28 345 Aanpak huiselijk geweld

31 015 Kindermishandeling

31 839 Jeugdzorg

Nr. 186 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 1 mei 2018

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 4 april 2018 overleg gevoerd met de heer Dekker, Minister voor Rechtsbescherming, en de heer De Jonge, Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Vice-Minister-President, over:

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 2 februari 2017 ter aanbieding van de negende voortgangsrapportage over geweld in afhankelijkheidsrelaties (GIA) (Kamerstuk 28 345, nr. 174);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 14 maart 2017 over de stand van zaken politiemeldingen inzake huiselijk geweld aan Veilig Thuis (Kamerstuk 28 345, nr. 179);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 1 juni 2017 over de kantonrechter en het centraal levenstestamentregister (Kamerstuk 28 345, nr. 180);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 15 juni 2017 over de toezeggingen naar aanleiding van het algemeen overleg Ouderenmishandeling (Kamerstuk 28 345, nr. 181);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 12 juni 2017 ter aanbieding van het onderzoeksrapport «Erkenning, genoegdoening of opnieuw geraakt; ervaringen met de financiële regelingen Seksueel misbruik in instellingen en pleeggezinnen» (Kamerstuk 33 435, nr. 18);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 1 september 2017 met de reactie op het verzoek commissie om een integrale reactie te zenden op het rapport van de Nationale ombudsman over vrouwen in de vrouwenopvang («Vrouwen in de knel») (Kamerstuk 29 325, nr. 90);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 7 juli 2017 over de wijziging van het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (Kamerstuk 28 345, nr. 182 );

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 29 september 2017 over de uitvoering motie van het lid Keijzer over een gratis vog voor vrijwilligers die werken met mensen in een afhankelijkheidssituatie (Kamerstuk 34 369-7) (Kamerstuk 34 775 VI, nr. 5);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 17 oktober 2017 over de voortgang van de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties (GIA) (Kamerstuk 28 345, nr. 183);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Vice-Minister-President d.d. 11 december 2017 met de reactie op het verzoek commissie inzake onderzoek van de heer Bos naar de forensisch-medische expertise voor kinderen (Kamerstuk 33 628, nr. 25);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Vice-Minister-President d.d. 30 maart 2018 over de stand van zaken aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling (Kamerstuk 28 345, nr. 184);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 7 januari 2016 over de aanpak problematiek loverboys (Kamerstuk 31 839, nr. 500);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 8 februari 2016 ter aanbieding van het afschrift van de reactie op brief van FIER inzake reactie op rapportage van de commissie-Azough (Kamerstuk 31 839, nr. 503);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Vice-Minister-President d.d. 29 maart 2018 ter aanbieding van het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd: «De kwaliteit van de gespecialiseerde jeugdhulp aan slachtoffers van loverboys» (Kamerstuk 31 839, nr. 615).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Lodders

De griffier van de commissie, Post

Voorzitter: Lodders

Griffier: Clemens

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Agema, Dijksma, Hijink, Lodders, Peters, Raemakers, Segers, Tielen en Westerveld,

en de heer Dekker, Minister voor Rechtsbescherming, en de heer De Jonge, Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Vice-Minister-President.

Aanvang 14.31 uur.

De voorzitter:

Hartelijk welkom bij de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Wij zijn hier vanmiddag bij elkaar voor een verzameloverleg over kindermishandeling, GIA en slachtoffers van loverboys. Het is dus een breed AO; ik heb het vanmorgen bij een ander AO ook al even toegelicht. Dit soort verzameloverleggen is niet iets wat we van nature heel graag doen, want er staan dan heel veel verschillende onderwerpen geagendeerd. Een verzameloverleg is bedoeld om een heleboel brieven in één keer af te handelen, maar daarna zullen we het echt weer per onderwerp agenderen. Dat vooraf.

Bij dit algemeen overleg heet ik welkom de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister voor Rechtsbescherming en hun ondersteuning, de Kamerleden, de mensen op de publieke tribune en de mensen die dit debat op een andere manier volgen. Normaal gesproken zit er altijd één griffier aan de linkerzijde naast mij, maar deze keer zit ook Henriëtte Krijger aan tafel; zij komt ons team versterken. Zeer hartelijk welkom en heel veel succes.

Ik stel voor om nu snel van start te gaan. Het debat staat gepland tot 17.30 uur. We hebben met elkaar afgesproken om per fractie uit te gaan van vier minuten spreektijd en twee interrupties in eerste termijn. Als eerste geef ik het woord aan de heer Hijink, die namens de fractie van de SP spreekt.

De heer Hijink (SP):

Dank u, voorzitter. U was gewend om deze onderwerpen met mijn voorganger Nine Kooiman te bespreken. Zij is helaas vertrokken uit de Tweede Kamer. Ik begrijp dat dit alom tot heel veel teleurstelling heeft geleid. U zult het nu met mij moeten doen, dus wen er maar aan.

Net als heel veel andere debatten die we de afgelopen maanden hebben gehad, lopen we ook in dit debat aan tegen het probleem dat we met heel veel stukken zitten die nog van de vorige regering zijn. Als ik het goed heb geteld, staat er welgeteld een brief van de huidige Minister van VWS op de agenda en dat maakt het debat lastig, maar we gaan het gewoon proberen. Mijn voorganger Nine Kooiman heeft vaak en veel aandacht gevraagd voor de slachtoffers van loverboys of pooiers, om het maar wat minder sympathiek te laten klinken, maar helaas weten we sinds vorige week ook dat veel meisjes die slachtoffer worden van loverboys niet bereikt worden. Sterker nog, negen van de tien meisjes die het slachtoffer zijn van een loverboy krijgen op dit moment niet de behandeling die ze eigenlijk nodig hebben, wat een heel schokkend cijfer is. Zelfs als het lukt om de zorg, de hulp en de ondersteuning te verbeteren, wat iedereen graag wil, dan nog wordt het overgrote deel van de mensen die slachtoffer zijn, dus feitelijk helemaal niet bereikt. Ik hoor graag wat de voorstellen zijn van deze regering om dat te verbeteren. Hoe krijgen we beter zicht op de doelgroep? Hoe zorgen we ervoor dat meer slachtoffers ook daadwerkelijk de weg naar de hulpverlening gaan vinden?

Voorzitter. De SP hoort ook graag hoe het extra geld dat het kabinet beschikbaar stelt, zal worden ingezet om gedwongen prostitutie te bestrijden. Er is 12 miljoen euro voor deze kabinetsperiode beschikbaar en 2 miljoen euro structureel. Hoe wordt dit geld nu precies besteed? Hoe komen slachtoffers in beeld en wat kun je uiteindelijk op de lange termijn met een dergelijk bedrag doen voor extra en betere zorg? Want goede zorg en opvang zorgen ervoor dat misbruik en mishandeling op tijd gesignaleerd worden, wat extreem belangrijk is. Daarom heeft mijn voorganger Nine Kooiman altijd zo gehamerd op het terugdringen van de wachtlijsten bij Veilig Thuisorganisaties, want bij geweld en mishandeling is wachten geen optie. Van de wetenschap dat in iedere schoolklas een kind mishandeld wordt, word je gewoon stil en heel naar. Ik ben dan ook heel blij dat deze Minister heeft aangekondigd dat hij van kindermishandeling een topprioriteit gaat maken. Daar zeg ik dan wel direct bij: als je zulke woorden gebruikt, horen er ook daden bij. Tussen de voorganger van deze Minister, Staatssecretaris Van Rijn, en mijn voorganger zijn regelmatig harde woorden gevallen, vooral als het gaat over het gebrek aan steun dat veel mensen die werken voor Veilig Thuis voelden. Nu schrijft deze Minister dat de wachtlijsten inmiddels zijn weggewerkt maar tegelijk bereiken ons heel andere berichten, bijvoorbeeld uit Capelle aan den IJssel eind januari waarbij juist alarm geslagen wordt over de wachtlijsten bij Veilig Thuis. Hetzelfde geldt voor de gemeente Hoorn. Ook de inspectie zegt dat in 5 van de 26 Veilig Thuisorganisaties nog wachtlijsten bestaan voor het starten van een onderzoek na een melding. Kan de Minister ingaan op de vraag waar de meldingen bij Veilig Thuisorganisaties vooral vandaan komen? Komen de meeste meldingen inderdaad van de politie en dus eigenlijk nog heel weinig van familieleden of de school van kinderen? En wat vindt de Minister daar eigenlijk van? Wat gaat de Minister precies doen om bij scholen en bij andere organisaties en partijen het belang hiervan te laten doordringen?

Voorzitter. Tot slot nog één vraag. Per 1 januari 2019 krijgen de Veilig Thuisorganisaties een extra belangrijke rol om meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling te beoordelen. Ze moeten ze onderzoeken en het benodigd vervolgtraject in gang zetten. Het lijkt de SP op zichzelf een heel goed idee dat één organisatie het overzicht kan houden. Maar de vraag is natuurlijk wel of deze organisaties klaar zijn voor deze grote taak vanaf 1 januari aanstaande, en of de capaciteit wel op orde is om die grote rol ook daadwerkelijk waar te maken. Ik hoor heel graag de reactie van het kabinet.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Peters. De heer Peters spreekt namens de fractie van het CDA. Ga uw gang.

De heer Peters (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Mijn buurman ter rechterzijde zei het al: volgens een rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd krijgen negen van de tien jongeren die te maken hebben gehad met loverboys niet de juiste hulp. Het beschikbare aanbod van gespecialiseerde hulp voor deze slachtoffers blijkt nog onvoldoende bekend bij de verwijzers. Bovendien blijken er wachtlijsten te bestaan die hulp in de weg staan.

Voorzitter. Een aantal vragen. Is de Minister bekend met het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd? Herkent de Minister zich in de conclusies en aanbevelingen? Wat gaat de Minister doen, vooral om de bekendheid van de verwijzers met hulpverleningstrajecten te vergroten? En ten slotte, niet onbelangrijk: erkent de Minister dat er wachtlijsten zijn voor deze vorm van hulp? En is er dan wel aanbod genoeg, of spelen er eigenlijk andere problemen?

Voorzitter. Vrouwen in de vrouwenopvang raken verstrikt in financiële regelingen. Nog sterker, regelingen zijn zo ingewikkeld geworden dat het bijna onmogelijk is om zelfstandig je weg te vinden in de papieren werkelijkheid. Afgelopen december bracht ik een werkbezoek aan een vrouwenopvang in het midden van het land. Niet zo lang daarna kreeg ik telefoon van een vrouw die ik daar had leren kennen. Oorspronkelijk kwam ze uit gemeente A. Ze had een kind met een rugzakje, dat vervoerd moest worden van gemeente A naar een school in gemeente B. De vrouwenopvang lag in gemeente C. Twee maanden lang wilde gemeente A wel betalen voor de vervoer van het kind van C naar B, maar daarna niet meer. De vrouw in kwestie kreeg over zes weken de sleutel van een huis in gemeente D. Gemeente D wilde wel betalen voor vervoer naar school, maar pas vanaf de datum waarop het kind in die gemeente woonde. Gemeente C wilde die zes weken wel betalen voor het vervoer van het kind, maar niet naar gemeente B, want in gemeente E lag een school die hetzelfde onderwijs bood en die dichterbij was. En nu? De taxi zelf maar betalen? Tijdelijk een nieuwe school zoeken? Een paar vragen voor de Minister. Eén: is de Minister het met mij eens dat de administratieve lasten voor vrouwen in een maatschappelijke opvang echt onverantwoord groot zijn? Twee: is de Minister zich ervan bewust dat veel vrouwen in de opvang op die manier genoodzaakt zijn om schulden te maken, terwijl dit van helemaal niemand de bedoeling kan zijn?

Voorzitter. In dit geval was het gemakkelijk opgelost. Drie telefoontjes naar de wethouders van gemeenten A, C en D, en het was geregeld. Maar dat kan op die manier niet gebeuren. Het kan niet zo zijn dat het afhankelijk is van een telefoontje vanuit dit huis. En dan is dit nog een enkelvoudig en heel simpel probleem. Is de Minister het met het CDA eens dat de regels er voor de mens zijn en niet andersom? Hoe gaat de Minister bevorderen dat dit, zeker voor deze kwetsbare maar toch zo sterke doelgroep, ook de werkelijkheid wordt? Graag een toezegging op dit vlak.

Voorzitter. Kindermishandeling kent vele vormen. Feit is dat stress rond bijvoorbeeld vechtscheidingen een factor van belang kan zijn. Het Platform Scheiden zonder Schade biedt in zijn verslag vele aanbevelingen. Een daarvan is het vergroten van de toegankelijkheid van relatie- en/of gezinstherapie. Hoe staat de Minister tegenover deze aanbeveling?

Voorzitter. Tot slot. Sinds kort is op alle basisscholen in Heerlen het project Handle with Care gestart. Deze pilot houdt in dat de politie de school inlicht over de betrokken kinderen als zij vanwege huiselijk geweld ergens thuis moeten ingrijpen. Het kind kan hierdoor beter worden opgevangen op school. Dat lijkt me wel een mooi project. Kent de Minister dit project? En zou hij willen onderzoeken of, en zo ja, hoe ook in andere gemeenten dergelijke projecten opgezet zouden kunnen worden?

Helemaal tot slot. In het regeerakkoord is afgesproken dat de verklaring omtrent het gedrag gratis zou worden voor vrijwilligers die werken met mensen in een afhankelijkheidssituatie. Kan de Minister voor Rechtsbescherming de stand van zaken in dezen toelichten?

Tot zover.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Tielen. Zij spreekt namens de fractie van de VVD. Ga uw gang.

Mevrouw Tielen (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Om als vrij en verantwoordelijk individu te kunnen leven is veiligheid van groot belang. Thuis, bij de mensen van wie je houdt, zou de veiligste omgeving moeten zijn. Helaas is dat voor duizenden kinderen, jongeren en ook volwassenen niet het geval. Dit algemeen overleg is bedoeld voor hen, om bij te dragen aan het veiliger maken van hun thuis. Ik beperk me tot drie oproepen: verbreed, gebruik en verslim. Die doe ik via de Ministers aan alle mensen in Nederland die met kinderen te maken hebben. De Minister kan dat probleem immers helemaal niet zelf oplossen. Ik hoop dus dat hij zich niet laat verleiden om dat wel te proberen, en dat het aangekondigde programma dat hij over een aantal weken gaat sturen vooral een uitvoeringshulp wordt voor al die mensen in het land. Overal waar ik «kinderen» zeg, bedoel ik overigens ook jongeren, ouderen en alle andere slachtoffers van geweld thuis.

Verbreed. Verbreed de aandacht. Kindermishandeling wordt vaak geassocieerd met blauwe plekken, maar dat doet tekort aan het psychisch en seksueel geweld dat daarbij onzichtbaar blijft. Daarom moet de aandacht worden verbreed. Nu zijn er in de zorg heel veel dingen geregeld voor herkenning en signalering, maar kinderen zitten niet alleen in de zorg; die zitten bijvoorbeeld vooral op school. Daarom zou ik graag zien dat aandachtsfunctionarissen, zoals die er nu in ziekenhuizen zijn, er ook bij schoolorganisaties zijn. Kan de Minister dat stimuleren en steunen? En zo ja, wat kan hij daaraan doen? Ik doe ook een oproep aan de wethouders. Zorg dat er ook aandachtsfunctionarissen in de gemeentes zijn, die scholen en wijkteams alert maken, opleiden en ondersteunen. Kan de Minister die oproep steunen? En zo ja, wat kan hij doen? Ik doe ook nog een algemene oproep aan alle betrokkenen. Beschouw kinderen als serieuze gesprekspartners in plaats van als willoze slachtoffers, en betrek hen bij jullie trajecten.

Mijn tweede oproep gaat over het gebruiken van de bestaande instrumenten. De afgelopen jaren is er veel ingezet op bewezen effectieve instrumenten als de Kindcheck en de meldcode. Het probleem is dat die veel te weinig gebruikt worden. Laten we dus eerst maar eens zorgen dat die wel gebruikt gaan worden. Dat is mijn oproep aan iedereen: gebruik die meldcode. De veiligheid van een kind is afhankelijk van professionals die samenwerken en samen afstemmen, met herkenbare afwegingskaders. Mijn vraag aan de Minister is wat de status is van de afwegingskaders. De organisatie Veilig Thuis is nu een spil in het hele netwerk als het gaat om signalering en behandeling – op papier. In de praktijk is dat nog niet altijd zo. Hoe kan dat? Kan de Minister die vraag meenemen en beantwoorden in de evaluatie van de Wet verplichte meldcode die hij dit jaar op de planning heeft staan? En kan de Minister steun bieden aan de gemeentes om het te helpen oplossen en te zorgen dat Veilig Thuis ook in de praktijk de spil is?

Verslim. Er is veel onbekendheid en onwetendheid over wat er gebeurt met een melding. We hebben het al gehad over de behandeling van slachtoffers van loverboys. In 2011 rapporteerde de Gezondheidsraad al dat de effectiviteit van de behandeling van kindermishandeling in veel gevallen niet is onderzocht. Hoe is dat inmiddels? Is dat al slimmer geworden? Kan het ook slimmer? Ik vraag de Minister om daar antwoord op te geven. Ik ben ervan overtuigd dat een gemeenschappelijke taal tussen alle betrokkenen enorm kan bijdragen aan betere samenwerking in het netwerk. Wat kan de Minister doen om daar een impuls aan te geven?

Tot slot kort over de slachtoffers van loverboys. Ik sluit me aan bij de vragen die SP en CDA daarover hebben gesteld. En dan is er de term «loverboys». Ik zou heel graag willen dat we in deze Kamer, op de departementen en daarbuiten consequent een andere term kiezen en gaan gebruiken, bijvoorbeeld «mensenhandelaren» of «criminele puberpooiers». Vindt de Minister dat daarvoor een motie nodig is, of kan hij een toezegging doen?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Raemakers. Hij spreekt namens de fractie van D66. Ga uw gang.

De heer Raemakers (D66):

Voorzitter, dank u wel. We hebben een drukke agenda. Ik wil het vandaag vooral hebben over de aanpak van kindermishandeling, en nog kort over de aanpak van loverboys. Kindermishandeling is in Nederland een groot en tegelijk ook moeilijk oplosbaar probleem. D66 vraagt vandaag aandacht voor drie zaken: de radarfunctie binnen Veilig Thuis, doorontwikkeling van de meldcode, en bewustzijn bij waarheidsvinding.

Voorzitter. We zijn blij om te lezen dat er stappen zijn gezet om de kwaliteit en tijdigheid bij de Veilig Thuisorganisaties te verbeteren. De komende tijd moet Veilig Thuis ook de zogenaamde radarfunctie gaan integreren. Diverse meldingen van kindermishandeling binnen hetzelfde gezin kunnen dan aan elkaar gekoppeld worden, binnen een en dezelfde Veilig Thuisorganisatie, maar ook tussen de verschillende Veilig Thuisorganisaties, wat relevant is na een verre verhuizing. Dat is positief, want mishandeling kan dan eerder opgespoord worden. Maar D66 vraagt zich wel af in hoeverre de privacy van cliënten binnen de radarfunctie van Veilig Thuis is geborgd. Hoe lang blijft informatie beschikbaar? En hoe wordt voorkomen dat gegevens gelezen kunnen worden door medewerkers die deze niet strikt nodig hebben?

Inzake de meldcode is het goed dat de praktijk een nadrukkelijke rol krijgt om het verplichte afwegingskader zelf in te vullen. Wel constateert onze fractie hierbij een spanning. Laten we als voorbeeld de huisartsen nemen. Het sterke aan een meldcode ten opzichte van een meldplicht is nu juist het erkennen van het dilemma van de vertrouwensrelatie tussen arts en patiënt. De patiënt is bereid om meer openheid te betrachten op basis van het vertrouwen van en in deze arts. De arts kan, na de diverse stappen van de meldcode doorlopen te hebben, uiteindelijk kiezen om of zelf hulp te verlenen, of een melding te doen. Het verplichte karakter van het afwegingskader – bij bepaalde fysieke voorkomingen móét je de afweging maken om te melden – is te zien als een nuance op de meldcode. Bovendien zal het afwegingskader bij artsen weer verschillen van het afwegingskader in de kinderopvang of in de jeugdhulp. Hoe kan de Minister garanderen dat de meldcode in alle sectoren een meldcode blijft en er ruimte blijft voor een afweging op basis van eigen expertise? En hoe zorgt de Minister tegelijkertijd voor voldoende uniformiteit in toepassing tussen de sectoren? Hoe zorgt hij ervoor dat het helder en herkenbaar blijft voor de professional en de cliënt?

Voorzitter. Waarheidsvinding is ook inzake kindermishandeling essentieel voor D66. Hiervoor heeft mijn fractie al diverse keren aandacht gevraagd, bijvoorbeeld via schriftelijke vragen naar aanleiding van de uitzending van ZEMBLA over münchhausen by proxy. In de antwoorden op die Kamervragen stelt de Minister dat er inzake de aantallen gevallen van MBP nog geen vergelijkbare cijfers over 2017 beschikbaar zijn, en dat er in Nederland geen wetenschappelijk onderzoek naar gedaan wordt hoe vaak MBP voorkomt. Kan de Minister nu wel de cijfers van 2017 geven? Is de Minister bereid om te onderzoeken hoe vaak MBP hier voorkomt, ook in internationaal vergelijkend opzicht? Er zijn ook twijfels over de deskundigheid van reguliere medewerkers bij Veilig Thuis als het gaat om het vaststellen van MBP, juist omdat het relatief zeldzaam is. Op welke manier kan de Minister meer aan kwaliteitsbevordering doen? Is het een idee om in het protocol van Veilig Thuis op te nemen dat er bij ziektebeelden met een relatief lage prevalentie, zoals MBP, altijd standaard derdelijnskennis moet worden geraadpleegd?

Voorzitter. Nog twee korte vragen over de aanpak van loverboys. De aangiftebereidheid en pakkans is laag. Hoe gaat de Minister het extra budget uit het regeerakkoord inzetten om deze te verhogen? Ligt hier in het kader van de radarfunctie ook een kans voor Veilig Thuis om loverboys makkelijker op de radar te krijgen? Buiten de aanpak van loverboys is een totale, integrale aanpak van mensenhandel ook van belang. Daarbij is ook het internationale perspectief van belang. Is er ook geld beschikbaar voor de internationale aanpak van mensenhandel, en hoe geeft de Minister dat vorm?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Segers. De heer Segers spreekt namens de fractie van de ChristenUnie. Ga uw gang.

