28 807 Vogelpestcrisis (Aviaire influenza)

Nr. 195 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 17 december 2015

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken over de brieven van 30 oktober 2015 over Evaluatie vogelgriep (Kamerstuk 28 807, nr. 193) en over Advies Deskundigengroep pluimveeziekten over vogelgriep (Kamerstuk 28 807, nr. 194).

De vragen en opmerkingen zijn op 13 november 2015 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 16 december 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

De adjunct-griffier van de commissie, De Voss

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van toegezonden stukken naar aanleiding van de vogelpestcrisis van eind november 2014. Naar aanleiding van het evaluatieonderzoek uitgevoerd door Berenschot, de brieven van het Ministerie van Economische Zaken en het verslag van deskundigengroep hebben deze leden nog wel enkele vragen. Allereerst willen zij vragen waarom de evaluatie zolang heeft moeten duren.

Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen van het lid Lodders over de evaluatie vogelgriep 2014 (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 37 d.d. 18 september 2015) zijn bij een evaluatie zijn zowel tijdigheid als zorgvuldigheid van belang. Door het laatste aspect heeft het opstellen van het evaluatierapport meer tijd gekost dan voorzien. Er is onder andere op een later tijdstip besloten ook de Europese Commissie te interviewen.

Inmiddels staan we aan het begin van het vogeltrekseizoen. In de begeleidende brief bij het evaluatieonderzoek (Kamerstuk 28 807, nr. 193) geeft de Staatssecretaris aan dat een aantal verbeterpunten nader zullen worden uitgewerkt en opgenomen zullen worden in de nieuwe versie van het beleidsdraaiboek. De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen op welke termijn het nieuwe beleidsdraaiboek gereed zal zijn. Dit willen deze leden ook vragen met het oog op de start van het vogeltrekseizoen.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u ook naar de kamerbrief van 30 oktober 2015 over het advies van de deskundigengroep pluimveeziekten over vogelgriep. Onder de paragraaf «standstill» wordt uitgelegd welke procedure wordt gevolgd om het draaiboek aan te passen. De komende maanden zullen in overleg met pluimveesector en maatschappelijke organisaties mogelijke aanpassingen worden geformuleerd. Tegelijkertijd zal het Centraal Veterinair Instituut (CVI) een analyse maken, waarin de diergezondheidssituatie in de pluimveesector anno 2003 wordt vergeleken met de situatie anno 2015. Naar verwachting is deze analyse eind februari gereed. Na het opleveren van deze analyse zal ik de deskundigengroep pluimveeziekten vragen zich te buigen over de voorgestelde wijzigingen van het beleidsdraaiboek. Tot slot zal consultatie met de sector plaatsvinden. Ik verwacht dat het gewijzigde draaiboek in het voorjaar van 2016 gereed zal zijn.

Daarnaast willen de leden van de VVD-fractie vragen op welke manier de pluimveesector is, en zal worden betrokken bij de implementatie van de verbeterpunten. Zijn er gesprekken met AVINED hierover?

Bij het opstellen en wijzigen van beleidsdraaiboeken voor dierziekten worden sectorpartijen en maatschappelijke organisaties betrokken. Over deelonderwerpen zijn al eerder gesprekken geweest met sectororganisaties. Op 26 november jl. heeft een gesprek plaatsgevonden met AVINED en andere pluimveeorganisaties over de aanpak.

In dezelfde brief wordt aangegeven dat de economische schade slechts een fractie is geweest van die van de uitbraak in 2003. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de economische schade van de vogelpestcrisis 2014 is geweest voor de pluimveesector?

Het LEI heeft een globale inschatting gemaakt van de schade voor de pluimveesector. Deze schade betreffen de directe kosten van de maatregelen (ruimingen) en de gederfde inkomsten door bijvoorbeeld het wegvallen van exportmarkten. Bij de laatste update (22 januari 2015) was de schade rond de € 50 mln. De kosten van de bestrijding (ruiming van de bedrijven, tegemoetkoming gedood pluimvee) wordt voor een deel door de EU medegefinancierd.

Deze leden stellen vast dat er in het evaluatieonderzoek van Berenschot, en in de begeleidende brief van de Staatssecretaris, weinig aandacht is voor preventieve maatregelen. Buiten de hygiëne-eisen lezen zij hier niks over terug.

Ik neem aan dat u met preventieve maatregelen, de maatregelen bedoelt die gedurende de crisis zijn ingesteld om de insleep en verspreiding van het hoogpathogene H5N8 virus te voorkomen, zoals vervoersverboden en een ophokplicht. Bij de evaluatie van Berenschot is de nadruk gelegd op de procedurele aspecten van de crisis. Daarom zijn deze maatregelen als zodanig niet beoordeeld. Daar is een evaluatie ook niet voor bedoeld. Om aandacht te schenken aan dit aspect is het traject rond de herziening van het beleidsdraaiboek gestart.

Kan de Staatssecretaris aangeven of er ook is nagedacht over bijvoorbeeld het instellen van een ophokplicht binnen Nederland bij een constatering van meerdere uitbraken tijdens de vogeltrek in één van de buurlanden? Zo ja, kan de Staatssecretaris aangeven waarom dit niet is opgenomen in het rapport en de brief? Zo nee, kan de Staatssecretaris aangeven waarom dit niet wordt overwogen?

In het huidige beleidsdraaiboek (https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/dieren/inhoud/dierziektes/dierziektes-bestrijden/beleidsdraaiboeken-dierziektes) wordt o.a. in paragraaf 5.4 beleidsinstrumententabel aandacht geschonken aan deze situatie (scenario C). Het ophokken/afschermen van pluimvee is dan een mogelijkheid. In elke situatie zal afhankelijk van de omstandigheden (waar, wanneer en in welke dieren is virus gevonden, om welk type vogelgriepvirus gaat het precies) worden genomen. Indien ik dat nodig acht, zal ik mij door de deskundigengroep pluimveeziekten laten adviseren.

In observaties 11 en 18 van Berenschot wordt geconstateerd dat buitenlandse gesprekspartners veel waardering hadden voor de Nederlandse aanpak. Dit is belangrijk vanwege het grote belang van internationale handel en transport. De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen hoe deze observatie zich verhoudt tot de constatering op pagina 8 van het Berenschot-rapport dat ondanks de getroffen maatregelen in Nederland, en de gegeven nadere toelichting, België toch geen transport vanuit Nederland toeliet. Welke lessen kunnen hier geleerd worden?

Er is tijdens de crisis veel aandacht geschonken aan de communicatie met de lidstaten, met name Duitsland en België, en de Europese Commissie (EC). De snelheid van handelen en de transparantie van Nederland heeft tot veel waardering geleid in lidstaten en Europese Commissie. Het meningsverschil met België was van dien aard dat ook in de gesprekken in bijzijn van de EC geen directe oplossing gevonden werd. We zullen in de toekomst intensief blijven communiceren met andere lidstaten, de Europese Commissie en derde landen. We zijn in overleg met omringende lidstaten om Europese maatregelen meer te stroomlijnen. Verschillen blijven daarin mogelijk vanwege specifieke omstandigheden. Nederland heeft met zijn intensieve pluimveehouderij en exportpositie andere prioriteiten dan Duitsland en België.

Deze leden willen de Staatssecretaris vragen nader in te gaan op observatie 19 in het Berenschot-rapport. In deze observatie wordt geconstateerd dat het lastig bleek om met besluiten te komen die tot één duidelijke interpretatie leidden. De sector en maatschappelijke groeperingen waren bereid hierbij te helpen en eventueel praktische vragen af te vangen. Hier is echter geen gebruik van gemaakt. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom met name de sector niet betrokken is? Erkent de Staatssecretaris dat juist de sector van toegevoegde waarde kan zijn? Kan de Staatssecretaris hier ook observatie 9 uit het rapport bij betrekken, dat de dialoog met de sector voornamelijk via informele circuits plaats vindt?

Tijdens een crisis werd er in korte tijd een groot pakket aan wettelijke maatregelen genomen. Het is logisch dat dit tot vragen leidt over moeilijk te beoordelen individuele gevallen. Deze vragen zijn rechtstreeks (via de NVWA) of via het technisch uitvoeringsoverleg zo goed mogelijk beantwoord.

Ook zijn tijdens de crisis frequent informele en formele overleggen gevoerd met sector en maatschappelijke organisaties, op het niveau van bewindspersoon (bestuurlijk overleg) en de ambtelijke top (technisch uitvoeringsoverleg). Tijdens deze overleggen hebben sector en maatschappelijke groeperingen naast het stellen van vragen, ook commentaar geleverd en geadviseerd. Ook deze input is zorgvuldig meegewogen in de besluitvorming.

