentoets ook niet.
De heer Van Meenen (D66):
Ja, dat doen we bij de rekentoets wel. Het is exact dezelfde toets voor havo en voor vwo.
De voorzitter:
Gaat u verder, mijnheer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Was dit al de derde keer? Wat jammer.
De voorzitter:
Dat was de derde keer, en anders kost het mevrouw Straus haar tweede interruptie.
De heer Van Meenen (D66):
Dat zou ik niet willen, voorzitter.
De voorzitter:
Dat wil ze vast niet. Gaat u verder, mijnheer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Ik krijg dus graag een reflectie van de staatssecretaris op de relatie tussen maatwerkdiploma en rekentoets. Voor mij zijn ze onverenigbaar.
Het is goed nieuws dat de rekentoets na vanavond voor veel leerlingen van de baan zal zijn nu ook de PvdA het licht heeft gezien. Nu dat zo is, hoeven leerlingen op het mbo, het vmbo en de havo voorlopig niet te vrezen voor Heel Holland Zakt. Maar wat D66 betreft kan het nog een stuk beter en duidelijker: geen uitstel maar afstel, voor alle leerlingen, ook op het vwo. Laten we hier en nu een einde maken aan deze soap en aan scholen en docenten vol vraagtekens en frustratie, omdat zij werkelijk geen touw meer kunnen vastknopen aan de regels. Is een 5 voldoende, of een 4? Ik hoorde vandaag zelfs een 3. Mijn onderwijshart bloedt. Alleen al omdat de docenten het beste willen voor hun leerlingen, moeten we hiermee stoppen. Maar laten we vooral voor de leerlingen een einde maken aan de afrekentoets, want zij dreigen het grootste slachtoffer te worden. En ja, het zal vandaag nog vaak gezegd worden: natuurlijk is rekenonderwijs enorm belangrijk. Maar van een toets, en zeker van deze toets, wordt het rekenonderwijs niet beter. De leerlingen worden er vooral de dupe van, in plaats van dat ze er beter van worden.
Wij zijn het afgelopen jaar overstelpt met berichten van leerlingen en ouders die zich grote zorgen maken en die vanwege de rekentoets hun toekomst in duigen zagen vallen, omdat ze moeite hadden met de toets, omdat de vragen onduidelijk waren, omdat ze niet van hun fouten konden leren, omdat opgaven niet besproken mochten worden of omdat ze dyscalculie hadden. Moet dat je hele toekomst in de weg staan? Wat D66 betreft is het antwoord daarop volmondig nee en zorgen we dat we investeren in goed rekenonderwijs, in plaats van in toetsbegeleidingsbureaus, die leerlingen weliswaar kunnen helpen te slagen voor de toets, maar niet bijdragen aan beter rekenonderwijs. Wat D66 betreft zorgen we voor beter rekenonderwijs door te beginnen aan de basis, dus op de basisschool, en door rekenen goed in te bedden in het huidige wiskundeonderwijs in de onderbouw. We geven kinderen alleen alle kansen voor een goede toekomst door ze daadwerkelijk goed te leren rekenen. Rekenen heb je niet nodig aan het eind van de middelbare school, je hebt het nodig tijdens de middelbare school. Je moet het dus op een zeker niveau beheersen als je van de basisschool komt en de onderbouw verlaat. Ik zei het net bij interruptie al even: het is immers te gek dat je pas zou moeten kunnen rekenen aan het einde van de middelbare school.
Ik hoop dat wij ervoor kunnen zorgen dat leerlingen niet beknot worden door de onbedwingbare toets- en cijferdrift van deze staatssecretaris, die het liefst — zo zie ik het — alle kinderen in een spreadsheet zou stoppen. Daar passen ze gewoon niet in. De staatssecretaris en de minister willen alleen het mbo voorlopig ontzien, maar de PvdA wil ook het vmbo en de havo vrijwaren. Zolang het rekenonderwijs niet op orde is, wordt daarbij gezegd. Het wordt er niet duidelijker op. Het lijkt mij aperte onzin als deze vermaledijde toets alleen op het vwo door wordt gevoerd, alleen omdat de leerlingen hem daar meestal wel halen. Overigens haalt zo'n kleine 30% van de leerlingen met het profiel Cultuur en Maatschappij geen voldoende voor deze toets. Voldoende is voor mij een 6; dat klinkt misschien gek, maar ik ben wat ouder en dan denk je nog dat een 6 een voldoende is. 30% haalt de toets dus gewoon niet. Deze leerlingen zullen in de toekomst hun toekomst teloor zien gaan. En wat doen we voor de kinderen op het vwo met dyscalculie, die zo veel kunnen maar echt grote moeite hebben met rekenen, zeker als het gaat om deze rekentoets? Laten we hen zomaar struikelen? De VVD zei gisteren dat de staatssecretaris het rekenonderwijs in het voortgezet onderwijs op orde zou hebben, maar dat er op het mbo nog van alles mis is. Ik ben zeer benieuwd naar de reflectie van de bewindspersonen hierop. Zijn zij het eens met deze uitspraken en, zo ja, wat verklaart het verschil?
Ik sluit af. Dit kan een heel mooie dag worden voor het onderwijs en voor de toekomst van met name de meest kwetsbare kinderen. Daarom ben ik zo blij dat de Partij van de Arbeid die keuze vandaag ook maakt. Dat is een verstandige keuze. Ik hoop wel dat de Partij van de Arbeid vandaag de ultieme consequentie daaruit zal trekken. Ik zou zeggen: bite the bullet, want je hebt toch al ruzie met de VVD; doe in één keer het goede, dan hebben we het maar gehad en kunnen jullie daarna weer gezellig verder. Zie ervan af: geen uitstel maar afstel voor het hele onderwijs, en ga dan nadenken over wat we echt zouden moeten doen. Gelukkig zijn er al heel veel goede dingen op scholen gebeurd. Daar zouden we bij aan kunnen sluiten.
De heer Slob (ChristenUnie):
Voorzitter. Door wat schuiven met portefeuilles binnen mijn fractie ben ik sinds kort weer woordvoerder Onderwijs en maak ik mijn rentree in de vaste commissie OCW. Voormalig voorzitter Wim van der Kamp noemde haar ooit de moeder der commissies, wat heel veel warmte aan de commissie gaf. Het onderwerp "toetsen" gaf ook meteen een déjà-vu-gevoel. Het is een onderwerp waarover we de afgelopen jaren heel vaak gesproken hebben. Vaak waren dat verhitte debatten. Voor mij is de begrotingsbehandeling in 2003 nog steeds een absoluut hoogtepunt. Namens alle fracties van de Kamer, ook de toenmalige coalitie, mocht ik een amendement indienen om de zogenaamde kleutertoets, die voor 1 miljoen euro in de begroting was vastgelegd, eruit te schieten. Het geld werd beschikbaar gesteld voor beleid op onderwijsachterstanden. Een dergelijke unanimiteit in de Kamer maak ik vanavond misschien ook weer mee. Dat zou mooi zijn.
We zijn altijd zeer kritisch geweest over verplichte toetsen. Ze zijn zeer nadrukkelijk een middel en geen doel op zich. We hebben in de onderwijspraktijk helaas heel veel bedoeld en onbedoeld misbruik gezien van toetsen. Dat is jammer, want het komt niet ten goede aan het onderwijs en aan de kinderen die het onderwijs ontvangen.
Vanavond gaat het debat vooral over de rekentoets. Ik dank beide bewindspersonen voor de brief over de rekentoets die we gisteren hebben ontvangen. We hebben reikhalzend naar deze brief uitgekeken. In de brief staat in het begin al een zin die mij zeer aansprak. Er stond namelijk dat er zo snel als mogelijk duidelijkheid over de rekentoets moet komen voor iedereen, zeker voor de leerlingen en de scholen. "Duidelijkheid" en "rekentoets" zijn twee zaken die het afgelopen jaar niet zo goed samengingen. Het hele proces rondom de rekentoets verdient niet de schoonheidsprijs en dan druk ik mij heel beschaafd uit. In de vele brieven en e-mails die wij over dit onderwerp ontvangen, kom ik in ieder geval veel steviger bewoordingen tegen. Dat begrijp ik. Iemand noemde de rekentoets zelfs de Fyra van het onderwijs. Als dat zo is, zal er te zijner tijd een parlementaire enquête over plaatsvinden.
Duidelijkheid geven betekent voor mijn fractie dat we vanavond niet het hele debat over alle voors en tegens van de verplichte rekentoets overdoen. Dat debat is al meerdere malen gevoerd en ik denk dat de standpunten inmiddels bekend zijn. Ook het standpunt van de ChristenUnie is bekend: werken aan de verbetering van het rekenonderwijs kan ook zonder een verplichte rekentoets. Wat ons betreft moet dit debat duidelijkheid geven over wat we nu concreet gaan doen. Dan weten we wat het standpunt van de regering is. We gaan door met een verplichte rekentoets in het voortgezet onderwijs en maken een pas op de plaats in het mbo. Gisteren is duidelijk geworden dat het draagvlak voor een verplichte rekentoets in het voortgezet onderwijs gewijzigd is. Kopten de kranten eind januari nog dat de PvdA om was en dat de rekentoets er kwam, vandaag is de kop dat de meerderheid tegen de verplichte rekentoets is, ook de PvdA. Wie kan het nog volgen? Ik wel. Een kleine rekensom maakt namelijk duidelijk dat het voortschrijdend inzicht van de PvdA — complimenten daarvoor van de ChristenUnie — zorgt voor een ruime meerderheid van partijen die tegen een verplichte rekentoets in het voortgezet onderwijs is, in ieder geval tegen de invoering op dit moment op het vmbo en het havo. Van mijn fractie zou het vwo daar ook aan toegevoegd mogen worden. Als de rekensom klopt, zijn alleen VVD en PVV nog voor, als daar inmiddels ook niet iets veranderd is. Dat kan immers zomaar bij een dergelijk dossier.
Ik kijk daarom naar staatssecretaris Dekker. Ik neem aan dat hij ook kan rekenen. Ik hoop het in ieder geval. Ik zou tegen hem willen zeggen dat hij zijn politieke nederlaag moet accepteren. Hij moet de politieke realiteit accepteren dat niet alleen de bijna voltallige oppositie, maar ook coalitiepartij PvdA, tegen een snelle invoering van de verplichte rekentoets in het voortgezet onderwijs is. Het standpunt wordt ook gedeeld door het overgrote deel van het onderwijsveld. Geef ouders, leerlingen en scholen eindelijk de duidelijkheid waar ze al zo lang om vragen. Stop met de verplichte rekentoets in het voortgezet onderwijs. Het is 7 oktober 2015. Vandaag zou die dag kunnen zijn dat wij deze stap gaan zetten.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. Gisteren kregen wij goed nieuws: er komt geen rekentoets in het onderwijs in het examen mbo, vmbo en havo. Leerlingen, leraren en ouders zijn verlost van dit gedrocht. Eindelijk heeft de Partij van de Arbeid het licht gezien en nu is er een meerderheid. Wij gaan ervan uit dat de regering luistert naar deze meerderheid. Graag een reactie. Wij kunnen de leerlingen niet langer in onzekerheid laten. Alleen op het vwo wordt de rekentoets vooralsnog gehandhaafd. Dat lijkt mij een slecht idee. Maak het karwei nu af, zo zeg ik tegen mevrouw Jadnanansing. Schrap de rekentoets volledig uit het examen. Graag een reactie, ook van de regering.
Er zijn wel heel veel kosten gemaakt voor deze rekentoets in het examen. Een wakkere ochtendkrant berichtte daarover. Is de regering bereid om die kosten eens op een rij te zetten?
Laten wij kijken naar de brief van het ministerie die wij gisterochtend kregen. De staatssecretaris blijft de Kamer daarin bestoken met moedgevende resultaten, prachtige vangnetconstructies, vluchtwegen en berichten dat de aanbevelingen van de commissie-Bosker zijn opgevolgd. Hij haalt alles uit de kast om de toets overeind te houden. Je mocht er zelfs een 3 voor halen, zo lazen wij in de krant. Dat gaat wel heel ver. In de brief van elf kantjes plus bijlagen met in totaal 158 pagina's probeert de staatssecretaris de Kamer te overtuigen dat wij met de rekentoets op de goede weg zijn. Voor de staatssecretaris is de toets verworden tot een heilige koe. De toets, ooit als middel bedoeld om de rekenvaardigheden op peil te brengen, is voor hem nu doel geworden. Om te voorkomen dat de leerlingen de dupe worden van zijn heilige koe, zet hij allerlei lapmiddelen in, zoals normverlaging. Terwijl er een uitstekend alternatief is, weigert hij dit spoor te verlaten. Het is een klassiek geval van tunnelvisie.
Alle deskundigen, behalve wellicht de ontwerpers van de toets, zijn het eens over de enig juiste oplossing: breng al vanaf de brugklas het bijspijkeren van tekortschietende rekenvaardigheid onder bij het vak wiskunde. Aan het eind van de onderbouw kan dan het gewenste peil zijn bereikt. Dat is voor het voortgezet onderwijs de oplossing die ook door de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren werd aangedragen. De staatssecretaris weigerde echter met de vereniging — dat lijken mij toch dé deskundigen — over deze oplossing te overleggen. Mijn motie daartoe werd verworpen. Waarom? Omdat het niet in zijn tunnelvisie past.
Het gaat nog verder ook. De commissie-Bosker mocht kennelijk om die reden geen advies uitbrengen over het afzonderlijk toetsen van rekenen als onderdeel van het eindexamen. Er waren nóg twee punten waarover Bosker geen advies mocht uitbrengen omdat dit de tunnelvisie van Dekker in gevaar zou kunnen brengen: het meewegen van de rekentoets in de slaag/zakbeslissing en de inhoud van de referentieniveaus zelf. De referentieniveaus staan voor de staatssecretaris onwrikbaar vast. De commissie-Bosker mocht de inhoud van de niveaus niet ter discussie stellen. Als de toets aan de referentieniveaus voldoet, dan deugt de toets, aldus de redenering. De referentieniveaus zijn in 2010 zonder pilot meteen vastgelegd. Dit was absoluut niet de bedoeling van de architect ervan, de heer Meijerink, die vond en vindt dat er een deugdelijke pilotfase aan vooraf had moeten gaan. Het overslaan van deze pilotfase is er mogelijk de oorzaak van dat de rekentoets, door het Cito gemaakt op basis van de referentieniveaus, nog steeds omstreden is. Zelfs de rekencoördinator van het Andreas College, dat de staatssecretaris als goedevoorbeeldschool bezocht, vindt het een waardeloze toets. Gelet op de blijvende onvrede over de inhoud van de toets zal opnieuw moeten worden gekeken naar de referentieniveaus en de manier waarop die vertaald worden naar de rekentoetswijzers. Graag krijg ik hierop een reactie.
Er is iets geks aan de hand in het onderwijs. Steeds meer mensen zijn klaar met de toetsgekte op scholen. Niet alleen deskundigen en ouders, maar ook leraren worden dol van de toenemende afrekencultuur. Zelfs een meerderheid in de Tweede Kamer is klaar met het wantrouwen naar scholen toe. Hoe kan het dan toch doorgaan? Omdat de regering en bovenal de staatssecretaris er wel in geloven. Hij is dol op het toetsen en afrekenen van leerlingen en scholen. Hij begon zijn termijn met de verplichte eindtoets in het basisonderwijs, ook bekend als de Cito-toets. Oud-inspecteur Henk van der Weijden noemt het terecht "de invoering van een eindexamen basisonderwijs". Het is genieten voor de media, die scholen vanaf nu keihard kunnen afrekenen op één cijfer, de gemiddelde Cito-score van één school. Welkom bij Ranking the schools! Dat je een school onmogelijk kunt terugbrengen tot één cijfer doet niet ter zake.
Een ander plan is de invoering van het gedifferentieerd toezicht. We hebben er recent nog over gesproken. Dat wil zeggen dat de scholen door de inspectie voortaan voldoende, goed of excellent kunnen scoren. Net als bij de verplichte Cito-toets is dit een middel om scholen tegen elkaar op te zetten. Scholen zijn volgens de regering als bedrijven: zet ze tegenover elkaar, dan gaan ze beter presteren. Dat scholen en leerlingen vele malen complexer zijn dan een koekjesfabriek wil er niet in. Scores moeten omhoog vanwege de veel bezongen kenniseconomie, dus niet om leerlingen brede vorming mee te geven maar om de productiviteit te verhogen. Heel verheffend.
Ik doe de volgende voorstellen om scholen en leraren te bevrijden van de afrekencultuur. Stop met de verplichte eindtoets in het basisonderwijs, stop met de prestatieafspraken in het hoger onderwijs en het mbo, zie af van gedifferentieerd toezicht van de inspectie, stop met de perverse prikkels in de financiering, zoals de diplomabonus en de rendementsafspraken en, last but not least, stop met de verplichte rekentoets in het examen. Nu, daar zijn we al een heel eind in gekomen.
Hoe zorg je dan wel voor kwaliteit? Zorg voor uitstekende leraren en lerarenopleidingen, financier de scholen ruimhartig zodat elk kind voldoende aandacht krijgt, laat de inspectie controleren op kwaliteit zonder perverse prikkels en rendementsfetisjisme, geef vertrouwen aan leraren en scholen, en grijp alleen in als het werkelijk misgaat. In de Tweede Kamer is een meerderheid voor deze aanpak. Eigenlijk heeft vooral de VVD, onder aanvoering van staatssecretaris Dekker, last van toetsverslaving. Als de PvdA het lef heeft om de coalitiepartner los te laten, maken we de weg vrij naar onderwijsbeleid zonder wantrouwen. Dat heeft mevrouw Jadnanansing gisteren gedaan met de rekentoets en dat verdient een pluim. Het smaakt ook naar meer.
De heer Rog (CDA):
Voorzitter. Vele maanden hebben hele gezinnen tussen hoop en vrees geleefd. Leerlingen, ouders, schoolleiders en leraren zitten tot de dag van vandaag in onzekerheid over de vraag of de rekentoets meetelt voor het examen en, zo ja, hoe zwaar. Het waren vele maanden van gedraal, geharrewar en gekonkel. De staatssecretaris moest en zou zijn prestigeproject, de rekentoets, doordrammen en de minister stond erbij en keek ernaar. Wat een trieste vertoning.
Gisteren ontvingen wij de brief van deze bewindspersonen en zij zijn eruit. PvdA-minister Bussemaker is voor een rekentoets in het voortgezet onderwijs. De PvdA-fractie in de Kamer is tegen. De VVD-fractie in de Kamer gooit met modder naar de PvdA-bewindsvrouwe, terwijl zij VVD-beleid uitvoert. Ondertussen houdt half Nederland zijn hart vast of de PvdA-woordvoerder uiteindelijk de rug recht houdt of dat zij toch kiest voor de PvdA-minister die door wil met de rekentoets in het voortgezet onderwijs.
Het geïnstitutionaliseerde wantrouwen van staatssecretaris Dekker is legendarisch. Hij lijkt er werkelijk van overtuigd te zijn dat leraren geen enkele intrinsieke motivatie hebben om goed les te geven, zonder zijn zogenaamde stok achter de deur. Wat een teleurstellend en ook cynisch beeld is dat, eerlijk gezegd, van de onderwijssector. En leerlingen zouden alleen te motiveren zijn als er getoetst wordt. Die opvatting lijkt overigens besmettelijk, want dat was exact ook wat mevrouw Jadnanansing een halfjaar geleden nog zei en als argument gebruikte waarom zij voor de rekentoets was. Maar gelukkig blijkt zij plotsklaps genezen te zijn. Laat het duidelijk zijn: het CDA is ontzettend blij met de draai van de PvdA. Sterker nog, ik roep haar op nog iets verder te draaien en ook het vwo te verlossen van dit wangedrocht.
De heer Beertema (PVV):
Ik wil het even hebben over de draai die mijnheer Rog van het CDA heeft gemaakt. Het waren immers minister Van Bijsterveldt en staatssecretaris Halbe Zijlstra van de VVD die op basis van ontzettend veel klachten constateerden dat er iets moest gebeuren. Die klachten kwamen uit het middenveld, uit het hoger onderwijs en van de bedrijven. Het CDA zat er toen bovenop, omdat het zo ontzettend slecht was gesteld met het rekenen en de taal. Wie herinnert zich niet meer dat studenten van de pabo niet meer konden rekenen, niet meer konden spellen en niet meer konden lezen en schrijven? Mijnheer Rog, zat er toch zeker ook bovenop? Hij was toen immers ook al bij het onderwijs betrokken. Wat is er in de tussentijd gebeurd dat aanleiding was voor het CDA om zo sterk te veranderen?
De heer Rog (CDA):
Het is goed dat de heer Beertema dit punt aan de orde stelt. Het is waar dat we in 2007 signalen kregen van het onderwijsveld en het afnemende veld dat de rekenvaardigheid van leerlingen en studenten tekortschoot. Dat was de reden waarom de Kamer met 148 stemmen voor — ik zeg dat met een knipoog naar de heer Bisschop — gevraagd heeft om een rekentoets in te voeren. En het is waar dat dit in de vorige kabinetsperiode is gebeurd onder Van Bijsterveldt en Zijlstra. Daarmee kwamen zij tegemoet aan de roep uit het veld en de Kamer. Dat wil niet zeggen dat je je ogen moet sluiten voor de effecten van zo'n toets en de aard van de toets zelf als je die beslissing hebt genomen. De heer Beertema weet ook dat dit voor het CDA de reden is waarom wij al drie jaar pleiten voor afschaffing van deze rekentoets in de zak- en slaagregeling.
De heer Beertema (PVV):
Dan wil ik toch nog even een reactie op het volgende. Deze staatssecretaris en minister hebben ontzettend goed geluisterd naar alle kritiek uit het onderwijsveld, die polderprovincie van het onderwijs. Aan alle kritiekpunten is tegemoetgekomen. Dat zijn er, geloof ik, een stuk of elf en nog steeds is het niet goed. U staat hier nog steeds als CDA'er op een heel verbeten manier dat beleid van uw eigen CDA-minister uit Rutte I af te kammen. Ik vind het werkelijk te schandalig voor woorden.
De heer Rog (CDA):
Nu ben ik op mijn beurt toch wel een klein beetje verbaasd over deze interruptie van de heer Beertema. Het was toch de heer Beertema die zich samen met het CDA en de SP ernstig gekeerd heeft tegen de aard van deze rekentoets? Die toets is namelijk doordrenkt met realistisch rekenen. Ik herinner mij de heer Beertema als iemand die zich daar ook tegen heeft verzet, maar kennelijk vindt hij het inmiddels fantastisch.
De heer Beertema (PVV):
Daar wil ik toch even op reageren. Ik heb een motie ingediend om de rekentoets in drieën te delen: een deel cijferen, een deel contextrekenen en een deel breuken. U hebt daartegen gestemd. Er zijn tal van aanbevelingen onder onze aandacht gebracht om het te verbeteren. U realiseert zich toch ook wel dat dit een transitieperiode is waarin iets tamelijk complex stap voor stap verbeterd moet worden? Maar daar neemt u helemaal niet de tijd voor, want uit puur opportunisme zegt u gewoon: we gaan niks meer verbeteren; we schaffen hem gewoon af, want het is klaar met de rekentoets.
De heer Rog (CDA):
We discussiëren nu over de vraag of de aanbevelingen en de kritiek van het veld opgepakt zijn door deze minister en deze staatssecretaris. De heer Beertema zegt dat dat het geval is. Ik ontken dat en ik geef met argumenten aan waarom dat dit niet het geval is, nota bene op een punt waar de heer Beertema zich ook sterk voor maakt. Nu zou ik ineens achter zo'n realistisch-rekenentoets moeten staan? Ik begrijp er helemaal niets meer van.
Voorzitter. Alle onnavolgbare en gekunstelde lapmiddelen ten spijt: de ongemakkelijke waarheid valt niet te verhullen. De rekentoets deugt niet en zou uit de zak/slaagregeling moeten, in het mbo, op het vmbo en de havo en op het vwo. Hoewel uit internationaal onderzoek blijkt dat de rekenvaardigheden van Nederlandse scholieren tot de beste ter wereld behoren, is het altijd goed om de ambitie te hebben om het rekenonderwijs verder te blijven verbeteren. Dat doe je door op de basisschool tafels te stampen, breuken te leren en staartdelingen te maken, tot vervelens toe. Maar de staatssecretaris heeft zich, zoals ik al zei, bekeerd tot het realistisch-rekenengeloof, waarbij rekenen verworden is tot verhaaltjessommen, leuke plaatjes en instinkteksten. De rekenmachine mag het werk doen in plaats van het koppie. Op een landkaart aanwijzen op welke plaatsen het 30° is, dat is geen rekenen. In spiegelbeeld klokkijken kan een hartstikke leuk tijdverdrijf zijn, maar daar mogen wij leerlingen toch niet op afrekenen?
Een bijkomend voordeel van gewone rekenopgaven is dat wij ook de geheimhouding kunnen opheffen en wij heel veel minder geld kwijt zouden zijn aan de ontwikkeling van toetsen. Met deze staatssecretaris zijn wij wel in één klap af van de zesjescultuur in het onderwijs. Een 3,5 of zelfs een 2,5 als eindcijfer voor de rekentoets moet mogelijk een voldoende zijn. Dat is wat het CDA betreft geen oplossing maar een bevestiging van het feit dat de rekentoets zelf het probleem is.
Het CDA heeft een reeks vragen. Hoe verklaart de staatssecretaris de grote discrepantie in resultaten voor de rekentoets tussen vmbo en vwo? Vindt hij het acceptabel dat op het vmbo nog steeds slechts 60% een 6 of hoger haalt? Hoe verklaart de staatssecretaris dat het gemiddelde cijfer voor een schoolexamen op vmbo en vwo varieert tussen een 6,5 en een 6,8, maar dat het gemiddelde cijfer bij de rekentoets varieert van een 5,6 tot een 7,3? Is de staatssecretaris van mening dat er voldoende met de ER-toets is geëxperimenteerd en dat deze toets voldoende kans biedt aan leerlingen met dyscalculie? Hoe reageert hij op professor Van Luit, die stelt dat kinderen met dyscalculie te veel van elkaar verschillen om voor hen een eenduidige, aangepaste toets te ontwikkelen?
Kan de staatssecretaris nog eens uitleggen waarom hij ervoor kiest dat bij minder dan 5% extra gezakten door de rekentoets, een 4,5 voor de rekentoets als voldoende wordt beschouwd, en bij meer dan 5% gezakten als gevolg van de rekentoets een 3,5 eigenlijk ook best een voldoende is? Hoe lang zullen leerlingen maximaal in onzekerheid blijven als zij een cijfer tussen de 3,5 en 4,5 hebben gescoord voor de rekentoets alvorens zij weten dat zij geslaagd zijn? Hoeveel overheidsgeld is er inmiddels gestoken in de rekentoets en waaraan is dat uitgegeven? En kan de staatssecretaris voorrekenen hoeveel extra leraren er voor dat geld aangesteld hadden kunnen worden? Stel dat de PvdA de rug recht houdt en dat de rekentoets dit schooljaar niet meetelt op het vmbo en de havo. Is de staatssecretaris het dan met het CDA eens dat deze rekentoets ook bij het vwo-examen geschrapt zou moeten worden?
Ik wil van de minister weten hoe zij als stelseleindverantwoordelijke denkt over het verschil van inzicht tussen het kabinet, dat vindt dat de rekentoets op vmbo, havo en vwo wel kan worden ingevoerd, en de PvdA-fractie, die vindt dat de toets alleen op het vwo ingevoerd mag worden?
Door de onnodig lange onduidelijkheid rond de rekentoets zijn er zeker tientallen, misschien wel honderden leerlingen nodeloos gedupeerd. Het gaat in ieder geval om leerlingen die recht zouden hebben gehad op het septemberexamen, waaraan zij uitsluitend mochten deelnemen als hun dossier aan alle voorwaarden voldeed, inclusief minimaal een 5 voor de rekentoets. Leerlingen die een lager cijfer hadden, kwamen hiervoor dus niet in aanmerking. Gaat de staatssecretaris dit voor deze groep gedupeerden oplossen, bijvoorbeeld door een novemberexamen toe te staan? Het CDA wil rechtsongelijkheid voor deze leerlingen voorkomen omdat zij anders ten onrechte een heel studiejaar verliezen.
De rekentoets opnemen in een zak/slaagregeling is een verkeerde keuze. Het is een verkeerde toets, op het verkeerde moment in de schoolloopbaan en met een veel te zwaar gewicht. Daarom wil het CDA af van de rekentoets. Het CDA roept de bewindslieden andermaal op om met het onderwijsveld en vooral de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren in gesprek te gaan over de referentieniveaus en over de vraag wat eigenlijk goed rekenonderwijs is. Wij roepen de staatssecretaris en de minister op om daarbij met een open mind het voorstel van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren te betrekken, namelijk om per sector te kijken naar een aanpak van het veronderstelde rekenvaardigheidsprobleem, en een einde te maken aan de rekenramp die ons land getroffen heeft.