De heer Segers (ChristenUnie):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Ik begin met het onderwerp loverboys. Van mij hoort u eigenlijk dezelfde verzuchting als van collega Tielen en collega Hijink: wat een waardeloze term is dat eigenlijk, «loverboy». Het is veel te lievig. Het zijn nietsontziende mensenhandelaren, vaak meedogenloze mannen, die aangepakt moeten worden. Het zijn daders die vervolgd moeten worden. De zorg is dat veel slachtoffers onvoldoende herkend worden en buiten beeld blijven. Dat is een buitengewoon zorgelijke ontwikkeling. De Nationaal Rapporteur schat in dat slechts een op de tien minderjarige slachtoffers van mensenhandel in beeld is. Dat betekent dat negen van de tien dat niet zijn.

Dat begint bij de politie. Ik ben niet lang geleden bij de nationale politie geweest. Zij zeiden: wij hebben altijd te maken met botsende prioriteiten, en terreurbestrijding heeft heel veel van onze aandacht gevraagd. In alle eerlijkheid moesten ze toegeven dat dit wel een beetje een ondergeschoven kindje is geworden. Dat is heel zorgelijk. Dat is voor mij een aanmoediging om ook de bewindslieden aan te moedigen om hier opnieuw met de politie over te spreken. Dit moet echt onverminderd aandacht hebben, want als je er niet naar op zoek gaat, dan vind je het ook niet. Je moet echt op zoek blijven. Negen op de tien slachtoffers zijn nog ergens en zijn niet in beeld.

Er zijn ook maatschappelijke organisaties, zoals Terre des Hommes en het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel, die zelf op zoek gaan naar daders. Zij hebben het programma WATCH. Het is natuurlijk heel goed dat ze zelf dat initiatief nemen, maar soms hebben ze ook een duwtje en hulp nodig. Mijn vraag is dus: hoe is de samenwerking tussen de politie en WATCH, tussen de politie en dit soort maatschappelijke organisaties, die heel goed werk doen?

Vervolgens de opvang. Heel veel gemeenten hebben eigenlijk geen beleid als het gaat om mensenhandel en opvang van slachtoffers. Hoe zorgen we ervoor dat die gemeenten dat wel gaan ontwikkelen? Hoe kunnen we in overleg met die gemeenten ervoor zorgen dat ook zij heel actief zijn? Je hebt ook de landelijke gespecialiseerde centra. Die staan onder druk als gevolg van de decentralisatie. Collega Peters schetste net heel goed de situatie in verschillende gemeentes, waarbij slachtoffers soms echt tussen wal en schip vallen. Soms heb je dus ook echt landelijke borging nodig. Hoe zorgen we dat die landelijke aanpak gewaarborgd blijft?

De voorzitter:

Voor u verdergaat: er is een vraag van mevrouw Agema.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik deel de zorgen die de heer Segers uit over meisjes die slachtoffer worden van loverboys natuurlijk enorm. Maar ik verbaas me er wel een beetje over dat wij, als we in de Tweede Kamer op dit punt een actieplan maken of moties indienen, daar eigenlijk geen steun voor krijgen van de ChristenUnie. Er komen hier elk jaar natuurlijk heel veel moties in stemming, maar ik vraag me toch af waarom de ChristenUnie niet thuis geeft als het erom gaat een plan te maken en in actie te komen, vooral met betrekking tot de allochtone achtergrond van negen van de tien loverboys.

De heer Segers (ChristenUnie):

Als mevrouw Agema het regeerakkoord leest, dan ziet ze dat dit kabinet daar werk van maakt. Dat is niet in de laatste plaats te danken aan de inzet van de ChristenUnie, omdat dit een onderwerp is dat ons na aan hart ligt. Ik heb nu geen specifieke motie in het vizier. Doorgaans is onze beleidslijn richting moties, ook van de PVV-fractie: als het goede moties zijn, steunen we ze en als er wat haken en ogen aan zitten, kan dat lastiger zijn. Ik heb geen idee op welke motie u doelt, maar in zijn algemeenheid ligt dit onderwerp mij zeer na aan het hart en moeten wij alles doen om daders te straffen en slachtoffers te helpen.

De voorzitter:

Afrondend, mevrouw Agema.

Mevrouw Agema (PVV):

Bijvoorbeeld deze. Verzoekt de regering de volgende maatregelen ter voorkoming van loverboyslachtoffers te treffen: het verhogen van de prostitutieleeftijd naar 21 jaar, bestrijding van het verknipte vrouwenbeeld onder allochtonen en moslims, strafverhoging, forse minimumstraffen, scherper en actiever opsporingsbeleid, financieel kaalplukken, naming-and-shaming, denaturaliseren en uitzetten na straf, gerichte interventies door Bureau Jeugdzorg bij vermoedens van problemen met loverboys, borgen van de veiligheid van de slachtoffers bij het doen van aangifte en een waarborg voor een veiligere verblijfplaats. Hoe kan u daar nou op tegen zijn?

De heer Segers (ChristenUnie):

Omdat rijp en groen nu langskomt en er onderdelen in zitten waar ik zeer voor ben, inderdaad het streng straffen. Bijvoorbeeld het verhogen van de prostitutieleeftijd naar 21 jaar staat in het regeerakkoord, dus daar zal werk van worden gemaakt. Daar ben ik voor. Alleen, minimumstraffen, wat even in de gauwigheid wordt meegenomen, vind ik een schending van de scheiding der machten. Dat perkt de vrijheid van rechters in. Dat vind ik principieel onjuist. Ik ben voor streng straffen, maar het is nog altijd aan de rechter om te straffen.

Laat ik daar wel een vraag aan vastknopen. We hebben over die straffen gezegd – ik kijk naar de Minister voor Rechtsbescherming – dat het wel heel raar is dat mensenhandelaren er met een taakstraf van afkomen. Wat is dan de oplossing? Ook hier moet ik de scheiding der machten eerbiedigen, dus ik moet een eerbiedige stap naar achter doen en het oordeel van de rechters accepteren. Maar ik vind het toch wel heel pijnlijk als er een dag celstraf en vervolgens een taakstraf uit rolt, terwijl het om een buitengewoon ernstig delict gaat. Dat zou best een keer tot een gesprek met de Raad voor de rechtspraak kunnen leiden over hoe dit zich zo kan ontwikkelen, want dat vind ik toch wel heel erg kwalijk. Nogmaals, ik ben niet voor minimumstraffen, want dat zou het alternatief zijn. Maar dit is toch wel heel erg wrang.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Segers (ChristenUnie):

Dat doe ik. Ik ga naar het tweede onderwerp, dat gaat over kindermishandeling en huiselijk geweld. Het gaat om verschrikkelijke aantallen: 120.000 kinderen en 200.000 mensen die getroffen worden door huiselijk geweld. Dat zijn enorme aantallen. Soms krijgen ze een gezicht. Recent kregen ze een gezicht met collega Van den Hul van de PvdA-fractie, die haar verhaal vertelde, wat ontzettend moedig is en wat zo aangrijpend is. Dan zie je opeens een collega met wie je samen in de bankjes zit en die daarvan het slachtoffer is geweest, haar verhaal vertellen, dat – zoals ik dan weer van haar hoor – ook weer heel veel verhalen van anderen losmaakt. Het is soms veel dichterbij dan je denkt. De aantallen zijn verschrikkelijk, maar denk eens aan al die gezichten en denk eens aan dat ene gezicht en haar verhaal. Heel veel dapperheid, maar ook heel schokkend.

Er zijn veel taboes en angsten op dat punt. Ik sluit mij aan bij de vraag van collega Tielen. Zij zegt: het zou goed zijn om ... Het klinkt heel ambtelijk, heel bureaucratisch: aandachtsfunctionarissen. Maar we hebben ze wel nodig, mensen die in een school, in een ziekenhuis verantwoordelijk zijn, dit echt bij de kop pakken en zeggen: ik zorg ervoor dat de bekendheid er is en dat we hier werk van maken. Ik sluit mij graag aan bij die vraag.

Nog twee korte opmerkingen en vragen. Uit onderzoek van de Belangenvereniging Intensieve Kindzorg blijkt dat het nog weleens misgaat met zorgvuldig feitenonderzoek. Mijn vraag is wat de Minister gaat doen met de conclusies en aanbevelingen van dat onderzoek, want het is toch wel heel zorgelijk.

Helemaal aan het eind een onderwerp dat speciale aandacht verdient. Het gaat om een speciale subcultuur, een heel specifieke groep waarin sprake kan zijn van eerwraak en gedwongen huwelijken. Ook daar hebben we soms de hulp nodig van specialisten in de samenleving die dit bij de kop pakken. Het gaat bijvoorbeeld om Shirin Musa van Femmes for Freedom, die iedere keer dit onderwerp agendeert. Het gaat om een heel kleine organisatie die soms een heel klein duwtje nodig heeft. Mijn aanmoediging is: kunnen we dat kleine duwtje niet geven?

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Westerveld. Mevrouw Westerveld spreekt namens de fractie van GroenLinks. Ga uw gang.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Er is weinig politieke discussie over kindermishandeling en huiselijk geweld, want we moeten dat gewoon aanpakken en dat vinden eigenlijk alle fracties in de Kamer. Maar het hoe is wel een lastige, want signaleren is moeilijk en erover praten lijkt ook voor veel jongeren zelf en voor ouders een taboe. Daarom blijft het belangrijk dat we blijven investeren in voorkomen, herkennen en bestrijden.

Wat de fractie van GroenLinks opvalt, is dat er in de brief van de Ministers over de aanpak vrijwel niets of in ieder geval veel te weinig staat over het voorkomen van kindermishandeling. Kindermishandeling heeft veel gezichten. Dat werd door een aantal andere collega's ook al gezegd. Het komt bijvoorbeeld voort uit onmacht van ouders die zich verstrikt voelen in de opvoeding. Dat deed bij ons de vraag rijzen of ouders wel voldoende begeleid worden en of we bijvoorbeeld kunnen denken aan een grotere rol voor consultatiebureaus, die bijvoorbeeld kunnen leren om het onderwerp beter bespreekbaar te maken. Misschien zijn er wel andere oplossingen waardoor we nog meer kunnen inzetten op het voorkomen dat kindermishandeling überhaupt plaatsvindt. Zien de Ministers manieren om beter in te zetten op het voorkomen van kindermishandeling?

Een paar weken geleden hadden we een onderwijsdebat waarin onderwijsminister Slob een motie van ons heeft overgenomen die ging over het herkennen van kindermishandeling als onderdeel van de lerarenopleiding. Wij begrijpen dat er ook in de opleidingen voor kinderopvang niet overal aandacht is voor mishandeling. Hoe ziet de Minister dat? Vindt de Minister ook dat er in die opleidingen, ook voor kinderopvang, nog meer aandacht kan komen voor het herkennen van kindermishandeling? En kan de Minister met de Minister van Onderwijs nog eens kijken hoe we leraren op school beter ontzorgen, als zij menen te bespeuren dat er sprake is van mishandeling?

Een belangrijke partij in de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld is Veilig Thuis. De kwaliteit van Veilig Thuisorganisaties is cruciaal voor de aanpak. Wij zijn blij dat het kabinet doorgaat met het Meerjarenprogramma Veilig Thuis om de organisaties verder te professionaliseren. Wel willen we aan de Minister vragen of hij een stand van zaken kan schetsen. Wat wil de Minister bereikt hebben in 2020, als het programma afloopt?

Daarnaast constateren we dat er een aantal wachtlijsten zijn, eind vorig jaar bij maar liefst vijf Veilig Thuisorganisaties. Hoe staat het nu met die wachtlijsten? Is de Minister zich ervan bewust dat de invoering van een nieuw afwegingskader ook kan leiden tot meer meldingen bij Veilig Thuis en dat daar mogelijk meer capaciteit voor nodig is?

Voorzitter. Dan een vraag aan de Minister voor Rechtsbescherming over de positie van kinderen zelf. Wij krijgen het signaal dat het hoorrecht in de wet – dat recht zorgt er eigenlijk voor dat een kind van 12 jaar of ouder over zijn of haar positie kan vertellen aan de rechter – soms te makkelijk wordt misbruikt. Dat leidt er bijvoorbeeld toe dat kinderen toestemming geven om informatie over de inhoud van hun behandeling door te geven aan ouders. Wij krijgen signalen van behandelende kindertherapeuten die zeggen: we worden gedwongen om ons beroepsgeheim op te geven, we kunnen daardoor lastig die vertrouwelijkheid garanderen aan de kinderen die we behandelen en bovenal is dit natuurlijk schadelijk voor het kind. De vraag is of de Minister deze signalen herkent. Is er een manier om kinderen in de rechtszaal beter te begeleiden? Ziet de Minister daar bijvoorbeeld ook een rol in voor hem?

Een paar jaar geleden constateerde de Kinderombudsman dat niet iedereen weet dat kinderen een bijzondere curator toegewezen kunnen krijgen, dus iemand die echt voor kinderen opkomt in de rechtszaal en soms ook daarbuiten. Het kabinet is toen aan de slag gegaan met de aanbevelingen uit dat rapport van de Kinderombudsman, dat heette «De bijzondere curator, een lot uit de loterij?». Maar wij horen nog steeds van betrokkenen dat er vaker een bijzondere curator zou moeten worden ingezet. Weten we bijvoorbeeld of dat nu naar aanleiding van dit rapport vaker gebeurt dan een paar jaar geleden?

Dan mijn laatste onderwerp, waar een aantal andere collega's ook al wat over hebben gevraagd, namelijk de slachtoffers van loverboys. Wij sluiten ons aan bij de constatering dat uit het onderzoek van de inspectie blijkt dat er te weinig goede begeleiding is. Daar is al genoeg over gevraagd. Wij zijn benieuwd naar de reactie van de Ministers.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Dijksma. Zij spreekt namens de fractie van de Partij van de Arbeid. Ga uw gang.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter, hartelijk dank. Huiselijk geweld en seksueel geweld – het werd al door alle collega's gezegd – is een heel groot en veelvoorkomend probleem, veel groter dan we denken. Terecht wordt er vanuit het kabinet geschreven over de maatschappelijke impact en dat het in de hele veiligheidsproblematiek enorme prioriteit verdient. Ik heb vooral gekeken naar de brief die vrijdag jongstleden van Minister De Jonge nog is gekomen met een soort van laatste stand van zaken. Ik wil beginnen met dankzeggen, overigens ook aan collega Segers, die daar even aan refereerde, voor de reactie die kwam op de initiatiefnota van collega Van den Hul, collega Kuiken en ondergetekende over huiselijk geweld. De titel was niet voor niets «De schaamte voorbij». Wij denken dat het echt heel belangrijk is dat daar in onze samenleving veel meer aandacht voor is. Kirsten heeft dat op een hele dappere manier gedaan die ook voor ons enorm veel reacties heeft losgemaakt. We waren en zijn overigens ook onze premier erkentelijk voor het feit dat hij ons heeft ontvangen in het Torentje om dat rapport in ontvangst te nemen. Ik denk dat hij daarmee wilde aangeven dat het echt een heel belangrijk thema is, ook voor hemzelf.

De voorstellen die wij gedaan hebben, zijn eigenlijk van toepassing op elke vorm van huiselijk geweld, of het nu gaat om geweld tegen vrouwen, ouderen of kinderen. Het begon inderdaad met «doorbreek het taboe». Je ziet het ook bij de aangiftebereidheid, zoals net al door diverse collega's werd gememoreerd, bijvoorbeeld van slachtoffers van – wat is het? – puberpooiers. Ik ben ook op zoek naar een beter woord. Daar schort het een en ander aan. Het is echt nodig dat we daarnaar kijken. Ik ben ook benieuwd, zeg ik in de richting van de Minister van Justitie, welke mogelijkheden er zijn om de aangiftebereidheid te vergroten, het taboe te doorbreken en misschien nog meer publiekscampagnes te voeren.

Het tweede onderwerp is dat er meer maatwerk nodig is, meer maatwerk ook in de richting van de slachtoffers. Specifiek heb ik twee vragen over de opvang. In december kwam er een vrij alarmerend bericht in, ik meen, De Telegraaf: «Blijf-van-mijn-lijfhuizen overvol». Daarna is er door de Minister op gereageerd en gezegd: we gaan met een werkgroep aan de slag. Er is nu ook gerefereerd aan de maartcirculaire, waarin de gemeenten extra middelen beschikbaar krijgen. Heeft u het idee dat met die aanpak de problemen van wachtlijsten daar echt opgelost zijn? Het kan niet zo zijn dat vrouwen en kinderen die in nood zijn nergens naartoe kunnen. Dat bent u, denk ik, met mij eens. Hebben we hiermee nu de problemen daadwerkelijk im Griff? Of moet er nog meer gebeuren? Is het mogelijk om bijvoorbeeld passend onderwijs bij opvanglocaties te geven? Daar zijn experimenten in het land mee en die zijn ook goed. Is daar ruimte voor?

Het derde punt is versterkte samenwerking. We zien dat er lokaal echt een noodzaak is om meer te investeren in kennis, waardoor mensen beter geholpen kunnen worden en problemen eerder gesignaleerd kunnen worden. In hoeverre krijgt dat straks ook een plek in uw actieplan, om het maar zo te zeggen?

Het volgende punt is de aangiftebereidheid. Ik zei net al even dat het daar echt aan schort. Je ziet dat veel slachtoffers van met name seksueel geweld zich onvoldoende sterk voelen om dat daadwerkelijk te kunnen doen. Er zijn tal van suggesties gedaan om dat te verbeteren. Wat is uw voornemen daartoe?

Het laatste punt is tijd voor regie. We hebben een Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen. Het voorstel van de PvdA-fractie is om huiselijk geweld daar expliciet ook een rol in te geven, zodat de taakomschrijving breder is dan nu voor de huidige Nationaal Rapporteur aan de orde is. Een tweede voorstel dat wij doen is: actualiseer ook het onderdeel geweld achter de voordeur in het curriculum van de politieopleiding. Wij denken dat je ook daar een stap zou kunnen zetten door de kennis te vergroten.

Voorzitter, dat was mijn bijdrage in de eerste termijn.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik tot slot het woord aan mevrouw Agema. Mevrouw Agema spreekt namens de fractie van de PVV. Ga uw gang.

Mevrouw Agema (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Op 1 januari aanstaande gaat een verscherpte stap uit de meldcode in. Daardoor wordt het verplicht om vermoedens van kindermishandeling bij Veilig Thuis te melden. Dat vinden wij een goede stap.

Wij vinden het ook een goede stap dat we in de stukken over de opsporing van kindermishandeling lezen dat münchhausen by proxy – de heer Raemakers had het er al even over – daar ook onderwerp van is geworden. Münchhausen by proxy kan dan wel weinig voorkomen. Maar als het voorkomt, is het ook meteen zeer ernstig. Het gaat meestal om de moeder die het kind op het randje van de dood brengt om het in het ziekenhuis opgenomen te krijgen. We waren er dan ook heel erg van geschrokken toen vorig jaar bleek dat er ook valse beschuldigingen zijn. Er was een artikel van Follow The Money dat er een hulpverlener was die vijf verschillende gezinnen verkeerd had beoordeeld. Ik denk dat het heel goed is dat de scholing van de professionals die dit moeten opsporen beter op orde komt, ook om valse beschuldigingen te voorkomen. Het zal je als ouder maar gebeuren: je kind uit huis geplaatst en dat blijkt echt een zeldzame lactoseziekte te hebben. Dus goed dat daar meer aandacht voor is en dat het nu ook stelselmatig terugkomt.

Een ander onderwerp is een verplichte vog, dus niet alleen een gratis vog, maar een verplichte vog. Daar zullen wij voor blijven pleiten. Die is er niet en komt er niet, want tot nu toe is er geen meerderheid voor in de Kamer. Wij blijven er echter wel voor pleiten voor vrijwilligers die met kinderen werken. We staan hier op onze achterste benen als er weer een viespeuk bij de hockeyclub blijkt te zitten. Daarom vind ik dat we een stapje verder moeten zetten en die vog verplicht moeten stellen.

Dan de loverboys. Volgens mij is het alweer drie jaar geleden dat we het daar voor het laatst over hebben gehad. Sorry, maar ik blijf ze consequent «loverboys» noemen, want zo kennen we deze groep daders en criminelen landelijk. Ik ga dus niet met meel in de mond praten of een andere term in de mond nemen. We lezen in de stukken dat de slachtoffers van loverboys veel jonger worden, namelijk 11 jaar. Laat dat even op je inwerken: meisjes van 11 zijn helemaal niet met seks of seksueel getinte berichtjes of foto's via hun telefoons bezig. Seksuele handelingen zijn hun allemaal nog vreemd en toch worden ze er op slinkse wijze toe overgehaald. In een van de rapporten geven de experts weer dat de methode verandert en dat er steeds vaker sprake is van bedreiging, chantage en geweld. Daar hebben wij tien jaar geleden eigenlijk ook al op gewezen. Als we toen slachtoffers van loverboys op bezoek kregen, zeiden die ook al dat het beeld dat in de media wordt gecreëerd dat het naïeve meisjes zijn, toch niet helemaal klopt. Het ene moment stonden zij gewoon nog op de dansvloer en het andere moment was het gewoon allemaal al gebeurd, werden zij en hun ouders bedreigd en zaten ze in een heel ander leven waar ze heel moeilijk weer uit kwamen.

Ik vond het schokkend dat het oordeel van de inspectie is dat de meeste slachtoffers over het hoofd worden gezien. Ook schrok ik heel erg van het grote verschil tussen de geschatte cijfers van het aantal slachtoffers, namelijk 1.363, en het aantal in behandeling zijnde meisjes, namelijk 142. Dat is maar 10%. Dat zo weinig meisjes goede hulp kunnen krijgen, vond ik iets om heel erg van te schrikken. Ik vraag me daarom af hoe het zit met de inkoop van de gespecialiseerde jeugdzorg.

