30 175 Besluit luchtkwaliteit 2005

Nr. 152 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 november 2012

Op verzoek van uw Kamer ontvangt u hierbij mijn toelichting op de rekenmodellen die kunnen worden gebruikt bij het bepalen van de lokale luchtkwaliteit. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van mijn brief van 30 oktober jl. (30 175, nr. 151) aangaande Luchtberekeningen A10 West.

In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl) is vastgelegd met welke rekenmodellen de luchtkwaliteit moet worden bepaald. Zoals in mijn hiervoor genoemde brief aangegeven, gaat het voor wegverkeer om twee standaardrekenmethoden (SRM-I en SRM-II) die ieder een eigen toepassingsgebied hebben. De omgeving van de weg (veel of weinig bebouwing en de hoogte daarvan en of deze dicht of verder van de weg staat) is bepalend voor het toepassingsgebied van het model.

Verreweg het grootste deel van de A10 West voldoet aan de criteria voor toepassing van SRM-II, zoals een ruimer wegprofiel dan binnenstedelijke wegen en een meer open omgeving doordat sprake is van minder aaneengesloten bebouwing en op gemiddeld grotere afstand van de weg. Over een korte weglengte (ca. 80 meter) nabij de Wiltzanghlaan wordt niet voldaan aan het criterium dat de bebouwing voldoende ver van de weg staat. Dit is echter geen reden om voor dit korte gedeelte van de A10 West over te stappen op SRM-I, omdat er geen sprake is van min of meer aaneengesloten bebouwing op niet al te grote afstand van de weg. Het toepassingsgebied van SRM-I gaat er voorts van uit dat de weg op maaiveldhoogte ligt en er langs de weg geen afschermende constructies aanwezig zijn. De A10 West is (deels) hoger gelegen en er staan verschillende geluidschermen.

Het toepassingsgebied van SRM-I sluit overigens niet precies aan op het toepassingsgebied van SRM-II, dit betekent dat er strikt genomen situaties zijn waar geen van de twee standaardrekenmodellen geldige resultaten geeft.

De praktijk wijst overigens uit dat één van de standaardrekenmethoden nagenoeg altijd van toepassing is. Bij de steekproef die het RIVM in het kader van de motie-Van Tongeren(30 175, nr. 120) vorig jaar heeft uitgevoerd en waarvan het resultaat in het Monitoringsrapport NSL is vermeld, is voor geen van de onderzochte situaties geconcludeerd dat een andere methode dan een standaardmethode had moeten worden gebruikt.

De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W. J. Mansveld

Naar boven