21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 788 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 mei 2014

In de motie Geurts (Kamerstuk 33 750 XIII, nr. 56) wordt de regering verzocht te komen met een blauwdruk die ruime invulling geeft aan de Europese voorwaarden voor de producenten- en brancheorganisaties.

In deze brief geef ik, mede namens de staatssecretaris van Economische Zaken, de kaders voor producenten- en brancheorganisaties, zoals genoemd in de Europese verordening voor de integrale Gemeenschappelijke Marktordening (Verordening (EU) Nr. 1308/2013, artikelen 152–165), en geef ik aan hoe ik om zal gaan met verzoeken tot algemeen verbindend verklaring. Hiermee geef ik invulling aan bovengenoemde motie.

Ik ga hierbij ook in op de toezegging van de staatssecretaris in te gaan op de zorg dat voor iedere productgroep een aparte producentenorganisatie moet worden opgericht en om een erkenningsregeling op te stellen die zo efficiënt en effectief mogelijk is (Kamerstuk 21501-32, nr. 774).

Kader voor erkenning van producten- en brancheorganisaties

In de nieuwe integrale Gemeenschappelijke Marktordening is een belangrijke rol weggelegd voor (unies van) producentenorganisaties en brancheorganisaties. Met deze organisaties wordt beoogd de positie van de primaire producenten in de keten te versterken. Producenten kunnen in producentenorganisaties de krachten bundelen en samenwerken op diverse terreinen voor hun product. Brancheorganisaties kunnen samenwerking tussen de schakels in de keten bevorderen door goede praktijken en markttransparantie te stimuleren. Daarnaast kunnen producentenorganisaties en brancheorganisaties gedurende periodes van ernstige marktverstoring bijdragen aan herstel van de markt: bij wijze van crisismaatregel kan de Europese Commissie bepalen dat bepaalde in de Europese verordening vastgelegde collectieve activiteiten van deze organisaties tijdelijk worden vrijgesteld van de mededingingsregels mits deze activiteiten worden ingezet ten behoeve van marktstabilisatie. Voor een aantal sectoren, waaronder de sectoren groenten en fruit en zuivel, bestonden al Europese regels voor de erkenning van (unies van) producentenorganisaties en brancheorganisaties. Deze erkenningsregels zijn nu geharmoniseerd, gestroomlijnd en uitgebreid tot alle sectoren van de integrale Gemeenschappelijke Marktordening.

Producentenorganisaties (PO)

De Europese erkenningsregels schrijven voor dat een PO is opgericht op initiatief van, bestaat uit en democratisch gecontroleerd wordt door primaire producenten in een specifieke sector. Dit betekent dat een vertegenwoordigende organisatie geen PO op kan richten. Onder specifieke sector wordt in dit verband verstaan één van de sectoren zoals vastgelegd in artikel 1, lid 2 van de Europese verordening. Dit artikel voorziet in de indeling van alle landbouwproducten waarvoor de verordening van toepassing is in specifieke sectoren en onderscheidt daarbij de volgende sectoren: granen, rijst, suiker, gedroogde voedergewassen, zaaizaad, hop, olijfolie en tafelolijven, vlas en hennep, groenten en fruit, verwerkte groenten en fruit, bananen, wijn, levende planten en producten van de bloementeelt, tabak, rundvlees, melk en zuivelproducten, varkensvlees, schapen- en geitenvlees, eieren, pluimveevlees, ethylalcohol uit landbouwproducten, producten van de bijenteelt, zijderupsen, of andere producten. Deze indeling van sectoren is gemaakt met het oog op het doel van de verordening, namelijk het voorzien in het wettelijk kader voor het Europese markt- en prijsbeleid waarvan ook de PO een instrument is. Met de sector «andere producten» wordt een opening gehouden om voor producten waarvoor het Europees markt- en prijsbeleid nog geen regels heeft vastgesteld op een later moment alsnog regels in te voeren. Het gevolg van de vereiste van een specifieke sector is dat het niet mogelijk is om een PO op te richten voor de gehele akkerbouw of de gehele tuinbouwsector.

Een PO moet een specifieke doelstelling nastreven, die kan bestaan uit ten minste één van de doelen die in de Europese verordening worden gegeven (zie bijlage 1).