Ik las ook ergens dat maar een beperkt aantal Veilig Thuisorganisaties aandacht heeft voor de problematiek. Ik zou graag van de Minister willen horen hoe dat nu zit en wat de actuele stand van zaken is.

Op 1 januari is er een meldpunt loverboys opgericht. Hoeveel meldingen zijn er? Dat wil ik ook graag nog weten.

Ik kijk ook naar de Minister voor Rechtsbescherming. In 2008 heb ik een initiatiefwet gemaakt. In verkiezingstijd werd ik erop aangevallen dat ik nog nooit een initiatiefwet had gemaakt. Dat had ik wel, maar die was uiteindelijk niet nodig want de wet ging over het verhogen van de prostitutieleeftijd naar 21 jaar. Waarom had ik dat voorstel gedaan? Omdat ik ons land prostitutie vanaf 18 jaar volledig legaal is. Vanaf die leeftijd moet je dus aantonen dat een meisje gedwongen is en dat is heel erg ingewikkeld. De wet was niet meer nodig, want die werd overgenomen. Kabinet op kabinet had goede voornemens; dit kabinet ook weer. We gingen naar de Eerste Kamer, maar daar bleef het op de plank liggen, want het was gekoppeld aan de peespas. Toen kwam het weer terug.

De voorzitter:

Gaat u afronden?

Mevrouw Agema (PVV):

Inmiddels is het zo dat de Minister voor Rechtsbescherming aan zet is. Ik vraag hem dus wanneer de prostitutieleeftijd, die tien jaar na die initiatiefwet nog steeds 18 jaar is, eindelijk omhoog gaat.

Mijn laatste punt is genitale verminking. Hoeveel rechtszaken zijn er geweest? Het kan toch niet zo zijn dat we op het ene moment in de krant lezen dat 40 tot 50 meisjes op vakantie worden besneden en dat we vervolgens maar één rechtszaak hebben? In Engeland hebben ze het over 5.000 zaken. Ik vind dat een nogal grof verschil met Nederland. Ik zou daar dus graag wat meer over willen horen. Als dat vandaag niet kan, kan dat misschien een keer in een brief. We kunnen toch niet weg blijven kijken bij zulke ernstige mishandeling van kleine meisjes?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde van de eerste termijn van de Kamer gekomen. Ik schors de vergadering voor ongeveer tien minuten. Daarna geef ik beide bewindspersonen de gelegenheid voor beantwoording van de vragen.

De vergadering wordt van 15.11 uur tot 15.24 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik heropen dit debat over kindermishandeling, geweld in afhankelijkheidsrelaties en loverboys. We zijn toe aan de beantwoording door de bewindspersonen in eerste termijn. Als eerste geef ik graag het woord aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het zou ons heel erg helpen als u allereerst de verschillende blokjes benoemt.

Minister De Jonge:

Voorzitter, dank u wel. Ik wilde mijn reactie als volgt indelen. We hebben in het programma dat we hebben aangekondigd, een aantal actielijnen opgenomen. De eerste actielijn is het eerder en beter in beeld krijgen van signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Daar vallen twee blokjes onder, namelijk Veilig Thuis en de meldcode.

De tweede actielijn gaat over het stoppen en het duurzaam oplossen. Ik heb gezien dat er een aantal vragen over de vrouwenopvang is gesteld. Dat hoort absoluut onder dat blokje thuis. Het derde blokje is dus: vrouwenopvang.

Meestal doe je varia op het eind, maar ik heb een alternatief voorstel, namelijk varia ertussenin. Daarin zal ik een aantal vragen beantwoorden.

Ik eindig met het blokje loverboys, omdat daar een zorgkant aan zit die in mijn portefeuille zit en een justitiekant die in de portefeuille van mijn collega zit. Zo kunnen we het blokje loverboys bij elkaar houden, zij het eerst de zorgonderwerpen en daarna de justitiële onderwerpen.

Voorzitter, ik dank de leden voor hun inbreng in eerste termijn. Ik juich het zeer toe en ik vind het mooi om te merken dat dit onderwerp bij alle fracties scherp op het netvlies staat en eigenlijk bovenaan de agenda. Op dag één na de start van dit kabinet hebben collega Sander Dekker en ik gezegd: hier moeten we een van onze belangrijkste opdrachten van maken. De opdracht vanuit de samenleving is zo allemachtig groot als het gaat over huiselijk geweld en kindermishandeling, dat dit een van onze belangrijkste prioriteiten moet zijn. Als je de cijfers op je laat inwerken, dan moet je huiselijk geweld en kindermishandeling willen zien als een van de grootste veiligheidsvraagstukken waarmee we in onze samenleving te maken hebben.

Niet op straat, maar thuis is de kans het grootst dat je te maken krijgt met een veiligheidsincident. Als je dat op je laat inwerken, dan weet je dat we een enorme opdracht hebben om dat terug te dringen. Laat de cijfers op je inwerken: het gaat om 119.000 kinderen. Dat getal komt weliswaar uit een prevalentieonderzoek van bijna tien jaar geleden, maar we hebben op dit moment geen aanwijzingen dat dat aantal heel veel kleiner is geworden. 119.000 kinderen, dat zijn een paar stadions vol, per jaar. Dat is het aantal kinderen die te maken krijgen met een vorm van kindermishandeling.

Naar inschatting zijn er zo'n 200.000 gevallen van huiselijk geweld per jaar. De impact daarvan is allemachtig groot op het leven van de mensen zelf, op de samenleving, ook op de werkgevers. Het ziekteverzuim als gevolg van huiselijk geweld is echt een onderschat probleem. Het is een ontwrichtend vraagstuk in onze samenleving. We hebben daar een adequaat antwoord op te bieden. Dat is de reden dat collega Sander Dekker en ik op dit moment een programma huiselijk geweld en kindermishandeling voorbereiden, samen met allerlei zorgorganisaties, maar zeker ook samen met de VNG. Gemeenten hebben hierin een ongelofelijk belangrijke, een cruciale rol. We hopen dat programma net voor of net na het meireces aan u te kunnen aanbieden. Wat dat betreft is dit een tussenbespreking, zou je kunnen zeggen. Maar het is wel goed, want de accenten die de leden hebben gezet, kunnen wij weer meenemen in de afronding van het programma. Ik wil zo meteen ingaan op de manier waarop we dat graag willen doen.

Het is goed om aan het begin nogmaals mijn waardering uit te spreken voor collega Van den Hul voor de manier waarop zij naar buiten is getreden rondom dit thema. Hoewel we weten dat het heel vaak voorkomt, blijft het natuurlijk een allemachtig ingewikkeld vraagstuk als het jezelf betreft om out in the open outspoken het verhaal te vertellen. Het raakt me altijd weer als slachtoffers van huiselijk geweld of van kindermishandeling zelf hun verhaal durven te vertellen, zelf durven te vertellen hoe eenzaam ze zich hebben gevoeld toen het zich voordeed, hoe radeloos ze waren toen ze een weg naar een oplossing moesten zoeken, maar ook vaak hoe gesteund ze zich hebben gevoeld op het moment dat die ene leraar niet wegkeek, maar wel durfde door te pakken, of die ene medewerker in de zorg er wél was, terwijl anderen niet de stap durfden te zetten die noodzakelijk was. Juist door dat soort verhalen, die door mevrouw Van den Hul zeer krachtig werden verteld, een podium te geven, in het zonlicht te zetten, laat je mensen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld of kindermishandeling weten dat ze er niet alleen voor staan. Ook doordringen we professionals hiermee van de ernst en de noodzaak om meer durven te doen dan we in het verleden wellicht hebben gedaan en gedurfd om dit vraagstuk te doorbreken.

Natuurlijk, het is een ingewikkeld vraagstuk. De heer Raemakers benadrukte dat ook. Het is van alle tijden, het is ingewikkeld, het komt voor in alle rangen en standen en alle klassen van de samenleving. Tegelijkertijd is er vaak maar één nodig om het te doorbreken, één leraar, één medewerker in de zorg, één kapper. Er is er maar één nodig om die cirkel van geweld thuis te doorbreken door niet weg te kijken, maar ervoor te gaan staan en ermee aan de slag te gaan. Dat is wat we de komende jaren zullen moeten gaan doen: het doorbreken van het taboe, het uitspreken en ervoor gaan staan dat handelen geboden is op het moment dat je een vermoeden hebt van huiselijk geweld of kindermishandeling. We moeten nieuwe wegen vinden om ermee aan de slag te gaan. Daar wil ik graag nader op ingaan.

Ik begin met de vragen die rondom Veilig Thuis zijn gesteld. De vorming van Veilig Thuis is een belangrijke stap geweest. We kwam van het AMK en de Advies- en Steunpunten Huiselijk Geweld, de ASHG's. Historisch was het begrijpelijkerwijs zo gegroeid, maar het was niet de vormgeving die we nu verkiezen. Een scheiding tussen kindermishandeling en huiselijk geweld is eigenlijk heel merkwaardig, wetend dat het in 60% van de gevallen om hetzelfde gezin gaat.

De manier waarop een melding tot ASHG's of tot het AMK kwam, was echt heel anders. Bij het AMK gebeurde het op basis van vermoedens. Bij ASHG's was de start van een melding heel vaak een politie-incident. Het gekke was dat de ingang waarmee zo'n melding z'n weg vond in het systeem, bepalend was voor de manier waarop de melding in behandeling werd genomen en werd afgedaan. Ik denk dat het een enorme stap in de goede richting is geweest om te zeggen: daar gaan we één soort organisatie van maken.

Veilig Thuis kreeg een spilpositie in het stelsel. Ik denk dat de Veilig Thuisorganisaties heel veel werk hebben verricht om te komen waar ze nu staan. Ik lees ook regelmatig kritiek op Veilig Thuis. Die kritiek vind ik niet altijd even terecht. Ik hecht eraan om daar bij het begin van alle vragen rond Veilig Thuis toch wel even een opmerking over te maken. Kijk, medewerkers Veilig Thuis krijgen veel op hun bordje. Ze krijgen meldingen over de schutting geworpen waarbij zij een inschatting moeten maken: is er niks aan de hand, is dit heel ernstig, moet hier meteen iemand bovenop? Al die duizenden keren dat dat goed gaat, daar lees je nooit over in de krant, daar lees je nooit over in een inspectierapport, daar zul je nooit iemand over horen mopperen, behalve ouders die ervan balen dat hun gezinssituatie onderwerp is geworden van een melding. Verder zul je er nooit over horen.

Die paar keer dat een verkeerde inschatting is gemaakt, kan die verkeerde inschatting fataal zijn. Als een risico te laag wordt ingeschat, kan een situatie van huiselijk geweld voortduren met alle gevolgen van dien voor de vrouwen of kinderen die het betreft. Dat maakt dat het werk van de medewerkers Veilig Thuis ontzettend moeilijk is. Je kunt niet naar huis gaan, je laptop dichtklappen en denken: dat was m'n dag weer, ik heb morgen een paar dagen vrij en dan zie ik het volgende week wel weer. Die situaties zitten in je hoofd. De gezinnen waarbij je een keuze hebt moeten maken, zitten in je hoofd. Als ik dan zie hoe gemakkelijk er wordt gesproken over wat Veilig Thuis allemaal niet goed doet, dan denk ik: jongens, laten we gaan staan voor de medewerkers die we dit hele moeilijke werk laten doen, al was het maar om de doodeenvoudige reden dat we mensen tekortkomen bij de Veilig Thuisorganisaties. We weten dat mensen te maken krijgen met soms heel persoonlijke aanvallen. Ouders die zich bedreigd voelen, kunnen op een geweldig felle manier reageren richting Veilig Thuismedewerkers. We moeten onderkennen dat het gewoon een heel zware job is. Laten we gaan staan voor het moeilijke werk dat onze Veilig Thuismedewerkers te doen hebben, wetend dat wat we als Veilig Thuisorganisaties hebben neergezet, echt nog verbetering behoeft. We zijn zeker nog niet daar waar we willen zijn. Daarover is ook een flink aantal vragen gesteld en daar wil ik nu graag op ingaan.

Er is gevraagd naar het meerjarig verbeterprogramma dat op dit moment loopt tot 2020. Daartussen zit de implementatie van een nieuw triage-instrument, een update van het huidige handelingsprotocol, een vernieuwd informatieprotocol, het verstevigen van de samenwerking tussen de strafketen en de zorgketen, het ontwikkelen van een andere werkwijze voor de aanpak van ouderenmishandeling, en het ontwikkelen van een opleidingscurriculum met een basistraining en deskundigheidsbevordering voor de gedragsdeskundigen en de vertrouwensartsen van Veilig Thuis. Daarnaast krijgt Veilig Thuis natuurlijk een radarfunctie en ook daarop wordt voorbereid. Dat is een vrij lijvig verbeterprogramma en toch denk ik dat er nog wel aantal dingen aan kunnen en zullen worden toegevoegd. Ik weet ook niet zeker of we al in 2020 klaar zijn, dus laat ik een aantal dingen in uw richting aangeven.

Ten eerste de wachtlijsten. Dat heeft niet alleen te maken met het vinden van de goede mensen, maar ook met de manier waarop je je organiseert, de manier waarop je trieert in de zin van het kiezen van de snelste weg naar veiligheid. Het is niet altijd de snelste weg naar veiligheid als je veel zaken in aanmerking laat komen voor onderzoek, maar het is wel de meest arbeidsintensieve weg. Dat maakt ook dat het niet makkelijk is om uit te komen met het aantal mensen dat je hebt. Het verbeteren van de triage helpt heel erg met het terugdringen van wachtlijsten.

Overigens is de vraag gesteld waar er wachtlijsten zijn. Ik heb dat actuele overzicht niet en het lukt ook niet om dat zo snel eventjes uit de gegevens te trekken die voor ons voorhanden zijn. Uit mijn hoofd weet ik er van twee. Daar is het niet zozeer een wachtlijst, want dat is niet echt de manier waarop dat gaat, maar daar blijven laaggeprioriteerde meldingen bij triage wel eens een paar dagen liggen voordat ze in behandeling worden genomen. De hoofdzaken worden altijd onmiddellijk opgepakt, en de middelzware ook. Zo moet u het dan zien. En ja, dat is niet goed, daar moeten inderdaad die Veilig Thuisorganisaties stevig aan de bak. Maar het vaakst heeft dat te maken met gewoon een personeelsvraagstuk.

Terug naar vraag wat er moet worden toegevoegd. Allereerst dus dit: een nieuwe manier van triëren, want dat helpt geweldig.

Vervolgens het geld. We moeten Veilig Thuisorganisaties gewoon beter equiperen. In het bestuursakkoord dat ik samen met de collega's heb gesloten met de VNG is een reeks opgenomen van, uit mijn hoofd gezegd, 13 in het eerste jaar tot in de 30, tegen de 40 ... Nee, ik ga het preciezer zeggen. Er is 11,9 miljoen in 2017 oplopend tot 38,6 miljoen in 2021 extra toegevoegd vanwege de noodzaak om die radarfunctie goed in te richten. Dat kost namelijk gewoon extra personele inzet. Overigens zeg ik daarbij dat het wel aan de gemeenten is om vervolgens vanuit hun rol als opdrachtgever dat geld te laten landen op de goede plek. Ik heb geen reden om aan te nemen dat dat niet gaat lukken, maar ik ga wel goed volgen of het gaat lukken. Want dat moet namelijk wel, omdat het geld om die reden ter beschikking is gesteld.

Ik heb het gehad over een aantal meldingen en de wachtlijsten. Dan kom ik bij de vraag van de heer Hijink: waar komen de meldingen vandaan? Ik heb niet de actuele percentages, maar ik kan wel zorgen dat ik het in dat programma zo precies als mogelijk weergeef. Maar het klopt wel dat de meeste meldingen uit de politiehoek komen. Mijn ervaringen in het Rotterdamse was dat echt ging om meer dan de helft, 60% of zo.

Mevrouw Agema (PVV):

Driekwart.

Minister De Jonge:

O, dat sluit ik niet uit. Maar er kwamen maar heel weinig meldingen van scholen, wat heel gek is, want die zien namelijk heel veel kinderen. Ik herinner mij dat zo'n 4% van het totaalaantal meldingen uit de hoek van scholen kwam. Wat ik daarvan denk? Je kunt er twee kanten mee op. We hebben natuurlijk aan de politiekant een vorm van automatische meldingen. Bij alle huiselijkgeweldsituaties gaat er een melding naar Veilig Thuis. Die moet vervolgens worden getrieerd. Aan de scholenkant wordt veel meer gekeken naar wat ze eerst zelf kunnen doen. Pas als ze er zelf niet uit komen of als ze advies nodig hebben, gaan ze pas melden. Dus dat maakt het op zich niet onlogisch dat dat aantal meldingen lager is, maar ik vind 4% wel heel erg laag. Als je kijkt naar de aantallen waar dat voor staat, vind ik dat heel erg laag, wetende vanuit het prevalentieonderzoek dat het eigenlijk moet gaan over een aantal stadions vol. Nou die hebben we zeker niet in beeld via de meldingenkant. Daarom is het ook goed dat we echt vorm en inhoud geven aan die radarfunctie. Ik kom daar zo op terug bij de meldcode. Maar dat betekent dus ook dat we die meldcode minder vrijblijvend gaan gebruiken. Het betekent dat er een registratievereiste uitgaat van die meldcode bij kindermishandeling en dat ze daar dan inderdaad ook een registratie van maken.

De heer Raemakers vroeg naar de privacykant van de radarfunctie. Die radarfunctie wordt op dit moment ingericht. Dat doen ze op grond van onder andere een advies over hoe dat vorm zou moeten krijgen. Daarbij heeft het netwerk van Veilig Thuisorganisaties zich al uitgebreid laten adviseren over de privacyaspecten daarvan. Daar wordt dus natuurlijk gewoon conform de wet geopereerd. Je kunt je overigens zorgen maken of dat soms niet een te nadrukkelijke rol krijgt. Als iedereen op zijn «privacyvierkant» blijft zitten, dan is het wel de vraag of we daarmee soms niet te voorzichtig worden om gegevens met elkaar te delen. Daar maak ik me eerlijk gezegd meer zorgen over dan over de andere kant ervan. Uiteindelijk gaat het natuurlijk over dat evenwicht, maar gegevensdeling moeten we ook niet willen ontmoedigen, zeker als het gaat over huiselijk geweld en kindermishandeling.

De voorzitter:

Dit roept een vraag op bij de heer Raemakers. Ik heb verzuimd om met u af te spreken dat er maximaal twee keer kan worden geïnterrumpeerd op beide bewindspersonen, zodat we ook nog tijd hebben voor een tweede termijn. Ga uw gang.

De heer Raemakers (D66):

Ik begrijp wat de Minister zegt. Ik denk dat het ook heel belangrijk is dat de goede informatie bij de juiste personen komt en dat dat ook heel belangrijk is binnen die radarfunctie, maar bij een organisatie als Veilig Thuis zijn natuurlijk meerdere medewerkers werkzaam. Hoe voorkom je nu dat de verkeerde medewerker, die eigenlijk die informatie niet nodig heeft, toch feitelijk de mogelijkheid heeft om die computer op te starten, die gegevens op te laden en daar iets mee te doen? Zijn daar ook protocollen voor in ontwikkeling?

Minister De Jonge:

Ja, inderdaad. Een onderdeel van het programma is een vernieuwd informatieprotocol. Er is nu een informatieprotocol en dat wordt vernieuwd. Dat is een onderdeel van het Meerjarenprogramma Veilig Thuis. Daarin worden autorisaties afgesproken. Die autorisaties worden intern vertaald in de ICT: wat mag je met jouw wachtwoord allemaal wel inzien en wat mag je allemaal niet inzien? Die radarfunctie houdt natuurlijk in dat je, als je een melding binnenkrijgt over een gezin dat zojuist bijvoorbeeld van de ene naar de andere regio is verhuisd omdat het wat te heet onder de voeten werd, wel de voorgeschiedenis kent. Ik hoop dus juist wel dat die radarfunctie op zo'n manier ingericht wordt dat die gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, dat type dossiers, dan volledig in beeld zijn. Dat is juist wel de bedoeling.

De voorzitter:

Afrondend, de heer Raemakers.

De heer Raemakers (D66):

Dan vraag ik mij af hoelang dat soort informatie beschikbaar blijft, bijvoorbeeld als iemand verhuisd is en het acht of tien jaar geleden is. Ik vraag me dat ook af in het licht van bijvoorbeeld de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, de AVG, die onlangs door de Kamer is goedgekeurd. Dat betekent misschien wel dat we daar dingen op moeten aanpassen. Kan de Minister schetsen wat voor implicaties die uitvoeringswet heeft op hoelang bepaalde gegevens bewaard mogen blijven?

Minister De Jonge:

Nou, u overvraagt mij als u vraagt om dat uit mijn hoofd te doen, maar ik wil daar best een keer goed op terugkomen. Punt één is: het zal gewoon AVG-proof zijn. Dus het zal gewoon voldoen aan de vereisten die gelden voor de bescherming van persoonsgegevens. Dat is één. De Autoriteit Persoonsgegevens is een kritische waakhond, en terecht. Die toetst dat. Binnen die contouren zal een nieuw informatieprotocol worden vormgegeven in het Meerjarenprogramma Veilig Thuis. Ik merk uw informatiebehoefte. Ik zal dus proberen die naar volle tevredenheid in te vullen door u daarover te informeren op een nader moment. Ik denk dat ik u daar ongeveer bij het programma even een apart briefje over stuur. Het zou net iets later kunnen zijn, maar ik informeer u daar graag nader over.

