Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 28345 nr. 183 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 28345 nr. 183 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 oktober 2017
Hierbij informeer ik u, mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie (VenJ), de Minister en Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) over de voortgang van de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties (GIA) sinds de voortgangsrapportage van 2 februari 20171. Deze aanpak vraagt onze gezamenlijke inzet om de veiligheid van slachtoffers te borgen.
In de brief komt achtereenvolgens het volgende aan de orde:
– De stand van zaken wat betreft de aanscherping meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, Veilig Thuis en het Nationaal Programma kindermishandeling en huiselijk geweld;
– De reactie op twee rapporten over de vrouwenopvang. Centraal staat hoe we samen met gemeenten en de vrouwenopvanginstellingen kunnen komen tot een versterking van de lerende praktijk;
– De reactie op de uitzending van Een Vandaag over «Ouders boos over verdenking ziek maken kind» van 9 september 2017, conform het verzoek van de vaste commissie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Daarin wordt uiteengezet op welke manier Veilig Thuis zich inzet voor verdere kwaliteitsverbetering;
– Ten slotte wordt een aantal moties en toezeggingen afgedaan.
Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling
Uw Kamer is op 6 juli 2017 geïnformeerd over de wijziging van het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling2. Deze wijziging wordt op 1 januari 2019 van kracht. VWS ondersteunt in samenwerking met VenJ, OCW en SZW het komende anderhalf jaar de beroepsgroepen bij het opstellen en implementeren van het afwegingskader in de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. De beroepsgroepen die vallen onder de werking van de meldcode zijn op basis van inhoudelijke gronden verdeeld in zeven clusters. Per cluster is een projectleider aangesteld ter ondersteuning van de beroepsgroepen bij het opstellen van de afwegingskaders. Tevens is een overkoepelend coördinator aangesteld die als taak heeft de projectleiders te ondersteunen en verantwoordelijk is voor de uitwisseling tussen de clusters en het betrekken van Veilig Thuis, de inspecties, de jongerentaskforce, de kennisinstituten en de betrokken departementen. Op deze manier worden de afwegingskaders in samenhang opgesteld. Ter ondersteuning is het Basisdocument Het afwegingskader in de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (juli 2017) opgesteld3.
Met de wijzing van het Besluit is ook het programma «Aanscherping en verbetering Meldcode en werkwijze Veilig Thuis» afgerond (bijlage 14). Het programma heeft een aantal producten opgeleverd (bijlage 1 a-c5) dat betrokken wordt bij de voorbereiding van de invoering van het Besluit.
Veilig Thuis
Het VNG-programma «Veilig Thuis – de basis op orde», begeleid door de heer Sprokkereef, is op 1 juli 2017 afgerond. Bijgevoegd de eindrapportage van dit programma (bijlage 26). Het doel was gemeenten en Veilig Thuis-organisaties (hierna: VT-organisaties) te ondersteunen de basis van de 26 VT-organisaties op orde te brengen. Hierbij werd «basis op orde» gedefinieerd als het voldoen aan de randvoorwaarden zoals door de inspecties in stap 1 gesteld. Het programma heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de groei en ontwikkeling van de VT-organisaties, zoals door de inspecties is vastgesteld bij de toetsing in stap 2 (april 2017)7. In het programma is een aantal adviezen opgesteld voor het Landelijk Netwerk Veilig Thuis. Het Landelijk Netwerk benut deze adviezen verder bij de uitvoering van het door mij gesubsidieerde Meerjarenuitvoeringsprogramma 2017 – 2020. In dit kader wordt in paragraaf 3 nader ingegaan op de doorontwikkeling en kwaliteitsverbetering van Veilig Thuis.
Daarnaast is het afgelopen half jaar door politie, Veilig Thuis en het Openbaar Ministerie (OM) hard gewerkt aan de verbeterslag van de politiemeldingen aan Veilig Thuis. Het resultaat van deze inspanningen is een forse stap richting duurzame kwaliteitsverbetering in de onderlinge samenwerking. Waar voorheen met verschillende formulieren en informatiestromen werd gewerkt, werken politie-eenheden en Veilig Thuis nu met een uniform Veilig Thuis-meldingenformulier dat via de CORV (Collectieve Routeervoorziening) beveiligd wordt verzonden. Daarnaast worden verbeteringen inzake de terugkoppeling van Veilig Thuis aan de politie uitgewerkt. Politie en Veilig Thuis gebruiken dit jaar om de nieuwe werkwijze in de uitvoering verder vorm te geven en indien nodig bij te sturen. In de verbeterslag is tevens een stap gemaakt in de samenloop van opsporing door politie en de triage door Veilig Thuis.
Nationaal programma kindermishandeling en huiselijk geweld
In mei 2017 zijn vier kwartiermakers vanuit het Rijk en gemeenten gestart met de voorbereidingen voor een Nationaal Programma kindermishandeling en huiselijk geweld. Het doel is verankering van een effectieve aanpak van GIA binnen het sociale en veiligheidsdomein. Er lagen al verschillende handreikingen en adviezen die bruikbaar zijn voor de invulling van een programma zoals de voorstellen van de Taskforce Kindermishandeling en Seksueel Misbruik en de door de Kring van Veiligheid geopperde leerkringen. De kwartiermakers zijn daarnaast in gesprek gegaan met wethouders, politie, Veilig Thuis, ervaringsdeskundigen, jongeren en andere betrokken partijen over de vraag hoe een Nationaal Programma moet worden ingevuld.