Een PO moet een rechtspersoon zijn met statuten die aan bepaalde vormvereisten voldoen. Zo moeten de statuten tenminste voorzien in voorschriften voor de verstrekking van productiegegevens en productie, afzet en milieubescherming en procedures voor de totstandkoming van deze voorschriften, de financiële bijdragen van de leden, voorschriften voor democratisch toezicht, sancties bij wanbetaling en overtreding van de PO voorschriften, voorschriften over lidmaatschap en tenslotte boekhoudkundige en budgettaire voorschriften. Op grond van de statuten kan een producent zich per geproduceerd product slechts bij een enkele producentenorganisatie aansluiten en is de minimale lidmaatschapsduur een jaar. De juridische vorm staat vrij, al volgt uit de vereiste dat de PO over leden moet beschikken dat een PO geen stichting kan zijn.

Een PO moet de activiteiten ten behoeve van de doelstellingen waarvoor de PO erkend wil worden zelf uitvoeren. De verordening voorziet weliswaar ook in de mogelijkheid om activiteiten uit te besteden, maar alleen in die sectoren waarvoor de Europese Commissie deze mogelijkheid open heeft gesteld. Nu is dat alleen nog het geval in de sector groenten en fruit. Daarnaast moet een PO er ook voor zorgen dat zij haar activiteiten naar behoren kan uitvoeren. Daarvoor zal een PO zelf de noodzakelijke acties en maatregelen moeten instellen, bijvoorbeeld ten aanzien van niet-nalevingen van de (statutaire) lidmaatschapsvoorwaarden door de leden.

Tenslotte moet de lidstaat de minimumeisen voor de omvang van een PO vaststellen. Ik heb besloten dat, met uitzondering van de sectoren zuivel en groenten en fruit, een PO tenminste over 15 leden moet beschikken die werkzaam zijn in de betrokken specifieke sector zoals blijkt uit de gegevens die zijn verstrekt in het kader van de Landbouwtelling. Voor de sectoren zuivel en groenten en fruit bestonden reeds minimumeisen voor de omvang van een PO. In de zuivelsector is het minimum ledenaantal vastgesteld op 150 leden actief in deze sector, of, indien de PO zich uitsluitend richt op geitenmelk dan wel biologische koemelk, 20 leden die rauwe geitenmelk dan wel biologische koemelk produceren. In de sector groenten en fruit geldt als erkenningsvoorwaarde dat een PO minimaal over 10 leden beschikt die gezamenlijk 25 miljoen euro aan waarde verkocht product vertegenwoordigen.

Overigens geldt de erkenningsregeling waarmee ik invulling geef aan de nieuwe integrale Gemeenschappelijke Marktordening voor alle sectoren behalve de sector groenten en fruit. Voor de erkenning van een PO in de sector groenten en fruit gelden bijzondere Europese bepalingen. Deze bepalingen bestonden reeds onder de oude integrale Gemeenschappelijke Marktordening en blijven onverminderd van kracht. Zo schrijft de Europese verordening voor dat een PO in de sector groenten en fruit zich tenminste op één van de volgende doelstellingen richt: concentratie van aanbod of afzet en optimalisering van de productiekosten. Deze verplichting is het gevolg van het feit dat een PO in deze sector, en uitsluitend in deze sector, in aanmerking komt voor Europese steun. De specifieke Europese steunregeling voor de groenten- en fruitsector is tot stand gekomen bij eerdere hervormingen van de marktordening voor deze sector waarbij interventiemaatregelen, uitvoerrestituties en gekoppelde steun zijn afgeschaft. Gelet op de bijzondere positie van PO’s in de groenten- en fruitsector blijft derhalve de huidige nationale erkenningsregeling voor deze sector gelden naast de horizontale erkenningsregeling die voor alle sectoren geldt.

Brancheorganisatie (BO)

De Europese erkenningsregels schrijven voor dat een BO is opgericht door en bestaat uit vertegenwoordigers van de primaire productie in een specifieke sector en vertegenwoordigers van de verwerking en/of handel, met inbegrip van distributie van de betrokken primaire producten. Een BO dient ook de belangen van de aangesloten beroepsgroepen én de belangen van de consumenten te behartigen. Producenten en andere individuele ondernemers kunnen voor de doelen van de verordening geen lid zijn van een BO, behalve wanneer zij een beroepsgroep vertegenwoordigen. Overigens zij opgemerkt dat de betreffende regelgeving in de integrale Gemeenschappelijke Marktordening niet ziet op leveranciers aan primaire producenten. Het gevolg daarvan is dat ook vertegenwoordigende organisaties van ondernemers die werkzaam zijn in de schakel vóór productie (stallenbouwers, machineleveranciers) geen lid van een BO in de zin van de verordening kunnen zijn. Evenals voor een PO geldt voor een BO de vereiste dat de leden actief zijn in een specifieke sector.

