Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 30175 nr. 164 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 30175 nr. 164 |
Vastgesteld 19 juni 2013
Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu hebben vijf fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over gezondheidsaspecten van de leefomgeving. De vragen en opmerkingen zijn op 5 april 2013 aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 18 juni 2013 zijn deze door haar beantwoord.
De voorzitter van de commissie, P. Jansen
Adjunct-griffier van de commissie, Vermeer
Inleiding
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de stukken omtrent de gezondheidsaspecten van de leefomgeving. De leden hebben nog een aantal vragen aan de minister.
De leden van de PVV-fractie hebben kennis genomen van de stukken omtrent gezondheidsaspecten van de leefomgeving. Zij hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben kennis genomen van de stukken omtrent gezondheidsaspecten van de leefomgeving. Zij hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennis genomen van de stukken omtrent gezondheidsaspecten van de leefomgeving. Zij hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdD-fractie hebben kennis genomen van de stukken omtrent gezondheidsaspecten van de leefomgeving. Zij hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.
Algemeen
De leden van de D66-fractie vragen de minister of zij ook van mening is dat gezondheid een integraal onderdeel zou moeten uitmaken van de Omgevingswet, met name in relatie tot het gevoelige bestemmingen beleid. Zo nee, waarom niet? Zo ja, is zij bereid gezondheid stevig te verankeren in de Omgevingswet?
De leden van de D66-fractie vragen of de minister zicht heeft op de mate waarin gemeenten aandacht besteden aan milieuvraagstukken in combinatie met gerelateerde gezondheidskwesties, gezien de verantwoordelijkheid van gemeenten op dit gebied zoals beschreven in de Wet Publieke Gezondheid. Heeft de minister de indruk dat gemeenten voldoende aandacht hieraan besteden? Zo nee, wil zij hierover met hen in gesprek treden?
De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat mensen recht hebben op een gezonde leefomgeving. Het gaat om de kwaliteit van onze leefomgeving. Die is van uitermate groot belang voor onze volksgezondheid. Gezonde lucht, gezond water, een gezonde en vruchtbare bodem en geen geluidsoverlast waar wij ziek van kunnen worden. Dit recht op een gezonde leefomgeving mag niet in gevaar worden gebracht door economische activiteiten van een ander. Deelt de minister deze mening? De overheid moet daarom goede kaders stellen, en deze goed handhaven. Deze leden vinden het betreurenswaardig dat we een werkelijk gezonde leefomgeving maar niet in beeld te kunnen krijgen. Kan de minister aangeven hoeveel mensen in Nederland negatieve gevolgen voor hun gezondheid ondervinden die veroorzaakt worden door milieuaspecten van de leefomgeving? Hoeveel mensen kampen er met een verergering van klachten van aandoeningen als astma, chronische bronchitis, hart- en vaatziekten door bijvoorbeeld luchtverontreiniging? Welke oorzaken kan de minister hiervoor aanwijzen? Hoeveel mensen ervaren er ernstige hinder, slaapverstoring, verminderd concentratievermogen en belemmering van dagelijkse bezigheden door geluid? Wat zijn hier de voornaamste oorzaken van? Hoeveel mensen ervaren er lichthinder van kassen en veehouderijen?
Hoeveel mensen ervaren ernstige hinder vanwege geuroverlast en welke oorzaken kan de minister hiervoor aanwijzen? Hoeveel mensen ervaren gevoelens van onveiligheid en vervreemding, voelen zich ongezond en bezorgd over bijvoorbeeld de voedselveiligheid en de volksgezondheidsrisico’s van industrie en intensieve veehouderij in hun directe omgeving? Worden deze klachten serieus genomen en zullen zij worden meegenomen bij de vergunningverlening voor agrarische activiteiten? Als de minister niet over voldoende gegevens beschikt om deze vraag te beantwoorden, is zij dan bereid dit te (laten) onderzoeken en de Kamer te informeren over de uitkomsten? Op welke manier is de minister van plan om het aantal mensen dat bovenstaande klachten ervaart, substantieel te verminderen?
Deelt de minister de mening van de PvdD-fractie dat een gezonde leefomgeving ook iedereen uitnodigt tot beweging, wat helpt tegen overgewicht? En dat het hiervoor van belang is om voldoende fietspaden en fietsenstallingen te hebben, en er is genoeg ruimte voor kinderen om te spelen moet zijn? Deelt de minister de mening dat voldoende groen in de wijk ook een essentiële voorwaarde is voor een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving? Op welke manier wil de minister gemeenten stimuleren om deze voorzieningen inderdaad voldoende beschikbaar te stellen? Deelt de minister de mening van de leden van de PvdD-fractie dat bij ruimtelijke ontwikkeling fietsers en voetgangers op de eerste plaats zouden moeten staan? En dat er letterlijk meer ruimte voor fietsers moet komen? Door de afname van ritten met gemotoriseerde voertuigen neemt de uitstoot van schadelijke stoffen en de (eveneens schadelijke) geluidsoverlast substantieel af. Burgers zien de kwaliteit van hun leefomgeving met sprongen omhoog gaan, en dat lijkt de leden van de PvdD-fractie zeer de moeite waard. Graag een reactie.
De leden van de PvdD-fractie vragen voorts of de minister gaat inzetten op gezondheid in de nieuwe Omgevingswet als een belangrijk aandachtspunt. Zij vragen of hieraan concrete invulling wordt gegeven, bijvoorbeeld door verankering van minimale afstandseisen tussen gevoelige bestemmingen en drukke wegen en veehouderijen. Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze? Er bestaan verschillende manieren om de gezondheidseffecten van activiteiten te beoordelen, zoals de gezondheidseffectscreening (GES) en de gezondheidseffectrapportage. Deze instrumenten worden echter in de praktijk niet of nauwelijks toegepast, kan de minister dat bevestigen? Hoe beoordeelt de minister dat, en op welke wijze wil zij hier in de toekomst mee omgaan? Worden er in de nieuwe Omgevingswet wel volksgezondheidswaarborgen en -toetsen opgenomen, en zo ja, welke dan en op welke wijze worden deze in de wet verankerd? Zo nee, waarom niet, en op welke wijze wil de minister er dan voor zorgen dat bij de ruimtelijke ordening het belang van de volksgezondheid steeds is geborgd? Is de minister bereid ervoor te zorgen dat overlast die omwonenden ervaren betrokken wordt bij vergunningverlening voor veehouderijen? Waarom wel of niet, en op welke wijze?
Luchtkwaliteit
Algemeen
De leden van de PvdA-fractie vragen de minister toe te lichten wat de gezondheidsschade is in de gevallen waarbij de normen voor fijnstof van 40 µg/m³ (jaargemiddelde) en 45 µg/m³ (etmaalgemiddeld) en voor NOx van 40 µg/m³ (jaargemiddeld) worden overschreden. Hoe beoordeelt de minister de constatering van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat er een foutmarge van 10–15% moet worden aangehouden waardoor op 2–6 maal zoveel punten overschrijding plaatsvindt? Welke gezondheidsschade is er bij een belasting die net onder de norm ligt? Bij welke waarden voor fijnstof en NOx is feitelijk sprake van geen enkele gezondheidsschade?
De leden van de D66-fractie vragen de minister of zij met het oog op de volksgezondheid ook van mening is dat de normen voor fijnstof en stikstofdioxide zouden moeten worden verlaagd. Zo nee, waarom niet? Zo ja, wil zij zich hier in Europees verband voor gaan inzetten?
De leden vragen voorts of de minister inzichtelijk kan maken wat de gezondheidswinst kan zijn van het verlagen van de norm voor fijnstof en stikstofdioxide, in termen van vermindering van vroegtijdige sterfgevallen, minder long- en hart- en vaataandoeningen en levensduurverlenging. En kan de minister daarbij ook inzichtelijk maken wat de besparingen zullen zijn voor de gezondheidszorg als gevolg van het verlagen van de norm voor fijnstof en stikstofdioxide?
De leden van de D66-fractie vragen de minister of zij met het oog op de volksgezondheid ook van mening is dat er Europese normen moeten worden ontwikkeld voor de maximale hoeveelheid ultrafijnstof en roet in de lucht. Zo nee, waarom niet? Zo ja, wil zij zich hier in Europees verband voor gaan inzetten?
Deze leden vragen voorts of de minister inzichtelijk kan maken wat de gezondheidswinst kan zijn van het opstellen van normen voor ultrafijnstof en roet, in termen van vermindering van vroegtijdige sterfgevallen, minder long- en hart- en vaataandoeningen en levensduurverlenging. Kan de minister daarbij ook inzichtelijk maken wat de besparingen zullen zijn voor de gezondheidszorg als gevolg van het opstellen van normen voor ultrafijnstof en roet?
De leden van de D66-fractie vragen de minister of zij het ook onverantwoord vindt om pas een smog-alarm af te geven bij meer dan 200 microgram/ m³ fijnstof in de lucht, aangezien grote groepen van de Nederlandse bevolking dan al ernstig schadelijke gevolgen ondervinden van de luchtkwaliteit. Zo ja, deelt zij de mening dat er eerder een smog-alarm moet worden afgegeven? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat een grote bijdrage aan het verbeteren van de volksgezondheid kan worden bereikt door minimale afstandseisen tussen gevoelige bestemmingen zoals scholen, kinderdagverblijven en woonkernen en tussen drukke wegen en intensieve veehouderijen wettelijk vast te leggen. Tot op heden hebben slechts enkele gemeenten invulling gegeven aan hun bevoegdheden in deze, kan de minister dat bevestigen?
Van alle milieufactoren vormt luchtverontreiniging de grootste bedreiging voor de volksgezondheid, zo stellen de leden van de PvdD-fractie. Ongeveer 5% van de totale ziektelast in Nederland is een gevolg van het inademen van fijnstof, kan de minister dat bevestigen? Onlangs heeft de World Health Organisation (WHO) de huidige EU-normen geëvalueerd en concludeert dat de normen moeten worden aangescherpt om de gezondheid van de burgers beter te beschermen. Wetenschappelijk onderzoek heeft het bewijs voor de schadelijkheid van fijnstof alleen maar versterkt. Is de minister bereid om in Europees verband te pleiten voor strengere normen, en in Nederland al het goede voorbeeld te geven?
Verkeer
Kan de minister bevestigen dat verhoging van de maximumsnelheid op snel- en ringwegen negatieve gevolgen heeft voor de volksgezondheid, zo vragen de leden van de PvdD-fractie. Kan de minister deze negatieve gevolgen kwantificeren? Zo nee, waarom niet, en op welke moment zullen daar wel gegevens over beschikbaar zijn? Wat zou het betekenen voor de luchtkwaliteit wanneer de verhoging van de maximumsnelheid naar 130 km per uur ongedaan wordt gemaakt, en op ringwegen rond steden er maximaal 80 km per uur gereden wordt?
De leden van de PvdD-fractie dringen tevens aan op concrete stappen om af te komen van zeer vervuilende brommers met tweetaktverbrandingsmotoren en snorfietsen. Kan de minister bevestigen dat de snorfietsen juist door het afknijpen van de snelheid bijzonder energie-inefficiënt en vervuilend zijn? De leden van de PvdD-fractie vinden het onverantwoord om het oude, bestaande park aan gemotoriseerde tweewielers te laten rijden. Voor veel stadsbewoners is de stank- en geluidsoverlast van deze voertuigen één van de grootste dagelijkse ergernissen. Om nadelige gezondheidsgevolgen te beperken zouden brom- en snorfietsen niet meer op de fietspaden moeten rijden. Ook valt te denken aan een sloopregeling voor de meest vervuilende voertuigen en aan het opnemen daarvan in gemeentelijke milieuzones. Graag een reactie van de minister op deze voorstellen. Wat gaat de minister doen om de milieuvervuiling van brommers en snorfietsen substantieel terug te dringen?
Veehouderij
De leden van de PvdA-fractie ontvangen graag een reactie van de minister vanuit de optiek van volksgezondheid op het rapport van de gezondheidsraad «Invloed van stikstof op de volksgezondheid». In dit rapport worden de kosten voor de volksgezondheid in Nederland geschat op 200 tot 1.000 euro per persoon per jaar, wat neerkomt op 3,2 tot 16 miljard euro per jaar. Kan de minister aangeven hoeveel kosten vermeden kunnen worden als de uitstoot van bijvoorbeeld de landbouw gehalveerd zou worden? En halvering van de uitstoot van het verkeer? Welke mogelijkheden ziet de minister om de kosten voor volksgezondheid te verhalen op de vervuiler? Welke kosten zijn er verbonden aan de uitstoot van de intensieve veehouderij die gerelateerd zijn aan de uitstoot van fijnstof?
Is de minister bereid om redenerend vanuit veehouderijen als emittent onderzoek te doen naar de effecten op verschillende afstanden als het gaat om astma, besmettingen met ESBL, MRSA en Q-koorts en andere zoönosen, in plaats van redenerend vanuit de praktijk van huisartsen zoals nu gebeurt?
De effecten van langdurige blootstelling aan luchtverontreiniging kosten de samenleving maar liefst vier miljard euro per jaar, zo constateren de leden van de PvdD-fractie. De oplossing voor fijnstofuitstoot in de veehouderij is volgens deze leden heel simpel: minder dieren, minder problemen. Op welke wijze wil de minister de fijnstofuitstoot van de agrarische sector terugdringen? Welke doelstellingen zijn hiervoor geformuleerd, en op welke wijze moeten deze doelstellingen worden behaald? Hoeveel geld wordt hiervoor uitgetrokken?