Op basis van de gesprekken die de kwartiermakers hebben gevoerd wordt een voorstel gemaakt voor een meerjarig Nationaal Programma kindermishandeling en huiselijk geweld. Het is aan het nieuwe Kabinet om hieraan verder invulling te geven.
Onderzoek kindermishandeling
Het CBS publiceert medio oktober 2017 op zijn site de uitkomsten van een onderzoek in opdracht van het Ministerie van VenJ. Dit onderzoek geeft een beeld per gemeente van een aantal gezinskenmerken bij kinderen die in 2014 zijn gemeld en geregistreerd bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, omdat ze slachtoffer waren van kindermishandeling. De bevindingen worden meegenomen in een vervolgtraject waarbij voor gemeenten de prevalentie en achtergrondkenmerken van kindermishandeling meer inzichtelijk worden gemaakt.
Het Toezicht Sociaal Domein/Samenwerkend Toezicht Jeugd heeft in mei 2017 het rapport Moeder en kind verlaten de vrouwenopvang. (Wie) Is dat een zorg? uitgebracht8. Daarnaast heeft de Nationale ombudsman in juli 2017 het rapport Vrouwen in de knel gepubliceerd9. Verschillende leden van uw Kamer hebben over de uitkomsten van beide rapporten vragen gesteld10. Daarnaast heeft de vaste Kamercommissie voor VWS de Staatssecretaris van SZW en mij verzocht om een integrale reactie te geven op het rapport van de ombudsman, met daarbij specifieke aandacht voor de in het rapport geschetste schuldenproblematiek11.
Samenvatting rapporten
Het Toezicht Sociaal Domein/Samenwerkend toezicht Jeugd heeft haar onderzoek vooral gericht op de continuïteit van zorg en ondersteuning aan vrouwen en kinderen die de vrouwenopvang verlaten en het daarbij borgen van hun veiligheid. De samenwerkende inspecties concluderen dat deze groep vrouwen en kinderen in de overgang naar zelfstandigheid speciale aandacht vraagt. Het gaat immers om een kwetsbare groep. Het ontbreken van continuïteit in de zorg en ondersteuning kan een groot risico zijn voor terugval en daarmee ook voor de veiligheid. Daarom is het belangrijk dat ook na vertrek uit de vrouwenopvang zicht op deze vrouwen en kinderen blijft. De samenwerkende inspecties geven de vrouwenopvanginstellingen, hun ketenpartners en de gemeenten daarvoor een aantal aanbevelingen, bijvoorbeeld om de samenwerking tussen de gemeenten, de vrouwenopvang en de ketenpartners te bevorderen door het maken van afspraken. Zo wordt duidelijk wat men van elkaar mag verwachten, wie regie voert en waar men met signalen terecht kan. Ook geven zij aan dat er ruimte is voor gemeenten hun procedures rondom het aanvragen van uitkeringen te verbeteren en de mogelijkheden voor maatwerk rondom uitkeringsverstrekking te benutten.
De Nationale ombudsman heeft in zijn onderzoek gekeken in hoeverre de uitvoeringspraktijk van wet- en regelgeving rond sociale en financiële voorzieningen aansluit op het dagelijks leven van vrouwen die in de vrouwenopvang verblijven en daar weer uitstromen. De zorg en ondersteuning voor deze vrouwen blijkt in theorie goed geregeld maar in de praktijk anders uit te pakken. Zo constateert de ombudsman dat veel knelpunten in de uitvoeringspraktijk ontstaan en vaak niet het gevolg zijn van schurende wet- en regelgeving of lacunes daarin. Het ontbreekt in de praktijk nog vaak aan een integrale en op het individu toegesneden aanpak, terwijl daaraan bij deze kwetsbare groep vrouwen met kinderen grote behoefte bestaat. Een aantal knelpunten zou opgelost kunnen worden als meer ingezet wordt op (structureel) overleg tussen gemeenten en instellingen voor de vrouwenopvang over de wijze van de uitvoering van alle regelingen en de mogelijkheden te komen tot maatwerkoplossingen. Voorts schetst de ombudsman voor een aantal inhoudelijke thema’s oplossingsrichtingen voor de uitvoeringspraktijk die kunnen bijdragen aan het oplossen van de gesignaleerde knelpunten. De ombudsman beveelt VWS aan regie te nemen en samen met het Ministerie van SZW en andere betrokken partijen aan de slag te gaan.
Reactie
Vrouwen die terecht komen in de vrouwenopvang hebben vaak jarenlang te maken gehad met huiselijk geweld. Deze vrouwen rapen al hun moed bijeen en vluchten noodgedwongen naar de vrouwenopvang, vaak samen met hun kinderen. Dit betekent dat zij hun familie en vertrouwde omgeving achter zich moeten laten. In de vrouwenopvang hopen ze in de eerste plaats bescherming en veiligheid voor zichzelf en hun kinderen te vinden. Daarna ontstaat pas rust, tijd en energie om de noodzakelijke dingen te regelen. De zorgbehoefte van deze vrouwen heeft betrekking op verschillende leefdomeinen, waaronder de financiële situatie. Ze komen dan ook in aanraking met verschillende regelingen, procedures en organisaties. Deze vrouwen die al extra kwetsbaar zijn door de situatie waarin zij zich bevinden, worden hier vaak door overrompeld. Het is moeilijk alle consequenties te overzien. Komen ze uit de opvang dan moeten ze samen met hun kinderen vaak weer een heel nieuw leven opbouwen. Dit alles vraagt integraal maatwerk. Ik vind het belangrijk dat we ons daarvoor gezamenlijk inspannen, zodat deze vrouwen en hun kinderen een nieuwe kans krijgen volwaardig en veilig aan de samenleving deel te nemen.