Dan kom ik bij de deskundigheidsbevordering van de mensen van Veilig Thuis in relatie tot de vraag over münchhausen by proxy, waar ook mevrouw Agema een aantal vragen over heeft gesteld. Dit is eigenlijk een voorbeeld waarbij ik de mening ben toegedaan dat een aantal medewerkers echt onrecht is aangedaan. Zij hebben hun onderzoeksfunctie juist zeer zorgvuldig ingevuld in een aantal heel ingewikkelde casussen, maar hebben wel vol de wind van voren gekregen in verband met de wijze waarop ze dat hebben gedaan. Ik vraag me echt af of we op deze manier met onze medewerkers in de zorg mogen omgaan. Dat laat onverlet dat bij iets wat heel weinig voorkomt, zoals münchhausen by proxy, de signalen ongelofelijk moeilijk te duiden zijn. Aan de kant van de blauwe plekken – om het zo maar even uit te drukken – hebben we derdelijns forensisch-medische expertise om een blauwe plek op een goede manier te duiden. Dat doen we via de forensisch-medische expertise waar collega Bergkamp vaak aandacht voor vraagt, of via het LECK, het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling, van het Wilhelmina Kinderziekenhuis, die aan letselduiding kunnen doen. Voor een aantal andere ziektebeelden bestaat dat eigenlijk nog niet. Ik neem dus graag uw suggestie ter harte om eens te kijken of we daar iets voor zouden kunnen bedenken. U noemt dat: een derdelijns expertisevoorziening voor de medewerkers van Veilig Thuis. Dat lijkt mij goed. Dan is het wel de bedoeling dat daar landelijke afspraken over worden gemaakt. Ik zal dus even kijken op welke manier dat nu is vastgelegd en op welke manier we dat in de toekomst zouden kunnen vastleggen, zodat we bij complexe ziektebeelden die weinig voorkomen, aanvullende deskundigheid beschikbaar kunnen stellen aan Veilig Thuisorganisaties om te zorgen dat die altijd even wordt geraadpleegd voordat er tot handelen wordt overgegaan.

Ik denk dat ik daarmee de antwoorden op de vragen over Veilig Thuis heb gegeven.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Tielen een vraag heeft. Of is het een onbeantwoorde vraag? Het is een interruptie. Ga uw gang.

Mevrouw Tielen (VVD):

We hadden het zojuist al even over de enorm ingewikkelde taak en grote professionele verantwoordelijkheid die medewerkers hebben. Dat is de ene kant. De andere kant is natuurlijk de enorme impact die een om welke reden dan ook geuite valse beschuldiging kan hebben. Zeker rondom vechtscheidingen wordt er soms met beschuldigingen geschermd waar mensen echt heel erg veel last van hebben. Waar kunnen ouders of betrokkenen die vals beschuldigd zijn, nu goed terecht? Werkt dat volgens de Minister voldoende?

Minister De Jonge:

Laat ik proberen ook daar met nuance op te reageren. Natuurlijk kan de impact op een gezin van een melding of een onderzoek dat wordt gedaan, heel groot zijn. Maar toch denk ik dat daarbij te vaak en te makkelijk de term «onterechte melding» wordt gebruikt. Niet door u, overigens, maar die term lees ik weleens terug, terwijl ik het, als een melding voortkomt uit een zorg van iemand die werkt in het onderwijs, een zorg van de politie of een zorg van iemand die werkt met vrouwen en kinderen, juist fijn vind dat mensen uiting geven aan die zorg door óf zelf handelend op te treden óf een melding te doen. Ook dat is een vorm van handelend optreden. Daarmee zou ik meldingen niet zo snel «onterecht» willen noemen. Wat wel kan, is dat na onderzoek blijkt dat de zorg die men had, niet gegrond was. Gelukkig maar, zou ik denken. Dan is het natuurlijk wel zaak dat op een goede manier wordt bekeken wat dat vervolgens voor het gezin betekent. Klachtenprocedures bestaan gewoon; daar wordt dus in voorzien. De vervolgzorg die wordt geboden, wisselt wel per situatie. Het is ook niet per se de taak van Veilig Thuis om dat vervolgens te doen. Vaak zijn er dan wel allerlei andere kwesties aan de hand, waarbij ofwel de school vanuit het schoolmaatschappelijk werk, ofwel een wijkteam, ofwel iemand anders die de zorg op zich heeft genomen, daar weer verder mee aan de slag gaat. Zo gaat dat nu.

De voorzitter:

Afrondend, mevrouw Tielen.

Mevrouw Tielen (VVD):

Ik begrijp dat de Minister zegt dat het niet per se bij Veilig Thuis ligt en ik denk dat hij daar gelijk in heeft. De vraag is hoe we kunnen zorgen dat die ouders wel ergens een herkenbare plek hebben waar ze terechtkunnen – of ze nou in Appingedam wonen of in Oirschot – en dat ze iemand hebben die hen daarin begeleidt en met een onafhankelijke blik kan helpen, zonder per se voor hun belang te willen strijden.

Minister De Jonge:

Ik snap uw vraag. Vindt u het goed als ik er eens goed over nadenk wat daarin de meest verstandige lijn zou zijn? Laat ik daar maar eens even over nadenken en daar later bij u op terugkomen, als u het goed vindt. Ja?

De voorzitter:

We hebben het goede gebruik om toezeggingen te noteren.

Minister De Jonge:

Dat mag.

De voorzitter:

Op het moment dat u dat terugkoppelt, dan horen wij dat dus graag, met een termijn. Dat mag ook in de tweede termijn.

De heer Segers (ChristenUnie):

Een vraag die ik had gesteld, is blijven liggen. Dat kan liggen aan de niet-heldere manier van vragen stellen, dus ik weet niet of dit telt als interruptie of dat ik dit nog eens in alle vriendelijkheid aan de Minister mag voorleggen.

De voorzitter:

Als u de vraag even snel herhaalt, dan is het geen interruptie.

De heer Segers (ChristenUnie):

Dat zal ik heel snel doen. Ik ben het met de Minister eens dat er heel veel goed gaat bij Veilig Thuis, maar ik had gerefereerd aan het onderzoek van de Belangenvereniging Intensieve Kindzorg, die zegt dat er soms onvoldoende waarheidsvinding plaatsvindt. Dat heeft het een en ander opgeleverd. Hoe wordt dat terugvertaald? Hoe wordt dat teruggekoppeld naar het functioneren van Veilig Thuis?

Minister De Jonge:

Er zijn vele gesprekken geweest met deze vereniging, onder anderen ook door mijzelf. Laat ik zeggen dat ik echt een verschil van inzicht heb met deze vereniging over wat men benoemt als «onterechte meldingen». Daar gaat het eigenlijk om. Ik heb dat meer in algemene zin willen behandelen. Als een professional een zorg heeft van waaruit hij handelt door te melden, waarna die zorg na grondig onderzoek ongegrond blijkt te zijn, dan is dat geen onterechte melding. Dat is een terechte melding; alleen bleek de zorg ongegrond. Dus dat is één.

Twee: ik vind het moeilijk verifieerbaar wat er in dat onderzoek – zogenaamd – staat. Het is meer een soort inventarisatie van een aantal signalen die moeilijk te duiden zijn als ik de achtergrond van die signalen niet ken. Daar heb ik goed op doorgevraagd, maar die krijg ik niet goed boven water en dat maakt dat het voor mij een lastig hanteerbaar geheel is. In z'n algemeenheid heb ik de vereniging aangeboden dat als zij een concreet signaal heeft dat er ergens iemand niet goed behandeld zou zijn door Veilig Thuis of dat er echt sprake is van een onheuse bejegening of een verkeerde manier van behandelen, ik me daar graag op laat aanspreken, graag met namen en rugnummers, want zo kan ik ook diezelfde Veilig Thuisorganisatie aanspreken. Maar met anonieme meldingen kan ik natuurlijk niet zo heel erg veel. Er is gewoon een geëigende klachtenprocedure die kan worden doorlopen. Die werkt op die manier, omdat je daarmee ook echt recht doet aan een onafhankelijke klachtbehandeling waarbij hoor en wederhoor plaatsvinden. Dat is natuurlijk lastig.

Tegelijkertijd is waarheidsvinding – mijn collega Dekker zal daar nader op ingaan – best een ingewikkelde term als het gaat over de positie van Veilig Thuis. Een beslissing van een rechter moet natuurlijk na een grondig onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming worden genomen. Dan gaat het bijvoorbeeld om een beslissing over de gezagspositie ten opzichte van kinderen. Die beslissing moet natuurlijk op basis van gedegen rapportages worden genomen. Daar wordt een heel actieplan voor ontwikkeld en daar is collega Dekker volop mee bezig. Maar als Veilig Thuis voorafgaand aan een melding aan waarheidsvinding zou moeten gaan doen, dan wordt er natuurlijk niet zo gek veel meer gemeld. En er wordt al veel te weinig gemeld. Dat is het voor wat betreft de term «waarheidsvinding».

De voorzitter:

Daarmee is de vraag beantwoord. Dan heeft mevrouw Westerveld een vraag.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dit is ook een vraag die volgens mij is blijven liggen, of ik heb niet goed geluisterd. Zijn er nog wachtlijsten en wat is de verwachting ten aanzien van de wachtlijsten?

Minister De Jonge:

Daar heb ik in de richting van de heer Hijink op geantwoord dat ik dat niet paraat had. Ik weet er toevallig twee. Wachtlijsten moet je altijd zo bezien: er wordt getrieerd op binnenkomende meldingen. Er zijn meldingen waarbij je met hoge spoed aan de slag moet, «mediummeldingen» en meldingen die wel wat meer tijd kunnen hebben. Met name bij de laatste categorie kan het weleens een paar dagen duren voordat er actie wordt ondernomen. Is dat echt een wachtlijst? Dat weet ik niet. In ieder geval is er soms meer werk dan men op korte termijn aankan. Dat evenwicht tussen vraag en aanbod speelt natuurlijk wel bij een aantal Veilig Thuisorganisaties. Ik zal u de exacte cijfers op dat punt toesturen. Ik weet eigenlijk niet eens of we die landelijk hebben. We hebben ze in ieder geval nú even niet zo snel. Maar ik zal ze u doen toekomen bij gelegenheid van het programma huiselijk geweld en kindermishandeling.

Dan ga ik door naar het volgende blokje, de meldcode. De meldcode is een krachtig instrument. Er is door een aantal van u aan gerefereerd. De meldcode gaat wijzigen: daar waar in het verleden eigenlijk onvoldoende duidelijk werd aangegeven in welke gevallen van huiselijk geweld of kindermishandeling je echt daadwerkelijk moest melden om te zorgen dat Veilig Thuisorganisaties een compleet beeld hadden over huiselijk geweld en kindermishandeling, zal daar nu via een afwegingskader per beroepsgroep verder invulling aan worden gegeven. De ontwikkeling van die afwegingskaders vindt op dit moment plaats in zeven sectoren. Op 1 juli is dat afgerond. In de tweede helft van het jaar worden die afwegingskaders geïmplementeerd, zodat men per 1 januari 2019 overal conform die afwegingskaders werkt. Dat betekent dat die inrichting van die radarfunctie vanaf 1 januari 2019 compleet moet zijn bij Veilig Thuis en daarvoor is onder andere dat extra geld beschikbaar gesteld.

Ik loop de vragen langs, te beginnen met de vraag over die afwegingskaders. Wij ondersteunen in samenwerking met JenV, OCW en SZW de beroepsgroepen bij het opstellen van dat afwegingskader. Per cluster is een projectleider aangesteld die dat moet ondersteunen. Vervolgens is er een overkoepelend coördinator aangesteld om te zorgen dat er niet allemaal verschillende afwegingskaders komen en dat ze er wel een beetje op dezelfde manier uit gaan zien, zodat er ook tussen de sectoren een zekere herkenbaarheid is. Wel wordt er natuurlijk bewust per sector een afwegingskader gemaakt, omdat de taal per sector wel weer echt verschilt. Met name tussen medische en niet-medische beroepen of tussen de zorg en het veiligheidsdomein verschilt de taal dusdanig dat het goed is om een eigen afwegingskader te maken. Overigens wordt er ontzettend veel samengewerkt. Ik heb er dus echt vertrouwen in dat die afwegingskaders op een goede manier congruent en voldoende uniform zullen zijn. Zoals gezegd: in de tweede helft van het jaar gaan professionals met die afwegingskaders oefenen en per 1 januari 2019 zullen die helemaal zijn ingevoerd.

Mevrouw Tielen vroeg met name naar de bekendheid en de scholing binnen organisaties die met de meldcode moeten werken. Mevrouw Westerveld vroeg naar de aandachtsfunctionarissen. Volgens mij heeft mevrouw Westerveld een motie aangenomen gekregen – of zelfs overgenomen gekregen – in een onderwijsdebat over het scholen van de mensen op de lerarenopleiding. Hier gaat het eigenlijk met name om de vraag hoe je ervoor zorgt dat de kennis en de aandacht in een organisatie voldoende accuraat zijn; volgens mij gaat het mevrouw Tielen ook met name daarom. Daarbij gaat het er dus om dat we die meldcode implementeren langs de lijn van het bij een aandachtsfunctionaris beleggen van de aandachtsfunctie binnen de organisatie, dus bijvoorbeeld bij een schoolmaatschappelijk werker of een zorgcoördinator op een vo-school die dat op zich neemt. Er zijn allerlei verschillende modellen. Scholen moeten ook eigenlijk zelf weten wie ze daarvoor aanwijzen, maar dat iemand zich verantwoordelijk voelt – niet alleen binnen het onderwijs maar binnen al die organisaties – om de kennis van collega's actueel te houden om vorm en inhoud te geven aan de tweede stap van de meldcode, waarbij je wordt geacht contact te zoeken met een collega om professioneel overleg te hebben, wordt volgens mij het best geïmplementeerd via aandachtsfunctionarissen. Dat hebben we bijvoorbeeld gezien bij de ziekenhuizen, waar het geweldig goed is gegaan, juist langs de lijn van aandachtsfunctionarissen. Dus daar komt bij de implementatie van de meldcode nieuwe stijl, bij de implementatie van de aanpassingen van de meldcode, dus zeker aandacht voor. Ik denk dat goed is om in het programma waar we over een tijdje mee komen, terug te komen op de manier waarop dit gebeurt. Daarmee heb ik volgens mij de vragen over de meldcode gehad.

De voorzitter:

Er is een vraag van de heer Raemakers. Dat is uw tweede interruptie.

De heer Raemakers (D66):

Ja, dat klopt. De Minister zei eerder dat er eigenlijk veel te weinig wordt gemeld. In de literatuur over kindermishandeling wordt vaak gezegd dat er niet te weinig wordt gemeld maar dat onduidelijk is wie de regie heeft en welke vervolgacties precies plaatsvinden. In de verschillende sectoren is er tot nu toe binnen de meldcode de mogelijkheid om niet per se te melden maar om zelf te handelen naar het inzicht dat er binnen die expertise is. Daar heb ik ook een vraag over gesteld. Mijn vraag aan de Minister is of die ruimte voor maatwerk en specifieke expertise gewaarborgd blijft.

Minister De Jonge:

Zeker, maar daar gaat nou juist het afwegingskader over. De wijziging is wel dat in de oude meldcode – ik moet eigenlijk zeggen: de huidige meldcode – open wordt gelaten of er uiteindelijk sprake is van een melding of niet, ook bij evident voorkomend huiselijk geweld of kindermishandeling. Dat heeft als effect dat Veilig Thuis een incompleet beeld heeft van het plaatsvinden van huiselijk geweld en kindermishandeling. Dat is ook de achtergrond van die aanpassing geweest. Niettemin is er nog steeds sprake van een meldcode en niet van een meldplicht. Dat laat natuurlijk juist nog steeds ruimte voor professioneel handelen. Dit appelleert dus juist aan het professioneel handelen. Je hebt als professional dus een keuze te maken: ga ik hiermee zelf aan de slag, ga ik dit vermoeden eerst zelf toetsen en kan ik op een andere manier veiligheid bieden óf is een melding of – dat kan natuurlijk ook – een adviesaanvraag noodzakelijk? Die meldcode laat dus ruimte. Sterker nog, die appelleert aan het professioneel handelen. Dat is de reden waarom we in Nederland hebben gekozen voor een meldcode en niet voor een meldplicht. In een aantal andere landen is er wel echt een meldplicht, maar in Nederland is er een meldcode, juist om te appelleren aan het professioneel handelen.

De voorzitter:

Afrondend, meneer Raemakers.

De heer Raemakers (D66):

Ik ben heel blij dat de Minister dit heeft benadrukt, want ik denk dat dit heel belangrijk is. Ik vraag me af of er nu, als we straks met dat nieuwe afwegingskader gaan werken, ook al is voorzien in een evaluatie waaruit blijkt of professionals ook daadwerkelijk ervaren dat zij die ruimte behouden.

Minister De Jonge:

Ik meen dat er niet al voorzien is in een evaluatie van de nieuw in te voeren meldcode. Zij gaat in per 1 januari 2019. Het lijkt mij heel goed om daar op enig moment een evaluatie van te doen. Dat lijkt mij logisch. Wanneer dat enig moment is? Zal ik daarop terugkomen in het programma huiselijk geweld en kindermishandeling?

Over de vrouwenopvang zijn door een aantal van u vragen gesteld, volgens mij in ieder geval door de heer Peters en ook door mevrouw Dijksma. De vrouwenopvang heeft een heel vitale rol, ook in het stelsel van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. De opdracht tot het organiseren van vrouwenopvang hebben we bij centrumgemeenten belegd. Een rijksbijdrage daarvoor krijgt men via de doeluitkering vrouwenopvang aan centrumgemeenten, maar dat is geen limitatieve bijdrage. Er is dus niet gezegd: je mag niet méér uitgeven dan via de doeluitkering beschikbaar wordt gesteld. Gemeenten passen daar dus ook gewoon bij, uit het Gemeentefonds. Dat is ook logisch. Daarbij gaat het niet alleen om de centrumgemeenten. De kosten worden vaak verdeeld.

In een aantal regio's loopt dat gesprek best moeilijk en voelt de centrumgemeentewethouder zich het meest verantwoordelijk voor het voldoende equiperen van de vrouwenopvang, terwijl de regiogemeenten eigenlijk denken dat de centrumgemeente het wel voor hen regelt. Dat moeilijke gesprek zal iedere wethouder van een centrumgemeente of iedereen die dat ooit is geweest, zich zeker herinneren. Dat neemt niet weg dat dat moeilijke gesprek wel gevoerd moet worden, want de rijksbijdrage is nooit een limitatieve bijdrage geweest. Dat is één.

Twee: de drukte in de vrouwenopvang, die ik zeer herken – ik herken dus ook dat alarmerende rapport – heeft niet eens zozeer te maken met het totale aantal beschikbare plekken, maar vooral met de lengte van de periode die nodig is om de vrouwen een vervolgplek te geven. Dat kan vervolgopvang zijn, bijvoorbeeld een vorm van beschermd wonen, of een stap in de richting van zelfstandigheid en zelfstandig wonen, maar dan moet een aantal dingen geregeld worden. De uitkering moet op tijd geregeld worden. De vervolgzorg moet op tijd geregeld worden. In een gemiddelde gemeente duurt het al gauw een week of acht om een uitkering te regelen. De vervolgzorg duurt zes plus twee weken: zes weken voor de onderzoeksfase en twee weken voor de beschikkingsfase. Ook dat zijn dus acht weken. Vervolgens gaat het om de woning. Met urgentie kun je natuurlijk een hoop, maar als er ook nog uitgesproken ideeën zijn over de vraag in welke wijk van de stad de woning moet zijn, wil het weleens eventjes duren voordat zo'n woning beschikbaar is.

Kortom, ik durf te zeggen dat het organiseren van het vervolg de belangrijkste drempel in een voldoende snelle doorstroom is, ook omdat dag één, wanneer iemand echt net uit een heftig huiselijkgeweldsincident komt, niet per se ook de dag is waarop het gesprek wordt gevoerd over de vraag wat er moet gebeuren als de betrokkene twee maanden later vertrekt en waarop de Wmo-aanvraag, de uitkeringsaanvraag en alle andere aanvragen in orde worden gebracht. Kortom, ik denk dat echt een wezenlijke versnelling kan worden aangebracht als de gemeente het werkproces anders vormgeeft, ook in de vervolgzorg en in de doorstroom en uitstroom uit de opvangketen. Dat denk ik niet alleen; dat weet ik zeker.

Ik weet dat er daarnaast een aantal kwesties speelt, bijvoorbeeld rondom toeslagen die ingewikkeld zijn. Bijvoorbeeld: als de scheiding nog niet geregeld is, wie krijgt dan eigenlijk de toeslag? Ik heb gezegd dat ik daar graag over in gesprek ga, maar het is niet zo heel erg makkelijk om dat eventjes te organiseren, omdat het natuurlijk gaat om uitzonderingssituaties. Maar ik ga samen met de gemeenten graag dat gesprek aan.

Dan is er nog de kwestie of er ook voldoende aandacht voor de kinderen is. Dat is een heel belangrijke kwestie. De vrouwenopvang heeft ook qua achtergrond wel heel erg een traditie van heel erg gericht zijn op wat vrouwen dan nodig hebben en op herstelzorg. Krijgen de kinderen ook voldoende aandacht? Dat is echt wel de vraag. Ik zou er echt naartoe willen dat we bij kinderen in opvangsituaties, in vrouwenopvangsituaties, veel intensiever aan traumascreening gaan doen, want die kinderen zijn vaak getuigen geweest van huiselijk geweld, vaak jarenlang.

Daarnaast speelt nog een aantal praktische zaken rondom school. Mevrouw Dijksma en de heer Peters noemden een heel erg ingewikkeld voorbeeld dat toch vrij snel kan worden opgelost nadat contact is opgenomen met wethouders. Dat zijn vaak heel praktische mensen. Ik zou daar niet een soort «one size fits all»-benadering in willen kiezen, omdat ik weet dat er een aantal gevallen is waarin het gewoon omwille van de veiligheid niet meer verantwoord is dat een kind op de oude school zit, omdat vader ook weet dat het kind op die oude school zit. Dan moet je wel overstappen. Tegelijkertijd verandert er voor kinderen al heel veel. Ze wonen ineens in een opvangsituatie, terwijl ze in hun oude vertrouwde huis woonden. Moeder is helemaal over haar toeren en ze hebben allerlei ervaringen van huiselijk geweld. Laat dan alsjeblieft nog één ding vertrouwd blijven. Dat is dan die school. Wat wij in Rotterdam dus ook wel deden, is kinderen 's ochtends met de taxi laten ophalen, zodat ze overdag gewoon naar hun oude school konden, met hun eigen klas en hun eigen juf. Dat voelt wel heel erg vertrouwd, maar bij de keuze wat je dan doet, is maatwerk echt noodzakelijk. Een school die rondom de omvang is georganiseerd, is hartstikke mooi voor de kinderen waarvoor dat het beste is, maar het is toch ook wel heel erg mooi om, als dat even kan, de gelegenheid te bieden dat een kind gewoon naar de oude school kan. Het moet dus eigenlijk allebei kunnen.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Ik ben het volgens mij eens met alles wat de Minister hier nu over gezegd heeft, maar als zeer praktisch mens vraag ik me dan wel onmiddellijk af waar dit dan wordt belegd. Want ja, die centrumgemeenten zijn verantwoordelijk, maar intussen heeft de Federatie Opvang al een paar keer heel hard aan de bel getrokken met de oproep dat het toch niet goed gaat. In de brief verwijst u ook naar extra middelen in de maartcirculaire, maar in uw antwoord van zojuist begon u erover dat dat vooral de radarfunctie van Veilig Thuis versterkt. Ik trek dan dus de conclusie dat dat geld kennelijk niet beschikbaar is voor bijvoorbeeld extra opvang of het versnellen van de doorstroom. Kortom, als praktisch mens vraag ik de Minister hoe we dit gewoon gaan fixen.