De heer Beertema (PVV):
Voorzitter. Volgens de aanvrager van dit oorspronkelijke debat, GroenLinks, is toetsen slecht. Toetsen is een beetje zielig. Presteren, ambitie en excellentie zijn allemaal bijna besmette begrippen in dat denkkader van GroenLinks, D66 en de Partij van de Arbeid. Toetsen en meten, vaststellen of er vooruitgang is geboekt in het onderwijsleerproces, impliceren uiteindelijk toch dat er een keer onderscheid wordt gemaakt tussen leerlingen, dat er gediscrimineerd en gedetermineerd wordt. Wat ons betreft is dat onlosmakelijk aan onderwijs en ontwikkeling gekoppeld, maar links Nederland wil er niks van weten. Dat is om tal van redenen zorgelijk. Nog zorgelijker is dat het onderwijs zelf die antitoetscultuur heeft omarmd en daarmee het opleidings- en ontwikkelingsniveau van onze beroepsbevolking uiteindelijk op achterstand zet. In met ons concurrerende economieën wordt getoetst, gedetermineerd en gediscrimineerd bij het leven. Daar wordt excellentie wel herkend en een kans gegeven.
Misschien mag ik naar het recente verleden verwijzen; ik vind het geheugen in deze Kamer altijd erg kort. De wetgeving voor de referentieniveaus taal en rekenen is in 2010 met brede steun aangenomen, door de SP, de Partij van de Arbeid, GroenLinks, D66, de Partij voor de Dieren, de VVD, de ChristenUnie, het CDA en de PVV. De wet werd nota bene zowel in de Eerste als Tweede Kamer als een hamerstuk aangenomen. Een hamerstuk! Dat was niet voor niks, want er werd een heel brede urgentie gevoeld. Juist het verbeteren van de taalbeheersing en de rekenvaardigheid was nodig om de kwaliteit van het hele onderwijs naar een hoger plan te tillen. Ouders, bedrijfsleven, stagebegeleiders, het hoger onderwijs: heel breed werd er terecht geklaagd dat de basisvaardigheden taal, spelling en rekenen zeer onder de maat waren. Eerstejaarsstudenten op de universiteit, op het hbo en zelfs op de pabo moesten worden bijgeschoold in dat soort elementaire vaardigheden. Ten tijde van Rutte I was het juist staatssecretaris Halbe Zijlstra die aan die wanhoopskreet richting gaf, volgens ons de juiste richting, samen met minister Van Bijsterveldt. Dat is de situatie waar wij vandaan komen.
Het verbaast mij dus, en velen met mij, dat alle klagers van nu, alle weg-met-de-rekentoetsroepers, kunnen rekenen op zo veel begrip van precies diezelfde partijen die toen zo daadkrachtig leken. Zijlstra noemt het nu, in zijn huidige functie als fractievoorzitter, heel laconiek "onverstandig" en "teleurstellend voor kinderen en scholen die zich wel goed hebben voorbereid op de invoering van die toets". Wij hebben het hier over de man die ooit streed tegen dat gebrek aan basiskennis van leerlingen, die die achterstanden wilde wegwerken. Waar is die daadkracht van toen gebleven? Waar is die ambitie, dat streven naar excellentie? Kan staatssecretaris daar een reactie op geven, niet alleen maar als staatssecretaris, maar ook als VVD-bewindspersoon? Ik kan mij namelijk niet aan de indruk onttrekken dat er sprake is van een richtingenstrijd tussen PvdA-minister Bussemaker en VVD-staatssecretaris Dekker, een politieke strijd die overduidelijk door de socialisten wordt gewonnen. Dat gebeurt met behulp van andere socialistische partijen, wat niet zo gek is, maar ook met behulp van de christendemocraten en D66, wat mij wel enorm verbaast. Ik wil hierop graag een politieke reactie van beide bewindslieden, als dat kan. Alleen de VVD en wij staan nog overeind in de loopgraven. Er zijn al veel slagen verloren in die strijd. Tijdens Rutte I werd een kwaliteitsslag ingezet voor beter onderwijs in Nederland. Elke verworvenheid van toen wordt nu stelselmatig afgebroken, met de hulp van het CDA. De Cito-toets als matchinginstrument is afgeschaft, de urennorm is eraan gegeven, de klas als basiseenheid staat onder druk, omdat de onderwijstijd wordt geflexibiliseerd, en de gevreesde kleutertoets moest al eerder plaats maken. Op demagogische wijze werd die kleutertoets door de linkse partijen en D66 neergezet als een soort kleutereindexamen. Het is te idioot voor woorden. En nu, na een intensieve campagne vanuit die linkse politiek en vanuit het onderwijsveld — er werd nota bene een soort kruistocht gevoerd tegen de rekentoets — moet de rekentoets eraan geloven. Het is politiek opportunisme; ik kan het niet anders noemen. Het heeft zich ontwikkeld van een hamerstuk in 2010 tot een conflict met een opgeklopte ideologische lading in 2015. Hoe kan de VVD zich zo laten piepelen door de PvdA? Hoe heeft het kunnen gebeuren dat het CDA zich zo rigoureus heeft laten bekeren door de agitprop van links, zo noem ik het maar even?
De onderwijssector heeft op alle kritiekpunten op de rekentoets zijn zin al gekregen. Mijn conclusie is dat er steeds goed naar het veld is geluisterd. Iedereen die zegt dat dit niet zo is, bedrijft populisme van het zuiverste water. Mensen in de echte wereld, hierbuiten, vinden het onbegrijpelijk dat wij nog steeds leerlingen afleveren die niet foutloos kunnen rekenen op de werkvloer of als burger. In een brief aan de woordvoerders werd het zo gezegd: ik wil dat de verpleegkundige die mij mijn medicijnen doseert, dit foutloos doet. Ik wil dat de caissière in de supermarkt niet in paniek raakt als ze wisselgeld moet teruggeven. Alle andere examenvakken waar rekenen in voorkomt, zoals economie, wiskunde, scheikunde en natuurkunde, zijn veel taliger dan de rekentoets. Als de toets die er nu ligt te talig is, zijn wij verloren want dan blijft er niet veel over. Wie struikelt over de taligheid in de rekentoets, kan bij geen enkel vo-examen een voldoende halen. Misschien moeten we gaan nadenken over het invoeren van een taaltoets, dat zou mij welkom zijn.
Het loont om de achterstanden, waar leerlingen nu mee te maken hebben, weg te werken. Het loont om de lat hoger leggen. Dat is altijd zo geweest. Het is een trieste constatering dat linkse partijen verantwoordelijk willen zijn voor het in stand houden van rekenachterstanden, vooral in het mbo. Ik refereer aan een andere brief die wij vandaag kregen. Deze lerares doet het wat mij betreft wel goed. Zij zegt: wat gaat er gebeuren als we de rekentoets niet meer verplicht stellen? De leerlingen haken af en gaan achteroverleunen zoals aan het begin van de invoering van de rekentoets, want hij is niet verplicht. Ze hebben meer te doen. Jongeren van 14, 15 jaar hebben niet als eerste prioriteit om te gaan rekenen. Ze zegt ook: rekenen is belangrijk voor de boodschappen die je doet of om de korting op abonnementen voor mobieltjes te kunnen narekenen. Tegenwoordig zijn er heel wat jongeren die te maken hebben met schulden. Dit komt onder andere omdat ze niet kunnen rekenen. Ik vraag namens deze hardwerkende docente om een reactie van de minister. Bij deze docente scoort een groot deel van de leerlingen hoog; dit zijn vmbo- en mavoleerlingen. Ze gaat haar leerlingen zelfs aanbieden om in maart mee te doen aan het 3F-examen. Kortom, als je het rekenen aanpakt zoals deze docente dat doet, met enthousiasme en uitdaging, gebeurt er iets moois. Zo zou het moeten gaan en voor zo'n docente applaudisseer ik.
Ten slotte. De PvdA beloont slecht gedrag. Dat doet ze vaker, door de hele maatschappij heen, maar nu heel specifiek in het onderwijs ook. Het mbo krijgt het niet voor elkaar om het rekenonderwijs op orde te krijgen. Vervolgens bedenkt de PvdA dat de toets dan maar afgeschaft moet worden. Het klopt dat er leerlingen zijn op het mbo, vmbo en havo die de rekentoets nog niet halen. In plaats van hier consequenties aan te verbinden, bijvoorbeeld bijscholen, een niveau zakken, de toets aanpassen, wordt voorgesteld om de toets maar af te schaffen. Voor die toets krijg je overigens vier herkansingen. Dat feit heeft ertoe geleid dat de PvdA in januari 2015 voor de verplichte rekentoets heeft gestemd. De rekentoets wordt uitgesteld, waarschijnlijk afgesteld, onder luid gejuich van links, waartoe ik ook even het CDA en D66 reken. Na het examen zonder rekentoets zal er echter toch een vak geleerd moeten worden, een hogere opleiding gekozen moeten worden of een baan gevonden moeten worden. Is er al een vangnet om al die massaal slecht rekenende leerlingen op te vangen als ze die vervolgopleiding of die baan niet vinden?
De critici wilden het werk van leerlingen kunnen inzien. Dat kan nu. Er zijn meer voorbeeldtoetsen gekomen. Rekenen zou veel minder zwaar moeten meetellen. Dat is nu zo. Leerlingen zouden meer kansen moeten krijgen om het examen te halen. Er werd gevraagd om twee herkansingen en het veld kreeg er vier. Er moesten meer kale opgaven komen, meer opgaven zonder rekenmachine. Het is allemaal gebeurd. Het onderwijsveld wilde de keuze tussen schriftelijk en digitaal toetsen. Er wordt nu bekeken of dit praktisch kan. Het veld wilde minder complexe opgaven, met name in het mbo maar ook in het vo. Die krijgen ze. We wilden af van het verschil in toetsen bij het mbo en het vo. Er komt nu één syllabus voor beide en uiteindelijk één toets voor beide. Aan alles is tegemoetgekomen, maar nog hoor ik hier dat er niet wordt geluisterd naar het veld. Een gotspe, zo wil ik het even noemen.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Voorzitter. Of het nu gaat om het betalen van je boodschappen in de supermarkt, het volgen van een recept in de keuken of het plannen van je reis of vakantie, in alledaagse situaties merken we hoe belangrijk het is om goed te kunnen rekenen. Dat geldt natuurlijk ook als mensen aan het werk zijn: kappers, automonteurs, verpleegkundigen, noem maar op. Voor iedereen in Nederland is het van belang om goed te kunnen rekenen.
Op school maken jongeren zich deze rekenvaardigheden eigen, niet omdat het van de meester of de juffrouw moet, maar omdat het goed kunnen rekenen nodig is om jezelf te kunnen redden in de samenleving, omdat goed kunnen rekenen je de kans biedt om later een baan te vinden die bij je past. De afgelopen jaren hebben heel veel mensen zich ingezet om de rekenvaardigheid van jongeren te verbeteren. Leerlingen hebben geoefend en gestudeerd, leraren hebben hen daarin begeleid en scholen hebben gewerkt aan het verbeteren van het rekenonderwijs. Deze inzet heeft resultaat opgeleverd. Steeds meer jongeren scoren een voldoende als hun rekenvaardigheid wordt beoordeeld. Deze leerlingen en hun leraren verdienen onze complimenten. Zij mogen trots zijn op hun harde werk en het mooie resultaat.
Toch ben ik niet alleen trots. Nee, ik ben ook teleurgesteld. Ik maak mij grote zorgen. Ik ben teleurgesteld, omdat er ondanks de inzet van al die mensen nog steeds jongeren zijn van wie de rekenvaardigheid als onvoldoende wordt beoordeeld. Ik maak mij zorgen, omdat dat deze jongeren kan belemmeren in hun verdere ontwikkeling. Erger nog, het kan voor deze jongeren betekenen dat zij niet kunnen doorstromen naar een vervolgopleiding.
Op scholen waar het rekenonderwijs nog niet op orde is, moeten leraren en schoolleiders blijven werken aan het verbeteren van het rekenonderwijs. Zij moeten zorgen voor rekenonderwijs dat aansluit op de behoeften van hun leerlingen, zodat de rekenvaardigheid van alle jongeren als voldoende kan worden beoordeeld. Hoe gaan de minister en de staatssecretaris ervoor zorgen dat het rekenonderwijs wordt verbeterd op die scholen waar het nog niet op orde is? Op welke manier worden leerlingen en leraren hierbij ondersteund? Hoe wordt de Kamer van deze vorderingen op de hoogte gehouden? Ik krijg daar graag een antwoord op, zowel van de minister als van de staatssecretaris.
De Partij van de Arbeid vindt dat iedere jongere een eerlijke kans verdient om de beste start te maken in het leven. Als de rekentoets gaat meetellen in mbo, vmbo en havo, krijgen te veel jongeren die kans niet omdat zij geen diploma meer kunnen halen. Zolang het rekenonderwijs nog niet op orde is, zeggen wij daarom samen met heel veel jongeren en leraren nee tegen het meetellen van de rekentoets in mbo, vmbo en havo voor het behalen van een diploma.
De heer Rog (CDA):
Nogmaals, ik ben hartstikke blij dat de PvdA nu ineens tegen de rekentoets in het vo is, althans in het vmbo en het havo. Een halfjaar geleden zei mevrouw Jadnanansing echter dat zij jongeren had gesproken die zeiden: ik ga echt niet mijn best doen voor rekenonderwijs als ik een toets moet doen die niet meetelt. Wat is er met mevrouw Jadnanansing gebeurd?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Ik heb gelukkig ook na de uitspraak in januari gesproken met heel veel jongeren. De heer Rog heeft zelf de brief van de JOB gezien, die ons zegt: wij willen goed rekenonderwijs, wij willen dat echt, wij eisen dat gewoon. Zo zijn er heel veel jongeren. Gelukkig, want anders krijgen wij hier een akelig beeld van jongeren. Ik heb ook jongeren gesproken die zeiden: als het niet meer meetelt dan is dat lekker, want dan doe ik het niet. Er zijn echter gelukkig nog veel meer jongeren die wel inzien dat je die goede rekenvaardigheden nodig hebt als je verder wilt in je leven, die wel zien dat wij dat op orde moeten hebben. Die claimen dat recht op goed rekenonderwijs, het recht om goed te leren rekenen. Dat hebben wij met zijn allen hier aan hen beloofd. Daarom zeg ik nu, samen met alle jongeren die dat wel graag willen: laten wij ervoor gaan dat jongeren goed kunnen leren rekenen.
De heer Rog (CDA):
Het klinkt allemaal prachtig. In februari, toen wij hier met elkaar over dit onderwerp spraken, waren er echter brandbrieven, van ouders, van kinderen en van negen onderwijsorganisaties. De hele wereld keerde zich tegen de rekentoets en mevrouw Jadnanansing stond te vuur en te zwaard te beweren dat dit het beste was wat er kon gebeuren om dat rekenonderwijs op orde te krijgen. Wat is er gebeurd in de tussentijd? De cijfers zijn niet slechter geworden. Er zijn meer mensen die de rekentoets halen dan bleek uit de cijfers die ons toen bekend waren. Waarom heeft mevrouw Jadnanansing dan voor de zomervakantie niet voor uitstel en voor duidelijkheid gekozen? De cijfers die er nu liggen en op basis waarvan mevrouw Jadnanansing de rekentoets wil afschaffen in het vo, in het vmbo en het havo, zijn exact dezelfde cijfers als voor de zomervakantie.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Iedereen zei net dat het een mooie dag is en dat wij hier een soort van feestje gaan vieren met elkaar. Dat vind ik helemaal niet. Sterker nog, ik ben teleurgesteld dat de hoop die ik had dat het goed zou komen met de resultaten, dat jongeren op dit moment goed zouden kunnen rekenen, helaas niet is uitgekomen. Ik ben dus droef dat wij vandaag met elkaar moeten vaststellen dat het nog niet op orde is, dat jongeren op dit moment gewoon nog niet goed kunnen rekenen, terwijl het wel onze dure plicht is om de jongeren te leren rekenen. Ik zeg dus vandaag nee tegen het meetellen van de rekentoets, omdat ik vind dat alle jongeren een kans moeten hebben op een goed leven. Daar hoort bij dat zij een diploma kunnen halen om een start te maken, om een baan te vinden. Dat is waarom ik op dit moment nee zeg tegen het meetellen van de toets.
De heer Rog (CDA):
Ik krijg geen reactie op mijn opmerking dat er niets is veranderd sinds de zomervakantie en dat het sinds februari, toen wij er voor het laatst over spraken, alleen maar verbeterd is. Ik snap hier niets van. Kan mevrouw Jadnanansing dan op zijn minst aangeven waarom zij eerder de norm van 5% extra gezakten heeft omarmd, terwijl wij nu weten dat gemiddeld 1,9%, maximaal 3,8% in het vmbo, leerlingen extra gaan zakken? Ik vind dat vreselijk, maar dat vond ik een halfjaar geleden en twee jaar geleden ook. Mevrouw Jadnanansing ging echter akkoord met 5% extra gezakten.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Kijkend naar de resultaten die voor ons liggen, ben ik tot de afweging gekomen dat het op dit moment niet verstandig is om zo veel jongeren geen diploma te gunnen. Ik zie ook dat er vorderingen zijn gemaakt. Ik zie dat het beter gaat, maar te veel jongeren zouden op dit moment door het ijs zakken. Daarom besluiten wij op dit moment om de toets niet mee te laten tellen voor het diploma.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik ga niet teruggrijpen op het verleden, maar ga even naar de situatie die zich nu voordoet. Mevrouw Jadnanansing maakt een verschil tussen het vwo, waar zij de toets wel wil laten meetellen, en de andere lagen in het voortgezet onderwijs waar zij dat niet wil. Als het centrale doel is om leerlingen beter te leren rekenen, zou je dan kunnen vaststellen dat dat doel op het vwo bereikt is en dat daarmee dus ook het nut van een toets die meetelt voor het examen is vervallen? Uiteindelijk ging het immers niet om de toets, zo begrijp ik de woorden van mevrouw Jadnanansing, maar om het rekenonderwijs. Zou je dan niet met elkaar moeten vaststellen dat uiteindelijk dat doel van het goede rekenonderwijs bereikt is op het moment dat de toetsresultaten in de buurt komen van wat je zou willen om dan vervolgens te besluiten dat die toets helemaal niet hoeft mee te tellen voor zaken of slagen?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Wij hebben steeds gezegd dat vooropstaat dat jongeren goed moeten leren rekenen. Wij zien dat het in het vwo de goede kant opgaat. Sterker nog, bijna iedereen in het vwo slaagt al na de eerste keer voor de toets. Tegelijkertijd ben ik wel voor een rekentoets. Dat heb ik altijd gezegd. Ik ben ervoor dat jongeren kunnen zien waar zij staan. Ik heb altijd gezegd dat wij de testresultaten laten meetellen als dat verantwoord is. Op basis van deze resultaten is het verantwoord om de toetsresultaten in het vwo te laten meetellen. Dat is de overweging.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik heb toch het gevoel dat er een cirkelredenering gebruikt wordt. Het ging erom in het onderwijs zodanige veranderingen en verbeteringen aan te brengen dat leerlingen goed kunnen rekenen. Wij zijn het erover eens dat dit in de onderwijskolom nog aan de orde is, in het primair onderwijs, maar zeker in het voortgezet onderwijs. Moet de conclusie niet zijn dat de nu in het vwo gehaalde scores laten zien dat het helemaal niet nodig is om daar een toets met een zak/slaagregeling aan te koppelen? Het blijkt immers mogelijk om leerlingen iets te leren zonder daar direct een keiharde toets aan te koppelen.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Ik blijf bij het antwoord dat ik zojuist heb gegeven. Wij vinden het op dit moment verantwoord om de toets in te voeren in het vwo, omdat de jongeren daar goede scores hebben gehaald en omdat wij niet tegen een toets zijn. Wij vinden een toets een middel om vast te stellen waar wij met elkaar staan. Dat is op dit moment hier het geval.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik vrees een herhaling van zetten, maar ik probeer het nog één keer in de omgekeerde richting. Zou mevrouw Jadnanansing mij kunnen uitleggen wat er aan de werkelijkheid verandert als wij nu zouden zeggen dat wij de verplichte zak/slaagtoets in het vwo laten zitten? Verandert er dan ook maar één pinda aan de werkelijkheid?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Nu hebben we het klip-en-klaar. Wij hebben het duidelijk. Wij weten waar wij staan. De toets schept duidelijkheid.
De heer Van Meenen (D66):
Laat ik beginnen met de opmerking dat ik heel blij ben met de conclusie van de PvdA. De weg naar die conclusie spreekt mij echter minder aan. Ik heb daar een vraag over. De conclusie — op dit moment afzien van de verplichting van het opnemen van de zak/slaagregeling op vmbo, havo en mbo — is gebaseerd op de veronderstelling dat het onderwijs daar nog niet op orde is. De scholen en de docenten daar zouden het nog niet goed doen. De vwo-scholen en de vwo-docenten zouden het wel goed doen. Ik vraag mevrouw Jadnanansing of zij echt van mening is dat het onderwijs in rekenen op het vwo beter is dan op het vmbo. Of is de rekentoets in feite gewoon een intelligentietoets?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Daarmee gaan we in op de inhoud van de toetsen. Wat moet er getoetst worden en wat moet er in die toetsen zitten? De vraag van de heer Van Meenen is hoe wij tot onze overweging zijn gekomen. Wij hebben ons de vraag gesteld wat wij met onze jongeren willen. Wij willen dat de jongeren goed leren rekenen. Wij willen dat zij kansen hebben in de samenleving en dat zij naar een diploma kunnen worden begeleid. Wij zien dat dit in het vmbo, het havo en het mbo nog niet voldoende gebeurt. Ik neem afstand van de opmerking dat ik zou hebben beweerd dat de docenten in het vmbo, het havo en het mbo op dit punt niet goed genoeg hun best doen. Wij zien dat daar heel veel inspanningen worden gepleegd. Dat heb ik ook gezegd. Ik geef een compliment aan de scholen die het hartstikke goed doen. Alleen zien wij dat het nog niet goed genoeg is en dat nog te veel jongeren door het ijs dreigen te zakken. Daarom willen wij de toets niet invoeren in het vmbo, het mbo en het havo, maar wel in het vwo, waar het wel goed gaat.
De heer Van Meenen (D66):
Is mevrouw Jadnanansing het met mij eens dat het in het vwo in de volle breedte misschien wel goed gaat, maar niet in alle profielen? In mijn bijdrage heb ik het profiel cultuur en maatschappij genoemd. Een kleine 30% van de leerlingen binnen dat profiel haalt de toets niet. Ook die leerlingen hebben toch recht op een toekomst? Waarom trekt mevrouw Jadnanansing haar redenering niet door, ten minste naar het profiel cultuur en maatschappij? Daar zullen grote groepen leerlingen hun diploma alsnog niet halen in de toekomst. Waarom bijt zij niet in één keer door de zure appel heen en zegt zij dat het gewoon in het algemeen niet in orde is? Het is niet in orde op een school met een vmbo-, een havo- en een vwo-afdeling, waar toevallig een aantal vwo-leerlingen de toets wel haalt. Ja, dat is logisch, want het is dezelfde toets die de havoleerlingen doen. Waarom komt mevrouw Jadnanansing niet tot de conclusie om ook een pas op de plaats te maken bij het vwo? Laten we dus heel goed naar de achtergrond kijken. Waarom halen de leerlingen met een profiel cultuur en maatschappij massaal die toets niet? Daarna kunnen we eventueel ooit de lijn van de PvdA voortzetten om die toets verplicht te stellen.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Nu telde die toets nog niet mee. Desondanks zijn er al ontzettend goede resultaten behaald in het vwo. Ik verwacht dat, als we ons er in het vwo nog meer voor inzetten, er op het vwo geen problemen zullen ontstaan.
De heer Van Meenen (D66):
Het is jammer dat mevrouw Jadnanansing voor deze groep leerlingen op het vwo, ook bijvoorbeeld de leerlingen met dyscalculie, wel dat risico wil nemen.
Ik heb nog één andere vraag, namelijk over de eis die in 4 mbo wel gesteld wordt voor doorstroom naar het hbo, namelijk dat er een 5 voor de rekentoets gehaald moet worden. De redenering van het kabinet is dat dat moet omdat die eis ook geldt voor havoleerlingen. Als we het voorstel van de PvdA volgen, geldt die eis niet meer voor de havoleerlingen. Vindt mevrouw Jadnanansing dat die dan ook moet vervallen voor de mbo-leerlingen?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Over het laten doorstromen van mbo-leerlingen is een motie ingediend door de heer Mohandis en de heer Klaver, waarin wordt verzocht om niet nog meer drempels op te werpen dan er al zijn. Daarom zou ik naast de drempels die er al zijn, geen extra drempels willen opwerpen.
Mevrouw Straus (VVD):
In tegenstelling tot de heer Van Meenen ben ik helemaal niet blij met wat mevrouw Jadnanansing nu naar voren brengt. Niet zozeer ik ben daar niet blij mee, maar werkgevers zijn daar niet blij mee, het vervolgonderwijs is daar niet blij mee, ouders zijn daar niet blij mee en de docenten die er nu wel werk van gemaakt hebben, zijn er niet blij mee. Wat mevrouw Jadnanansing doet, is de druk van de ketel halen, terwijl we net een beetje aan het opschieten waren met dat rekenonderwijs. Wat ons betreft moet het niveau van het rekenonderwijs juist omhoog. Dat doen we niet door nu de druk juist van de ketel te halen.
De voorzitter:
Wat is uw vraag, mevrouw Straus?
Mevrouw Straus (VVD):
Waarom doet ze dit toch? Waarom denkt ze dat jongeren er wel iets mee opschieten als je de druk van de ketel haalt?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
In 2008 hebben we met z'n allen gezegd: we willen dat jongeren goed leren rekenen. Dat is het uitgangspunt. We willen jongeren kansen geven op de arbeidsmarkt door ze goed te leren rekenen, zodat ze vervolgens kunnen doorstromen. Omdat we vaststellen dat we daar ondanks de zeer vele inspanningen nog niet zijn, maak ik de keuze om niet de jongeren door het ijs te laten zakken, maar om te gaan bekijken hoe we het rekenonderwijs zodanig kunnen verbeteren dat al die jongeren goed leren rekenen. Ik ben ook teleurgesteld, net als u, maar ik ben teleurgesteld in het feit dat we jongeren op dit moment nog niet goed hebben kunnen leren rekenen. Daarin ben ik heel erg teleurgesteld. We moeten alles op alles op zetten om ervoor te zorgen dat dat gaat verbeteren.
Mevrouw Straus (VVD):
Maar wat stelt u dan voor om de druk erop te houden om het te gaan verbeteren, als u die toets afschaft? Volgens mij is er dan geen druk meer om het onderwijs te verbeteren. Daar voeg ik aan toe, en daarmee val ik de heer Rog bij: hoe kan het dat er wel verbeteringen zijn in het onderwijs — u ging er in eerste instantie mee akkoord als het binnen die bandbreedte zou blijven — en dat u, nu blijkt dat er nog verdere progressie is geboekt, ineens zegt dat de toets niet meer moet meetellen? Ik begrijp het niet.
De voorzitter:
Ik vraag u om via de voorzitter te spreken.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Dat er verbeteringen zijn, is fantastisch. Dat jongeren door het ijs zouden moeten zakken omdat wij met z'n allen zeggen "wij gaan nu lekker door", is voor mij helemaal niet fantastisch. Sterker nog, dat is heel erg. U zegt: ik begrijp het niet. Ik begrijp mezelf gelukkig wel. Ik begrijp waarom ik tot deze keuze kom, want ik heb zelf altijd gezegd: jongeren mogen niet de dupe worden van slecht rekenonderwijs. Jongeren mogen niet de dupe worden van het feit dat zij nog niet voldoende zijn gebracht tot goed kunnen rekenen. Daar nemen wij verantwoordelijkheid voor. De PvdA-fractie zegt: we willen er eerst voor zorgen dat jongeren goed kunnen rekenen. We zorgen voor voldoende kansen voor jongeren op een diploma. Vervolgens gaan we ook aan het rekenonderwijs werken, maar we laten jongeren niet door het ijs zakken. We gunnen jongeren heel veel kansen in deze samenleving.
De heer Slob (ChristenUnie):
Als partijen opeens van mening veranderen, wachten hun in de Kamer vaak pek en veren. In deze situatie heeft de Partij van de Arbeid juist heel veel lof gekregen van fracties die een aantal maanden geleden al vonden dat we niet op deze weg moesten doorgaan. Ik probeer even wat zicht te krijgen op het criterium op basis waarvan de Partij van de Arbeid meet waar het wel en niet kan. Kunt u mij daar iets over zeggen? Waar ligt die meetlat voor u? U zegt dat het in het vwo kan, maar in het havo en vmbo niet. Kijkt u dan naar concrete percentages?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Nee, ik kijk niet naar concrete percentages. Ik kijk gewoon naar het feit dat duizenden jongeren op dit moment zouden zakken. Weet u, ik ben echt de Kamer ingegaan voor de jongeren, en niet voor u of voor mijzelf. Ik geloof in zo veel mogelijk kansen voor jongeren. Ik geef iedere maandag les op een vmbo-school in Amsterdam-Zuidoost. Ik spreek daar jongeren en zeg altijd tegen hen: ga ervoor, geef de moed niet op en werk hard. Ik zie heel veel jongeren die heel hard hebben gewerkt, maar die op dit moment nog niet daar zijn waar we ze willen hebben om de toets daadwerkelijk te kunnen laten meetellen. Ik zeg dan op dit moment: laten we dat niet doen. Ontneem jongeren geen kansen.