Een BO moet ter behartiging van de belangen van hun leden en de consumenten een specifieke doelstelling nastreven, die kan bestaan uit ten minste één van de doelen die in de Europese verordening worden gegeven (zie bijlage).

Evenals een PO moet een BO haar activiteiten naar behoren kunnen uitvoeren en daarvoor zelf de noodzakelijke acties en maatregelen instellen.

Een BO is tenslotte verplicht om voorgenomen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die de mededinging in potentie kunnen belemmeren, zelfstandig aan de Europese Commissie te melden. Vervolgens zal de Europese Commissie een oordeel vormen of de voornemens van een BO geen belemmering van de Unievoorschriften inhouden.

De Europese verordening bepaalt als minimumeis aan de omvang van een BO dat deze een aanzienlijk deel van de economische activiteiten van de beroepsgroepen die van de BO deel uitmaken vertegenwoordigt. De BO kan aan deze minimumeis voldoen indien deze, via de constituerende vertegenwoordigende organisaties, ten minste 25% van de betrokken primaire producenten en ten minste 25% van de betrokken ondernemers actief in de verwerking van en/of handel in de betrokken producten vertegenwoordigt.

Toezicht

Tenslotte zal ik ook toezicht op de organisaties uitoefenen. Zo legt de Europese verordening mij de verplichting op om op gezette tijden controles te verrichten om mij ervan te verzekeren dat de producentenorganisaties de Europese voorschriften naleven en dien ik te voorzien in sancties in het geval van niet-nalevingen of onregelmatigheden. Zo nodig dien ik een erkenning in te trekken. Ten aanzien van het door mij uit te oefenen toezicht moeten PO’s en BO’s jaarlijks in ieder geval de volgende documenten verstrekken: een actuele ledenlijst, het jaarverslag en een jaarrekening van de uitgevoerde activiteiten in het vorige jaar, en indien van toepassing een afschrift van aangebrachte wijzigingen in de statuten.

Knelpunt

Waar het voorschrift van een specifieke sector als knellend wordt ervaren voor de oprichting van een PO of BO heeft de staatssecretaris aangegeven met de sector en de Europese Commissie naar praktische oplossingen te kijken. De staatssecretaris zal met vertegenwoordigers van de sector die reeds een voornemen hebben geuit een PO of BO op te willen richten bezien of men tot concrete suggesties voor werkvormen kan komen die samenwerking tussen verschillende specifieke sectoren bij een PO of BO mogelijk maakt. Deze ideeën zal de staatssecretaris ter toetsing aan de Europese Commissie voorleggen.

Het gevolg van de specifieke sectorbenadering van de Europese verordening kan een toename van de kosten zijn. Dit wordt daarom nauwlettend gevolgd en indien nodig met de Europese Commissie besproken.

Algemeen verbindend verklaring

In de nieuwe integrale Gemeenschappelijke Marktordening wordt lidstaten de mogelijkheid geboden om de werking van PO’s en BO’s te versterken door sommige voorschriften van dergelijke organisaties onder bepaalde voorwaarden van toepassing te verklaren voor niet bij die organisaties aangesloten marktdeelnemers, het zogenaamde algemeen verbindend verklaren. De mogelijkheid tot algemeen verbindend verklaring (AVV) bestond al in de sectoren groenten en fruit en wijn. De Europese regels voor een AVV zijn geharmoniseerd, gestroomlijnd en uitgebreid tot alle sectoren van de integrale Gemeenschappelijke Marktordening.