Gemeenten hebben daarbij een centrale rol in het organiseren en borgen van een veilige leefsituatie voor deze groep, het bieden van aanvullende inkomensondersteuning, zoals bijzondere bijstand, het regelen van toegankelijke en integrale schuldhulpverlening (toegesneden op de individuele situatie van de betrokkene en inclusief lichte vormen van hulp, zoals budgetcoaching om de financiën op orde te krijgen en te houden) en het zorg dragen voor een goede samenwerking op lokaal / regionaal niveau. Ik vind het daarom een goede ontwikkeling dat een aantal gemeenteraden gehoor heeft gegeven aan de oproep van de Nationale ombudsman en zich door hun college van burgemeester en Wethouders heeft laten informeren over de stand van zaken van de vrouwenopvang in hun gemeente en de stappen die in hun gemeenten naar aanleiding van de rapporten van de Ombudsman en de samenwerkende inspecties zijn gezet.
De kern van beide rapporten is dat het vooral gaat om het versterken van de uitvoeringspraktijk op lokaal/regionaal niveau. Het Rijk wil daarbij ondersteunen en faciliteren en heeft hiertoe reeds diverse trajecten in gang gezet.
Om specifiek de hulpverlening bij schulden te verbeteren is eind vorig jaar met financiering van het Ministerie van SZW een landelijk kennis- en ontwikkelprogramma ter professionalisering van de gemeentelijke schuldhulpverlening van start gegaan. Het betreft één van de maatregelen die het kabinet naar aanleiding van de evaluatie van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening heeft getroffen en waarvoor in totaal € 7,5 miljoen is vrijgemaakt12. Het programma van VNG, Divosa, NVVK (de branchevereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren), de Landelijke Cliëntenraad en Sociaal Werk Nederland kent een forse inzet: alle spelers in de keten van schuldhulpverlening moeten binnen enkele jaren in staat zijn de beste en meest effectieve methoden voor schuldhulpverlening in de lokale praktijk toe te passen. Dit geldt ook voor bijzondere doelgroepen zoals vrouwen in de opvang. Daarvoor voeren Fier en de Federatie Opvang (FO) met subsidie van de Staatssecretaris van SZW twee projecten uit. Fier, een expertise- en behandelcentrum voor geweld in afhankelijkheidsrelaties, richt zich op het ontwikkelen van een handboek over (problematische) schulden en armoede in de context van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Naast inzicht in de mechanismen die meespelen bij financieel misbruik en huiselijk geweld, zal gezocht worden naar adequate interventies, aanbevelingen en suggesties die via het handboek landelijk beschikbaar en verspreid zullen worden. De FO richt zich op professionalisering van de schuldhulpverlening en begeleiding voor de meest kwetsbare groep burgers. Naast het landelijk verspreiden van expertise en kennis om een adequate aanpak voor deze doelgroepen te realiseren, gaat het om de herkenning van de complexe problematiek en de omgang met cliënten.
Naar aanleiding van de rapporten van het Toezicht Sociaal Domein / Samenwerkend toezicht Jeugd en de Nationale ombudsman heb ik de afgelopen periode samen met mijn collega van SZW gesprekken gevoerd met verschillende partijen die onderdeel uitmaken van de uitvoeringspraktijk. Ik heb gesproken met cliënten, opvanginstellingen, Federatie Opvang, de G4, de 35 centrumgemeenten vrouwenopvang, de VNG, Divosa en het Netwerk Directeuren Sociaal Domein (NDSD) over wat volgens hen nodig is een lerende praktijk te versterken.
Uit de gesprekken met de gemeenten blijkt dat een aantal gemeenten naar aanleiding van de rapporten in gesprek is gegaan met hun opvanginstelling over hoe de knelpunten uit de rapporten opgelost kunnen worden. Zij zijn bezig voor de gesignaleerde knelpunten op het lokale niveau oplossingen te vinden. Daarnaast geven partijen aan dat er ook knelpunten zijn waarvoor een gezamenlijke aanpak nodig is: tussen gemeenten onderling of met ondersteuning van landelijke organisaties.
Ik heb Movisie gevraagd om een inventarisatie op te stellen over hoe de rapporten door gemeenten zijn opgepakt en welke knelpunten inmiddels op het lokale niveau zijn of worden opgelost. Daarnaast brengt Movisie in kaart voor welke knelpunten extra maatregelen nodig zijn. De oplossingsrichtingen van de Nationale ombudsman en het Toezicht Sociaal Domein, zoals het actief inzetten van cliëntondersteuning in de opvang en na de uitstroom, aandacht voor de kinderen in de opvang, het bevorderen van deskundigheid bij professionals, het zo snel mogelijk in gang zetten van eventuele schuldhulpverlening en het inzetten op structureel overleg en samenwerkingsafspraken tussen gemeenten en vrouwenopvanginstellingen worden daarbij betrokken. De uitkomsten van deze inventarisatie worden in november van dit jaar met betrokken partijen besproken om na te gaan wat er nodig is om de gezamenlijke knelpunten op te lossen, welke rol landelijke organisaties zoals de VNG, het NDSD en Divosa en de ministeries hierbij kunnen vervullen en welke afspraken gemaakt kunnen worden. Uiteraard wordt uw Kamer op de hoogte gehouden.