De sector en maatschappelijke organisaties waren ook intensief betrokken bij de totstandkoming van het beleidsdraaiboek vogelgriep. De maatregelen bij de bestrijding van de HPAI in 2014 zijn gebaseerd op dit beleidsdraaiboek. Op deze manier waren sector en maatschappelijke groeperingen al vooraf betrokken bij het bestrijdingsbeleid.

Observatie 29 stelt dat de export, en dus de sector, baat zou hebben gehad bij het verplicht afronden van reiniging en ontsmetting binnen een bepaalde termijn. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe er met deze observatie zal worden omgegaan?

In overleg met de pluimveesector is besloten dat bij volgende vogelgriepuitbraken de NVWA de regie voert over reinigings- en ontsmettingsstappen na een ruiming. Tot nu toe werden een deel van deze werkzaamheden overgelaten aan de pluimveehouder. De extra kosten komen ten laste aan het diergezondheidsfonds en worden doorberekend aan de pluimveesector.

Deskundigengroep

De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen hoe andere lidstaten het advies van de Chief Veterinary Officer (CVO) om tijdens de vogeltrek een intensievere monitoring van wilde watervogels hebben, ontvangen. Wat is de reactie van andere lidstaten geweest en hoe wordt deze informatie gedeeld? Welke organisatie zal binnen Nederland verantwoordelijke worden voor de extra monitoring, en zal dus de monitoring gaan uitvoeren?

De CVO heeft de Europese Commissie op de hoogte gesteld van de intensievere monitoring in Nederland en aangegeven dat Nederland bereid is de kennisvergaring op dit gebied te delen en te coördineren. Er is nog geen reactie op deze brief.

De extra monitoring wordt uitgevoerd door Sovon Vogelonderzoek Nederland, het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) en het Erasmus Medisch Centrum (EMC). De eerste twee instituten nemen de monsters bij de vogels en het EMC doet de laboratoriumtests om na te gaan of de vogels besmet zijn met vogelgriep.

De Staatssecretaris geeft aan een nieuwe score te ontwikkelen en deze te gebruiken voor preventieve maatregelen. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe lang het gaat duren en welke maatregelen kunnen of moeten bedrijven komend trekseizoen nemen om de insleep te minimaliseren?

Ik heb het CVI gevraagd om na te gaan of een dergelijke score op korte termijn ontwikkeld kan worden. Zodra deze wordt opgeleverd, zal ik de deskundigengroep vragen naar de mogelijkheden om deze score te gebruiken. Een individuele score kan mogelijk worden gebruikt voor het onderbouwen van een op-maat-gesneden monitoringfrequentie voor individuele pluimveebedrijven of andere gedifferentieerde maatregelen (ophokgebod, hygiëne aanwijzingen etc.). Ik zal u informeren over het resultaat.

Algemene hygiënemaatregelen (waaronder ongedierte bestrijding) zijn voor ieder bedrijf belangrijk, ook gedurende het trekseizoen. Zie ook de antwoorden op de vragen van de D66-fractie over de inrichting van de uitloop.

Deze leden willen vragen in hoeverre er onderzoek is gedaan naar de insleep van het virus door ander ongedierte zoals ratten en muizen. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom in het deskundigen advies hier geen aandacht aan wordt besteed?

Ongediertebestrijding is om meerdere redenen belangrijk. In het verslag van de deskundigengroep van 19 december 2014 wordt al het advies gegeven dat optimalisatie van ongediertebestrijding ook belangrijk is om vogelgriep te voorkomen. Ratten en muizen kunnen griepvirussen theoretisch mechanisch verspreiden, bijvoorbeeld door het verslepen van besmette vogelmest. Ratten en muizen zijn ook gevoelig voor griepvirussen. De gevoeligheid varieert per stam. De rol van ratten en muizen bij de insleep van vogelgriep op een pluimveebedrijven is met experimenteel onderzoek zeer moeilijk vast te stellen. Een dergelijk onderzoek zal niets veranderen aan de conclusie dat ongediertebestrijding belangrijk is. Ik heb daarom geen onderzoek gefinancierd naar dit insleeprisico.

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd hoe er een goede monitoring kan plaatsvinden nu er minder mogelijkheden zijn om ongedierte buiten stallen te bestrijden wanneer er geen nulmeting heeft plaatsgevonden.

In de ongediertebestrijding vindt een professionaliseringslag plaats. In de brief aan uw Kamer van de staatsecretaris van Infrastructuur en Milieu van 2 juli 2015 (Kamerstuk 27 858, nr. 322) is uitgebreid ingegaan op de planmatige en samenhangende aanpak van de knaagdierbestrijding. De traditionele aanpak van gif strooien maakt daarin plaats voor een aanpak waarin de focus ligt op het voorkomen van een plaag door het opruimen van voedsel en vestigingsplaatsen, monitoring, gebruik van niet-chemische bestrijdingsmethoden en als laatste de inzet van gif. Binnen dit beleid is het ook mogelijk gemaakt om in plaats van één nu gebruik te mogen maken van vijf werkzame stoffen om ratten buiten te bestrijden. Het bestrijden van ratten om stallen is nu dus beter ingebed en beter gefaciliteerd.

Het doel van monitoring van knaagdieren is om trends te signaleren. Daarvoor is het nodig om langere tijd achter elkaar te monitoren zodat een trend zichtbaar wordt die uitsluitsel kan geven over de effectiviteit van het beleid. De eerste meting in de reeks kan gezien worden als de nulmeting.

Op bladzijde 3 van de brief (Kamerstuk 28 807, nr. 194) staat te lezen dat de deskundigen een analyse adviseren waarin de situatie van 2003 wordt vergeleken met de situatie anno 2015. De Staatssecretaris geeft aan dat het CVI is gevraagd hier mee aan de slag te gaan. Kan de staatsecretaris aangeven wanneer deze analyse gereed zal zijn? Worden hier ook de maatregelen meegenomen die de sector zelf heeft doorgevoerd sinds 2003? De pluimveesector heeft immers zelf veel maatregelen doorgevoerd en ziet het belang van een goede beheersbaarheid.

Deze analyse zal in de eerste helft van 2016 gereed zijn. Alle maatregelen en omstandigheden, die consequenties kunnen hebben voor de pluimveegezondheid, worden in de analyse meegenomen. Dus ook maatregelen die door de sector zijn genomen. De sector is ook bij de vraagstelling van de analyse betrokken.

De leden van de VVD-fractie willen vragen waarom zowel in het Berenschot rapport als in het deskundigenadvies niet wordt ingegaan op de situatie rondom de eendagskuikens. Tijdens de laatste uitbraak van hoog pathogene vogelgriep zijn miljoenen kuikentjes op de broederijen gedood terwijl het risico van besmetting door de wijze van vervoer nihil is. Waarom is er in het rapport van Berenschot niet of nauwelijks ingegaan op risico’s en maatregelen die genomen zijn/moeten worden? Is de Staatssecretaris bereid juist op deze punten met de sector in overleg te treden om te bezien in hoeverre risico’s aanwezig zijn of verkleind kunnen worden en in hoeverre de maatregelen daaraan tegemoet komen?

Zoals eerder aangegeven zal het beleidsdraaiboek worden herzien. Ook de rol van eendagskuikens en de noodzaak om vervoersmaatregelen op te leggen aan eendagskuikens zullen in deze herziening worden meegenomen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met genoegen kennisgenomen van de evaluatie van de vogelgriep. Zij hebben nog wel enkele vragen en opmerkingen.

Deze leden zijn geschrokken van het feit dat dierenwelzijn bij de uitbraak van de vogelgriep niet geëxpliciteerd werd in de besluitvorming en dat de Dierenwelzijnscommissie slechts een marginale rol had. De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd te lezen dat de Staatssecretaris deze kritiek ter harte neemt. Zij hebben hier echter nog wel enkele vragen over.

De verslaglegging van de crisisoverleggen tijdens de vogelgriep uitbraken was summier en gericht op actiepunten. In de verslagen is nadruk gelegd op de genomen besluiten. Basis voor de besluitvorming was: 1) de veterinaire noodzaak voor de bestrijding/preventie van vogelgriep, 2) de consequenties voor het dierenwelzijn en 3) op de economische gevolgen. De genomen besluiten zijn gebaseerd op de beleidsadviezen uit het beleidsdraaiboek vogelgriep. Ook bij de totstandkoming van dit draaiboek zijn veterinair nut, dierenwelzijn en economie tegen elkaar afgewogen. Het beleidsdraaiboek is aan de Tweede Kamer voorgelegd.

Deze leden lezen dat er een beschrijving zal worden opgenomen in het beleidsdraaiboek over wanneer een Dierenwelzijnscommissie zal worden ingesteld. Zij vragen de Staatssecretaris waarom niet standaard bij een uitbraak van vogelgriep een Dierenwelzijnscommissie kan worden ingesteld. Daarnaast worden de leden van de PvdA-fractie graag nader geïnformeerd over de samenstelling, taken en werkwijze van deze commissie.