Minister De Jonge:

Nou, mevrouw Dijksma, dat doen we als volgt. Eerst dat geld. We zijn in deze kabinetsperiode op een heel andere manier omgegaan met het berekenen van het accres in het Gemeentefonds, dus van de toename van middelen in het Gemeentefonds. Daar waar dat voorheen werd berekend als een deel van de rijksbegroting – de rijksbegroting eng; u zat in dat vak en u weet dat dus ongetwijfeld – wordt dat nu berekend op een veel bredere grondslag: ook de zorguitgaven en de uitgaven in het kader van Sociale Zaken worden daarin meegenomen. Dat betekent een grote verbreding van de grondslag van de berekening van het accres. Dat betekent dat we de uitgaven aan het Gemeentefonds enorm zullen zien stijgen, met miljarden. Dat is macro dik 5 miljard. Daarover ging dat akkoord ook. Als ik daar de loon- en prijsbijstelling en alle extra kosten die gewoon vanwege economische groei worden gemaakt helemaal af haal, hou ik nog steeds dik 2 miljard over. Een deel van die 2 miljard is voor het interbestuurlijk programma, dus alles wat we samen met gemeenten aan programmatische afspraken hebben gemaakt. Dat is ongeveer 1,4 miljard, in die orde van grootte, want je kunt dit niet echt met een schaartje knippen. Dan blijft er voor een aantal kwesties dik 0,5 miljard over; uit mijn hoofd gezegd is dat 557 miljoen. U heeft mij bijvoorbeeld ook weleens bevraagd over de kwestie van het abonnementstarief, net als over dit onderwerp. Zo zijn er meer onderwerpen, bijvoorbeeld de jeugdzorg. We hebben voor de jeugdzorg een knelpuntenpot apart gezet. We hebben niet gezegd dat de aanpak van alle knelpunten daaruit bekostigd gaat worden maar wel uit die enorme toename van het accres.

Kijk, het is een keuze die we maken. Je kunt per probleempje een apart geldstroompje organiseren. Dat had gekund. Daar worden gemeenten heel erg verdrietig van, want dat beperkt hun keuzevrijheid enorm. Dat snap ik ook. Of we doen het via de lijn van het accres. Dat betekent dat je macro heel veel meer geld beschikbaar stelt. Dat gaat over miljarden. De komende jaren, de komende vier jaar, gaat het Gemeentefonds met 23% groeien. Dat is nog nooit gebeurd. Wij redeneren als kabinet dus ook op die manier: we gaan ook niet per probleempje een oplossing bedenken. Voor de invulling van die radarfunctie hebben we gewoon een geldstroom vastgezet binnen de ruimte die naar gemeenten gaat, in de zin van: daaruit kun je afleiden dat daar voldoende geld beschikbaar is. Maar de ene gemeente komt tekort in de Wmo en de andere komt tekort in de jeugdhulp. Het mooie is nou juist dat gemeenten zelf binnen hun eigen begroting mogen kiezen waar zij prioriteit aan willen geven. In de vrouwenopvang heeft men ook gewoon een wettelijke taak. Dat er voldoende vrouwenopvang moet zijn, is dus geen kwestie van: is het geld er wel of is het geld er niet? Het geld is er sowieso. Het gaat om keuzes die men gemeentelijk moet maken om te zorgen dat er voldoende vrouwenopvang is.

Hoe gaan we hier praktisch mee aan de slag? We hebben een werkgroep opgericht met Sociale Zaken, Financiën, de VNG, de Federatie Opvang en ook met een aantal gemeenten binnen de VNG om heel praktisch te kijken waar de oplossingen liggen voor alle door u genoemde vraagstukken. Ik denk dat de meeste oplossingen echt gewoon liggen op het niveau van de gemeenten zelf, maar als we goede voorbeelden kunnen uitwisselen en als we kunnen meedenken over hoe het zou kunnen, doen we dat natuurlijk heel graag.

De voorzitter:

Afrondend geef ik het woord aan mevrouw Dijksma, maar ik verzoek de vragensteller maar zeker ook de Minister om het kort en krachtig te houden, want we hebben nog een aantal blokjes en we hebben nog een bewindspersoon. Mevrouw Dijksma, ga uw gang.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter, ik begrijp het. De Minister zegt dat het geld is geregeld. Hulde, hartstikke mooi. De praktische oplossingen komen eraan. Is er daarmee voor de zomer een oplossing voor de in de berichtgeving vermelde problemen met overvolle blijf-van-mijn-lijfhuizen en wachtlijsten? Als men vanuit de gemeente ook nog landelijke steun nodig heeft op het terrein van maatregelen, dus niet zozeer op het terrein van middelen, geeft de Minister daar dan ook zelf prioriteit aan?

Minister De Jonge:

Eerst de vraag of het allemaal opgelost is voor de zomer. Dat durf ik gewoon niet te zeggen. De doorstroomproblematiek is echt heel taai. Ik heb onvoldoende mogelijkheden om daarbij door te duwen tot op het niveau van de individuele gemeente. Of gemeenten daadwerkelijk in staat zullen zijn om het allemaal voor de zomer op te lossen, weet ik niet. Ik wil best toezeggen dat ik rond de zomer – ik denk net erna – een brief stuur met de laatste stand van zaken. Ik geef dan een beschrijving van de stand van zaken en geef aan welke knelpunten er zijn, wat er aan knelpunten is opgehaald door de werkgroep, welke maatregelen we hebben getroffen en of die voldoende zijn, en wat ons beeld is van de stand van zaken. Dat wil ik wel doen, want vandaaruit kunnen we verder kijken wat er aan andere maatregelen nog te nemen zou zijn. Dat sluit eigenlijk ook aan bij de vragen die meneer Peters daarover heeft gesteld, als het gaat om het over gemeentegrenzen heen werken, om het bevorderen van de doorstroom en om de schuldenaanpak koppelen aan de aanpak die je kiest. Laat ik dat meenemen in wat we met die werkgroep gaan doen. Ook in uw richting zeg ik toe dat ik daar rond de zomer – ik denk net na de zomer – een brief over stuur.

De voorzitter:

Ik wilde de heer Peters het woord geven voor een interruptie, maar hij vindt deze toezegging voldoende. De toezegging wordt genoteerd. Dan mevrouw Agema.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik vond dit een mooie toezegging. Maar wat even heel snel voorbijkwam in het antwoord van de Minister, zijn de raming en de groei van het Gemeentefonds. Hij pelde dat heel snel af. Dat ging allemaal heel vlot. Ik heb het op zich wel onthouden, maar ik vraag me af of de Minister dat in zijn brief niet wat specifieker mee kan nemen, want het duizelt mij wel een beetje. We hadden 5 miljard, 2 miljard, 1,4 miljard, 575 miljoen. In een vorig debat hoorde ik de Minister over de raming zeggen dat er hier en daar nog wel de wens is om die af te toppen. Ik zou ook heel graag iets meer horen over de verhoging van de 23% van het Gemeentefonds en in welke mate die ook hard is – welk deel is hard, welk deel is zacht – en zou daar heel graag iets wijzer over worden.

Minister De Jonge:

Die brief heeft de Kamer gehad via mijn collega Ollongren, want het betreft de ontwikkeling van het Gemeentefonds. In februari hebben we een brief gestuurd rondom het interbestuurlijk programma. In die brief staat uitgewerkt hoe de financiële ontwikkeling zal zijn de komende jaren. Daarin gaat het over dik 6 miljard voor medeoverheden, waarvan dik 5 miljard voor de gemeenten is. Een deel daarvan is toe te rekenen aan loon- en prijsbijstelling, waardoor je netto dik 2 miljard overhoudt voor nieuwe uitgaven die gemeenten kunnen doen. Ik stuur die brief met alle liefde ook in de richting van de commissie. Hetzelfde geldt voor de samenvatting van het onderdeel zorg uit die brief. Zo kunt u helder nalezen wat daar allemaal van zij. Zal ik daar gewoon een aparte brief over sturen? Prima!

De voorzitter:

Mevrouw Agema, afrondend.

Mevrouw Agema (PVV):

Heel graag, want dan komen we ook bij mijn hartenkreet van het vorige debat, waarin ik aan de overkant zat. Die was dat we veel te vaak moeten shoppen op beleidsterreinen van andere bewindspersonen om achter informatie te komen die betrekking heeft op zorg. Dat ging bijvoorbeeld om de grootte van het tekort aan ouderenwoningen – het vorige debat ging daarover – en de grootte van de kapitaallast. Dit is ook zoiets. Hier wil je als commissie VWS even specifiek over geïnformeerd worden. We hebben hier debatten met 40 rapporten op de agenda. Als je bijvoorbeeld een update krijgt van zoiets, voor zover dat het Gemeentefonds raakt, wil je dat ook in je eigen stukken lezen in plaats van dat je ook nog eens moet gaan shoppen bij BZK of andere aanpalende ministeries.

Minister De Jonge:

Ja, ik ga het doen. Overigens zat hier wel een zekere logica in, omdat het gewoon het Gemeentefonds betreft. Dat is echt BZK. Maar ik ga een keurige brief schrijven, echt een pracht van een brief.

De voorzitter:

Ruim voor de zomer, neem ik aan.

Minister De Jonge:

Ja, dat is moeiteloos te doen. Ruim voor de zomer.

Dan ga ik eerst het blokje varia doen en dan het blokje over loverboys. Ik ga een beetje versnellen, voorzitter, want anders gaat u tegen mij zeggen dat ik dat moet doen.

De scholing van betrokkenen over signaleren en melden. Dit punt gaat over de lerarenopleiding. Mevrouw Westerveld noemde dat. Collega Slob heeft die motie overgenomen en daarmee zal zij worden uitgevoerd. Geldt dit breder dan alleen de lerarenopleidingen? Ik denk het wel. Ik denk dat er überhaupt in de sociale opleidingen voldoende aandacht moet zijn voor huiselijk geweld en kindermishandeling. Ik beloof graag dat ik samen met OCW kijk op welke manier we dat het beste kunnen vormgeven. Het is natuurlijk niet zo dat we op het departement curricula zitten te typen. Dat moeten we ook niet willen. Maar we moeten zeker op de opleidingen meer aandacht besteden aan huiselijk geweld en kindermishandeling.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Misschien even voor de volledigheid: de motie zei ook niet dat wij hier moeten voorschrijven hoe opleidingen dat moeten doen. De motie zei heel duidelijk dat we ervoor zorgen dat in opleidingen – in dit geval lerarenopleidingen, maar ik ben blij dat de Minister het breder wil trekken – voor beroepen waarbij men met kinderen te maken heeft, men aandacht heeft voor het herkennen van kindermishandeling. De manier waarop is natuurlijk aan de opleidingen en instellingen zelf.

Minister De Jonge:

Zeker. Ik zou daar ook ouderenmishandeling en alle andere voorkomende vormen van huiselijk geweld aan toe willen voegen. Door de meldcode is het gewoon een verplichtend onderdeel geworden van de uitvoeringspraktijk. De beroepsopleidingen hebben op te leiden voor de uitvoeringspraktijk, dus het kan eigenlijk niet dat thema's als huiselijk geweld of kindermishandeling ontbreken. Dat kan gewoon niet. Dus graag.

De heer Peters sprak over de vog. Zeker, wij steunen van harte het aanvragen van vog's door vrijwilligersorganisaties. De opdracht in het regeerakkoord is om voor vrijwilligers de vog gratis te maken. Dat zou ertoe moeten leiden dat er veel meer vog's worden aangevraagd. Daarvoor is structureel 7 miljoen extra beschikbaar. VWS en JenV zijn nu samen een nieuwe regeling aan het vormgeven. Ik hoop de Kamer voor de zomer te informeren over die nieuwe regeling.

Ik zou het prettig vinden om schriftelijk te reageren op de initiatiefnota van de Partij van de Arbeid. Ik denk dat dit passend is bij een initiatiefnota. Ik hoop dat u het mij niet kwalijk zult nemen dat ik daarin zal shoppen bij het maken van onze eigen aanpak en dat ik goede ideeën graag daaruit overneem.

Tot slot kom ik bij het blokje loverboys. Ik denk dat het goed is als ik de zorgkant daarvan doe en collega Dekker gelijk verdergaat met de justitiële kant daarvan.

De voorzitter:

Ja, maar voordat we daartoe over kunnen gaan is er een vraag van de heer Peters.

De heer Peters (CDA):

Ik wil nog twee vragen stellen die onder het kopje varia zouden kunnen vallen. De ene vraag gaat om uw reactie op de toegankelijkheid van relatie- en gezinstherapie. Wat denkt u daarvan? De andere vraag gaat over het project Handle with care: zou u daarop willen reageren?

Minister De Jonge:

Op de eerste vraag wel. De tweede vraag zal collega Dekker zo meteen doen. Het zwaartepunt van de vechtscheidingen zit ook in de portefeuille van collega Dekker, maar waar het gaat om de toegankelijkheid van de zorg valt dat inderdaad onder mijn portefeuille. Als het gaat om het financieel toegankelijk maken van relatietherapie is er het rapport van Rouvoet, dat buitengewoon doorwrocht is. We gaan daar graag mee aan de slag. Maar dit is een van de ingewikkeldste adviezen om goed invulling aan te geven. Voor de financiële toegankelijkheid ervan moet ook een grondslag bestaan op basis waarvan je die zou financieren. Gemeenten mogen dat natuurlijk doen, maar er is geen wettelijke verplichting om die te financieren. Voor zorgverzekeraars bestaat überhaupt geen betalingstitel, tenzij er sprake is van een psychiatrische stoornis als oorsprong van die relatiecrisis. Dan zou er inderdaad een betaaltitel ontstaan voor het financieren van het zorgaanbod. Werkgevers die zich zorgen maken over hoe het thuis gaat met een van hun werknemers, zouden daar een rol in kunnen pakken. Maar ook daar bestaat geen verplichting voor. Het zijn allemaal mooie ideeën en het mag allemaal, maar er bestaat geen verplichting voor. Ik vind het algemeen financieel toegankelijk maken van relatietherapie wel een grote stap, en ook een vrij indirecte stap onderweg naar een veiliger thuis. Tegelijkertijd, waar het in een relatie niet goed gaat, is dat vaak reden voor zorg. Met die zorg gaan schoolmaatschappelijk werkers aan de gang. Het is dus niet zo dat er niks wordt gedaan met gezinnen waar nog geen sprake is van kindermishandeling, maar wel van een complexe relatie. Dat uit zich vaak in de eerste zorg op school bijvoorbeeld. Daar gaat schoolmaatschappelijk werk mee aan de slag. Maar ik zou niet voor een aparte titel voor relatietherapie zijn.

De heer Peters (CDA):

Het gaat mij niet om de betaaltitel of wat dan ook, het gaat mij erom dat in het geval dat kinderen in de knel komen omdat er een vechtscheiding is, niets mag tegenhouden dat men therapie krijgt. Het kan mij eigenlijk niet zo gruwelijk veel schelen hoe dat gefinancierd wordt door een gemeente of door de overheid. Ik heb wel gezien dat dit rapport van Rouvoet er komt. Daar komen we vast nog over te spreken. Als u toezegt dat u dit onderwerp daar goed bij betrekt, is het voor mij al goed.

Minister De Jonge:

Natuurlijk, want we moeten nog met een goede beleidsreactie komen. Dit is een schot voor de boeg op een van de onderwerpen waarbij ik het het moeilijkst vind om dat even concreet te vertalen. Die winstwaarschuwing wil ik alvast geven. Wij zullen met een reactie komen – collega Dekker neemt daarbij de lead – om vorm en inhoud te geven aan de aanbevelingen die de commissie-Rouvoet doet. We komen daar dus nader op terug. Dan zal ik ook nader ingaan op dit thema.

De voorzitter:

Nog een vraag van mevrouw Tielen.

Mevrouw Tielen (VVD):

De Gezondheidsraad schreef in 2011 nog dat als het gaat om kindermishandeling, er geen duidelijkheid is over de effectiviteit van de beschikbare behandelingen. Hoe kijkt de Minister daar nu tegenaan? Is er al meer beschikbaar? Zo niet, wil hij wellicht zorgen dat er wel duidelijkheid komt over de effectiviteit van behandelingen, ook op uithuisplaatsingen?

Minister De Jonge:

Er zijn natuurlijk best wel een aantal interventies waarvan inmiddels duidelijk is dat ze helpen, bijvoorbeeld als het gaat om traumabehandeling. Het grootste probleem bij de meeste kinderen die te maken hebben met huiselijk geweld of kindermishandeling is dat traumascreening of -behandeling eigenlijk onvoldoende plaatsvindt. We hadden het net over kinderen in de opvang, maar het gaat ook om kinderen waarvan we weten dat ze met huiselijk geweld of mishandeling te maken krijgen, waarbij interventies erop gericht zijn om de veiligheid thuis te waarborgen. Vervolgens moet je met die kinderen aan de slag om te kijken welke schade daardoor is aangericht en te voorkomen dat ze die schade de rest van hun leven mee gaan dragen. Maar daar doen we op dit moment echt te weinig aan. Van effectieve interventies weten we echt wel meer. Het zijn er nog niet genoeg, dus we zullen daar ook meer onderzoek naar moeten doen. Zorgen we eigenlijk wel dat we met alle kinderen die slachtoffer zijn geworden van huiselijk geweld, aan de slag gaan? Het antwoord op die vraag is nu teleurstellend, hoor. We zullen daar echt meer aan moeten doen.

De voorzitter:

Een aanvullende vraag van mevrouw Tielen.

Mevrouw Tielen (VVD):

Ik ben dat heel erg met de Minister eens, maar wat zou hij daar concreet mee moeten kunnen doen?

Minister De Jonge:

Als u het goed vindt, kom ik daar graag concreter op terug. Ik moet daar gewoon nog een aantal afspraken over maken. Ik wil daarmee aan de slag als het gaat over kinderen in de opvang en kinderen die in beeld zijn bij Veilig Thuis. Laat ik een parallel trekken; dan weet u ongeveer in welke richting ik daarmee aan de slag ga. Als je nu over straat loopt en je telefoon wordt gejat, dan doe je daarvan aangifte en gaat de politie ermee aan de slag. Je krijgt dan slachtofferhulp aangeboden. Bij een naar en ingrijpend, maar toch ook overzichtelijk vergrijp krijg je slachtofferhulp aangeboden. Als het gaat over kinderen die jarenlang getuige zijn geweest van huiselijk geweld, weten we op dit moment niet systematisch of inderdaad al die kinderen een traumascreening hebben ondergaan en traumabehandeling hebben aangeboden gekregen. Ons stelsel zit namelijk niet op die manier in elkaar. Als je dat vergelijk maakt, vind ik dat een interessante gedachte om mee aan de slag te gaan. Ik begon niet voor niks met te zeggen dat huiselijk geweld en kindermishandeling het grootste geweldsvraagstuk zijn dat we hebben in onze samenleving. Laat onze aanpak dan ook daarmee in lijn zijn.

De voorzitter:

Dan komt u bij het laatste blokje. Ik stel voor om aan het einde ervan de vragen te inventariseren, ook gezien de klok.

Minister De Jonge:

Misschien is het aardig om het zorgdeel en het justitiële deel bij elkaar te nemen.

De voorzitter:

We gaan even kijken hoeveel vragen er zijn aan het einde van het blokje.

Minister De Jonge:

Eerst even over de term «loverboy». Door een aantal mensen zijn daar vragen over gesteld. Ik ben het helemaal eens met iedereen die zegt dat de term die je daarvoor gebruikt, niet stevig genoeg kan zijn. De criminaliteit die achter de loverboys schuilgaat is dusdanig ernstig dat een term als «loverboy» veel te liefelijk is. Tegelijkertijd is het een ingeburgerde term, in de zin dat iedereen snapt waar je het over hebt op het moment dat je die term gebruikt. Ik wil best kijken of we in onze beleidsstukken ook een ander type term kunnen gebruiken, maar beloven dat we de term «loverboy» nooit meer gaan gebruiken, durf ik niet. Ik denk dat we dan heel erg bezig zijn met de tipp-exkwast en zo, terwijl we eigenlijk met heel andere dingen bezig zouden moeten zijn, namelijk hoe we die aanpak gaan verbeteren. Er is nog zo veel werk te doen. Ik denk dat het goed is om toe te lichten dat collega Harbers, die als eerste aanspreekpunt en coördinerend bewindspersoon functioneert op het thema mensenhandel, met ons – collega Dekker, mijzelf en collega Koolmees – bezig is om een aanpak te ontwikkelen. We willen het zorgaanbod en de toegankelijkheid daarvan voor slachtoffers van loverboys verbeteren. Dat is een van de onderwerpen die we daarin laten meelopen.

Het gaat over slachtoffers van mensenhandel. Het gaat over meisjes, en soms ook over jongens overigens, die gechanteerd, ingepalmd, bedreigd, mishandeld en seksueel misbruikt worden voor geld. Dat zijn stevige vergrijpen. De slachtoffers moeten dus kunnen rekenen op goede zorg. Het eerste wat de inspectie heeft geconstateerd, is dat de instellingen die zorg bieden, op een aantal verbeterpunten na, best heel adequate zorg leveren. De grootste zorgen zijn of de slachtoffers wel voldoende in beeld komen – weten we om wie het gaat? – en of ze wel bij dat zorgaanbod terechtkomen. Daaruit kun je de vraag afleiden of het palet aan zorg dat we nu hebben wel voldoende dekkend is.