De heer Slob (ChristenUnie):
Ik vind het een heel geruststellende gedachte dat u niet voor mij de Kamer bent ingegaan, maar voor de jongeren. U hebt iets waarvoor u strijdt. Ik denk echter dat de Kamer er recht op heeft om te weten wat nu de afweging van de Partij van de Arbeid is waardoor zij zegt: voor het havo en het vmbo willen we dit in ieder geval niet. Overigens juich ik die afweging toe. Ik hoor u zeggen: ik wil niet dat duizenden jongeren zakken. Als het er honderden zijn, mag dat dan wel? U zegt namelijk dat het in het vwo wel mag. We weten dat daar een profiel bij hoort waarin het percentage leerlingen dat met de rekentoets onderuitgaat ook behoorlijk hoog is.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Ja.
De heer Slob (ChristenUnie):
Dan is toch nogmaals mijn vraag, niet aan u persoonlijk maar aan uw fractie, waar de grens ligt. Ik wil namelijk niet verrast worden als we over een paar maanden ineens weer een andere situatie hebben.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Waar het ons om gaat, ook als fractie, is dat we er vooral op gaan inzetten dat jongeren goed leren rekenen. Dat is onze eerste en enige focus. We gaan nu even niet mee in al die percentages. Wij gaan klip-en-klaar voor goed rekenonderwijs aan jongeren. Zorg ervoor dat jongeren goed kunnen gaan rekenen.
De voorzitter:
De heer Slob, ten slotte.
De heer Slob (ChristenUnie):
Concluderend: ik ben het ermee eens dat we ervoor moeten zorgen dat er goed rekenonderwijs wordt gegeven, op alle niveaus. Betekent dit ook dat we in ieder geval in de komende jaren niet meer worden lastiggevallen met een rekentoets, ook wat betreft de Partij van de Arbeid?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
U zult in die zin niet door ons worden lastiggevallen dat wij niet snel zullen zeggen: tel dit maar lekker mee. Wij gaan eerst rustig kijken naar het rekenonderwijs, dat op orde moet komen. Jongeren moeten goed kunnen leren rekenen. Dat is voor ons focus nummer één: goed rekenonderwijs voor jongeren, jongeren goed leren rekenen en ervoor zorgen dat ze kansen hebben en houden.
De voorzitter:
Mijnheer Rog, dit is uw tweede interruptie. Gaat uw gang.
De heer Rog (CDA):
We hebben hier te maken met een zelfbewuste woordvoerder van de PvdA-fractie. Zij keert zich tegen de eigen minister, die wil dat in het vo wel degelijk een rekentoets wordt afgenomen, en zelfs dat deze meetelt in de zak/slaagregeling op alle niveaus. Mevrouw Jadnanansing wil dat niet. Ik heb aan de bewindslieden gevraagd of zij het wel wenselijk vinden om de rekentoets straks alleen in het vwo te handhaven als de toets straks met grote meerderheid en met steun van de PvdA-fractie wordt afgeschaft in het havo en het vmbo. Als de bewindslieden dat onwenselijk vinden, houdt mevrouw Jadnanansing dan vast aan de rekentoets in het vwo?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Dat is een als-danvraag. Daar zou ik dan in tweede termijn op terug willen komen, maar volgens mij zit dat er niet in. Het is echt een als-danvraag, die ik op dit moment niet kan beantwoorden. Wij hebben onze overwegingen gehad. Wij hebben een afweging gemaakt. De bewindspersonen moeten zelf hun afweging maken. Onze afweging op dit moment is klip-en-klaar. Wij zeggen: ja, in het vwo zijn de resultaten van dien aard dat het verantwoord is om de toets daar wel te laten tellen.
De heer Rog (CDA):
Het is lastig om concrete antwoorden uit mevrouw Jadnanansing te krijgen, maar ik wil dit wel helder hebben. We staan hier vandaag met een PvdA-fractie met een heel helder standpunt. Dat standpunt is 180 graden anders dan de vorige keer, maar dat maakt allemaal niet uit. Ik wil wel weten of de toets uiteindelijk ook op het vwo weg kan als het kabinet dat wil, als het inziet dat er anders maar op één plek een rekentoets overeind blijft. Ik wil weten of daarvoor dan ook hier in de Kamer een meerderheid is. Waar staat de Partij van de Arbeid waar het gaat om de rekentoets in het vwo?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
De Partij van de Arbeid staat op dit moment op het standpunt dat het verantwoord is om de toets in het vwo wel te laten doorvoeren. Dat is ons standpunt. Dat is de afweging die wij hebben gemaakt.
De heer Rog (CDA):
Wat betekent dit dan juist voor leerlingen die zwak zijn in rekenen? Wat betekent het voor al die leerlingen voor wie mevrouw Jadnanansing nu ineens wel hart heeft in de andere onderwijssectoren? Want zijn het niet juist de rekenzwakke leerlingen die het op het vwo niet halen? Vindt mevrouw Jadnanansing het voor die leerlingen wél prima dat zij geen toekomst hebben in het hoger onderwijs?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Ik wens alle jongeren een goede toekomst in het onderwijs. Nogmaals, als ik nu zie hoeveel er nog kan worden gedaan voor deze jongeren, denk ik dat het verantwoord is om de toets wel in te voeren op het vwo.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Het is waar: draaien maakt je niet populair in de Tweede Kamer. Maar als je de goede kant op draait, zoals in dit geval, maakt het mij wel heel blij. Dit is namelijk heel goed voor het onderwijs. Ik wil wel precies weten waarheen u dan draait. Want vorig jaar was u nog groot voorstander van de rekentoets. Deze week zegt u: in ieder geval niet in vmbo en havo. Maar wat zegt u over een halfjaar? Helemaal niet meer, dus ook niet in het vwo of wel? Bent u nou werkelijk voorstander van de rekentoets an sich? En wanneer moet die er dan komen? Hoe gaat uw motie er precies uitzien?
De voorzitter:
Mevrouw Jadnanansing. En de heer Van Dijk vraag ik om niet rechtstreeks te communiceren met mevrouw Jadnanansing.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Maar ik mag wel rechtstreeks met mezelf communiceren toch?
De voorzitter:
Ja, dat mag u. Maar er is wel een vraag gesteld, dus ik denk dat het goed is dat u communiceert met de heer Van Dijk, via de voorzitter.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Uiteraard. De vraag die mij werd gesteld is: hoe staat u tegenover de rekentoets an sich? Het is heel simpel. Met een rekentoets an sich heb ik helemaal geen problemen, want een rekentoets, of een toets als zodanig, bekijkt waar je staat. Hoe goed ben je op dat moment? Met een toets op zichzelf vind ik dus helemaal niks mis. Wat ik wel vervelend vind, is dat we op dit moment zien dat een heel aantal jongeren de rekenvaardigheden nog niet heeft. Terug naar het begin: waarom deden we dit ook alweer? We doen dit omdat we willen dat alle jongeren goed kunnen rekenen. En weet u, ik sta hier geen feestje te vieren. U zegt: het is een mooie dag. Nee, dat is het niet. Het is helemaal geen mooie dag, want we constateren met z'n allen dat we niet het doel hebben gehaald waar we naartoe wilden, namelijk alle jongeren goed leren rekenen. Daar zijn we nog niet. Ik wil dus dat we echt gaan investeren met leerkrachten, met schoolleiders en met iedereen eromheen. We moeten er eerst in investeren om het goede rekenen op orde te krijgen. Als u vraagt of ik tegen een rekentoets ben, kan ik daar heel concreet in zijn. Ik ben niet tegen een toets. Ook niet tegen een rekentoets. Het gaat erom hoe we die inzetten. Op dit moment is het een graadmeter waardoor we zien dat we in het vmbo en het havo nog onvoldoende progressie hebben gemaakt. Daarom zeg ik hier vandaag klip-en-klaar: nog niet meetellen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik kan mevrouw Jadnanansing garanderen dat het wel een mooie dag is. Mevrouw Jadnanansing heeft heel veel mensen heel blij gemaakt, want die rekentoets is een gedrocht. Er is niet voor niets al jaren discussie over de vormgeving van die toets. Hij deugt niet. Hij is te talig. Hij toetst geen rekenen. Ik ben ook niet tegen toetsen. Toetsen zijn een heel handig instrument. Een rekentoets plompverloren in het eindexamen stoppen zonder dat leerlingen er überhaupt goed op zijn voorbereid, is echter geen goed plan. Dat zegt u nu zelf ook terecht. Maar wat kunnen de scholen in de komende tijd van de Partij van de Arbeid verwachten? Wat gaat u voorstellen in die motie? Alleen dit jaar niet laten meetellen, voor onbepaalde tijd of over vijf jaar, zoals de minister wil met het mbo? Wat wilt u?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Ik wil het invoeren op het moment dat het verantwoord is. Dat is op dit moment niet het geval, want te veel jongeren zakken nog door het ijs. Dus voeren we het gewoon rustig met elkaar in op het moment dat het verantwoord is.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voor onbepaalde tijd, dus de rekentoets blijft in de lucht hangen. Het is hartstikke mooi dat het dit jaar niet gebeurt, maar misschien volgend jaar wel. Die mogelijkheid laat mevrouw Jadnanansing open.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Het gaat erom dat scholen, jongeren en wij allemaal in gaan zetten op waarom we dit allemaal deden: we wilden de kinderen en jongeren goed leren rekenen. Daar moeten we gewoon mee doorgaan. We gaan nu niet zeggen: ze hoeven allemaal niet meer te kunnen rekenen. Maar dat vinden we met zijn allen, dat vonden we in 2008 en dat vinden we nu nog steeds. Ik heb niemand in zijn inbreng horen zeggen: die jongeren hoeven niet goed te leren rekenen. We gaan dus gewoon door die jongeren goed onderwijs te geven en te zorgen dat ze straks goed kunnen rekenen, dat er voldoende docenten zijn en dat het allemaal adequaat gaat. Maar ik ben er niet voor om op dit moment die toets daadwerkelijk te laten meetellen. Op welk moment wel? Op het moment dat het verantwoord is.
De heer Bisschop (SGP):
Mevrouw de voorzitter. Ik wil beginnen met een opgave uit een van die geheime toetsen. Hij is een beetje talig; dat geef ik toe.
Stel dat een adviescommissie in 2008 voorstelt om een rekentoets in te voeren in het eindexamen en die commissie denkt dat de invoering na tien jaar kan gebeuren.
Vraag: In welk jaar kan deze rekentoets worden ingevoerd?
Ik kwam antwoorden tegen als: in 2015. Ik denk niet dat dit goed is, maar wat is wel het goede antwoord? Ik moet zeggen: de bewindslieden hebben na alle herkansingen geleidelijk aan het resultaat steeds beter benaderd; ze komen steeds meer in de goede richting. Deze som is overigens maar een metafoor. Anders denkt men nog dat ik uit geheime toetsen klap. Dat doe ik natuurlijk niet, maar het had zo kunnen zijn. Deze commissie heeft nooit bestaan. Er is wel een commissie-Meijerink geweest, maar die stelde alleen referentieniveaus voor, geen verplichte rekentoets. Deze commissie wilde alleen al voor het invoeren van die referentieniveaus tien jaar uittrekken. Zo kom je op 2018, terwijl ondertussen gebouwd wordt aan de implementatie van de referentieniveaus.
De titel van dit debat suggereert dat de kernvraag is of toetsen in het onderwijs nuttig en noodzakelijk zijn. Zoals ook wel blijkt uit uitlatingen van veel collega's, zal het naar mijn vaste overtuiging moeilijk worden om daarover grote meningsverschillen te krijgen onder docenten en collega's. Het afnemen van toetsen of proeven is en blijft een belangrijk hulpmiddel, bedoeld om de vorderingen van leerlingen en studenten inzichtelijk te maken. De vraag is vooral of het onderwijs nog meer toetsen, en dan speciaal centrale toetsen, nodig heeft. Daarover is men in het onderwijs redelijk eensgezind: er is geen behoefte aan en ze zijn ook niet noodzakelijk. In dat opzicht heeft de SGP er geen enkele behoefte aan om het beter te weten.
Allereerst de rekentoets. De SGP maakt zich zorgen over het experiment dat het kabinet dit schooljaar met de eindexamens doet. Voor het onderdeel rekentoets wordt bij voorbaat een rampenplan opgesteld om te voorkomen dat te veel leerlingen zakken. Het kabinet neemt bij voorbaat genoegen met een percentage van 5% extra gezakte leerlingen door de rekentoets. Naar verluidt, wordt een 3 als voldoende beschouwd, maar dat kan natuurlijk ook een vaag gerucht zijn dat niet op waarheid is gestoeld. Blijkt hieruit niet duidelijk dat het nog te vroeg is voor de rekentoets, voor welke rekentoets dan ook? Zulke rampenplannen hebben we voor de eindexamenvakken toch ook niet? Het eindexamen moet toch gewoon deugdelijk zijn en anders helemaal niet worden afgenomen? Zeggen we hiermee niet op voorhand dat een aantal leerlingen als schadepost wordt beschouwd, ondanks het feit dat de problemen lange tijd ook in de toets zaten? De SGP vindt het zorgelijk dat de bewindslieden de problemen voortdurend wijten aan het rekenonderwijs en niet aan de toets zelf, terwijl er recentelijk nog allerlei maatregelen zijn doorgevoerd om de rekentoets acceptabel te maken. Waarom gaat het kabinet op volle kracht door, terwijl leerlingen nog maar zo kort hebben kunnen oefenen met de nieuwe toetsen?
De staatssecretaris kiest voor een digitale toets omdat de inhoud er niet onder hoeft te lijden. Scholen vragen echter om een papieren toets om logistieke problemen te voorkomen. Dat is alleszins begrijpelijk. Als de rekentoets slechts niet wordt afgesteld, maar wordt uitgesteld, is de staatssecretaris dan bereid om aan dit soort wensen tegemoet te komen? De SGP ziet in elk geval onvoldoende redenen om af te wijken van de normale eindexamens.
Om de verplichte toetsen zorgvuldig in te kunnen voeren, moet eerst de inbedding op orde zijn. Eerst moet ruimschoots ervaring opgedaan worden met de referentieniveaus en met goede toetsen. Pas daarna kan eventueel een verplichting aan de orde zijn. Daarnaast moeten er voldoende mogelijkheden zijn om specifiek geschoolde leraren in te zetten. In het invoeringstraject van de rekentoets lijkt het alsof het stelsel van bevoegdheden over het hoofd is gezien. Er is geen afzonderlijke bevoegdheid en opleiding voor rekenonderwijs. Op welke manier gaan de bewindslieden regelen dat de bevoegdheid om rekenles te geven, goed geborgd wordt?
Ik wil ook nog even stilstaan bij de rekenmachine. Er zijn meerdere onvolkomenheden gerelateerd aan het invoeringstraject, zoals het gebruik van de rekenmachine. De SGP blijft hier aandacht voor vragen, zeker omdat de brieven er geen woord meer aan wijden. De rekenmachine zou alleen gebruikt mogen worden voor opgaven die het gebruik van de rekenmachine toetsen. Ook de commissie-Bosker beperkt het gebruik van de rekenmachine tot situaties waarin deze in het dagelijks leven nodig is. Is dit uitgangspunt van de commissie inmiddels overgenomen?
De SGP constateert dat de keuzes om de rekenmachine wel of niet toe te staan tot nog toe niet helder zijn. Waarom is het bijvoorbeeld nodig om 40% van 60 fietsbanden met een rekenmachine te kunnen berekenen? Waarom mag de opgave "500.000 gedeeld door 20" in een context wel met een rekenmachine worden uitgerekend, terwijl dat zonder context niet mag? Wellicht wordt het dagelijks leven als argument gebruikt, maar als je telefoon uitvalt, is het toch handig als je een paar kostenposten van enkele tientallen euro's uit het hoofd kunt optellen. Waarom mag dit met de rekenmachine gedaan worden? Hier valt nog een heel veel te verbeteren.
Nog meer toetsen. Wij denken dat we er zijn met de rekentoetsen. Als je de stukken goed leest, kom je echter ook de verplichting voor scholen tegen om aan internationaal vergelijkend onderzoek mee te doen, het PISA. De SGP hoort graag van de staatssecretaris hoe het staat met dit voornemen. De verplichting is opgenomen in het wetsvoorstel over de diagnostische, tussentijdse toets. Kunnen scholen erop rekenen dat bij deze toetsen net als bij de diagnostische, tussentijdse toets wordt afgezien van een verplichting, zodat scholen daar zelf hun keuzes in kunnen maken?
Om te komen tot structureel beter rekenonderwijs is er echt een fundamenteel ander traject nodig dan tot nu toe gevolgd is. Het is niet voor niets dat wij indertijd een motie hebben ingediend, die alleen door de twee SGP-vertegenwoordigers is gesteund. Heden ten dage zal dat anders zijn, denk ik. Ik heb trouwens weer twee moties, dus u kunt het allemaal weer goedmaken door ze straks te steunen.
De voorzitter:
En u hebt nog maar dertien seconden spreektijd.
De heer Bisschop (SGP):
Laten wij met zijn allen erkennen dat dit traject niet goed is geweest. Laten wij dan even diep ademhalen en in samenspraak met de professionals van de grond af aan opnieuw beginnen om de rekenvaardigheid van onze jongeren daadwerkelijk te verbeteren.
Voorzitter, ik dank u zeer.
Mevrouw Straus (VVD):
Voorzitter. Ik begin met een quote: "Voldoende geletterdheid, gecijferdheid en een basale beheersing van het Engels zullen in de toekomst onmisbaar zijn om als individu bij de steeds competitiever wordende samenleving betrokken te blijven." Het is geen quote van mij, maar van de Onderwijsraad in een recent rapport. Ook de OECD bracht onlangs een rapport uit dat stelde dat slecht rekenonderwijs leidt tot grotere ongelijkheid in de samenleving. Iedereen kan van een dubbeltje een kwartje worden, maar dan moet je wel kunnen rekenen. Het schokkende van het OECD-rapport is dat in het Nederlandse onderwijs van alle 62 landen die zijn bezocht, de kwetsbare leerlingen de kleinste kans hebben om vooruit te komen in het leven, omdat wij voor hen de lat veel te laag leggen.
Vandaag ligt de vraag voor welk perspectief wij als Kamer deze jongeren bieden. Die vraag ligt niet voor de eerste keer voor. In 2007 luidde het onderwijs zelf de noodklok over de gebrekkige taal- en rekenvaardigheden van onze jongeren. Dat is toen breed door de politiek opgepakt. Er zijn afspraken met het onderwijs gemaakt. Op basis daarvan zijn voor taal en rekenen referentieniveaus uitgewerkt en wettelijk vastgelegd. Bovendien is er heel veel extra geld in geïnvesteerd. Hoe is het mogelijk dat wij hier vandaag staan en moeten constateren dat sommige scholen in al die jaren helemaal geen werk van het rekenonderwijs hebben gemaakt?
Elke ouder wil dat zijn of haar kind het beter krijgt dan hij of zij. Het onderwijs is daarvoor onmisbaar, maar dan moeten wij de lat wel hoog durven leggen. Dat blijkt ook uit het door mij eerder aangehaalde OECD-rapport. Enkel als je hoge verwachtingen hebt, het onderwijs hierop aanpast en de lat in het onderwijs dus hoog legt, weten leerlingen het beste uit zichzelf te halen. Dat lijkt voor de hand liggend en wij hebben hier in de Kamer vaak de mond vol over de kwaliteit van het onderwijs, maar nu dreigen wij de lat zo laag te leggen dat de leerlingen erover struikelen.
De rekentoets is het geëigende middel om een eindniveau te waarborgen, net als bij het examen Nederlands, net als bij het examen economie, net als bij het rijexamen. Het stelt scholieren of degenen die dat examen doen, in staat om te laten zien wat zij kunnen. Het geeft waarde aan dat diploma.
Wij leven inmiddels in 2015. Wij zijn acht jaar verder. Ik moet het de heer Bisschop nageven dat wij geen tien jaar verder zijn, maar toch. Waar staan wij nu? In het vo zien wij een voorzichtig stijgende lijn. De VVD is dan ook tevreden dat die resultaten in het voortgezet onderwijs zodanig zijn dat ze binnen de afgesproken bandbreedte vallen en dat de rekentoets wat ons betreft dus kan worden ingevoerd. Ik wil de staatssecretaris en via hem de scholen en vooral de docenten die hier serieus aan gewerkt hebben, een pluim geven.
Maar de stijgende lijn van het voortgezet onderwijs blijft uit in het mbo. Tijdens het debat van vorig jaar is uitgesproken dat vooral het mbo nog een enorme inspanning te leveren heeft. De minister was het daarmee eens. Er is zelfs nog extra geld voor specifiek het rekenonderwijs in het mbo uitgetrokken. Vandaar dat ik not amused ben dat uit de brief van de regering blijkt dat er in het mbo onvoldoende vooruitgang is geboekt. Vindt de minister dat zij er voldoende bovenop heeft gezeten? Zij komt nu met een actieplan, maar ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat zij dit eigenlijk al veel eerder had moeten aanpakken. Vindt zij haar actieplan niet too little and too late, gezien de stemming hier in de Kamer vandaag of, om in de woorden van mijn collega Anne-Wil Lucas te spreken, is zij niet bezig met aspirientjes en pleisters in het mbo? Ik vind het bijvoorbeeld ronduit schokkend dat meer dan 30% van de mbo-leerlingen aangeeft helemaal geen rekenlessen te hebben gehad in de voorbereiding op de rekentoets en dat terwijl er toch extra geld beschikbaar is gesteld voor rekenlessen in het mbo. Waar is dat geld dan heen gegaan?
Voorts benadeelt de minister met haar voorstel de havisten. Om toegang te krijgen tot alle hbo-opleidingen moeten zij een voldoende hebben voor de rekentoets. Daarentegen mogen mbo-4-studenten zonder het succesvol afronden van de rekentoets direct doorstromen naar in ieder geval de rekenluwe hbo-opleidingen. Dat vindt de VVD niet eerlijk.
Wat de VVD betreft, moet het actieplan dat de minister nu voorstelt, verder worden aangescherpt. Als we nu niet doorpakken, laten we wederom een hele generatie mbo-studenten in de steek en dat vindt de VVD niet acceptabel. Wij willen dan ook aanscherping op drie punten. Allereerst willen wij elk jaar een beoordeling van de progressie die in het mbo is geboekt. Wij willen niet alleen de scholen die achterblijven daarop aanspreken, maar ook hun resultaten onderdeel maken van de bekostiging via de kwaliteitsafspraken. Bovendien willen wij een onderzoek instellen naar waar het geld is gebleven. Als blijkt dat het geld niet aan rekenonderwijs is besteed, willen wij ook dat de minister zich inspant om het terug te vorderen. Graag krijg ik een reactie van de minister op deze punten. Ik overweeg, hierover ook moties in te dienen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Zitten we hier nu naar een heel slecht toneelstuk te kijken? Ik snap dat de VVD not amused is, want het is nooit leuk als je coalitiepartner je in de steek laat over een plan, in dit geval de rekentoets. Maar gaat mevrouw Straus nu wraak nemen door heel doorzichtig alleen over het mbo waar de PvdA-minister verantwoordelijk voor is te gaan klagen dat het daar niet goed gaat? Meent zij dat werkelijk? Denkt zij niet dat beide bewindslieden in gelijke mate hun best doen om het rekenonderwijs op orde te krijgen?
Mevrouw Straus (VVD):
Ik zie dat de staatssecretaris samen er samen met het voortgezet onderwijs in geslaagd is om een progressie te laten zien in de resultaten van de uitkomsten van de rekentoets en dat die binnen de bandbreedte zijn die we daar vorig jaar over hebben afgesproken. Dat zie ik in het mbo niet. Ik zie dat de minister nu een actieplan voorstelt waar ze vorig jaar ook al mee had kunnen beginnen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
In het vmbo en in het havo zijn de cijfers ook niet al te florissant. Wil mevrouw Straus nu echt suggereren dat haar staatssecretaris Dekker het allemaal geweldig doet, dat PvdA-minister Bussemaker faalt, haar huiswerk moet overdoen en door de VVD wordt opgezadeld met allemaal extra taken?
Mevrouw Straus (VVD):
Het gaat niet om de vraag of die cijfers florissant zijn. Ze vallen binnen de bandbreedte die we daar eerder voor hebben afgesproken. Wat ons betreft, staat die afspraak en dus heeft de staatssecretaris geleverd wat hij moest leveren. Op het mbo is dat niet gebeurd.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Tot slot heb ik een heel eenvoudige vraag. De PvdA heeft nu gezegd geen rekentoets voor vmbo en havo te willen. Daar zal mevrouw Jadnanansing een motie over indienen. Die motie zou zomaar een meerderheid kunnen halen. Is mevrouw Straus het met mij eens dat die motie volgens een goede democratische gewoonte netjes moet worden uitgevoerd, omdat de meerderheid van de Tweede Kamer dat wil?
Mevrouw Straus (VVD):
Wij leven hier in een democratie. De VVD heeft helaas geen 76 zetels en dus moet zij zich daar uiteindelijk bij neerleggen, maar leuk vindt zij het niet, vooral niet voor de jongeren over wie we het hebben.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Ik heb een vraag. Mevrouw Straus sprak over 30% in het mbo. Heeft zij ook percentages van jongeren in het voortgezet onderwijs die zeggen niet goed voorbereid te zijn op de rekentoets?
Mevrouw Straus (VVD):
Ik heb die percentages niet, maar ik geloof zeker dat daar ook scholen zijn die het rekenonderwijs niet op orde hebben. Ik zeg ook niet dat we dat allemaal maar moeten laten gaan. Dat is ook precies de reden waarom ik de druk op de ketel wil houden, zodat ook die scholen gaan leveren. Dat is iets wat mevrouw Jadnanansing helaas niet wil.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Ik zal het antwoord geven: dat is 46%. 46% van de jongeren in het voortgezet onderwijs geeft aan niet goed voorbereid te zijn. Dat wilde ik mevrouw Straus even meegeven.
De voorzitter:
Ik zou zeggen waarvan akte, maar er is nog een vraag van de heer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Het is natuurlijk heel interessant om even door te gaan met het elkaar de maat nemen en te kijken of de staatssecretaris of de minister het het slechtst heeft gedaan, maar dat zal ik toch maar even niet doen. Mevrouw Straus heeft een aantal dingen gezegd, bijvoorbeeld dat er afspraken met het onderwijs zijn gemaakt over hoe we dit allemaal gaan doen. Zij is zelfs een van de trotse ondertekenaars van het initiatief Samen leren. Daarin wordt uitgebreid ingegaan op de omzichtige rol die rond toetsen gespeeld moet worden. Dat initiatief gaat uit van "geef die docent zijn beroep terug" et cetera, et cetera. Hoe kan mevrouw Straus dat verenigen met deze enorme blijk van wantrouwen in leraren, namelijk dat leraren niets meer doen als er geen toets zou zijn? Hoe verklaart zij verder dat er ondanks die afspraken rond de rekentoets en ondanks die warme woorden van de VVD collectieve en massieve weerstand is van de bonden, van de werkgevers, van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren, van het LAKS, van de JOB en noem het allemaal maar op? Hoe verklaart zij dat als het allemaal zo keurig door de staatssecretaris in overleg met het onderwijs is gedaan?
Mevrouw Straus (VVD):
Deze toets is geen doel op zich. Het is slechts een middel om het rekenonderwijs te verbeteren, maar het is wat ons betreft wel een toets die uiteindelijk het eindniveau van kinderen meet. Dat was zojuist volgens mij ons meningsverschil in ons interruptiedebat. Wat ons betreft is het gewoon een onderdeel van het examenprogramma van alle leerlingen, juist omdat die basisvaardigheden zo enorm belangrijk zijn.
De heer Van Meenen (D66):
Dat brengt mij op mijn vraag over die basisvaardigheden. Voor basisvaardigheden hebben we een basisschool; het woord zegt het eigenlijk al. Vindt mevrouw Straus niet met mij dat het wat merkwaardig is dat wij, althans de VVD, pas aan het eind van het voortgezet verwachten dat die basisvaardigheden op orde zijn? Wat vindt zij in dat verband van het voorstel van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren om te investeren in het basisonderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs en het daar te integreren met wiskunde, zodat het ook nog eens door bevoegde docenten gegeven wordt? Dat is overigens ook het voorstel van D66.