Wanneer pluimveebedrijven worden geruimd, worden de aanwezige kippen gedood door middel van vergassing. Voor het vergassen van de dieren zijn gespecialiseerde bedrijven gecontracteerd. De NVWA ziet er op toe dat het doden van dieren op een bedrijf in verband met een dierziekte op een verantwoorde wijze gebeurt. Hiervoor zijn protocollen opgesteld. De NVWA volgt het vergassingsproces visueel, maar er wordt ook op specifieke plaatsen gemeten of de gasconcentraties, die nodig zijn om het pluimvee pijnloos te doden, worden gehaald.

Het welzijn van de dieren is met name bij het doden en ruimen in het geding. De dierenwelzijnscommissie wordt ingesteld om met meer afstand van de uitvoeringaspecten naar het dierenwelzijn te kijken. De commissie heeft alle vrijheid om dit werk naar eigen inzicht uit te voeren.

Deze taak wordt intensiever bij grotere uitbraken, waarbij meerdere bedrijven besmet zijn. Bij hoogpathogene vogelgriep, zoals de H5N8-uitbraken in 2014, is het risico op meerdere uitbraken reëel. Maar ook bij hoogpathogene vogelgriep is bij de eerste uitbraak niet te voorspellen of er meer uitbraken zullen volgen. Gezien het feit dat er in ons omliggende landen ook enkele enkelvoudige uitbraken geconstateerd waren, is bij de H5N8-vogelgriepuitbraken in 2014 niet direct een dierenwelzijnscommissie ingesteld.

De samenstelling van de welzijnscommissie is openbaar en wordt gepubliceerd in een instellingsbesluit. De samenstelling van de laatste dierenwelzijnscommissie vindt u in het Instellingsbesluit Welzijnscommissie Vogelgriepuitbraak 2014.

Ik vind het belangrijk dat de dierenwelzijnscommissie bij volgende uitbraken zelf kan bepalen wanneer zij haar adviserende taken oppakt. Ik zal daarom deze commissie een permanente status geven. Ik zal ook bezien of en op welke wijze ik het mandaat van de welzijnscommissie kan verbreden. Ik zal de komende maanden dit voornemen uitwerken en u hier te zijner tijd over informeren.

In april dit jaar gaf uw voorgangster aan dat de voorstellen van de Dierenbescherming om de aanpak van de vogelgriep diervriendelijker te laten verlopen, omwille van tijdgebrek, niet volledig meegenomen konden worden in de aanpak van de vogelgriep op dat moment (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 2117). Deze leden vragen de Staatssecretaris of deze aanbevelingen nu wel meegenomen kunnen worden in het beleidsdraaiboek. Zo ja, welke aanbevelingen zullen worden meegenomen? Zo nee, waarom niet?

In de door u aangehaalde Kamerbrief is aangegeven dat de voorstellen van de Dierenbescherming sympathiek zijn, maar niet allemaal uitvoerbaar, zeker niet binnen de voorgestelde tijdslijn. Dat is nu nog steeds het geval. Ik verwijs u verder naar de antwoorden op de vragen van de leden Van Dekken en Dikkers (beiden PvdA) over het rapport met adviezen voor de aanpak van vogelgriep van de Dierenbescherming (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 2117, d.d. 29 april 2015).

De adviezen in het beleidsdraaiboek hebben de focus op de bestrijding van vogelgriep in een uitbraak situatie of een situatie dat er een uitbraak dreigt. De meeste punten in het plan van de Dierenbescherming gaan over de preventie van dierziekten in de normale situatie en over de structuur van de Nederlandse pluimveesector. Deze adviezen passen niet in een beleidsdraaiboek dat over de bestrijding van vogelgriep gaat.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de Staatssecretaris de sector oproept om een correcte registratie van bedrijven te bevorderen. De effecten van een gebrekkige registratie zijn echter groot, zowel op economisch gebied als op dierenwelzijnsgebied. Deze leden vragen de Staatssecretaris daarom of er een controle komt op de kwaliteit van dit registratiesysteem. Aan welke eisen zal dit systeem moeten voldoen, op welke termijn moet dit systeem gereed zijn en kan en zal de Staatssecretaris ingrijpen als dit onvoldoende blijkt?

Het beheer van de registratie van de bedrijven ligt door het opheffen van de productschappen sinds 1 januari 2015 bij RVO.nl. In 2015 is er begonnen met het actualiseren van de bedrijfsgegevens door de informatie te koppelen aan reeds bij RVO.nl aanwezige bedrijfsgegevens zodat eventuele problemen bij gemengde bedrijven niet meer voor zullen komen. Dit proces wordt afgerond voor 1 januari 2016.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie zijn blij de evaluatie vogelgriep te hebben ontvangen en hebben hierover nog enkele vragen.

Deze leden zijn niet tevreden met de manier waarop met dieren is omgegaan en de manier waarop dierenwelzijn is geborgd in de afhandeling van de vogelgriep uitbraak. De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris bereid is de Kamer op de hoogte te houden van de wijze waarop verbeteringen betreffende dierenwelzijn in de draaiboeken en bij de taakomschrijving van de Dierenwelzijnscommissie vorm gegeven gaat worden.

Zie voor de beantwoording van deze vraag ook de antwoorden op de vragen van de VVD- en de PvdA-fracties. De herziene versie van het draaiboek zal aan de Tweede Kamer worden opgestuurd.

Zij vragen waarom het zo lang duurde voordat de Dierenwelzijnscommissie ingesteld was. Erkent de Staatssecretaris dat deze commissie eigenlijk bij de eerste ruimingen al aanwezig had moeten zijn? Wat gaat de Staatssecretaris doen om te borgen dat deze commissie bij een volgende uitbraak wel gelijk bij de eerste ruimingen aanwezig kan zijn? Hoe denkt de Staatssecretaris de taken van en verwachtingen over de Dierenwelzijnscommissie in te vullen?

Zie voor de beantwoording van deze vragen de antwoorden op de vragen van de PvdA-fractie.

De leden van de SP-fractie hebben indertijd met zorg in de media vernomen dat kuikens in kratten gestapeld voor lange tijd zonder eten en drinken gehouden werden.

Waarom is in het evaluatieproces helemaal niet ingegaan op de vraag of de broedmachines niet uitgezet hadden moeten worden? Wilt u dit alsnog laten evalueren? Wilt u een antwoord formuleren op de vraag in welke situaties de broedmachines al dan niet uitgezet moeten worden en wanneer gestopt moet worden met het plaatsen van nieuwe eieren in de broedmachines? Hoeveel broederijen hebben besloten om door te gaan met het uitbroeden van kuikens en hoeveel kuikens zijn uiteindelijk in kratten beland zonder eten en drinken? Indien de Staatssecretaris hier geen antwoord op heeft vragen deze leden of hij bereid is in de protocollen op te nemen dat dit de volgende keer wel gemonitord moet worden. De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris bereid is te voorkomen dat kuikens in kratten belanden zonder eten en drinken bij de volgende uitbraak. Is de Staatssecretaris bereid protocollen hierover op te stellen?

Is de Staatssecretaris bereid bij een volgende uitbraak broederijen te verplichten voorzieningen te treffen voor de opvang van kuikens?

Een broedproces tijdelijk stilleggen is niet altijd mogelijk. Het is afhankelijk van het stadium van het broedproces of dit bijdraagt aan dierenwelzijn.

Eind 2014 zijn er vijf vogelgriepuitbraken geweest. Om het vogelgriepvirus te beteugelen en verdere verspreiding te voorkomen zijn verschillende maatregelen genomen, o.a. vervoersverboden/beperkingen van levend pluimvee en eendagskuikens. Deze maatregelen staan beschreven in het beleidsdraaiboek en zijn bekend bij de sector. Het is de verantwoordelijkheid van pluimveebedrijven, inclusief broederijen, zich voor te bereiden op een periode met vervoersverboden en zo dierenleed zo veel mogelijk te beperken.

Ik heb geen statistieken over de wijze waarop bedrijven eendagskuikens hebben gedood. De broederij is primair verantwoordelijk voor het welzijn van de eendagskuikens. Dit werd bevestigd door de dierenwelzijnscommissie in hun eindrapportage: «de houder is in de ogen van de commissie verantwoordelijk voor de gevolgen op de bedrijfsvoering (voor wat betreft dierenwelzijnsaspecten) op basis van ontwikkelingen en bijbehorende regelgeving in geval van uitbraken van besmettelijke dierziekten». Ik ben met de sector in overleg over de manier waarop broederijen zich beter kunnen voorbereiden op een vervoersverbod.