In antwoord op de vraag wat we daaraan gaan doen, wil ik een aantal dingen opmerken. Ten eerste moet de signalering van de problematiek verbeteren. Een jeugdzorgvraagstuk zien voor wat het is, dus zien dat er sprake is van slachtoffers van loverboys, is in de signalering kennelijk nog een grote opdracht. Ik ga met gemeenten en gespecialiseerde partijen in de aanpak van mensenhandel aan de slag om te bekijken hoe we de signalering zouden kunnen verbeteren. Ik kom daarop terug in de aanpak mensenhandel.

Ten tweede moeten we ervoor zorgen dat slachtoffers op de juiste plek en in de juiste zorginstellingen terechtkomen als er gesignaleerd is. We moeten beter weten wat daar op dit moment de belemmering voor is. Waarom komen die jongeren om wie het gaat niet gewoon op de goede plek terecht? Als je kijkt naar hoeveel jongeren er gebruikmaken van de landelijke instellingen, dan is dat echt niet genoeg, maar niet als je bekijkt hoe groot het vraagstuk eigenlijk is. Wat moeten we doen aan zorgcoördinatie op lokaal niveau om ervoor te zorgen dat jongeren op de goede plek terechtkomen?

Hulp en opvang zelf wil ik blijvend professionaliseren. We komen op dat punt met een onderzoeksprogramma. We hebben niet zo lang geleden een expertmeeting gehad op het departement met burgemeesters, het meldpunt loverboys, de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en gespecialiseerde jeugdhulpaanbieders om te bekijken wat er nog aanvullend nodig is. Daarbij hebben we wel gezien dat de ene gemeente er veel meer mee doet en kennis over heeft dan de andere. We zullen dus echt stevig moeten investeren in het kennisniveau van gemeenten en in de potentie bij gemeenten om aan te pakken.

De heer Raemakers en mevrouw Westerveld vroegen of wijkteams op dit moment voldoende expertise hebben. Ik denk het niet. Die kennisfunctie zal een plek moeten krijgen.

De heer Peters vroeg naar de bekendheid van de specialistische hulp. Een van de observaties van de inspectie was dat die op dit moment kennelijk onvoldoende is, want er wordt onvoldoende naar verwezen. Wij zullen die verwijsfunctie of zorgcoördinatiefunctie op lokaal niveau echt moeten versterken. Met name kleinere gemeenten waar de prevalentie – om dat woord nog maar eens te gebruiken – lager is, lijken meer moeite te hebben met het vinden van een gespecialiseerd aanbod dan grotere gemeenten. Daar hebben we dus gewoon werk te doen.

Het budget dat ter beschikking wordt gesteld, is een reeks van 4, 3, 3 en 2 miljoen in deze kabinetsperiode. Daarvoor kunnen we ten eerste bekijken of er aanvullend aanbod ontwikkeld moet worden, dus aan de ontwikkelkant. Ten tweede kunnen we het onderzoeksprogramma vormgeven. Ten derde kunnen we het kennisprogramma vormgeven. Ten vierde kunnen we de verwijsfunctie of zorgcoördinatiefunctie versterken. Op de manier waarop we dat willen gaan doen, kom ik nader terug in het programma mensenhandel van de heer Harbers.

Ik denk dat ik daarmee de vragen over de zorgkant heb beantwoord, voorzitter.

De voorzitter:

Ik kijk even in de richting van de leden of dat het geval is.

De heer Segers (ChristenUnie):

Dit is niet mijn eerste overleg over de opvang van slachtoffers van mensenhandel en van loverboys. Te vaak klinkt er dan dat de expertise moet worden bijgespijkerd, dat gemeenten geholpen moeten worden en dat er een landelijk dekkend netwerk moet zijn. Toch komen we er niet toe. Ik weet van de Nationaal Rapporteur dat die soms langszij komt bij gemeenteraden, voorlichting geeft en meehelpt bij bewustwording, maar dit vraagt ook echt om een politieke keuze om hier lokaal werk van te maken. Te vaak herhalen we hier dingen als «het zou goed zijn als», «we gaan in gesprek» en «via de VNG». Maar dat zijn praatcircuits. Het gaat om heel kwetsbare mensen, waar we nú naast moeten gaan staan. Als er voor negen van de tien slachtoffers geen goede hulp is, dan falen we gewoon vreselijk. Ik ben bang dat we te veel praten en te weinig doen. Welke stap extra zouden we kunnen zetten?

Minister De Jonge:

Ik ben bereid iedere stap extra te zetten die nodig is. Toch denk ik wel dat je het uiteindelijk ook bij dit thema, net als bij huiselijk geweld en kindermishandeling, samen met de gemeenten moet doen. Daar ligt namelijk het opdrachtgeverschap aan alles wat in de zorg werkt en een signalerende functie zou kunnen hebben. Ik heb niet het grootste geloof in de mogelijkheid om zonder de gemeenten en over de hoofden van gemeenten heen iets te organiseren in die gemeenten. We kunnen natuurlijk wel iets doen via expertiseontwikkeling binnen de politie. Dat is de verantwoordelijkheid van collega Dekker. We kunnen natuurlijk ook de expertiseontwikkeling op lokaal niveau vormgeven. Dan zorgen we met gemeenten die heel praktische aanpakken hebben ontwikkeld, dat die aanpakken ook goed over het voetlicht worden gebracht bij andere gemeenten. We kunnen wat doen als we van gemeenten, de Nationaal Rapporteur, de politie of anderszins het signaal krijgen dat de ontwikkeling op dit punt achterblijft. Wellicht kun je dat zelfs distilleren uit het aanbod. Als je de specialistische aanbieders vraagt waar jongeren vandaan komen, dan blijken ze toch wel erg vaak uit de grote steden te komen. Dan weet je dus ook dat daarbuiten onvoldoende wordt gesignaleerd, want het is natuurlijk niet zo dat alle rottigheid in de grote stad plaatsvindt. Kortom, daaruit zou je kunnen afleiden in welke gemeenten er echt nog stappen gezet moeten worden. Collega Harbers en ik zijn zeer gemotiveerd om met de gemeenten te komen tot een aanpak die echt stappen voorwaarts gaat zetten. De heer Segers heeft wel gelijk: de ontwikkeling is niet vreselijk hard gegaan de afgelopen jaren. Sterker nog, in de prioriteitsstelling – niet alleen bij de politie, ook bij gemeenten – heeft het niet alleen maar bovenaan de agenda gestaan, om het eufemistisch uit te drukken.

De voorzitter:

Afrondend, meneer Segers.

De heer Segers (ChristenUnie):

Het is ook een beetje ingewikkeld om te snappen wat waar valt. We gaan met Staatssecretaris Harbers nog speciaal spreken over de strijd tegen mensenhandel. Het is een prioriteit bij de politie, dus we praten ook met Minister Grapperhaus en de andere Minister op Justitie en Veiligheid die nu hier is. Tegelijkertijd is de Nationaal Rapporteur, die gewerkt heeft aan een landelijk verwijsmechanisme en die heel veel expertise heeft, gewoon cruciaal. Het is voor mij een zoektocht hoe we dit echt een goede impuls kunnen geven. Het zal ook op andere terreinen aan bod komen. Mijn ongenoegen zit er wel in dat het tussen ministeries en tussen gemeenten en de landelijke overheid blijft hangen. Ondertussen dreigen kinderen en jongeren daar het slachtoffer van te worden. Dat mag niet het geval zijn. Ik wil dus echt die urgentie onderstrepen. Misschien dat centrumgemeenten een speciale rol kunnen hebben om via hun expertise omliggende gemeenten te helpen. Laten we erover blijven nadenken, want we moeten echt iets doen.

De voorzitter:

Uw punt is duidelijk.

Minister De Jonge:

Ik kan mij alleen maar aansluiten bij de urgentie die de heer Segers verwoordt. Ik zie dat als een aanmoediging om met een heel concreet plan te komen voor de aanpak van mensenhandel. Daar komen we dus zeker nog over te spreken.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan de Minister voor Rechtsbescherming. Werkt u in blokjes of doet u alles in één blok?

Minister Dekker:

Ik wilde eigenlijk het stokje overnemen van de collega en het justitiële deel van de aanpak mensenhandel toelichten. Daarna zou ik graag wat dingen zeggen over de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Ik wil afsluiten met de vraag van mevrouw Westerveld over de positie van kinderen bij echtscheidingszaken.

Voorzitter. In navolging van mijn collega wil ik wat betreft de terminologie ook van mijn kant even meegeven dat «loverboys» een soort romantische term is voor een veel groter en veel zwaarder probleem. Het is gewoon een vorm van mensenhandel en misschien moeten we het ook maar zo benoemen. Als we naar mensenhandel kijken, kunnen we constateren dat dit de afgelopen tijd bij heel veel instanties, ook bij de politie, hoog op de agenda heeft gestaan. Het was onderdeel van de veiligheidsagenda die loopt tot en met dit jaar.

Tegelijkertijd vallen de resultaten tegen. We zien dat het aantal geregistreerde slachtoffers, het aantal ingestroomde zaken en de gemiddeld opgelegde straffen zijn gedaald. Dat wringt toch. Nu is daar best een verklaring voor te geven, maar geen excuus. We zien dat de afgelopen tijd de toegenomen vluchtelingenstroom onze aandacht heeft getrokken, net als de verschuiving van de aandacht naar mensensmokkel in die context. Ik denk dat dit weer in enigszins rustiger vaarwater is beland en dat het zaak is dat alle partijen, ook bij Justitie, het been weer bij weten te trekken. Dat is precies de reden waarom er nu al extra wordt geïnvesteerd om de aanpak van mensenhandel weer op peil te brengen. Er is extra geld voor de opleiding van medewerkers tot gecertificeerd mensenhandelrechercheur. We investeren in de politie. Het aantal analisten bij het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel is uitgebreid. Alle eerstelijnsmedewerkers bij de politie worden de komende jaren getraind in het beter herkennen van signalen van mensenhandel. Is dat genoeg? Wij denken van niet. De heer Segers zei al dat er in het regeerakkoord belangrijke passages zijn opgenomen over het bestrijden van mensenhandel en het tegengaan van misstanden in de prostitutie. Onder leiding van onze collega Harbers wordt er op dit moment heel erg hard gewerkt om te komen tot een integraal plan van aanpak. Dat gebeurt ook tussen departementen onderling en niet alleen op rijksniveau, maar ook met heel veel instanties in het land en met de gemeenten, die je nodig hebt. Ik vermoed dat de Kamer daar op zeer korte termijn over wordt geïnformeerd door onze collega Harbers.

Een van de belangrijke dingen die daar in ieder geval in meegenomen worden, is de vraag wat we kunnen doen om de aangiftebereidheid te stimuleren, zeg ik in de richting van de heer Raemakers. Dat is belangrijk voor het proces van herstel van slachtoffers en voor het duidelijk stellen van normen. Tussen de politie en het OM is afgesproken dat in feite voor iedere zedenzaak wordt bekeken of er ambtshalve onderzoek moet plaatsvinden als er geen sprake is van een aangifte. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als slachtoffers vanwege ernstige bedreigingen aarzelen om aangifte te doen. Daarnaast doet de commissie-Azough in een handreiking specifieke aanbevelingen voor de samenwerking tussen jeugdhulpaanbieders en politie en justitie. Er worden ook verschillende handvatten aangeboden om de aangiftebereidheid te stimuleren. De handreiking is vorig jaar ook geschikt gemaakt voor mensen in zorginstellingen, denk bijvoorbeeld aan de ggz, mensen die werken met LVB en de sociale wijkteams van gemeenten.

Verder is het belangrijk dat we werken aan meer bewustwording, ook bij Justitiepartijen, om te zien wat er aan de hand is. Neem bijvoorbeeld de problematiek van loverboys. Als je kijkt naar de meisjes die daar het slachtoffer van worden, dan is er soms ook onwetendheid aan die kant. Soms is het een vorm van manipulatie. Het gaat heel geniepig en heel geleidelijk. Het bewustzijn en de wetenschap dat het goed is om in die gevallen aangifte te doen, is niet altijd aanwezig. Dan is het belangrijk dat er aan de andere kant van de tafel iemand zit die dat herkent en die ook de tactieken, de interventies weet voor hoe hij slachtoffers op zo'n moment goed moet benaderen om hen daar, waar dat zinvol en nuttig is, toch toe over te halen.

Internationale samenwerking is belangrijk als het gaat om de bestrijding van mensenhandel. De heer Raemakers vroeg daarnaar. Er is ook extra geld in het regeerakkoord uitgetrokken om mensenhandel te bestrijden. Een van de dingen waarnaar wordt gekeken en die effectief kunnen zijn in de bestrijding van mensenhandel als het gaat om het internationaal perspectief, is de inzet van extra OM- en politieliaisons, vooral met landen waar veel van de problematiek geworteld is, de zogeheten bronlanden. Wij kijken nu waar dat dan precies zou moeten plaatsvinden, waar die precies gezeteld zouden moeten zijn. Daar komen we in het plan van aanpak op terug.

Mevrouw Agema vroeg hoe het zit met de verhoging van de leeftijd naar 21 jaar als het gaat om de prostitutie. Dat is gekoppeld aan het wetsvoorstel Regulering prostitutie en bestrijding misstanden in de seksbranche. Dit wordt nu herzien naar aanleiding van het regeerakkoord en gaat naar verwachting zo rond de zomer van dit jaar in consultatie.

De heer Segers vroeg naar samenwerking op het gebied van opsporing en vervolging van strafbare feiten rond mensenhandel en loverboyproblematiek, en of ook met de niet-geijkte instanties samengewerkt kan worden. Politie en OM zijn natuurlijk in de lead, maar er wordt ook gekeken hoe samenwerking kan worden aangegaan met andere organisaties. Dat is natuurlijk altijd weer gebonden aan bepaalde wettelijke regels, zoals bescherming van de privacy en het recht op een eerlijk proces voor iedereen, maar er zijn in december 2017 een aantal proeftuinen gestart waarbij politie en OM kijken wat er nodig is om in het kader van de opsporing versterking te zoeken. Daarbij wordt ook gekeken wat de mogelijkheden zijn om met private partijen aan de slag te gaan. Volgens mij doelde de heer Segers daarbij op het initiatief van WATCH. Dat is een van de dingen die daarin worden meegenomen.

Voorzitter. Ter afronding van het blokje loverproblematiek. De heer Segers vroeg heel voorzichtig naar de strafmaat voor verdachten van mensenhandel. De discussie over taakstraffen ziet vooral op de straffen voor klanten van slachtoffers van seksuele uitbuiting, zoals in recente zaken waarbij klanten zijn vervolgd voor het hebben van seks tegen betaling met een minderjarige. Laat ik maar eerlijk zijn. Ik vind dat er eigenlijk geen sprake zou moeten zijn van het uitsluitend opleggen van taakstraffen bij ernstige zeden- en geweldsdelicten. Dat was ook de reden dat in 2010 de wet is veranderd en gezegd is dat je alleen een taakstrafdeel mag opleggen als dat in combinatie is met een vrijheidsbenemende maatregel. Uiteindelijk is het aan een rechter om te beoordelen hoe dat in specifieke zaken precies uitpakt. Over de evaluatie die u daarover heeft ontvangen, merken de onderzoekers op dat OM en rechters binnen de ruimte die de wetgever biedt, wel steeds integer en nauwgezet afwegingen maken. Maar er worden ook een aantal aanbevelingen gedaan als het gaat ook om aanpassingen van de wet, wat er nodig zou zijn om die nog een stukje beter te maken. Ik kijk op dit moment met alle betrokkenen, inclusief de Raad voor de rechtspraak, wat er nodig is om daar nog een aantal stappen in te zetten. Ik kan u meegeven dat ik hoop voor de zomer van dit jaar mijn beleidsreactie aan de Tweede Kamer te kunnen doen toezenden. Daarbij zal ik ook ingaan op de wenselijkheid van eventuele wijzigingen van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht.

Voorzitter. Dan van de loverboyproblematiek weer breed naar de aanpak van huiselijk geweld en de bestrijding van kindermishandeling. Ik ben het helemaal met mevrouw Dijksma, hoewel ze net vertrokken is, eens dat dit een probleem is dat veel groter is dan we vaak denken. Als er een liquidatie op klaarlichte dag plaatsvindt, zijn we allemaal enorm geschokt – en terecht! – maar ongeveer een derde van de levensdelicten is gerelateerd aan huiselijk geweld. Dat haalt misschien niet dagelijks de voorpagina's van De Telegraaf, maar het is daarom niet minder ernstig. Ik denk dat Hugo de Jonge en ik beiden in ons werk in de grote steden gezien hebben wat de enorme impact daarvan kan zijn en ook wat voor enorme nawerking en doorwerking het kan hebben bij de slachtoffers van huiselijk geweld en degenen die daarvan getuige zijn geweest. Je komt het op allerlei terreinen weer tegen. Dan komt het weer terug. Dat is dus een enorm veiligheidsprobleem. Daarom is het ook belangrijk dat justitiepartners daarbij betrokken zijn. Het is niet alleen een kwestie van zorg. Ook politie, OM, Raad voor de Kinderbescherming, reclassering en slachtofferhulp spelen hierin stuk voor stuk een belangrijke rol.

Ik denk dat de afgelopen jaren daar ook echt wel meters zijn gemaakt. Neem bijvoorbeeld de samenwerking tussen politie en Veilig Thuis. Er is keihard gewerkt om die werkwijze te verbeteren. We zien dat in alle politie-eenheden nu op één landelijke, uniforme manier wordt gewerkt. Dat is echt een stap in de goede richting om te komen tot een snellere en een betere afhandeling van zaken van huiselijk geweld. Het is dus niet langer een politieprobleem of een Veilig Thuisprobleem. Er wordt echt samen in opgetrokken.

Wij willen daar heel graag nog een schepje bovenop doen. Wij komen binnenkort met ons plan van aanpak voor de bestrijding van kindermishandeling en huiselijk geweld. Daarin willen we die lijn van samenwerking doortrekken. Mevrouw Dijksma zei er wat over. De heer Segers ook. Het is ook een kwestie van gewoon beter en meer samenwerken en de eindjes beter aan elkaar weten te knopen. Een van de dingen die wij nu doen in de voorbereiding van dat plan van aanpak, is dat we dat niet vanachter onze bureaus willen schrijven. Het moet echt een gezamenlijk verhaal zijn van gemeenten, met VNG, van de verschillende justitiepartners, van alle betrokkenen die daar een bijdrage aan kunnen leveren. Ik wijs ook op de resultaten die geboekt zijn door de taskforce. Dat was een heel belangrijke club. Die heeft ook wel de vinger op de pijnlijke plek gelegd, maar het werd te weinig gezien en te weinig gevoeld als iets wat van de organisaties zelf was. Volgens mij ligt daar de sleutel tot succes: dat dit echt een plan moet zijn waar iedereen zijn schouders onder zet.

Voorzitter. Ook daar is het punt van de aangiftebereidheid van slachtoffers weer een belangrijke zaak. Ik denk dat dat ook heel terecht in de initiatiefnota van de Partij van de Arbeid naar voren is gebracht. Daar zitten drempels in. Want als je slachtoffer bent van huiselijk geweld, dan is de dader soms een ouder of een partner. Die kom je ook met grote regelmaat weer tegen, tenzij je besluit om definitief uit elkaar te gaan. Daar zitten dus drempels in. Dat vraagt dus om een scherp oog van de politie voor die problematiek en in sommige gevallen ook ambtshalve handelen waar dat noodzakelijk is.

Wat wij daarin gaan doen, was de concrete vraag. Laat ik het wat breder trekken naar het slachtofferbeleid, ook breder dan alleen huiselijk geweld. Ik zou heel graag zien dat er vanuit de politie nog meer oog komt voor de kwetsbaarheden van slachtoffers bij de eerste intake. Een van de redenen dat we in de meerjarenagenda slachtofferbeleid hebben aangekondigd dat er vanaf juni dit jaar ook extra geld komt voor de politie om slachtoffers die op het politiebureau komen om aangifte te doen, daar meer op te beoordelen. Dus: structureel beoordelen op kwetsbaarheden voor herhaald slachtofferschap, structureel beoordelen wat slachtoffers nodig hebben aan beschermende maatregelen en wat zij nodig hebben aan zorg. Uiteindelijk staat of valt het niet alleen met het opsporen van de dader en ervoor zorgen dat er een goed onderzoek is en een goede strafrechtelijke vervolging, maar moet er ook vanuit justitie oog zijn voor de zorgvraag en de kwetsbaarheden aldaar.

Voorzitter. Dat vraagt ook wat van het curriculum van de politieopleiding. De politie is op dit moment druk bezig om dat hele proces rond huiselijk geweld te verbeteren en verder te professionaliseren. Dit jaar wordt benut om de deskundigheidsbevordering van huiselijk geweld op een goede manier vorm te geven, waarbij ook het curriculum kritisch tegen het licht wordt gehouden. Waar aan gedacht wordt, is om daarbij ook meer in gezamenlijkheid op te trekken, ook in de opleiding zelf. Het is niet alleen de politieopleiding. Zet nou eens betrokkenen van verschillende organisaties om de tafel als het gaat om trainingen en een effectieve aanpak en goede interventies rond huiselijk geweld, dus van Veilig Thuis en het Openbaar Ministerie en de politie. Dit zal onderdeel zijn van het plan waar wij straks mee komen.

Voorzitter. Dan vroeg de heer Segers nog heel specifiek naar wat wij doen op het gebied van het voorkomen van gedwongen huwelijken. Eigenlijk ging het meer om eerwraak bij gedwongen huwelijken. Wat wij heel erg proberen, is voorkomen dat er überhaupt sprake is van huwelijksdwang. De laatste jaren is ingezet op het vergroten van kennis en expertise bij zowel de politie als het Openbaar Ministerie. Het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld, dat onderdeel is van de politie, heeft daarbij ook een belangrijke taak in het ontwikkelen van opleidingen en voorlichtingen. Ook het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang, dat is ondergebracht bij Veilig Thuis hier in Den Haag, stelt kennis en expertise beschikbaar aan professionals en aan onderwijs. Vandaaruit worden heel veel instanties bediend en ondersteund. Denk bijvoorbeeld ook aan de Raad voor de Kinderbescherming, de IND en de vrouwenopvang.