Mevrouw Straus (VVD):
Volgens mij zijn wij het helemaal met u eens dat rekenonderwijs al op de basisschool moet beginnen. Wij hebben niet voor niets vorig jaar de centrale eindtoets ingevoerd, waarin de komende jaren langzaam maar zeker deze referentieniveaus worden ingevoerd. Ik ben ook blij om te zien dat in ieder geval al 90% van de basisschoolleerlingen op het 1F-niveau zit, het niveau waarvan wij verwachten dat ze dat hebben aan het eind van het basisonderwijs. Het onderwijs staat verder ook niets in de weg om in de onderbouw van het onderwijs al rekenles te geven. Daaraan staat echt niets in de weg.
De heer Van Meenen (D66):
Ik begrijp dat ik gewoon geen antwoord krijg. Mijn vraag was natuurlijk: vindt mevrouw Straus niet met mij dat als je wilt dat de basis op orde is, die tijdig op orde moet zijn en niet pas na het examen?
Ik heb nog een derde vraag … Maar wat was het ook alweer? Het was wel een heel goede vraag; dat weet ik nog wel. Mag ik daar zo nog even op terugkomen, voorzitter? Een seniorenmomentje. Ik heb dat hier weleens.
De voorzitter:
Denkt u er nog even over na. Misschien dat de heer Grashoff ondertussen zijn vraag kan stellen.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Mevrouw Straus trekt heel gemakkelijk een loepzuivere lijn van "het is nu eenmaal een basisvaardigheid" naar "dus moet je het leren en dus moet je het toetsen". Zou zij het met mij eens kunnen zijn dat er tal van basisvaardigheden zijn die bepaald niet onbelangrijk zijn, maar die we helemaal niet toetsen en die we morgen ook zeker niet willen gaan toetsen? Ik noem communicatieve vaardigheden in het basis- en voortgezet onderwijs. Ik noem sociale vaardigheden. Zelfs bij aspecten als burgerschap zouden we het kunnen afwegen. In al die gevallen is niet het eerste wat de VVD zegt: dat moeten we morgen allemaal in een eindexamentoets stoppen. Zou mevrouw Straus het met mij eens zijn dat we van het onderwijs een onneembare horde maken als we alles wat we kinderen en jongeren willen leren in toetsen en eindexamens stoppen?
Mevrouw Straus (VVD):
Ik ben begonnen met een quote van de Onderwijsraad. Die ging over geletterdheid, gecijferdheid en een basale beheersing van het Engels. Dat zijn wat ons betreft de basisvaardigheden en die andere niet.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Betekent dit dat mevrouw Straus van mening is dat communicatieve en sociale vaardigheid blijkbaar geen basisvaardigheden zijn die in het onderwijs thuishoren en aangeleerd moeten worden?
Mevrouw Straus (VVD):
Zeker wel. Die vaardigheden moeten aangeleerd worden. Het zijn ook belangrijke onderdelen van het onderwijs. Wij hebben ervoor gekozen om in het basisonderwijs alleen taal en rekenen te normeren en daarop te toetsen. In het voortgezet onderwijs hebben wij eindexamens. Daar wil ik het vooral bij laten. Het enige wat ik constateer, is dat op dit moment rekenen in die eindexamens ontbreekt. Dat wil ik toevoegen. Daar hebben wij het vandaag over. Rekenen is een van de basisvaardigheden en dat is precies wat jongeren nodig hebben om een betere toekomst op te bouwen. Ik begrijp niet dat mijnheer Grashoff van GroenLinks daar niet in wil investeren.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik blijf mij toch verbazen over de wereldvisie die hier door de VVD-fractie bij monde van mevrouw Straus naar voren wordt gebracht. Als ik midden in de nacht wakker word gemaakt om de vraag te beantwoorden of rekenen of sociale vaardigheden tot de allerbelangrijkste dingen in het leven behoren, dan zou ik toch het tweede kiezen. Mevrouw Straus zegt dan: 1 + 1 = 2.
Mevrouw Straus (VVD):
Het gaat hier niet over de belangrijkste dingen in het leven. Dat zijn voor mij ook andere dingen, dat is zelfs niet hier vandaag met u staan te debatteren over de rekentoets. Dat mag u ook weten. Het gaat over de basisvaardigheden die onze kinderen in het onderwijs moeten leren. Dat is in ieder geval wat ouders willen dat het onderwijs hun kinderen ten minste leert. Daarbovenop is er alle ruimte om aan andere dingen te werken: ondernemerschap, creativiteit, persoonlijke ontwikkeling, ontplooiing van talent, aardrijkskunde, biologie en computerkunde, al die dingen mogen wat mij betreft een plek krijgen in het onderwijs. Wij mogen echter niet vergeten dat de basis op orde moet zijn en dat zijn de vakken taal en rekenen.
De voorzitter:
De heer Van Meenen weet zijn derde vraag weer.
De heer Van Meenen (D66):
Ik heb helemaal zelf bedacht wat die ook weer was. Knap hè?
De voorzitter:
Ga uw gang.
De heer Van Meenen (D66):
Mevrouw Straus zei ook nog dat de toets voor haar geen doel op zichzelf is maar een middel. Dat heeft ze letterlijk gezegd. Is zij het met mij eens dat dit middel, gezien de resultaten op het mbo, het havo en ook op een deel van het vwo, gewoon faalt?
Mevrouw Straus (VVD):
Wat ik lees van leraren die ook rekencoördinator zijn, is dat zij ons bijna smeken om het vooral niet los te laten. Zij hebben de afgelopen jaren, nu wij serieus over dit onderwerp praten — het gaat bijna meetellen — eindelijk in het onderwijs de handen op elkaar gekregen om er werk van te maken. Ik geef onmiddellijk toe dat dit niet op alle scholen het geval is. Ik heb dat ook in mijn betoog vermeld en mevrouw Jadnanansing heeft daar nog een waardevolle aanvulling op gegeven. De rekencoördinatoren die nu goed bezig zijn en die nu eindelijk de prioriteit voelen op hun school om het rekenonderwijs op orde te brengen, wil ik niet in de steek laten door het nu los te laten.
De voorzitter:
Dit was uw derde vraag, mijnheer Van Meenen, helaas.
Mevrouw Straus (VVD):
Ik kom tot een afronding. Wij net doen alsof rekenen niet echt belangrijk is voor je toekomst. De praktijk is echter anders. Bij de VVD zijn wij vaak in gesprek met ondernemers, die overigens ook vaak ouders zijn. Als onderwijswoordvoerder vraag ik aan hen of zij een erkend leerbedrijf zijn en of zij stagiairs hebben. Het overgrote deel van de reacties op die vraag is dat de leerlingen die stage komen lopen prima vakmensen zijn, maar vaak niet zonder fouten kunnen afrekenen bij de kassa of niet zonder fouten een mailtje naar de klant kunnen sturen. Ik kan het niet vaak genoeg benadrukken of het nu is tijdens discussies over laaggeletterdheid, tijdens discussies over het groeiend aantal mensen in de schuldsanering of hier vandaag tijdens het debat over de rekentoets: iedereen heeft taal en rekenen nodig om iets van zijn leven te kunnen maken. Als je niet kunt rekenen sta je op achterstand, wil ik nog eens expliciet tegen mijnheer Grashoff zeggen. Daarom is het wat ons betreft onbegrijpelijk dat juist mevrouw Jadnanansing van de PvdA, die altijd spreekt over kwetsbare jongeren en die zich presenteert als de held van de leerlingen in het beroepsonderwijs, nu ineens het standpunt inneemt om de lat voor deze jongeren te verlagen. Zij helpt die jongeren daar niet mee, maar laat hen juist in de steek. Ik hoef niet zo nodig hun held te zijn. Ik wil dat zij mijn helden zijn en dat ik samen met hen trots kan zijn op wat zij later bereiken.
De heer Slob (ChristenUnie):
Ik wachtte eerst even af of de vertegenwoordiger van de PvdA naar voren kwam, maar zij blijft nog even zitten. Ik vind het nogal heftig wat mevrouw Straus in de richting van de woordvoerder van de PvdA zegt. Zij zegt dat feitelijk ook tegen alle andere fracties die met haar van mening verschillen over het antwoord op de vraag of een verplichte rekentoets het middel is dat wij nodig hebben om het rekenonderwijs omhoog te krijgen. Vindt mevrouw Straus niet dat zij daarin te ver gaat? Ik snap uw teleurstelling, maar laat ik maar heel eerlijk zeggen dat ik vind dat u toch even over een grens gaat.
De voorzitter:
Ik ga ervan uit dat u vindt dat mevrouw Straus over een grens gaat, niet de voorzitter. Wilt u daarop reageren, mevrouw Straus?
Mevrouw Straus (VVD):
Het gaat erom dat wij de lat voor deze leerlingen niet naar beneden moeten bijstellen omdat wij ze daar geen plezier mee doen. Dat blijkt uit allerlei onderzoeken en dat is wat ik mevrouw Jadnanansing duidelijk wil maken. Zij geeft altijd aan dat zij voor deze kwetsbare jongeren wil staan. Zij zorgt er nu misschien wel voor dat zij op de korte termijn een diploma halen, maar wij denken dat zij deze jongeren daarmee op de langere termijn, voor hun toekomst, geen plezier doet.
De heer Slob (ChristenUnie):
Maakt mevrouw Straus van die verplichte rekentoets dan geen doel op zich? Ik hoor u ook zeggen dat het een middel was, mevrouw Straus. Je kunt misschien met elkaar van mening verschillen over de vraag welke middelen je nodig hebt om dat rekenonderwijs omhoog te krijgen. Dat mag; dat is politiek. Uiteindelijk beslist de meerderheid wat er gaat gebeuren. De meningen over dit onderwerp hebben wel erg geschommeld, dus ik hoop dat wij nu een beetje consistentie krijgen. Dat zal ook afhangen van de sterke knieën van de Partij van de Arbeid; wij zullen dat zien. Laten wij wel oppassen dat degene die nu aan het kortste eind trekt, niet de anderen ervan gaat beschuldigen dat zij vinden dat het rekenen wel naar beneden mag en dat zij daaraan niet zo veel belang zouden hechten. Daarvan neem ik toch een beetje afstand.
Mevrouw Straus (VVD):
Zeker, dat mag. Het gaat er uiteindelijk om dat wij de lat hoog leggen. Ik heb nog geen voorstellen gehoord — misschien komen die nog in tweede termijn — die ervoor moeten zorgen dat de lat wel hoog gelegd blijft worden. Dat is uiteindelijk wel wat deze jongeren nodig hebben en wat het onderwijs ook nodig heeft om uiteindelijk die progressie door te kunnen zetten.
De voorzitter:
Mevrouw Jadnanansing, u bent aangesproken.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Dank u, voorzitter. Mevrouw Straus zegt dat ik een held van al die jongeren zou willen zijn. Integendeel! Ik hoef helemaal geen held te zijn, van niets of niemand. Maar mevrouw Straus, meent u nu werkelijk dat u dit voor al die jongeren wilt? Wij hebben de resultaten gezien. Wij hebben het rekenonderwijs nog niet op orde. Wij hebben hier in de Kamer gezegd: wij willen de jongeren goed leren rekenen, want dan hebben zij zo veel kansen! Het is nog niet gelukt om de jongeren goed te leren rekenen, maar nu zegt u dat wij vooral moeten vasthouden aan het laten meetellen van de toets! Het gaat toch altijd om de vraag waarom wij dit met elkaar hebben besloten? Dat was niet om jongeren te laten zakken, maar om jongeren goed te leren rekenen! Bent u dat niet met mij eens?
Mevrouw Straus (VVD):
Ik ben dat heel erg met u eens, maar verschil met u van mening over de manier waarop je dat het beste en het snelste kunt bereiken. Als je dat nu loslaat, zal het rekenonderwijs niet vooruitgaan.
De voorzitter:
Mag ik de leden vragen om via de voorzitter te spreken? Dat voorkomt dat er over en weer soms al te veel emoties ontstaan.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Dat ziet u goed, voorzitter. Als het hierover gaat, over het feit wij jongeren kansen willen bieden en goed willen leren rekenen, dan word ik inderdaad emotioneel. Ik vind het jammer dat wij dan hier, in de Haagse werkelijkheid, de resultaten zien, maar ondanks alles toch lekker doorgaan. U hebt gelijk, voorzitter. Daar word ik inderdaad emotioneel van. Ik vind dat wij dan eerlijk tegen elkaar moeten zijn en moeten zeggen: het is op dit moment nog niet op orde en wij kunnen al die jongeren niet de kansen geven die wij ze heel graag willen geven, dus wij gaan eerst met zijn allen terug, wij gaan bekijken hoe wij ze goed kunnen leren rekenen. Ik besef dat ik mezelf herhaal, maar dat is omdat ik oprecht geloof dat wij eerst terug moeten naar de waaromvraag. Waarom deden wij het ook alweer met elkaar? Dat is om die jongeren een toekomst te geven! Bent u dat niet met mij eens?
De voorzitter:
Ik merk dat dit een herhaling van zetten wordt. Mevrouw Straus, nog een korte reactie hierop.
Mevrouw Straus (VVD):
Het gaat er uiteindelijk om dat het rekenonderwijs verbetert. Daarover zijn wij het allemaal eens. Wij denken dat het vasthouden aan de toets ervoor zorgt dat wij ook gaan werken aan de 1,9% die nu nog niet voor deze toets slaagt, zodat zij ook deze toets kunnen halen. Het gaat uiteindelijk om 100% van deze leerlingen. Zij moeten allemaal beter rekenonderwijs krijgen! Wij denken dat die progressie niet zal worden doorgezet als je de druk van de toets haalt.
De vergadering wordt van 21.34 uur tot 21.50 uur geschorst.
Staatssecretaris Dekker:
Voorzitter. Wij spreken vaak en intensief met elkaar over specifieke dossiers die met toetsing samenhangen. Een van de allereerste debatten die ik hier mocht voeren, ging over de eindtoets in het primair onderwijs. Ik kijk er met plezier op terug. Wij spreken regelmatig over de centrale examens. Uiteraard zullen we ook blijven spreken over de rekentoets in het voortgezet onderwijs. Er is hier vandaag ook veel over gezegd. De brief die de minister en ik over de rekentoets hebben gestuurd, geeft daartoe ook aanleiding.
Het is ook goed en belangrijk om tijd te nemen om het gesprek meer principieel en in de breedte aan te gaan. Ik doel op een gesprek over nut, noodzaak en waarde van toetsen in het algemeen, aangezwengeld door de voorganger van de heer Grashoff, die inmiddels bij GroenLinks tot fractievoorzitter is gepromoveerd. Hij zei: stel eens een brief op die iets meer boven de materie hangt en die kijkt naar wat nut, noodzaak en waarde van toetsing precies is. Die vraag is anderhalf jaar geleden gesteld en ik geloof dat de brief er al een jaar ligt om eens goed te worden besproken. Het initiatief was destijds om dat te doen in een debat op hoofdlijnen, los van incidenten. Ik heb de indruk dat een groot deel van dit debat gaat over een specifieke toets, de rekentoets. Wellicht is het goed om daarmee te beginnen, want daaraan is de meeste tijd en aandacht besteed. Als dit is afgerond, lijkt het me goed om ook nog bij dat bredere vraagstuk stil te staan.
Afgelopen dinsdag hebben de minister en ik de Kamer een brief gestuurd met de stand van zaken rondom taal en rekenen. Wij sturen de Kamer daar met regelmaat brieven over en spreken daar ook regelmatig over. Het is een thema dat de kern van ons onderwijs raakt. Taal en rekenen zijn, zoals een aantal van u ook heeft aangeduid, basisvaardigheden. Je kiest daar niet voor. Wij willen dat iedere leerling deze beheerst. Je kunt ze goed gebruiken in de andere vakken op school. Je hebt ze later nodig als je een baan zoekt en in de maatschappij in het algemeen. We gaan er steeds van uit dat je je kunt redden met taal en rekenen, ook als je doorstroomt naar het hoger onderwijs. Het is datzelfde hoger onderwijs dat acht jaar geleden de noodklok luidde over het erbarmelijke beheersingsniveau van de basisvaardigheden taal en rekenen. We hebben daar sindsdien werk van gemaakt, gedurende diverse kabinetten en steeds met brede steun van de Kamer. In 2010 is de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen aangenomen en kort daarna zijn de referentieniveaus ingevoerd. Op basis van die wet en die referentieniveaus is een rekentoets geïntroduceerd en is het rekenonderwijs in het vo en het mbo nieuw leven ingeblazen. Dit was ook nodig. Als wij destijds waren voortgegaan op de oude weg, was het rekenonderwijs op scholen niet verbeterd. De afgelopen jaren hebben de minister en ik ons ervoor ingezet dat scholen het rekenonderwijs verbeteren. Wij hebben ons er ook voor ingezet dat de toetsontwikkelaars de toets verbeteren. Er is veel geld vanuit de overheid en energie vanuit scholing gestoken in deze verbetering. Wij hebben steeds gezegd dat wij geen leerlingen de dupe willen laten worden van rekenonderwijs dat nog niet op orde is. De Kamer kent de acties die in gang zijn gezet en de resultaten daarvan worden continu gemonitord. Wij hebben de resultaten van het afgelopen schooljaar uitgebreid geanalyseerd. In het voortgezet onderwijs laten die resultaten een duidelijk stijgende lijn zien. Leerlingen zijn het over de gehele linie beter gaan doen. Het percentage leerlingen dat als eindcijfer een 5 of hoger heeft, is op het vmbo-kb 85%, op het vmbo-gt 88%, op het havo 89% en op het vwo zelfs 100%. Het aantal leerlingen dat een 6 of hoger haalt, is ook fors gestegen ten opzichte van vorig jaar.
Kijkende naar die resultaten, kijkende naar de inspanningen op scholen en constaterende dat de toets nu op orde is, zijn wij op het punt aangekomen dat we voor het voortgezet onderwijs kunnen zeggen dat we er klaar voor zijn. Het werk van alle leraren, rekencoördinatoren en schoolleiders die zich de afgelopen jaren hebben ingezet om het rekenonderwijs te verbeteren, gaat zijn vruchten afwerpen. De motivatie neemt bij iedereen toe. Dat zie ik ook terug op verschillende scholen. Leerlingen gaan steeds meer hun best doen.
Het schooljaar waarin de rekentoets gaat meetellen voor het diploma in het voortgezet onderwijs is begonnen. Dat meetellen voor het diploma is een cruciale laatste stap om het werk van acht jaar te belonen. Het is als het ware de sluitsteen van het rekenonderwijs. Leerlingen kunnen het geleerde hiermee verzilveren. Zo treden zij het vervolgonderwijs en de maatschappij goed voorbereid binnen. Dat is ook niet onbelangrijk.
De heer Slob (ChristenUnie):
Van Oldenbarnevelt zei net voordat hij werd onthoofd: maak het kort, maak het kort. Ik moest daar toch even aan denken toen ik de staatssecretaris weer alle zegeningen van de rekentoets, het toewerken ernaar en dergelijke hoorde uitstallen. Volgens mij is er in de politieke situatie nu geen meerderheid om op deze weg door te gaan. Het zou goed zijn als de staatssecretaris daarop reflecteert. We kunnen natuurlijk het hele debat overdoen en alles herhalen. Dat is ontzettend interessant, maar er is een andere politieke realiteit. Is de staatssecretaris zich daarvan bewust?
Staatssecretaris Dekker:
Ik ben mij daar terdege van bewust, maar ik vind het ook belangrijk om de context te schetsen en aan te geven waar we nu staan en waarom uitstel onverstandig zou zijn. Het is belangrijk om de Kamer duidelijkheid te geven over de consequenties, als zij daar straks toch toe overgaat. Ik denk dat heel veel van wat we in de afgelopen acht jaar hebben gerealiseerd gewoon stagneert: de vooruitgang in het rekenonderwijs, acht jaar verbetering van het rekenonderwijs in het voortgezet onderwijs. We zijn zo dichtbij dat het zonde zou zijn om de volgende stap niet te zetten.
De heer Slob (ChristenUnie):
Ik heb de brief goed gelezen. Het is één brief, maar het zijn eigenlijk twee delen: mbo en voortgezet onderwijs. Voor het mbo maakt de minister, die daarvoor verantwoordelijk is, de keuze om daar even pas op de plaats te maken. Zij geeft echter heel duidelijk aan: we blijven werken aan de versterking van het rekenonderwijs in het mbo. Diezelfde redenering kun je ook volgen voor het voortgezet onderwijs, ook al zou je niet overgaan tot een verplichte rekentoets voor vmbo, havo en wat ons betreft ook vwo. Deelt de staatssecretaris die opvatting, ook gelet op zijn eigen brief?
Staatssecretaris Dekker:
Nogmaals, ik denk dat het zal helpen om nu over te gaan tot het sluitstuk, waarbij je dat laatste zetje geeft. Je maakt het voor scholen helder dat als je rekenen echt een basisvaardigheid vindt, je het ook belangrijk vindt dat leerlingen die het onderwijs verlaten met een diploma dat goed onder de knie hebben. We hebben daarin een enorme stap gezet en zijn heel dichtbij. Ik noemde net de percentages leerlingen die inmiddels een 5 of hoger halen. In het laagste geval is dat 85% en in de andere leerwegen loopt dat alleen maar op. Heel veel leerlingen die nu nog geen 5 hebben gehaald, zitten er wel heel dicht tegenaan. Heel veel scholen, zo is ook terug te lezen in de rapportage van het Steunpunt Taal en Rekenen die de Kamer heeft ontvangen, geven aan dat het meetellen van het cijfer voor de rekentoets ervoor zorgt dat de rekenvaardigheden verbeteren. De heer Slob vraagt hoe ik daartegen aankijk en hoe we kunnen doorgaan met die verbeteringen. Uit de cijfers van het mbo, die wel wat verschillen met die van het vo, blijkt dat we daar nog een paar stappen moeten zetten. In het voortgezet onderwijs zitten wij er echter op dit moment dermate dichtbij dat het in onze ogen goed zou zijn om die laatste stap te zetten.
De heer Slob (ChristenUnie):
De staatssecretaris geeft aan waarom hij zijn brief heeft geschreven. Het zou natuurlijk ook raar zijn als hij nu opeens heel andere teksten zou uitspreken dan staan in de brief die hij aan de Kamer heeft gestuurd. Het politieke punt dat er nu toch een verschuiving is waar het gaat om draagvlak voor een verplicht karakter van een rekentoets in het voortgezet onderwijs, kan echter uiteindelijk toch niets anders betekenen dan dat de staatssecretaris in dat opzicht wat bij zal moeten trekken. Wat ons betreft hoeft dat niet ten koste te gaan van de kwaliteit van het rekenonderwijs. Dat kan ook op een andere manier worden versterkt.
Staatssecretaris Dekker:
Ik zal daar straks natuurlijk op terugkomen, want ik kan ook tellen en rekenen. Ik zie wat het gevoelen is in deze Kamer. Tegelijkertijd is het ook wel goed om even onze kant van de zaak hier over het voetlicht te brengen. De verschillende woordvoerders hebben uitgebreid de tijd gehad voor hun inbreng. Ik denk dat het goed is om aan te geven waarom het hele traject van kwaliteitsverbetering goed is voor leerlingen: als zij uiteindelijk een stap maken, de maatschappij in of naar het vervolgonderwijs, is het goed dat zij rekenen meekrijgen en dat zij dat kunnen op een goed niveau.
De voorzitter:
Natuurlijk krijgt u de gelegenheid voor uw inbreng. Ik denk echter dat de boodschap ook was dat het misschien ietsje korter zou kunnen.
De heer Van Meenen (D66):
Daar wil ik helemaal niets aan afdoen. Sterker nog, ik zou eigenlijk het liefst nog eens dezelfde tijd nemen om die hele geschiedenis te beschrijven en te vertellen hoe ik ernaar kijk. Dat ga ik overigens niet doen hoor, voorzitter. Ik kom in elk geval tot een heel andere conclusie op basis van toch dezelfde feiten en getallen. Die vat ik maar even kort samen als: wij zijn een heel eind gelopen in de richting van het ravijn en nu is de staatssecretaris van plan om de laatste belangrijke stap voorwaarts te zetten. Zo kijk ik ernaar. Ik zou de staatssecretaris toch willen vragen om nu niet opnieuw met ons dat hele debat te gaan voeren over de vraag of het nu wel of niet zinnig is, maar om in de rest van zijn betoog vooral in te gaan op de politieke situatie die nu is ontstaan als gevolg van het standpunt van de PvdA. Als hij daar in de rest van zijn termijn op doorgaat, heb ik daar geen probleem mee. Dat is wel het geval als wij nog een verder exposé krijgen over de zegeningen van de rekentoets. Daar ben ik klaar mee.
De voorzitter:
Ik zou dit als een punt van orde kunnen beschouwen, maar ik denk dat de boodschap aan de staatssecretaris is gegeven. Wellicht kan hij daar rekening mee houden. Ik vraag hem om verder te gaan.
Staatssecretaris Dekker:
Er zijn diverse vragen gesteld door de woordvoerders. Het lijkt me goed om die even netjes te beantwoorden. Ik denk dat zij daar recht op hebben.
De heer Van Dijk zei met zoveel woorden: als je nu doorgaat, zal dat leiden tot een bloedbad. Ik denk dat het goed is om dat in perspectief te plaatsen. Als niemand voor een toets mag zakken, kun je die net zo goed niet invoeren. Op basis van de oude gegevens kom je op een aantal van 3.200 of 3.300 gezakten. Dat is natuurlijk veel. Afgezet tegen het totale aantal gezakten op jaarbasis, valt het echter heel erg mee. Wij weten dat de aantallen gezakten allerlei golfbewegingen vertonen. Als de rekentoets het afgelopen jaar had meegeteld, zou het totale aantal gezakten procentueel nog steeds minder zijn dan in 2011 of 2012. Ook in absolute aantallen zouden het er minder zijn dan in 2012. Toen zakten er 18.000 leerlingen, tegenover minder dan 17.000 leerlingen in 2015 als de rekentoets zou hebben meegeteld. Om het perspectief even te schetsen: als je echt vindt dat alle leerlingen die een diploma halen ook op een bepaald niveau zouden moeten rekenen, zijn wij op een moment gekomen waarop het in het vo in onze ogen verantwoord is om een volgende stap te zetten. Dat is wellicht ook nodig om iedereen gemotiveerd te houden.
De heer Van Meenen vroeg hoe het zit met de kwaliteit van de toetsen. Dat lijkt mij nog steeds een zeer relevante vraag. In de Kamer is er wellicht geen meerderheid voor het volgend jaar al laten meelopen van de rekentoets in de zak/slaagregeling, maar als ik goed tel, stel ik vast dat er wel een meerderheid in de Kamer is die door wil met de rekentoets. Die toets moet dan wel goed zijn. Daarnaar hebben wij een onderzoek laten doen door de commissie-Bosker. Die commissie heeft aanbevelingen gedaan. Bij de constructie van de rekentoets zijn meer dan honderd docenten uit het hele onderwijs betrokken. Zij zorgen ervoor dat de toets een goed middel is om te beoordelen of leerlingen kunnen rekenen. Zij zijn betrokken bij het vaststellen van de leerstof, de syllabus, de constructie van de rekenopgaven en het ontwikkelen van opgaven voor leerlingen met ernstige rekenproblemen. Ook de voorzitter van de commissie die ons destijds adviseerde over de kwaliteit van de rekentoets, concludeert dat met het instrument als zodanig niets mis is. Je kunt dus komen tot de afweging dat het nog te vroeg is om de rekentoets te laten meetellen in de zak/slaagregeling, maar de toets op zich deugt.
Als de rekentoets niet gaat meetellen in het havo en het vmbo, zoals mevrouw Jadnanansing voorstelt, dan weten wij wat daarvan de consequenties zijn. Scholen die er nu klaar voor zijn en scholen die een enorme progressie hebben doorgemaakt, krijgen dan te horen dat de zaak weer een jaar wordt uitgesteld. Voor de scholen die wellicht wat later zijn begonnen en onder druk van de invoering van de toets nu eindelijk zover zijn dat zij leerlingen stapjes laten zetten en serieus werk maken van beter rekenonderwijs, is de druk er dan weer vanaf. Dit weet ik omdat wij de toets in het verleden al een keer een jaar hebben uitgesteld. Ook daar is onderzoek naar gedaan. De commissie-Steur is er duidelijk over; zij vindt dat het jaar uitstel eigenlijk meer kwaad dan goed heeft gedaan. Het was een teleurstelling voor de scholen die er hard aan hadden getrokken, prioriteiten hadden gesteld en rekencoördinatoren hadden aangesteld. Voor een aantal andere scholen was het uitstel een signaal uit Den Haag dat de rekentoets weer op de lange baan werd geschoven. Ik zie dat als een risico als de Kamer straks besluit om de rekentoets dit jaar nog niet in te voeren. In dat geval zal het de vraag zijn hoe wij de druk op de ketel kunnen houden. De minister en ik hebben daar natuurlijk allerlei andere middelen voor. Wij kunnen de inspectie ernaar laten kijken. Met de ondersteuning — daar werd een vraag over gesteld — gaan wij gewoon door.