Op grond van de Europese verordening kunnen de lidstaten het AVV-instrument openstellen voor erkende PO’s of BO’s. De betrokken organisatie moet dan wel voor het product of de producten waarop het voorschrift betrekking heeft waarvoor het AVV-verzoek wordt gedaan voldoen aan de Europese representativiteitseis. Dit betekent dat de representativiteitseis per AVV-verzoek moet worden getoetst en gerelateerd is aan het toepassingsgebied van de maatregel of activiteit. De representativiteitseis houdt in dat een PO tenminste 50% van de betrokken producenten moet vertegenwoordigen én een aandeel heeft van tweederde in de productie van het betrokken product of de betrokken producten. In het geval van een BO geldt dat deze tenminste een aandeel van tweederde in de productie en verwerking en/of handel moet vertegenwoordigen (al naar gelang de schakels in de keten die in de BO vertegenwoordigd zijn).

Op grond van de Europese verordening kan een AVV-verzoek uitsluitend betrekking hebben op een voorschrift dat gericht is op één van de volgende doelen: de gezondheid van dieren of planten, voedselveiligheid, milieubescherming, onderzoek met het oog op de valorisatie van de producten, studies om de productkwaliteit te verbeteren, onderzoek naar met name teeltmethoden die een geringer gebruik van gewasbeschermingsmiddelen of diergeneesmiddelen mogelijk maken en het behoud van de bodem en het behoud of de verbetering van het milieu garanderen, rapportage over productie en afzet, productievoorschriften die stringenter zijn dan de in de nationale of de regelgeving van de Unie vastgestelde voorschriften, de opstelling van met de regelgeving van de Unie verenigbare standaardcontracten, afzet, maatregelen om het potentieel van producten te bevorderen en optimaal te benutten, maatregelen ter bescherming van de biologische landbouw, oorsprongsbenamingen, kwaliteitslabels en geografische aanduidingen, de definitie van minimumkenmerken en -normen inzake verpakking en aanbiedingsvorm, het gebruik van gecertificeerd zaaizaad en de monitoring van de kwaliteit van de producten en het beheer van bijproducten.

Aan het betreffende voorschrift moet op grond van de Europese verordening tevens de eis worden gesteld dat het voorschrift geen schade berokkent aan andere marktdeelnemers in de lidstaat of in de Unie en het niet op andere wijze onverenigbaar mag zijn met nationaal of Europees recht, met inbegrip van de regels voor mededinging en staatssteun.

De Europese verordening schrijft voor dat een AVV – en daarmee ook een verplichte collectieve financiering – slechts van beperkte duur kan zijn maar laat het aan de lidstaten om de duur te bepalen. Ik stel de AVV termijn vast in elk individueel besluit waarbij deze ten minste een half jaar zal bedragen en maximaal 6 jaar. In het individuele besluit op een AVV verzoek leg ik ook de frequentie vast waarmee de organisatie gedurende de AVV termijn moet rapporteren over haar representativiteit en de voortgang van de maatregel of activiteit in kwestie.

In samenhang met een AVV kan alleen collectieve financiering worden opgelegd indien aangetoond wordt dat de betreffende maatregel of activiteit van algemeen economisch belang is voor alle marktdeelnemers wiens activiteiten met het betrokken product of de betrokken producten verband houden. Alvorens daartoe te besluiten moet de lidstaat eerst alle relevante belanghebbenden raadplegen. Verder geldt dat de hoogte van de verplichte financiële bijdragen van niet bij de organisatie aangesloten marktdeelnemers niet meer mag zijn dan nodig voor de financiering van de kosten die rechtstreeks uit de betrokken maatregel of activiteit voortvloeien. Dit betekent dat niet bij de organisatie aangesloten marktdeelnemers niet automatisch dezelfde financiële bijdrage moeten betalen als de (directe in het geval van een PO of indirecte via de vertegenwoordigende organisatie in het geval van een BO) leden.

Toepassing algemeen verbindend verklaring

Zoals hiervoor al aangegeven verplicht de Europese verordening de lidstaten niet het AVV-instrument in te voeren, maar indien ze dat wel doen biedt de verordening de lidstaten de ruimte om – binnen de randvoorwaarden die de verordening stelt – invulling te geven aan het instrument.

Bij de keuze over de toepassing van algemeen verbindend verklaring heb ik twee mogelijkheden overwogen:

  • 1. een beperkte toepassing, door alleen verzoeken tot AVV te honoreren voor voorschriften die gericht zijn op doelen met betrekking tot onderzoek en innovatie;

  • 2. een ruimere toepassing van AVV, waarbij niet op voorhand doelen worden uitgesloten. Hierbij zal een verzoek tot AVV van geval tot geval worden beoordeeld.