Een onderdeel waar wij ook naar kijken samen met de politie in het kader van het plan van aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling, is wat wij kunnen doen in termen van terugmelding. De heer Peters haalde de pilots Handle with care aan, die op dit moment in drie gemeenten lopen en die begeleid worden door een particulier initiatief: Augeo. Daar zien we gewoon hoe belangrijk het is dat kinderen bij een betrouwbare volwassene kunnen aankloppen of steun kunnen vinden als ze getuige zijn geweest van huiselijk geweld. Die kunnen ze helpen en die weten wat er is gebeurd. Dan hoef je niet alle ins en outs te kennen. Het feit dat het is gebeurd is soms al genoeg reden voor aandacht en steun. Dat vinden wij met z'n tweeën een heel veelbelovend en belangrijk initiatief. Dit vraagt ook echt wel om extra inspanningen van een aantal partners, maar ervan uitgaande dat kindermishandeling en huiselijk geweld straks ook weer prominent zullen terugkeren in de verschillende veiligheidsagenda's en ook door burgemeesters van onderaf op de agenda worden gezet, gaan wij zeker onderzoeken of en hoe we dit ook weer verder kunnen uitrollen. Dat is de concrete vraag die de heer Peters had.

Voorzitter, tot slot. Kinderen zijn ook nog vaak, te vaak, de dupe van ingewikkelde scheidingen, waarbij zij ook de speelbal dreigen te worden in procedures tussen ex-geliefden. Ik herken de zorgen die mevrouw Westerveld daarover uit. Ook in het rapport van Rouvoet wordt dat wel aangehaald. Ik vind dat een aantal zinnige aanbevelingen wordt gedaan om het hele rechtsproces, de hele rechtspraak rond echtscheidingen op een andere manier in te richten, een die minder schadelijk is voor de kinderen die in het geding zijn. Wat ik heel graag wil doen, is daar nog voor de zomer met een goede reactie op komen, samen met de collega, waarbij we ook kijken wat de rol van bijzondere curatoren kan zijn. Dat is een van de concrete aanbevelingen die André Rouvoet daarin doet.

Er is nog een vraag van mevrouw Agema over genitale verminking, om hoeveel zaken dat ging. Wij hebben dat zo snel niet kunnen achterhalen, maar voor de zomer komt er nog een brief, ook naar aanleiding van een aantal vragen die mevrouw Buitenweg van GroenLinks in de Justitiecommissie heeft gesteld over gedwongen en religieuze huwelijken. Ik neem daar uw punten in mee en zorg dat u dan uw antwoorden krijgt.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik zag een tweetal interrupties. Ik weet niet wie van u eerder was. Mevrouw Westerveld? Ga uw gang.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Mijn vraag over dat hoorrecht was een klein beetje anders. Daarnaast heb ik ook een vraag gesteld over de positie van de bijzondere curator. Ik ben blij met de reactie daarop. Maar mijn vraag over het hoorrecht gaat specifiek over situaties waarbij kinderen vroeger mishandeld zijn en begeleiding hebben gekregen van een therapeut en waarbij ze, op het moment dat ze gehoord mogen worden, onder druk worden gezet door ouders om bijvoorbeeld hun dossier vrij te geven. Ik heb een aantal mensen gesproken die hiermee te maken hebben gehad. Zij zeggen dat het hoorrecht aan de ene kant heel goed is, maar dat zij aan de andere kant zien dat kinderen onder druk van ouders dingen kunnen zeggen die hun eigen positie schaden. Ik vroeg me af of de Minister die signalen herkent. Of is hij anders bereid om daar onderzoek naar te doen of om ernaar te kijken? Want dit is natuurlijk nooit de bedoeling geweest van dit hoorrecht in de wet.

Minister Dekker:

Daar kan ik mij heel goed wat bij voorstellen. Dat is natuurlijk uitermate vervelend. Als we het over secundaire victimisatie hebben, komt ook zoiets opnieuw naar boven. Ik wil dat wel nagaan. Het zal waarschijnlijk met name in dit soort zaken zijn, waarbij kinderen gehoord worden en een beetje de speelbal dreigen te worden van ofwel de vader ofwel de moeder, die een kind opzet om vooral bij ouderschapsregelingen de zaak naar een bepaalde kant te trekken. Ik wil dat wel nagaan en zal in de brief ook specifiek op dit punt ingaan.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik ben enorm blij om te horen dat de verhoging van de prostitutieleeftijd doorgaat. Dat staat niet in het regeerakkoord, hoewel de heer Segers zei van wel. Het staat er absoluut niet in, meneer Segers. Ik ben ontzettend verheugd om te horen dat dit nu echt doorgang vindt. Na tien jaar trekken aan iets wat eigenlijk heel belangrijk is, vindt dit eindelijk doorgang. Daar ben ik ontzettend blij mee. Ik vraag me wel af wat die doorgang precies betekent. Het was eerder gekoppeld aan de peespas. We hebben het dus al in de Tweede Kamer gehad, maar het strandde in de Eerste Kamer. Het is losgekoppeld. Er is een novelle gekomen. De bal ligt nu bij de Minister. Maar mijn vraag is: wat komt er van de zomer? Komt er iets naar de Eerste Kamer of naar de Tweede Kamer? Wordt er iets naar toegestuurd? Komt er een behandeling? Ik weet echt niet wat de stand van zaken is.

Ik wil de Minister er ook enorm voor bedanken dat hij een update wil geven over vrouwelijke genitale verminking, want ik heb daar grote zorgen over. Het kan niet zo zijn dat er in het Verenigd Koninkrijk 5.000 zaken zijn en in Nederland 1. Dat is een heel vreemd verschil. Het is dus fijn dat hij daarover een update wil geven. Die komt toch ook nog voor de zomer?

De voorzitter:

Daar gaat de Minister waarschijnlijk antwoord op geven.

Minister Dekker:

Die update over religieuze huwelijken kunt u voor de zomer verwachten. Hierin neem ik het punt van eerwraak mee. Het andere punt gaat over het wetstraject. Ik moest even een hulplijntje aanleggen, omdat dat natuurlijk de portefeuille van collega Harbers is. Naar ik begrijp, komt het wetsvoorstel voor de zomer richting de Tweede Kamer.

De voorzitter:

Afrondend, mevrouw Agema.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik ben er natuurlijk wel verbaasd over, omdat we dit al hebben aangenomen in de Tweede Kamer. De peespas strandde in de Eerste Kamer, maar niet de verhoging van de prostitutieleeftijd. Maar goed, we zullen kijken wat er naar de Kamer komt.

Minister Dekker:

Voor de zomer gaat het in consultatie.

De voorzitter:

Volgens mij zei u in eerste instantie wat anders, dus misschien nog een keer herhalen: het wetsvoorstel gaat voor de zomer in consultatie.

Minister Dekker:

Ja. Ik hoor net dat het voor de zomer in consultatie gaat. Daar gaan meestal zes weken overheen. Dan wordt het verwerkt en moet het nog naar de Raad van State. Dan zal het dus in de tweede helft van dit jaar richting de Kamer gaan.

De voorzitter:

Dan nu afrondend, mevrouw Agema.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik vind het natuurlijk heel jammer dat een wetsvoorstel dat we hebben aangenomen in de Tweede Kamer en dat gestrand is op de peespas, nu kennelijk helemaal opnieuw, na tien jaar, in consultatie gaat en naar de Tweede Kamer gaat. Een beetje teleurstellend. Maar ik hoop dat er opnieuw een Kamermeerderheid te vinden is voor het verhogen van de prostitutieleeftijd.

Minister Dekker:

Ik kan weinig doen aan de manier waarop wij met zijn allen wetgevingsprocessen hebben ingericht. Als een wetsvoorstel is gestrand en is verworpen in de Eerste Kamer, moet je helemaal opnieuw beginnen. Het wetsvoorstel is natuurlijk ook op een aantal punten aangepast, dus ik denk dat het goed is om de stappen zorgvuldig te doorlopen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan zijn we daarmee aan het einde gekomen van de eerste termijn. Ik kijk of er behoefte is aan een korte tweede termijn. Dat is het geval. Dan geef ik als eerste het woord aan de heer Hijink. Ga uw gang.

De heer Hijink (SP):

Dank u wel, voorzitter. Ik denk dat de moeilijkheid in dit debat voor iedereen is dat we het over het doel eens zijn – dat is meestal een goed teken, ook in dit geval, denk ik – namelijk dat kindermishandeling en huiselijk geweld een heel stevige aanpak verdienen. Over dat doel zijn we het erg eens, maar het ontbreekt op dit moment natuurlijk nog wel aan een hoop concrete plannen en ideeën. Dat is niet per se een verwijt in de richting van het kabinet, maar het is wel een feit waarmee we te maken hebben. Veel van die plannen moeten nog komen, dus het is moeilijk om te oordelen over de inzet.

De Minister heeft gesproken over Veilig Thuis. Ik ben het eigenlijk wel met hem eens dat er enorm hard wordt gewerkt, in vaak heel moeilijke situaties. Ik denk dat de kritiek die er is niet zozeer gericht is op de mensen die er werken. Ik denk dat het vooral gaat om de zorg of de organisaties wel voldoende voorbereid zijn op de taken die ze gaan krijgen, met de budgetten die daarvoor beschikbaar zijn.

Dat raakt wat mij betreft ook aan de zorg die we vanochtend nog in de krant konden lezen. 16 gemeenten uit Brabant hebben bijvoorbeeld vanochtend laten weten dat zij volgend jaar al enorme tekorten verwachten in de jeugdzorg. Ik ben er een beetje bang voor – misschien kan de Minister die zorg wegnemen – dat straks, als aan de ene kant geld beschikbaar komt voor Veilig Thuis en aan de andere kant gemeenten geconfronteerd worden met grote tekorten in de jeugdzorg, het ene gat met het andere gevuld gaat worden. Volgens mij moeten we dat koste wat het kost zien te vermijden. Ik hoor graag hoe de Minister daarover denkt.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Peters.

De heer Peters (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Die gemeenten in Noordoost-Brabant komen mij zeer bekend voor, kan ik zeggen. Dank aan beide Ministers voor de duidelijke, heldere antwoorden. Ik ben ook blij met de antwoorden. Op de vier punten die ik heb ingebracht, heb ik de toezegging gehoord dat ik goed geïnformeerd word en dat er sprake blijft van opvolging. Prima.

Het is voor mij belangrijk om echt nog de nadruk te leggen op vrouwen in de vrouwenopvang die verstrikt raken in de regelingen. De Minister heeft gezegd dat het voor een deel ligt aan het organiseren van het vervolg, en in ieder geval aan de wachtlijsten. We weten dat het moeilijk is. We hebben alle partijen bij elkaar om er plannen voor te maken, maar het wordt nu wel tijd voor garen op de klos. Het is heel gemakkelijk om vanaf hier te zeggen dat het vanuit dit huis geregeld moet worden. Het gaat niet vanuit dit huis geregeld worden. Gemeenten en andere instanties moeten er hard aan meewerken, maar ik benadruk dat ze dit ook echt moeten. In ieder geval van mij.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Tielen.

Mevrouw Tielen (VVD):

Dank u wel. Dank aan de beide Ministers voor de antwoorden. Ik voel het ambassadeurschap van deze Ministers en de oproep die zij doen aan alle partijen in het veld om betrokken te zijn. Ik kijk dan ook uit naar het programma, dat wat mij betreft een uitvoeringsnota moet worden.

Ik heb nog drie vragen die ik toch nog even wat scherper wil stellen, omdat ik er nog niet helemaal antwoord op heb gekregen. De Minister gaf aan dat hij zich hard wil maken voor aandachtfunctionarissen bij scholenorganisaties. Ziet hij de oproep voor aandachtfunctionarissen binnen de gemeente als een herkenbaar voorstel dat steun kan verdienen in zijn gesprekken met de wethouders in den lande?

Mijn tweede vraag gaat over Veilig Thuis. Ik deel de enorme bewondering van de Minister voor de mensen die daar met veel professionele deskundigheid en heel betrokken heel moeilijk werk doen. Ik vind het goed dat we daarvoor blijven staan. Ik heb aan de Minister gevraagd wat er nog aan schort om in de praktijk ook de bewondering van alle andere betrokken organisaties te krijgen. Wil de Minister dit meenemen in de evaluatie van de Wet verplichte meldcode die hij dit jaar op de planning heeft staan?

Dan mijn derde vraag. Ik vond dat de Minister mijn vraag over bewezen effectiviteit van interventies een beetje vernauwde tot trauma-interventies. Volgens mij schreef de Gezondheidsraad dat het breder is dan dat. Zo zie ik het zelf ook wel. Er zijn natuurlijk veel meer interventies. De Minister noemde dat in een bijzin, maar ik zou heel graag een hartig pleidooi willen houden voor veel meer wetenschappelijke evidence voor die interventies, ook rondom ots en uithuisplaatsing. Die zaken hebben namelijk behoorlijk wat impact. Ik wil zeker weten dat dit altijd goed is.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Raemakers.

De heer Raemakers (D66):

Dank aan beide bewindspersonen voor de beantwoording. Ik denk dat ik op de meeste punten een goede toezegging of een goed antwoord heb gekregen. Er is nog één vraag blijven liggen, over de cijfers inzake münchhausen by proxy. Wat kunnen we zeggen over de cijfers van vorig jaar? Wat kunnen we in internationaal opzicht over de cijfers zeggen? Als ik dit punt meer meta bekijk, denk ik dat Nederland bij kindermishandeling en huiselijk geweld nog stappen kan zetten op het gebied van data, dataverzameling en ook data-analyse. Vergelijk dat met een land als Zweden, waar men in de afgelopen jaren heel erg heeft toegewerkt naar bijna geen, of nauwelijks kindermishandeling. Daar kunnen we als Nederland misschien nog wat van leren. Onderzoekers zeggen heel vaak dat het erom gaat dat je de data goed weet te monitoren en dat je een bepaald soort reductiedoelstelling hebt. Ik ben heel benieuwd of het kabinet daar nog op kan reflecteren. Is er een reductiedoelstelling? Kan er misschien meer worden geleerd van de data van andere landen?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Segers.

De heer Segers (ChristenUnie):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor hun heldere beantwoording. Ik denk dat we allemaal aanvoelen dat hierbij heel veel op het spel staat, namelijk dat iedereen vrij en veilig moet zijn, zeker in zijn directe omgeving. Daar waar mensen geweld wordt aangedaan, is het ook echt aan de overheid, de rechtsstaat, omstanders, om in te springen en mensen te beschermen. Ik denk dat we die plicht allemaal voelen.

Dank voor de toezeggingen en voor de heldere antwoorden. Ik heb nog twee korte vragen, allereerst aan de Minister van VWS. Hij geeft aan dat er met betrekking tot de opvang van slachtoffers een aantal doelen zijn die moeten worden gediend met de gelden uit het regeerakkoord. Wat mij betreft hoort daar ook een landelijke expertise bij, een landelijke opvang, dus een landelijk specialisme. Ik ben benieuwd of hij dat ook zo ziet.

Mijn tweede vraag is aan Minister Dekker, over gedwongen huwelijken. Soms heb je maatschappelijke organisaties nodig die iets doen, iets kunnen doen en soms een stap verder kunnen gaan dan de overheid zelf kan. Ik heb zelf de organisatie Femmes for Freedom genoemd. Ik geef het ook maar in overweging. Misschien komen we er later nog een keer over te spreken. Maar dat is wel een organisatie die een stap verder kan zetten in een aantal subculturen waarin de overheid toch wat beperkt is. Een hartelijke aanbeveling dus.

Dank.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dank, voorzitter. Ik vind dat we goed hebben gesproken in dit overleg. Uit de beantwoording van de bewindspersonen komt ook heel duidelijk naar voren dat we een gedeeld belang hebben. Ik ben blij met een aantal mooie toezeggingen die gedaan zijn. De bewindspersonen hebben ook gezegd dat ze nog uitgebreider zullen terugkomen op een aantal onderwerpen. Daar ben ik blij mee.

Ik wil nog twee punten noemen. Het eerste betreft het voorkomen en de rol van consultatiebureaus. Daar had ik het in mijn eerste termijn over. Ik ben benieuwd naar een reactie van de bewindspersonen daarop. Anders zou ik graag zien dat in het plan van aanpak dat wij nog krijgen, misschien wat uitgebreider stil wordt gestaan bij hoe we kindermishandeling kunnen voorkomen. Graag daar nog een reactie op.

Het tweede punt is dat ik me eigenlijk wel kan aansluiten bij de opmerking die collega Segers heeft gemaakt over de aanpak van loverboys. Er wordt al heel lang over gesproken. We zijn allemaal nog zoekende naar een manier om dit het beste op te lossen, terwijl het misschien wel goed is om er op korte termijn duidelijker in te zijn. Mijn concrete vraag is: kunnen we die training die sinds dit jaar wordt aangeboden aan politiemensen goed monitoren, en bijvoorbeeld ook aanbieden aan professionals in de wijkteams? Dat lijkt me een heel goede plaats, omdat daar ook sprake moet zijn van een eerste herkenning van signalen van loverboyproblematiek.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Dijksma.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter. Hartelijk dank aan de bewindslieden voor de beantwoording. Ik denk dat veel zal afhangen van de inhoud van het programma waarmee ze gaan komen voor de aanpak van huiselijk geweld. De Ministers hebben aangegeven te willen shoppen. U mag ook gewoon de initiatiefnota in zijn geheel overnemen. Dan hoeft u niet heel moeilijk te doen over wat wel en wat niet. Het is maar een suggestie.

Ik wil de Minister van VWS graag nog op één onderwerp bevragen, namelijk de toezegging die hij heeft gedaan over de vrouwenopvang en de vraag in hoeverre die op orde is. Daar ben ik blij mee. Het is goed dat we rond of net na de zomer een update krijgen, maar de problematiek die hij schetst, met name op het terrein van de doorstroom, vraagt misschien ook wel om overleg met zijn collega Ollongren. Eigenlijk zei hij in het debat een klein beetje, om het maar heel plat te zeggen, dat het vooral aan gemeenten is om een huis te vinden. Maar het heeft ook te maken met landelijk beleid over bijvoorbeeld sociale woningbouw. Dit is een groep mensen, vrouwen, soms zonder eigen inkomen, die natuurlijk heel vaak kwetsbaar zijn, ook op de woningmarkt. Dus samen overleggen op dit punt zou ik toejuichen, aangezien u er wel snel bij bent om naar diezelfde Minister te verwijzen als het gaat om het accres en de uitleg. Dat vind ik prima, maar dan op dit onderwerp ook graag gelijk oversteken.

De voorzitter:

Dank u wel. Tot slot mevrouw Agema.

Mevrouw Agema (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Ik dank beide bewindspersonen voor hun beantwoording. Ik heb aan beiden nog een vraag. Ik heb in eerste instantie een vraag gesteld over iets wat ik las in de stukken over Veilig Thuis: «Op dit moment hebben Veilig Thuisorganisaties alleen inzicht in hun eigen systeem. Organisaties weten dus niet of een persoon of gezin in het verleden al bij aan ander Veilig Thuis in beeld is geweest.» Dat vond ik zo'n rare zin. Ik dacht namelijk dat de verwijsindex risicojongeren, het paradepaardje van Rouvoet, dit organiseerde. Is die radarfunctie die Veilig Thuis moet krijgen nou hetzelfde als die verwijsindex risicojongeren? Ik zie dat de Minister nee schudt. Wat is dan het verschil tussen de twee? Ik ben echt altijd in de veronderstelling geweest dat die verwijsindex risicojongeren ook rationeel was. Was die dat dan niet, al die jaren? Ik snap dit niet.

Dan een ander punt. Ik hoorde de Minister voor Rechtsbescherming zeggen dat de afgelopen jaren door de piek in de vluchtelingenstroom de aandacht is verlegd naar mensenhandel in de vluchtelingenstroom en dat er dus te weinig aandacht is geweest voor slachtoffers van mensenhandel in eigen land, de loverboyproblematiek. Ik sla daar werkelijk waar steil van achterover. Ik ben me echt te pletter geschrokken dat de aandacht voor een probleem dat we hebben in ons land, waarover in elk debat elke partij zich zo opwindt, meisjes, tieners, die het slachtoffer worden van mensenhandelaren, is verlegd omdat er een grote instroom was van immigranten. Ik vraag de Minister of hij ons daar beter over kan informeren. Wat is er precies gebeurd? In hoeverre is die aandacht verlegd? Is die volledig verlegd? Er wordt verwacht dat er opnieuw een grote vluchtelingenstroom losbarst. Krijgen we dan hetzelfde probleem, of steekt de Minister daar dan een stokje voor?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Ik geef graag de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het woord voor de beantwoording.

Minister De Jonge:

Dank u wel, voorzitter. Een aantal fracties ziet, net als wij overigens, reikhalzend uit naar de concrete plannen die we zullen maken voor het thema huiselijk geweld en kindermishandeling. We hopen die net voor of net na de meivakantie naar uw Kamer te sturen. Wat mij betreft houden wij zo snel als mogelijk daarna weer een algemeen overleg over huiselijk geweld en kindermishandeling, om te spreken over de concreetheid van die plannen, maar u gaat natuurlijk over uw eigen agenda. Zodoende kunt u ons scherp houden, aangeven of we voldoende voortvarend zijn en of onze invulling voldoende concreet is, gezien de urgentie die we met elkaar voelen en delen.

Dat is het ene programma. Daarnaast komen we omstreeks diezelfde tijd met een concreet programma met betrekking tot mensenhandel, onder leiding van onze collega Harbers. Ook daarin zullen we concretere stappen zetten dan we nu kunnen toelichten. Ik denk dus dat we elkaar op niet al te lange termijn zullen komen te spreken.