Wij constateren dat het voor een aantal scholen en ook voor een aantal leerlingen belangrijk is geweest dat wij hebben uitgestraald dat de rekentoets een keer zal gaan meetellen. Dat was voor scholen een stok achter de deur. Het is ook voor leerlingen belangrijk om te weten of iets uiteindelijk meetelt. Dat is de dagelijkse praktijk op veel scholen. Als een havo-leerling richting zijn eindexamen moet kiezen tussen blokken voor een eindexamen Engels dat meetelt en waarvoor hij kan zakken, of voor een rekentoets die uiteindelijk niet meetelt, dan hoef ik niet te vertellen waar die havist zijn tijd in zal steken. Dit betekent ook iets voor de vorderingen die wij allen zouden willen maken met het verbeteren van het rekenonderwijs. Daarnaast willen wij dat er een keer een eind komt aan het doorstromen van leerlingen vanuit het voortgezet onderwijs naar het vervolgonderwijs zonder dat zij het rekenen goed onder de knie hebben. De heer Van Meenen vroeg hoe zich dit verhoudt tot het pleidooi voor meer flexibiliteit in het onderwijs, voor het maatwerkdiploma. Ik ben voorstander van flexibiliteit in het onderwijs. Ik heb ook een positieve grondhouding ten opzichte van een maatwerkdiploma, vooral om leerlingen een kans te geven om bepaalde vakken op een hoger niveau te doen. Volgens mij wil de heer Van Meenen nu net iets anders. Hij wil leerlingen de mogelijkheid bieden om dingen op een lager niveau te doen. Daarmee zijn de heer Van Meenen en ik het toch met elkaar oneens, omdat ik rekenen net als taal en Engels een basisvaardigheid vind waaraan je geen concessies moet doen. Wij zeggen ook niet voor het havo: goh, je bent misschien iets minder goed in je talen, weet je wat, laat het examen Nederlands maar zitten. Of: Engels vind je niet leuk en vind je moeilijk, doe dat dan maar op een lager niveau. Dat zouden we in mijn ogen ook niet met rekenen moeten doen.
De heer Van Meenen (D66):
De suggestie dat ik zou willen dat leerlingen dingen vooral op een lager niveau kunnen doen, is volstrekt niet juist. Ik wil dat het een maatwerkdiploma wordt, dus dat het op het juiste niveau per discipline op school gebeurt. Ik hoop echter dat de staatssecretaris nog wil ingaan op mijn vraag. Op dit moment zouden havo- en vwo-leerlingen, als de rekentoets er zou komen, dezelfde rekentoets maken. Hoe verhoudt zich dat tot maatwerk? Zelfs al zou je willen dat ze iets hogers zouden doen, kan dat niet eens als je op het havo zit, want op het vwo doe je exact dezelfde toets. Mijn vraag is dus hoe zo'n rekentoets zich tot maatwerk verhoudt.
Staatssecretaris Dekker:
Het punt van de heer Van Meenen is terecht. Alle vmbo-leerlingen moeten een 2F-toets doen. Van de onderste trede hebben we nu overigens gezegd dat we daar wat meer maatwerk voor gaan bieden met de zogenaamde 2A-toets. Daar nemen we ook wat meer tijd voor. Er is één toets die het minimumniveau voor havo en vwo toetst, namelijk de 3F-toets. Ik wijs de heer Van Meenen er wel op dat dat in 2010, toen de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen en de bijbehorende referentieniveaus — die destijds breed door zijn partij werden gesteund — werden ingevoerd, een heel bewust besluit is geweest. Ik probeer nu om met de invoering van een weliswaar vrijwillige 3S-toets, die het streefniveau aangeeft — ook dat komt uit de koker van de toenmalige commissie voor de referentieniveaus — juist wat meer uitdaging te bieden in het vwo. Ik zou echter niet de minimumeisen voor het havo naar beneden willen brengen.
De heer Van Meenen (D66):
Ik wil geen minimumeisen naar beneden brengen en ik wil met de staatssecretaris eigenlijk ook helemaal niet terug naar het moment waarop die referentieniveaus zijn afgesproken. Laat ik het anders vragen. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen de opmerkingen van de heer Meijerink, die aan de basis daarvan heeft gestaan? Hij zegt dat alles wat er gebeurd is — nu volgen mijn eigen woorden — een grove schending is van datgene wat ooit de bedoeling was.
Staatssecretaris Dekker:
Volgens mij zijn dit wel de woorden van de heer Van Meenen. Ik heb de heer Meijerink iets andere dingen horen zeggen. Hij had het bijvoorbeeld over de invoeringstijd die genomen moest worden. Ik meen dat de heer Bisschop daar ook naar vroeg: neem de tijd, neem tien jaar, en werk steeds stapsgewijs aan de aanpassing van de toets, de niveaus et cetera. Volgens mij hebben wij de afgelopen jaren niets anders gedaan dan dat. Wij hebben het een keer een jaartje uitgesteld omdat we zagen dat het te snel ging voor scholen. We hebben de toets op onderdelen aangepast. We hebben een commissie laten onderzoeken hoe we ervoor kunnen zorgen dat de invoering van de rekentoets verantwoord gebeurt. Zijn die tien jaar, zo zeg ik ook maar even in de richting van de heer Bisschop, nu voorbij? Nee, maar we stellen ook vandaag niet voor om de rekentoets direct in te voeren op het zwaarste niveau, zoals we dat graag zouden willen. Toen we het hier vorig jaar met de Kamer over hadden, en toen er nog een duidelijke meerderheid voor dat traject was, hebben we gezegd: we nemen vier jaar de tijd om wellicht met iets lagere niveaus te beginnen. We zouden echter wel beginnen en dan stapsgewijs toewerken naar 2020. We willen dat iedereen dan gewoon een voldoende haalt.
De heer Van Meenen (D66):
Is het invoeren van een toets, hoe dan ook, dan niet eigenlijk het hoogste doel van de staatssecretaris? Hoe deze meetelt doet minder ter zake en ook hoe leerlingen ernaar kijken doet er niet toe. Klopt het dat de staatssecretaris in een poging om de Partij van de Arbeid alsnog mee te krijgen heeft gezegd dat een 3 ook voldoende kan zijn om te slagen als dat zou moeten?
Staatssecretaris Dekker:
Een 3 is een dikke onvoldoende, net als een 4 en een 5. We hebben steeds gezegd dat we graag willen dat iedereen een voldoende haalt en dat we het voor de periode tot aan 2020 zouden accepteren als leerlingen een 5 halen. Daarbovenop hebben we het over een vangnet gehad. Wat gebeurt er nou als er, ondanks de afspraak over die 5, onverhoopt toch grote aantallen leerlingen zakken? Ik moet heel eerlijk zeggen dat ik aan de resultaten van het afgelopen jaar niet zie dat zulke grote aantallen leerlingen zakken. Mocht dat wel het geval zijn, wat ik nogmaals niet verwacht, dan wordt de norm naar beneden bijgesteld. Dat is overigens conform wat de commissie-Steur voorstelde. De norm zou dan eventueel een 4 of een 3 kunnen worden. In mijn ogen is dat een hoogst theoretisch verhaal voor als het allemaal mis zou gaan. Op basis van de cijfers van vorig jaar zou een vangnetregeling met een 4 wellicht nog net nodig zijn in het havo en het vmbo. Ik zie echter hoeveel leerlingen eigenlijk al heel dicht tegen die 5 aanzitten. Bovendien hebben we nog een jaar extra om heel hard te oefenen en hard te werken aan het onderwijs, een extra herkansingsmogelijkheid, en leerlingen die extra hard hun best gaan doen als iets meetelt. Ik geloof dan dat die vangnetregeling helemaal niet nodig is.
De heer Van Meenen en de heer Van Dijk suggereerden allebei om te gaan praten met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren, suggererende dat ik dat niet gedaan zou hebben. Ik heb persoonlijk met de voorzitter en een van de leden van de vereniging aan tafel gezeten. We hebben het ook hierover gehad. Een van de dingen die daarbij op tafel kwam, is: toets dit nou niet aan het einde van het voortgezet onderwijs, maar integreer rekenen in de onderbouw in de wiskundelessen. Dat hoor ik ook de heer Van Meenen zeggen. Scholen die dat willen, zou ik adviseren: begin morgen en ga dit vooral doen. Het is een van de manieren om het rekenonderwijs op peil te krijgen. Er is niets of niemand die dat scholen verbiedt. Als ze dan wellicht al aan het einde van de onderbouw dat niveau hebben bereikt, zoals de heer Van Meenen suggereert, zou ik dat helemaal fantastisch vinden. Als leerlingen dat niveau aan het eind van de onderbouw hebben, zouden ze natuurlijk ook bij hun eindexamen kunnen slagen. Met andere woorden: dit is geen oplossing voor het probleem dat de heer Van Meenen aankaart en dat ik zie, namelijk dat het rekenonderwijs nog niet over de volle linie zijn vruchten heeft afgeworpen. Ik zie grote vooruitgang. Ik zie dat het helpt als je duidelijk bent over het feit dat de ondergrens op een gegeven moment gaat meetellen.
Ik heb zojuist in de richting van de heer Van Meenen al iets gezegd over hoe de vangnetregeling eruit zou gaan zien. Ik kan daar ook in antwoord op een vraag van de heer Rog nog langer bij stilstaan, maar we gaan dan toch weer het pad op waarvan de heer Slob zei: besteed daar nou niet al te veel aandacht aan. Met permissie sla ik die vragen dus over.
Mevrouw Jadnanansing vroeg wat er in de komende jaren nog gebeurt om leraren te ondersteunen. Ik ben blij om te zien dat er in de Kamer brede steun is voor verbetering van het rekenonderwijs en dat de Kamer breed steunt dat alle leerlingen uiteindelijk goed moeten kunnen rekenen, op de niveaus zoals we die hebben afgesproken. Dat betekent dat er gewoon de komende jaren nog werk aan de winkel is. Het betekent ook dat we met het wegvallen of het tijdelijk uitstellen van de rekentoets in het vmbo en het havo, moeten bekijken wat dan de manieren zijn om iedereen gemotiveerd te houden. Als havisten een toets moeten maken die niet meetelt, zijn er ook leerlingen bij die zeggen: daar ga ik niet heel hard mijn best voor doen. Dat was een van de redenen waarom wij er juist wel mee wilden doorgaan. Dit zijn de consequenties. Ik schets ze voor de Kamer.
De heer Bisschop stelde ook een vraag die te maken heeft met de kwaliteit van het rekenonderwijs. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat er goed, gekwalificeerd personeel beschikbaar is? Je hebt uiteindelijk goede rekendocenten nodig om die stapjes te zetten. Dat probleem is gesignaleerd in het mbo — daar zal de minister straks nog iets over zeggen — maar ik zie het ook in het vmbo. Het helpt soms om in het vmbo pabo-leraren te hebben werken die de rekendidactiek heel goed onder de knie hebben. Zij zijn formeel niet bevoegd in het vmbo, maar verrichten daar wel heel goed werk. Het is mijn bedoeling om nog voor het einde van het jaar in het brede kader van het omgaan met onbevoegdheid ook dit thema mee te nemen. Hoe zorgen we ervoor dat er ook in het vmbo goede leraren zijn die dit de leerlingen kunnen bijbrengen?
De heer Grashoff (GroenLinks):
In het debat is nu al een paar keer een redenering teruggekomen die zoiets in zich heeft van: als wij het niet gaan toetsen, gaan leerlingen er niet hun best voor doen. Tegelijkertijd moeten we vaststellen dat de toets tot nu toe niet meetelde, maar de resultaten in de afgelopen jaren verbeterd zijn. Dat lijkt mij het bewijs van het omgekeerde, namelijk dat leerlingen wel degelijk betere scores kunnen halen, ook als het niet verplicht is. Dat leidt tot een soort filosoferen over de vraag waar het aan ligt. Ik daag de staatssecretaris uit om daarop antwoord te geven. Is de essentie van het hele vraagstuk niet gewoon een terugkeer naar: ervoor zorgen dat het onderwijs beter is? Heeft de staatssecretaris of het onderwijsveld die toets, of de dreiging van die toets, wellicht nodig gehad om ervoor te zorgen dat het onderwijs goed werd ingericht? Als dat zo zou zijn, zou dat dan een reden kunnen zijn om zelf ons huiswerk goed te doen en de leerlingen er niet mee te vermoeien?
Staatssecretaris Dekker:
Er zijn in de afgelopen jaren grote slagen gemaakt in het voortgezet onderwijs zonder dat die toets meetelde, maar wel indachtig dat hij dit jaar zou gaan meetellen. Er zijn scholen die er al heel vroeg mee zijn begonnen. Hulde voor die scholen, en grote complimenten. Sommige scholen zijn lang achtergebleven. Die zijn later begonnen. Dat verklaart ook waarom die scholen nu een spurt maken. Dat laat wel degelijk zien dat ook het vooruitzicht dat er een keer een examen komt dat gaat meetellen, ook voor leerlingen, uiteindelijk een stimulans is geweest voor scholen om ermee aan de slag te gaan.
Dan iets over de motivatie van leerlingen, want daar heeft het ook mee te maken. Een leerling van 16 is niet gek, maar ze zijn ook niet allemaal hetzelfde. Er zijn leerlingen die, zelfs als de toets niet meetelt, ongelofelijk hard hun best doen en er mooie cijfers voor willen hebben. De toets komt op het diploma, ook al gaat hij niet meetellen in de zak/slaagregeling. Ik kan mij best voorstellen dat een leerling met een beetje eergevoel daarop een goed cijfer wil hebben staan. Dat helpt. Er zijn ook leerlingen die heel calculerend zijn en die, als ze hard moeten blokken voor andere vakken, zeggen: dit telt niet mee, dus dat doe ik maar even niet. Er zijn ook leerlingen die rekenen helemaal niet leuk vinden en kiezen voor een profiel waarbij je rekenen niet tegenkomt. Dat zijn juist de leerlingen waarvoor dit bedoeld is, van wie wij vinden dat ze een slag moeten maken. En er zijn leerlingen, overigens niet alleen op het vlak van rekenen maar ook op het vlak van Engels, wiskunde, Nederlands en Duits, die in een jaar het niveau niet halen. En dan zeggen we bij al die vakken: heel vervelend, maar het kan gebeuren dat je een keer zakt en een jaartje over moet doen. Mijn vraag is: waarom zou je dat vroeg of laat niet ook een keer voor rekenen moeten doen als we met zijn allen constateren dat dit zo'n belangrijke basisvaardigheid is?
De voorzitter:
Ik vraag u aller medewerking om bij interrupties de vraag kort en bondig te stellen. Ook vraag ik de staatssecretaris om kort en bondig te antwoorden. Dat is het kenmerk van een interruptie.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik pijnig mij over hoe ik dat zou moeten doen, maar dat is bij dit onderwerp wel een beetje lastig. Ik ken een paar soorten leerlingen en de staatssecretaris heeft er een paar genoemd, maar volgens mij bestaat de leerling niet die nu heel hard werkt omdat iets misschien over een of twee jaar gaat meetellen. Misschien bestaat wel de school die onder druk van het beleid van de staatssecretaris en het voornemen om iets verplicht te stellen, harder zijn best gaat doen. Maar dan blijft mijn vraag: het is de taak van de staatssecretaris om het onderwijs in een richting te krijgen en het zou dan toch niet zo moeten zijn dat over de rug van leerlingen het onderwijs opgejaagd moet worden om zijn werk goed te doen?
Staatssecretaris Dekker:
Ik ben dat volledig eens met de heer Grashoff. We zien ook dat er grote stappen zijn gezet in het onderwijs. Dat is alleen maar heel goed. Diezelfde scholen geven echter aan dat het belangrijk is om te zeggen dat de toets mee gaat tellen voor het examen als we het over de volle linie op een goed niveau willen krijgen. We zijn inmiddels het punt genaderd dat we die laatste stap zouden moeten zetten.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik denk dat de scholen waar de staatssecretaris nu op doelt vooral hun eigen onderwijzend personeel nog wat moeten motiveren. Want het gaat niet om de huidige maar een volgende generatie leerlingen die gaat oordelen.
De voorzitter:
Ik constateer geen vraag aan de staatssecretaris. Mijnheer Rog, gaat u uw gang.
De heer Rog (CDA):
De staatssecretaris zegt terecht: kinderen van 16 zijn niet gek. Maar met permissie: de staatssecretaris zelf heeft wel iets geks gezegd. Hij zei dat een 5 een voldoende is, maar dat is gewoon een onvoldoende. Maar hij zei ook iets veel relevanters voor het vervolg van dit debat over het doorgaan van de rekentoets in het vwo, namelijk dat hij bereid is om de norm verder naar beneden te brengen als veel leerlingen zakken en alsnog minder halen dan een 5. Wat nou als alle vwo-leerlingen straks besluiten om die toets niet in te vullen en zij een 1 halen? Wat gaat de staatssecretaris dan doen? Hoe laag is hij bereid om de norm voor een voldoende te leggen?
Staatssecretaris Dekker:
Ik heb zojuist volgens mij gezegd dat een 2, 3, 4 en 5 onvoldoende is en een 6 voldoende. Voorlopig is onze koers dat als iemand een 5 haalt, dat goed genoeg — ik gebruik maar even andere woorden — is om uiteindelijk een diploma te halen. Dat is overigens helemaal niet zo abnormaal, want je mag bijvoorbeeld één 5 halen voor een vak als Nederlands, Engels of wiskunde als daar iets anders tegenover staat. Het is dus niet iets heel anders dan wat bij heel veel andere vakken ook al kan. Er is één verschil, en dat is gewoon een voorstel dat de commissie-Steur, de commissie verantwoorde invoering rekentoets voortgezet onderwijs en mbo, vorig jaar heeft gedaan. Zij zei: dit is iets nieuws, we zien dat het groeit naar een goed niveau en op een gegeven moment moet je de sprong een keer wagen en de toets ook laten meetellen. Dat is altijd een spannend moment. Ik heb geen enkele aanleiding om dat te veronderstellen, maar stel nu dat het onverhoopt toch allemaal tegenvalt en de resultaten bij wijze van spreken volgend jaar slechter zijn dan het afgelopen jaar, dan treedt het scenario van een vangnet op, maar ik vind dat wel een hoogst theoretisch scenario.
De heer Rog (CDA):
De rekentoets hangt aan een zijden draadje. De staatssecretaris houdt zich er krampachtig aan vast om die rekentoets uiteindelijk toch mogelijk ook in de andere sectoren in te voeren. Ik wil het hier gewoon duidelijk hebben: als alle leerlingen weigeren om die toets te maken en allemaal een 1 of een 0 halen, wat is dan de cesuur? Gaat de norm dan naar "0 is voldoende"? Of heeft de staatssecretaris nog een andere Tom Poes in zijn achterzak?
Staatssecretaris Dekker:
Het lijkt mij heel onverstandig als ze dat massaal gaan doen. Ik denk dat ze dan allemaal zakken.
De heer Bisschop (SGP):
Is de staatssecretaris het met mij eens dat de bevoegdheid van docenten een vergeten hoofdstuk is geweest en dat het een beetje illustreert dat de invoering te snel is geweest? Het moet toch eerst duidelijk zijn wie er bevoegd zijn om de lessen te geven, voordat er überhaupt onderwijs gegeven wordt?
Staatssecretaris Dekker:
Wij hebben niet tot in detail beschreven hoe een school rekenonderwijs moet geven. Dat was destijds een expliciete wens. Op sommige scholen wilde men rekenonderwijs integreren in het vak wiskunde. Op andere scholen wilde men er een apart vak van maken. Dat kan allebei. Meestal werden de wiskunde- of economiedocenten gevraagd om het vak te geven. Er zijn ook scholen waar men ervoor gekozen heeft om rekenen te vervlechten met vakken als geschiedenis, aardrijkskunde, natuurkunde of scheikunde. In die vakken komt rekenen immers ook vaak aan bod. Men kan het dus op verschillende manieren vormgeven. In tegenstelling tot verplichte vakken zoals wiskunde en Engels, die als apart vak gegeven moeten worden, hebben wij voor het rekenonderwijs meer vrijheid aan de scholen gegeven. Hebben we het veronachtzaamd? Nee, dat denk ik niet. Het is de consequentie van de vrije ruimte die wij aan de scholen hebben gegeven om zelf invulling te geven aan het vak.
De heer Bisschop (SGP):
Ik had mij kunnen voorstellen dat aan de kwalificatie van het personeel dat het rekenonderwijs verzorgt, wel eisen werden gesteld en dat het vervolgens aan de school werd overgelaten om het verder te regelen. De staatssecretaris noemt nu expliciet pabo-docenten die op het voortgezet onderwijs rekenonderwijs kunnen geven. Dat illustreert naar mijn idee dat het voorstel onvoldoende doordacht is. Als scholen pabo-docenten inzetten, stijgt het percentage van onbevoegde docenten en dat wilden we juist niet. Hierover moet toch duidelijkheid zijn om het rekenonderwijs op een verantwoorde manier gestalte te geven?
Staatssecretaris Dekker:
De scholen hebben ons gevraagd om ze vrij te laten in de manier waarop ze het rekenonderwijs organiseren. Met aanvullende rekentrainingen en met rekencoördinatoren hebben heel veel scholen het op een prima manier aangepakt. Niet iedereen heeft een basisschooldocent in de arm genomen om dit te doen. We zien dat met name in het vmbo. Daar speelt het probleem sowieso breder, omdat de basisvaardigheden in taal en rekenen bij vmbo-leerlingen echt nog verbeterd moeten worden. Soms blijven leerlingen achter bij wat je mag verwachten van iemand die de basisschool heeft doorlopen. Een aantal scholen heeft aangegeven dat wij moeten kijken of we daar wat meer ruimte aan kunnen geven.
De voorzitter:
Volgens mij had u al drie interrupties gehad.
De heer Bisschop (SGP):
Nee, dit wordt de derde keer.
De voorzitter:
Wilt u het heel kort doen, want ik dacht dat u er al drie had gehad. Het duurt allemaal vrij lang.
De heer Bisschop (SGP):
Nee, en bovendien is het mijn eerste interruptie. Ik ben er altijd heel spaarzaam mee. Ik wil de staatssecretaris met klem op het hart drukken dat dit illustreert dat een van de kernverantwoordelijkheden van de overheid, het regelen van de onderwijsbevoegdheid, goed geregeld moet zijn, voordat je verdere stappen kunt zetten. Ik geef in overweging om eerst dit punt afdoende te regelen. Wat is toegestaan en wat niet? We moeten de bandbreedtes aangeven en vervolgens de scholen laten uitzoeken hoe ze het verder doen.
Staatssecretaris Dekker:
Die bandbreedtes zijn in die zin helder, dat rekenonderwijs gegeven kan worden door economie-, wiskunde- en aardrijkskundedocenten. Bovendien zijn er verschillende trainingen en opleidingen om ervoor te zorgen dat docenten de didactische vaardigheden op orde hebben. Diverse scholen hebben ons gevraagd om wat meer ruimte te geven om te werken met pabo-docenten. Dat geldt overigens niet alleen voor het rekenonderwijs, maar ook voor een aantal andere vakken. Volgens mij is dat al eerder in een debat besproken. Toen heb ik al toegezegd dat ik er met een serieus en zorgvuldig oog naar zal kijken. Wat de heer Bisschop voorstelt, gaan wij volgens mij op zeer korte termijn doen.
De voorzitter:
Gaat u verder met de beantwoording van de vragen alstublieft.
Staatssecretaris Dekker:
De heren Rog en Van Dijk hebben gevraagd wat er de afgelopen jaren in het rekenonderwijs is geïnvesteerd. Er is op een aantal fronten geïnvesteerd, met name in de scholen zelf. De scholen in het voortgezet onderwijs en overigens ook in het mbo hebben de afgelopen jaren extra geld gekregen van het ministerie van Onderwijs om te werken aan taal- en rekenonderwijs. In de hele periode 2010-2015 gaat het om een bedrag van zo'n 360 miljoen, waarvan 60 miljoen heel specifiek binnen de prestatiebox herleidbaar is gegaan naar rekenonderwijs. Voor het mbo was die grondslag wat breder. Daar ging zo'n 300 miljoen naar rekenen en taal. Daarnaast is er geld uitgegeven voor de toets zelf, voor de ontwikkeling van de toets door het College voor Toetsen en Examens. Daarbij gaat het om 7 miljoen per jaar.
Als ik het zo bezie, is er in de Kamer een meerderheid voor om in het vwo, waar de prestaties van de leerlingen echt wel heel erg goed te noemen zijn, de toets te laten meetellen. Docenten op het vwo zeggen soms dat de toets haast een belediging is voor hun leerlingen, want die gaan er met groot gemak doorheen.
Wat gebeurt er voor leerlingen met dyscalculie, de dyslexievariant van rekenen? Voor hen is een aparte toets ontwikkeld, naast alle extra kansen en mogelijkheden die zij sowieso volgend jaar krijgen net als alle andere leerlingen. Die toets is getest en is valide. Bovendien is er een extra mogelijkheid toegevoegd, een vierde kans om de ER-toets mondeling af te leggen als bijvoorbeeld door faalangst de digitale rekentoets niet geschikt blijkt. Voor deze specifieke doelgroep zijn er nu dus extra manieren om ervoor te zorgen dat ook zij de toets kunnen halen. Ook voor leerlingen met dyslexie hebben wij dit soort aanpassingen gecreëerd bij de examens Nederlands en Engels.
De heer Jasper van Dijk (SP):
De staatssecretaris zegt dat er geen meerderheid is voor de rekentoets en het meetellen daarvan in het vmbo en havo. Voor het vwo ziet hij die meerderheid wel en daar wil hij de toets in stand houden, ook al weten wij dat de toets daar niet zo veel problemen oplevert. De heer Grashoff zei terecht dat de toets in het vwo niet zo veel toegevoegde waarde heeft. Is het dan niet vreemd om die toets in stand te houden?
Staatssecretaris Dekker:
De minister en ik zijn voorstander van invoering van de rekentoets over de hele linie. Wij denken dat het kan, dat het verantwoord is en dat het goed is. Ik zou het liefst hebben dat dat op brede steun in de Kamer kan rekenen. Dan kunnen wij echt grote stappen zetten. Ik constateer dat die steun er niet is voor het havo en het vmbo. Ik betreur dat ten zeerste en ik vind het onverstandig, maar goed, wij leven in een democratie en hebben het ermee te doen. Het lijkt mij het minste dat wij in het vwo, ook onderdeel van ons voorstel, gewoon doorgaan.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Je zou het ook kunnen omdraaien. De staatssecretaris is er niet blij mee. Dat is zijn goed recht, maar inderdaad leven wij in een democratie. Is het niet inconsistent? Komt er nou niet een heel kreupele invoering: niet in het vmbo en het havo, maar wel in het vwo? Kan de staatssecretaris niet rustig wachten tot de hele zaak op orde is en het in één keer goed doen?
Staatssecretaris Dekker:
Ik zie daar geen aanleiding toe. Nogmaals, wij willen het over de hele breedte doen. Ik hoor ook een meerderheid van de Kamer zeggen dat zij door wil met de rekentoets. Het instrument van de rekentoets stellen wij niet ter discussie, maar wij vinden het te vroeg om daar nu al mee te beginnen in het havo en het vwo. We moeten goed kijken naar de consequenties, want wij hebben nog steeds de ambitie dat het rekenniveau in 2020 over de hele linie op orde is. Wellicht zijn we er wel klaar voor op een ander moment, dat wil zeggen dat het wel aandurven als de Kamer ziet dat we net als we in het vwo stappen hebben gezet en dat het de goede kant opgaat. Dan moet je echter ook bereid zijn om de streep te zetten in de leerweg waar we nu zien dat het overgrote deel van de leerlingen het wel haalt.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik deel de mening beslist niet dat deze rekentoets een goed middel zou zijn en dat we alleen maar even moeten afwachten. Er is enorm veel kritiek op deze rekentoets. Maar goed, daarover verschillen wij van mening.
Ik heb nog een vraag. De toets wordt nu afgeschaft in het examen van vmbo en havo. Deelt de staatssecretaris mijn mening dat de toets dan ook niet op het diploma moet staan, ook al telt hij niet mee?
Staatssecretaris Dekker:
Nee. Dat heb ik mevrouw Jadnanansing, die het debat heeft aangezwengeld of die in ieder geval voor een omslag heeft gezorgd in dit debat, ook niet horen zeggen. Ik heb haar horen zeggen dat de rekentoets niet moet meetellen in de zak/slaagregeling. Dat vind ik jammer, maar dan lijkt het me nog wel steeds goed dat leerlingen van het vmbo en het havo de rekentoets maken en dat die ook op het diploma komt te staan. Dat betekent een extra stimulans om in ieder geval een beetje je best te doen, omdat je het nog wel een keer terugziet. Je kunt ook een 2 of een 1 halen en dan heb je het ook. Ik betreur dat en ik had het liever anders gezien, maar het is een stimulans voor leerlingen als zij die toets wel moeten maken en als die terugkomt op het diploma, ook omdat daarmee voor het vervolgonderwijs helder is met welke bagage een leerling binnenkomt. Dan kan daarmee rekening worden gehouden en kan wellicht worden bijgespijkerd.