De beperkte toepassing biedt de mogelijkheid om de collectieve inzet op het gebied van onderzoek en innovatie te continueren en geeft duidelijkheid aan de sector. Deze optie betekent echter ook een inperking van de mogelijkheden die de Europese regelgeving biedt en benadeelt daardoor mogelijk Nederlandse ondernemers met het oog op het Europese level playing field.

Met de tweede optie wordt geen van de doelen waarop de Europese regelgeving AVV toestaat op voorhand uitgesloten. Per geval zal worden beoordeeld of een verzoek tot AVV wordt gehonoreerd. Deze invulling mag echter niet leiden tot herintroductie van mechanismen die mede reden vormen voor het voorstel tot opheffing van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (zoals neergelegd in het wetsvoorstel Wet opheffing bedrijfslichamen).

Ik heb gekozen voor de ruimere toepassingmogelijkheid, waarbij ik geen doelen op voorhand uitsluit en AVV-verzoeken van geval tot geval zal beoordelen.

Bij die beoordeling wordt gekeken of er al een wettelijke grondslag aanwezig is voor de betreffende maatregel. Als dat het geval is, wordt het AVV-verzoek niet gehonoreerd. Ik zal dan overwegen of de maatregel publiekrechtelijk, in EZ-regelgeving, dient te worden geregeld. In het geval het AVV-verzoek betrekking heeft op een maatregel waarvoor geen wettelijke grondslag is, dan betekent dit overigens niet dat ik op die terreinen de AVV ongelimiteerd toepas. Met een AVV worden immers niet-georganiseerde ondernemers door een publiekrechtelijk besluit (het AVV-besluit) met bindende voorschriften of heffingen geconfronteerd die zijn geïnitieerd door organisaties van bedrijven. Bij de toetsing van AVV-verzoeken is daarom voor mij – naast het sectorale belang – tevens een wegingsfactor in hoeverre de maatregel het effectief vrij ondernemerschap verhindert of beperkt. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om de beoordeling in hoeverre de betreffende maatregel invloed heeft op de kwaliteit van op de markt te brengen producten, de productiewijze of op de wijze van afzet van producten in de markt.

Ik ben bekend met de zorgen die er bij enkele partijen in de agrarisch sector bestaan over de deelname in de toekomst aan kwaliteitsystemen en het probleem van free riders. Gelet op de beperking van het ondernemerschap komt deelname aan private kwaliteitsystemen niet in aanmerking voor een AVV. Private kwaliteitssystemen als zodanig moeten voordeel opleveren voor de aangesloten ondernemers, het is aan de ondernemer om te besluiten al of niet aan een dergelijk privaatrechtelijk systeem deel te nemen. Tegelijkertijd is het in het belang van de gehele sector om schadelijk free riders gedrag te beperken. Risicogebaseerd toezicht, waarbij rekening wordt gehouden met deelname aan privaatrechtelijke kwaliteitsystemen, zou hier een oplossing kunnen bieden. Hierover vinden nog gesprekken met de sector plaats.

In de bijlage informeer ik u over de informatie die ik nodig heb voor een beoordeling van een AVV-verzoek en die door de erkende producenten- of brancheorganisatie moet worden aangeleverd.

Het is mijn voornemen om deze onderwerpen vast te leggen in de ministeriële regeling die ik over de erkenning van PO’s en BO’s zal vaststellen.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

BIJLAGE

Mogelijke doelen van producentorganisaties (artikel 152, leden 1 en 3 van Verordening (EU) Nr. 1308/2013)

  • verzekeren dat de productie wordt gepland en op de vraag wordt afgestemd, met name wat omvang en kwaliteit betreft;

  • het aanbod en de afzet van de producten van haar leden concentreren, ook via direct marketing;

  • de productiekosten en het rendement op investeringen om de normen met betrekking tot milieu en dierenwelzijn te halen, optimaliseren en de producentenprijzen stabiliseren;

  • onderzoek verrichten en initiatieven ontwikkelen op het gebied van duurzame productiemethoden, innovatieve praktijken, economische concurrentiekracht en marktontwikkelingen;NL

  • het gebruik van milieuvriendelijke teeltmethoden, productietechnieken en goede praktijken en technieken op het gebied van dierenwelzijn bevorderen en daarvoor technische bijstand verstrekken;