Zie ook de antwoorden op Kamervragen van het lid Thieme (PvdD) over het verstrekken van subsidie op het doden van kuikens (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 1947, d.d. 15 april jl.).

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de evaluatie en de reactie van de Staatssecretaris. Hierover hebben deze leden nog vragen.

De leden van de CDA-fractie zijn alle betrokkenen erkentelijk dat de uitbraak van de vogelgriep vorige winter beperkt is gebleven. Een dergelijke epidemie is zeer ingrijpend, voor de omgeving, voor de gehele pluimveeketen, maar met name voor de familiebedrijven en de dieren. Evengoed zijn er grote directe kosten van de uitbraak, volgens de WUR 49 à 56 miljoen euro. Hoog pathogene influenza heeft op een nog veel grotere schaal afgelopen jaar de Verenigde Staten getroffen en het virus waart in steeds grotere mate rond in wilde vogelpopulaties. Deze vaststelling vraagt volgens deze leden alertheid en ook regels die op deze nieuwe situatie zijn toegesneden.

De leden van de CDA-fractie dringen aan op snelle actie omdat er een grote urgentie is omdat het trekseizoen nu al begint en het ministerie dus eigenlijk al te laat is. De evaluatie heeft veel te lang op zich laten wachten, er is nog niet gesproken over het verbeteren van het draaiboek en de evaluatie neemt nog onvoldoende de zaken mee die nu anders zijn dan in 2003 en waarop het draaiboek aangepast dient te worden. Is de Staatssecretaris bereid om gezien de urgentie prioriteit te geven aan dit dossier, en het nu snel aan te pakken met enkele snelle wijzigingen van het draaiboek, zoals melding per stal, sneller reinigen en flexibeler binnenhouden in risicogebieden en voor de langere termijn in te zetten op onderzoek en verdere analyse?

Voor het antwoorden op de vragen over het beleidsdraaiboek verwijs ik naar de kamerbrief advies Deskundigengroep Pluimveeziekten (Kamerstuk 28 807, nr. 194) en naar de antwoorden op de vragen van de VVD-fractie.

Het voorstel uit het evaluatie om mortaliteit per stal in plaats van per bedrijf te melden is inmiddels overgenomen en de regelgeving is erop aangepast.

Ik zet in op onderzoek. Uw Kamer is hier eerder dit jaar over geïnformeerd met het onderzoek vrije uitloop en laagpathogene vogelgriep (Kamerstuk 28 807, nr. 191, d.d. 13 april 2015).

Omwille van de urgentie vragen deze leden waarom het zo lang duurt voordat er acties worden verbonden aan de hele duidelijke conclusies van het Centraal Veterinair Instituut (CVI)-rapport «Risicofactoren voor introductie van laag-pathogeen aviaire influenza virus op legpluimveebedrijven met vrije uitloop in Nederland»? De conclusies van het onderzoek zijn logisch en duidelijk, namelijk dat legpluimveebedrijven met vrije uitloop in waterrijke gebieden (waar voornamelijk kleigrond is) een veel groter risico hebben op besmetting. Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat besmetting via wilde vogels ook vraagt om een andere aanpak? Toch heeft de Staatssecretaris op basis van deze analyse enkel nieuwe analyses uit laten voeren in april, en dat is nog steeds de stand van zaken in november. Is het niet mogelijk om pluimveebedrijven met vrije uitloop in waterrijke gebieden nu al maatregelen te laten nemen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Is het mogelijk om flexibeler om te gaan met vrije uitloop en biologische kippen tijdelijk binnen te houden in risicovolle periodes? Zo nee, waarom niet? Houdt het draaiboek voldoende rekening met de dreiging van besmetting door wilde vogels, zo vragen deze leden. Overigens beamen zij dat er verder onderzoek moet worden gedaan naar de mogelijke besmetting van hoog pathogene aviaire influenza door trekvogels en in welke periodes er dan mogelijk hogere risico’s zijn.

Het ophokken van pluimvee van uitlooplegbedrijven zonder dat dit consequenties heeft voor de handelsstatus, is alleen mogelijk als daar een gedegen veterinaire motivatie aan ten grondslag ligt. En ook dan zijn de mogelijkheden beperkt. De maximale periode voor uitlooplegbedrijven is 12 weken. Wanneer langer wordt opgehokt verliezen de eieren de Europese handelsstatus als uitloopeieren. Het is met de beschikbare onderzoeksgegevens niet mogelijk een duidelijke risicoperiode voor introductie van vogelgriep aan te geven om daarmee een tijdelijke ophokplicht veterinair te onderbouwen. Om deze reden is het nu niet mogelijk om tijdelijke ophokgeboden in te stellen.

Voor laag pathogene virussen is gevonden dat bedrijven met een uitloop een veel groter risico hebben om vogelgriep in te slepen dan bedrijven met een stalhuisvesting. Daarentegen hadden in 2014 alle met hoogpathogene vogelgriep H5N8 besmette bedrijven een stalhuisvesting. Dit soort onzekerheden maken besluitvorming over een tijdelijke ophokplicht ingewikkeld. Er lopen verschillende onderzoekstrajecten om meer begrip te krijgen over het insleeprisico van vogelgriep, onder andere naar risicoperiodes. Het onderzoek naar de risicoperiodes wordt begin 2017 afgerond. Er is al veel onderzoek gedaan naar de risico’s van de verschillende bedrijfstypen.

Voor het antwoord op de vraag over de dreiging van een besmetting door wilde vogels verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van de VVD-fractie.

Problematisch hierbij is echter wel dat de sector geen mogelijkheden krijgt om collectief aan het onderzoek bij te dragen. Is de Staatssecretaris bereid om ervoor te zorgen dat een Algemeen Verbindend Verklaring van de pluimvee-branche voor de financiering van onderzoek naar onder andere dierziekten wordt goedgekeurd? Zo nee, op welke wijze gaat de Staatssecretaris dan mogelijk maken dat de pluimveesector collectief onderzoek kan financieren? De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de sector zelf haar verantwoordelijkheid neemt doordat zij adequate maatregelen heeft genomen, onder andere door het aanscherpen van het bedrijfshygiëneprotocol, wat heel belangrijk is voor het voorkomen van besmetting, en zo willen zij ook collectief bijdragen aan onderzoek.

Ook met het afschaffen van de productschappen is het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om te zorgen voor de private financiering van onderzoek. De door de Minister van Economische Zaken erkende brancheorganisaties in de pluimvee- en eierensector, PLUIMNED en OVONED, hebben daartoe de mogelijkheid om onder de eigen leden middelen te verzamelen om ten behoeve van eigen leden onderzoek te financieren.

Zoals de Minister van Economische Zaken heeft aangegeven in de brief van 28 mei 2014 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 788) en in het debat van 3 september 2014 (Handelingen II 2013/14, nr. 104, Wet opheffing bedrijfslichamen) met de Tweede Kamer over de opheffing van de productschappen, wordt terughoudend omgegaan met verzoeken tot collectieve financiering, maar staan wij welwillend tegenover het verbindend verklaren van voorschriften en financiële bijdragen met betrekking tot onderzoek en innovatie. Op deze manier kunnen erkende producenten- of brancheorganisaties ook bij niet aangesloten marktdeelnemers geld inzamelen voor onderzoek. Het initiatief en de uiteindelijke uitvoering ligt bij de betreffende producenten- of brancheorganisatie zelf. Indien een daartoe strekkend verzoek voldoet aan de kaders voor verbindend verklaring, zoals aan uw Kamer gecommuniceerd in de hiervoor genoemde brief van 28 mei 2014, dan kan dat worden goedgekeurd.

Deze leden stellen vast dat de Staatssecretaris geen aanpassingen aanbrengt aan het draaiboek aanpak hoog pathogene aviaire influenza, maar wel naar aanleiding van advies van deskundigen een vergelijking van de aanpak van de situatie in 2013 en 2015 laat maken en gaat voorleggen aan een Deskundigengroep. Zou de Staatssecretaris kunnen aangeven wie in de Deskundigengroep zit?

Waarom draalt de Staatssecretaris met het up to date brengen van het draaiboek? Is de Staatssecretaris bereid om als doel op te nemen in het draaiboek dat de evaluatie wordt opgeleverd in een periode van zes maanden, zodat er eerder maatregelen genomen kunnen worden, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zo nee, waarom niet?

Alle leden van de Deskundigengroep Dierziekten staan vermeld op de website http://www.deskundigengroepdierziekten.nl/. Afhankelijk van het onderwerp wordt de groep samengesteld uit deze lijst.

De doorlooptijd van een evaluatie is van verschillende factoren afhankelijk. Het standaard opnemen van zes maanden botst met maatwerk. Het is wel wenselijk dat een evaluatie op zijn minst kort na afloop wordt opgepakt en snel afgerond.