De leden van de PvdD-fractie zien dat er in de praktijk door gemeenten weinig wordt gedaan om de gezondheidsrisico’s van nieuwe activiteiten of van uitbreiding van bestaande activiteiten in te schatten en/of te minimaliseren alvorens zij een vergunning hiervoor verlenen. De geitenstal in Landerd, die tijdens de ernstige Q-koortsepidemie een vergunning kreeg, vlakbij een woonkern, is daar een tekenend voorbeeld van. Is de minister bereid dit te veranderen en gemeenten aan te sporen gezondheidsrisico’s mee te laten wegen bij de vergunningverlening? En is de minister ook bereid daarin de eigen, Rijksverantwoordelijkheid te nemen, door op te treden en de gezondheid van haar burgers te beschermen, wanneer blijkt dat de lokale overheden deze verantwoordelijkheid niet serieus gestalte geven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de minister dan ook bereid om alsnog de vergunning voor de geitenstal in Landerd in te trekken, en in dergelijke gevallen ook zo te handelen?
Platteland
Tijdens het algemeen overleg Leefomgeving d.d. 3 april 2013 hebben de leden van de PvdD-fractie al gesproken over het belang van metingen op het platteland. De staatssecretaris gaf aan dat de luchtkwaliteit wel degelijk gemeten wordt op het platteland. De leden van de PvdD-fractie willen graag de exacte locaties van deze meetstations weten, en de resultaten van deze metingen ontvangen. Graag een reactie, is de minister daartoe bereid? Zo nee, waarom niet? Zijn deze resultaten tevens online beschikbaar, zodat omwonenden ook inzage kunnen hebben in de uitstoot van de veehouderijen in hun buurt, en in de luchtkwaliteit van hun omgeving? Zo nee, waarom niet, en hoe verhoudt zich dat tot het Verdrag van Aarhus? Immers, informatie over de luchtkwaliteit is milieuinformatie, kan de minister dat bevestigen? Zo ja, dan zouden burgers vrijelijk moeten kunnen beschikken over deze informatie, kan de minister dat bevestigen? Is zij bereid de resultaten van de huidige meetstations per direct openbaar te maken, en omwonenden van deze meetstations te wijzen op hun mogelijkheid om deze gegevens in te zien? Zo nee, waarom niet?
Het gebrek aan betrouwbare gegevens over de emissies en deposities op het platteland zorgt voor een papieren werkelijkheid, en op basis van papieren werkelijkheden kan naar mening van de leden van de PvdD-fractie geen beleid gemaakt worden. Het leidt bovendien tot een groot gebrek aan beschikbare gegevens, waardoor de relatie tussen de volksgezondheid en de veehouderij moeilijk aan te tonen is. Dat bleek ook uit het rapport van IRAS en Nivel over de relatie tussen volksgezondheid en veehouderij, en uit het rapport van de Gezondheidsraad over ditzelfde onderwerp. Tijdens deze studies waren er slechts vier meetstations, zijn dit ook de meetstations die de staatssecretaris in haar beantwoording tijdens het algemeen overleg Leefomgeving d.d. 3 april 2013 bedoelde? Zo ja, kan de minister dan ook bevestigen dat dit zeer weinig meetstations zijn, en dat dit gebrek aan gegevens de betrouwbaarheid van de resultaten van de genoemde onderzoeken negatief beïnvloedde, en dat dit door de onderzoekers zelf werd aangewezen als een moeilijkheid in het onderzoek? Door het gebrek aan betrouwbare gegevens is er bijna alleen een theoretische studie mogelijk, en dit is zeer onwenselijk, deelt de minister die mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is zij dan bereid het aantal meetstations op het platteland fors uit te breiden zodat een vervolgstudie naar de relatie tussen veehouderij en volksgezondheid wel gestoeld kan worden op betrouwbare en recente gegevens, en tevens de werkelijke depositie op natuurgebieden goed in kaart gebracht kan worden? Zo nee, waarom niet?
Het gebrek aan data geldt ook voor de depositie van ammoniak op natuurgebieden. Ook hier zijn geen metingen van beschikbaar, alleen berekeningen. Uit de grote naleeftekorten met betrekking tot luchtwassers in Noord-Brabant, volgt per definitie van deze berekeningen een ander beeld neerzetten dan de werkelijke situatie, kan de minister dat bevestigen? Is de minister bereid om een landelijk meetnet uit te rollen van zowel de emissies als de deposities van vervuiling, zodat het toekomstige beleid gestoeld kan worden op de werkelijkheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en termijn?
Overig
De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat bij fabrieken en bedrijven die een risico kunnen vormen voor de volksgezondheid en de leefomgeving de controles en handhaving geïntensiveerd moeten worden, en krijgen hierop graag een reactie van de minister.
Geluid
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat er een onderzoek over laagfrequent geluid loopt door het RIVM. Deze leden vragen nadere toelichting over de opzet en reikwijdte van dit onderzoek. Wanneer worden de onderzoeksresultaten verwacht?
De leden van de D66-fractie verbazen zich inzake de beleidskeuzes voor Swung1 dat de crisis als argument wordt gebruikt voor maximale geluidswaardes bij woningbouwplannen. Is de minister het met de leden eens dat daar waar het gaat over geluidsoverlast, de volksgezondheid het vertrekpunt zou moeten zijn? Wil zij dit in het vervolg prioriteren?
Bodem
De leden van de D66-fractie verzoeken de minister om met oog op de volksgezondheid bij sanering van de bodem prioriteit te geven aan grondwaterverontreinigingen die onttrekkingen voor de drinkwatervoorziening bedreigen. Is de minister hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Overig
Windturbines
De leden van de PVV-fractie vragen op welke manier de minister de klachten, die omwonenden ervaren als gevolg van de plaatsing van windturbines, beoordeelt. Deze klachten kunnen teruggeleid worden naar laagfrequent geluid en stroboscoop-effecten als gevolg van slagschaduwen. Deelt de minister de mening van deze leden dat de huidige wet- en regelgeving de burger onvoldoende beschermt tegen (de gevolgen van) laagfrequent geluid en slagschaduwen?
De leden van de PVV-fractie zijn er van overtuigd dat deze klachten toenemen indien de windturbines in aantal of in grootte toenemen. Deelt de minister deze visie en wat is haar mening over het feit dat deze klachten ook op grote afstand kunnen voorkomen? Is de minister bereid de gezondheidsklachten als gevolg van windturbines te erkennen en zo neen, waarom niet?
Straling
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke informatie er bekend is over de mogelijke schadelijke effecten van straling van mobiele telefoons en zendmasten. Kan er worden aangegeven hoeveel mensen op dit moment door de schadelijke gevolgen van elektromagnetische straling ziek zijn? Tot 2014 loopt er een onderzoeksprogramma van ZonMw over de gevolgen van elektromagnetische straling (EMS). Genoemde leden vragen of er inmiddels maatregelen zijn genomen om de eventuele gevolgen van elektromagnetische straling te beperken. Wordt er in de opleiding van (huis)artsen aandacht besteed aan de diagnose en behandeling van ziekte door EMS? Zijn er in Nederland richtlijnen voor de diagnose en behandeling van EMS klachten?
Deze leden vragen nader uiteen te zetten welke nationale maatregelen er in andere Europese landen worden genomen als het gaat om de mogelijke schadelijke gevolgen van EMS. Klopt het dat maart dit jaar in Frankrijk regels betreffende Wi-Fi in scholen wettelijk zijn vastgelegd vanuit het voorzorgsprincipe en hierbij onder meer is bepaald dat er zoveel mogelijk bedrade verbindingen moeten worden toegepast om kinderen te beschermen tegen de invloed van straling? In Oostenrijk is in mei 2012 een gezamenlijke publicatie van arbeidsorganisaties, werkgevers en overheidsorganisaties uitgebracht waarin voorgesteld wordt om de emissiewaarden van vaste zendinstallaties te verlagen van 60 V/m naar 0,6 V/m. Klopt het dat de Oostenrijkse regering gemeenten heeft geadviseerd dit advies ter harte te nemen? Deze leden vragen of de minister overweegt beleid te voeren op electrogevoeligheid. Zo ja, welke maatregelen worden er getroffen? Zo nee, waarom niet?
Inleiding
Hierbij ontvangt u, mede namens de minister van Volksgezondheid, Sport en Welzijn, de antwoorden op de schriftelijke vragen van de partijen PvdA, PVV, PvdD, D66 en ChristenUnie (CU) inzake gezondheidsaspecten van de leefomgeving. Deze vragen werden ingezonden op 5 april 2013 aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Op 25 april 2013 heb ik aan u uitstel gevraagd voor beantwoording van deze vragen en aangegeven dat een groot deel van de vragen en opmerkingen op mijn beleidsterrein liggen. Daarom beantwoord ik de vragen mede namens de minister van VWS.
Vraag 1
De leden van de D66-fractie vragen de minister of zij ook van mening is dat gezondheid een integraal onderdeel zou moeten uitmaken van de Omgevingswet, met name in relatie tot het gevoelige bestemmingen beleid. Zo nee, waarom niet? Zo ja, is zij bereid gezondheid stevig te verankeren in de Omgevingswet?
Antwoord 1
Een centraal doel van de Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. Vanuit de opdracht tot het waarborgen van de kwaliteit van de leefomgeving is de wet in ieder geval ook gericht op veiligheid en de gezondheid van mensen. Bij dit laatste gaat het om voorschriften die zich richten op onder andere het milieu.
Bestaande normen op het vlak van luchtkwaliteit, waterkwaliteit, waterveiligheid, externe veiligheid, geluid, straling etc. zijn onder meer opgesteld vanuit een achterliggend gezondheidsdoel. In de Omgevingswet worden deze normen vertaald in omgevingswaarden en instructieregels, die bij AMvB zullen worden uitgewerkt.
De Omgevingswet staat een integrale aanpak voor, waarbij gezondheid één van de elementen van belangenafweging is voor duurzame keuzes, ook in het gevoelige bestemmingenbeleid. De Omgevingswet is nog in ontwikkeling. De wijze waarop we gezondheid en de integrale afweging in de wet een plaats geven is nog een punt van overleg.
Vraag 2
De leden van de D66-fractie vragen of de minister zicht heeft op de mate waarin gemeenten aandacht besteden aan milieuvraagstukken in combinatie met gerelateerde gezondheidskwesties, gezien de verantwoordelijkheid van gemeenten op dit gebied zoals beschreven in de Wet publieke gezondheid. Heeft de minister de indruk dat gemeenten voldoende aandacht hieraan besteden? Zo nee, wil zij hierover met hen in gesprek treden?
Antwoord 2
De Wet publieke gezondheid geeft onder meer aan dat het college van burgemeester en wethouders zorg draagt dat gezondheidsaspecten bewaakt worden in bestuurlijke beslissingen (artikel 2.2 sub c). In het geval dat de besluiten belangrijke gevolgen kunnen hebben voor de publieke gezondheidszorg vraagt het lokaal bevoegd gezag advies aan de gemeentelijke gezondheidsdienst (artikel 16). Dit geldt overigens niet voor besluiten die bijvoorbeeld voortvloeien uit specifieke wetgeving zoals de Wm. De gemeenteraad heeft een controlerende functie ten aanzien van de bestuurlijke beslissingen op grond van de Wpg. Vanwege de decentrale verantwoordelijkheid heeft het ministerie van VWS geen taak in noch overzicht over de wijze waarop gemeenten de Wpg in deze uitvoeren.
Vraag 3
De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat mensen recht hebben op een gezonde leefomgeving. Het gaat om de kwaliteit van onze leefomgeving. Die is van uitermate groot belang voor onze volksgezondheid. Gezonde lucht, gezond water, een gezonde en vruchtbare bodem en geen geluidsoverlast waar wij ziek van kunnen worden. Dit recht op een gezonde leefomgeving mag niet in gevaar worden gebracht door economische activiteiten van een ander. Deelt de minister deze mening? De overheid moet daarom goede kaders stellen, en deze goed handhaven. Deze leden vinden het betreurenswaardig dat we een werkelijk gezonde leefomgeving maar niet in beeld te kunnen krijgen.
Antwoord 3
Een gezonde leefomgeving is voor mensen van groot belang, dat is ook erkend als onderwerp van overheidsbeleid. Artikel 21 van de Grondwet luidt: «De zorg van de overheid is gericht op de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu». Het recht op een gezonde leefomgeving is een richtinggevend uitgangspunt dat steeds afgewogen moet worden tegen andere belangen zoals economische activiteiten. Deze afweging heeft inmiddels geleid tot een veelheid aan Europese en nationale maatregelen die een bepaald beschermingsniveau garanderen. Het beleid is er op gericht om aantasting van de leefomgeving zoveel mogelijk te voorkomen of te verminderen, bij voorkeur bij de bron. Het recht op een gezonde leefomgeving wordt geborgd door ons juridische en organisatorische kader van regelgeving, vergunningverlening, toezicht en handhaving enerzijds en procedurele waarborgen van inspraak en toegang tot de rechter anderzijds. In dat kader wijs ik ook op het antwoord op de vorige vragen.