De uitzending van Een Vandaag van 9 september 2017 gaat over ouders die vinden dat zij onterecht worden verdacht van kindermishandeling.
Ik besef dat het voor ouders heel ingrijpend is als zij, zonder hierom gevraagd te hebben, bezoek krijgen van Veilig Thuis. Zeker voor ouders die dag en nacht voor hun kind zorgen. Maar als er zorgen zijn over een kind en er een melding bij Veilig Thuis komt, dan moet dit altijd serieus genomen worden. Dit is een wettelijke taak van Veilig Thuis. De veiligheid van kinderen staat immers centraal. Veilig Thuis volgt daarbij een zorgvuldige procedure en heeft een handelingsprotocol opgesteld. Bij meldingen van (vermoedens van) kindermishandeling brengt Veilig Thuis altijd eerst de ernst van de situatie in kaart. Dit gebeurt door middel van een triage (die binnen vijf dagen afgerond moet zijn). In deze triage besluit Veilig Thuis door middel van het verzamelen van informatie en de beoordeling hiervan of en zo ja welke vervolgstappen er nodig zijn. In een aantal gevallen besluit Veilig Thuis tot het doen van een onderzoek. Het gaat dan vaak om ingewikkelde problematiek, waarbij het van belang is hier samen met de betrokkenen uit het gezin en andere instanties die het gezin kennen zorgvuldig naar te kijken. Een besluit om de melding in onderzoek te nemen wordt daarom altijd door meer dan één medewerker van Veilig Thuis genomen (het «vier ogen principe»). Er is sprake van intercollegiaal overleg en bij complexe casuïstiek wordt er multidisciplinair overleg gevoerd. Ook wordt de informatie van melders, overige professionals en experts meegenomen om een goede afweging te kunnen maken.
In 2016 zijn bij alle VT-organisaties in totaal 84.225 meldingen van (een vermoeden van) huiselijk geweld of kindermishandeling gedaan. Bij 15.470 van deze meldingen is, na triage, in dat jaar een onderzoek gestart en afgerond. Wanneer het gaat om vermoedens van kindermishandeling en de zorgen zijn na een onderzoek nog groot (bijvoorbeeld vanwege ernstige bedreiging van de ontwikkeling van een minderjarige) en er wellicht een kinderbeschermingsmaatregel nodig lijkt, draagt Veilig Thuis de melding over aan de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad voert vervolgens zijn eigen onderzoek uit. Dit betrof in 2016 6% van deze onderzoeken.
Bij weerlegde meldingen dient Veilig Thuis de zaak uiteraard zo zorgvuldig af te handelen. In zaken waarin de inhoud van de melding in het geheel niet wordt bevestigd en door betrokkenen een verzoek om vernietiging wordt gedaan, wordt dit verzoek altijd door Veilig Thuis gehonoreerd. Betrokkenen worden hierover voorgelicht. Indien een melding noch weerlegd noch bevestigd wordt, houdt Veilig Thuis vinger aan de pols vanuit haar wettelijke verantwoordelijkheid voor de veiligheid van betrokkenen. Zij monitort nog een periode van drie maanden tot een half jaar. Het betrokken gezin wordt hierover geïnformeerd. Blijkt na deze periode de situatie veilig, dan sluit Veilig Thuis de zaak af. Alle VT-organisaties hebben een onafhankelijke klachtenprocedure. Daarnaast voeren zij cliënttevredenheidonderzoeken uit om de dienstverlening te optimaliseren.
De Belangenvereniging intensieve kindzorg (Bvikz) heeft aandacht gevraagd voor gezinnen met zieke kinderen. In de afgelopen periode heb ik zowel met Veilig Thuis als met de Bvikz overleg gevoerd. Doel is te leren van de signalen en na te gaan waar mogelijk verbeteringen nodig zijn. Ook met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (de inspectie) heb ik gesprekken gevoerd. Uit deze gesprekken komt een aantal thema’s naar voren die hierbij van belang zijn. Het gaat dan om de bejegening, de deskundigheid van de professionals die bij Veilig Thuis werken (onder wie de vertrouwensartsen), samenwerking met andere hulpverleners in de keten (zoals huisartsen en kinderartsen), nazorg en heldere informatie over klachtroutes.
Het Landelijk Netwerk Veilig Thuis gaat aan de slag met een aantal van deze thema’s in aansluiting op de ontwikkeling die door de VT-organisaties zelf al in gang was gezet, mede naar aanleiding van de rapporten van de inspectie en het VNG-programma «Veilig Thuis-de basis op orde» (zie paragraaf 1). Deze thema’s zijn door het Landelijk Netwerk Veilig Thuis uitgewerkt in een meerjarenuitvoeringsprogramma dat door mij wordt gefinancierd.