Zie verder ook de antwoorden op de vragen van de VVD-fractie over de aanpassingen van het beleidsdraaiboek.

Is de Staatssecretaris bereid om de herziening van de meldingsnorm per schuur in plaats van per bedrijf met spoed in te voeren. Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?

De meldingsnorm is inmiddels aangepast. De daartoe strekkende wijziging van de Regeling, preventie, bestrijding en monitoring besmettelijke dierziekten, zoönosen en TSE’s is op 4 december jl. in werking getreden (Kamerstuk 29 683, nr. 198).

Deze leden willen bij de aanpassing van het draaiboek aandacht vragen voor observatie 14, dat rekening wordt gehouden met de economische gevolgen van maatregelen in de besluitvorming, en het instellen van de compartimentering. Zou het in de ogen van de Staatssecretaris mogelijk zijn om de afweging van economische gevolgen van maatregelen een plaats te geven in het draaiboek?

Bij het opstellen van het beleidsdraaiboek en bij de besluitvorming tijdens een crisis wordt ook rekening gehouden met economische consequenties van maatregelen. Ook bij de aanpassing van het draaiboek zal hier aandacht voor zijn. Zie verder ook de antwoorden op de vragen over het beleidsdraaiboek van de VVD-fractie.

In observatie 21 geeft het rapport Berenschot aan dat «binnen de sector het beeld dat doorvoeren van wijzigingen onnodig lang heeft geduurd, leidend tot uitgestelde acties en extra kosten voor de sector». Waarom heeft de Staatssecretaris deze observatie genegeerd? Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie een inhoudelijke reactie op deze observatie 21.

Zoals ook in het evaluatierapport wordt aangegeven, is in een aantal gevallen gewacht werd met wijzigingen totdat deze veterinair verantwoord waren.

Is het met de kennis van nu niet mogelijk om op basis van slachtcapaciteit tot een adequatere compartimentering te komen? Zo nee, waarom niet?

Bij het samenstellen van de regio’s moet rekening worden gehouden met verschillende randvoorwaarden, onder andere veterinaire ratio, slachtcapaciteit en logistiek voor andere producten (zoals mest, melk, voer). Dit gebeurt zo zorgvuldig mogelijk binnen de beperkte tijd, die hier tijdens een crisis voor beschikbaar is. Van alle randvoorwaarden weegt het veterinaire argument het zwaarste. In dit geval was het van het grootste belang de regio’s met de besmette bedrijven af te scheiden van de meest pluimveedichte gebieden (Gelderse Vallei en de Peel) om zo insleep van het virus in deze gebieden te voorkomen.

De WUR werkt aan een onderzoeksvoorstel waarmee de economische gevolgen van een regio indeling worden gemodelleerd en gekwantificeerd. De uitkomsten daarvan kunnen in de toekomst bij een uitbraak worden betrokken.

Waarom is er bij de uitbraak vorig jaar gekozen voor vier gebieden en niet voor meer compartimenten om economische schade te voorkomen? In het draaiboek worden veel meer gebieden voor compartimentering voorgesteld, waarom is Nederland niet ingedeeld in 20 compartimenten als aangegeven in het draaiboek?

De 20 regio’s die in het draaiboek worden genoemd, zijn bedoeld als bouwstenen voor het samenstellen van 2, 3 of 4 grotere regio’s. Dit wordt in het beleidsdraaiboek uitgelegd. Het instellen van meer dan vier regio’s is uit handhavingsoogpunt niet uitvoerbaar en zou daarnaast niet tot minder maar tot veel meer economische schade leiden o.a. vanwege het gebrek aan noodzakelijke voorzieningen per regio.

Ten algemene vragen deze leden of het niet mogelijk is om een standstill korter te maken dan 72 uur als er een uitbraak is in een niet pluimveerijk gebied, in het draaiboek staat immers maximaal 72 uur? Ten aanzien van dierenwelzijn zou men kunnen overwegen om de standstill periode voor het vervoeren en opzetten van eendagskuikens te verkorten. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Staatssecretaris hierover denkt en of hij hiervoor mogelijkheden ziet. Zo nee, waarom niet?

De duur van de standstill wordt meegenomen in de herziening van het draaiboek. Zie verder de antwoorden op de vragen van de VVD-fractie over de herziening van het beleidsdraaiboek.

De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris of hij bereid is om in gesprek met de pluimveesector er voor te zorgen dat de reiniging en ontsmetting sneller wordt uitgevoerd zodat Nederland sneller AI-vrij is, immers pas drie maanden na de tweede reiniging van het bedrijf met de laatste uitbraak is Nederland officieel AI-vrij. Is de Staatssecretaris bereid om er naar te kijken om in het draaiboek verplicht te stellen dat de tweede reiniging verplicht binnen drie weken plaats heeft? Zo nee, waarom niet?

Zie het antwoord op de vraag van de VVD-fractie over dit onderwerp.

De Staatssecretaris geeft in zijn brief aan dat in het Beleidsdraaiboek criteria worden opgenomen voor het instellen van een Dierenwelzijnscommisie. Op basis van welke criteria, zo vragen deze leden. En wat wordt verduidelijkt aan de rol van de Commissie?

Zie de antwoorden op de vragen van de SP-fractie over dit onderwerp.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de registratie van gemengde bedrijven niet up to date was.

Zie de antwoorden op de vragen van de PvdA-fractie over dit onderwerp.

Ten algemene vragen deze leden of het niet mogelijk is om voor gemengde bedrijven mogelijkheden te bieden om ondanks maatregelen, wel melk te kunnen leveren.

In de herziening van het draaiboek zal opnieuw gekeken worden naar gemengde bedrijven en de aflevering van melk. Zie verder de antwoorden op de vragen van de VVD-fractie over de herziening van het draaiboek.

Zij stellen daarnaast vast dat de overgang van het productschap pluimvee naar rvo ook tot problemen heeft geleid. Onder andere de gegevens van sectorvertegenwoordigers waren er niet en goede gegevens van gemengde bedrijven waren er niet (aanbeveling 30). Berenschot doet ook de aanbeveling om er voor te zorgen dat er up-to-date informatie- en registratiesystemen moeten zijn. De leden van de CDA-fractie vinden het antwoord in de brief, waarin wordt gesteld dat de sector daarvoor verantwoordelijk is, onvoldoende. Is de Staatssecretaris bereid om werk te maken van een actuele informatie en een goed registratie systeem? Zo nee, waarom niet?

De adreslijsten van de vertegenwoordigers van de sectorpartijen en maatschappelijke organisaties zijn geactualiseerd. Zie verder de antwoorden op de vragen van de PvdA-fractie over de registratie van bedrijven.

In het rapport van Berenschot staat in het feitenrelaas dat de NVWA en rvo.nl kritisch hebben gekeken naar de stalvergassingen tot dan toe. Zou de Staatssecretaris kunnen toelichten waarom de NVWA en de rvo.nl hier kritisch naar gekeken hebben, en wat hier uitgekomen is? Daarnaast vragen deze leden of de ruimingen efficiënt zijn uitgevoerd. Is dit onderzocht bij de evaluatie? Zo nee, hoe wordt dit dan geëvalueerd?

Voor het vergassen van pluimvee zijn gespecialiseerde bedrijven gecontracteerd. De NVWA kijkt altijd kritisch naar het vergassen van pluimvee tijdens de ruiming van een pluimveebedrijf. Hiervoor zijn protocollen opgesteld. De NVWA volgt het vergassingsproces visueel, maar er wordt ook op specifieke plaatsen gemeten of de gasconcentraties, die nodig zijn om het pluimvee pijnloos te doden, worden gehaald. De NVWA heeft geen onregelmatigheden gevonden bij de ruimingen.

Het toezicht van RVO.nl beperkt zich tot de financiële afhandeling van de bestrijdingsmaatregelen.

Tijdens de uitbraak is het vervoer van pluimveemest in principe verboden. Op enig moment is er een uitzondering gekomen voor een bedrijf die in haar bedrijfsvoering volledig afhankelijk is van de aanvoer van pluimveemest. Echter, er zijn meerdere bedrijven die over dezelfde veiligheidsstatus beschikte. Hoe waarborgt de Staatssecretaris dat bij een nieuwe uitbraak deze bedrijven allemaal een corridor krijgen toegewezen?

Tijdens de regionalisatie waren er ook vervoersbeperkingen voor pluimveemest. Afhankelijk van de omstandigheden, waaronder de ligging van een bedrijf, worden de mogelijkheden van een corridor bezien.

De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris wat de stand van zaken is van de financiële afhandeling van de schade. Graag ontvangen deze leden ook een overzicht van klachten c.q. bezwaarschriften die zijn binnengekomen over de schadeafhandeling.