De heer Van Meenen (D66):
Ik vind het een wat optimistische samenvatting door de secretaris van de opvattingen van deze Kamer over het doorgaan met de rekentoets. Dat zullen we tegen die tijd nog wel zien. Er komen bijvoorbeeld nog verkiezingen. Binnenkort stellen we formeel vast dat de rekentoets geen consequenties heeft in het vmbo en het havo, maar volgens de staatssecretaris wel in het vwo. Ik vraag mij af of de staatssecretaris heeft nagegaan of dat juridisch houdbaar is. Kan hij een rekentoets invoeren die zulke ontzettend verschillende consequenties heeft in drie sectoren die alle drie onder zijn stelselverantwoordelijkheid vallen?
Staatssecretaris Dekker:
Ik wil daar best naar kijken, maar ik zie daar niet een-twee-drie een enorm probleem. De vakkenpakketten in het havo en het vwo verschillen ook en daar worden ook andere eisen aan gesteld. Er zijn meerdere vakken en examens in het vwo die je niet in het havo hebt. Dat kan allemaal gewoon. Ik zie niet in waarom dat met de rekentoets niet zou kunnen.
De heer Van Meenen (D66):
Maar dat is nu juist het verschil in de opvatting met de staatssecretaris, want hij wil dat vak op alle niveaus invoeren. Hij wil die toets overal laten meewegen, dus in die zin is het vergelijkbaar met elk ander examenvak. Alleen geldt voor die andere vakken dat de consequenties dezelfde zijn in de verschillende afdelingen, maar voor dit "vak" rekenen juist niet. Daar komen dan enorme verschillen. Ik begrijp dat de staatssecretaris daar nu geen antwoord op kan geven, maar ik wil hem vragen of hij voor alle stemmingen over de moties wel kan ingaan op de vraag of dat juridisch houdbaar is.
Staatssecretaris Dekker:
Zoals ik aangaf, voorzie ik hier geen problemen, maar ik ben uiteraard bereid om het nog even te dubbelchecken en de Kamer de uitkomst daarvan schriftelijk te doen toekomen.
De voorzitter:
Kan dat voor de stemmingen van dinsdag?
Staatssecretaris Dekker:
Uiteraard.
Voorzitter. De heer Van Dijk vroeg mij nog een keer naar de referentieniveaus te kijken. Daar hebben heel veel deskundigen naar gekeken en het is in 2008 goed overdacht en daarom lijkt het mij niet goed om die niveaus aan te passen voordat ze überhaupt zijn ingevoerd.
De heer Bisschop heeft een aantal vragen gesteld over het gebruik van de rekenmachine. Niet alleen het gebruik van de rekenmachine wordt getoetst, want het is ook een hulpmiddel bij een aantal van de contextvragen. De essentie van die vragen is niet zozeer de berekening die je met die rekenmachine moet maken als wel de denkstappen die daaraan ten grondslag liggen. Hoe bereken ik een oppervlakte? Hoe bereken ik snelheden per uur op basis van tijd en afstand? Dat zijn dingen die wel bij rekenen horen en ik vind dat leerlingen die onder de knie zouden moeten hebben.
De heer Bisschop stelde nog een vraag over de papieren toets. De heer Bosker heeft daarover een aanbeveling gedaan. Eigenlijk is de conclusie dat de voordelen van een papieren rekentoets niet opwegen tegen de nadelen. De winst van de digitale toets is dat leraren minder correctiewerk hebben, dat die flexibel is in te plannen en dat het hergebruik van een aantal van de toetsen is gegarandeerd. De resultaten van het onderzoek dat wij naar aanleiding van de commissie-Bosker hebben gedaan, laat zien dat leerlingen geen baat hebben bij een papieren toets. Die wordt niet beter of slechter gemaakt dan een digitale toets. Vandaar dat wij op dat punt afzien van de invoering van een papieren toets.
Hiermee heb ik op één vraag na de vragen over de rekentoets beantwoord. Dat is de vraag van de heer Rog over de septemberroute. Leerlingen die vorig jaar een vijf voor de rekentoets hebben gehaald en niet aan de kernvakkenregeling hebben voldaan, hebben in augustus/september geen diploma gekregen. Deze leerlingen vielen namelijk onder de regels van 2015 en 2016. Er zijn hogescholen die deze leerlingen hebben toegelaten, ondanks dat ze geen diploma hadden, omdat ze aan alle vakken voldeden. Als de Kamer de motie die in de lucht hangt aanneemt, ontstaat er een nieuwe situatie. Wij zullen daarop de regels aanpassen. Vooruitlopend daarop zullen wij alvast in de geest van die regels handelen.
De voorzitter:
Kennelijk zijn nog niet alle vragen over de rekentoets beantwoord. Mijnheer Grashoff, u hebt nog geen antwoord gekregen op een vraag?
De heer Grashoff (GroenLinks):
De staatssecretaris triggerde mij toen hij zei dat de resultaten van de rekentoets wel op het diploma worden vermeld, hoewel ze niet meetellen voor de zak/slaagregeling. Waarschijnlijk zal het zover niet komen, maar in de stukken las ik dat er een heel ingewikkelde regeling met toelatingseisen zou ontstaan voor vmbo-leerlingen die willen doorstromen naar het hbo. De oorzaak daarvan is de ongelijkheid met havisten. Die situatie doet zich straks wellicht niet voor, maar hier wordt wel gesproken over toelatingseisen. In het mbo wordt nogal wat ruimte genomen om leerlingen al dan niet toe te laten. De vermelding van het cijfer voor de rekentoets zou dus zomaar kunnen gaan gelden als een toelatingseis, ook al is die daarvoor helemaal niet bedoeld. Ik wijs de staatssecretaris op de motie-Klaver/Mohandis van 10 februari 2015 (31332, nr. 49). In die motie wordt de regering verzocht om niet akkoord te gaan met het stellen van extra toelatingseisen, uitgezonderd de pabo- en lerarenopleiding, waar die specifieke kwesties spelen, om zo het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs toegankelijk te houden. Mag ik de staatssecretaris vragen of nog onverkort wordt vastgehouden aan de uitvoering van deze motie?
Staatssecretaris Dekker:
Daarbij gaat het over de doorstroming naar het hoger onderwijs. Ik denk dat de minister daarover straks wel iets zal zeggen. De voorstellen die wij in onze brief doen, hebben helemaal geen betrekking op de overgang van het voortgezet onderwijs naar het mbo, want in het mbo kun je geen toegangseisen stellen. Ik denk wel dat het voor het mbo goed is om te zien waar een leerling staat als die in het mbo binnenkomt. Ik had het liefst gezien dat dat met een diploma gebeurt, zodat het mbo weet waar leerlingen staan en het ook aan zijn onderhoudsplicht kan voldoen wat betreft het op orde houden van het rekenniveau. Zolang dit echter nog niet meetelt voor je diploma in het vmbo, moeten wij met zijn allen accepteren — ik leg dit echt nadrukkelijk terug bij de Kamer — dat er in de komende jaren leerlingen van het vmbo zullen doorstromen naar het mbo die rekenen nog onvoldoende onder de knie hebben.
De voorzitter:
Mijnheer Grashoff?
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik laat het er voor dit moment bij; misschien kom ik hierop nog terug bij de minister.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Ik stel een korte vraag. De staatssecretaris zei zonet dat de ER-toets wel voldoet. Van een groot aantal deskundigen hebben wij echter gehoord dat de ER-toets niet voldoet. Onder andere de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren geeft aan dat de ER-toets niet voldoet als het gaat om jongeren met dyscalculie. Kan de staatssecretaris verhelderen waarom deze toets naar zijn mening wel voldoet?
Staatssecretaris Dekker:
Het CvTE heeft dat getest bij leerlingen. De toets blijkt bij hen een uitkomst te bieden. Nu is de ene leerling met dyscalculie niet de andere; vandaar de extra mogelijkheid om, als leerlingen met dyscalculie die toets toch niet goed zouden kunnen maken, hun de kans te geven om een mondeling examen te doen. Dat biedt echt een uitweg en voldoende mogelijkheden, ook voor deze specifieke doelgroep, om met allerlei aanpassingen uiteindelijk dat niveau te halen.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Ik laat het hierbij, voorzitter.
De voorzitter:
Ik begrijp dat u nog meer antwoorden te geven hebt, staatssecretaris.
Staatssecretaris Dekker:
Ik weet, het is laat, maar ik kijk naar de heer Grashoff, die mij uitdaagde om wat te reflecteren op nut en noodzaak van toetsen meer in het algemeen.
De voorzitter:
Ik zou dat nu eigenlijk maar laten voor wat het is, met uw welnemen.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Voorzitter.
De voorzitter:
Mijnheer Grashoff, wij gaan niet op dit tijdstip nog allerlei ...
De heer Grashoff (GroenLinks):
Een punt van orde, voorzitter. Dit debat heet "toetscultuur" ...
De voorzitter:
Ik was nog aan het woord, mijnheer Grashoff. Ik vraag de staatssecretaris om antwoord te geven op de vragen. Dit debat is er niet om heel grote beschouwingen te houden over het onderwijs als zodanig. U kunt een punt van orde maken; natuurlijk, dat is uw goed recht. Maar ik geef wel aan dat het bijna 23.00 uur is en dat het niet de bedoeling is dat wij hier tot diep in de nacht aan het filosoferen gaan.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Dat kan zo zijn, maar dit debat stond aangekondigd onder de titel "toetscultuur en rekentoets". Ik hecht er dus waarde aan dat de staatssecretaris ook op mijn opmerkingen en vragen in die zin reageert.
De voorzitter:
Natuurlijk kan de staatssecretaris op uw vragen reageren. Dat gaat hij ook doen. Maar u hebt acht minuten spreektijd gekregen, met name omdat er twee debatten zijn samengevoegd. Van die spreektijd is volop gebruikgemaakt. Ik vraag de staatssecretaris om nu zo kort en bondig mogelijk op de vragen antwoord te geven.
Staatssecretaris Dekker:
Ik merk om te beginnen dat de heer Grashoff het steeds heeft over nut en noodzaak van toetsen. Niet voor niets heb ik de brief "nut en waarde van toetsing" genoemd. Noodzaak suggereert of impliceert namelijk dat het iets is wat van bovenaf of van buitenaf wordt opgelegd. In het leeuwendeel van de toetsing in het primair en het voortgezet onderwijs is daarvan helemaal geen sprake. Toetsing is een heel nuttig instrument voor leraren om te bekijken waar leerlingen staan en hoe zij daarmee omgaan. Kijk ook maar eens naar de soorten toetsing die er op scholen zijn, van overhoringen en dictees tot praktische opdrachten, profielwerkstukken, presentaties, boekverslagen en ga zo maar door. In mijn ogen is toetsing een inherent onderdeel van goed onderwijs, dat verschillende taken vervult. De heer Grashoff daagde mij uit om eens op die taken te reflecteren. Waar doen wij het allemaal voor? Ik ben het met hem eens dat dit in de eerste plaats voor de leerlingen is, om hun leervorderingen te volgen, zodat ze onderwijs op maat kunnen krijgen en zodat de doorstroom naar en de aansluiting op het vervolgonderwijs gegarandeerd kan worden. Zo garandeer je dat je aan het einde van de basisschool klaar bent voor de overstap naar het voortgezet onderwijs en aan het einde van het vmbo of het havo voor het mbo of het hbo.
Ik ga echter iets verder dan de heer Grashoff, die suggereert dat toetsing alleen voor de leerlingen is en daarmee ophoudt. Ik denk dat toetsen nog twee andere belangrijke functies hebben. Ten eerste kan toetsing bijdragen aan een verbetercultuur op school. Door inzichten in toetsresultaten zien zij hoe het gaat. Zij kunnen er wat van opsteken. Zij zien wellicht ook de onderdelen in hun vak en in hun lessen die onderbelicht blijven en die de leerlingen als klas onvoldoende onder de knie hebben. Het is belangrijk om die verbetercultuur op scholen in het oog te houden.
Ten tweede zijn er toetsen die het niveau van ons onderwijs bewaken. Dat gebeurt in ieder geval op twee belangrijke momenten: aan het einde van de basisschool, in het primair onderwijs, met de eindtoets en aan het einde van het voortgezet onderwijs met de centrale examens. Beide onderwijsniveaus worden afgesloten met een landelijke afsluitende toets, die ook door de inspectie gebruikt wordt om te kijken hoe het staat met het niveau van het onderwijs op scholen. Ik denk dat de overheid overall heel terughoudend is met die landelijke verplichtingen. Alleen op twee cruciale schakelpunten zorgt de overheid heel bewust voor een landelijk verplichte toets. Tussen die schakelpunten is het vrij en kunnen scholen het op hun eigen manier doen. Internationaal wordt dit goed gewaardeerd. De OESO heeft hierover een aantal dingen gezegd en vindt dat Nederland een heel goede balans heeft tussen enerzijds centrale toetsing aan het einde van de schoolniveaus en anderzijds grote vrijheid en autonomie voor scholen daartussen.
De heer Grashoff vroeg ook hoe je een te grote focus op de kernvakken voorkomt. Dat doe je door breed te kijken, ook als inspectie. Vandaar dat er momenteel een aantal veranderingen gaande zijn binnen de inspectie. Daarbij wordt breder gekeken dan alleen naar de meetbare leerresultaten op de eindexamens en de eindtoets. Ten tweede voorkom je zo een te grote focus op de kernvakken door het onderwijs een brede opdracht mee te geven. Dat is precies de reden waarom wij dat hele traject met onderwijs2032 zijn gestart. Voor taal en rekenen hebben wij heel precies vastgelegd wat de referentieniveaus zijn en waaraan kinderen moeten voldoen, maar op een aantal andere vlakken is dat veel minder het geval. Neem bijvoorbeeld burgerschap, of neem bijvoorbeeld vaardigheden; ik hoorde de heer Grashoff daar ook wat over zeggen. Scholen vragen wat er precies van ze verwacht wordt en wat kinderen in het basisonderwijs mee moeten krijgen op het vlak van burgerschap. Daarin zijn wij eigenlijk niet zo heel duidelijk. De resultante is dat wij het in Nederland heel erg slecht doen in vergelijking met veel landen om ons heen. Als wij kijken naar internationale onderzoeken naar de vaardigheden en naar de kennis rondom burgerschap en het functioneren van de democratische rechtsstaat, zien wij dat er een hoop landen zijn waarvan wij nog wat kunnen leren. Het lijkt mij goed om daar breed met het onderwijs over te praten.
Zou je dit niet meer handen en voeten moeten geven? Zou je die brede opdracht van het onderwijs niet wat beter moeten vastleggen in het formele curriculum? De heer Grashoff vraagt hoe het dan zit met allemaal nieuwe toetsen. Ik kan hem geruststellen. Er zijn op dit moment geen plannen om nieuwe toetsen in te voeren. Wij hebben net een discussie gehad over de rekentoets. Dit is natuurlijk iets wat uit het verleden stamt. De verplichting voor scholen om aan het OESO-onderzoek deel te nemen, zit in het wetsvoorstel waarvan ik heb gezegd dat we dat even in de ijskast zetten. Het kan wellicht ook op een andere manier. Ik vind het heel goed als scholen eraan deelnemen. Als we goede argumenten hebben, kunnen we ze er ook van overtuigen.
Ik denk dat dit een korte beschouwing is op het, in mijn ogen, toch wel heel interessante debat dat de heer Grashoff heeft aangezwengeld.
De voorzitter:
Nog even kort, mijnheer Grashoff, want u hebt al twee interrupties gehad.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik heb in mijn betoog niet betwist dat toetsen nut hebben in het onderwijs. Niemand bestrijdt dat wij een eindexamen hebben op de middelbare school. Ik heb een specifiek punt gemaakt rondom de Cito-toets en het gebruik van de Cito-toets in het basisonderwijs. Is de staatssecretaris het met mij eens dat het gebruik van de Cito-toets voor het vergelijken van scholen ongeschikt is? Is hij het met mij eens dat het verstandig zou zijn om een zodanig mechanisme in het werk te stellen dat hij daar niet meer voor gebruikt kan worden, maar dat hij wel beschikbaar is voor de leerling, ouder en docent?
Staatssecretaris Dekker:
Ik ben het niet eens met de heer Grashoff, die zegt dat vergelijkingen tussen scholen op basis van de Cito-toets of de eindtoets ongeschikt zijn. Het is een van de ankers waar de inspectie naar kijkt als het gaat om de leeropbrengsten, wat een deugdelijkheidseis is in de wet om te kijken hoe scholen het doen. De inspectie doet dat op een heel intelligente manier. Een school uit Benoordenhout wordt bijvoorbeeld niet vergeleken met een achterstandsschool uit de Schilderswijk. Er wordt juist gekeken naar de populatie op een school en daarop wordt gecorrigeerd. Vervolgens wordt gekeken hoe de school het doet ten opzichte van een andere school. Ik vind het dan niet gek als de inspectie zegt dat het tijd is voor een stevig gesprek als een school het op de gebieden taal en rekenen beduidend slechter doet dan zijn buurman, met dezelfde populatie leerlingen. In ieder geval zal dan in die school moeten worden bekeken wat daar gebeurt.
De voorzitter:
Nee, u hebt al twee interrupties gehad, mijnheer Grashoff. Ik ben al heel coulant geweest.
Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording en geef het woord aan de minister.
Minister Bussemaker:
Voorzitter. De staatssecretaris heeft al veel vragen beantwoord. Mij rest hieraan een aantal antwoorden toe te voegen, in het bijzonder die die betrekking hebben op het mbo en op de overgang van vo en mbo naar het hoger onderwijs. Laat ik beginnen met vast te stellen dat taal- en rekenvaardigheden belangrijk zijn voor alle leerlingen en studenten. Je hebt ze nodig in het vervolgonderwijs, in het beroep en voor het functioneren in de samenleving. Mijn uitgangspunt is dat elke student recht heeft op goed rekenonderwijs. Daarom heeft het kabinet de afgelopen jaren ingezet op het verbeteren van het rekenonderwijs. Voor mij, voor ons, voor het kabinet heeft altijd centraal gestaan dat wij de rekenvaardigheid van kinderen en jongeren in Nederland op orde willen brengen. Dat doel staat en blijft staan. Ik zeg erbij dat de rekentoets geen doel op zich mag zijn. Het is een middel, geen doel op zich. Sterker nog, wij hebben altijd gezegd dat leerlingen niet de dupe mogen worden van slecht rekenonderwijs of onvolkomenheden in de toets.
In het jaar dat de toets voor het eerst moet gaan meetellen in het mbo, moet ik constateren dat aan die voorwaarde niet is voldaan. De staatssecretaris en ik hebben de gegevens zorgvuldig bekeken en gewogen en wij vinden het nu niet verantwoord. Ik zeg dit in het bijzonder tegen mevrouw Straus en de heer Beertema. De oorzaken van de achterblijvende prestaties zijn divers. Een belangrijke oorzaak is in ieder geval dat in de afgelopen jaren nog te veel studenten met een rekenachterstand vanuit het vo zijn ingestroomd in het mbo. Vakmensen kunnen veel, maar zelfs dan kunnen ze geen ijzer met handen breken. Ze moeten, dat is altijd de afspraak geweest, een onderhoudsplicht hebben. Ze zouden nu voor alle leerlingen een inhaalplicht moeten aflossen.
Een andere oorzaak is dat de instellingen moeite hebben met het vinden van goede rekendocenten. Ondanks de ondersteuning die we daarvoor de afgelopen jaren hebben geboden, lukt het sommige mbo-instellingen nog niet om voldoende geschikte rekendocenten in te zetten. Dat kan overigens, zoals de staatssecretaris net al zei, ook bij het vo en in het bijzonder het vmbo spelen. Dat betekent dat het rekenonderwijs niet overal goed genoeg is. Ik schrok er bijvoorbeeld van dat een derde van de studenten in enquêtes van het CvTE heeft aangegeven geen rekenonderwijs te hebben gehad ter voorbereiding op het rekenexamen. Dat is ernstig. Ik hoorde mevrouw Jadnanansing bij een interruptie vragen hoe dat in het vo zat. Daar is ook nog wel wat te verbeteren, maar dat gaat over leerlingen die zeggen niet goed voorbereid te zijn op de rekentoets. Dat is zo'n 46% à 48%. Een derde van de mbo-studenten zegt geen rekenonderwijs te hebben gehad. Dat is alarmerend. Ik weet dat het voor mbo-instellingen een uitdaging is om goede rekendocenten aan te stellen, maar ik vind het onacceptabel dat we zo veel middelen ter beschikking hebben gesteld en dat we nu moeten concluderen dat er onvoldoende uitdaging is voor studenten. Wij vinden dat studenten niet de dupe mogen worden van slecht rekenonderwijs. Daarom hebben de staatssecretaris en ik ervoor gekozen om het resultaat op het rekenexamen de komende jaren niet mee te laten tellen voor het behalen van het diploma.
Tegelijkertijd zie ik dat er, ondanks de problemen, veel is gebeurd in de afgelopen tijd. Er zijn scholen die enorm hun best doen. Ik ben op initiatief van de JOB zelf bij het Summa College geweest, een school die echt veel doet om taal- en rekenonderwijs te bevorderen. Ik constateer dat het daar bij de economie- en techniekopleidingen wel goed gaat. Ook de docenten die alles uit de kast halen zeggen echter dat met name bij opleidingen zorg en welzijn er nog een wereld te winnen is om goed onderwijsmateriaal te ontwikkelen om ook deze leerlingen, die allang niet meegenomen zijn in rekenonderwijs, bij de les te houden in die zin dat zij goed rekenonderwijs krijgen.
Daar komt bij dat er in het mbo nog meer uitdagingen zijn, centrale examens bijvoorbeeld. Die zijn nieuw voor het mbo. Het is een grote omslag om deze in te voeren in een zo diverse sector. Ik noemde de rekendocenten al. Dat is in het bijzonder van belang bij beroepsgerichte opleidingen. Bijvoorbeeld bij zorg en welzijn ligt het niet voor de hand om de kapper ook rekenles te geven. Bij techniek en andere opleidingen ligt dat anders. De diversiteit van het mbo is een relevante factor.
Dat alles gezegd hebbende, zijn wij van mening dat er meer moet gebeuren, dat er druk op de ketel moet worden gehouden en dat die in sommige opzichten ook wel wat sterker mag.
Mevrouw Straus (VVD):
De laatste opmerking van de minister kan en wil ik van harte onderstrepen, maar over twee punten wil ik haar toch een vraag stellen. Zij zegt dat het mbo eigenlijk alleen een onderhoudsplicht heeft. Ik ben dat niet met haar eens, want wij hebben in het mbo ook het mbo-4. Het mbo-4 leidt op voor doorstroming naar het hbo en daar wordt een extra inspanning voor gevraagd. Ook op dat punt zie ik in het mbo onvoldoende vooruitgang. Ik krijg daar graag een reactie op van de minister.
Daarnaast geeft de minister aan dat het in het mbo moeilijk is om rekenleraren te vinden. Vorig jaar al, bij de rondetafelconferentie over het rekenonderwijs, is dit een algemeen bekend probleem geweest. Wij zijn nu een jaar verder. Terwijl het van het allergrootste belang was dat ook in het mbo progressie zou worden getoond in het rekenonderwijs, wordt dit argument opnieuw uit de kast gehaald. Eigenlijk vinden wij dat men daar te laat mee komt. Wij hebben het mbo daar eerder dit jaar niet over gehoord, terwijl de minister er wel middelen voor beschikbaar heeft gesteld.
Minister Bussemaker:
Laat ik met het laatste beginnen. Ook als je middelen ter beschikking hebt, heb je niet zomaar goede rekendocenten opgeleid. De staatssecretaris heeft net aangegeven dat dat ook het geval is in het vmbo. We komen er nu achter dat pabo-docenten wel goed rekenonderwijs kunnen geven. Zij kunnen voor een deel in het vmbo en voor een deel in het mbo rekenles geven. Wij hebben op de lerarenopleidingen eenvoudigweg geen opleidingen rekenonderwijs. Wij kunnen misschien met zijn allen zeggen dat wij dat drie of vier jaar geleden hadden moeten doen, maar dat hebben wij niet gedaan. Wij hebben dus nu onvoldoende rekendocenten.
Wat betreft het eerste punt ben ik het met mevrouw Straus eens dat je voor mbo-4 nog een ander niveau moet halen. Als het niveau van de studenten die van het vo komen al niet op 2F is, wordt het echter wel moeilijk. Dan moet je meer inhalen dan alleen die ene slag erbij in mbo-4. Daarmee blijft mijn argument naar mijn idee echt overeind.
Mevrouw Straus (VVD):
Over die rekenleraren: dat pabo-leraren dat heel goed zouden kunnen, is ook vorig jaar in dat rondetafelgesprek aan bod geweest. Toen waren er al mbo-opleidingen die mensen met een pabo-opleiding inzetten om dit onderwijs te geven. Dat hoeft niet een jaar later pas geconstateerd te worden. Dat had veel eerder gekund. Wat ons betreft was het een best practice geweest die aan alle mbo's meegegeven had kunnen worden die met deze reactie bij de minister zouden zijn gekomen. Wij vinden het gewoon echt heel jammer dat wij nu eigenlijk een jaar verloren hebben en niet verder zijn gekomen dan dezelfde conclusie, namelijk dat het in het mbo lastig is om rekenleraren te vinden. Er was immers een oplossing voorhanden.
Minister Bussemaker:
De staatssecretaris heeft volgens mij net gezegd dat dit probleem ook bij het vmbo speelt. Dat kunnen wij met zijn allen vervelend vinden, maar wij hebben geen lerarenopleidingen die alleen voor rekenles opleiden. Op heel veel scholen — ik snap dat ook en ik heb dat op diverse mbo-scholen gezien — proberen leraren die andere vakken geven om goed rekenonderwijs te geven. Wij constateren dat dat in het ene geval beter lukt dan in het andere en dat pabo-studenten daar een bijdrage aan kunnen leveren. Wij zien dat er scholen zijn die daar gebruik van maken. Daarmee hebben wij echter nog niet direct een dekkend aanbod van voldoende leraren gecreëerd met elkaar. De werkelijkheid is soms weerbarstiger dan wij misschien hier in Den Haag denken met elkaar.
Dat betekent dat er nog echt werk aan de winkel is. Dat ben ik van harte eens met mevrouw Straus. Daarvoor nemen wij dus een aantal maatregelen. Laat ik daarmee beginnen. Wat gaan wij dan doen? Er komt een actieplan rekenonderwijs mbo. Dat betekent dat de komende jaren studenten dus wel het rekenexamen gaan afleggen en dat het resultaat tijdens deze periode ook wordt vermeld op de resultatenlijst bij het diploma. Dat is nieuw voor het mbo, zeg ik er nadrukkelijk bij.
Wij gaan, lerend van wat wij bij de vsv-aanpak hebben gedaan, een actieplan rekenonderwijs mbo starten. Dat gaat uit van een ambitieuze doelstelling voor 2020. Dan moet in elk geval 95% van de studenten ten minste een 5 halen. Ik zeg er wel bij dat de veranderende opstelling van de Kamer ertoe kan leiden dat wij ook daar de ambities bij moeten stellen. Als wij nu niet meer de toets hanteren bij alle vo-opleidingen — ik zie dat zich daar een meerderheid voor aftekent — dan heeft dat ook consequenties voor het mbo. Ik wil in elk geval de druk erop houden. Wij gaan in het kader van het actieplan resultaten per instelling en per niveau bekijken. Het is vooral van belang om ook naar de sector te kijken, omdat techniek en zorg en welzijn echt werelden van verschil zijn. Wij gaan bekijken of wij ook naar leerweg en sector in kaart kunnen brengen welke verbeterprestaties waar moeten worden geleverd. Scholen die achterblijven in het verbeteren van het rekenonderwijs zullen wij daarop aanspreken via het Steunpunt Taal & Rekenen mbo. Die ondersteuning wordt geïntensiveerd. Wij doen dat samen met de JOB en wij gaan bekijken of het in het kader van de kwaliteitsafspraken, het resultaatafhankelijk deel, het nuttig is om mbo-scholen nog meer op taal- en rekenonderwijs aan te spreken.
Over de docenten heb ik het al gehad.
De heer Slob (ChristenUnie):
Ik heb een vraag aan de minister over hetgeen zij over het mbo zegt en wat in de brief staat. De Kamer heeft een brief van de MBO Raad ontvangen. Ik neem aan dat de minister daar een afschrift van heeft gezien. De MBO Raad schrijft bijvoorbeeld in die brief zich helemaal niet te herkennen in het beeld dat nu van het mbo wordt geschetst. Eenzijdige maatregelen noemt men hetgeen de minister in de richting van het mbo wil doen. Frustrerend ook en een inbreuk op bestuursakkoord. Ik vond dat nogal een stevige brief. Ik ben benieuwd naar de opvatting van de minister over die brief.