Dan een aantal vragen die nog resteren uit de eerste termijn, of die wat scherper zijn gesteld in de tweede termijn. Ik beantwoord die op volgorde van binnenkomst en begin bij de SP-fractie. Die zegt dat de kritiek op Veilig Thuis niet zozeer de medewerkers aangaat, maar misschien ook wel kritiek is betreffende de vraag of Veilig Thuis voldoende voorbereid en toeberekend is op de taak waarvoor deze is gesteld. Twee dingen daarover.

Ten eerste. Het venijnige is dat de kritiek nou juist wél vaak gaat over individuele beslissingen die Veilig Thuismedewerkers maken. Daarom zei ik zojuist dat we daarvoor moeten waken. We moeten voor hen gaan staan, want dergelijke kritiek kan buitengewoon hard aankomen bij en buitengewoon ontmoedigend zijn voor de medewerkers. De intimidatie en soms zelfs dreiging die daarvan uitgaat, moeten we niet onderschatten. Juist daarom zeg ik: laten we staan voor medewerkers en tegelijkertijd een open oog hebben voor wat er allemaal anders kan en moet. Want er moet ook een hoop versterkt en verbeterd worden bij diezelfde Veilig Thuisorganisatie.

Er werd gevraagd of ze financieel voldoende zijn toegerust. Is het budget eigenlijk voldoende? In de brief die ik mevrouw Agema heb toegezegd, zal ik bloemrijk beschrijven dat naar mijn stellige overtuiging de financiën niet het grootste vraagstuk zijn. Dat neemt niet weg dat het krijgen van voldoende personeel, gewoon vacatures plaatsen en zorgen dat die gevuld worden, nog wel een kwestie is. Wij financieren gemeenten, maar in hun opdrachtgeversrol zetten de gemeenten financiering door in de richting van Veilig Thuisorganisaties. Het toebedelen van voldoende budget leidt in een enkele regio weleens tot een dispuut. Dat hoort nu eenmaal, maar dat dispuut moet wel goed gevoerd worden. Ik zal in ieder geval helder maken aan gemeenten, maar ook aan de Kamer, dat het budget dat ter beschikking is gesteld, voldoende is.

Dan de kwestie-Brabant, die vanmorgen in het Brabants Dagblad verscheen. Dienstbaar als altijd heeft de heer Hijink die onder onze aandacht gebracht, voor het geval wij het Brabants Dagblad niet zouden lezen. Wat we natuurlijk wel doen iedere ochtend, zeg ik in de richting van de heer Peters, maar stel dat ... Ik heb de brief zelf nog niet gelezen; ik heb alleen het stuk in de krant over de brief gelezen. Ik ga de brief ook lezen en zal ze op basis van die brief gewoon uitnodigen, want ik wil goed horen waar de zorg zit. Maar ik denk dat we in de financiële afspraken die we hebben gemaakt, de zorg inmiddels al hebben ondervangen. Maar ik ga graag in gesprek met de wethouders die zich zorgen maken.

Dan de punten van het CDA. Ik herken wat gezegd is over de vrouwenopvang. Volgens mij bent u het ook eens met wat mevrouw Dijksma daarover heeft gezegd. Ik ga met dat gevoel van urgentie het gesprek aan met de Federatie Opvang en de gemeenten, om te kijken wat we samen kunnen doen. Het punt is wel dat bijvoorbeeld de heel praktische aanpassing van toekenningstermijnen in het kader van Wmo-geleverde zorg of het toeleiden naar woningen iets is wat je op lokaal niveau vormgeeft. Het is buitengewoon moeilijk om daar in concreto iets in te kunnen betekenen voor gemeenten, anders dan aanmoediging vanaf deze kant. Mocht ik daar een rol in kunnen nemen, zal ik dat niet nalaten, maar de meest praktische en de meest snelle weg naar een oplossing ligt echt op gemeentelijk niveau. Daarom is lokaal bestuur ook zo mooi, trouwens.

De VVD heeft een aantal vragen uit de eerste termijn herhaald die ik onvoldoende precies had beantwoord. Excuus daarvoor. Het punt over aandachtsfunctionarissen binnen de gemeenten vind ik heel interessant. Niet zozeer aan de kant van wijkteams of aan de kant van de zorg, hoewel ook daar aan de lokettenkant de aandachtsfunctie best goed belegd kan zijn, maar met name daar waar het gaat over bijstand en bijzondere bijstand zou het heel nuttig zijn om die aandachtsfunctie voor huiselijkgeweldsituaties te beleggen. Gelukkig heeft een aantal gemeenten dat ook gedaan. We hebben dus mooie voorbeelden op dat punt.

Bij de evaluatie van de wet betreffende de verplichte meldcode wordt de rol van Veilig Thuis meegenomen. Die evaluatie zal dit jaar nog plaatshebben. Althans: starten. De uitkomst ervan zal volgend jaar komen. De rol van Veilig Thuis zal daarin meegenomen worden.

Dan de interventies en evidencebased. Ik snap wat u zegt. Overigens is een kinderbeschermingsmaatregel niet per se ook een zorginterventie. Daar werkt nog wel eventjes iets anders als het gaat over evidencebased. Als het gaat over het onderbouwen van interventies, ben ik daar natuurlijk van harte voor. Er loopt een onderzoeksprogramma van ZonMw naar meer onderbouwing van de effectiviteit van interventies. Daar wordt dus volop aan gewerkt. Het programma Zorg voor Jeugd komt over niet al te lange tijd, met een aantal weken, ik denk nog wel voor het meireces. Daarin zal het ook gaan over de effectiviteit van jeugdzorginterventies en wat we doen aan onderzoeksprogrammering op dat punt. Dat gaat iets breder dan alleen interventies ten aanzien van kindermishandeling.

Dan de Democraten66. Daar moet ik eerst eventjes iets rechtzetten wat ik in eerste termijn onvoldoende precies – zeg maar gerust «niet goed» – heb verteld. Ik heb toen namelijk het informatieprotocol genoemd als het voertuig om goede privacyafspraken te maken binnen de Veilig Thuisorganisatie. Maar het informatieprotocol waar ik op doelde, heet niet «informatieprotocol», maar «privacyprotocol». Dat is wat VT-organisaties maken. Men maakt dat per VT-organisatie. Ik zal toetsen of er behoefte bestaat om daar een landelijk protocol van te maken. Dat is één. Het informatieprotocol echter, dat ik ten onrechte aanduidde als hét voertuig om dit soort afspraken te maken, gaat over de vraag welke beleidsinformatie Veilig Thuis moet aanleveren om aan voldoende monitoring te kunnen doen. Kortom, ik hoop een en ander bij dezen correct te hebben rechtgezet in de richting van de heer Raemakers. Ik ga dus nog eventjes na bij Veilig Thuis of zij behoefte zouden hebben om van dat privacyprotocol, dat nu weliswaar geüpdatet wordt en aan de landelijke richtlijnen van de AVG moet voldoen, een landelijk protocol te maken. Dat durf ik vanhieruit niet te zeggen, maar als dat nuttig is, ga ik het natuurlijk doen.

Dan de cijfers betreffende münchhausen by proxy. Ik zal nagaan waar ik nieuwe prevalentiecijfers daarover boven tafel kan halen. Als je kijkt naar de onderzoeken van Veilig Thuis, uit m'n hoofd gezegd 16.000 gevallen per jaar, is maar een fractie gericht op münchhausen by proxy. Het is dus niet zo dat er nu heel veel onderzoeken naar plaatsvinden. Sterker nog, het zou weleens kunnen zijn dat de prevalentie van münchhausen by proxy als stoornis veel groter is dan het aantal malen dat er onderzoek naar wordt gedaan vanuit Veilig Thuis. Dat denk ik eerlijk gezegd wel. Een deel van münchhausen by proxy blijft dan dus onopgemerkt. Dat zou zomaar kunnen. Het zou ook in lijn zijn met wat we weten ten aanzien daarvan. Ik moet even nagaan wanneer daar eventueel nieuwe cijfers over beschikbaar zouden kunnen komen, dat weet ik niet uit mijn hoofd.

Dan de doelstellingen. Ja, daar kunnen we misschien wat leren van het buitenland. Of dat Zweden moet zijn, weet ik eerlijk gezegd niet, maar het zou kunnen. Er is een aantal buitenlanden die inderdaad interessante elementen hebben in de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Ook de Verenigde Staten heeft interessante elementen.

Kan dit leiden tot een reductiedoelstelling? Wat mij betreft graag, maar daar zit wel iets lastigs aan. Die worsteling zult u overigens ook terugzien in ons programma. We zeggen vaak tegen elkaar dat we het topje van de ijsberg in beeld hebben. En we weten dat het het topje is, omdat we de prevalentiecijfers van huiselijk geweld en kindermishandeling kennen en ook het aantal meldingen weten. Dan weet je dus dat je slechts een topje in beeld hebt. Je kunt natuurlijk zeggen dat je het gaat aflezen aan minder meldingen, maar als we minder spotjes doen, als we minder aandachtsfunctionarissen aanstellen, als we minder goed de meldcode implementeren, krijgen we óók minder meldingen, maar hebben we het huiselijk geweld niet opgelost. Kortom, waaraan lees je af dat je daadwerkelijk minder kindermishandeling hebt? Dan moet je dus eerst weten hoe groot de ijsberg als geheel is, om te weten dat je een groter topje in beeld hebt, dat je van een topje een top maakt. Daarvan moet je dan het geheel daadwerkelijk weten om te zetten in actie. Dan weet je daadwerkelijk dat je huiselijk geweld en kindermishandeling vermindert.

Kortom, het gaat om de wijze waarop je het formuleert en de indicator die je daarvoor kiest. Eén indicator valt niet mee. Meerdere indicatoren zouden inderdaad circumstantial evidence kunnen opleveren dat je er daadwerkelijk in slaagt om huiselijk geweld en kindermishandeling terug te dringen. Laten we dit debat maar hervatten als we het programma in de richting van de Kamer weten te sturen. Het is voor ons ook best een zoektocht om daarbij de goede indicatoren te kiezen.

Wordt het landelijke budget uit het regeerakkoord ook gebruikt voor de landelijke opvang en de specialismen? Het antwoord is ja. Volgens mij was dit ook één van de thema's die ik zojuist noemde, zeg ik in de richting van de ChristenUnie.

GroenLinks vroeg naar de consultatiebureaus. De rol van de consultatiebureaus bij het versterken van de opvoedingssituatie thuis door vroegtijdig te signaleren kan inderdaad heel preventief werken als het gaat om het voorkomen van kindermishandeling. Ik wil dat vooral een plek geven in het programma Kansrijke Start, waar we het eerder over gehad hebben. De eerste 1.000 dagen van een kind zijn zó allemachtig bepalend. Eigenlijk begint dat al voor de geboorte. Inderdaad speelt het consultatiebureau of het Centrum voor Jeugd en Gezin daar een heel bepalende rol in. Hoe eerder het Centrum voor Jeugd en Gezin betrokken is, hoe beter dat aangesloten is op alles wat door verloskundigen wordt gesignaleerd en hoe beter het is. We willen een apart programma, Kansrijke Start, wijden aan het anders en beter inrichten van de hele perinatale keten. Dat programma komt nog voor de zomer uw kant op. Daarin zullen we de rol van de consultatiebureaus goed beschrijven.

Ten aanzien van de loverboyaanpak is gevraagd of de training van de politiemensen ook beschikbaar zou kunnen komen voor de wijkteams. Dat weet ik niet, dat moet ik nagaan. Maar als dat een praktische gedachte is, wil ik het niet nalaten, dus ik neem die suggestie graag mee bij het programma dat we op dit moment aan het maken zijn.

De voorzitter:

Een heel korte vraag, mevrouw Westerveld, in één keer. Ga uw gang.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

De consultatiebureaus waren een voorbeeld, mijn punt was vooral of u in het plan van aanpak nog wat meer aandacht zou willen besteden aan preventie.

Minister De Jonge:

Zeker. Die wil ik ook besteden aan alle andere mogelijkheden waar we die preventie kunnen versterken. Dus het programma Zorg voor Jeugd zal ingaan op opvoedingsondersteuning en het programma Kansrijke Start zal ingaan op vroegtijdige interventies die je kunt doen op opvoedingsondersteuning.

Dan de vrouwenopvang. Zou een deel van de oplossing niet ook liggen bij collega Ollongren? Als dat zo is, zal ik niet nalaten om haar te bellen. Ik ken haar toevallig en we bellen wel vaker. Punt is alleen dat ook bij dit vraagstuk eerder de wethouder Wonen gebeld moet worden dan de Minister. De prestatieafspraken die je maakt met woningcorporaties over de snelheid van toedeling en de beschikbaarheid van voldoende sociale huurwoningen in het goedkoopste segment – daar knelt het vaak in deze gevallen – maak je echt lokaal. Het werkt altijd goed als de wethouders Zorg hun vraag goed articuleren bij de wethouders Wonen. Dat is echt de manier waarop het werkt. Als er landelijke knelpunten zitten, zal ik de eerste zijn die met liefde contact opneemt met collega Ollongren, maar ik denk dat de knelpunten ook hier vooral lokaal liggen. Maar laten we dat nagaan in die werkgroep die we inrichten.

De voorzitter:

Ook voor mevrouw Dijksma geldt: alleen één korte vraag.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Dat laatste lijkt mij heel verstandig. Dank daarvoor. Dat zien we dan schriftelijk ook weer terug. Misschien één zin: waarom zeg ik het? U zou mij een plezier doen als u de kritiek van de Woonbond op uw eigen regeerakkoord, met name op het terrein van sociale huur, nog eens zou lezen. Want dan ziet u dat de wethouders die u roemt, gewoon oplopen tegen de grenzen van wat er vanuit Den Haag soms voor ze bedacht wordt.

De voorzitter:

Het punt is duidelijk. De Minister.

Minister De Jonge:

Ik lees met alle liefde alle vormen van kritiek op het regeerakkoord en op ons beleid. Ik smul daarvan, 's avonds bij een goed glas wijn. Dus ik ga ook de kritiek van de Woonbond tot mij nemen.

Voorzitter. Dan ga ik naar de vraag van mevrouw Agema. Mevrouw Agema uitte enige verbazing dat het nu nog zo kan zijn dat een melding wel bij de ene Veilig Thuisorganisatie beschikbaar is, maar niet bij de andere. Dat is inherent aan de radarfunctie, die we beter moeten inrichten. Het is dus een terechte observatie ten aanzien van het nu en de verbazing klopt ook. Maar we moeten het oplossen en dat is dus juist de inrichting van de radarfunctie die we gaan doen.

Mevrouw Agema relateerde dit aan de verwijsindex. De verwijsindex wordt ook dit jaar geëvalueerd, net als de meldcode. Ze worden dus gelijktijdig geëvalueerd, zodat we beide evaluaties kunnen betrekken bij de conclusies die we trekken. We weten dat de verwijsindex heel erg verschillend wordt gebruikt. In de ene gemeente gebeurt dat naar hartenlust, daar zijn eindeloos veel meldingen. In andere gemeenten gebeurt dat gewoon heel veel minder. Er is dus een heel wisselend gebruik. Eigenlijk werkt het bij de verwijsindex zo dat als je die niet goed gebruikt, die überhaupt niet werkt. Want als maar een deel van de professionals daarin meldingen doet en de andere professionals niet gebruikmaken van de meldingsmogelijkheid in de verwijsindex, werkt deze niet. Dan komen de zorgsignalen namelijk niet bij elkaar. In de gemeenten die de index goed gebruiken, zie je ook dat het aantal matches op grond van de verwijsindex veel hoger is dan in andere gemeenten. Nogmaals, we evalueren beide samen.

Dit laat onverlet dat de radarfunctie apart moet worden ingericht daar waar het gaat over de Veilig Thuisorganisatie. Want in de verwijsindex meld je geen wat-informatie maar alleen dat-informatie, dus alleen maar dát je je zorgen maakt. Wij komen nader terug op de vraag welke verbeteringen er zijn aan te brengen, ook in de verwijsindex. Dit laat onverlet dat de radarfunctie per 1 januari moet zijn ingevuld bij de Veilig Thuisorganisaties.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan nog een enkele vraag voor de Minister voor Rechtsbescherming. Ga uw gang.

Minister Dekker:

Twee punten, voorzitter. Ik begin met het punt van mevrouw Agema. Ik weet niet of het gespeelde verontwaardiging en verbazing was, maar het kan toch niemand zijn ontgaan dat in de tijd dat we hier te maken hadden met de hoogste vluchtelingenpieken, het voor alle organisaties een kwestie was van zeilen bijzetten? Voor de politie, voor het onderwijs, voor gemeenten, en ook voor ambtenaren binnen onze rijksdienst. Dat was precies een van de redenen dat we als kabinet destijds zeiden: we moeten heel goed kijken wat redelijk is en wat we met z'n allen aankunnen. Dat is ook de lijn van dit kabinet. Het is daarom goed dat er destijds afspraken zijn gemaakt die ertoe hebben geleid dat de vluchtelingenstromen weer naar een normaal niveau zijn teruggebracht. Ik kan in ieder geval toezeggen dat de politiecapaciteit op het gebied van mensenhandel zich weer volledig op dat thema focust.

Dan de vraag van de heer Segers.

De voorzitter:

Voordat u daarnaar overgaat, één vraag van mevrouw Agema.

Mevrouw Agema (PVV):

Probeert de Minister mij nu echt het verwijt te maken van gespeelde verontwaardiging? Er zijn tientallen, honderden, meisjes in Nederland die het slachtoffer zijn van loverboys. We hebben ze allemaal op bezoek gehad; we hebben met die meisjes gesproken. Daarna kun je nooit meer gespeelde verontwaardigheid opbrengen. Mijn vraag is hoe het nou kan dat wanneer de vluchtelingenstroom toeneemt, de aandacht verlegd wordt van slachtoffers van loverboys naar mensenhandel in de vluchtelingenstroom. Is dat gebeurd? Zo ja, in welke mate? Is de Minister bereid om als dit nog een keer gebeurt, als die vluchtelingenstroom weet aantrekt, ervoor te zorgen dat niet de aandacht afgeleid wordt van meisjes die gewoon in ons eigen land achter het raam gedwongen worden?

Minister Dekker:

Als het gaat om de ernst van de feiten, zijn we het volledig met elkaar eens. Waar het hier om gaat, is dat destijds, op het hoogtepunt van de vluchtelingenstromen, het voor heel veel organisaties een kwestie van zeilen bijzetten was om ervoor te zorgen dat een en ander in goede banen werd geleid. Dat geldt voor de politie, maar dat gold ook voor het onderwijs en heel veel andere organisaties. Ik ben in ieder geval blij dat het tot normale proporties is teruggebracht en dat we alle capaciteiten kunnen inzetten op die belangrijke thema's.

Voorzitter. Ik ga naar het punt van de heer Segers. Zijn suggestie om ook eens te praten met de organisatie Femmes for Freedom neem ik ter harte. Ik zal dat doen in het kader van de brief die ik nog ga schrijven.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn we gekomen aan het einde van de tweede termijn. Ik heb een zeventiental toezeggingen. Ik wil ze met alle plezier met u delen, maar dan lopen we uit de tijd. We voegen ze dus toe aan het verslag. Laten we dat voor deze keer doen. Op het moment dat de verzamel-AO's achter de rug zijn, hoop ik weer op een goede manier de toezeggingen met u te kunnen delen.

Dan rest mij nog om de beide bewindspersonen en hun ondersteuning zeer te danken voor hun inbreng. Ik dank de Kamerleden voor hun inbreng. Ik dank de mensen hier op de publieke tribune en de mensen die het debat op een andere manier gevolgd hebben voor hun belangstelling.

Toezeggingen van de Minister van VWS:

  • De Kamer ontvangt net voor of net na het meireces 2018 het programma huiselijk geweld en kindermishandeling, waarbij tevens aandacht wordt besteed aan de gevolgen van de Algemene verordening gegevensbescherming (Avg), de cijfers over de wachtlijsten bij Veilig Thuis (VT) en informatie over de evaluatie betreffende de invoering van de meldcode nieuwe stijl.

  • De Kamer ontvangt na de zomer van 2018 een stand-van-zakenbrief over knelpunten en maatregelen in de vrouwenopvang.

  • De Kamer ontvangt ruim voor de zomer 2018 een brief met de zorgsamenvatting uit de BZK-brief betreffende het interbestuurlijk programma.

  • De Kamer ontvangt voor de zomer van 2018 de nieuwe regeling betreffende de verklaring omtrent gedrag (vog).

  • De Kamer ontvangt een schriftelijke reactie op de initiatiefnota van de leden Van den Hul, Dijksma en Kuiken «Geweld achter de voordeur: de schaamte voorbij» (34 907).

  • De Kamer ontvangt van de Staatssecretaris van JenV eind april of begin mei 2018 het plan van aanpak mensenhandel (waaronder loverboys).

  • De Kamer ontvangt in 2019 de evaluatie van Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

  • De Kamer ontvangt binnen een aantal weken het programma Zorg voor Jeugd.

  • De Kamer ontvangt voor de zomer van 2018 het programma Kansrijke Start, waarin tevens de rol van consultatiebureaus en opvoedingsondersteuning wordt meegenomen.

  • De Kamer ontvangt antwoord van de Minister over het lokaal aanwezig zijn van onafhankelijke cliëntondersteuning van ouders.

Toezeggingen van de Minister voor Rechtsbescherming:

  • De Kamer ontvangt voor de zomer van 2018 een beleidsreactie over de strafmaat verdachten mensenhandel (inclusief artikel 22b Sr).

  • De Kamer ontvangt voor de zomer van 2018 een beleidsreactie op de rapportage van het Platform Scheiden zonder Schade onder voorzitterschap van de heer Rouvoet, waarin ingegaan wordt op de rol van de bijzondere curator.

  • De Kamer ontvangt voor de zomer van 2018 een brief over de vragen van het lid Buitenweg (GroenLinks) over gedwongen huwelijken met een update over genitale verminking.

  • De Kamer ontvangt een brief waarin specifiek wordt ingegaan op het hoorrecht van kinderen bij echtscheidingszaken.

  • De Kamer ontvangt in het najaar van 2018 het wetsvoorstel waarin de leeftijd van strafbaarstelling van prostitutie wordt verhoogd naar 21 jaar.

Sluiting 17.32 uur.

Naar boven