  • het gebruik van productienormen bevorderen en daarvoor technische bijstand verstrekken, de productkwaliteit verbeteren en producten ontwikkelen met een beschermde oorsprongsbenaming, een beschermde geografische aanduiding of een nationaal kwaliteitskeurmerk;

  • bijproducten, en met name afval, beheren ter bescherming van de water-, bodem- en landschapskwaliteit, en de biodiversiteit in stand houden of verbeteren;

  • bijdragen tot duurzaam gebruik van de natuurlijke hulpbronnen en tot matiging van de klimaatverandering;

  • initiatieven ontwikkelen op het gebied van afzetbevordering;

  • het beheer waarnemen van de onderlinge fondsen die zijn bedoeld in de operationele programma's in de sector groenten en fruit bedoeld in artikel 31, lid 2 van deze Verordening en artikel 36 van Verordening (EU) nr. 1305/2013;

  • de nodige technische ondersteuning verlenen voor het gebruik van de regelingen voor termijnmarkten en landbouwverzekeringsstelsels.

Mogelijke doelen van brancheorganisaties (artikel 157, leden 1 en 3 van Verordening (EU) Nr. 1308/2013)

a) in alle sectoren, behalve in de sector melk en zuivelproducten

  • de kennis inzake en de doorzichtigheid van de productie en de markt verbeteren, onder meer door bekendmaking van geaggregeerde statistische gegevens over de productiekosten en de prijzen – eventueel vergezeld van prijsindicatoren, de volumes en de looptijd van vooraf gesloten contracten – alsook middels terbeschikkingstelling van analyses van potentiële toekomstige marktontwikkelingen op regionaal, nationaal of internationaal niveau;

  • de raming van het productiepotentieel, en de notering van de publieke marktprijzen;

  • bijdragen tot een betere coördinatie van de wijze waarop producten op de markt worden gebracht, in het bijzonder aan de hand van onderzoek en marktstudies;

  • verkenning van potentiële exportmarkten;

  • onverminderd de artikelen 148 en 168, het opstellen van standaardcontracten die verenigbaar zijn met de voorschriften van de Unie voor de verkoop van landbouwproducten aan kopers en/of de toelevering van verwerkte producten aan distributeurs en kleinhandelaren, rekening houdend met de noodzaak om eerlijke mededingingsvoorwaarden tot stand te brengen en verstoringen van de markt te voorkomen;

  • het potentieel van de producten optimaal benutten, ook wat de afzetmogelijkheden betreft, en initiatieven ontwikkelen om de economische concurrentiekracht en het innovatievermogen te verbeteren;

  • gegevens verschaffen en onderzoek verrichten om de productie en in voorkomend geval de verwerking en de afzet te vernieuwen, te rationaliseren, te verbeteren en te richten op producten die beter op de eisen van de markt en op de smaak en de verwachtingen van de consument zijn afgestemd, met name wat de kwaliteit van de producten betreft, inclusief de specifieke kenmerken van producten met een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding, en wat de bescherming van het milieu betreft;

  • methoden zoeken die minder diergeneesmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen vergen, het verbruik van andere productiemiddelen optimaliseren, de kwaliteit van de producten en het behoud van bodem en water garanderen, de voedselveiligheid met name middels traceerbaarheid van producten bevorderen, alsook de gezondheid en het welzijn van dieren verbeteren;

  • methoden en instrumenten ontwikkelen om de kwaliteit van het product te verbeteren in alle stadia van de productie, alsook in voorkomend geval van de verwerking en de afzet;

  • alles in het werk stellen om de biologische landbouw, de oorsprongsbenamingen, de kwaliteitslabels en de geografische aanduidingen te verdedigen, te beschermen en te bevorderen;

  • onderzoek naar een geïntegreerde, duurzame productie of naar andere milieuvriendelijke productiemethoden bevorderen en verrichten;

  • een gezonde en verantwoorde consumptie van de producten in de interne markt stimuleren en/of voorlichting verstrekken over de schade die wordt veroorzaakt door riskante consumptiepatronen;

  • de consumptie van de producten bevorderen en/of voorlichting over de producten in de interne markt en de externe markten verstrekken;

  • bijdragen aan het beheer van bijproducten en de beperking en het beheer van afvalstoffen.