Minister Bussemaker:
Die brief heeft mij wat verbaasd, want voor mij staat voorop dat studenten behoefte hebben aan goed rekenonderwijs. Daar gaat het mij om. Ook de JOB en mbo-studenten zeggen dat heel nadrukkelijk. Ik heb gezegd dat veel scholen al maatregelen nemen, maar dat dit onvoldoende is en dat er dus een tandje bij moet, en dat ik daar de mbo-instellingen en dus ook de MBO Raad op zal aanspreken.
De heer Slob (ChristenUnie):
Kunnen wij er dan van uitgaan dat de minister naar aanleiding van de genoemde brief overleg zal voeren met de MBO Raad? Het lijkt mij heel slecht als de minister en de MBO Raad op dit front uit de pas gaan lopen. Dit is een zaak die men gezamenlijk zal moeten aanpakken. Als de MBO Raad zegt dat de minister een akkoord schendt en een eenzijdig beeld schetst van de zaken waarmee de MBO Raad bezig is, dan zal dat leiden tot frustraties. Op die manier krijgen wij straks echt grote problemen. Ik vraag de minister derhalve — maar mogelijk trap ik daarmee een open deur in — om het overleg aan te gaan en te bezien of zij over de aanpak van de rekentoets en het rekenonderwijs op één lijn kan komen met de MBO Raad. Volgens mij gaat het op dit moment niet helemaal goed.
Minister Bussemaker:
Ik ga graag in gesprek met de MBO Raad en de mbo-instellingen. Ik zei zo-even al dat wij de instellingen ook individueel zullen aanspreken. Ik schend geen bestuursakkoord. In de brief staat dat wij zullen bezien of het rekenonderwijs, als het niet voldoende snel gaat, kan meelopen in de resultaatafhankelijke onderdelen. Dat is geen aankondiging van het openbreken van het bestuursakkoord. Op mijn beurt vind ik dat de brief van de MBO Raad enigszins uitstraalt: geeft u ons nu maar de middelen, dan komt het allemaal goed. Ik heb een aantal leden van de Kamer ook horen zeggen dat er wel een tandje bij mag. Ik ben het op onderdelen niet met mevrouw Straus eens, maar ik ben het wel met haar eens, zeker gezien de middelen die de mbo-scholen hebben gekregen, dat er geen reden is om achterover te leunen of om vrijblijvend te handelen. Om die reden kondig ik het actieplan aan.
Ik vind dat wij de mbo-instellingen mogen aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Op mijn beurt wil ik luisteren naar de serieuze problemen die zij hebben, bijvoorbeeld met de eisen die gesteld moeten worden aan de docenten, de examens en andere zaken. Wij moeten rekening houden met de bijzondere opdracht voor het mbo om vakmensen op te leiden in veel diverse opleidingen, maar toch spreek ik de mbo-instellingen ook aan op het verbeteren van het rekenonderwijs.
De heer Slob (ChristenUnie):
Het is duidelijk wat de minister vindt, maar het is ook duidelijk wat de MBO Raad vindt. Daar zit nogal wat licht tussen. Ik zou het plezierig vinden als de Kamer, nadat het gesprek met de MBO Raad gevoerd is, een weerslag ontvangt van dat gesprek. Het liefst ontvangen wij dat verslag voor de begrotingsbehandeling, zodat wij er op dat moment eventueel op kunnen terugkomen.
Minister Bussemaker:
Ik ga niet van ieder individueel overleg een verslag aan de Kamer sturen. Dat vind ik niet nuttig. In dat geval moet ik van elk bestuurlijk overleg dat ik met de diverse sectoren voer een individuele brief sturen. Aan het eind van dit debat moeten wij wel even bekijken wat het oordeel van de Kamer behelst, met het oog op de wijze waarop de staatssecretaris en ik verder gaan met het rekenonderwijs. Vanzelfsprekend ben ik bereid om in een brief uitleg te geven over het overleg dat ik met de MBO Raad en overigens ook met de JOB zal hebben, teneinde te bezien welke stappen wij in de richting van het mbo zullen zetten. Ik doe dat graag in een integrale brief en niet in een brief naar aanleiding van een afzonderlijk overleg met een koepel.
De heer Slob (ChristenUnie):
Het is geen enkel punt als dat in een andere brief wordt meegenomen, maar het lijkt mij wel belangrijk dat wij dit punt bij de begrotingsbehandeling eventueel verder kunnen oppakken. Ik zie namelijk te veel licht tussen de aanpak die de minister voorstaat en het oordeel van de MBO Raad daarover. Het lijkt mij belangrijk om te proberen dat lichtstreepje iets kleiner te maken.
De voorzitter:
Uw verzoek is helder.
Mevrouw Straus (VVD):
In 2007 luidde niet alleen het onderwijs de noodklok over het onderwijs, ook de vervolgopleidingen in het hoger onderwijs en de werkgevers deden dat. Nu hoor ik de minister zeggen dat zij oud-leerlingen erbij wil betrekken om het belang van het rekenonderwijs in het mbo te benadrukken. Waarom neemt zij daar niet ook het hoger onderwijs en werkgevers in mee? Die hechten er juist ook belang aan dat de leerlingen van het mbo beter rekenonderwijs krijgen.
Minister Bussemaker:
Dat is een heel goede suggestie. Die kunnen we ook meenemen. Maar we weten van de studenten op het mbo dat zij het vooral interessant vinden om ook naar leeftijdsgenoten, peers, te luisteren, die vaak beter het belang kunnen aangeven dan mensen die op grotere afstand staan. De vraag is of dat werkt als het gaat om het hbo in zijn algemeenheid of werkgevers in zijn algemeenheid, maar ik wil die suggestie graag meenemen. Alles wat werkt en aansluit bij de belevingswereld van de studenten in het mbo overweeg ik graag.
Mevrouw Straus (VVD):
Ik dank de minister voor deze, als ik dat zo mag opvatten, toezegging. Uit onze ervaring is immers gebleken dat jongeren ook heel erg gevoelig zijn voor wat met name jonge ondernemers verwachten die nog maar kort met hun bedrijf bezig zijn en die op zoek zijn naar nieuwe werknemers. Ik begrijp dat de minister zegt dat we niet met koepelorganisaties van ondernemers alleen een algemeen verhaal moeten houden. Nee, wat ons betreft is het en-en. Het gaat er dus om dat zowel de vervolgopleidingen die het dichtst bij de mbo-leerlingen staan als de oud-leerlingen van die betreffende opleiding, maar ook de ondernemers die in de regio actief zijn of nog maar kortgeleden hun opleiding hebben afgerond, worden ingezet om het belang van het rekenonderwijs te benadrukken.
Minister Bussemaker:
Volgens mij komen mevrouw Straus en ik dan heel dicht bij elkaar. Als ik het heb over oud-studenten, heb ik het over oud-studenten die als geen ander het belang van goed rekenonderwijs kunnen aangeven. Dat kunnen dus heel goed oud-studenten zijn die daarna een bedrijf zijn gestart, en daarmee de huidige mbo-studenten als geen ander kunnen overtuigen van het belang van goed rekenonderwijs.
Ik vervolg mijn betoog. Mevrouw Straus vroeg ook hoe wij de Kamer gaan informeren over de vorderingen. Net zei ik al tegen de heer Slob dat wij de progressie goed in de gaten zullen houden. De afgelopen jaren hebben we de Kamer daar ook steeds over geïnformeerd. Dat zullen wij ook op reguliere basis voor vo en mbo doen. In de brief hebben wij ook al aangekondigd dat we de inspectie laten onderzoeken hoe de middelen voor taal en rekenen de afgelopen jaren zijn besteed. In dat verband is de staatssecretaris al ingegaan op de verschillende bedragen.
Graag wil ik nog ingaan op de vraag van mevrouw Straus naar aanleiding van het OESO-onderzoek en het citaat waarmee zij haar bijdrage opende. Ik ben het helemaal met mevrouw Straus eens dat goed rekenonderwijs van enorm belang is voor alle leerlingen. Dat stelt het artikel ook waarnaar zij verwijst. Het OESO constateert dat studenten uit lage sociaal-economische klassen vaker worden geconfronteerd met kwalitatief lagere wiskunde-inhoud op school. Ook constateert het dat een substantieel deel van de kloof tussen de wiskunderesultaten van lage en hoge economische klassen samenhangt met die ongelijkheden in de inhoud van het curriculum. Juist daarom zetten wij ook in op een verbetering van het rekenonderwijs van po tot en met het mbo.
Wel vind ik dat mevrouw Straus het artikel niet helemaal goed weergeeft omdat het in haar formulering lijkt te gaan om het rekenonderwijs als zodanig. Zij stelt dat het ongelijkheid zou opleveren als je niet iedereen gelijk zou toetsen. Dit, terwijl het in het artikel gaat om de ongelijke toegang tot rekenonderwijs. Dat brengt voor mij de conclusie met zich dat de kwaliteit van het rekenonderwijs van het allergrootste belang is. Er dient voor te worden gezorgd dat alle studenten daar gelijke toegang toe hebben. Dat leidt juist tot de conclusie dat het nu in het mbo niet verantwoord is om rekenen mee te laten tellen in de zak/slaagregeling. De conclusie van het artikel is wel dat het voor elk kind om de beste resultaten te behalen op school heel belangrijk is dat docenten erin geloven dat die kinderen daarin ook kunnen slagen. Het artikel roept op tot het aanbieden van heel rijke leerstof aan alle leerlingen. Ik vind dat mbo-leerlingen daar dus recht op hebben, ook als het gaat om rekenonderwijs dat verbonden is met de vakdiscipline die zij volgen.
Mevrouw Straus (VVD):
Ik voel mij aangesproken, voorzitter, dus ik hoop dat ik toch nog een punt mag maken. Het citaat dat de minister aanhaalt, klopt niet met wat ik heb gezegd. Het enige wat ik gezegd heb, is dat slecht rekenonderwijs leidt tot een grotere ongelijkheid. Het gaat niet om de toets als zodanig, maar om slecht rekenonderwijs. Wij leggen de link naar de toets als zijnde de druk die op de ketel moet blijven om dit voor elkaar te krijgen. Dat zijn echter twee verschillende dingen.
Minister Bussemaker:
Ik heb iets anders gehoord. Het gaat in het artikel in ieder geval niet om toetsen. Het artikel gaat over ongelijke toegang tot rekenonderwijs, en tot kwalitatief goed rekenonderwijs. Daaruit trek ik de conclusie dat we er alles aan moeten doen om dat rekenonderwijs voor alle leerlingen en studenten op een kwalitatief hoog niveau te krijgen. Dat is waar de staatssecretaris en ik aan werken.
Tot slot kom ik bij de vragen die betrekking hebben op de doorstroom. De heer Beertema vroeg hoe het zit als rekenvaardigheden nodig zijn voor de uitoefening van een beroep. Vanzelfsprekend moet het de allerhoogste prioriteit krijgen dat studenten kunnen rekenen en dat ze dat in het mbo ook moeten aantonen. Dat is een van de redenen waarom we er nu toe overgaan om de rekenresultaten op de resultatenlijst van het diploma te zetten. Dat geeft dan ook inzicht voor de vervolgopleiding. De heer Grashoff vroeg daarnaar. Hij verwees ook naar de eerdere motie-Klaver/Mohandis, die de regering verzoekt om niet akkoord te gaan met het stellen van extra toelatingseisen, uitgezonderd de pabo en de lerarenopleidingen.
Nu wij besloten hebben dat het diploma voor het mbo de komende jaren kan worden behaald ongeacht het resultaat van het rekenexamen, is er sprake van een andere situatie. Vanwege de vergelijkbaarheid van de diploma's tussen havo en mbo-4, en om te voorkomen dat bij de doorstroom naar het hbo grote verschillen ontstaan met betrekking tot de rekenvaardigheid van de instromende studenten, hebben we besloten voor rekenzware sectoren wel instroomeisen te laten gelden voor mbo-studenten, zodat hun positie gelijkgeschakeld blijft met het havo. Dat heeft de Kamer in de brief kunnen lezen. Als nou zou worden besloten om ook voor het havo de komende jaren het resultaat nog niet te laten meetellen voor het behalen van het diploma, ontstaat een andere situatie. Daarmee komt ook het stellen van de doorstroombeperking voor het mbo te vervallen. Want waarom hebben we dit gedaan? Om te voorkomen dat het mbo anders beoordeeld zou worden en een andere aansluiting zou krijgen dan het havo. Ik wil maar zeggen: we hebben de motie nog steeds goed in beeld.
Daarmee ben ik aan het einde gekomen van mijn beantwoording.
De voorzitter:
Ik dank de minister voor haar beantwoording. Wij gaan over op de tweede termijn van de Kamer. Ik stel voor om een korte tweede termijn te houden, vooral voor het indienen van moties.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Voorzitter. Het is spijtig dat het, zelfs met lange spreektijden, niet lukt om echt een debat te voeren over de toetscultuur en daarover de diepte in te gaan. Zo is het leven, dus ik doe het ermee. Ik wil er echter wel even melding van maken.
Verder zal ik me op dit moment beperken tot de indiening van een paar moties, die overigens wel breder ingaan op toetscultuur. Anderen zullen specifiek moties over de rekentoets indienen, waarbij wij medeondertekenaar zijn dan wel ze van harte zullen steunen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat havoscholen nu de vrijheid hebben om aanvullende eisen te stellen aan instromers die in het bezit zijn van een vmbo-tl- en vmbo-gl-diploma, zoals een gemiddeld eindcijfer en een positief decaanadvies;
constaterende dat de Onderwijsraad aangeeft dat deze overgangsnormen of toelatingseisen hebben geleid tot willekeur en dat leerlingen pas in een laat stadium krijgen te horen of ze zijn toegelaten;
overwegende dat in Nederland het eindniveau centraal wordt bepaald en je naar het havo moet kunnen als je een vmbo-diploma hebt;
verzoekt de regering om leerlingen met een vmbo-tl- en vmbo-gl-diploma het recht te geven door te stromen naar het havo,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat de eindtoets in het primair onderwijs bedoeld is om de ontwikkeling en voortgang van de leerling te meten en niet om de kwaliteit van een school te bepalen;
van mening dat de eindtoets in het primair onderwijs persoonlijk is en daarom alleen inzichtelijk moet zijn voor leerling, ouders en leraar;
verzoekt de regering, de individuele resultaten van de eindtoetsen in het primair onderwijs niet te delen met de onderwijsinspectie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de onderwijsinspectie scholen beoordeelt op "rendement in de onderbouw", waarbij gekeken wordt naar op- en afstroom en naar het aantal zittenblijvers;
van mening dat beoordeling van onderbouwrendement negatieve perverse effecten met zich meebrengt en dat deze indicator niks zegt over de kwaliteit van het onderwijs;
verzoekt de regering, scholen niet meer te beoordelen op "rendement in de onderbouw",
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Dit was een buitengewoon teleurstellend debat. We zijn geen centimeter verder gekomen dan gisteren, tot nu althans. Dat had ik wel gehoopt. Het is buitengewoon teleurstellend om te bemerken dat met name de staatssecretaris van geen wijken weet. Hij gaat door en wil door op weg naar een rekentoets. De argumenten die hij daarvoor aandraagt, getuigen vooral van een enorm wantrouwen in docent, school en leerling.
Ook gaat de staatssecretaris niet serieus in op het voorstel van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren. Ik lees op de site van De Telegraaf dat de VVD bezig is de minister onder curatele te stellen. In de ogen van mijn fractie ware het beter als de VVD onder curatele gesteld zou worden op dit onderwerp.
Ik dien een tweetal moties in. De eerste betreft de uitdrukkelijke wens van wat ik maar even de "rekentoetsoppositie" noem. Het mag ook de "antirekentoetscoalitie" heten. Het is genoegzaam duidelijk dat een aantal partijen in deze Kamer af wil van deze rekentoets. Dat gaan we proberen te bereiken met deze motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat goed rekenonderwijs in het belang is van elke leerling;
overwegende dat de voorgenomen vormgeving van de rekentoets en de opname in de zak/slaagregeling goed rekenonderwijs niet bevorderen;
overwegende dat juist de meest kwetsbare leerlingen in vo en mbo hiervan het slachtoffer zullen worden;
verzoekt de regering, af te zien van de invoering van de rekentoets,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Van Meenen (D66):
De Partij van de Arbeid gaat straks een voorstel doen waarin zij haar eigen standpunt vastlegt als uitspraak van de Kamer. Dat gaat dan met name over het vmbo en het havo. Mijn fractie zal dat voorstel steunen, als een soort klikfonds om dit resultaat in ieder geval alvast vast te leggen. Het moge echter duidelijk zijn dat wij vinden dat dit ook voor het vwo zou moeten gelden, vandaar de volgende motie.
De heer Slob (ChristenUnie):
Mevrouw de voorzitter. Ik wil beide bewindspersonen bedanken voor hun beantwoording in eerste termijn. Ik heb geen eigen moties bij me maar heb wel een aantal moties van collega's ondertekend. Ik sluit niet uit dat ik andere moties zal steunen, want in dit debat zal de Kamer uitspraken moeten doen. Zoals blijkt uit de bijdrages in eerste termijn, is er immers geen meerderheid voor datgene waar het kabinet voor staat.
In dat opzicht wil ik mijn verbazing en toch ook wel een beetje respect uitspreken in de richting van de staatssecretaris. Het was voor het debat al duidelijk dat hij geen steun krijgt voor hetgeen hij wil, namelijk een volledige invoering van de verplichte rekentoets in het voortgezet onderwijs. Toch is hij onverdroten doorgegaan met uitleggen waarom hij het belangrijk vindt. Hij had natuurlijk ook kunnen kiezen voor de houding die je weleens ziet bij wielrenners. Als zij op volle snelheid zijn en opeens een obstakel op de weg tegenkomen, knijpen zij toch eventjes in hun remmen om te bekijken hoe ze op een goede manier verder kunnen. Als zij dat niet doen, kunnen ze frontaal ergens tegenaan gaan. Met wielrennen kan dat de nodige gevolgen hebben. Maar goed, politiek gezien is het uiteindelijk de Kamer die tegen het kabinet uitspreekt wat zij wil. Als de Kamer straks uitspreekt de rekentoets niet op deze manier te willen, ga ik ervan uit dat het kabinet dat zal accepteren en naar aanleiding daarvan verder zal handelen.
Een ding is me verder opgevallen. Het heeft met de Partij van de Arbeid te maken. Zij heeft deze week een andere opvatting gekregen op basis van stukken die zij gekregen heeft. Ik heb ernaar gevraagd, maar mij is niet duidelijk geworden wat precies het ijkpunt is geweest op basis waarvan zij vindt dat het bij het vwo wel kan en bij havo en vmbo niet. Ik vind het belangrijk om daar helderheid over te hebben, omdat zich straks mogelijkerwijs nieuwe situaties kunnen voordoen waardoor zij opeens een totaal andere houding kan krijgen. Ik ga ervan uit dat we niet binnen de kortste keren in de situatie terechtkomen dat er opeens wel een verplichte rekentoets komt voor havo en vmbo als de resultaten weer ietsje beter worden, dus dat we daar in de komende tijd even van verlost zijn.
Ik wil afsluiten met het volgende. Laten we alle energie maar ook financiële middelen gewoon steken in het verbeteren van het rekenonderwijs. Want ondanks de verschillen over de rekentoets, zijn we het daar Kamerbreed volgens mij wel over eens met elkaar.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. Er is een goede stap gezet met het nieuws van gisteren dat de rekentoets uit de zak/slaagregeling van vmbo, havo en mbo gaat. Het is een klein stapje, want volgens mijn fractie zou die ook uit het vwo gehaald moeten worden. Vandaar dat ik de motie van de heer Van Meenen heb ondertekend. Het zou heel mooi zijn als die motie het haalt.
Ik kom nu op het vermelden van het cijfer op het diploma. Voorzitter, ik hoop dat u het mij vergeeft, maar mijn motie ligt nog op mijn tafeltje. Ik ga die nu pakken; dat red ik wel binnen de tijd.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat een Kamermeerderheid zich uitspreekt tegen de rekentoets als onderdeel van de zak/slaagregeling in vmbo, havo en mbo;
van mening dat leerlingen niet de dupe mogen worden van tekortschietend rekenonderwijs;
verzoekt de regering, te realiseren dat het resultaat van de rekentoets niet vermeld wordt op het diploma,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Tot slot wil ik het volgende zeggen om duidelijk te maken hoe wij staan tegenover die rekentoets. Er is niets tegen toetsen, zoals ik al heel vaak heb gezegd, maar deze rekentoets deugt niet. Dat wil ik illustreren aan de hand van een tweet van mevrouw Karin den Heijer. Zij is wiskundedocent en twittert: "Maar waar hebben we het nu eigenlijk over? Mijn leerlingen zeggen dit: Twee derde van de vragen was met rekenmachine. Sommige vragen kon je op verschillende manieren interpreteren. Het was de bedoeling dat ik ging klokkijken in spiegelbeeld. [...] Bij veel vragen was het onduidelijk op hoeveel decimalen je moest afronden. Ik moest meten vanaf het scherm. Heb ik geprobeerd met een blaadje. Het was onduidelijk of een gegeven prijs van een product inclusief of exclusief korting was. Ik moest blokjes tellen van een bouwsel van blokken. Ik moest uit mijn duim zuigen hoeveel inwoners Nederland in 2013 had. In een opgave moest je zelf verzinnen wat de inhoud van een limonadeglas was." Et cetera. Dit spreekt toch voor zich? Deze rekentoets is niet verantwoord. Stop ermee!
De heer Rog (CDA):
Voorzitter. De rekentoets deugt niet. De heer Van Dijk heeft er een paar mooie voorbeelden van gegeven. Ik had er zelf in mijn eerste termijn ook een aantal. Ik kom nog even terug op de ER-toets. Als de ER-toets zo geweldig is, waarom heeft dan slechts een derde van de leerlingen die deze toets maakt, een 6 of hoger? Dat is nog veel minder dan bij de gewone rekentoets. Ik zou het zeer waarderen als de staatssecretaris in tweede termijn ingaat op de kritiek van professor Luit die duidelijk maakt dat leerlingen met dyscalculie te veel van elkaar verschillen om de ER-toets te handhaven.
Het CDA wil afstel van de toets. Daarom hebben wij een aantal moties die de heer Van Meenen heeft ingediend, medeondertekend. Ik heb zelf nog drie moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat goed rekenonderwijs thuishoort op de basisschool, maar dat we altijd de ambitie moeten hebben om de rekenvaardigheid verder te verbeteren, ook in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs;
overwegende dat het hierbij van groot belang is om het onderwijsveld, en in het bijzonder de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren, NVvW, te betrekken;
verzoekt de regering, in overleg met het onderwijsveld, en in het bijzonder met de NVvW, per sector een aanpak te ontwikkelen ter verbetering en borging van de rekenvaardigheid,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er lessen getrokken moeten worden uit het proces rondom de invoering van de rekentoets;
overwegende dat het onderwijsveld, waaronder VO-raad, PO-Raad, AOb, FvOv, CNV Onderwijs, LAKS, JOB, Ouders & Onderwijs, de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren en ter zake deskundigen, zich massaal heeft gekeerd tegen het meenemen van de rekentoets in zijn huidige vorm in de zak/slaagregeling;
overwegende dat de regering in de afgelopen periode zeer regelmatig zeer wisselende signalen heeft afgegeven over de vraag of de rekentoets wel of niet mee zou wegen in de zak/slaag/regeling, wel of niet onderdeel zou uitmaken van de kernvakkenregeling en welk cijfer als voldoende zou meetellen, waardoor er veel onnodige onrust is gecreëerd bij leerlingen, docenten en ouders;
verzoekt de regering, in het vervolg alleen beleidswijzigingen in het onderwijs door te voeren nadat er een goed onderbouwde probleemanalyse is gemaakt, er voldoende betrokkenheid en draagvlak bestaat in het onderwijsveld en voldoende tijd wordt genomen voor de invoering,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Rog (CDA):
Heel kort nog, ik heb nog 20 seconden nodig.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat door de onduidelijkheid of en, zo ja, hoe de rekentoets in schoolexamens zou meetellen, leerlingen die een cijfer lager dan 5 hebben gehaald voor de rekentoets ten onrechte gedupeerd zijn, mits zij aan alle overige vereisten voldeden om deel te nemen aan het septemberexamen;
van oordeel dat kandidaten die niet toegelaten zijn tot het septemberexamen, uitsluitend omdat zij voor de rekentoets een cijfer lager dan 5 hebben behaald, moet worden toegestaan deel te nemen aan een "novemberexamen";
verzoekt de regering, alles in het werk te stellen zodat scholen voor deze leerlingen een novemberexamen organiseren, en de gedupeerde leerlingen op te laten roepen om zich daarvoor aan te melden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Beertema (PVV):
Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor hun antwoorden, die helaas niet zullen leiden tot beter onderwijs in Nederland. Integendeel, de rekentoets wordt uitgesteld en mogelijk zelfs afgeschaft, al houdt de staatssecretaris moedig stand. Dat waardeer ik. Er zijn heel veel good practices, zoals de minister er een aantal heeft genoemd. Elke weldenkende bestuurder zou moeten zeggen: kom op, wij gaan kijken naar die best practices en wij gaan daarvan leren. Maar de PvdA en de oppositie kiezen ervoor om de rekentoets uit te stellen en mogelijk zelfs af te schaffen. Dat doen ze juichend, alsof er een overwinning is behaald. Dat is buitengewoon deprimerend.
De oorspronkelijke bedoeling van het debat was een bespreking van nut en noodzaak van toetsen. De PVV blijft vinden dat toetsing een essentiële rol vervult in ons onderwijssysteem, niet als doel, maar als middel om tot onderwijsverbetering te komen. Door linkse fracties wordt toetsen weggezet als een afrekeninstrument — teaching to the test — maar dat vinden wij onzin. Het gaat om differentiatie en onderwijs op maat. Op basis van data moet je je onderwijs continu aanpassen aan de behoefte van leerlingen. Je kunt onderwijsachterstanden wegwerken als je meet en weet dat die achterstanden er zijn. Het is maar hoe je als leerkracht het instrument van toetsing inzet. Van goede leerkrachten die dat doen, krijg ik steeds mails. Dat zijn docenten die er hard voor knokken om er wél wat van te maken. Zij vragen ons om ervoor te vechten om die rekentoets te behouden. Ik denk dat zij vanavond teleurgesteld zijn.
Ik heb nog een praktische vraag. Wat is er nou precies gebeurd met die extra gelden voor het mbo om het rekenonderwijs te verbeteren? Daar is geen duidelijk antwoord op gekomen. Vandaar de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering, onderzoek te doen naar de besteding van de rekengelden die de overheid de laatste jaren heeft ingezet om het rekenonderwijs in het mbo te verbeteren en de Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Voorzitter. Allereerst dank aan de minister voor de toezegging dat de motie-Klaver/Mohandis staat. In die dit jaar aangenomen motie staat duidelijk dat de doorstromingseisen niet nog verder moeten worden verzwaard. Bij de pabo en de lerarenopleiding houdt het op.
Ik heb één motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering vaststelt dat de verbetering van rekenvaardigheden bij leerlingen in het mbo nog te ver achterblijft om de rekentoets mee te laten tellen voor het behalen van een diploma;
constaterende dat dit volgens de toetsingsresultaten voor 2015 ook geldt voor leerlingen op havo en vmbo, maar dat de regering hier de rekentoets nog wel wil laten meetellen voor een diploma;
overwegende dat grote aantallen leerlingen in zowel het mbo als het havo en het vmbo komend jaar hun diploma niet hadden behaald omdat zij de rekentoets niet halen, ondanks de gepleegde inzet op verbetering van het rekenonderwijs;
van mening dat leerlingen niet de dupe mogen worden van ontoereikend rekenonderwijs door ze een diploma te onthouden;
van mening dat de inzet op verbetering van de rekenvaardigheden bij leerlingen onverkort doorgezet moet worden;
verzoekt de regering, om voor zowel mbo-, als vmbo- als havoleerlingen de rekentoets niet te laten meetellen voor het kunnen behalen van een diploma zolang deze toets een te hoge drempel voor veel jongeren vormt om een diploma te kunnen behalen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Ik wil de bewindslieden hartelijk danken voor de gedegen beantwoording. Wij zijn het niet op alle punten eens, maar daar is het dan ook een debat voor. Wie weet groeien wij in de komende maanden nog wat verder naar elkaar toe. Dat zou mooi zijn. Ik dien twee moties in, allereerst een over het gebruik van de rekenmachine. Dat verdient verheldering.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de commissie-Bosker heeft geadviseerd om het gebruik van een rekenmachine in de rekentoets alleen toe te staan wanneer dat in het dagelijks leven noodzakelijk is;
verzoekt de regering, het advies van de commissie-Bosker toe te passen en de rekenmachine verder alleen toe te staan voor opgaven die het gebruik van een rekenmachine toetsen en daarbij voor leerlingen met dyscalculie een passende regeling te treffen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende, dat het wetsvoorstel inzake de diagnostische toets ook een verplichting voor scholen bevat om deel te nemen aan internationaal vergelijkend onderzoek;
verzoekt de regering, de huidige praktijk te continueren dat deelname aan internationaal vergelijkend onderzoek enkel op basis van vrijwilligheid gebeurt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Bisschop (SGP):
Ter toelichting op de laatste motie wil ik nog opmerken dat de staatssecretaris een toezegging op dit punt heeft gedaan en dat ik hem verzoek deze motie als ondersteuning van het beoogde beleid te beschouwen.