Zo werkt Veilig Thuis thans aan een gezamenlijk verstevigd curriculum gericht op deskundigheidsbevordering. Dit curriculum richt zich onder andere op gedrag en houding (bejegening). Uiteraard zijn de professionals bij Veilig Thuis reeds geregistreerd in het register van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) en is er door de Inspectie een hoge mate van expertise over huiselijk geweld en kindermishandeling geconstateerd. Daarnaast investeert Veilig Thuis specifiek in de verdere deskundigheidsbevordering en positionering van de vertrouwensartsen en gedragsdeskundigen. In het kader van het VNG-programma «Veilig Thuis – de basis op orde» heeft de heer Sprokkereef een advies uitgebracht over de rol en positie van vertrouwensartsen en gedragswetenschappers. Dit advies is voor verdere uitwerking overgedragen aan het Landelijk Netwerk Veilig Thuis. Het Landelijk Netwerk werkt uit hoe dit advies kan worden geïmplementeerd.
De samenwerking met andere hulpverleners is een ander speerpunt. Op basis van het Kwaliteitskader Veilig Thuis – zicht op veiligheid (2016) worden de werkafspraken tussen gemeenten, Veilig Thuis en hulpverleners op regionaal niveau verder geïmplementeerd.
In overleg met gemeenten, de VNG, het Landelijk Netwerk en de Bvikz zal ik nagaan welke behoefte er is aan nazorg en hoe dit er uit zou kunnen zien. Ook zal ik samen met het Landelijk Netwerk nagaan wat de mogelijkheden zijn de dossiers, waarbij de melding in het geheel niet wordt bevestigd, door Veilig Thuis te laten vernietigen in plaats van op verzoek van de betrokkenen en welke juridische belemmeringen daarbij zijn.
In haar werk is Veilig Thuis afhankelijk van de kwaliteit van de meldingen van professionals. Daarom ook heb ik besloten de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling aan te scherpen en professionals te ondersteunen bij het opstellen van afwegingskaders wanneer een melding bij Veilig Thuis is aangewezen Voor de verbeteringen van de politiemeldingen aan Veilig Thuis is ook een traject in gang gezet (zie paragraaf 1). Daarnaast is het van belang om te realiseren dat Veilig Thuis als spil in de keten van professionals fungeert. Ten slotte zal de inspectie dan ook in 2018 een onderzoek doen naar Veilig Thuis in de keten van het sociale domein.
Met dit pakket aan maatregelen investeren we – rekening houdend met de signalen over meldingen met betrekking tot (ernstig) zieke kinderen – gezamenlijk in de verdere kwaliteitsverbetering van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling.
De tijdelijke projectsubsidie voor de lotgenotenorganisaties van seksueel misbruik in de jeugdzorg en de Katholieke Kerk loopt per 1 januari 2018 af. Aan de betrokken organisaties is reeds meegedeeld dat de subsidie niet zal worden verlengd.
In een tussenevaluatie in 2016 naar de subsidiëring van slachtofferorganisaties, die onder andere vanwege een forse onderbesteding van de subsidies in de jaren 2014 en 2015 werd verricht, was de hoofdconclusie dat het aantal slachtoffers dat gebruik maakt van de diensten van deze organisaties, vele malen lager lag dan vooraf verwacht. De tussenevaluatie heb ik u bij brief van 28 april 2016 doen toekomen13. Naar mededeling van de slachtofferorganisaties zijn de aantallen slachtoffers inmiddels verder afgenomen. Ook zijn de meldpunten voor de commissies Samson en Deetman enige tijd geleden gestopt en de financiële compensatieregelingen zijn, na een verlenging, in februari 2017 afgelopen.
De subsidie aan Slachtofferhulp Nederland (SHN) voor een hulplijn en het begeleiden van lotgenotengroepen in dit kader is vanwege het aflopend aantal slachtoffers voortijdig afgebouwd en vanaf 1 januari 2017 integreert SHN de dienstverlening aan deze groep slachtoffers in de reguliere dienstverlening zonder additionele subsidie.
Indien zich na 1 januari 2018 nog slachtoffers melden die hulp of ondersteuning nodig hebben dan kunnen zij dus gebruik maken van de reguliere ondersteuning van SHN.
Met het Ministerie van VenJ en SHN zijn afspraken gemaakt over de ondersteuning van slachtoffers rond de commissie De Winter. Deze commissie onderzoekt geweld in de jeugdzorg en doven- en blindeninternaten. Voor eventuele hulp- en dienstverlening kunnen zij terecht bij de reguliere ondersteuning door SHN. Dit geldt ook voor initiatieven van slachtoffers uit bijvoorbeeld de sportwereld, de LVB-hoek, blindeninstituten en de psychiatrie.
Op 10 mei 2017 heeft de Minister van VenJ uw Kamer toegezegd14 bij de evaluatie van het Handelingsprotocol «gezag en omgang na partnerdoding» de vraag te betrekken of het protocol zich leent voor toepassing in geval van ernstig letsel zonder dat dit de dood van de slachtoffer-ouder tot gevolg heeft.
Uit deze evaluatie komt naar voren dat toepassing van het protocol in geval van ernstig letsel niet wenselijk blijkt, omdat in deze gevallen niet kan worden volstaan met een gestandaardiseerde werkwijze. Het doel is van dit protocol was echter juist een werkwijze af te spreken waarmee na partnerdoding binnen 24 uur in een voorlopige voogdij wordt voorzien (waarmee het gezag van de ouder wordt geschorst). Een ouder die als gevolg van geweld van de andere ouder tijdelijk niet voor zijn of haar kind kan zorgen, kan wel in staat zijn het gezag uit te oefenen over zijn of haar kind(eren). Een (voorlopige) ondertoezichtstelling lijkt in die gevallen geschikter en een voor alle betrokkenen minder ingrijpend middel. Voorts is «ernstig letsel» lastig te definiëren, waardoor minder duidelijk wordt wanneer het protocol wel en niet van toepassing is. Ook zou het protocol aangepast moeten worden om rekening te kunnen houden met de positie van de «slachtoffer-ouder».
Uiteraard is van belang dat ook in deze gevallen het kind en het slachtoffer/ouder de benodigde hulp krijgen. Dit zal in de regel via Veilig Thuis en SHN lopen.
De Minister van VenJ biedt u hierbij het onderzoeksrapport «Vermogensdelicten binnen het huwelijk en het geregistreerd partnerschap. Een onderzoek naar de aard en omvang, de vervolgingsuitsluitingsgrond en civielrechtelijke alternatieven voor strafvervolging» (WODC, 2017, bijlage 3) aan15. De toenmalige Staatssecretaris van VenJ had dit onderzoek toegezegd16 in reactie op een gewijzigde motie17 die opriep de mogelijkheid te onderzoeken vermogensdelicten die gepleegd zijn binnen het huwelijk dan wel geregistreerd partnerschap strafbaar te stellen en vervolging wettelijk mogelijk te maken. Krachtens artikel 316 Wetboek van Strafrecht kunnen bepaalde vermogensdelicten namelijk niet worden vervolgd wanneer het delict is gepleegd binnen het huwelijk of geregistreerd partnerschap.
Uit het onderzoek komt naar voren dat op basis van de gehanteerde onderzoeksmethode geen schatting kan worden gegeven van de omvang van het aantal vermogensdelicten binnen het huwelijk en geregistreerd partnerschap. Wel is duidelijk geworden dat voor alle vormen van vermogensdelicten binnen het huwelijk de mogelijkheid bestaat een civiele procedure te voeren, waarbij als kanttekening geldt dat het strafrecht voor het slachtoffer voordelen heeft in vergelijking met het civiele recht. De meerderheid van de in het onderzoek geïnterviewde academici en professionals (N=33) is voor afschaffing van de vervolgingsuitsluitingsgrond, maar erkent ook het risico op escalatie van het geweld door inmenging van het strafrecht. Zij voorspellen problemen met de bewijsvoering en twijfelen aan de aangiftebereidheid van de slachtoffers. Uit de internationale inventarisatie in het onderzoek blijkt dat de EU-landen hier verschillend mee omgaan, maar dat verreweg de meeste landen vermogensdelicten binnen het huwelijk hebben vormgegeven als relatief klachtdelict, waardoor vervolging enkel kan plaatsvinden als het slachtoffer een expliciet verzoek daartoe doet.
De onderzoeksbevindingen geven geen aanleiding op dit moment stappen te zetten richting het afschaffen van de vervolgingsuitsluitingsgrond. Er is vooralsnog niet gebleken van een omvangrijk probleem waarvoor afschaffen van de vervolgingsuitsluitingsgrond de oplossing is. Het is wel belangrijk om oog te hebben voor deze problematiek, die ook door de professionals wordt herkend. Naar aanleiding van dit onderzoek zal de Minister van VenJ daarom samen met VWS en OCW bezien in hoeverre de aanpak van economisch geweld in relatie tot het Verdrag van Istanbul nadere aandacht behoeft. Waar het gaat om een van de vormen van geweld in huiselijke kring, ouderenmishandeling, wordt reeds specifiek aandacht geschonken aan financieel misbruik18.
De motie van de leden Van der Burg en Ypma19 verzoekt de regering ervoor te zorgen dat Forensisch-Medische Expertise voor Kinderen (FMEK) voldoende beschikbaar is, tijdig ingezet kan worden en structureel geborgd is. Tevens verzoekt deze motie uw Kamer halfjaarlijks over de stand van zaken te informeren.
Ik kan u hierover het volgende melden. In 2016 is een kwartiermaker aangesteld met de taak te adviseren hoe te komen tot een meer efficiënte inrichting van het aanbod van FMEK en een passende structurele financiering. Deze kwartiermaker adviseerde, na intensief overleg met betrokken partijen, op landelijke schaal te werken met het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling (LECK, waarin ook wordt samengewerkt met het Nederlands Forensisch Instituut, NFI). Verder was het advies de forensische en medische expertise op regionale schaal te versterken door deze expertise bij de forensisch artsen van de GGD te versterken. De kwartiermaker is met GGD GHOR Nederland en andere partijen aan de slag dit te realiseren en de structuur in te richten die eraan bijdraagt dat FMEK op landelijk en regionaal niveau voldoende beschikbaar is, tijdig kan worden ingezet en structureel is geborgd.
Hiervoor zijn onder meer nodig een landelijk handelingskader standaarden voor onderlinge samenwerking, kwaliteitseisen voor forensisch- en vertrouwensartsen, een standaard voor de op te maken rapportages en duidelijkheid over de benodigde infrastructuur. Op dit moment wordt gewerkt aan het definitief maken hiervan. De GGD heeft daarbij aangegeven dat uitgangspunt is dat de regionale GGD verantwoordelijk is en zorgt dat forensisch artsen ingezet worden, hetzij vanuit GGD, hetzij via inhuur. Een deel van de medewerkers van het inmiddels opgeheven FPKM heeft een nieuwe baan gevonden bij de GGD of het NFI.
Wanneer regionale FMEK niet voorhanden is of onvoldoende expertise kan bieden is het LECK nodig. Het LECK is een samenwerkingsverband dat bij vermoeden van alle vormen van kindermishandeling, gecombineerde kindergeneeskundige en forensisch-medische expertise inzet. Door de inbedding in academische ziekenhuizen kan het LECK niet alleen kindergeneeskundige en forensisch-medische expertise inzetten maar ook gebruik maken van de expertise van andere specialisten met specifieke medische kennis die noodzakelijk kan zijn om letsels te onderscheiden van ziekten en binnen de letsels onderscheid te maken tussen accidenteel of toegebracht letsel. Overleg tussen de kwartiermaker en het Zorginstituut Nederland heeft uitgewezen dat zowel de consultfunctie als de adviesfunctie valt onder de geneeskundige zorg zoals medisch specialisten – in dit geval kinderartsen – die plegen te bieden. De zorg is gericht op diagnostiek en behandeling van een aandoening. Het betreft daarmee verzekerde zorg in het kader van de Zorgverzekeringswet. Omdat de zorg die het LECK biedt in het kader van de adviesfunctie anoniem is, is deze zorg moeilijk te declareren. Ik zal bekijken hoe de bekostiging van deze zorg ingevuld kan worden. Voor nu wordt deze zorg van het LECK geborgd door middel van een subsidie.
In de vorige voortgangsrapportage GIA20 is aangegeven dat bij de uitwerking van het advies van kwartiermaker de heer C. Bos de resultaten van het onderzoek van de commissie forensisch medisch onderzoek en medische arrestantenzorg, voor zo ver relevant, worden betrokken. Deze commissie heeft haar advies ten aanzien van de wijze waarop de dienstverlening op deze terreinen gepositioneerd kan worden, uitgebracht op 9 oktober 2017. In de komende periode wordt het advies in samenspraak met de verschillende belanghebbenden uitgewerkt. Er wordt een beleidsstandpunt voorbereid dat uw Kamer in het voorjaar van 2018 zal bereiken.
Het rapport van de commissie forensisch medisch onderzoek en medische arrestantenzorg en het advies van kwartiermaker de heer C. Bos zullen in samenhang worden bezien.
Tijdens het Algemeen Overleg huwelijksdwang en achterlating d.d. 7 april 2016 (Kamerstuk 32 175, nr. 61) heeft de Minister van SZW toegezegd een vervolg te laten uitvoeren op een eerder onderzoek van het Verweij-Jonker Instituut21. In bijlage 4 treft u het rapport van het vervolgonderzoek aan getiteld Dilemma’s van hulpverleners bij gedwongen partnerkeuze en relatievorming 22. Dit onderzoek heeft zich gericht op dilemma’s waar professionals mee te maken krijgen bij hulpverlening aan mensen met een niet-Nederlandse of biculturele achtergrond in relatie tot partnerkeuze en relatievorming. Er zijn kwalitatieve onderzoeksmethoden toegepast zoals literatuuronderzoek, interviews en focusgroepen met zowel hulpzoekenden als hulpverleners en expertmeetings. Het onderzoek laat zien dat hulpverleners verschillende dilemma’s ervaren bij het verlenen van hulp in geval van (dreigende) gedwongen partnerkeuze en relatievorming aan mensen met een biculturele of niet-Nederlandse achtergrond. De bestaande systeemaanpak in de hulpverlening waarbij wordt uitgegaan van het betrekken van de familie van de cliënt, is niet altijd verstandig of wenselijk. Bij de cliënt kan sprake zijn van loyaliteit naar de familie. Ook kan het voorkomen dat het betrekken van de familie van de cliënt gevaar oplevert voor de cliënt. Daarnaast lijken cliënten een kader te missen over wat «eigen keuze» en «zelfbeschikking» nu eigenlijk inhouden en wordt in veel families niet alles openlijk besproken. Uit het onderzoek blijkt tevens dat nauwe samenwerking en investering in de keten rondom partnerkeuze en relatievorming voor mensen met een niet-Nederlandse of biculturele achtergrond nodig blijven. Daarnaast moet de samenwerking tussen formele en informele organisaties in de hulpverlening rondom dit soort kwesties een duurzamer karakter krijgen.
Reactie
Het onderzoek laat het belang zien van de genomen maatregelen in het reeds ingezette Actieplan Zelfbeschikking, dat in 2015 is gestart. Binnen dit actieplan zijn diverse acties gericht op het versterken van een actief netwerk23. Het platform Eer en Vrijheid vervult een rol in het versterken van het netwerk én het verbinden van formele en informele organisaties. Ook wordt binnen het actieplan ingezet op versterking van de signalering door professionals. Voor middelbare scholen die daar behoefte aan hebben wordt een (gratis) training aangeboden aan docenten en ondersteunend personeel om te leren signaleren en handelen. Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 31 maart 201624 is opdracht gegeven aan Fier en Kompaan en de Bocht om docenten en zorgprofessionals binnen het VO, MBO en HBO deskundiger en vaardiger te maken bij signalen van huwelijksdwang, achterlating en eergerelateerd geweld. Er worden daarvoor in 2017 115 trainingen uitgevoerd. Daarnaast is in opdracht van het Ministerie van SZW een theaterstuk over achterlating (gecombineerd met een workshop) ontwikkeld, waarmee aan scholieren voorlichting gegeven kan worden. De gemeenten Den Haag, Amsterdam en Rotterdam hebben het toneelstuk ingekocht. In 2018 zal het Kennisplatform Integratie en Samenleving een project Zelfbeschikking uitvoeren met daarin activiteiten gericht op de samenwerking tussen formele en informele organisaties in de hulpverlening. Daarnaast heeft het Ministerie van OCW in het kader van de Subsidieregeling gender- en LHBT-gelijkheid 2017–202225 een partnerschap «Verandering van binnen uit» gesloten met Movisie, het Consortium Zelfbeschikking (vertegenwoordiging van migranten- en vluchtelingenorganisaties) en Doetank Peer, waarin met ingang van 2018 onder meer sociale professionals en gemeenten zullen worden gesteund in het ontwikkelen van de nodige competenties voor het bieden van hulp.
In het algemeen geldt dat professionals in de hulpverlening worden ondersteund door een Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating (LKHA), dat de centrumgemeenten vrouwenopvang in 2015 gezamenlijk hebben ingesteld. Het LKHA is gevestigd in Den Haag en ondersteunt professionals bij de aanpak van complexe casuïstiek. Zij kunnen terecht voor informatie, advies en ondersteuning bij de aanpak van huwelijksdwang en achterlating. Deze ondersteuning kan bestaan uit een of meerdere adviesgesprekken of coaching on the job. Het LKHA heeft praktische tips opgesteld voor professionals die te maken krijgen met uithuwelijking. Het LKHA biedt tevens informatie- en voorlichtingsbijeenkomsten en organiseert expertmeetings. Professionals kunnen deelnemen aan een vaardigheidstraining met als doel gespreksvaardigheden over uithuwelijking te vergroten.
Een ander belangrijk inzicht dat dit onderzoek oplevert, is dat er behoefte is aan meer maatwerk in de zorg en tevens aan zorg voor een bredere doelgroep, zoals aan christelijke groepen. De sociale acceptatie van LHBTI in orthodox religieuze kringen heeft de aandacht van de OCW-bewindspersoon voor emancipatie. De aanbevelingen sluiten aan bij de in de Opbrengstenbrief Emancipatiebeleid 2013–2017 genoemde resultaten26. Bovendien sluit de aanbeveling ook aan op lokaal niveau. Veel regenboogsteden besteden specifieke aandacht aan emancipatie in biculturele gemeenschappen en aan het bevorderen van sociale acceptatie in levensbeschouwelijke kringen.
In de voortgangsrapportage GIA van 4 oktober 201627 heb ik aangekondigd een bestuursakkoord te zullen afsluiten met de Openbare Lichamen (OL’s) van Bonaire, Sint Eustatius en Saba over de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Ik ben verheugd u hierbij dit akkoord te kunnen doen toekomen (bijlage 5)28. Doel is te komen tot een volwaardige en duurzame aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling op de eilanden. Daarvoor is een aantal prioriteiten benoemd, te weten preventie (bewustwording en voorlichting), deskundigheidsbevordering van de betrokken professionals, versterken van de hulpverlening en van de keten (waaronder veilige opvang) en het inrichten van een laagdrempelige meldstructuur. Ook wordt een juridisch kader opgesteld waarin bestaande wet- en regelgeving in Caribisch Nederland met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling in kaart wordt gebracht. De OL’s hebben vervolgens individuele werkplannen opgesteld die de uitvoering verder vormgeven. Daarbij wordt aangesloten bij al in gang gezet beleid, eilandspecifieke omstandigheden en bij maatregelen op andere terreinen zoals armoede. Ook is aandacht voor de samenwerking tussen de hulpverleningsketen en de veiligheidsketen. Voor de uitvoering van het bestuursakkoord stel ik ruim € 4,5 miljoen ter beschikking voor de duur van het akkoord, 2017 tot en met 2020.
Versterken samenwerking huiselijk geweld en kindermishandeling binnen het Koninkrijk
Om de samenwerking binnen het Koninkrijk op het gebied van huiselijk geweld en kindermishandeling te versterken werd in dezelfde rapportage van 4 oktober 2016 aangegeven dat in de loop van 2017 een gezamenlijke werkconferentie zou worden georganiseerd, naar aanleiding van de moties van de bijzonder gedelegeerden van Aruba29. Het voornemen was deze conferentie in november van dit jaar op Sint Maarten te houden. Prioriteit ligt nu echter bij de wederopbouw van Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius na de verwoestende orkaan Irma. In overleg met de eilanden heb ik dan ook besloten de conferentie te verplaatsen naar de eerste helft van 2018.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
htpps://www.rijksoverheid.nl/documenten/afwegingskader-in-de-meldcode-huiselijk-geweld-en-kindermishandeling
Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel tot Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het clausuleren van het recht op contact of omgang na partnerdoding (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 73, item 3)
Kamerstuk 34 038 (R2039) nrs. 8 en 12, ingediend bij de goedkeuring van het Verdrag van Istanbul
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28345-183.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.