b) in de sector melk en zuivelproducten

  • het verbeteren van de kennis inzake en de doorzichtigheid van de productie en de markt, onder meer door statistische gegevens over de prijzen, de volumes en de looptijd van vooraf gesloten contracten voor de levering van rauwe melk bekend te maken en door analyses van potentiële toekomstige marktontwikkelingen op regionaal, nationaal en internationaal niveau te verstrekken;

  • het bijdragen tot een betere coördinatie van de wijze waarop producten van de sector melk en zuivelproducten op de markt worden gebracht, onder meer door middel van onderzoek en marktstudies;

  • het bevorderen van consumptie van en informatieverstrekking over melk en zuivelproducten op zowel de interne als de externe markten;

  • verkenning van potentiële exportmarkten;

  • het opstellen van standaardcontracten die verenigbaar zijn met de voorschriften van de Unie voor de verkoop van rauwe melk aan afnemers of de levering van verwerkte producten aan distributeurs en de kleinhandel, rekening houdend met de noodzaak eerlijke concurrentievoorwaarden te verwezenlijken en marktverstoringen te voorkomen;

  • het verstrekken van informatie en het verrichten van onderzoek om de productie af te stemmen op de eisen van de markt en op de smaak en de wensen van de consument, met name inzake productkwaliteit en milieubescherming;

  • het in stand houden en ontwikkelen van het productiepotentieel van de sector melk en zuivelproducten, onder meer door het bevorderen van innovatie en het ondersteunen van programma's voor toegepaste onderzoek en ontwikkeling om het potentieel van melk en zuivelproducten ten volle te benutten, vooral om producten met toegevoegde waarde te creëren die aantrekkelijker zijn voor de consument;

  • het zoeken naar methoden die minder veterinaire producten vergen; het verbeteren van het beheer van andere productiemiddelen en het bevorderen van de voedselveiligheid en de diergezondheid;

  • het ontwikkelen van methoden en instrumenten om de kwaliteit van het product te verbeteren in alle stadia van de productie en de afzet;

  • het beter benutten van het potentieel van de biologische landbouw en het bevorderen van deze landbouw alsmede van de vervaardiging van producten met oorsprongsbenamingen, kwaliteitsmerken en geografische aanduidingen;

  • het bevorderen van geïntegreerde productie of van andere milieuvriendelijke productiemethoden.

Informatie voor de beoordeling van verzoeken tot algemeen verbindend verklaring

Een verzoek tot algemeenverbindendverklaring moet in ieder geval de volgende informatie bevatten:

  • een concrete omschrijving van de maatregel of activiteit, voor zover deze past in de hiervoor vermelde invulling, waarvoor een AVV wordt gevraagd, waarbij wordt aangegeven op welke doelen uit de Europese verordening deze gericht is,

  • een concrete beschrijving van de producten waarop de maatregel of activiteit van toepassing is,

  • een concrete omschrijving van de ondernemers op wie de AVV van toepassing zou moeten zijn,

  • motivering van het belang van een AVV,

  • motivering van de proportionaliteit en de doelmatigheid van de maatregel of activiteit in kwestie,

  • bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de aanvragende organisatie aan de representativiteitseis voldoet,

  • motivering van de gevraagde duur van de AVV,

  • bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de maatregel of activiteit niet strijdig is met de relevante Europese en nationale regels, waaronder in ieder geval staatssteun- en mededingingsregels,

  • een beschrijving van hoe er zal worden toegezien op de naleving van de maatregel of activiteit in kwestie bij de leden van de aanvragende organisatie en bij marktdeelnemers die niet bij de organisaties zijn aangesloten (niet-leden),

  • een beschrijving van welke sancties worden opgelegd bij niet-naleving door leden en niet-leden van de organisatie.

Indien een verzoek tot algemeenverbindendverklaring tevens een verzoek om collectieve financiering omvat, dan moet in ieder geval de volgende informatie worden overlegd:

  • de hoogte en de wijze van berekenen van de financiële bijdrage van leden en niet-leden,

  • een beschrijving van hoe inning plaats vindt en hoe en aan wie afdracht ter financiering van de maatregel of activiteit in kwestie plaatsvindt,

  • een beschrijving van hoe er zal worden toegezien op de naleving van de financiële verplichtingen van leden en niet-leden,

  • een beschrijving van welke sancties worden opgelegd bij wanbetaling door leden en niet-leden.

Naar boven