Er zijn 104 aanvragen ontvangen in het kader van de broedeiregeling, waarvan er 94 zijn toegewezen, twee zijn afgewezen en één is ingetrokken. In primair besluit is € 6.321.583,90 uitbetaald en na bezwaar is € 36.761,59 nabetaald. Voor deze regeling zijn 10 bezwaren ontvangen. Er zijn 8 bezwaren (gedeeltelijk) gegrond verklaard. Er zijn 2 aanvragen ongegrond verklaard. Alle bezwaren zijn afgehandeld. Er is nog één betaling uit bezwaar die nog afgehandeld moet worden.

Deze leden herinneren zich nog de grenssluiting van België tijdens de crisis wat nog tot extra moeilijkheden leidde. Daarom vragen zij hoe de Staatssecretaris achteraf de grenssluiting van België beoordeelt. Hoe kan dit in de toekomst voorkomen worden?

Zie het antwoord op de vraag van de VVD-fractie over dit onderwerp.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie vinden het van groot belang dat de overheid tijdens een uitbraak van volgelgriep zorgvuldig maar daadkrachtig optreedt. Zo kan snelle verspreiding van een hoog pathogeen virus zo veel mogelijk worden vermeden en kan ruiming zoveel mogelijk vermeden worden. Het evaluatierapport over de uitbraak in november 2014, uitgevoerd door Berenschot, is overwegend positief over de gehanteerde aanpak tijdens de uitbraak in november 2014. Deze leden zijn daar blij over, maar hebben nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie merken op dat het relatief beperkt blijven van de uitbraak in november 2014 waarschijnlijk deels ook te danken is aan het feit dat de besmette bedrijven gelegen waren in gebieden met relatief weinig pluimveehouderijen. Indien de uitbraak had plaatsgevonden in een gebied met een hogere dichtheid aan pluimveehouderijen was de schade mogelijk veel groter geweest. Dit roept de vraag op of er niet beter gekeken moet worden naar spreiding van bedrijven en het voorkomen van verdere intensivering. Deelt de Staatssecretaris die zorg? Op welke wijze kan en gaat hij samen met de sector dat risico verlagen?

De huidige structuur van de pluimveesector is historisch gegroeid en is niet eenvoudig te wijzigen. Ik zet daarom in op een optimale snelle detectie (early warning) van introductie van vogelgriep, zodat uitbraken in een vroeg stadium worden gevonden en worden geëlimineerd. Daarnaast is hygiëne in de gehele pluimveeketen van groot belang om insleep en verspreiding te voorkomen. De pluimveesector heeft het afgelopen jaar stappen vooruit gezet, onder andere door de introductie van de hygiëne scan voor pluimveebedrijven. Met beide instrumenten wordt het vogelgrieprisico beteugeld.

Deze leden vragen in het bijzonder aandacht voor de communicatie tijdens een uitbraak. Zij lezen in de evaluatie van Berenschot dat de juridische taal van de regelingen moeilijk te begrijpen was voor de sector. Ook de observatie dat de formele informatie-uitwisseling met belanghebbenden buiten de pluimveesector beperkt was, is hen opgevallen. Zou de Staatssecretaris kunnen aangeven op welke manier hij dit gaat verbeteren? Voor het draagvlak van de moeilijke beslissingen die in een crisis genomen moeten worden, beschouwen de leden van de D66-fractie heldere en toegankelijke communicatie van cruciaal belang.

Goede communicatie tijdens een crisis is belangrijk. Tijdens de vogelgriepcrisis 2014 is actief gecommuniceerd over maatregelen, via website, sociale media en andere kanalen. Ook zijn antwoorden op veel gestelde vragen gepubliceerd op internet om de maatregelen en de juridische regelingen te verduidelijken. Ook is op verschillende niveaus overleg gevoerd met vertegenwoordigers van de sector en van maatschappelijke organisaties om besluiten toe te lichten en om de vertegenwoordigers de gelegenheid te geven vragen te stellen en zorgen te delen. Deze overleggen hebben plaatsgevonden met mijn voorganger (bestuurlijk overleg) en met de ambtelijke top (technisch uitvoeringsoverleg).

De maatregelen die werden genomen tijdens de vogelgriepmaatregelen waren het ingrijpendste voor de pluimveesector. Om die reden heeft die sector veel aandacht gekregen. Ook is zoveel als mogelijk aandacht geschonken aan vragen en zorgen van andere belanghebbenden. Ik zal daarom ook bij een toekomstige crisis borgen dat recht wordt gedaan vragen van pluimveesector en andere maatschappelijke organisaties.

Deze leden vragen of de Staatssecretaris zicht heeft op de naleving van de ophokplicht door hobbymatige pluimveehouders. Zij kregen tijdens de uitbraak namelijk signalen dat hobbyhouders niet voornemens waren hun kippen op te hokken. Heeft de Staatssecretaris soortgelijke geluiden gehoord? Ziet hij mogelijkheden naleving te verbeteren? Kan dat wellicht mede door verbeterde communicatie?

Ik heb geen signalen ontvangen dat hobbyhouders de afschermplicht niet naleefden of wilden naleven. Het beleid ten aanzien van commercieel gehouden pluimvee en hobbypluimvee en -vogels is overigens gedifferentieerd. Voor commercieel gehouden pluimvee was er een ophokplicht in heel Nederland, ook gedurende de regionalisatiemaatregelen. Voor hobbymatig gehouden dieren waren de maatregelen minder strikt. Er gold een afschermplicht tijdens de standstill en in de beschermings- en toezichtsgebieden rond de uitbraken.

De leden van de D66-fractie constateren dat tijdens de uitbraak van november 2014 de Dierenwelzijnscommissie slechts bij één van de zeven ruimingen aanwezig is geweest. Hoe is de Staatssecretaris voornemens de Dierenwelzijnscommissie bij een volgende uitbraak beter te betrekken? Is het de bedoeling dat deze bij een volgende uitbraak bij alle ruimingen aanwezig zal zijn? Is dit in het geval van een grote uitbraak ook mogelijk wat betreft capaciteit?

Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van de PVDA-fractie over dit onderwerp.

Deze leden zijn bezorgd over de situaties die ontstaan tijdens een vervoersverbod. Met name op bedrijven waar kuikens voor eierproductie worden uitgebroed en bedrijven met opfokleghennen ontstaan logistieke problemen doordat veel dieren in de stallen vast komen te zitten als gevolg van het vervoersverbod. Is de Staatssecretaris voornemens hiervoor, mede in het licht van dierenwelzijn, verder oplossingen te zoeken? Zo nee, waarom niet?

Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van de SP-fractie over dit onderwerp.

Verder zal bij de herziening van het beleidsdraaiboek ook gekeken worden naar het specifieke risico van broedeieren en eendagskuikens in de epidemiologie van een vogelgriepuitbraak.

De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat er tot januari 2015 vanuit het Productschap voor Pluimvee en Eieren eisen gesteld werden aan de inrichting van het vrije uitloop terrein. Dit betrof onder andere het plaatsen van struiken en bomen die beschutting bieden aan het pluimvee, waarmee ook de kans dat vogels landen en een griepvirus overdragen minder wordt. Met het wegvallen van het productschap is deze eis komen te vervallen volgens de Dierenbescherming. Deze leden zijn benieuwd of dat klopt. Bovendien vragen zij de Staatssecretaris of hij tevreden is met de wijze waarop de sector op dit moment omgaat met de inrichting van de vrije uitloop ruimte, en of dat hij extra regelgeving nodig acht.

Het is juist dat het productschap zes maanden voordat het werd opgeheven een besluit heeft gepubliceerd met inrichtings- en hygiëne-eisen voor de uitloop. Deze eisen zijn niet overgenomen als zijnde een publieke wettelijke taak.

Watervogels zijn een belangrijke bron van vogelgriepvirussen. Er is echter geen wetenschappelijk bewijs dat bepaalde maatregelen het insleeprisico werkelijk verminderen. Het onderzoek naar risicofactoren voor introductie van laagpathogeen aviair influenzavirus op legpluimveebedrijven met vrije uitloop in Nederland, waarover u in de brief van 13 april 2015 (Kamerstuk 28 807, nr. 191) bent geïnformeerd, heeft geen relatie gevonden tussen de inrichting van de uitloop en het insleeprisico. Ook experts verschillen van mening, bijvoorbeeld over het nut van beplanting om het insleeprisico te verminderen. Enerzijds is een uitloop met bomen en struiken minder aantrekkelijk voor veel watervogelsoorten, maar anderzijds trekt een dergelijke beplanting weer andere vogelsoorten aan. Deze laatste zijn misschien een minder belangrijk bron voor vogelgriepvirussen, maar ze zouden wel als vector het vogelgriepvirus kunnen verslepen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de evaluatie van de aanpak van de vogelgriepuitbraak in 2014 en de reactie van de Staatssecretaris daarop. Deze leden spreken hun waardering uit voor de daadkrachtige en effectieve aanpak van de uitbraak. Zij hebben nog wel enkele vragen.