Mevrouw Straus (VVD):
Voorzitter. Voordat ik mijn drie moties ga voorlezen, wil ik nog een opmerking maken. Als je zulke dagen als vandaag en gisteren meemaakt, zit je in een soort achtbaan van allerlei ontwikkelingen. De VVD heeft een verhaal waar zij 100% achter staat. Vaak lijkt het er echter op alsof zij daar erg alleen in staat, een enkele soortgenoot daargelaten. Het leuke is dan als je ineens een mailtje krijgt van de leraar van je oude zesde klas — die mij dus rekenen heeft geleerd — die het debat achter zijn pc heeft gevolgd en die mij volmondig ondersteunt. Hij werkt momenteel, gepensioneerd, in het praktijkonderwijs en ziet daar elke dag weer hoe weinig de kinderen kunnen rekenen. Natuurlijk, het is praktijkonderwijs, maar toch. Dat steunt mij om weer vol vuur drie moties in te dienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat ruim een derde van de mbo-studenten volgens het College voor Toetsen en Examens geen rekenonderwijs in het schooljaar 2014-2015 kreeg en ook in het voortgezet onderwijs niet overal het rekenonderwijs op orde is;
constaterende dat er financiële middelen ter beschikking zijn gesteld ten behoeve van rekenonderwijs;
verzoekt de regering, een onderzoek in te stellen op welke wijze de middelen bedoeld voor de verbetering van het rekenonderwijs in de afgelopen jaren zijn besteed door de onderwijsinstellingen en de Kamer hierover voor het voorjaarsreces te informeren, en te onderzoeken of deze middelen kunnen worden teruggevorderd wanneer deze onjuist zijn besteed,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Straus (VVD):
Mijn tweede motie luidt als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de rekentoets vooralsnog niet gaat meetellen bij het al dan niet behalen van het diploma voor een aantal onderwijssoorten, omdat nog onvoldoende leerlingen goed rekenonderwijs hebben gekregen en de toets halen;
overwegende dat het rekenonderwijs alleen beter wordt als de druk op de ketel blijft voor scholen en leerlingen;
verzoekt de regering, ieder jaar voor het herfstreces te beoordelen of het al verantwoord is om de rekentoets mee te laten tellen bij het al dan niet behalen van het diploma daar waar deze nog niet is opgenomen in de slaag/zakregeling,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Straus (VVD):
Tot slot de derde motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat ruim een derde van de mbo-studenten volgens het College voor Toetsen en Examens geen rekenonderwijs in het schooljaar 2014-2015 kreeg;
overwegende dat de resultaten van de rekentoets op het mbo ver achterblijven in vergelijking met het voortgezet onderwijs, ondanks het feit dat hiervoor extra middelen zijn ingezet;
constaterende dat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met een actieplan komt, maar in het midden laat of de kwaliteitsafspraken worden aangepast;
verzoekt de regering, scherpe doelstellingen ten aanzien de rekentoets voor het eind van dit schooljaar op te nemen in het resultaatafhankelijke deel van de kwaliteitsafspraken met de mbo-sector,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Van Meenen (D66):
Het ging snel en daarom heb ik het niet helemaal kunnen volgen. Ik hoorde wel de functie van de minister van Onderwijs even langskomen, want die figureerde in een motie. Ik las op de site van De Telegraaf dat de VVD de minister van Onderwijs onder curatele gaat stellen. Mijn vraag is heel simpel: heeft de VVD bij dit dossier nog wel vertrouwen in de minister?
Mevrouw Straus (VVD):
Sinds wanneer gelooft u de koppen in De Telegraaf?
De heer Van Meenen (D66):
Volgens mij stel ik hier de vragen.
Mevrouw Straus (VVD):
Ik heb op geen enkel moment over curatele gesproken. Ik heb de minister erop aangesproken dat zij werk moet maken van het rekenonderwijs in het mbo. Daarover heb ik ook een aantal moties ingediend. Ik wil vooral dat ze aan de slag gaat en dan is onder curatele stellen het laatste wat je moet doen.
De heer Van Meenen (D66):
Daar zit toch de veronderstelling onder dat de minister dus nooit aan de slag is geweest en nu van de VVD eindelijk eens aan de slag moet gaan. Moet ik het zo duiden? Op basis waarvan meent de VVD dan nu dat de minister wel aan de slag zal gaan?
Mevrouw Straus (VVD):
Volgens mij heeft de minister ook zelf aangegeven dat zij vindt dat er in het mbo serieus werk van moet worden gemaakt. Ze heeft ook zélf aangegeven dat zij erbovenop zal zitten. In mijn moties spoor ik haar daar nog eens extra toe aan en het is nu dan ook vooral zaak dat zij er werk van maakt en aan de slag gaat.
De heer Van Meenen (D66):
Een punt van orde, voorzitter. Mag ik dan constateren dat de motie overbodig is?
De voorzitter:
U mag hier alles constateren.
De heer Rog (CDA):
Het komt eerlijk gezegd bij mij over als een vreemd opzetje van de VVD. De VVD duwt nu heel stoer de PvdA-minister in de hoek, omdat ze natuurlijk allang wist, meer dan een week, dat deze motie van mevrouw Jadnanansing eraan zat te komen. Maar goed, dat is een keuze die de VVD samen met een soortgenoot van de PVV heeft gemaakt.
De voorzitter:
Wat is uw vraag aan mevrouw Straus, mijnheer Rog?
De heer Rog (CDA):
Mijn vraag is of mevrouw Straus bereid is om te reflecteren op het aantal vo-scholen waar de rekenlessen nog niet op orde zijn. Zou zij wellicht overwegen om eenzelfde curatele ook van toepassing te verklaren op de staatssecretaris?
De voorzitter:
Wij zijn bezig met een ronde moties. We gaan dan nu ook niet meer elkaar vragen om ergens meer in het algemeen op te reflecteren. Op de tweede vraag kan mevrouw Straus antwoord geven.
Mevrouw Straus (VVD):
Wat mij betreft is er ook bij de staatssecretaris helemaal geen sprake van onder curatele plaatsen. U hebt verder misschien gezien dat wij in een van de moties constateren dat zowel bij het mbo als het vo het rekenonderwijs op sommige scholen nog niet op orde is. Wij willen dan ook weten waar het geld in beide onderwijssectoren uiteindelijk naartoe is gegaan.
De heer Rog (CDA):
In de laatste motie hoorde ik u heel duidelijk alleen het mbo noemen of heb ik soms niet goed geluisterd?
Mevrouw Straus (VVD):
Er zijn verschillende moties ingediend. De motie over de financiële middelen betreft zowel het vo als het mbo. Kwaliteitsafspraken kennen wij in het vo niet en ik kan het voor het vo dus helaas niet zo doen. Ik zou dat wel graag willen, maar dan moet u mij steunen in mijn streven om ook met het vo kwaliteitsafspraken te maken, want volgens mij was het CDA op dat punt nog niet op mijn hand.
De voorzitter:
Daarmee zijn we gekomen aan het einde van de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Ik schors de vergadering tot twaalf uur om de beide bewindspersonen in de gelegenheid te stellen de moties even door te nemen.
De vergadering wordt van 23.56 uur tot 00.00 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de staatssecretaris voor de beoordeling van de moties.
Staatssecretaris Dekker:
Voorzitter. Voordat ik inga op de moties, zeg ik kort iets over twee punten die zijn aangedragen. Ik begin met de heer Van Meenen, die op zijn wenken wordt bediend. In eerste termijn vroeg hij of het juridisch mogelijk is om een onderscheid te maken tussen het vwo aan de ene kant, waar je de rekentoets invoert en die ook laat meetellen voor het diploma, en het havo en het vmbo aan de andere kant, waar je dat niet doet. Het antwoord is dat dat kan. Hiermee besparen wij de Kamer weer een brief.
De heer Rog stelde een vraag over de ER-toets.
De voorzitter:
De heer Van Meenen wil toch iets meer uitleg, denk ik.
De heer Van Meenen (D66):
Enige bronvermelding zou ik toch op prijs stellen in plaats van alleen de mededeling dat het kan. Ik blijf dus wel hechten aan een brief waarin wordt uitgelegd waarom dat kan.
De voorzitter:
Er zou een brief komen. Kan de staatssecretaris daarop ingaan?
Staatssecretaris Dekker:
Wat mij betreft moeten wij geen overbodige dingen gaan doen. Er is gecheckt of het kan. Ik heb in mijn eerste termijn al uitgebreid aangegeven waarom ik denk dat het kan. Die uitleg blijkt te kloppen. Als de heer Van Meenen het idee heeft dat het niet zou kunnen, ligt volgens mij de bewijslast daarvoor aan zijn kant. Het schrijven van overbodige brieven moeten wij vooral zo veel mogelijk vermijden.
De heer Van Meenen (D66):
Sorry, ik hecht ook niet aan overbodigheden, maar dit is mij echt te mager. Wij voeren nu het debat. Ik heb hierover een vraag gesteld en een toezegging gekregen voor een brief. Vervolgens komt de staatssecretaris terug en zegt dat hij het even gecheckt heeft. Bij wie hij dat heeft gedaan is verder onhelder. Dat is mij gewoon niet genoeg. Ik blijf dus vragen om die brief. Misschien moet ik hem anders bij de regeling gaan vragen; dat weet ik niet. Dit kan toch met een korte bronvermelding: op basis hiervan menen wij dat dit kan?
De voorzitter:
Ik kijk nog even naar de staatssecretaris, want dit moeten wij toch niet via een regeling moeten doen.
Staatssecretaris Dekker:
Ik ben uiteraard bereid om altijd brieven te schrijven, maar laten wij dat toch een beetje beperken. Als de heer Van Meenen er echt enorm aan hecht dat wij dit nog even aan hem meegeven met vermelding van het wetsartikel, doe ik dat graag. Dan sturen wij een eenregelig briefje aan de Kamer.
De voorzitter:
Dat lijkt me heel prima.
Staatssecretaris Dekker:
Voorzitter. De heer Rog stelde vragen over de ER-toets. Hoe zit het daarmee? De ER-toets was in het schooljaar 2014 nog een pilot. Er is mee proefgedraaid. Dit betekent dat naar aanleiding van de resultaten daarvan die toets dit jaar in een nog betere vorm wordt afgenomen. Hierbij zijn veel deskundigen en leraren betrokken die verstand hebben van de materie. Zij geven aan dat de ER-toets voldoet voor de meeste leerlingen met dyscalculie. Er zijn wat aanpassingen waardoor een goed deel van die groep wordt geholpen. Waarom blijven de resultaten dan nog wat achter? Voor deze groep is het wel moeilijker, net zoals kinderen met dyslexie over het algemeen slechter scoren voor Nederlands dan kinderen zonder dyslexie. Maar het is in die zin te doen. Voor een aantal uitzonderingen — hierbij gaat het om leerlingen op individueel niveau — hebben wij de extra mogelijkheid van een mondeling examen meegegeven. Ik doel bijvoorbeeld op leerlingen die een enorme faalangst hebben en al helemaal in de paniek schieten als een toets digitaal wordt afgenomen. Voor hen bestaat er de mogelijkheid om het direct bij het CvTE mondeling te doen.
Ik ga over tot de moties. In de motie op stuk nr. 53 van de heer Grashoff en andere ondertekenaars wordt gevraagd om een directe doorstroom van het vmbo naar de havo. Ik zou deze motie willen ontraden. Ik heb de Kamer hierover op 27 augustus een brief gestuurd, waarin ik nadrukkelijk heb aangegeven dat het nog te vroeg is om vast te stellen wat de effecten zijn van de toelatingscode op de doorstroomcijfers en het succes op de havo. De tussenresultaten van de toelatingscode die gehanteerd wordt in het voortgezet onderwijs zijn op twee manieren positief. De meeste scholen houden zich aan die code en de code levert geen belemmeringen op voor de doorstroom. De Onderwijsraad heeft zich ook positief uitgelaten over het gebruik van de toelatingscode. Daarom lijkt het mij goed dat wij daar, zoals in de brief is toegezegd, een finale monitoring en evaluatie overheen laten gaan. Ik stuur de Kamer in 2016 de derde en laatste monitor toe, zodat wij finaal wat kunnen zeggen over hoe dit uitpakt.
De motie op stuk nr. 54, eveneens van de hand van de heer Grashoff, verzoekt de regering om de individuele resultaten van de eindtoetsen in het primair onderwijs niet te delen met de onderwijsinspectie. Ik zou die motie ten stelligste willen ontraden. De strekking van de motie is dat de inspectie de eindtoetsresultaten niet meer zou mogen gebruiken om na te gaan of een school voldoet aan de in de Wet op het primair onderwijs opgenomen deugdelijkheidseis van minimumleerresultaten, oftewel of de eindresultaten van een school voldoende op orde zijn. De wetgever heeft ook bepaald dat de eindtoets hiervoor kan worden gebruikt. Tweeënhalf jaar terug hebben wij dit debat in de Kamer gevoerd. Toen heeft de Kamer hier breed mee ingestemd; overigens ook de heer Van Meenen, die deze motie heeft medeondertekend. Wij hadden die discussie toen moeten voeren. Als de Kamer dit wil, komt de inspectie in grote problemen omdat zij dan niet meer de leerresultaten van scholen kan beoordelen.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Op die laatste motie zal ik verder niet ingaan, want die discussie kennen we. We zijn het daarover absoluut met elkaar oneens, maar dat blijft zo.
Ik wil ingaan op de reactie op mijn eerste motie. De staatssecretaris wijst op de toelatingscode, maar die is niet verplicht. Kan de staatssecretaris toezeggen dat de toelatingscode wel verplicht wordt?
Staatssecretaris Dekker:
Als we die gaan verplichten, moeten wij de wet aanpassen. Dat vind ik een zwaar middel. Als de scholen zich aan die toelatingscode houden en als die code geen belemmering vormt voor de doorstroming, hebben wij de facto hetzelfde bereikt. Daar lijkt het nu op. Ik zou willen afwachten of dit in het voorjaar ook ons definitieve oordeel wordt. Mocht het anders uitpakken en mocht zich een ander beeld voordoen, dan komt deze vraag wellicht ook op tafel, maar ik vind het nu nog te vroeg voor een wettelijke verplichting.
De motie op stuk nr. 55 verzoekt ons om het onderbouwrendement in het voortgezet onderwijs niet meer te beoordelen. Ook die motie wil ik ontraden. Ik constateer dat er over het onderbouwrendement veel misverstanden bestaan. Sommigen denken dat scholen vanwege het onderbouwrendement terughoudend zijn in het bieden van kansen, maar scholen die selectief zijn, scoren juist laag op deze indicator. Bovendien hebben wij de indicatoren zeer recent aangepast. Scholen worden juist beloond als zij erin slagen om leerlingen met een gemengd advies naar een hoger niveau te trekken, in plats van dat zij gestraft worden als het de andere kant opgaat. Overigens heeft de Kamer recent een brief ontvangen over de aanpassing van het inspectiekader; ik raad aan om daar nog even goed naar te kijken. Overall denk ik dat het onderbouwrendement wel degelijk relevant is, want als een school pak 'm beet twintig leerlingen met een gemengd havo/vwo-advies heeft en als al die leerlingen aan het einde van de rit in het havo zitten, heeft die school dan niet iets uit te leggen? Ik vind dat wij daar wel naar moeten kijken en dat ook de inspectie daarnaar zou moeten kijken. Als wij dat niet doen, ontnemen wij kinderen kansen.
De motie op stuk nr. 56 vraagt ons om af te zien van de invoering van de rekentoets. Het zal u niet verbazen dat wij die ontraden.
Datzelfde geldt voor de motie op stuk nr. 57, waarin ons gevraagd wordt om de rekentoets als onderdeel van de zak/slaagregeling in het vwo aan te houden. Ik zie daar geen enkele reden toe.
In de motie op stuk nr. 58 wordt de regering verzocht om te realiseren dat het resultaat van de rekentoets niet op het diploma wordt vermeld. Ik ontraad deze motie. Juist de vermelding op de cijferlijst zorgt voor een prikkel om je best te doen en om te presteren. Het is ook belangrijk voor de transparantie richting het vervolgonderwijs.
Ik vervolg met de motie op stuk nr. 59. Hierin wordt verzocht om om de tafel te gaan zitten met de Nederlandse Vereniging voor Wiskundeleraren om per sector te bekijken wat je kunt doen om het rekenonderwijs te bevorderen. Wij zitten om de tafel en ik wil dat nogmaals doen, ook gezien het verloop van dit debat. Wij stellen algemene regels per leerweg, schoolsoort of mbo-niveau, omdat dit de wet is waar we het mee moeten doen. Voor de verbetering van het rekenonderwijs in de scholen zelf, kunnen wij zeker van hun expertise gebruik maken. Voor deze verbetering zijn vragen aan de orde als: wat kan je doen met het opleiden van leraren? Hoe kun je leerlingen motiveren? Hoe kun je ervoor zorgen dat de resultaten op school beter worden? Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer.
In de motie op stuk nr. 60 wordt gevraagd alleen maar beleidswijzigingen in het onderwijs in te voeren als een goed onderbouwde probleemanalyse is gemaakt, er voldoende betrokkenheid en draagvlak in het onderwijsveld bestaat en er voldoende tijd wordt genomen voor de invoering. Dat klinkt allemaal heel erg mooi en goed. Ik heb de indruk dat wij daaraan hebben voldaan in het gehele traject. Ik vind dit ook een beetje een boter-op-het-hoofdmotie, want ik zie dat veel van de ondertekenaars van deze motie in 2010 hebben ingestemd met de wet die bepaalt dat wij nu een rekentoets moeten afnemen in het onderwijs. Ik ontraad deze motie, omdat ik haar volstrekt overbodig vind. Tevens wil ik alle partijen die haar hebben ondertekend een spiegel voorhouden en hen oproepen van tevoren wat meer over dit soort zaken na te denken in plaats van mee te gaan met een rekentoets. De heer Bisschop is hierop een uitzondering, omdat hij altijd consequent en consistent tegen de rekentoets is geweest.
De heer Rog (CDA):
Ik accepteer natuurlijk dit advies. Eigenlijk verbaast het mij ook niet echt van de staatssecretaris. De ondertekenaars van de motie menen dat met name deze staatssecretaris hier toch een aantal steken in het proces heeft laten liggen en roepen hem op dat in het vervolg van het onderwijsbeleid anders te doen. Wellicht is het de intentie van de motie om precies dit bloot te leggen. Ik accepteer het negatieve preadvies, maar handhaaf zeker de motie.
Staatssecretaris Dekker:
Ik heb de heer Rog de spiegel voorgehouden dat hij en zijn partij en overigens ook mijn voorganger, want ik heb de rekentoets niet zelf bedacht, aan de wieg stonden van de rekentoets. Als het anders was gelopen, hadden we hier vanavond geen debat gehad, maar dat is de koe in haar kont kijken.
In de motie op stuk nr. 61 wordt de regering om een novemberexamen gevraagd voor de leerlingen in het vavo. De Kamer zal hoogstwaarschijnlijk positief besluiten en dan krijgen wij een aanpassing in de doorstroomvereisten naar het hoger onderwijs en moeten wij voor deze doelgroep zorgen dat hij gewoon tot het hoger onderwijs wordt toegelaten. Ik denk dat daarom een extra examenmogelijkheid niet nodig is. Ik zie een aantal hogescholen dat ook wel doen. Waar dit niet het geval is, zullen we onder de aandacht brengen dat dit kan en dat wij voornemens zijn de regelgeving daarop aan te passen. Wellicht dat dit voldoende is voor de heer Rog om zijn motie in te trekken.
De voorzitter:
U ontraadt dus deze motie?
Staatssecretaris Dekker:
Ja, volgens mij hebben wij hetzelfde doel, namelijk dat vavo-leerlingen niet de dupe worden van het feit dat nu wordt gevraagd om een rekentoets te halen op een bepaald niveau, waarvan we vermoeden dat een meerderheid in de Kamer zegt: dat gaan we nog even uitstellen.
De voorzitter:
Mijnheer Rog, kort graag.
De heer Rog (CDA):
U vat het samen met "ontraden", maar ik hoor de staatssecretaris een toezegging doen dat leerlingen die eerder een cijfer lager dan een 5 hebben gehaald alsnog toegelaten kunnen worden tot het hoger onderwijs, als de motie-Jadnanansing het gaat redden. Ik ben daar blij mee, dus ik trek mijn motie in.
De voorzitter:
Staatssecretaris Dekker:
Wij hebben heel lang gesproken over de motie-Jadnanansing c.s. op stuk nr. 63. Ik zie dat er een meerderheid voor is. Tegelijkertijd lijkt het mij helder dat wij de motie onverstandig vinden en daarom ontraden.
De heer Slob (ChristenUnie):
Ik heb nog een vraag, namelijk hoe het kabinet uiteindelijk de uitspraak taxeert. Ik heb de indiener er in haar eerste termijn ook naar gevraagd, maar ik heb niet echt een duidelijk antwoord gekregen. Er staat: zolang deze toets een te hoge drempel voor veel jongeren vormt. Wat is het beeld bij het moment dat "zolang" is afgelopen en de drempel laag is? Hoe beoordeelt het kabinet dan deze motie als die wordt aangenomen?
Staatssecretaris Dekker:
Daar moeten we ons op beraden. Er zitten twee onderdelen in het dictum, ten eerste het uitstel van de zak/slaagregeling. Volgens mij is dat vrij digitaal. Daar kunnen we helderheid over geven. Ten tweede is de vraag wanneer we vinden dat het rekenonderwijs en de resultaten wel voldoende op orde zijn. Daar moeten we even goed naar kijken. Ik vind het nu echt te vroeg om daar een definitieve uitspraak over te doen.
De heer Slob (ChristenUnie):
De Kamer doet een uitspraak en geeft aan dat het kabinet terug mag komen als die toets geen hoge drempel meer is. Dan is het toch wel belangrijk om te weten wat het kabinet voor ogen heeft bij zo'n uitspraak. Anders krijgen we toch een heel rare situatie? Of kunnen we heel kort en klaar zijn, wat misschien het duidelijkste is: in deze kabinetsperiode zien we er helemaal niets meer van terug?
Staatssecretaris Dekker:
Het is een beetje de wereld op zijn kop. Er ligt een motie die wij ontraden. Wij zouden het verantwoord vinden om door te gaan met de rekentoets en die ook te laten meetellen voor het diploma. Daarom vind ik dit geen goede motie. De heer Slob vraagt mij wat ik voor ogen heb bij die motie. Zijn naam staat er niet onder, maar die van een aantal anderen wel. Hij moet die vraag dan stellen aan mevrouw Jadnanansing.
De voorzitter:
Ik grijp nu even in. Deze motie wordt dinsdag in stemming gebracht. Op het moment dat de motie is aangenomen, is het gebruikelijk dat de indiener vraagt hoe deze motie door het kabinet wordt uitgevoerd. Op dat moment is het aan het kabinet om daarop een reactie te geven.
De heer Slob (ChristenUnie):
Inderdaad, op het moment dat de motie is aangenomen, moet die vraag gesteld worden. Ik ben zelf wel benieuwd hoe het kabinet het opvat, als de Kamer zo'n uitspraak doet. Dat mag ik altijd, ook in een debat, vragen aan een staatssecretaris.
De voorzitter:
De staatssecretaris zegt dat hij er nu geen antwoord op geeft. Hij geeft de motie het predikaat "ontraden" mee. Ik wil dan ook de werkwijze volgen zoals ik net heb aangegeven.
De heer Slob (ChristenUnie):
Ik voeg mij uiteraard geheel naar uw leiding, maar ik zou het zelf heel vervelend vinden als de soap rond dit onderwerp, die nu al een behoorlijke tijd bezig is, straks ook na de aanneming van een motie voortduurt. Volgens mij is niemand daarmee gediend.
De voorzitter:
Wij zullen dat zien als we de appreciatie krijgen van het kabinet.
Staatssecretaris Dekker:
Ik ontraad de motie op stuk nr. 64. De rekenmachine is nu een hulpmiddel bij verschillende denkstappen bij het rekenen. Overigens is dat ook zo vastgelegd in de referentieniveaus. Als wij vinden dat met de rekentoets uiteindelijk moet worden bekeken of leerlingen aan de referentieniveaus voldoen, is dit de consequentie. Ik zou de motie dus willen ontraden.
De motie op stuk nr. 65 heeft een grote mate van overbodigheid, zeg ik in de richting van de heer Bisschop. Ik zei namelijk zojuist in mijn eerste termijn al dat er geen sprake is van verplichtstelling op dit moment.
De voorzitter:
Even voor de duidelijkheid: u verklaart haar overbodig. Het zou kunnen zijn dat u het oordeel erover aan de Kamer overlaat of dat u haar ontraadt.
Staatssecretaris Dekker:
Overbodige moties ontraad ik over het algemeen.
De voorzitter:
Ik hoor ook nog weleens bewindslieden zeggen: weliswaar overbodig, maar oordeel Kamer. Voor alle duidelijkheid wilde ik dat dus toch even weten.
Staatssecretaris Dekker:
In het kader van het schrijven van zo min mogelijk overbodige brieven en het aannemen van zo min mogelijk overbodige moties, is mijn lijn daarin volgens mij helder.
Tot slot kom ik op de motie op stuk nr. 67, waarin de regering wordt verzocht om bij ieder herfstreces te beoordelen hoe het staat met de rekentoets en met het niveau. Dat is in feite wat wij op dit moment ook hebben gedaan en het valt samen met de rapportages die wij de Kamer daar sowieso over toesturen. Het oordeel daarover kan ik aan de Kamer laten.
Er is nog een aantal moties over het mbo en doorstroom hoger onderwijs. Die zal de minister behandelen.
Minister Bussemaker:
Voorzitter. Er resteren nog drie moties.
In de motie op stuk nr. 62 wordt de regering verzocht om de rekengelden die de overheid heeft ingezet om het rekenonderwijs in het mbo te verbeteren te onderzoeken. Die motie ontraad ik. Zij is overbodig. Wij hebben in de brief al aangekondigd dat wij de inspectie zullen vragen om een onderzoek te doen. De heer Beertema krijgt zelfs nog meer dan hij vraagt in deze motie. Het onderzoek dat de inspectie zal doen, gaat namelijk niet alleen over het mbo, maar ook over het vo.
In de motie op stuk nr. 66 van de leden Straus en Jasper van Dijk wordt gevraagd om voor het mbo onderzoek in te stellen naar de wijze waarop de middelen bedoeld voor verbetering van het onderwijs zijn besteed en deze zo nodig terug te vorderen. Deze motie ontraad ik ook, om dezelfde reden als ik de motie van de heer Beertema heb ontraden: zij is overbodig. Ik zeg er ook bij dat middelen niet teruggevorderd kunnen worden, omdat er geen sprake kan zijn van onjuiste besteding.
Mevrouw Straus verzoekt in haar motie op stuk nr. 68 om voor het mbo ten aanzien van de rekentoets voor het eind van het jaar scherpe doelstellingen op te nemen in het resultaatafhankelijke deel van de kwaliteitsafspraken met de mbo-sector. Die motie ontraad ik. Het actieplan waarnaar hierin wordt verwezen, is al uitgebreid vermeld in de brief. Daarbij is ook aangegeven dat wij bezien, met de nadruk op bezien, of het nuttig is om het mee te nemen in het resultaatafhankelijke deel. Dat zal ook afhangen van de inspanningen die de scholen zelf al bereid zijn te leveren. Deze motie ontraad ik dus.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik heb nog even een verhelderende vraag over de motie op stuk nr. 66. Zei de minister nu dat middelen niet teruggevorderd kunnen worden wanneer deze onjuist zijn besteed? Dat lijkt mij namelijk geen goede zaak. Dat moeten wij toch niet willen?
Minister Bussemaker:
Als ze onjuist zijn besteed, kun je zeggen dat ze ondoelmatig besteed zijn. Wij kunnen echter niet zomaar ten aanzien van middelen die aan de lumpsum van instellingen zijn toegevoegd zeggen: het bevalt ons niet en wij halen ze terug. Dat kan juridisch niet.
De voorzitter:
Ik denk dat dat een helder antwoord is, mijnheer Van Dijk.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Volgens mij is dit wel iets waar wij op terug moeten komen. Wij praten vaak genoeg over geld dat op de verkeerde plek terecht is gekomen. Wordt vervolgd!
De voorzitter:
Ja, dat wou ik ook maar constateren. Dat gaan we niet nu doen. Dat komt op een later moment.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Over de moties zal dinsdag worden gestemd. Ik dank de leden voor hun inbreng, ik dank beide bewindspersonen voor de beantwoording van de vele vragen en ik dank iedereen die belangstelling heeft getoond voor dit debat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20152016-11-12.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.