Vraag 4
Kan de minister aangeven hoeveel mensen in Nederland negatieve gevolgen voor hun gezondheid ondervinden die veroorzaakt worden door milieuaspecten van de leefomgeving?
Antwoord 4
Individuele personen kunnen aan één of meerdere factoren van milieuverontreiniging worden blootgesteld. Het is de combinatie van o.a. de hoogte van de blootstelling en de gevoeligheid van de blootgestelde persoon die bepaalt of gezondheidseffecten optreden en, zo ja, in welke mate van ernst. Er kan dan ook beter gesproken worden over de kans dat een gezondheidseffect zich voordoet. Zo hebben alle inwoners van Nederland een zeker risico op het optreden van negatieve effecten op de gezondheid ten gevolge van luchtverontreiniging. In hoeverre een individueel persoon daadwerkelijk negatieve gevolgen voor zijn of haar gezondheid ondervindt, valt niet aan te geven.
Vraag 5
Hoeveel mensen kampen er met een verergering van klachten van aandoeningen als astma, chronische bronchitis, hart- en vaatziekten door bijvoorbeeld luchtverontreiniging? Welke oorzaken kan de minister hiervoor aanwijzen?
Antwoord 5
Luchtverontreiniging wordt geassocieerd met vele gezondheidseffecten, met name aan de luchtwegen en het hart/vaatstelsel. De deeltjesvormige luchtverontreiniging (fijn stof) wordt gezien als een van de belangrijkste onderdelen van het gehele mengsel van luchtverontreinigende stoffen, dat verantwoordelijk is voor deze gezondheideffecten. Het gaat veelal om verergering van al aanwezige ziekten.
De afgelopen 10 jaar is in Nederland geen inschatting gemaakt van de mate waarin genoemde aandoeningen als gevolg van kortstondige verhoogde blootstelling (pieken gedurende uren tot dagen) en langdurige blootstelling (jaren) aan luchtverontreiniging worden verergerd. Door het Planbureau voor de Leefomgeving is in 20122 een schatting gemaakt van het aantal aan luchtverontreinigende stoffen gerelateerde ziekteaantallen voor een aantal emissiescenario’s.
Kortstondige verhoogde blootstelling: Op basis van het PBL-rapport wordt door het RIVM berekend dat in het jaar 2011 in Nederland er ca. 2000 nieuwe gevallen van bronchitis zijn opgetreden en ca. 1000 – 1500 ziekenhuisspoedopnames voor luchtwegklachten zijn opgetreden. Het betreft hier ordegrootte schattingen. Daarnaast wordt op basis van RIVM onderzoek berekend dat het tijdstip van overlijden van ca. 2300 – 4000 personen enkele weken tot maanden door luchtverontreiniging wordt vervroegd3.
Langdurige blootstelling: Door levenslange blootstelling aan luchtverontreiniging leeft een inwoner van Nederland gemiddeld naar schatting circa 1 jaar korter dan wanneer Nederland volkomen vrij zou zijn van verontreinigde lucht. Voor mensen met genoemde aandoeningen zal de levensduurverkorting zeer waarschijnlijk hoger uitvallen maar ontbreken de gegevens om dit te kwantificeren.
Vraag 6
Hoeveel mensen ervaren er ernstige hinder, slaapverstoring, verminderd concentratievermogen en belemmering van dagelijkse bezigheden door geluid? Wat zijn hier de voornaamste oorzaken van?
Antwoord 6
Volgens het RIVM rapport «Hinder, bezorgdheid en woontevredenheid in Nederland, Inventarisatie verstoringen 2008» zijn voor ernstige hinder en slaapverstoring de volgende cijfers beschikbaar voor de Nederlandse bevolking.
Aantallen personen in Nederland die ernstige hinder of slaapverstoring rapporteren ten gevolge van geluid van omgevingsbronnen. |
|||
---|---|---|---|
Ernstige hinder |
Slaapverstoring |
||
Wegverkeer totaal |
2.400.000 |
660.000 |
|
Waarvan |
Binnenstedelijk |
1.800.000 |
|
Buitenstedelijk |
600.000 |
||
Luchtverkeer |
2.600.000 |
500.000 |
|
Waarvan |
Civiel |
1.100.000 |
340.000 |
Militair |
1.500.000 |
160.000 |
|
Railverkeer |
300.000 |
160.000 |
|
Industrie |
300.000 |
160.000 |
|
Windturbines (schatting) |
1.200 |
0 |
Voor concentratieverstoring en belemmering van dagelijkse bezigheden zijn geen gegevens beschikbaar.
Het geluid van wegverkeer is de grootste bron van geluidhinder (18% hinder, 6% ernstige hinder) en slaapverstoring (8%, ernstige slaapverstoring: 3%). Vooral brommers (17% respectievelijk 6%), vrachtauto’s (13% respectievelijk 6%) en auto’s en taxi’s (12% respectievelijk 4%) zijn grote bronnen van geluidhinder. Deze vormen ook de belangrijkste bronnen voor slaapverstoring (brommers: 9% respectievelijk 3%; auto’s en taxi’s: 6% respectievelijk 3% en vrachtauto’s: 5% en 2%). Tot slot, geluid van buren is een aanzienlijke bron van geluidhinder: 14% van de Nederlandse inwoners ervaart geluidhinder van buren (ernstige geluidhinder 5%).
Verminderd concentratievermogen
Afgezien van «slaap» wordt in de hinderinventarisatie niet gevraagd naar verstoring van bezigheden door geluid. Wel is ander onderzoek beschikbaar naar taakverrichting, concentratie en geheugen bij volwassenen in relatie tot geluid. De resultaten hiervan zijn niet direct te vertalen in het aantal mensen dat er in Nederland last van heeft. Onderzoeken onder basisschoolleerlingen naar het effect van chronische blootstelling aan geluid van vliegverkeer wijzen uit dat er effect is op begrijpend lezen, aandacht, probleemoplossing en geheugen. Verstoring van activiteiten op school (en grotendeels ook thuis) door geluid van vliegverkeer is sterker dan door wegverkeer.
Vraag 7
Hoeveel mensen ervaren er lichthinder van kassen en veehouderijen?
Antwoord 7
Van verlichting van kassen (glastuinbouw) geeft minder dan één procent van de ondervraagden aan lichthinder te ondervinden. Veehouderijen zijn niet als aparte bron van lichthinder bevraagd in de inventarisatie. Straatverlichting en koplampen van wegverkeer zijn de grootste bronnen van lichthinder. Van straatverlichting geeft 5% van de Nederlandse inwoners aan hinder te ervaren (ernstige lichthinder 2%) en van koplampen van wegverkeer geeft 3% aan hinder te ervaren (ernstige lichthinder: 1%).
Vraag 8
Hoeveel mensen ervaren ernstige hinder vanwege geuroverlast en welke oorzaken kan de minister hiervoor aanwijzen?
Antwoord 8
Gegevens CBS
Geurhinder door verkeer en industrie
Uit een jaarlijkse enquête van het CBS naar de waardering van de leefomgeving blijkt dat 7% van de Nederlandse bevolking in 2011 hinder ondervond van stank van wegverkeer en/of industrie. Dat is 1 procentpunt minder dan het jaar ervoor. Begin jaren negentig was dat nog 23%. Personen die van beide bronnen last hebben zijn hierbij maar één keer meegeteld. Industrie wordt in 2011 door 5% van de respondenten genoemd als bron van geurhinder; het verkeer wordt door 4% als bron van geurhinder genoemd.
Geurhinder door veehouderijen
In Nederland ervaart ongeveer 9% van de bevolking geurhinder ten gevolge van de landbouw.
Geurhinder door overige bronnen
Na een aanvankelijke daling naar 8% in 2002 is de overlast van geur van open haarden of allesbranders de laatste jaren weer terug op het niveau van 1995 (10%).
In de jaarlijkse enquête van het CBS wordt niet gevraagd of respondenten ernstige geurhinder ervaren.
Gegevens RIVM
Uit het RIVM rapport «Hinder, bezorgdheid en woontevredenheid in Nederland
Inventarisatie verstoringen 2008» blijkt dat open haarden, rioleringen en geuren van buren leiden tot de meeste geurhinder. Van open haarden ondervindt 7% geurhinder (ernstige geurhinder: 2%), van rioleringen 6% (ernstige geurhinder: 2%) en van geuren van buren ondervindt 5% geurhinder (ernstige geurhinder: 3%).
Vraag 9
Hoeveel mensen ervaren gevoelens van onveiligheid en vervreemding, voelen zich ongezond en bezorgd over bijvoorbeeld de voedselveiligheid en de volksgezondheidsrisico’s van industrie en intensieve veehouderij in hun directe omgeving? Worden deze klachten serieus genomen en zullen zij worden meegenomen bij de vergunningverlening voor agrarische activiteiten?
Antwoord 9
Het betreffende bedrijf en het lokale bevoegde gezag zijn verantwoordelijk voor de beheersing van volksgezondheidsrisico’s als gevolg van emissies van dat bedrijf, alsmede voor het waar mogelijk voorkómen en de afhandeling van klachten. Het bevoegd gezag kan in het geval van vermoedens van risico’s voor de volksgezondheid gebruikmaken van de mogelijkheid een advies te vragen aan de gemeentelijke gezondheidsdienst. Verder verwijs ik u naar de kabinetsreactie op het advies van de Gezondheidsraad over volksgezondheidseffecten van de veehouderij, welke reactie u separaat ontvangt.
In het hierboven reeds aangehaalde RIVM rapport «Hinder, bezorgdheid en woontevredenheid in Nederland, Inventarisatie verstoring 2008» is ook een tabel opgenomen met informatie over bezorgdheid van burgers over hun woonsituatie in relatie tot bepaalde bronnen (p.38).
Bezorgd1 |
Ernstig bezorgd |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|
Jaar Wonen: |
1998 |
2003 |
2008 |
1998 |
2003 |
2008 |
in een drukke straat |
24 |
27 |
16 |
31 |
34 |
23 |
in een polder onder zee- of rivierniveau |
15 |
13 |
12 |
7 |
6 |
14 |
in een landbouw- of bollenteeltgebied |
8 |
7 |
11 |
3 |
5 |
7 |
onder de aanvliegroute van een groot vliegveld |
22 |
23 |
9 |
23 |
24 |
24 |
langs een spoorlijn |
18 |
8 |
8 |
8 |
15 |
20 |
in de buurt van een groot vliegveld |
21 |
24 |
8 |
18 |
19 |
24 |
langs een route voor gevaarlijke stoffen |
36 |
26 |
7 |
32 |
33 |
30 |
bij een hoogspanningsleiding |
22 |
18 |
10 |
11 |
15 |
21 |
op of in de buurt van verontreinigde grond |
– |
– |
5 |
– |
– |
36 |
in de buurt van een risicovol bedrijf |
– |
38 |
6 |
– |
23 |
31 |
in de buurt van een antenne voor mobiele telefonie GSM/UMTS-mast |
– |
10 |
13 |
– |
10 |
19 |
Het percentage bezorgdheid is het aandeel mensen dat op een schaal van 0 tot en met 10 een score van 5,6, of 7 hebben. Dus anders dan bij «hinder» is bij «bezorgdheid» het aandeel «ernstig bezorgden» niet opgenomen in het percentage.
Vraag 10
Als de minister niet over voldoende gegevens beschikt om deze vraag te beantwoorden, is zij dan bereid dit te (laten) onderzoeken en de Kamer te informeren over de uitkomsten?
Antwoord 10
Zie de tabel bij het antwoord op vraag 9. Ik acht het niet zinvol dit verder te laten onderzoeken. Ik zet liever in op het waar mogelijk beheersen van effecten op de volksgezondheid.
Vraag 11
Op welke manier is de minister van plan om het aantal mensen dat bovenstaande klachten ervaart, substantieel te verminderen?
Antwoord 11
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Vraag 12
Deelt de minister de mening van de PvdD-fractie dat een gezonde leefomgeving ook iedereen uitnodigt tot beweging, wat helpt tegen overgewicht?
Antwoord 12
Het stimuleren van sporten en bewegen is een belangrijk onderdeel van het VWS-beleid. Het ministerie levert hier een positieve bijdrage aan via het programma Sport en Bewegen in de Buurt. Een gezonde en beweegvriendelijke leefomgeving nodigt uit tot meer bewegen, hetgeen een positieve bijdrage kan leveren voor het tegengaan van overgewicht. De inrichting van de openbare ruimte is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Van de minister van VWS heeft het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen opdracht gekregen kennis te verzamelen over de elementen die een rol spelen bij het beweegvriendelijk inrichten van de leefomgeving. Deze kennis zal medio dit jaar breed beschikbaar worden gesteld. In het najaar zal de minister van VWS de Tweede Kamer informeren over de wijze waarop de komende jaren invulling wordt gegeven aan het thema gezonde en beweegvriendelijke leefomgeving.
Vraag 13
En dat het hiervoor van belang is om voldoende fietspaden en fietsenstallingen te hebben, en er genoeg ruimte voor kinderen om te spelen moet zijn?
Antwoord 13
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 15.
Vraag 14
Deelt de minister de mening dat voldoende groen in de wijk ook een essentiële voorwaarde is voor een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving?
Antwoord 14
Het is bekend dat groen in de wijk kan bijdragen aan een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving. Wel is hierbij van belang dat we meer inzicht krijgen in de wijze waarop groen zou kunnen bijdragen aan een gezonde leefomgeving. Daarom ondersteunt het ministerie van VWS samen met het ministerie van EZ onderzoek op dit terrein.
Vraag 15
Op welke manier wil de minister gemeenten stimuleren om deze voorzieningen inderdaad voldoende beschikbaar te stellen?
Antwoord 15
Zoals in het Regeerakkoord is aangegeven wil het kabinet met gemeenten bevorderen dat meer mensen kunnen sporten en bewegen in hun eigen omgeving en dat er bij de aanleg van nieuwe wijken voldoende ruimte voor sport en bewegen is, via mogelijkheden om de openbare ruimte beter te benutten.
De inrichting van de openbare ruimte is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. In het vigerende nationaal ruimtelijk beleid volgens de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte past normstelling vanuit het rijk niet: dat zou deze lokale verantwoordelijkheid inperken.
Wel ondersteunen we de ontwikkeling en verspreiding van kennis en goede voorbeelden. Zo is in samenwerking tussen de ministeries van IenM, VWS, BZK en voormalig LNV bijvoorbeeld de GezondOntwerpWijzer ontwikkeld (www.gezondontwerpwijzer.nl ) Deze tool bundelt de kennis over het ontwerp en de inrichting van de leefomgeving. De GezondOntwerpWijzer maakt deel uit van de Nationale Aanpak Milieu en Gezondheid. Binnenkort ontvangt u een brief over de afronding van de Nationale Aanpak Milieu en Gezondheid. Het VWS beleid ten aanzien van milieu en gezondheid zal nader vorm krijgen binnen het Nationaal Programma Preventie.
Vraag 16
Deelt de minister de mening van de leden van de PvdD-fractie dat bij ruimtelijke ontwikkeling fietsers en voetgangers op de eerste plaats zouden moeten staan? En dat er letterlijk meer ruimte voor fietsers moet komen?
Antwoord 16
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 15.
Vraag 17
Door de afname van ritten met gemotoriseerde voertuigen neemt de uitstoot van schadelijke stoffen en de (eveneens schadelijke) geluidsoverlast substantieel af. Burgers zien de kwaliteit van hun leefomgeving met sprongen omhoog gaan, en dat lijkt de leden van de PvdD-fractie zeer de moeite waard. Graag een reactie.
Antwoord 17
Verbeteringen van de leefomgeving zijn op zichzelf toe te juichen. Wel gaat het hierbij steeds om het afwegen van verschillende belangen. Gezocht moet worden naar een modus waarbij bijvoorbeeld economie en milieu zo goed mogelijk met elkaar in evenwicht zijn. In dat verband wordt met betrekking tot het verkeer, door middel van Europees bronbeleid, vooral ingezet op het verder verschonen en zuiniger alsmede geluidsarmer maken van voertuigen. Daarnaast worden mensen op verschillende manieren (bijvooorbeeld de mobiliteitskaart voor zakelijk gebruik) gestimuleerd om minder gebruik van de auto te maken en meer van andere vormen van vervoer, zoals de fiets of het openbaar vervoer. Ook voor goederenvervoer wordt ingezet op efficiënter vervoer met minder en duurzamere transportmiddelen. Bijvoorbeeld door de inzet van langere en zwaardere vrachtauto’s en het maken van afspraken met de Topsector Logistiek over bundeling van goederenstromen bij verladers en vervoerders, zodat minder maar vollere vrachtauto’s kunnen rijden (bijvoorbeeld naar de steden) of schepen in plaats van vrachtauto’s kunnen worden ingezet.
Vraag 18
De leden van de PvdD-fractie vragen voorts of de minister gaat inzetten op gezondheid in de nieuwe Omgevingswet als een belangrijk aandachtspunt.
Antwoord 18
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Vraag 19
Zij vragen of hieraan concrete invulling wordt gegeven, bijvoorbeeld door verankering van minimale afstandseisen tussen gevoelige bestemmingen en drukke wegen en veehouderijen. Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Antwoord 19
Zoals eerder beschreven, staat gezondheid centraal in de doelen van de Omgevingswet en wordt hiertoe instrumentarium, zoals de zorgplicht, de normstelling en de integrale belangenafweging, in de Omgevingswet opgenomen. In de integrale afweging door de (decentrale) bestuursorganen is gezondheid één van de mee te nemen belangen. Een centrale regeling van afstandeisen met het oog op luchtkwaliteit bij drukke wegen of veehouderijen, past hier niet bij en is ook niet altijd nodig. De lokale situatie kan het best beoordeeld worden door de lokale overheid.
Vraag 20
Er bestaan verschillende manieren om de gezondheidseffecten van activiteiten te beoordelen, zoals de gezondheidseffectscreening (GES) en de gezondheidseffectrapportage. Deze instrumenten worden echter in de praktijk niet of nauwelijks toegepast, kan de minister dat bevestigen? Hoe beoordeelt de minister dat, en op welke wijze wil zij hier in de toekomst mee omgaan?
Antwoord 20
Er bestaan verschillende instrumenten om de gezondheidseffecten van bestaande of geplande activiteiten of infrastructuur in kaart te brengen. Een gezondheidseffectrapportage bestaat echter niet als zodanig. Wel bestaat er een milieueffectrapportage (m.e.r.), waar gezondheidseffecten ook in kaart worden gebracht. Voor een aantal m.e.r.»s is dan ook een GES uitgevoerd. De Gezondheidseffectscreening (GES) is een bestaand instrument speciaal gericht op gezondheidseffecten als gevolg van de ruimtelijke stand van zaken of voorgenomen ruimtelijke plannen. De GES is door het rijk ontwikkeld ten behoeve van vooral de provincies en gemeenten. Maar ook bedrijven en burgers kunnen een GES laten uitvoeren. Recentelijk is een nieuwe versie, inclusief de beleidswijzigingen van de afgelopen paar jaar, van het bijbehorende Handboek GES beschikbaar gekomen.
Hoe vaak inmiddels een GES is uitgevoerd door de verschillende instanties wordt niet bijgehouden, maar uit een evaluatie van het instrument GES die in 2010 is opgesteld bleek dat toen al minimaal voor zestig verschillende projecten of plannen een GES was uitgevoerd. Het lijkt er op dat de laatste jaren het aantal toepassingen alleen maar is gestegen. Uit de praktijk blijkt dat in voorkomende gevallen de plannen ook daadwerkelijk aangepast worden of dat voor een bepaalde variant wordt gekozen. Er is dus geen sprake van «niet of nauwelijks toegepast». Niettemin is het niet zo dat bij iedere ruimtelijke ingreep een GES wordt uitgevoerd. Het is immers aan de potentiële gebruikers zelf om te bepalen in hoeverre dit wenselijk is. Wel wordt de GES met enige regelmaat onder de aandacht gebracht van provincies, gemeenten en GGD-en.
Vraag 21
Worden er in de nieuwe Omgevingswet wel volksgezondheidswaarborgen en -toetsen opgenomen, en zo ja, welke dan en op welke wijze worden deze in de wet verankerd? Zo nee, waarom niet, en op welke wijze wil de minister er dan voor zorgen dat bij de ruimtelijke ordening het belang van de volksgezondheid steeds is geborgd?
Antwoord 21
Zie hiervoor mijn antwoorden op 1,2, 3 en 20.
Vraag 22
Is de minister bereid ervoor te zorgen dat overlast die omwonenden ervaren betrokken wordt bij vergunningverlening voor veehouderijen? Waarom wel of niet, en op welke wijze?
Antwoord 22
Overlast die omwonenden kunnen ervaren worden betrokken bij de vergunningverlening. Het bevoegd gezag stelt in de omgevingsvergunning milieu grenswaarden voor geluidsbelasting van woningen van omwonenden vast. Daartoe kan het bevoegd gezag gebruik maken van de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening van het ministerie. Ten aanzien van geurhinder geldt de Wet geurhinder en veehouderij. Op grond van deze wet wordt bepaald of nieuwvestiging of uitbreiding van een veehouderij mogelijk is, met het oog op de geurbelasting van omliggende woningen. Deze wet heeft alleen betrekking op de dierenverblijven. Is er sprake van vergisting van mest, dan kan het bevoegd gezag op basis van de handreiking (co)vergisting van mest voorschriften opnemen ter beperking van overlast voor omwonenden. In het gewijzigde Activiteitenbesluit dat op 1 januari van dit jaar in werking is getreden is een aantal voorschriften opgenomen dat tevens van toepassing is op vergunningplichtige veehouderijen (bedrijven type C). Daarnaast kan het bevoegd gezag, ook voor activiteiten waarvoor er geen handreiking voor de vergunningverlener beschikbaar is, voorschriften in de vergunning opnemen die nodig zijn om overlast voor omwonenden te voorkomen of, indien dit niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken.
Vraag 23
De leden van de PvdA-fractie vragen de minister toe te lichten wat de gezondheidsschade is in de gevallen waarbij de normen voor fijnstof van 40 µg/m³ (jaargemiddelde) en 45 µg/m³ (etmaalgemiddeld) en voor NOx van 40 µg/m³ (jaargemiddeld) worden overschreden.
Antwoord 23
Met de etmaalwaarde van 45 ug/m3 voor fijn stof wordt wellicht de etmaalwaarde van 50 ug/m3 bedoeld welke jaarlijks maximaal op 35 dagen mag worden overschreden. De norm van 40 µg/m³ (jaargemiddeld) geldt voor NO2.
De wetenschappelijke inzichten over de gezondheidseffecten van luchtverontreiniging duiden er op dat er op basis van een groot aantal epidemiologische studies in ieder geval voor fijn stof geen minimumwaarde kan worden vastgesteld waar beneden geen gezondheidseffecten optreden. Tot op de laagst onderzochte niveaus is een verband met gezondheidsschade waargenomen. Omgekeerd geldt dat hoe hoger de gemeten niveaus, hoe meer gezondheidsschade wordt verwacht.
Vraag 24
Hoe beoordeelt de minister de constatering van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat er een foutmarge van 10–15% moet worden aangehouden waardoor op 2–6 maal zoveel punten overschrijding plaatsvindt?
Antwoord 24
In het Monitoringsrapport 2012 geeft het RIVM aan: « Vanwege de onzekerheden in de berekeningen kan het aantal stikstofdioxideoverschrijdingen in 2015 twee tot zesmaal hoger uitvallen dan onder de huidige aannames is berekend.» Om prognoses voor 2015 te doen is het onvermijdelijk om enkele aannames te doen om dat de feiten voor het jaar 2015 nog niet bekend zijn. Ook de meest zorgvuldige aannames kennen onzekerheden, dat is inherent aan prognostische berekeningen. Naarmate het jaar 2015 dichterbij komt, worden de onzekerheden kleiner. Om nu al geheel op safe te spelen door het aanhouden van een foutmarge zoals aangegeven, voor zover dat praktisch gezien al mogelijk is, moeten de maatregelen voor de verbetering van de luchtkwaliteit worden overgedimensioneerd. De kans bestaat dan dat er investeringen worden gedaan die achteraf niet kosteneffectief blijken te zijn geweest. Daar kies ik in de huidige omstandigheden niet voor.
Vraag 25
Welke gezondheidsschade is er bij een belasting die net onder de norm ligt?
Antwoord 25
Zie mijn antwoord op vraag 23.
Vraag 26
Bij welke waarden voor fijnstof en NOx is feitelijk sprake van geen enkele gezondheidsschade?
Antwoord 26
Zie mijn antwoord op vraag 23.
Vraag 27
De leden van de D66-fractie vragen de minister of zij met het oog op de volksgezondheid ook van mening is dat de normen voor fijnstof en stikstofdioxide zouden moeten worden verlaagd. Zo nee, waarom niet? Zo ja, wil zij zich hier in Europees verband voor gaan inzetten?
Antwoord 27
Bij de beantwoording van deze vraag betrek ik ook vraag 35, omdat deze vragen elkaar raken. Het advies van de WHO vormt het uitgangspunt voor het stellen van grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Inderdaad heeft de WHO op basis van een recente evaluatie van de beschikbare wetenschappelijke kennis geconcludeerd dat de huidige grenswaarden voor fijn stof (PM10en PM2.5) en NO2 geen volledige bescherming bieden voor de gezondheid. De WHO adviseert uit oogpunt van bescherming van de gezondheid dan ook aanscherping van de huidige grenswaarden. In de besluitvorming in EU-kader over aanscherping van normen dient vervolgens een beoordeling te worden gemaakt van de haalbaarheid daarvan, waarbij de gezondheidsrisico’s moeten worden afgewogen tegen de kosten en de maatschappelijke invloed van maatregelen om emissies verdergaand te beperken en de luchtkwaliteit te verbeteren.
Het kabinet zet zich in voor verdere reductie van emissies en van blootstelling aan luchtverontreiniging. De wijze waarop en via welke maatregelen zal in belangrijke mate samenhangen met nieuwe Europese afspraken over het EU-bronbeleid. Het is belangrijk dat de daarin nagestreefde ambitie een Europees gedeelde ambitie zal zijn, aangezien luchtkwaliteitsnormen niet te realiseren zijn met alleen nationale maatregelen en omdat anders het gelijke Europese speelveld ontbreekt en de Nederlandse concurrentiepositie wordt aangetast.
Vraag 28
De leden van D66 vragen voorts of de minister inzichtelijk kan maken wat de gezondheidswinst kan zijn van het verlagen van de norm voor fijnstof en stikstofdioxide, in termen van vermindering van vroegtijdige sterfgevallen, minder long- en hart- en vaataandoeningen en levensduurverlenging.
Vraag 29
En kan de minister daarbij ook inzichtelijk maken wat de besparingen zullen zijn voor de gezondheidszorg als gevolg van het verlagen van de norm voor fijnstof en stikstofdioxide?
Antwoord 28 en 29
De huidige EU-normstelling gaat er van uit dat overal in een lidstaat aan de grenswaarden moet worden voldaan, daar waar burgers op relevante wijze worden blootgesteld aan de betrokken stoffen. Veel EU-lidstaten hebben in de komende jaren nog grote moeite om overal aan de huidige grenswaarden voor PM10 en NO2 te voldoen. In deze benaderingswijze wordt de beleidsopgave sterk bepaald door een relatief beperkt aantal knelpunten. Het grootste deel van de gezondheidswinst van het bestrijdingsbeleid wordt evenwel verkregen door het verlagen van de blootstelling voor alle burgers tezamen, ook als concentraties beneden de grenswaarde zijn gedaald. Vanuit de wetenschap wordt aangegeven dat er voor blootstelling aan fijn stof geen veilige drempel is. In kosten-baten-analyses van verdergaand bestrijdingsbeleid wordt met deze aspecten rekening gehouden. Het PBL heeft in verband met de herziening van de emissieplafonds in het Gothenburg Protocol recentelijk een analyse gemaakt van de gezondheidswinst die kan worden bereikt in een «hoog ambitiescenario» voor het bestrijdingsbeleid (verbetering van de milieukwaliteit die overeen komt met 75% van de verbetering die kan worden bereikt als alle technisch mogelijke bestrijdingsmaatregelen zouden worden ingezet).4 In 2020 zou dit aanvullende bestrijdingsbeleid een extra winst van de gemiddelde levensduur voor de Nederlandse burger betekenen van circa 1 maand (voor de gehele bevolking tezamen is dit equivalent met circa 10.000 minder verloren levensjaren). Daarnaast zal naar schatting het jaarlijkse aantal ziekenhuisopnames door hart- en luchtwegklachten van met ruim 200 gevallen extra omlaag gaan en wordt het jaarlijkse aantal ziektedagen met circa 890.000 verminderd.
Dit «hoog ambitiescenario» levert naar schatting 744 miljoen euro extra monetaire gezondheidsbaten op in vergelijking met het bestaande bestrijdingsbeleid. Dit geldbedrag slaat op het geheel van de gezondheidsschade en bestaat voor bijna 75% uit verloren levensjaren en voor ruim 15% uit verloren gezonde levensjaren door chronische bronchitis en andere luchtwegaandoeningen. Circa 9% bestaat uit de kosten van arbeidsverzuim en nog geen 1% uit kosten van medicijnen en ziekenhuisopname (de zorgkosten in engere zin).Tegenover deze baten staan extra kosten van bestrijdingsmaatregelen die naar schatting jaarlijks 165 miljoen Euro bedragen.5
Vraag 30
De leden van de D66-fractie vragen de minister of zij met het oog op de volksgezondheid ook van mening is dat er Europese normen moeten worden ontwikkeld voor de maximale hoeveelheid ultrafijnstof en roet in de lucht. Zo nee, waarom niet? Zo ja, wil zij zich hier in Europees verband voor gaan inzetten?
Antwoord 30
Voor het stellen in EU-kader van aanvullende grenswaarden voor roet of ultrafijn stof is het nu nog te vroeg. De meeste lidstaten hebben nog geen beeld van de huidige concentraties van roet en ultrafijn stof en de verwachte toekomstige ontwikkelingen daarin. Dit maakt het op dit moment onmogelijk om de haalbaarheid van eventuele grenswaarden te kunnen beoordelen. Overigens mag verwacht worden dat de auto’s in de komende jaren aanzienlijk minder roet en ultrafijn stof zullen uitstoten.
Vraag 31
Deze leden vragen voorts of de minister inzichtelijk kan maken wat de gezondheidswinst kan zijn van het opstellen van normen voor ultrafijnstof en roet, in termen van vermindering van vroegtijdige sterfgevallen, minder long- en hart- en vaataandoeningen en levensduurverlenging. Kan de minister daarbij ook inzichtelijk maken wat de besparingen zullen zijn voor de gezondheidszorg als gevolg van het opstellen van normen voor ultrafijnstof en roet?
Antwoord 31
Roet en ultrafijnstof zijn twee heel verschillende karakteristieken van fijn stof die niet noodzakelijkerwijs hoog gecorreleerd zijn. Van roet is bekend dat het in vergelijking met diverse andere componenten in fijn stof een relatief hoge schadelijkheid heeft. De levensduurverkorting die in verband wordt gebracht met blootstelling aan roet is grofweg 10 keer hoger dan die bij blootstelling aan een zelfde concentratie van totaal fijn stof, waar diverse andere componenten ook deel van uitmaken. De gemiddelde blootstelling aan roet is echter 10 keer lager dan die aan fijn stof. In situaties waarin roet een relatief groot aandeel van fijn stof uitmaakt, zoals op locaties met veel verkeer, kan beleid gericht op roetreductie meer gezondheidswinst opleveren dan beleid dat gericht is op het verminderen van fijn stof concentraties (PM10 of PM2.5) via andere, relatief minder schadelijke componenten (WHO, 2012). Het is op dit moment niet mogelijk om een schatting te kunnen maken voor de Nederlandse bevolking van de vermindering van het aantal vroegtijdige sterfgevallen en van long-, hart- en vaataandoeningen door het stellen van grenzen aan de roetconcentraties.
Voor wat betreft ultrafijn stof geven recente evaluaties van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) en het Amerikaanse Health Effects Institute aan dat er toenemend maar nog beperkt bewijs is voor een verband tussen kortdurende blootstelling aan verhoogde concentraties ultrafijn stof en effecten op de cardiorespiratoire gezondheid, alsook effecten op het centrale zenuwstelsel. Klinische en toxicologische studies hebben aangetoond dat ultrafijne deeltjes schade kunnen veroorzaken via andere biologische mechanismen dan die voor grovere deeltjes in fijn stof een rol spelen. Het is met de huidige kennis niet mogelijk een inschatting te maken van de gezondheidswinst die gepaard zou gaan met een afname van blootstelling aan ultrafijn stof.
Vraag 32
De leden van de D66-fractie vragen de minister of zij het ook onverantwoord vindt om pas een smog-alarm af te geven bij meer dan 200 microgram/ m³ fijnstof in de lucht, aangezien grote groepen van de Nederlandse bevolking dan al ernstig schadelijke gevolgen ondervinden van de luchtkwaliteit. Zo ja, deelt zij de mening dat er eerder een smog-alarm moet worden afgegeven? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 32
Deze mening deel ik niet. Smog, tijdelijk verhoogde luchtverontreiniging, komt voor in verschillende gradaties: gering, matig en ernstig. Naarmate smog erger wordt, krijgen meer mensen er last van. Sommige mensen ondervinden al hinder van lage smogniveaus. Daarom wordt continu op internet en teletekst actuele informatie over smog gegeven. Mensen die snel last hebben van smog kunnen daardoor op ieder moment over de benodigde informatie beschikken.
Recent is in aanvulling daarop een app beschikbaar gekomen die RIVM, DCMR en GGD hebben ontwikkeld. Daarmee kan iedereen voor ieder meetpunt in Nederland online actuele meetgegevens zien voor de smogstoffen stikstofdioxide, fijn stof en ozon. De gebruiker kan een alarm instellen zodat bij bepaalde waarden automatisch gewaarschuwd wordt.
Iedereen kan door het raadplegen van internet, teletekst en de app, tijdig geïnformeerd zijn over smog en er zo nodig rekening mee houden in het gedrag (lichamelijke inspanning vermijden, verblijf buiten beperken).
Zowel bij lage als bij hoge concentraties kunnen nadelige gezondheidseffecten optreden. Bij 200 microgram per m3 is er sprake van ernstige luchtverontreiniging. Het niveau van deze waarde is vergelijkbaar met de alarmdrempels die voor de andere smogstoffen zijn vastgelegd in de Europese richtlijn luchtkwaliteit. Als die waarden worden bereikt is de situatie uitzonderlijk en is actieve waarschuwing van de bevolking zinvol. De afgelopen 10 jaar is dat voor fijn stof 4 keer voorgekomen.
Bij het op grote schaal waarschuwen bij lagere waarden voor fijn stof dan 200 microgram per m3 gaat het karakter van een waarschuwing verloren omdat die situatie regelmatig voorkomt (bij 50 microgram zou in 2011 106 keer gewaarschuwd zijn en bij 70 microgram 42 keer). Die informatie zou alleen relevant zijn voor mensen die bijzonder gevoelig zijn voor luchtverontreiniging.
Vraag 33
De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat een grote bijdrage aan het verbeteren van de volksgezondheid kan worden bereikt door minimale afstandseisen tussen gevoelige bestemmingen zoals scholen, kinderdagverblijven en woonkernen en tussen drukke wegen en intensieve veehouderijen wettelijk vast te leggen. Tot op heden hebben slechts enkele gemeenten invulling gegeven aan hun bevoegdheden in deze, kan de minister dat bevestigen?
Antwoord 33
Bij de bouw van een gevoelige bestemming spelen altijd veel verschillende belangen een rol. Lokale overheden kunnen deze belangen het beste afwegen. Dit past binnen het kader van goede ruimtelijke ordening. GGD advies kan worden ingewonnen en inwoners kunnen hun belangen inbrengen bij de gemeente. Goede informatie over luchtkwaliteit, die beschikbaar is door de jaarlijkse monitoring, helpt daarbij. Het is bekend dat de gemeente Amsterdam afstandseisen heeft gesteld voor de bouw van gevoelige bestemmingen langs drukke wegen. Het is aan gemeenten zelf om aan hun bevoegdheden invulling geven, ik volg niet hoeveel gemeenten dit betreft. Gemeentelijke besluiten worden democratisch getoetst door de gemeenteraad. Ik ga geen verdere regels stellen dan nu al zijn opgenomen in het Besluit Gevoelige Bestemmingen.
Vraag 34
Van alle milieufactoren vormt luchtverontreiniging de grootste bedreiging voor de volksgezondheid, zo stellen de leden van de PvdD-fractie. Ongeveer 5% van de totale ziektelast in Nederland is een gevolg van het inademen van fijnstof, kan de minister dat bevestigen?
Antwoord 34
Blootstelling aan verschillende milieufactoren veroorzaakt een deel van de ziektelast in Nederland. In Nederland is door het RIVM geschat dat 3% – 7% van de ziektelast valt toe te schrijven aan milieufactoren zoals fijn stof, verkeersgeluid, radon, dioxinen, passief roken, lood, ozon, formaldehyde en benzeen (Hänninen & Knol, 2011). Het overgrote deel van deze ziektelast wordt toegeschreven aan de blootstelling aan fijn stof, geluid als tweede oorzaak.
Vraag 35
Onlangs heeft de World Health Organisation (WHO) de huidige EU-normen geëvalueerd en concludeert dat de normen moeten worden aangescherpt om de gezondheid van de burgers beter te beschermen. Wetenschappelijk onderzoek heeft het bewijs voor de schadelijkheid van fijnstof alleen maar versterkt. Is de minister bereid om in Europees verband te pleiten voor strengere normen, en in Nederland al het goede voorbeeld te geven?
Antwoord 35
Zie hiervoor het antwoord op vraag 27.
Vraag 36
Kan de minister bevestigen dat verhoging van de maximumsnelheid op snel- en ringwegen negatieve gevolgen heeft voor de volksgezondheid, zo vragen de leden van de PvdD-fractie. Kan de minister deze negatieve gevolgen kwantificeren? Zo nee, waarom niet, en op welke moment zullen daar wel gegevens over beschikbaar zijn?
Antwoord 36
Uit onderzoeken van Rijkswaterstaat (november 2011) en het RIVM (Gevoeligheidsanalyse april 2012) naar de effecten van de landelijke snelheidsverhoging op de luchtkwaliteit is naar voren gekomen, dat deze effecten beperkt zijn. Direct naast de snelweg is de maximale toename als gevolg van de snelheidsverhoging 1,1 microgram NO2, die snel afneemt verder van de snelweg. Voor fijn stof (PM10) bedraagt de maximale toename direct naast de snelweg slechts 0,1 microgram. Het effect op de achtergrondconcentratie bedraagt voor Utrecht en Rotterdam minder dan 0,04 microgram NO2 en voor Amsterdam minder dan 0,02 microgram NO2. Het effect van fijn stof op de achtergrondconcentratie vanwege de snelheidsverhoging is verwaarloosbaar. In de berekeningen met de Monitoringstool 2013 worden de effecten van hogere maximum snelheden volledig meegenomen via de achtergrondconcentratie en de lokale bijdrage. Uitgangspunt bij de snelheidsverhoging is dat we steeds aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit en geluidproductieplafonds voldoen.
Vraag 37
Wat zou het betekenen voor de luchtkwaliteit wanneer de verhoging van de maximumsnelheid naar 130 km per uur ongedaan wordt gemaakt, en op ringwegen rond steden er maximaal 80 km per uur gereden wordt?
Antwoord 37
Doordat het autoverkeer in de afgelopen decennia almaar schoner is geworden en nog steeds schoner wordt, zal een snelheidsverlaging navenant minder effectief zijn dan vroeger. Op verder van de weg gelegen binnenstedelijke gebieden zijn de effecten van een snelheidsverlaging nog kleiner. Gelet op het feit dat de doorgevoerde snelheidsverhogingen een beperkt effect laten zien op de luchtkwaliteit in de omgeving (zie hiervoor het antwoord op vraag 36), geldt dit evenzeer voor snelheidsverlagingen.
Vraag 38
De leden van de PvdD-fractie dringen tevens aan op concrete stappen om af te komen van zeer vervuilende brommers met tweetaktverbrandingsmotoren en snorfietsen. Kan de minister bevestigen dat de snorfietsen juist door het afknijpen van de snelheid bijzonder energie-inefficiënt en vervuilend zijn?
Antwoord 38
Uit onderzoek van TNO blijkt dat, bij viertaktverbrandingsmotoren in brommers en snorfietsen, het stapsgewijs verwijderen van de snelheidsbegrenzing inderdaad een gunstig effect heeft op het brandstofverbruik. In de test bleek dat het begrenzen van de maximum snelheid van 45 km/h tot 25 km/h leidde tot minimaal een verdubbeling van het brandstofverbruik. Verdergaand opvoeren (dus boven de 45 km/u) heeft geen gunstig effect. Bij tweetaktmotoren bleek dat de uitstoot van koolwaterstoffen anderhalf tot twee keer hoger was dan op basis van de typegoedkeuring mocht worden aangenomen. Opvoeren van het voertuig verergert dit nog flink. Ook bleken de emissies van luchtverontreinigende stoffen (fijn stof en stikstofdioxiden) bij met name tweetaktmotoren hoger te zijn dan verwacht mocht worden.
Vraag 39
De leden van de PvdD-fractie vinden het onverantwoord om het oude, bestaande park aan gemotoriseerde tweewielers te laten rijden. Voor veel stadsbewoners is de stank- en geluidsoverlast van deze voertuigen één van de grootste dagelijkse ergernissen. Om nadelige gezondheidsgevolgen te beperken zouden brom- en snorfietsen niet meer op de fietspaden moeten rijden. Ook valt te denken aan een sloopregeling voor de meest vervuilende voertuigen en aan het opnemen daarvan in gemeentelijke milieuzones. Graag een reactie van de minister op deze voorstellen.
Antwoord 39
Sinds 1 december 1999 mogen bromfietsen niet meer op het fietspad. Voor bromfietsen geldt een helmplicht. Voor snorfietsen geldt geen helmplicht omdat de maximum snelheid 25 km/u is. Door deze maximum snelheid en geen helmplicht is het verplichte fietspad de veilige weg voor snorfietsen. Er zijn borden voor fietspaden. Hier mogen fietsers en snorfietsers op. En er zijn borden voor de bromfietsen, fietsen en snorfietsen. Gemeenten bepalen waar fietsen en snorfietsen gescheiden worden van bromfietsen.
Verschillende gemeenten kennen regelingen voor het slopen van vervuilende brom- en snorfietsen. Een voorbeeld hiervan is de gemeente Zaanstad, waar een oude tweetaktbrommer kon worden gesloopt in ruil voor een subsidie voor de aanschaf van een elektrisch exemplaar. Gemeenten kunnen zelf beslissen over het starten van een dergelijke sloopregeling of het uitbreiden van de milieuzones voor vrachtverkeer naar andere vervoerssoorten, zoals brommers en snorfietsen.
Vraag 40
Wat gaat de minister doen om de milieuvervuiling van brommers en snorfietsen substantieel terug te dringen?
Antwoord 40
Vanaf 2017 (nieuwe typegoedkeuringen) en 2018 (bestaande typegoedkeuringen) treedt voor brom- en snorfietsen een nieuwe Europese Verordening in werking die scherpere emissienormen voor bromfietsen/scooters/snorfietsen voorschrijft, waardoor deze voertuigen 80–90% schoner worden. Ook het toezicht wordt verbeterd, zodat de kans op overschrijding van de normen sterk zal verminderen. Er komt een meer expliciete bepaling die de manier van begrenzing die tot zo’n sterke verbruikstoename (zie het antwoord op vraag 38) leidt niet (meer) toestaat. Daarnaast heeft het ministerie van VenJ aangekondigd strenger te zullen handhaven ten aanzien van het verwijderen van snelheidsbegrenzers en verdergaand opvoeren.
Verder wordt overlegd met de RDW over verscherpt toezicht door de RDW (en andere typekeuringsautoriteiten) op de conformiteit van de serieproductie volgens de huidige typekeuringseisen.
Vraag 41
De leden van de PvdA-fractie ontvangen graag een reactie van de minister vanuit de optiek van volksgezondheid op het rapport van de gezondheidsraad «Invloed van stikstof op de volksgezondheid».
Antwoord 41
In de brief aan de Tweede Kamer van 28 maart 20136 ga ik mede namens mijn collega van EZ in op de gevolgen van milieuvervuiling door stikstof voor de gezondheid, zoals deze zijn gesignaleerd door de Gezondheidsraad. De Gezondheidsraad geeft op basis van de bestaande nationale en internationale wetenschappelijke inzichten een overzicht van de mogelijke effecten van de afzonderlijke stikstofverbindingen, en stoffen die mede door toedoen van stikstof ontstaan, op de gezondheid. Daarbij wordt geconstateerd dat er aantoonbare schadelijke effecten zijn van ozon en fijnstof maar dat er tevens de nodige onzekerheden bestaan over de gezondheidseffecten van andere vormen van stikstof. Deze hebben zowel betrekking op de aard en de mate waarin verschillende stikstofverbindingen gezondheidschade veroorzaken als de wijze waarop dit gebeurt. De onzekerheden worden vergroot doordat luchtverontreiniging een complex mengsel is met een variërende samenstelling en de gezondheidseffecten onvoldoende zijn uit te splitsen naar de afzonderlijke bestanddelen daarvan. Niettemin voert Nederland op grond van het voorzorgsprincipe een actief stikstofbeleid om gezondheidsschade te voorkomen, dat in de brief aan de Tweede Kamer nader is toegelicht.
Vraag 42
In dit rapport worden de kosten voor de volksgezondheid in Nederland geschat op 200 tot 1.000 euro per persoon per jaar, wat neerkomt op 3,2 tot 16 miljard euro per jaar. Kan de minister aangeven hoeveel kosten vermeden kunnen worden als de uitstoot van bijvoorbeeld de landbouw gehalveerd zou worden? En halvering van de uitstoot van het verkeer?
Antwoord 42
De genoemde kosten zijn een ruwe benadering van de totale maatschappelijke kosten in verband met de schadelijke effecten van reactief stikstof op zowel gezondheid als milieu. Deze kosten zijn gebaseerd op de zogenaamde «willingness to pay» benadering, waarmee mensen uitdrukken welk bedrag ze over hebben om de schadelijke effecten te voorkomen. Volgens deze analyses is het aandeel van de landbouw in de totale maatschappelijke kosten grofweg 1,3 – 9 miljard euro; verkeer, industrie en energieopwekking wordt gerelateerd aan 1,8 – 6,8 miljard euro maatschappelijke kosten. In deze schatting is het aandeel van gezondheidsschade circa 60%, vooral door luchtverontreiniging door stikstofdioxide (gasvormig) en door fijn stof in de vorm van ammoniumnitraat en -sulfaat. Voor wat betreft de gezondheidsschade moet onderscheid gemaakt worden tussen de waardering van verloren levensjaren en daadwerkelijke kosten voor gezondheidskundige zorg of kosten ten gevolge van verloren arbeidsdagen. De genoemde geldbedragen slaan op het geheel van de gezondheidsschade en bestaan voor bijna 75% uit verloren levensjaren en voor ruim 15% uit verloren gezonde levensjaren door chronische bronchitis en andere luchtwegaandoeningen. Circa 9% bestaat uit de kosten van arbeidsverzuim en nog geen 1% uit kosten van medicijnen en ziekenhuisopname (de zorgkosten in engere zin).
Vraag 43
Welke mogelijkheden ziet de minister om de kosten voor volksgezondheid te verhalen op de vervuiler?
Antwoord 43
Een van de leidende beginselen in het milieubeleid is dat de vervuiler betaalt (veroorzakers van milieuproblemen moeten de daarmee gepaard gaande kosten dragen). Daar waar het gaat om het schoonmaken of het saneren van het milieu worden de kosten daarvan veelal op de vervuilers verhaald of over een groep vervuilers omgeslagen. Voorbeelden zijn: kostenverhaal voor bodemsanering, milieuaansprakelijkheid, de Wvo-heffing waarmee het zuiveren van afvalwater wordt betaald.
De kosten voor schade aan de volksgezondheid worden in het milieubeleid niet op vervuiler verhaald. Dit heeft met de complexe oorzaak-gevolg-relatie te maken. Aan de ene kant is onduidelijk welke vervuilers bepaalde gezondheidsschade veroorzaken en aan de kant is onduidelijk welke schade het gevolg is van welke stressoren (waaronder milieustressoren). Om de effecten op de volksgezondheid terug te dringen worden andere instrumenten ingezet, zoals milieueisen (bv. producteisen of vergunningen) of marktconforme instrumenten (bv. heffingen of verhandelbare rechten).
Vraag 44
Welke kosten zijn er verbonden aan de uitstoot van de intensieve veehouderij die gerelateerd zijn aan de uitstoot van fijnstof?
Antwoord 44
Er zijn geen specifieke gegevens beschikbaar van kosten verbonden aan uitstoot van fijn stof door veehouderij, er is alleen een meer algemeen beeld van gezondheidskosten zoals dat is gegeven in de antwoorden op de vragen 28 en 29.
Vraag 45
Is de minister bereid om redenerend vanuit veehouderijen als emittent onderzoek te doen naar de effecten op verschillende afstanden als het gaat om astma, besmettingen met ESBL, MRSA en Q-koorts en andere zoönosen, in plaats van redenerend vanuit de praktijk van huisartsen zoals nu gebeurt?
Antwoord 45
In opdracht van VWS en EZ wordt thans onderzoek uitgevoerd naar de kwantitatieve gezondheidseffecten van veehouderijen onder leiding van het RIVM, het zogenoemde IVG-onderzoek. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een consortium van onderzoeksinstellingen bestaande uit het RIVM, Wageningen Universiteit, IRAS en NIVEL. In dit onderzoek worden onder meer de aspecten die de leden van de PvdA memoreren meegenomen.
Vraag 46
De effecten van langdurige blootstelling aan luchtverontreiniging kosten de samenleving maar liefst vier miljard euro per jaar, zo constateren de leden van de PvdD-fractie. De oplossing voor fijnstofuitstoot in de veehouderij is volgens deze leden heel simpel: minder dieren, minder problemen. Op welke wijze wil de minister de uitstoot van fijn stof van de agrarische sector terugdringen? Welke doelstellingen zijn hiervoor geformuleerd, en op welke wijze moeten deze doelstellingen worden behaald? Hoeveel geld wordt hiervoor uitgetrokken?
Antwoord 46
De aanpak van de uitstoot van fijn stof uit de landbouw vindt plaats in het kader van het NSL. Voor de laatste stand van zaken verwijs ik u naar mijn brief van 20 december 2012 (Tweede Kamer, 2012–2013, 30 175, nr. 154).
Deze aanpak heeft inmiddels geleid tot het verkrijgen van een beter inzicht in de hoogte van de uitstoot van fijn stof uit de landbouw, het ontwikkelen van technische maatregelen om deze uitstoot te verminderen, de beschikbaarheid van een toetsingskader voor vergunningverlening en het openstellen van een subsidieregeling om de toepassing van de technische maatregelen in de praktijk te stimuleren. Ik ben gestart met de voorbereiding van het wijzigen van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij. Hierin worden emissie-eisen opgenomen voor fijn stof uit stallen. Er is voor deze aanpak destijds ongeveer 50 miljoen euro gereserveerd.
Vraag 47
De leden van de PvdD-fractie zien dat er in de praktijk door gemeenten weinig wordt gedaan om de gezondheidsrisico’s van nieuwe activiteiten of van uitbreiding van bestaande activiteiten in te schatten en/of te minimaliseren alvorens zij een vergunning hiervoor verlenen. De geitenstal in Landerd, die tijdens de ernstige Q-koortsepidemie een vergunning kreeg, vlakbij een woonkern, is daar een tekenend voorbeeld van. Is de minister bereid dit te veranderen en gemeenten aan te sporen gezondheidsrisico’s mee te laten wegen bij de vergunningverlening? En is de minister ook bereid daarin de eigen, Rijksverantwoordelijkheid te nemen, door op te treden en de gezondheid van haar burgers te beschermen, wanneer blijkt dat de lokale overheden deze verantwoordelijkheid niet serieus gestalte geven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de minister dan ook bereid om alsnog de vergunning voor de geitenstal in Landerd in te trekken, en in dergelijke gevallen ook zo te handelen?
Antwoord 47
Voor de goede orde zij opgemerkt dat het in de zaak Landerd ging om een bouwvergunning en het daarbij behorende vrijstellingsbesluit. Anders dan bij een milieuvergunning kunnen bouwvergunningen niet geweigerd worden op grond van volksgezondheid. Het verzoek van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant zag niet op de ook verleende en eveneens onherroepelijke milieuvergunning. Aan een dergelijke vergunning kunnen wel voorschriften worden verbonden ten behoeve van de bescherming van de volksgezondheid. Het is niet aan de minister om te besluiten over intrekking of wijziging van de milieuvergunning.
Ik verwijs verder naar de Kabinetsreactie op het advies van de Gezondheidsraad over gezondheidsrisico's van veehouderijen die op korte termijn naar de Tweede Kamer zal worden gestuurd. Voor het overige verwijs ik naar de antwoorden op Kamervragen van de leden van Gerven (SP), de leden Van Dekken, Fokke en Kuiken (allen PvdA) en aanvullende vragen van het lid Thieme (PvdD) over de geitenstal Landerd (resp Kamervragen (Aanhangsel) 2012–2013, 2123 en vragen beantwoord op 2 mei, welke op moment van schrijven nog geen Kamernummer heeft7).
Vraag 48
Tijdens het algemeen overleg Leefomgeving d.d. 3 april 2013 hebben de leden van de PvdD-fractie al gesproken over het belang van metingen op het platteland. De staatssecretaris gaf aan dat de luchtkwaliteit wel degelijk gemeten wordt op het platteland. De leden van de PvdD-fractie willen graag de exacte locaties van deze meetstations weten, en de resultaten van deze metingen ontvangen. Graag een reactie, is de minister daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 48
Het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) van het RIVM bevat 17 zogenaamde regionale achtergrondstations die zodanig zijn gekozen dat zij een representatief beeld geven van de achtergrondconcentraties op het platteland. Deze stations zijn te vinden op de website van het LML: www.lml.rivm.nl/data/meetnetindex.html .
De resultaten van deze meetstations worden door het RIVM jaarlijks gerapporteerd in het Jaaroverzicht Luchtkwaliteit, openbaar beschikbaar op de website van het RIVM.
Vraag 49
Zijn deze resultaten tevens online beschikbaar, zodat omwonenden ook inzage kunnen hebben in de uitstoot van de veehouderijen in hun buurt, en in de luchtkwaliteit van hun omgeving? Zo nee, waarom niet, en hoe verhoudt zich dat tot het Verdrag van Aarhus? Immers, informatie over de luchtkwaliteit is milieuinformatie, kan de minister dat bevestigen?
Antwoord 49
De actuele meetwaarden van de LML-stations zijn voor iedereen online beschikbaar op de website van het LML (zie vraag 48).
Deze website is onder meer te vinden via de Atlas Leefomgeving (www.atlasleefomgeving.nl ).
Vraag 50
Zo ja, dan zouden burgers vrijelijk moeten kunnen beschikken over deze informatie, kan de minister dat bevestigen? Is zij bereid de resultaten van de huidige meetstations per direct openbaar te maken, en omwonenden van deze meetstations te wijzen op hun mogelijkheid om deze gegevens in te zien? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 50
Zie mijn antwoord op vraag 49.
Vraag 51
Het gebrek aan betrouwbare gegevens over de emissies en deposities op het platteland zorgt voor een papieren werkelijkheid, en op basis van papieren werkelijkheden kan naar mening van de leden van de PvdD-fractie geen beleid gemaakt worden. Het leidt bovendien tot een groot gebrek aan beschikbare gegevens, waardoor de relatie tussen de volksgezondheid en de veehouderij moeilijk aan te tonen is. Dat bleek ook uit het rapport van IRAS en Nivel over de relatie tussen volksgezondheid en veehouderij, en uit het rapport van de Gezondheidsraad over ditzelfde onderwerp. Tijdens deze studies waren er slechts vier meetstations, zijn dit ook de meetstations die de staatssecretaris in haar beantwoording tijdens het algemeen overleg Leefomgeving d.d. 3 april 2013 bedoelde? Zo ja, kan de minister dan ook bevestigen dat dit zeer weinig meetstations zijn, en dat dit gebrek aan gegevens de betrouwbaarheid van de resultaten van de genoemde onderzoeken negatief beïnvloedde, en dat dit door de onderzoekers zelf werd aangewezen als een moeilijkheid in het onderzoek?
Antwoord 51
Nee, het gaat hierbij om andere meetpunten, niet om meetstations uit het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit. Bij het genoemde IRAS-onderzoek uit 2010 is gebruik gemaakt van een zestal vaste meetpunten in een gebied van Noord Brabant en Noord-Limburg, waar continu metingen zijn verricht naar stikstof, fijn stof, endotoxinen en DNA van bepaalde bacteriën en een aantal meetlocaties om effecten van specifieke bedrijfstypen vast te kunnen stellen. Deze meetpunten dienden het onderzoek naar effecten van de veehouderij op de gezondheid van omwonenden. De uitspraken op grond van deze meetgegevens zijn statistisch onderbouwd. Het onderzoeksrapport wordt beschouwd als een gedegen stuk werk. De onderzoekers hebben op basis van dit eerste onderzoek aanbevolen een aantal geconstateerde effecten nogmaals te onderzoeken. Deze aanbevelingen zijn overgenomen. Op dit moment loopt er een vervolgonderzoek.
Vraag 52
Door het gebrek aan betrouwbare gegevens is er bijna alleen een theoretische studie mogelijk, en dit is zeer onwenselijk, deelt de minister die mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is zij dan bereid het aantal meetstations op het platteland fors uit te breiden zodat een vervolgstudie naar de relatie tussen veehouderij en volksgezondheid wel gestoeld kan worden op betrouwbare en recente gegevens, en tevens de werkelijke depositie op natuurgebieden goed in kaart gebracht kan worden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 52
Op dit moment loopt er een vervolgonderzoek op het IRAS-onderzoek uit 2010 naar de gevolgen van veehouderij op de gezondheid van omwonenden. Dit onderzoek wordt uitgevoerd op basis van de aanbevelingen uit het betreffende rapport en toezeggingen aan uw Kamer. Het onderzoek is belegd bij het RIVM en wordt door een consortium van onderzoeksinstellingen uitgevoerd. De metingen in het kader van dit onderzoek zullen betrouwbare gegevens opleveren op basis waarvan algemene uitspraken over gezondheid van omwonenden van veehouderijen mogelijk zullen zijn. Er zijn meer meetlocaties voorzien dan bij het eerste onderzoek. In de opdracht is niet gevraagd te kijken naar de effecten op natuurgebieden (zie hiervoor antwoord op vraag 53).
Vraag 53
Het gebrek aan data geldt ook voor de depositie van ammoniak op natuurgebieden. Ook hier zijn geen metingen van beschikbaar, alleen berekeningen. Uit de grote naleeftekorten met betrekking tot luchtwassers in Noord-Brabant, volgt per definitie van deze berekeningen een ander beeld neerzetten dan de werkelijke situatie, kan de minister dat bevestigen? Is de minister bereid om een landelijk meetnet uit te rollen van zowel de emissies als de deposities van vervuiling, zodat het toekomstige beleid gestoeld kan worden op de werkelijkheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en termijn?
Antwoord 53
Uw kamer is reeds geïnformeerd over de effecten van de geconstateerde naleeftekorten (Kamerstukken II, 2012/13, 33 037, nr. 37).
Het ministerie van Economische Zaken heeft het RIVM vorig jaar in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof gevraagd om:
• het meetnet ammoniak in natuurgebieden (hierna: MAN) voort te zetten en uit te breiden om de landelijke dekking te vergroten. Het MAN bestrijkt nu 53 Natura 2000-gebieden en 213 meetlocaties. Het MAN meet de concentratie van ammoniak in de verschillende gebieden en kan daarmee inzicht geven in de verandering van de neerslag van stikstof. Deze gegevens zullen gebruikt worden in de monitoring van de PAS.
• droge depositiemetingen uit te voeren en daarmee te starten op een referentielocatie en een meetlocatie in een Natura 2000-gebied. De metingen op de referentielocatie worden ondermeer gebruikt om de berekeningsmethoden te valideren. De metingen in Natura 2000-gebied Bargerveen zijn bedoeld om de best mogelijke schatting van de droge depositie van ammoniak ter plaatse te bepalen. Over metingen in andere Natura 2000-gebieden zullen nog nadere afspraken worden gemaakt. Het ligt in de planning om drie meetlocaties voor droge depositie in te richten.
Vraag 54
De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat bij fabrieken en bedrijven die een risico kunnen vormen voor de volksgezondheid en de leefomgeving de controles en handhaving geïntensiveerd moeten worden, en krijgen hierop graag een reactie van de minister.
Antwoord 54
Bij het toepassen en uitvoeren van de milieuregelgeving zijn bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, naar zwaarte van de potentiële milieuoverlast. Fabrieken en bedrijven die een risico kunnen vormen voor de volksgezondheid en de leefomgeving vallen onder de zwaarste categorie («type C» in het Activiteitenbesluit) en moeten voldoen aan de milieuwet- en regelgeving voor deze categorie, bijvoorbeeld het Besluit Risico’s Zware ongevallen (BRZO) en/of de Industriële Emissie Richtlijn. Deze bedrijven hebben altijd een vergunningplicht, maar moeten daarnaast ook voldoen aan algemene regels. Het spreekt vanzelf dat het bevoegd gezag, veelal op grond van een risicobenadering, de meeste aandacht en handhavings inspanning besteedt aan deze categorie van bedrijven. Daarbij kan het bevoegd gezag besluiten om bedrijven die door hun gedrag in het verleden een groter risico vormen intensiever te controleren, evenals men (binnen grenzen) kan besluiten tot minder controles bij bedrijven die wel goed presteren. De Inspectie Leefomgeving en Transport ziet erop toe dat het bevoegd gezag voldoende inzet levert op de gebieden die er het meest toe doen en rapporteert daarover regelmatig aan de Tweede Kamer.
Vraag 55
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat er een onderzoek over laagfrequent geluid loopt door het RIVM. Deze leden vragen nadere toelichting over de opzet en reikwijdte van dit onderzoek. Wanneer worden de onderzoeksresultaten verwacht?
Antwoord 55
Het RIVM is gevraagd een overzicht te geven van de stand van kennis op het gebied van laagfrequent geluid (LFG). Dit overzicht is als bijlage toegevoegd8. Op dit moment voert het RIVM geen specifiek onderzoek uit naar de effecten van LFG; binnen andere kennisvragen (trillingen, windturbines) wordt het aspect van LFG ook meegenomen. Wel worden de ontwikkelingen op dit gebied gevolgd. Daarnaast wordt in overleg met andere kennisinstituten (KNMI, TNO, NLR) de mogelijkheden verkend van een onderzoek naar de dosis-effectrelaties (hinder, slaapverstoring) van LFG.
Vraag 56
De leden van de D66-fractie verbazen zich inzake de beleidskeuzes voor Swung9 dat de crisis als argument wordt gebruikt voor maximale geluidswaardes bij woningbouwplannen. Is de minister het met de leden eens dat daar waar het gaat over geluidsoverlast, de volksgezondheid het vertrekpunt zou moeten zijn? Wil zij dit in het vervolg prioriteren?
Antwoord 56
Bij het vaststellen van de getalswaarden voor de normering wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het optreden van (ernstige) hinder, slaapverstoring en gezondheid en de mate waarin dat het geval zal zijn. Met het oog daarop is gekozen voor een aanscherping van de huidige maximale norm voor woningbouw nabij hoofdspoorwegen. Bij een dergelijke aanscherping hoort uiteraard wel een redelijke overgangstermijn in verband met het kunnen realiseren van reeds bestaande plannen. In het licht van de als gevolg van de crisis langere doorlooptijd voor realisatie van dergelijke plannen, is er voor gekozen om als overgangsregeling voor een periode van 10 jaar na inwerkingtreding van de nieuwe regelgeving de mogelijkheid te bieden aan de gemeenteraad om bij besluitvorming over ruimtelijke ontwikkeling nog gebruik te maken van de huidige spoornorm. Na deze periode is de aangescherpte spoornorm voor alle woningbouwplannen van toepassing.
Vraag 57
De leden van de D66-fractie verzoeken de minister om met oog op de volksgezondheid bij sanering van de bodem prioriteit te geven aan grondwaterverontreinigingen die onttrekkingen voor de drinkwatervoorziening bedreigen. Is de minister hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 57
Het bevoegd gezag Wet bodembescherming (Wbb) gebruikt bij de beoordeling van de verontreinigde locaties de systematiek zoals beschreven in de Circulaire bodemsanering 2009. Volgens huidige afspraken tussen de overheden ligt de prioriteit bij de sanering van humane spoedlocaties; spoed vanwege ecologische en verspreidingsrisico’s zullen in de periode na 2015 prioriteit krijgen. Wanneer het bevoegd gezag het nodig acht heeft ze echter ook nu al alle mogelijkheden een grondwaterverontreining bij een waterwingebied nu aan te pakken. In het kader van de gebiedsdossiers zullen hierover regionale afspraken gemaakt worden. Deze zullen in de gebiedsgerichte uitvoeringsagenda van de drinkwaternota worden opgenomen.
Vraag 58
De leden van de PVV-fractie vragen op welke manier de minister de klachten, die omwonenden ervaren als gevolg van de plaatsing van windturbines, beoordeelt. Deze klachten kunnen teruggeleid worden naar laagfrequent geluid en stroboscoop-effecten als gevolg van slagschaduwen. Deelt de minister de mening van deze leden dat de huidige wet- en regelgeving de burger onvoldoende beschermt tegen (de gevolgen van) laagfrequent geluid en slagschaduwen?
Vraag 59
De leden van de PVV-fractie zijn er van overtuigd dat deze klachten toenemen indien de windturbines in aantal of in grootte toenemen. Deelt de minister deze visie en wat is haar mening over het feit dat deze klachten ook op grote afstand kunnen voorkomen? Is de minister bereid de gezondheidsklachten als gevolg van windturbines te erkennen en zo neen, waarom niet?
Antwoord op 58 en 59
Er zijn maar weinig specifieke klachten bekend van geluid van windturbines, en die kunnen zeker niet allemaal worden teruggeleid op laagfrequent geluid. Er zijn namelijk sterkere bronnen van laagfrequent geluid dan windturbines, zoals vrachtverkeer en grote machines. Klachten kunnen oudere windturbines betreffen die niet voldoen aan de per 1-1-2012 geldende geluidnormering voor windturbines. Er wordt echter ook geklaagd over het geluid van windturbines die aan de norm voldoen; daarbij acht de klager zich kennelijk onvoldoende beschermd. Alle klachten moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag van de Wet Milieubeheer en de omgevingsvergunning; dit is de gemeente.
Ook slagschaduw-effecten zijn genormeerd in het activiteitenbesluit. Daarnaast kan het bevoegd gezag met betrekking tot het in werking hebben van een windturbine aanvullend maatwerkvoorschriften stellen ten behoeve van het voorkomen of beperken van hinder door slagschaduw. Er is mij niet bekend dat deze bestaande normstelling tot problemen ter plaatse van woningen leidt.
Met de voorziene uitbreiding van het aantal windturbines is het onvermijdelijk dat – ondanks de normering – enige toename van de hinder optreedt. Dit niveau blijft echter laag ten opzicht van de andere geluidbronnen in Nederland, ik verwijs hiervoor naar de schatting van het aantal gehinderden bij de beantwoording van vraag 6 van de PvdD. Ook indien een windturbine wordt vervangen door een groter exemplaar, zal aan de norm moeten worden voldaan. Daar treedt dus geen verhoging van de maximaal toelaatbare hinder op.
Gezondheidsklachten worden in de praktijk zeker serieus genomen, onafhankelijk van de oorzaak. Het is echter niet altijd mogelijk de oorzaak van een klacht te achterhalen. Zowel overheden (met name de medisch milieukundigen van de GGD’en) als bedrijven spelen hierbij een actieve rol. In veel gevallen tracht men iets aan de oorzaak te doen, ook in situaties waar aan de geldende normen wordt voldaan.
Vraag 60
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke informatie er bekend is over de mogelijke schadelijke effecten van straling van mobiele telefoons en zendmasten. Kan er worden aangegeven hoeveel mensen op dit moment door de schadelijke gevolgen van elektromagnetische straling ziek zijn?
Antwoord 60
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat elektromagnetische velden van het soort dat ook door antenne-installaties en mobiele telefoons wordt geproduceerd een verwarmend effect kunnen hebben, mits deze velden sterk genoeg zijn. Om te voorkomen dat ons lichaam zo veel opwarmt dat dit effect heeft op de gezondheid, zijn blootstellingslimieten opgesteld. Op plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek worden deze blootstellingslimieten niet overschreden.
Tot nu toe is er in wetenschappelijk onderzoek geen oorzakelijk verband aangetoond tussen blootstelling aan elektromagnetische velden met sterkten onder de blootstellingslimieten en schade aan de gezondheid. Over aantallen zieken kunnen dus geen uitspraken worden gedaan.
Het Kennisplatform Elektromagnetische Velden publiceerde in 2012 een kennisbericht over Elektrogevoeligheid10. Sommige mensen ervaren namelijk gezondheidsklachten als zij in de buurt komen van bronnen die elektromagnetische velden produceren. Over hoe vaak elektrogevoeligheid voorkomt, meldt dit kennisbericht: «Voor de Nederlandse situatie is geen betrouwbare informatie beschikbaar over het aantal mensen dat gezondheidsklachten ervaart in de buurt van bronnen van EMV. Buitenlandse schattingen van het aantal mensen lopen uiteen van 8–10% van de totale bevolking in Duitsland, 5% in Zwitserland, 4% in het Verenigd Koninkrijk, 3,2% in Californië, 1,5% in Zweden tot minder dan 0,1% in Iran, maar ook deze getallen zijn niet betrouwbaar.»
Zeer recent heeft de Gezondheidsraad een advies uitgebracht over het verband tussen langdurig gebruik van mobiele telefoons en hersentumoren. Er is geen duidelijk verband aangetoond.
Vraag 61
Tot 2014 loopt er een onderzoeksprogramma van ZonMw over de gevolgen van elektromagnetische straling (EMS). Genoemde leden vragen of er inmiddels maatregelen zijn genomen om de eventuele gevolgen van elektromagnetische straling te beperken.
Antwoord 61
Het ZonMW onderzoeks-programma Elektromagnetische Velden & Gezondheid (EMV&G), heeft als doel de Nederlandse kennisinfrastructuur op het gebied van elektromagnetische velden en gezondheid te versterken. Dit wordt bereikt door nationaal hoogwaardig onderzoek (en onderzoekers) te stimuleren een duidelijke bijdrage te leveren aan de internationale onderzoeksinspanningen. De eerste onderzoeksresultaten van het programma EMV&G zijn bekend maar vormden geen aanleiding tot wijziging van de blootstellingslimieten of andere maatregelen.
Vraag 62
Wordt er in de opleiding van (huis)artsen aandacht besteed aan de diagnose en behandeling van ziekte door EMS? Zijn er in Nederland richtlijnen voor de diagnose en behandeling van EMS klachten?
Antwoord 62
In de opleiding van (huis)artsen wordt geen specifieke aandacht besteed aan ziekte door EMS. Ook zijn er geen specifieke richtlijnen voor diagnose en behandeling. Op dit moment gebruiken (huis)artsen de richtlijnen voor aspecifieke klachten bij de behandeling van deze patiënten. Binnen het kader van het ZonMw programma wordt een diagnosetool ontwikkeld. Daarnaast voert het kennisplatform EMV gesprekken met het NHG over deze problematiek.
Vraag 63
Deze leden vragen nader uiteen te zetten welke nationale maatregelen er in andere Europese landen worden genomen als het gaat om de mogelijke schadelijke gevolgen van EMS. Klopt het dat maart dit jaar in Frankrijk regels betreffende Wi-Fi in scholen wettelijk zijn vastgelegd vanuit het voorzorgsprincipe en hierbij onder meer is bepaald dat er zoveel mogelijk bedrade verbindingen moeten worden toegepast om kinderen te beschermen tegen de invloed van straling?
Antwoord 63
Voor een overzicht van nationale maatregelen in andere Europese landen wordt verwezen naar een publicatie van het RIVM: «R.Stam. Comparison of international policies on electromagnetic fields (power frequency and radiofrequency fields). RIVM, Bilthoven, mei 2011».11
Wat betreft de situatie in Frankrijk: het Franse huis van afgevaardigden heeft op 19 maart j.l. ingestemd met een amendement op de Wet op herinrichting van scholen van de Republiek. Dit amendement bevat een zin die stelt dat, op basis van het voorzorgsbeginsel, bij het aanleggen van digitale infrastructuur in scholen de voorkeur moet worden gegeven aan vaste verbindingen (bekabeling) ter beperking van blootstelling aan elektromagnetische velden.
Vraag 64
In Oostenrijk is in mei 2012 een gezamenlijke publicatie van arbeidsorganisaties, werkgevers en overheidsorganisaties uitgebracht waarin voorgesteld wordt om de emissiewaarden van vaste zendinstallaties te verlagen van 60 V/m naar 0,6 V/m. Klopt het dat de Oostenrijkse regering gemeenten heeft geadviseerd dit advies ter harte te nemen? Deze leden vragen of de minister overweegt beleid te voeren op electrogevoeligheid. Zo ja, welke maatregelen worden er getroffen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 64
Wat betreft de situatie in Oostenrijk: Gedoeld wordt op een gezamenlijke uitgave van verenigingen van artsen, verzekeraars, werknemers en consumenten: «Leitfaden Senderbau» (Wenen, 2012). Daarin wordt voor de vermogensdichtheid van radiofrequente elektromagnetische velden van nieuw te plaatsen zendmasten een indicatieve limiet van 1 milliwatt per vierkante meter (1 mW/m2) geadviseerd op basis van het voorzorgsprincipe. Dit komt ruwweg overeen met een elektrische veldsterkte van 0,6 volt per meter (V/m).
Niet bekend is of de Oostenrijkse regering gemeenten heeft geadviseerd dit advies ter harte te nemen. De Wissenschaftlicher Beirat Funk, een commissie van wetenschappers die de Oostenrijkse regering adviseert, bracht daarentegen in 2012 een rapport uit dat concludeert dat er op basis van de meest recente literatuur geen bewijs is voor gezondheidseffecten van EMV van mobiele telefonie bij blootstelling onder de limieten in de Europese aanbeveling.
Op 22 december 2011 is in de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mede namens de minister van VWS ingegaan op elektrogevoeligheid/ elektrohypersensitiviteit. Kortheidshalve wordt naar die brief verwezen (Kamerstuk 21 501-31, nr. 264).
1. Aanbieding derde rapportage voortgang Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (Kamerstuk 30 175, nr. 154) van 20 december 2012
2. Rekenmodellen luchtkwaliteit (Kamerstuk 30 175, nr. 152) van 19 november 2012
3. Aanpassen emissiebeleid Schiphol en schrappen grenswaarde voor koolmonoxide uit het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (Kamerstuk 29 665, nr. 182) van 13 december 2012
4. Besluit van 26 november 2012 tot wijziging van het Besluit hernieuwbare energie vervoer en het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging (Kamerstuk 30 175, nr. 153) van 18 december 2012
5. Toezending onderzoeksrapport «Een vergelijking tussen (passieve) NO2-metingen en rekenresultaten in 2010» van het RIVM (Kamerstuk 30 175, nr. 159) van 5 februari 2013
6. Verslag van een schriftelijk overleg inzake Contra-expertise meetsysteem Geluidsnet (Kamerstuk 33 400-XII, nr. 55) van 7 februari 2013
7. Contra-expertise meetsysteem Geluidsnet (Kamerstuk 33 400-XII, nr. 10) van 14 november 2012
8. Informatie over de toezending van de contra expertise Geluidsnet inzake AWACS (Kamerstuk 33 400-XII, nr. 3) van 21 september 2012
9. Contra expertise Geluidsnet inzake AWACS (Kamerstuk 33 000-XII, nr. 141) van 9 juli 2012
10. Aanbieding notitie «Actualiteit WLO scenario’s» en eindrapport «Tunnels en luchtkwaliteit» (Kamerstuk 29 296, nr. 28) van 14 februari 2013
11. Voortgangsverslag van de uitvoering van de convenantsafspraken inzake het bodembeleid (Kamerstuk 30 015, nr. 47) van 8 februari 2013
12. Overleg met de Europese Commissie over de Wijziging van de Wet bodembescherming (Gebiedsgerichte aanpak van de verontreiniging van het diepere grondwater) (Kamerstuk 32 712, nr. 14) van 5 maart 2013
13. Luchtkwaliteit: voortgang NSL en Europese ontwikkelingen luchtbeleid (Kamerstuk 30 175, nr. 160) van 25 maart 2013
14. Beleidskeuzes Swung 2 (herziening geluidwetgeving) (Kamerstuk 32 252 nr. 52) van 28 maart 2013
15. Kabinetsreactie op het signalement van de Gezondheidsraad De invloed van stikstof op de gezondheid (Kamerstuk 33 037, nr. 49) van 28 maart 2013
16. Kabinetsreactie Balans van de Leefomgeving 2012 (Kamerstuk 31 253, nr. 32) van 28 maart 2013
De grootschalige aanpassing van de Wet geluidhinder onder de noemer Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid.
Planbureau voor de Leefomgeving (2012), Kosten en baten van strengere emissieplafonds voor luchtverontreinigende stoffen. Nationale evaluatie voor de herziening van het Gothenburg Protocol, Den Haag, 2012 (tabel 5.1 van het rapport).
Planbureau voor de Leefomgeving (2012), Kosten en baten van strengere emissieplafonds voor luchtverontreinigende stoffen. Nationale evaluatie voor de herziening van het Gothenburg Protocol, Den Haag, 2012
Zie voor de vragen welke zover bekend nog geen Kamernummer hebben http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2013/05/02/beantwoording-kamervragen-van-de-leden-van-dekken-fokke-en-kuiken-allen-pvdd-en-aanvullende-vragen-van-het-lid-thieme-pvdd-over-de-geitenstal-landerd.html?ns_campaign=alle-kamerstukken-van-rijksoverheid.nl&ns_channel=att
De grootschalige aanpassing van de Wet geluidhinder onder de noemer Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30175-164.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.