In de observaties 7–9 wordt de dialoog met sectororganisaties eenzijdig en informeel genoemd. In observatie 14 wordt aangegeven dat het onduidelijk is hoe economische gevolgen van maatregelen werden meegewogen. De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat sectororganisaties vroegtijdig en serieus betrokken worden bij besluitvorming, omdat zij veel kennis en ervaring hebben omtrent de effectiviteit en gevolgen van mogelijke maatregelen. Zij verwijzen hiervoor ook naar de evaluatie van de Q-koorts uitbraak, waarbij geconstateerd werd dat de sector onvoldoende betrokken werd. Deze leden horen graag hoe de regering deze observaties weegt. Gaat de Staatssecretaris kijken hoe sectororganisaties bij de aanpak van een uitbraak (nog) beter betrokkken kunnen worden?

Zie ook antwoorden op vragen van de D66-fractie over deze onderwerpen.

Het verschil tussen de Q-koortsuitbraak en deze vogelgriepuitbraken is dat voor vogelgriep een met alle sector- en maatschappelijke partijen afgestemd beleidsdraaiboek aanwezig is. De wijze waarop vogelgriep in Nederland wordt bestreden, is daarom vooraf bekend. Eén van de redenen waarom in Nederland met een beleidsdraaiboek wordt gewerkt, is juist dat gedurende een crisis er daadkrachtig en snel gehandeld moet worden. Zoals ik in het antwoord op vragen van de VVD-fractie heb uitgelegd, zal het beleidsdraaiboek worden herzien en de sector- en maatschappelijke partijen zullen hierbij worden betrokken.

Vanuit de sector is onder meer kritiek gekomen op het verbieden van transport van vleeskuikens en eenden naar de slacht tijdens de stand still periode en de lange duur van de stand still voor het vervoeren en opzetten van eendagskuikens. Wordt dit meegenomen in de analyse door het Centraal Veterinair Instituut en de deskundigengroep?

Deze punten worden meegenomen in de herziening van het beleidsdraaiboek. Zie ook de antwoorden op de vragen van de VVD-fractie over de herziening van het beleidsdraaiboek.

De pluimveesector heeft werk gemaakt van een onderzoeksprogramma voor onderzoek naar risicobeheersing omtrent vogelgriep. De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat de brancheorganisaties OVONED en PLUIMNED een verzoek willen doen voor een algemeen verbindend verklaring voor financiering van dit onderzoeksprogramma en dat hierover overleg gevoerd wordt met het Ministerie van Economische Zaken. Deze leden horen graag wat de stand van zaken is. Zijn de Minister en Staatssecretaris van Economische Zaken bereid hier voortvarend aan mee te werken?

Zoals aangegeven in mijn antwoord op vragen van de leden van de CDA-fractie, ligt het initiatief voor en de uiteindelijke uitvoering van het verbindend verklaren van voorschriften en financiële bijdragen met betrekking tot onderzoek en innovatie bij PLUIMNED en OVONED zelf. Indien een daartoe strekkend verzoek voldoet aan de kaders voor verbindendverklaring zoals aan uw Kamer gecommuniceerd in de hiervoor genoemde brief van de Minister van Economische Zaken van 28 mei 2014, dan kan dat worden goedgekeurd.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

Vorig jaar was het weer zover: een uitbraak van vogelgriep. Wederom werden er zieke en gezonde dieren massaal afgemaakt. En wederom wordt er daarna over gegaan tot de orde van de dag. Worden megastallen weer vol gezet met duizenden kippen, en wordt er niets gedaan om een volgende uitbraak te voorkomen. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Staatssecretaris of hij het met hen eens is dat het slechts een kwestie van wachten is op een volgende uitbraak, wanneer de structuur van de veehouderij in Nederland niet grondig op de schop genomen wordt.

Zie antwoorden op vragen van de D66-fractie over dit onderwerp.

Met verbazing hebben deze leden kennisgenomen van de evaluatie van Berenschot waarin wordt gesteld dat «de bestrijding van de vogelgriep in Nederland effectief was». De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat zowel de sector als de overheid maar weinig hebben geleerd van de Dit-Nooit-Meer-vogelcrisis van 2003. Grote concentraties dieren en de concentratie van stallen vormen samen een tikkende tijdbom. Deze leden constateren dat de afgelopen 12 jaar de concentratie van dieren alleen maar is toegenomen, mede door de komst van steeds grotere megastallen. In Nederland leven zo’n honderd miljoen kippen, kalkoenen en eenden opgehokt in volle en veelal dichte stallen. Het overgrote deel van de pluimveestallen vindt men ook nog eens in de Peel en de Gelderse Vallei. Veterinaire epidemioloog Professor Mart de Jong zei op een Studium Generale van de Wageningen Universiteit in 2005 al; «Het contact tussen de bedrijven is zo intensief, de dichtheid van de kippen zo hoog, dat als het virus hier op één bedrijf opduikt de hele vallei is afgeschreven. Dat is het gevolg van de hoge dichtheden in de sector. Kan de Staatssecretaris bevestigen dat de dichtheden in de sector sindsdien niet minder zijn geworden? Ziet hij dit ook als een probleem? Zo nee, waarom niet?

Ik ben het eens met de conclusie van het Berenschotrapport dat de bestrijding van de vogelgriep in Nederland effectief was. De uitbraken zijn snel gevonden en het aantal besmette bedrijven is beperkt gebleven. De uiteindelijke schade was vergeleken met 2003 zeer beperkt.

Het klopt dat de gemiddelde bedrijfsgrootte van pluimveebedrijven sinds 2003 is toegenomen. Ik kan niet bevestigen of de absolute aantallen pluimvee in de Gelderse Vallei en in de Peel groter zijn dan in 2003, maar deze aantallen zijn nog steeds bijzonder hoog. Voor wat betreft de risico’s van grote aantallen pluimvee verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van de D66-fractie en naar de laatste vraag die u over dit onderwerp stelt.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat effectief beleid zich richt op de oorzaak van het probleem. Kan de Staatssecretaris een oordeel geven over de relatie van hoge dichtheden pluimvee en de verspreiding van vogelgriep? Is de Staatssecretaris bereid om het aantal vogelgriepslachtoffers te verminderen door in te zetten op het verkleinen van stallen en koppels pluimvee? Is de Staatssecretaris bereid om waterrijke gebieden uit te roepen tot pluimveevrije gebieden door pluimveebedrijven weg te saneren? Zo nee, waarom niet? De besmettingen en bijkomende ruimingen zijn niet onoverkomelijk, maar een keuze. Deelt de Staatssecretaris die mening? Zo nee, waarom niet?

Zie antwoorden op vragen van de D66-fractie over dit onderwerp.

Deze leden hebben kennisgenomen van de stelling van prof. Rob Goldbach van de leerstoelgroep Virologie tijdens de Studium Generale van Wageningen Universiteit in 2005: «Anders dan wilde dieren, die voortdurend blootstaan aan virussen zonder dat ze dreigen uit te sterven, leggen dieren in de intensieve veehouderij massaal het loodje als er zich weer een pathogeen aandient. Misschien moeten ze meer in contact komen met de natuur, zodat hun immuunsysteem meer prikkels krijgt om zich te ontwikkelen. Misschien moeten we gewoon af van het systeem van onze intensieve veehouderij.» Deelt de Staatssecretaris deze conclusie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wil hij hier consequenties aan verbinden? Kan de Staatssecretaris bevestigen dat de dieren die gehouden worden in de vee-industrie zeer kwetsbaar zijn voor ziekten omdat ze zijn doorgefokt op zo hoog mogelijke productie? Op welke wijze wil hij komen tot meer robuuste, weerbare dieren?

De variatie in gevoeligheid voor hoogpathogene vogelgriep binnen de diersoort kip is zeer gering. Het is bekend dat andere vogelsoorten, bijvoorbeeld eenden minder heftig reageren op vogelgriepinfecties dan kippen. Onderzoek heeft aangetoond dat de mortaliteit na infectie met een vogelgriepvirus bij hobbymatig gehouden pluimvee vergelijkbaar is met commercieel gehouden pluimvee. Dit werd ook gezien bij de uitbraak met een hoogpathogene H5N1-vogelgriepvirus op een hobbybedrijf in de Franse Dordogne in november 2015. Verder verwijs ik naar de antwoorden op vragen van de D66-fractie over dit onderwerp.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen weten waarom de Welzijnscommissie Vogelgriepuitbraak 2014 pas zo laat is ingesteld dat zij maar één keer aanwezig is geweest bij een massale doding van de dieren. De Staatssecretaris geeft aan dat hij in het Beleidsdraaiboek criteria zal opnemen voor het instellen van de Dierenwelzijnscommissie, en de rol van de Commissie duidelijker zal worden omschreven. De Dierenwelzijnscommissie moet een toezichtsrol hebben en de NVWA opdracht kunnen geven om in te grijpen bij een bedrijf waar het dierenwelzijn in het gedrang komt. Is dat inmiddels gebeurd, en zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en wanneer zal dat alsnog gebeuren? De Welzijnscommissie heeft daarnaast ook andere aanbevelingen gedaan, onder andere over de kleur van de pakken van het personeel, heeft de Staatssecretaris al deze aanbevelingen overgenomen?

De dierenwelzijnscommissie heeft geen toezichtsrol aangezien deze al belegd is bij de NVWA. De rol van de Commissie is een adviserende. Zie verder de antwoorden op de vragen van de PvdA-fractie over de Dierenwelzijnscommissie.

Met de brief van 13 april 2015 over de Evaluatie bestrijdingsmaatregelen vogelgriepuitbraken H5N8 (Kamerstuk 28 807, nr. 190) en in de brief van 5 december 2014 (Kamerstuk 28 807, nr. 179) is uw Kamer geïnformeerd over de opvolging van het advies over de kleur van de pakken. De gele kleur is noodzakelijk in verband met de zichtbaarheid en daarmee met de veiligheid van de medewerkers bij de ruiming. Dit omdat een deel van de werkzaamheden in de schemering en het donker plaatsvindt.

Naast de massale doding van dieren op besmette bedrijven en bedrijven in de nabije omgeving, zijn er door de uitbraak ook miljoenen eendagskuikens uitgebroed die niet vervoerd konden worden naar de vetmestbedrijven, en die dus gedood werden. Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel eendagskuikens er tijdens de uitbraak en de periode totdat het vervoersverbod werd opgeheven zijn gedood? Deze leden schatten in dat dit om ongeveer 25 miljoen dieren gaat, klopt dat?

Ik heb geen exacte informatie over de aantallen gedode eendagskuikens.

Deelt de Staatssecretaris de mening dat deze bedrijven in hun eigen bedrijf rekening zouden moeten houden met de uitbraak van ziekten, en opvangcapaciteit zouden moeten hebben? Dit geldt met name voor broederijen en leghen opfokbedrijven waar de aantallen dagelijks groeien. En is hij het met de leden van de Partij voor de Dieren-fractie eens dat broederijen, of ze nu legkippen of vleeskuikens uitbroeden, bij een vervoersverbod direct moeten stoppen met het inleggen van nieuwe eieren in de broedmachines? In deze vogelgriep uitbraak zijn broederijen hier gewoon mee doorgegaan. Daardoor zijn er miljoenen kuikens gedood. Vindt de Staatssecretaris dat acceptabel? Zo nee, op welke wijze wil hij voorkomen dat dit in de toekomst weer zal gebeuren?

Zie de antwoorden op de vragen van de SP-fractie over dit onderwerp.

De welzijnscommissie merkt in hun verslag ook op dat producenten van eendagskuikens zelf verantwoordelijk zijn om alles te doen om welzijnsproblemen te voorkomen als zij te maken hebben met een vervoersverbod. «De houder kan de groei niet stoppen, maar zal de productie van de eendagskuikens zo moeten aanpassen dat de productie niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor dierenwelzijn», vindt de commissie. Deze leden horen graag op welke wijze de Staatssecretaris dat concreet zal invullen. Door de vergoeding die de Staatssecretaris beschikbaar stelde voor deze bedrijven, heeft de vergoeding in feite gefungeerd als een stimulans aan deze bedrijven om door te blijven gaan met het uitbroeden en doden van deze kuikens. Deelt de Staatssecretaris deze constatering? Is hij bereid om deze vergoeding in het vervolg achterwege te laten? Zo nee, waarom niet?

In de antwoorden op Kamervragen over het verstrekken van subsidie op het doden van kuikens van 13 april 2015 is mijn voorganger uitgebreid ingegaan op deze vragen. Ik verwijs u naar deze antwoorden.

De Dierenwelzijnscommissie heeft niet gekeken naar het dierenwelzijn van bedrijven met een ophokplicht en het welzijn van eendagskuikens die door het vervoersverbod dagen achtereen in kratten zaten zonder water en voedsel. Waarom niet, zo vragen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie? Waarom heeft de Dierenwelzijnscommissie geen bezoek gebracht aan bedrijven waar pluimvee als noodoplossing werd gedood? Deze bedrijven hebben bovendien geen goedgekeurde manieren om de kuikens te doden. Zij hebben nu dodingsmethoden moeten improviseren. Heeft de Staatssecretaris kennis van de methoden die zijn gebruikt om de kuikens te doden, en tot hoeveel dierenleed dit heeft gezorgd? Zo nee, hoe kan het dat hij dit niet weet? Welke maatregelen gaat hij treffen om te voorkomen dat dit in de toekomst weer gebeurd?

Zie de antwoorden op de vragen van de PvdA-fractie over de Dierenwelzijnscommissie.

Deze leden wijzen erop dat in een land waar zo veel dieren worden gehouden, zo dicht op elkaar en zo dicht op mensen, uitbraken van besmettelijke dierziekten onvermijdelijk zijn. Elke keer weer, na de varkenspest in 1997/1998 (waarin 10 miljoen varkens preventief werden geruimd), de vogelpest van 2003, de MKZ-crisis van 2001 en de q-koorts vanaf 2007, wordt er gezegd: dit nooit meer. Maar ondertussen zijn de stallen alleen maar groter geworden en is de veestapel is niet gekrompen, sterker nog, deze groeit weer door de afschaffing van het melkquotum. Deelt de Staatssecretaris de mening dat besmettelijke dierziekten, die niet alleen zullen zorgen voor nog meer massale dodingen van zieke en gezonde dieren maar die ook een bedreiging voor de volksgezondheid vormen, onvermijdelijk zijn in dit huidige systeem en in ons veedichte land? Vindt hij dat acceptabel, of is hij het met de leden van de Partij voor de Dieren-fractie eens dat dergelijke risico’s met de volks- en diergezondheid niet genomen zouden moeten worden? Op welke wijze wil de Staatssecretaris het «dit nooit meer» nu eindelijk werkelijkheid gaan maken?

Er is geen één op één relatie tussen het aantal dieren in een land en de grootte van veehouderijbedrijven enerzijds en de problemen met dierziekten anderzijds. Nederland had in het verleden, toen de dieraantallen en de bedrijven kleiner waren, niet minder problemen met dierziekten dan op dit moment. Het is eerder andersom. Een toename van de professionalisering leidt in het algemeen tot een hogere diergezondheidsstatus. Dat wil niet zeggen dat grote concentraties dieren op een gering oppervlak geen risico’s met zich meebrengen. Deze risico’s kunnen echter worden ingeperkt door een rationeel diergezondheidsbeleid. Dit houdt in dat in de gehele keten aandacht moet zijn voor diergezondheid en met name voor de preventie van dierziekten. Ten aanzien van bestrijdingsplichtige en de zogenaamde «emerging diseases» heeft de overheid een speciale verantwoordelijkheid. In Nederland is de afgelopen 10 jaar vooruitgang geboekt.

Een voorbeeld daarvan is de zogenaamde basismonitoring, die naar aanleiding van de motie Waalkens/Ter Veer is ingevoerd (Kamerstuk 27 400 XIV, nr. 23). In 2003 was deze monitoring operationeel. Met dit instrument zijn we in Nederland in staat dierziektetrends te volgen en dierziekten in een vroeg stadium te ontdekken. Overheid en bedrijfsleven financieren deze monitoring.

Een ander voorbeeld is de aanpak van bedreigingen van besmettelijke dierziekten die ook een risico zijn voor de volksgezondheid. Naar aanleiding van de Q-koortsuitbraak en het rapport van de Evaluatiecommissie van die uitbraak is een risico-analysestructuur voor zoönosen opgezet. Uw Kamer is dat in 2011 voor het eerst gemeld (Kamerstuk 28 286, nr. 505 d.d. 18 mei 2011). Het signaleringsoverleg zoönosen (SO-Z) dat maandelijks bij elkaar komt, vormt een adequaat voorportaal dat dreigende zoönosen tijdig kan opmerken. De eerdergenoemde basismonitoring speelt daarin ook een belangrijke rol. In de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 13 oktober 2015 is de stand van zaken met betrekking tot zoönosen en de risico-analysestructuur uitgebreid aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 28 286, nr. 844).

Ik ben in afwachting van de analyse van het CVI naar de diergezondheid in de pluimveesector anno 2003 vergeleken met het heden.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven