28 286 Dierenwelzijn

25 295 Infectieziektenbestrijding

Nr. 1102 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 8 juni 2020

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de gevolgen van COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren (De volledige agenda is aan het einde van het verslag opgenomen).

De vragen en opmerkingen zijn op 20 mei 2020 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 4 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Kuiken

Adjunct-griffier van de commissie, De Leau-Kolkman

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

6

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

7

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

9

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

12

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

15

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

18

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

19

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

21

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

31

     

II

Antwoord / Reactie van de Minister

31

     

III

Volledige agenda

99

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brieven rond de mogelijke relatie van COVID-19 met dieren en de gevolgen van de COVID-19 crisis op de land-, tuinbouw- en visserijsectoren. Deze leden hebben zorgen over de ontwikkelingen rond het SARS-CoV-2-virus en (huis)dieren. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen. Voorafgaand aan de inbreng constateren zij dat er sinds de brief van 19 mei, 23.36 uur (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1092), weer een nieuwe, zorgelijke ontwikkeling is. Zij hebben inmiddels een verzoek gedaan tot het houden van een technische briefing. Vooruitlopend op deze briefing hebben zij ook op dit punt al enkele vragen.

Brief COVID-19 en mogelijke relatie met dieren

De leden van de VVD-fractie willen hun waardering uitspreken voor de flexibiliteit en de grote bereidheid van de verschillende partijen in het veterinaire veld om samen de impact van COVID-19 op de Nederlandse samenleving zo klein mogelijk te maken.

De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat er geen aanwijzingen zijn dat dieren een rol spelen in de verspreiding van COVID-19. Deze leden begrijpen dat er nog onvoldoende kennis is over het virus en de wijze waarop verspreiding plaatsvindt. Kan de Minister aangeven op basis van welke wetenschappelijke onderbouwde informatie deze stelling is ingenomen? Zij vragen dit gezien de gerapporteerde bevindingen in dezen en de ontwikkelingen van de laatste weken. Zij vragen de Minister om een uitgebreide toelichting.

De leden van de VVD-fractie lezen over een aantal besmette dieren wereldwijd en enkele meldingen van zieke huisdieren uit gezinnen waar vermoedelijk het SARS-CoV-2 virus circuleert in Nederland. Deze leden vragen of de zieke huisdieren waarover gesproken wordt in de bijlage bij de brief (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr.1088) getest zijn. Indien deze niet getest zijn, waarom zijn ze dat niet? Deelt de Minister de mening dat het bij de onzekerheid die er rondom dit virus heerst van belang is om zo veel mogelijk onderzoek te doen en dat testen daarvoor een belangrijk onderdeel is? Zo nee, waarom niet, temeer omdat het Deskundigenberaad Zoönosen (DB-Z) aangeeft dat er te weinig publicaties zijn en er beperkt onderzoek is gedaan?

De leden van de VVD-fractie vragen welke onderzoeken er momenteel lopen naar de mogelijke relatie tussen COVID-19 met dieren en de mogelijke relatie tussen luchtkwaliteit, veehouderij en COVID-19 en wanneer de uitkomsten van deze onderzoeken worden verwacht. Naar welke dieren heeft het DB-Z inmiddels onderzoek gedaan, inclusief de diersoorten zoals in de bijlage beschreven? Waarom is er specifiek voor deze dieren gekozen? Welke conclusies zijn er getrokken? Bij welke diersoorten is de kans op overdragen van het virus verwaarloosbaar en bij welke diersoorten is deze wel aanwezig?

De leden van de VVD-fractie vragen een overzicht van het aantal meldingen door (huis)dierartsen of andere erfbetreders van verdenkingen van COVID-19. De leden vragen naar het aantal vragen om advies en daadwerkelijke aantal besmettingen (positief getest of aanwezigheid antistoffen). Zij ontvangen graag een uitsplitsing per diersoort.

Brief over de infectie van nertsen met SARS-CoV-2

De leden van de VVD-fractie zijn geschrokken van de vaststelling van een besmetting met het SARS-CoV-2 virus op een tweetal nertsenbedrijven. Deze leden leven mee met de nertsenhouders, hun gezinnen en de medewerkers. Zij achten het verstandig dat de regering heeft besloten over te gaan tot een meldplicht voor nertsenhouders, dierenartsen en voor personen in onderzoeksinstellingen voor verschijnselen van besmetting met SARS-CoV-2 op nertsenbedrijven. Wat is het aantal meldingen als gevolg van deze meldplicht?

Brief update corona bij dieren

De leden van de VVD-fractie lezen in de brief van 15 mei dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) dierenartsen heeft gevraagd verdenkingen van het SARS-CoV-2- virus bij dieren (waaronder ook huisdieren) door te geven aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De leden lezen dat de NVWA de meldingen zal beoordelen. Zij hebben hierover de volgende vragen. Hoeveel meldingen van verdenkingen van COVID-19 hebben er sinds 27 februari (eerste geteste menselijke besmetting in Nederland) plaatsgevonden en bij welke dieren? Welke beoordelingen door de NVWA hebben hierbij plaatsgevonden en wat was de uitkomst? Hoe vaak heeft er vervolgonderzoek plaatsgevonden en bij welke dieren?

De leden van de VVD-fractie lezen over commerciële aanbieders van COVID-19 testen bij dieren. Voldoen deze testen aan de eisen die hieraan gesteld worden, zodat een uitkomst ook betrouwbaar is? Hoeveel testuitslagen van deze commerciële aanbiedingen heeft de NVWA ontvangen? Bij welke dieren zijn deze tests afgenomen en wat was de uitslag?

De leden van de VVD-fractie lezen over de verschillende besmettingen van nertsen, katten en een hond in Nederland. Deze leden vragen op welke manier nertsen en andere marterachtigen COVID-19 kunnen overdragen en op welke manier dit verschilt van de manier waarop het SARS-CoV-2-virus van mens op mens wordt overgedragen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister onderscheid maakt tussen een meldplicht en het verzoek om mogelijke besmettingen door te geven. De meldplicht geldt voor nertsen en het verzoek geldt voor overige diersoorten. Deze leden zijn hierover bezorgd. Een verzoek om mogelijke besmettingen door te geven is vrijblijvend en geeft ruimte om bewust of onbewust mogelijke besmettingen niet door te geven. Kan de Minister aangeven waarom zij het verantwoord vindt om alleen bij nertsenhouders over te gaan tot een meldplicht? Zoals ook aangegeven in de brief «Infectie van nertsen met SARS-CoV-2» (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1089) maakt de meldplicht bij nertsen het mogelijk om meer onderzoek te doen en meer epidemiologische kennis te vergaren over de relatie tussen dieren en COVID-19 en de verspreiding daarvan. De Minister schreef in de brieven van 22 april (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1088) en 26 april (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1089) dat een algehele meldplicht niet nodig is en dat andere dieren in de veehouderij niet gevoelig lijken voor SARS-CoV-2. Deze leden wijzen de Minister op de aanwezigheid van het SARS-CoV-2-virus bij dieren buiten de veehouderij en benadrukken dat het inzichtelijk maken van de verspreiding van het virus, zowel onder mensen als onder dieren, cruciaal is voor de bestrijding daarvan. Is de Minister het met deze leden eens dat (tijdig) testen een belangrijke voorwaarde is om de kennis en informatie over COVID-19 bij (huis)dieren te vergroten? Zo nee, kan de Minister hierop een uitgebreide toelichting geven?

De leden van de VVD-fractie zien de meldplicht voor nertsenhouders als een belangrijke en goede eerste stap. Deze leden verzoeken de regering echter ook een meldplicht in te voeren voor alle (huis)dierartsen en laboratoria. Is zij bereid het wettelijk kader hiervoor voor te bereiden? Zo nee, waarom niet?

Brief stand van zaken onderzoek COVID-19 naar nertsenbedrijven

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van 19 mei 2020 over de stand van zaken van het onderzoek COVID-19 naar nertsenbedrijven. Over deze brief hebben deze leden op dit moment enkele prangende vragen. Zij lezen in de brief dat het belangrijk is om de rol van katten bij potentiele virusoverdracht tussen bedrijven verder te onderzoeken. Hiermee lijkt het onderzoek beperkt te worden tot bedrijven waar katten verblijven (de zogenaamde boerderijkatten). Waarom worden de katten in andere situaties niet betrokken bij dit onderzoek? Waarom worden andere huisdieren (zoals bijvoorbeeld honden of cavia’s) niet betrokken bij dit onderzoek? Deze leden vragen of er (internationaal) onderzoek bekend is of katten en of andere huisdieren subklinisch COVID-19 kunnen doormaken. Zo ja, kan de Minister dit toelichten? Zo nee, wordt dit verder onderzocht? Deze leden vragen ook hoeveel locaties (nertsenhouderijen) verplicht worden gescreend op COVID-19. Wordt voor deze screening extra capaciteit ingezet zodat de doorlooptijd beperkt blijft? Wat is de verwachte doorlooptijd van deze screening?

Brief over de gevolgen van COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren

De leden van de VVD-fractie juichen de tijdelijke verruiming van de Borgstelling MKB-landbouwkredieten toe. Deze leden vragen hoeveel ondernemers tot op heden gebruik hebben gemaakt van de (kortlopende kredieten in de) regeling Borgstelling MKB-landbouwkredieten en voor welk bedrag ondernemers hebben geleend. Welke afspraken zijn er gemaakt voor het terugbetalen van de kredieten? Wanneer moet daarmee worden begonnen en is er voor ondernemers nog de mogelijkheid om, afhankelijk van de situatie, enige uitstel te krijgen? Deze leden ontvangen signalen dat de looptijd van kortlopende kredieten (BL-C) onder de regeling Borgstelling MKB-landbouwkredieten voor een aantal bedrijven te kort is. Herkent de Minister deze signalen? Zo ja, is zij bereid om met de Minister van Economische Zaken en Klimaat in overleg te treden om te kijken of de looptijd van kortlopende kredieten (BL-C) onder de regeling Borgstelling MKB-landbouwkredieten verlengd kan worden? Zo nee, is zij bereid de komende maand signalen en ervaringen uit de praktijk met de Kamer te delen?

De leden van de VVD-fractie zijn blij dat de Minister het initiatief heeft genomen om onze boeren tegemoet te komen met een voorschotbetaling uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Deze leden betreuren de houding van de Europese Commissie in dezen. Kan de Minister aangeven waarom de Europese Commissie vasthoudt aan de datum van 16 oktober 2020 voor het uitbetalen van de directe betalingen? Kan de Minister aangeven wanneer de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) over kan gaan tot de voorschotbetaling? Deze leden hebben bij het schriftelijk overleg over de videoconferentie van de EU Landbouw- en Visserijministers op 13 mei 2020 ook een aantal vragen gesteld over de voorschotbetaling. Wanneer kan de Kamer de antwoorden tegemoet zien?

De leden van de VVD-fractie delen de mening dat het pakket aan maatregelen op EU-niveau nog niet compleet is. Deze leden herkennen de constatering dat de bestaande nationale noodmaatregelen zoals bijvoorbeeld de Noodfonds Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) niet altijd voldoende toereikend zijn. Zij zijn positief over de bestaande tegemoetkomingen in de sierteelt, voedingstuinbouw en fritesaardappelen. Zij willen benadrukken dat er meer sectoren binnen de agrofoodsector zwaar zijn geraakt en dat ook voor hen de NOW of andere genomen maatregelen rond COVID-19 niet voldoende toereikend zijn. Zij zien op dit moment vooral in dierlijke sectoren grote problemen en nog geen tot weinig oplossingsgerichte maatregelen. Zij maken zich grote zorgen om de verschillende sectoren zoals de (melk)veehouderij, de kalversector, de eendensector, de pluimveesector, de paardensector, de nertsenhouderijen. Zij verzoeken de Minister om ook voor de dierlijke sectoren toe te zien op (financiële) maatregelen en maatwerk in zowel nationaal als Europees verband. Welke stappen heeft de regering in Europees en nationaal verband gezet om te komen tot een (financiële) oplossing en maatwerk voor de verschillende sectoren en welke stappen is de regering voornemens nog te gaan zetten om ook andere zwaar geraakte sectoren in de agrofoodsector te helpen de COVID-19-crisis te overleven? Deze leden wachten de beantwoording van deze en eerder gestelde vragen tijdens het schriftelijk overleg over de videoconferentie van de EU Landbouw- en Visserijministers op 13 mei 2020 over dit onderwerp, af. Zij willen benadrukken dat hun zorgen over agrarische ondernemers in de deze sectoren groot zijn.

De leden van de VVD-fractie lezen over toezicht door de NVWA en vragen op welk vlak de NVWA niet dezelfde (mate van) controle kan uitvoeren in vergelijking met de periode voor COVID-19. In welke sectoren en binnen welke divisies heeft het toezicht stilgelegen? Wat zijn de gevolgen geweest voor de sectoren en op welke manier is de Minister met de sectoren in gesprek (gegaan) om te komen tot mogelijke oplossingen?

Met betrekking tot de gevolgen van de coronacrisis op de visserij- en aquacultuur-sector ondersteunen de leden van de VVD-fractie de maatregelen die de Minister genomen heeft om vissers die noodgedwongen aan de wal moeten blijven, tegemoet te komen. Hoeveel vissers hebben tot dusver een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming? Klopt het dat als gevolg van Europese bepalingen bij de aanvraag van tegemoetkomingen de eis is gesteld dat deze aanvraag in de laatste week van de vijf stilligweken ingediend moet worden? Zo ja, is de Minister bekend met situaties waarin vissers als gevolg van deze eis een week vergoeding zijn misgelopen? Welke verwachtingen zijn er ten aanzien van de termijn van toekenning en uitbetaling van de tegemoetkoming?

Met betrekking tot de steunmaatregelen voor de tuinbouwsector vragen de leden van de VVD-fractie naar de eerste ervaringen van ondernemers met de indiening en toekenning van aanvragen. Hoe ervaren indieners tot dusver het proces van het onderbouwen van de gemelde omzetderving? Zijn er tot dusver bepaalde vragen of problemen waar ondernemers in dit proces met regelmaat tegen aanlopen? Zo ja, welke zijn dit? Bestaat hierbij een verschil tussen ondernemers met een relatief grotere en kleinere omzet? Zo ja, welke specifieke problemen ervaren ondernemers met een relatief grote omzet (en daarmee een relatief groot omzetverlies)? In hoeverre bestaat er onduidelijkheid over de precieze definities en voorwaarden gehanteerd in de regeling? Op welke wijze worden deze onduidelijkheden weggenomen? Hoeveel aanvragen voor een tegemoetkoming zijn tot dusver ingediend en is aan te geven wat de gemiddelde gemelde omzetderving per bedrijf is? Kan de Minister aangeven hoeveel van het voor de regeling geraamde bedrag op basis van de tot dusver ingediende aanvragen uitgekeerd zal worden? Wordt er gesproken met de sector over vervolgstappen of eventuele aanpassingen aan de regeling?

Daarnaast geldt voor zowel de tuinbouw als de visserij dat een belangrijke voorwaarde voor herstel van de omzet in de betrokken sectoren is dat het internationale goederenverkeer en de internationale handelsstromen zo snel mogelijk weer op gang komen. In dit verband is het zorgelijk dat een recente enquête van NLinBusiness aantoont dat ruim 60% van de internationaal opererende ondernemers groeiende handelsbarrières ervaart. De leden van de VVD-fractie vragen om deze reden op welke wijze wordt gewerkt aan een inventarisatie van deze ervaren barrières onder met name ondernemers in de tuinbouw en op welke wijze wordt gehandeld om deze barrières weg te nemen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie vinden het goed dat de regering noodlijdende sectoren steunt in deze tijden van crisis, zodat zij niet door de coronacrisis het loodje leggen. Deze leden hebben de volgende vragen. Nu vooral de export stilvalt zal Nederland van de landen in de Europese Unie (EU) relatief het hardst worden geraakt. Hoeveel geld gaat er meer naar de agrarische sector vanuit de EU vanwege de coronacrisis? Kan de Minister toelichten of Nederland een «fair share» krijgt? Kan de Kamer worden geïnformeerd over de extra EU-landbouwsteun per land als gevolg van de coronacrisis? Is er zicht op hervatting van de export van bloemen en planten? Is de Minister in overleg met haar EU-collega's om de export snel weer op peil te brengen? Hoe staat het met de veiligheid in de vleesverwerkende sector nu er in Duitsland groot besmettingsgevaar is gebleken?

De leden van de PVV-fractie hebben een noodoproep gekregen dat de situatie in de nertsenhouderij kritiek is en dat deze sector vooralsnog niet kan rekenen op enige steun.

Is de Minister zich van de situatie bewust dat vanwege de coronacrisis de verkoop van pelzen vrijwel volledig is stilgevallen en dat een voerleverancier heeft aangekondigd te stoppen met het leveren van voer? Wat gaat de Minister ondernemen om deze zwaar getroffen sector te steunen? Is de Minister bereid om de ambitie van het uitfaseren van de nertsenhouderij in Nederland te bespoedigen nu blijkt dat nertsen het coronavirus kunnen overdragen? Welke problemen ziet de Minister bij een eventueel snellere afbouw van de overgebleven nertsenhouders? Is de Minister van mening dat de nertsenhouders de afgelopen jaren goed begeleid zijn bij het staken van de ondernemingen en/of in een eventuele doorstart in een andere sector?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

Stand van zaken onderzoek COVID-19 naar nertsenbedrijven

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de regering over de stand van zaken onderzoek COVID-19 naar nertsenbedrijven en hebben hierover nog vragen.

De leden van de CDA-fractie lezen dat het aannemelijk is dat één medewerker van een besmet nertsenbedrijf door nertsen is besmet met COVID-19. Zij vragen de Minister of er ook informatie beschikbaar is over op welke wijze deze medewerker door de nertsen is besmet. Is het aannemelijk dat dit door fysiek contact met de nertsen is gebeurd of juist door het inademen van druppeltjes in de lucht?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de screening van nertsenbedrijven wordt uitgebreid naar alle nertsenbedrijven in Nederland en wordt verplicht. Deze leden vragen de Minister op welke termijn deze screening bij alle nertsenbedrijven in Nederland kan worden uitgevoerd. Om hoeveel bedrijven gaat het in totaal en hoeveel bedrijven kunnen er per dag worden gescreend? Welke mogelijkheden ziet de Minister om deze screening zo veel mogelijk te versnellen en wat is daarvoor nodig?

De leden van de CDA-fractie lezen dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) de kans dat een kat met COVID-19 een mens kan besmetten nog steeds als heel klein beoordeelt en dat adviezen over de omgang met dieren ongewijzigd blijven. Deze leden zijn van mening dat het van belang is om te zorgen voor goede publieksvoorlichting op dit punt en dat adviezen over de omgang met dieren goed onder de aandacht van inwoners moeten worden gebracht. Zij vragen de Minister in hoeverre deze adviezen op dit moment actief gecommuniceerd worden en welke mogelijkheden zij ziet om de publieksvoorlichting over COVID-19 en de omgang met dieren te intensiveren.

COVID-19 en dieren

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de regering over COVID-19 en mogelijke relatie met dieren en hebben hierover nog enkele vragen. Deze leden vragen de Minister in hoeverre het met zekerheid te stellen is dat de overdracht van corona bij huisdieren van baas naar hond of kat is gegaan en niet andersom. Wat kunnen we op dit vlak leren van buitenlandse ervaringen en in hoeverre is er op dit vlak sprake van internationale samenwerking?

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister ook om duidelijk te maken hoe de algemene voorlichting plaatsvindt over besmetting van dieren en daarbij tevens in te gaan op hoe diereigenaren met corona op de hoogte zijn gesteld van het besmettingsrisico. Zijn mensen die in contact komen met coronapatiënten gewezen op besmettingsrisico van mogelijk aanwezige huisdieren, zoals katten, honden en fretten? Hoe worden dierenartsen geïnformeerd over de besmettingsrisico's bij huisdieren? Zijn dierenartsen verplicht om bij coronaverschijnselen of positieve testen van huisdieren dit aan de overheid te melden? Zo ja, op basis van welke regelgeving is dit het geval. Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie vragen tevens welke informatie beschikbaar is over besmettingen bij muizen en ratten. Daarnaast vragen deze leden of mopshonden gezien hun korte snuit en mogelijk achterliggende ademhalingsproblemen gevoeliger zijn voor corona. Zij vragen de Minister ook in te gaan op de rol die (kamer)vliegen al dan niet zouden kunnen spelen bij het verspreiden van het coronavirus. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) zijn kamervliegen dragers van bijvoorbeeld diarreeziektes en huid- en ooginfecties. Hoewel kamervliegen geen bijtende insecten zijn, kunnen zij wel indirecte overbrengers van deze ziektes zijn. In hoeverre is in het kader van COVID-19 onderzoek gedaan naar het indirect overbrengen van deze ziekte door vliegen en wat zijn daar de uitkomsten van?

Gevolgen van COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de regering over de gevolgen van de COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren en hebben hierover nog enkele vragen. De Minister merkt terecht op dat hoe langer de crisis aanhoudt, hoe nijpender de financiële situatie voor agrarische ondernemers en vissers wordt. Deze leden vragen de Minister om aan te geven in welke sectoren de financiële situatie het meeste nijpend is en in welke mate de in de brief genoemde maatregelen de situatie in deze sectoren zal verbeteren.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister ook langetermijneffecten van de coronacrisis verwacht, hetgeen een grote impact kan hebben op de land- en tuinbouw. Deze leden vragen de Minister toe te lichten om welke langetermijneffecten het hier gaat, welke omvang de te verwachten impact daarvan op de land- en tuinbouw zou kunnen hebben en waar de Minister aan denkt qua maatregelen om de negatieve langetermijnimpact zo klein mogelijk te houden.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regeling voor de sierteelt en onderdelen van de voedingstuinbouw en fritesaardappelen via een spoedprocedure voor goedkeuring aan de Europese Commissie is voorgelegd. Zijn alle goedkeuringen door de Europese Commissie voor deze regeling binnen?

De leden van de CDA-fractie lezen dat boeren die geen gebruik kunnen maken van de maximale de-minimis ruimte een beroep kunnen doen op de tijdelijk verruimde Borgstelling Landbouw (BL-C). Kan de Minister aangeven in welke gevallen boeren geen gebruik zouden kunnen maken van de maximale de-minimisruimte? Om hoeveel gevallen zal dit naar verwachting gaan?

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Minister aangeeft dat de kalversector zelf verantwoordelijk is voor het voorkomen van dierenwelzijnsproblemen en dat de NVWA handhaaft indien nodig. Deze leden vragen of de Minister signalen heeft ontvangen van dierenwelzijnsproblemen in deze sector en of er tot op heden gevallen zijn geweest waarbij de NVWA tot handhaving heeft moeten overgaan. In de Kamerbrief van 7 mei 2020 geeft de Minister aan: «Ik vind het belangrijk dat eventuele steunmaatregelen voor de kalfsvleessector hand in hand gaan met verbetering van het dierenwelzijn.». Deze leden verwonderen zich erover dat de Minister ondanks de crisissituatie juist nu extra eisen stelt aan particulier opslag van kalfsvlees, terwijl er nog geen nieuwe Europese wetgeving voorligt en steunmaatregelen vanuit de EU een EU-bevoegdheid betreft. Zij ontvangen graag een reactie van de Minister of zij nu voornemens is om Nederlandse koppen op EU regelgeving is te plaatsen. Heeft de Minister ook zicht op de situatie van de zogenoemde «vrije kalvermesters» die niet in een integratieverband zijn aangesloten?

De leden van de CDA-fractie gaan ervan uit dat Nederland, de Europese Commissie en andere lidstaten de ontwikkelingen in de verschillende landbouwsectoren nauwgezet monitoren. Kan de Minister aangeven wat de monitoring aan informatie al heeft opgeleverd? Op welke wijze wordt voorkomen dat problemen in land-, tuinbouw- en visserijsectoren ontstaan of verergeren?

De eendenhouderij in Nederland is een relatief kleine gespecialiseerde sector die zwaar getroffen is vanwege de genomen overheidsmaatregelen die stillegging van de horeca tot gevolg had. Medio maart heeft deze sector besloten de productie op een ordentelijke manier af te bouwen. Op welke wijze denkt de Minister een toekomst voor deze sector in Nederland te kunnen garanderen?

De leden van de CDA-fractie hebben vernomen dat de situatie met betrekking tot de nertsenhouderij door de coronacrisis penibel is geworden. De internationale markt is ingestort doordat kopers onder andere niet kunnen reizen en daarmee is de verkoop tot stilstand gekomen. Deze leden hebben vernomen dat de overheden van Denemarken en Finland hulpprogramma’s in het leven hebben geroepen voor de nertsenhouders. Is de Minister dit bekend? Waaruit bestaan deze hulpprogramma’s? Wat is de Minister voornemens voor de nertsenhouders in Nederland te ondernemen?

De leden van de CDA-fractie hebben vernomen dat verzekeraars bij afloop van bijvoorbeeld een brandverzekering geen nieuwe dekking aangaan omdat een bedrijfsbezoek (inspectie) vanwege corona niet plaatsvindt. Is de Minister hiervan op de hoogte? Zo ja, welke actie kan de Minister hierop ondernemen?

De leden van de CDA-fractie horen graag van de Minister hoe de NVWA de exportcertificering vorm blijft geven de komende maanden.

De leden van de CDA-fractie constateren dat het Wereldvoedselprogramma (WFP) van de Verenigde Naties waarschuwt dat door de coronacrisis het aantal mensen in acute hongersnood nagenoeg zal verdubbelen van 135 naar 260 miljoen aan het eind van dit jaar. Deze leden vragen of de Minister in beeld heeft waar een dergelijk «dubbele pandemie» (na corona een van honger) in de wereld ontstaan is of dreigt te ontstaan. Heeft de Minister ook in beeld welke landen protectionistische maatregelen met betrekking tot voedsel hebben ingesteld? Welke mogelijkheden ziet de Minister om deze dreigende dubbele crisis te voorkomen? Heeft de Minister in beeld hoe overschotten van voedsel die hier ontstaan kunnen worden ingezet daar op de wereld waar hongersnoden zijn? Hoe kan de kennis van onze agrarische sector worden ingezet in de crisis van landen met voedseltekorten?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken ten behoeve van het schriftelijk overleg over de mogelijke relatie van COVID-19 met dieren en de gevolgen van de COVID-19-crisis op de land-, tuinbouw- en visserijsectoren op 20 mei 2020. Deze leden hebben nog vragen over de desbetreffende stukken.

De leden van de D66-fractie hebben de brief van de Minister inzake de mogelijke relatie tussen corona en dieren (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1088) gelezen en hebben hier nog enkele vragen over. Deze leden lezen in de brief dat de Minister erkent dat veel verschillende factoren invloed hebben op de problematiek rondom zoönosen. Zo noemt de Minister de manier waarop we met wilde dieren omgaan, het verlies van biodiversiteit wereldwijd en dieren in de veehouderij als factoren die een rol spelen bij het verspreiden van virussen. Deze leden zijn positief dat de Minister deze factoren als invloedrijk erkent. Zij constateren dat de illegale internationale handel in planten en dieren immers wordt gezien als groot risico voor de wereldvolksgezondheid. Zo zijn er de laatste twee decennia meerdere virusuitbraken geweest die te herleiden zijn tot de handel en consumptie van wilde dieren. Voorbeelden hiervan zijn SARS, MERS, ebola en het nieuwe coronavirus SARS-CoV-2. Deze leden zijn van mening dat het van groot belang is dat de internationale illegale handel in planten en dieren wordt gestopt om het verdere verlies van biodiversiteit te voorkomen en om mogelijke verspreiding van ziektes in de toekomst te voorkomen. Daarbij is Nederland een belangrijk knooppunt waar illegale handel Europa binnenkomt. Is de Minister het met deze leden eens dat er zo snel mogelijk stappen moeten worden gezet om de illegale internationale handel in planten en dieren te stoppen om nieuwe virusuitbraken te voorkomen, zowel op nationaal als Europees niveau? Zo ja, welke stappen gaat zij zetten om dit doel te bereiken?

De leden van de D66-fractie lezen dat China een verbod heeft ingesteld op de consumptie van wilde dieren na de uitbraak van het coronavirus. Deze leden zijn van mening dat dit verbod een stap in de goede richting is, maar hebben nog wel zorgen over de situatie in het land. Zo blijft Traditional Chinese Medicine (TCM) buiten schot, waardoor zogenaamde loopholes in de illegale handel in wilde dieren blijven bestaan, en dus ook een verhoogde kans op verspreiding van zoönosen. Zij zijn niet tegen het gebruik van TCM maar wel wanneer hiervoor wilde dieren worden gebruikt die de volksgezondheid en biodiversiteit in gevaar brengen. Slechts zo’n 3% van TCM is van dierlijke oorsprong. Echter, deze 3% heeft wel grote gevolgen. Zo worden er vaak bedreigde en wilde diersoorten gedood om deze te verwerken in medicijnen. De handel in deze bedreigde diersoorten is soms legaal maar ook vaak illegaal. Zo is een van de meest verhandelde dieren ter wereld de pangolin, het dier waar waarschijnlijk ook de oorsprong ligt van het coronavirus. De Chinese overheid stelt dat zij strikte voorwaardes hanteert voor het gebruik van wilde dieren zoals pangolins in TCM. Alleen farmaceutische bedrijven die erkend worden door de regering mogen dit soort medicijnen verkopen om de boel zo te reguleren. Onderzoek maakt echter inzichtelijk dat de grote vraag naar pangolinschubben het aanbod vele malen overtreft, met als gevolg; illegale handel in dit dier. Daarbij schrijft de Chinese regering soms openlijk medicijnen voor die helend zouden werken tegen het coronavirus, zoals injecties die berengal bevatten. Hoewel de meeste beren op zogenaamde «farms» gefokt worden, stellen natuurbeschermers dat hiermee ook een illegale handel gevoed wordt. Is de Minister bereid om zich in Europees verband in te zetten voor een verbod op het gebruik van wilde dieren bij TCM, zodat de kans op zoönose wordt ingeperkt en het verlies van biodiversiteit wordt voorkomen? Wat wordt de inzet van de Minister op Europees niveau om ervoor te zorgen dat China haar markten met wilde dieren nu voorgoed sluit, zodat zij niet opnieuw opengaan zoals na SARS het geval was?

De leden van de D66-fractie zien de risico’s van habitatverlies door ontbossing, klimaatverandering en verlies van biodiversiteit als groot risico voor de volksgezondheid. Zo zijn gebieden waar tropische bossen worden gekapt plekken waar infectieziekten kunnen overspringen omdat mens en dier steeds dichter op elkaar leven. Kan de Minister toelichten of zij de risico’s van ontbossing, klimaatverandering en verlies van biodiversiteit ook ziet in relatie tot het verspreiden van virussen? Zo ja, welke acties gaat zij ondernemen om deze risico’s te voorkomen?

De leden van de D66-fractie achten naast habitatverlies en de internationale illegale handel in wilde dieren en planten ook de intensieve veehouderij een belangrijke factor in het verspreiden van ziektes. Zo zijn deze leden van mening dat de Q-koortsepidemie die ontstond in 2007 helaas een illustratie van dit risico was. De Q-koortsepidemie groeide immers uit tot de grootste Q-koortsepidemie wereldwijd en naar schatting waren er 50.000 besmettingen in Nederland. Bovendien is uit onderzoek gebleken dat mensen die vandaag de dag vlakbij geitenhouderijen wonen nog steeds een verhoogde kans hebben op longontsteking. Het RIVM gaat onderzoek doen naar het verband tussen het coronavirus en de veehouderij. Is de Minister bereid voor alle type veehouderijen te onderzoeken welke gezondheidsrisico’s zij meebrengen voor omwonenden, niet alleen betreffende het coronavirus, maar ook in het algemeen? Op dit moment zijn er in Nederland steeds meer pluimveehouderijen met buiten-uitloop. Deze leden zien dit als een zeer positieve ontwikkeling voor het welzijn van het dier en staan hier positief tegenover. Wel vragen zij zich af hoe pluimvee wordt behoed voor eventuele influenzavirussen die afkomstig zijn van trekvogels. Op dit moment is de vogelinfluenza nog niet zo gevaarlijk voor de mens maar dit kan in de toekomst veranderen. Deskundigen zijn namelijk bezorgd dat het virus in de toekomst erfelijke informatie uitwisselt met een menselijk virus. Er ontstaat dan een nieuwe variant die wel dodelijk is voor de mens. Hoe anticipeert de Minister op dit soort situaties?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat op een aantal nertsenbedrijven dieren en medewerkers met het coronavirus besmet zijn geraakt. Deze leden hebben de Kamerbrief van 19 mei gelezen, met daarin een actuele stand van zaken. De Minister geeft aan dat uit onderzoek is gebleken dat het aannemelijk is dat één medewerker van een besmet nertsenbedrijf door nertsen is besmet, terwijl tot nu toe werd aangenomen dat mensen dieren besmetten en niet andersom. Wat betekent dit voor de getroffen boerderijen? Worden er nertsen geruimd? Zo nee, waarom niet en welke argumenten heeft de Minister om deze dieren niet te ruimen? Zo ja, hoe gaat de Minister dierenwelzijn waarborgen bij het ruimen? Hoe voorkomt de Minister dat er infectiehaarden ontstaan? Welke controle vindt plaats om te onderzoeken of de medewerkers op nertsenbedrijven de voorzorgsmaatregelen goed in acht nemen? Waarom sluit het kabinet alleen bedrijven voor bezoekers waar besmettingen al zijn geconstateerd, gelet op het risico dat het virus ook subklinisch kan voorkomen (ziek zonder symptomen)? Wat betekent dit voor onze huisdieren, gezien ook fretten en konijnen vatbaar zouden zijn voor het coronavirus? D66 heeft in 2018 een motie ingediend over het chippen van katten (Kamerstuk 28 286, nr. 958). Gaat deze aangenomen motie nu versneld worden uitgevoerd? Gaat de Minister een landelijke chipplicht van katten invoeren? Het RIVM oordeelt dat het risico op blootstelling van mensen aan het virus buiten de stal nog steeds verwaarloosbaar is en door deze nieuwe onderzoeksresultaten niet is veranderd. Op basis van welke gegevens komt het RIVM tot deze conclusie? Daarnaast wordt de nertsenhouderij per 2024 verboden. Wordt overwogen om dit verbod naar voren te halen?

De leden van de D66-fractie vragen aandacht voor de boeren op de Waddeneilanden. Deze ondernemers zijn gericht op multifunctionele landbouw, waarbij ze volledig afhankelijk zijn van de inkomsten uit het toerisme. Deze leden hebben signalen ontvangen dat deze boeren het water aan de lippen staat en vragen de Minister wat zij gaat doen om deze boeren te helpen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met grote zorg kennisgenomen van de Kamerbrieven over COVID-19 en de relatie met dieren en de landbouw. Deze leden hebben daarom nog een aantal vragen over dier-op-menstransmissies, de situatie bij nertsenhouders, de invloed van slachterijen op de verspreiding van zoönosen, de rol van ontbossing en aantasting van natuurgebieden in de verspreiding van zoönosen, en de invloed van luchtkwaliteit op de verspreiding van COVID-19. Deze vragen worden hieronder nader toegelicht.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de Minister recentelijk heeft laten weten dat het aannemelijk is dat een nerts een mens met COVID-19 heeft besmet1. Desondanks wordt de rol van dieren bij de pandemie nog steeds als klein beschouwd en kiest de Minister ervoor om de nertsenhouderijen niet te ruimen, omdat zij eerst wil onderzoeken hoe de dier-op-menstransmissies verlopen. Deze leden vinden dit onbegrijpelijk en vragen zich ten zeerste af waarom de Minister het voorzorgprincipe niet hanteert. Hoe kan het dat de Minister «besmette» bedrijven niet ruimt en geen preventieve maatregelen voor overige nertsenbedrijven opstelt? Heeft de Minister onderzocht of de Wet publieke gezondheid haar de mogelijkheid biedt om in te grijpen en over te gaan tot ontruiming? Waarom stelt de Minister het economische belang voor deze houderijen boven het algemeen belang van de volksgezondheid? Is de Minister bekend met het feit dat er met regelmaat nertsen ontsnappen en dat zij ook andere dieren kunnen besmetten?2 Deze leden raden de Minister daarom ten zeerste af om dit risico te nemen en vragen haar om zo snel mogelijk over te gaan tot het sluiten van de besmette nertsenhouderijen.

Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-fractie zich af hoe er gesteld kan worden dat de rol van dieren bij de COVID-19 pandemie klein is terwijl er nog weinig over dier-op-menstransmissies bekend is en het aannemelijk wordt geacht dat een nerts een mens heeft besmet. Hoe kan dit gesteld worden zonder dat de Minister over deze informatie beschikt? Kunnen dier-op-menstransmissies in een later stadium niet mogelijk alsnog een belangrijke besmettingsbron vormen als het virus bij mensen onder controle is, als het virus zich dusdanig ontwikkelt dat het dier-op-menstransmissies faciliteert of als het virus bijvoorbeeld op een andere diersoort overspringt die het gemakkelijker op mensen overbrengt? Is hier al voldoende kennis over om überhaupt iets over de rol van dieren te concluderen? Vindt de Minister het niet voorbarig om de rol van dieren als klein te bestempelen indien de bovengenoemde scenario’s niet uitgesloten kunnen worden? Heeft de Minister de rol van boerderijkatten in het mogelijk besmetten van mensen en andere dieren goed in beeld? In hoeverre vormen deze boerderijkatten een risico voor de volksgezondheid en de verspreiding van COVID-19? Kan de Minister haar antwoord toelichten?

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de Minister met betrekking tot het mogelijk ontstaan van zoönosen in de veehouderij in haar eerdere brieven voornamelijk ingaat op het huidige beleid waarin veterinaire en humanitaire zorg beter met elkaar samenwerken om virusuitbraken sneller te voorkomen, te ontdekken, te beheersen of te bestrijden. Dit beleid zou een virusuitbraak op grote schaal in de toekomst moeten voorkomen. Ook al vinden deze leden dit een goed streven, met dit antwoord biedt de Minister volgens hen een bepaalde mate van schijnveiligheid zonder het probleem bij de bron aan te pakken. COVID-19 heeft namelijk juist laten zien hoe kwetsbaar onze wereldbevolking is bij dergelijke virusuitbraken en wat voor uitdaging het is om deze virussen in te dammen. Het indammen van virussen veroorzaakt door zoönosen kan daarom niet worden gegarandeerd door in te zetten op verspreidingspreventie zonder hiernaast ook de veehouderij in te perken of anders in te richten om het ontwikkelingsrisico van dergelijke zoönosen te reduceren. Deze leden missen dergelijke maatregelen die het risico bij de bron aanpakken en vragen zich daarom af hoe de Minister van plan is het ontwikkelingsrisico van zoönosen in de veehouderij aan banden te leggen en of zij bereid is de intensieve veehouderij in te perken of anders in te richten om dit risico te verkleinen. Hoe is de Minister van plan dit te bewerkstelligen? Wat kan de NVWA hierin betekenen? Wat heeft de Minister geleerd van andere uitbraken zoals die van de Q-koorts? Kan de Minister haar antwoorden nader toelichten?

De leden van de GroenLinks-fractie constateren daarnaast dat de rol van ontbossing en biodiversiteitsverlies in het ontwikkelen van zoönosen buiten beschouwing wordt gelaten, ondanks het feit dat wetenschappers het erover eens zijn dat deze processen bijdragen aan de ontwikkeling van zoönosen en dat we hierdoor steeds meer epidemieën moeten verwachten3. Is de Minister bekend met deze informatie en beaamt zij dat deze processen een rol spelen bij het ontstaan en overspringen van zoönosen? Wat voor maatregelen gaat de Minister treffen om het tegengaan van ontbossing en aantasting van natuurgebieden mee te nemen in het preventiebeleid omtrent de ontwikkeling van zoönosen? Kan de Minister haar antwoord toelichten?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook vernomen dat slachthuizen in Duitsland grote coronabesmettingshaarden vormen4. De coronabesmettingen worden hierbij voornamelijk in verband gebracht met de huisvesting van Oost-Europese werknemers die met velen in een huis wonen en in kleine busjes naar hun werk worden vervoerd. In hoeverre verschilt de situatie in Duitsland met die in Nederland? Hoe is het met de huisvesting van Oost-Europese werknemers in de Nederlandse landbouwsector gesteld? Vormt de huisvesting van deze groep werknemers ook een besmettingsrisico in Nederland en heeft de Minister dit risico goed in beeld?

De leden van GroenLinks-fractie vragen zich daarnaast af of de rol van slachthuizen als coronabesmettingshaarden alleen te verklaren is door de werkomstandigheden of dat hierbij ook de luchtkwaliteit een rol speelt. Verschillende onderzoeken van onder anderen Harvard University en de World Bank tonen aan dat er een verband lijkt te zijn tussen de regionale luchtkwaliteit, de ernst van het verloop en de besmettingsgraad van COVID-195 6. Hiervoor is onder andere Nederland bestudeerd. Ook lijkt er een overlap te zijn tussen de gebieden die relatief het hardst worden geraakt door het coronavirus en gebieden die relatief hard door de Q-koorts en de varkenspest getroffen zijn. De Minister laat weten dat zij het RIVM de opdracht gegeven heeft om het verband tussen COVID-19 en de luchtkwaliteit nader te onderzoeken. Deze leden zijn content met dit verzoek. Zij vragen zich echter af welke maatregelen de Minister bereid is te treffen indien dit onderzoek aantoont dat er een verband tussen COVID-19 en de luchtkwaliteit is. Is de Minister bereid de luchtvervuiling versneld te reduceren om de verspreiding van COVID-19 en andere virussen in de toekomst te beperken? Zo ja, hoe wil de Minister dit in de praktijk realiseren?

Ten slotte constateren de leden van de GroenLinks-fractie dat er een aanvullende tegemoetkoming van 650 miljoen euro beschikbaar is voor sierteelt, onderdelen van de voedingstuinbouw en fritesaardappelen. Deze leden vinden het een gemiste kans dat de steun voor zowel deze sectoren als de bio en zuivelindustrie niet gekoppeld wordt aan duurzaamheidsdoelen en verzoeken de Minister om bij toekomstige steunpakketten wel duurzaamheidseisen te stellen. De Minister zou hier op verschillende manieren invulling aan kunnen geven, waarbij financiële compensatie gecombineerd zou kunnen worden met sanering van sectoren. Sanering ligt voor de hand omdat er waarschijnlijk meerdere maanden en mogelijk zelfs jaren uitval van vraag zal zijn op de internationale markt. Het is derhalve te overwegen om alle sectoren waaraan steun wordt verleend te laten krimpen. Zo kan steun aan een sector ook bijdragen aan herstel van evenwicht van vraag en aanbod op de verschillende markten. Daarnaast zou de Minister ook andere financiële middelen aan de verduurzaming van de sectoren kunnen koppelen. Zo kan de Minister subsidies voor verduurzamingsmaatregelen aanbieden die aantrekkelijker zijn dan de compensatie van omzetverlies, kan de compensatie voor het geleden omzetverlies gekoppeld worden aan de duurzaamheid van de huidige bedrijfsvoering of kan de compensatie voor het geleden omzetverlies gekoppeld worden aan afspraken over een duurzamere bedrijfsvoering in de toekomst. Hierbij kunnen bijvoorbeeld eisen vastgesteld worden die nodig zijn voor het behalen van PlanetProof certificering7. Deze vorm zou bij uitstek moeten worden overwogen voor steun aan de sierteeltsector, waarbij het aantrekkelijk kan zijn om de financiële compensatie aan te bieden in de vorm van een lening die deels kan worden kwijtgescholden als de gemaakte afspraken worden nagekomen. Deze leden verzoeken de Minister om de mogelijkheid tot het stellen van duurzaamheidseisen bij het opstellen van steunpakketten nader te onderzoeken. Is de Minister bereid dit te overwegen? Zo ja, wat voor middelen en duurzaamheidsvoorwaarden is de Minister bereid aan de steunpakketten in de land- en tuinbouwsector te koppelen? Kan de Minister haar antwoord toelichten?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agenda voor het schriftelijk overleg over COVID-19 en de mogelijke relatie met dieren en over de gevolgen van COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren. Hierbij hebben deze leden nog enkele vragen en opmerkingen.

COVID-19 en mogelijke relatie met dieren

Het baart de leden van de SP-fractie zorgen dat COVID-19 is aangetroffen bij dieren. Deze leden vragen zich af in hoeverre dieren een rol kunnen spelen bij de overdracht van het virus en zijn verheugd om te constateren dat de Deskundigengroep Dierziekten en het Deskundigenberaad Zoönosen spoedig zijn geraadpleegd om hier meer helderheid over te verkrijgen.

Zoönosen en de veehouderij

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de aard, intensiteit en omvang van de veehouderijsector in ons land. Niet voor niets pleiten deze leden reeds geruime tijd voor het inperken van de bio-industrie, met name in de meest veedichte gebieden. Naar hun mening zou de huidige crisis een uitgelezen moment zijn om op zijn minst de luchtvervuiling die de veehouderij met zich meebrengt met voorrang aan te pakken, ongeacht de rol die dieren in de veehouderij mogelijk vervullen bij het verspreiden van virussen. Zij wijzen daarbij op de waarschuwingen die diverse deskundigen hebben geuit omtrent toekomstige virussen die op den duur nieuwe pandemieën met zich mee kunnen brengen. Daarnaast zijn zij bezorgd over de effecten van de intensieve veehouderij op de kwaliteit van leven voor zowel mens, dier als natuur.

De leden van de SP-fractie achten het van belang dat mensen die werkzaam zijn in de veterinaire zorg op veilige wijze hun werk kunnen blijven uitoefenen gedurende de COVID-19-crisis. Deze leden benadrukken daarbij graag dat zij deze beroepsgroep als vitaal aangemerkt willen zien zodra de lockdownmaatregelen van dien aard zijn dat werkzaamheden in de veterinaire zorg in het geding zouden komen. Zij erkennen dat hier momenteel nog geen noodzaak toe is. Daarnaast vernemen zij gaarne of er bij de NVWA thans belemmeringen worden ervaren bij de controle en handhaving op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid, zeker gezien de krapte aan beschikbare dierenartsen en inspecteurs binnen deze organisatie.

Veterinaire inzet t.b.v. humane gezondheidszorg

Het verdient wat de leden van de SP-fractie betreft een groot compliment dat de veterinaire zorg meedenkt en meewerkt bij de ondersteuning van de humane gezondheidszorg in de vorm van het ter beschikking stellen van geneesmiddelen, expertise en medische apparatuur. Deze leden vernemen graag van de Minister of er signalen vanuit het veterinaire werkveld bekend zijn die wijzen op (dreigende) tekorten aan diergeneesmiddelen nu aanvoerlijnen mogelijk problematischer zijn vanwege lockdownmaatregelen en het wegvallen van importmogelijkheden.

De bevinding van infecties met SARS-CoV-2

De leden van de SP-fractie vragen of bekend is waarom de werknemers van de nertsenhouderij in de gemeenten Gemert-Bakel en Beek en Donk niet zijn getest op COVID-19. Verder zijn deze leden benieuwd in hoeverre het risico van besmetting van dieren op de humane gezondheid nog steeds kan worden aangemerkt als verwaarloosbaar. Ook zouden zij graag vernemen welk deel van de nertsenpopulatie met het virus is besmet en hoe groot de verhoogde sterfte onder de dieren is geweest die aan deze ontdekking ten grondslag heeft gelegen. Zij ontvangen hier graag een reactie op van de Minister. Zij onderschrijven het belang van de blokkade die op de betreffende bedrijven heeft plaatsgevonden en spreken de verwachting uit dat dergelijke veiligheidsmaatregelen ook bij andere besmettingen in de veehouderij gangbaar blijven.

Voorts wensen de leden van de SP-fractie te benadrukken dat nertsenhouderijen waar besmettingen zijn geconstateerd wat hen betreft versneld zouden moeten worden afgebouwd qua bedrijfsactiviteiten, teneinde verdere verspreiding van het virus zo veel mogelijk te voorkomen. Zij zouden graag vernemen in hoeverre hier mogelijkheden toe zijn.

Gevolgen van COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren

De leden van de SP-fractie realiseren zich dat de huidige crisis pijnlijke gevolgen met zich meebrengt voor veel bedrijven in de land- en tuinbouwsectoren. Zowel logistieke problemen als het wegvallen van vraag op de markt vormen voor producenten een grote belemmering en deze leden achten de aangekondigde pakketten met steunmaatregelen noodzakelijk.

Het is zeer onwenselijk dat kwalitatief hoogstaande voedselproducten moeten worden weggegooid of vernietigd terwijl grote groepen mensen kampen met onverwacht verlies van werk en inkomen als gevolg van de huidige crisis. De leden van de SP-fractie horen graag wat de Minister heeft ondernomen om producenten te helpen bij het afzetten van plotselinge overschotten. Zij vragen of de Minister de mening deelt dat donaties aan voedselbanken en supermarkten te allen tijde de voorkeur genieten boven vernietiging van voedselvoorraden. Daarbij herinneren zij de Minister graag aan haar ambitie om ervoor te zorgen dat een groter aandeel van de omzet uit de voedselketen terecht komt bij de producenten.

De leden van de SP-fractie vragen daarnaast of een overzicht kan worden geschetst van het aantal aanspraken dat bedrijven tot op heden hebben gemaakt op de diverse ingestelde krediet- en steunregelingen. Voorts zijn deze leden benieuwd waarom bij voorschotbetalingen wordt vastgehouden aan een forfait per subsidiabele hectare. Wat hen betreft behoort de systematiek voor verdeling van fondsen per strekkende meter tot het verleden en doet deze geen recht aan bijdrages die bedrijven leveren op het gebied van milieu, landschapsbeheer en dierenwelzijn. Zij zijn dan ook benieuwd in hoeverre bedrijven bij verdeling van publiek gefinancierde steunfondsen worden beoordeeld op de bijdrage die zij leveren op deze terreinen. Wellicht kan de Minister daarover uitweiden.

In haar brief schrijft de Minister daarnaast dat eventuele steunmaatregelen voor de kalversector gepaard dienen te gaan met verbeteringen van dierenwelzijn. De leden van de SP-fractie onderschrijven de noodzaak tot verbetering op dit vlak van harte en zij vernemen graag van de Minister welke eisen derhalve gesteld zullen worden aan partijen uit deze sector, naast het reduceren van transporttijden. Tevens achten deze leden de tijd rijp voor een gereguleerde stop op de import van kalveren, zoals zij eerder in diverse debatten hebben bepleit. Zij wijzen daarnaast op de oproep vanuit de vleessector om de import van buiten de Europese Unie te beperken om overaanbod en voedselverspilling te voorkomen. Gezien de uitzonderlijke situatie achten zij noodmaatregelen hiertoe proportioneel.

Situatie in de dierlijke sectoren

De leden van de SP-fractie achten het verstandig en wenselijk dat bedrijven in de diverse dierlijke sectoren maatregelen treffen om hun productiecapaciteit te beperken. Deze leden vernemen graag in hoeveel gevallen de NVWA in de sector controles heeft uitgevoerd op overbevolking van dieren in stallen nu de afzet van veel bedrijven krimpt of stagneert en producenten zich geconfronteerd zien met grotere achterblijvende veestapels dan gebruikelijk is. Voorts zijn zij van mening dat productiebeperkende maatregelen op hun plaats zijn zolang bedrijven grote delen van hun afzetmarkt zien wegvallen en niet volledig uitgesloten kan worden dat besmettingen door dieren worden doorgegeven.

Dierenwelzijn

De leden van de SP-fractie zijn verontrust over het nieuws dat in de Nederlandse en Duitse vleessector meerdere malen grootschalige uitbraken van corona zijn geconstateerd. Deze leden vrezen voor de gezondheid van de medewerkers in deze sector. Daarnaast vragen zij zich af of slachterijen gegeven de huidige condities in staat zijn om het welzijn van de dieren voldoende te borgen. Zij roepen de Minister dan ook op om haast te maken met haar voornemen om het slachttempo omlaag te brengen en achten het van groot belang dat de NVWA onverkort toezicht blijft uitoefenen op de slachthuizen en diertransporten. Voorts zijn zij benieuwd of er gevallen bekend zijn waarin de NVWA-medewerkers controles met betrekking tot de certificering ter plaatse niet hebben kunnen uitvoeren conform de RIVM-richtlijnen. Zo ja, hoe vaak dit is voortgekomen?

Stand van zaken corona en dieren

De leden van de SP-fractie zijn het van harte eens met het besluit om RIVM onderzoek te laten doen naar de relatie tussen luchtkwaliteit en de kwetsbaarheid van mensen voor COVID-19. Deze leden wijzen de Minister op de hoge urgentie van dit onderzoek voor de regio’s die het hardst zijn getroffen door de coronacrisis. Er dient zo spoedig mogelijk duidelijkheid te komen over een eventueel verband tussen bevattelijkheid van mensen voor COVID-19 en de aanwezigheid van grootschalige intensieve veehouderij. Zij vernemen graag van de Minister hoe lang dit onderzoek bij benadering gaat duren. Daarnaast verwachten zij dat in afwachting van de resultaten van het onderzoek reeds wordt gestart met het aanzienlijk verbeteren van de luchtkwaliteit in Oost-Brabant en Noord-Limburg. Het inkrimpen van de veestapel in deze gebieden heeft daarbij wat hen betreft voorrang. Zij benadrukken dat de gevolgen van de intensieve veehouderij voor deze regio reeds geruime tijd bekend zijn als het gaat om de natuurkwaliteit en de bevattelijkheid van mensen voor fijnstof en zoönosen.

Stand van zaken onderzoek COVID-19 naar nertsenbedrijven

De leden van de SP-fractie zijn bevreesd voor de gevolgen die het professioneel houden van nertsen kan hebben voor de volksgezondheid nu bekend is geworden dat het aannemelijk is dat COVID-19 verspreidt van dier op mens. De Minister schrijft in haar brief van 19 mei 2020 niet verrast te zijn door dit nieuws. Bij deze leden is op basis van haar eerdere brieven over besmettingen op nertsenhouderijen echter een andere indruk ontstaan. Hoewel zij de aangekondigde aanvullende maatregelen steunen, zijn de aangekondigde beperkingen voor hen niet voldoende. Alleen directe sluitingen van de besmette bedrijven biedt volgens hen voldoende zekerheid om verdere verspreiding van het virus onder mens en dier tegen te gaan. Zij wijzen hierbij graag op de wettelijk vastgelegde beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van de nertsenhouderij per 2024 en vragen hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat de betreffende bedrijven in aanloop naar deze peildatum vervroegd gesloten kunnen worden. Tevens verwachten zij dat bedrijven waar besmettingen worden geconstateerd altijd per direct geblokkeerd worden en dat daarbij ook het afvoeren van mest wordt verboden. Kan de Minister bevestigen of hiervan standaard sprake is?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brieven van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over COVID-19 en de mogelijke relatie met dieren en over de gevolgen van de COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren. Daarover hebben deze leden nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie lezen in brief van de Minister van 22 april jongstleden dat onderzoek wordt verricht naar het risico van overdracht van het coronavirus naar varkens. Zijn inmiddels (tussen)resultaten van dit onderzoek bekend? Zo nee, wanneer worden deze verwacht? Meer in het algemeen constateren deze leden dat over de jaren heen met regelmaat mensen in veedichte gebieden worden blootgesteld aan zoönosen en uitstoot van stoffen die schadelijk zijn voor de volksgezondheid, waarbij gedacht kan worden aan de overdracht van vogelgriep, die een besmette dierenarts fataal is geworden, de uitbraak van Q-koorts die geleid heeft tot dodelijke slachtoffers en veel chronisch zieken, de MRSA-overdracht en luchtwegklachten en ziektes veroorzaakt door fijnstof. Hoewel dit telkens een incidenteel karakter lijkt te hebben, is er naar het oordeel van deze leden sprake van een repeterend patroon en een voortdurend risico voor de volksgezondheid. Is er naar het oordeel van de Minister reden om een breed onderzoek te laten verrichten naar de langjarige invloed van veehouderij in veedichte gebieden op de volksgezondheid en de risico’s die voortvloeien uit blootstelling aan zoönosen, de uitbraken van dierziekten en overdracht van ziektekiemen tussen dier en mens? Zo nee, waarom niet? Kan de Onderzoeksraad voor Veiligheid hierom worden verzocht? Zo nee, waarom niet?

In de brief van de Minister van 19 mei jongstleden lezen de leden van de PvdA-fractie over een aantal maatregelen die aanvullend worden getroffen naar aanleiding van het gegeven dat zich bij ten minste één persoon COVID-19 heeft ontwikkeld door overdracht van het coronavirus door nertsen. Tot deze maatregelen behoren kennelijk niet het instellen van een fokverbod, het houden van nieuwe lichtingen nertsen en het ruimen van nertsen. Waarom niet? Hoewel het ruimen van nertsen een ingrijpende maatregel is, kan dit verdedigbaar zijn door toepassing van het voorzorgsprincipe en in het licht van het gegeven dat de dieren te kampen hebben met forse dierenwelzijnsproblemen en het lot treft om later toch te worden gedood om bedrijfseconomische redenen. In hoeverre hebben deze overwegingen een rol gespeeld in de afweging van de Minister over de te treffen maatregelen? Is er voor de Minister aanleiding om het wettelijk verbod tot het houden van nertsen vervroegd te effectueren? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in de meest recente brief van de Minister geen melding gemaakt wordt van het risico dat het virus in nertsen muteert tot een gevaarlijker variant. Is dat risico afwezig? Kan dat risico volledig worden uitgesloten? Zo nee, zijn de getroffen maatregelen dan wel voldoende, bezien vanuit het oogpunt van het beschermen van de bevolking?

Tot slot onderschrijven de leden van de PvdA-fractie met betrekking tot de steunmaatregelen om ondernemingen in de agrarische sectoren bij te staan in het opvangen van de gevolgen van de coronacrisis, de noodzaak om in de kern gezonde bedrijven te helpen door ze te behoeden voor omvallen. Deze leden vragen wel wat de rechtvaardiging is voor het verlenen van steun aan ondernemers die kampen met vrijwel onverkoopbare voorraden (friet)aardappelen. Dit in het licht van het gegeven dat ondernemers de mogelijkheid hebben om dit risico te vermijden door te kiezen voor contractteelt, waardoor afzet en prijzen zijn gegarandeerd of voor het afdekken van risico’s op de aardappeltermijnmarkt. Wat is de rechtvaardiging voor de Minister om risico’s over te nemen die ondernemers welbewust for better and worse hebben genomen, terwijl deze met gangbare middelen nagenoeg volledig waren af te dekken? Is hier sprake van het overnemen van risico’s die voortkomen uit speculatie? Ware het in deze situatie niet gepaster geweest om steun te verlenen in de vorm van overbruggingskredieten?

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brieven van de Minister over COVID-19 bij dieren en de gevolgen van de coronacrisis voor de Nederlandse agrarische sector. Deze leden waarderen de voortvarende aanpak van de Minister in monitoring en onderzoek van besmetting van COVID-19 bij dieren. Zij zijn geschrokken van de meest recente berichten over de waarschijnlijke besmettingen van dier naar mens. Zij begrijpen de zorgen die dit met zich meebrengt voor boeren en omwonenden. Zij steunen de Minister in de reeds genomen maatregelen. Zij hebben nog enkele vragen.

Kan de Minister verder toelichten hoe de besmetting waarschijnlijk heeft plaatsgevonden: was dat vanwege de aanraking met de besmette omgeving of door het directe contact met de dieren zelf? Heeft de grote hoeveelheid dieren in een besloten omgeving een rol gespeeld in de waarschijnlijkheid van een besmetting? Kan de Minister voorts uitleggen hoe nertsen mensen wel kunnen besmetten, maar katten niet? Worden er naast nertsenbedrijven ook andere sectoren getest op uitbraken, ook wanneer er geen ziektesymptomen bij de dieren aanwezig zijn? Wanneer verwacht de Minister de resultaten van het onderzoek naar COVID-19 bij katten? Is het aannemelijk dat de katten elkaar onderling hebben besmet? Zo ja, wat betekent dit in de praktijk voor besmette katten die niet binnengehouden kunnen worden, zoals boerderijkatten?

De leden van de ChristenUnie-fractie vrezen voor de businesscase van besmette bedrijven. Deze leden vragen zich af hoe verstandig het is om een voorziening te treffen voor inkomstenderving nu al duidelijk is dat deze sector over enkele jaren in ons land niet meer zal bestaan, waarvoor dit kabinet reeds middelen heeft vrijgemaakt. Ziet de Minister mogelijkheden om in overleg met de sector middelen slim in te zetten en te komen tot een warme sanering voor bedrijven die daar nu voor open staan?

De leden van de ChristenUnie-fractie waarderen de inzet van de keten en de Minister om uitbraken van besmettelijke zieken te voorkomen. Uit de berichten over COVID-19 en uit eerdere voorbeelden als de Q-koorts-uitbraak blijkt echter dat de risico’s ondanks de vele voorzorgsmaatregelen reëel zijn. Het houden van grote aantallen dieren op kleine oppervlakten en de directe nabijheid van mensen zijn belangrijke risicofactoren voor het verspreiden van infectieziekten. Welk langetermijnbeleid kan deze risicofactoren verminderen? In hoeverre kan kringlooplandbouw hierin een rol spelen?

In haar brief is de Minister niet verder ingegaan op de relatie tussen zoönosen en exotische dieren. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben hier nog enkele vragen over. Een groot gedeelte van de te treffen preventiemaatregelen zal in het buitenland moeten plaatsvinden, zoals de bescherming van het leefgebied van wilde dieren en het stoppen met handel in en de verkoop van wilde dieren op markten. Is de Minister bereid met haar collega voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking te overleggen om deze ontwikkelingen in haar beleid zo veel mogelijk te steunen? Heeft de Minister inzicht in hoe groot de rol van Nederland is in de handel van exotische dieren? Is de Minister tevens bereid om te onderzoeken welke maatregelen ze kan treffen die de handel van exotische dieren in en door Nederland zo veel mogelijk beperken?

De leden van de ChristenUnie-fractie delen de grote zorgen van de Minister over de ongekende economische terugval door de coronacrisis, die ook de land- en tuinbouwsector en de visserij- en aquacultuursector hard raakt. Deze leden zijn blij met alle lokale initiatieven die boeren een goed verdienmodel bieden en voedselverspilling tegengaan. Zij zijn ook blij met de steun van de Minister daarvoor. Op welke wijze kan de Minister deze initiatieven verder ondersteunen?

Daarnaast hebben de leden van de ChristenUnie-fractie nog vragen over de steun voor de sector vanuit Europa. Deze leden delen de conclusie van de Minister dat de Europese steunmaatregelen vooralsnog ontoereikend zijn en zijn blij te lezen dat de Europese Commissie schriftelijk akkoord is gegaan met de vervroeging van een nationale vooruitbetaling van 80%. Zal dit naar het inzicht van de Minister wel afdoende zijn, in combinatie van de verdere aangekondigde steunmaatregelen?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen ook met instemming over de maatregelen van particuliere opslag en opkoop van producten door de Europese Commissie, aangezien deze ook voedselverspilling tegengaan. Deze leden vragen zich af of de interventieprijs hoog genoeg is om een bedrijf financieel overeind te houden, aangezien de Minister aangeeft dat deze lager ligt dan de huidige marktprijs waarin de huidige omstandigheden al in gereflecteerd zijn. Heeft de Minister daar inzicht in? Kan de Minister de mogelijkheden onderzoeken om deze maatregelen ook nationaal te steunen, mocht Europese steun onvoldoende blijken te zijn? Welke binnenlandse afzetmogelijkheden zijn er voor overschotten – deze leden denken hierbij bijvoorbeeld aan de voedselbank – en wat kan de Minister doen om deze (verder) te ondersteunen?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen met instemming over het toestaan van crisiskartels door de Europese Unie vanwege de belangen van verschillende deelsectoren binnen de agrarische sector. Deze leden vragen zich af of de toegestane zes maanden voldoende zijn en voldoende aansluiten bij de realiteit van het boerenerf.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben enkele vragen over de nationale steunpakketten. Op welke termijn verwacht de Minister een definitief akkoord van de Europese Commissie voor het aanvullende steunpakket voor de sierteelt, onderdelen van de voedingstuinbouw en fritesaardappelen? Deze leden hebben veel waardering voor de vindingrijkheid in de agrarische sector om het gebrek aan arbeidskrachten op te lossen. Ze zijn opgelucht dat de beelden in de media niet altijd lijken te kloppen. Wat voor gevolgen gaat de anderhalvemetereconomie hebben voor het kunnen oogsten? Heeft de Minister daar inzicht in?

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen met instemming vast dat een bepaalde supermarkt in Nederland gedurende twee weken producten uit de Nederlandse land- en tuinbouw gaat promoten. Deze leden zouden graag zien dat alle supermarkten hieraan meedoen, en dan niet voor twee weken maar voor altijd. Hoe lopen de gesprekken van de Minister met de supermarkten hierover? Gaat de Nederlandse handelsmissie in eigen land deze zomer door ondanks de coronamaatregelen?

De leden van de ChristenUnie-fractie verwachten tot slot dat de heropbouw van de economie na de coronacrisis een hoop uitdagingen met zich meebrengt maar ook kansen biedt voor een toekomstbestendigere sector. Hoe kan de agrarische sector weerbaarder worden zodat we minder afhankelijk zijn van export van producten en kunnen we de focus verschuiven naar export van kennis? Kan de Minister hierop reflecteren? Deelt de Minister de visie van deze leden dat het coronavirus kwetsbaarheden in het landbouwsysteem blootlegt, zoals de export van miljoenen kuikens per vliegtuig? Hoe kan de Nederlandse land- en tuinbouw zich door de crisis heen ontwikkelen richting de kringlooplandbouwvisie? Welke stappen onderneemt de Minister om de Nederlandse land- en tuinbouw samen met de boeren en tuinders toekomstbestendiger te maken?

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met de nodige verbazing kennisgenomen van de brieven van de Minister over de relatie tussen onze omgang met dieren en de coronacrisis waar we nu middenin zitten en over de gevolgen van deze crisis voor dieren in de veehouderij, en ook van de beantwoording van de schriftelijke vragen die deze leden over deze onderwerpen hebben gesteld. Het is veelzeggend dat de Minister in de gevraagde brief over de gevolgen van de coronamaatregelen voor dieren in de veehouderij begint met de opmerking «Hoe langer de crisis aanhoudt, hoe nijpender de financiële situatie voor agrarische ondernemers en vissers wordt.» Pas op pagina 6 komt de nijpende situatie voor de dieren aan bod.

Al in maart, na het afkondigen van de maatregelen, waarschuwde de leden van de Partij voor de Dieren-fractie voor de problemen die zouden ontstaan in de veehouderij als gevolg van de maatregelen tegen het coronavirus. Deze leden riepen op tot snel ingrijpen om ellende te voorkomen: stel fokbeperkingen in, verlaag de slachttempo’s om medewerkers te beschermen en grote risico’s voor de voedselveiligheid en dierenwelzijn te voorkomen en kondig een stop af op de langeafstandsdiertransporten. Sindsdien zagen zij dat er door de grenscontroles direct lange files ontstonden, waardoor vrachtwagens vol levende dieren nog veel langer onderweg waren. Een groep van maar liefst 36 Europese dierenbeschermingsorganisaties deed een oproep om onder deze omstandigheden de transporten naar landen buiten Europa stil te leggen en ook transporten binnen Europa stil te leggen wanneer zij meer dan acht uur zouden duren. Ook ontstonden er al snel «overschotten» aan dieren. Door het sluiten van horecagelegenheden en beperkte exportmogelijkheden kelderde de vraag naar een aantal dierlijke producten, zoals kalfsvlees, eendenvlees, plofkippenvlees en kooieieren. Er ontstond een «overschot» aan kalfjes die daardoor langer in de stallen bleven staan, terwijl in de melkveehouderij ondertussen nieuwe kalfjes geboren bleven worden om de melkproductie op gang te houden. Varkensslachterijen kregen meer varkens aangeboden dan ze door het slachthuis konden jagen. Pluimveeslachterijen raakten het kippenvlees niet meer kwijt en riepen pluimveehouders op minder dieren te fokken. Er was geen vraag meer naar eendenvlees, waarop de fok van eenden werd stilgelegd. Veel van het vlees van deze dieren is regelrecht de vriezer in gegaan.

Door uitval van slachthuismedewerkers, NVWA-toezichthouders en keuringsmedewerkers stond ook het slachtproces onder druk. Zelfs in Noord-Brabant, waar het coronavirus zich razendsnel verspreidde, bleven dagelijks tienduizenden varkens naar slachthuizen gestuurd worden, waar medewerkers schouder aan schouder moesten doorwerken om het hoge slachttempo te kunnen bijbenen. Inmiddels hebben we gezien dat in slachthuizen en bij vleesverwerkende bedrijven over de hele wereld al tienduizenden medewerkers zijn besmet en tientallen slachthuizen hun deuren daardoor hebben gesloten, met in de Verenigde Staten als gevolg dat er miljoenen levende dieren zijn vernietigd en hun karkassen werden begraven of verbrand.

En wat deed de Minister? De Minister steunde de oproep om de langeafstandsdiertransporten stil te leggen niet en ging hier dus ook niet op aandringen bij de Europese Commissie. Ze wees er hierbij op dat transporten langer dan 8 uur zijn toegestaan binnen Europa. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister of zij zich herinnert dat het beperken van de duur van diertransporten binnen Europa tot maximaal acht uur één van de speerpunten is van haar beleid. Erkent de Minister dat ze hiermee haar eigen belofte heeft verbroken? Terwijl stallen vol dreigden te lopen met dieren en er naarstig werd gezocht naar extra vriezers om al het onverkochte vlees in op te slaan, weigerde de Minister in te grijpen. Ze verschool zich achter het feit dat er in deze situatie geen wettelijke mogelijkheden zouden zijn om verplichte fokbeperkingen op te leggen, omdat COVID-19 geen besmettelijke dierziekte is. Ze hield het bij het verkennen van de mogelijkheden met de sectoren om op vrijwillige en tijdelijke basis productiebeperkende maatregelen te treffen.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben hierover enkele vragen. Heeft de Minister onderzocht op welke manier het wel wettelijk mogelijk zou zijn om verplichte fokbeperkingen in te stellen? Zo ja, wat waren hierbij haar bevindingen? Zo nee, waarom niet? Welke sectoren en hoeveel veehouders zijn overgegaan op vrijwillige productiebeperking? Hoeveel dieren zijn er hierdoor minder gefokt in de afgelopen maanden? Hoe houdt de Minister hier zicht op en wat is haar rol hierbij? Hoeveel kilo vlees, uitgesplitst per diersoort, exporteerde Nederland in 2019 en naar welke landen ging dit? Hoeveel kippenvlees, hoeveel eendenvlees, hoeveel kalfsvlees, hoeveel varkensvlees, hoeveel geitenbokjesvlees, hoeveel schapenvlees en hoeveel rundvlees ligt er op dit moment al in de vriezers? Hoeveel vlees ligt er verder nog opgeslagen in Europese vriezers? Om hoeveel dieren gaat het hierbij in totaal, uitgesplitst per diersoort? Hoeveel vlees zal hier naar verwachting de komende maanden nog bij komen? Hoeveel ruimte is er nog voor het invriezen van vlees? Hoe lang zou het, uitgesplitst naar vleessoort, duren voordat deze voorraad volledig is verkocht? Hoe lang kunnen deze voorraden, uitgesplitst per vleessoort, worden bewaard voordat ze moeten worden vernietigd? Erkent de Minister, die ook verantwoordelijk is voor het tegengaan van voedselverspilling, dat dit een geschikt moment is om te bezien of Nederland nog wel zulke enorme aantallen plofkippen, (blank) vleeskalfjes en kooikippen moet blijven fokken, gebruiken en doden voor de export? Heeft de Minister gezien dat vrieshuizen voor kippenvlees onder andere vol zitten doordat de markt voor kippenvlees van gangbare vleeskuikens, oftewel plofkippen, is ingestort omdat de vraag vanuit de horeca en extra (!) consumptie via fastfoodketens en snackbars is weggevallen nu «mensen wel chips eten voor de tv, maar om 22.00 uur geen kippenvleugels in het vet gooien»?8 Beschouwt de Minister het snacken van kippenvleugels als noodzakelijk voedsel? Kan de Minister bevestigen dat de gemiddelde Nederlander sowieso te veel eiwitten consumeert en dat daarbinnen het aandeel dierlijke eiwitten te hoog is? Erkent de Minister dat dit een geschikt moment is om te bezien of Nederland nog wel zulke enorme aantallen plofkippen moet blijven fokken, gebruiken en doden voor fastfood?

Over de coronabesmettingen in slachthuizen en bij vleesverwerkende bedrijven hebben de leden van de Partij voor de Dieren-fractie een aantal sets schriftelijke vragen gesteld. Deze leden verzoeken de Minister deze spoedig te beantwoorden. Op 7 mei nam de Kamer tevens de motie van de leden Van Esch en Ouwehand aan (Kamerstuk 25 295, nr. 345) die de regering verzocht af te dwingen dat de RIVM-richtlijnen worden nageleefd in alle slachthuizen en vleesverwerkende bedrijven. De Kamer heeft nog altijd geen brief ontvangen van de Minister met uitleg op welke wijze ze deze motie uitvoert. Deze leden ontvangen deze graag per ommegaande.

Eendenhouderij

Een van de sectoren waarvan bekend is dat hij is overgegaan op productiebeperking, is de eendenhouderij. Eendenvlees wordt in Nederland nauwelijks gegeten en het vlees van de meer dan 8,5 miljoen eenden die jaarlijks worden gefokt, gebruikt en gedood wordt voornamelijk geëxporteerd voor de horeca elders. Hoewel de eendensector dus nagenoeg geen bijdrage levert aan de Nederlandse voedselvoorziening, levert hij wel enorme dierenwelzijnsproblemen op. De eenden worden binnen gehouden in stallen met stro, komen nooit buiten en kunnen niet zwemmen, niet op een natuurlijke manier voedsel zoeken, niet poetsen en niet vliegen. Terwijl eenden van nature een groot deel van de tijd in het water doorbrengen en er niet op zijn gebouwd om de hele dag op het droge door te brengen. De eenden in de vleeseendenhouderij zijn dat al helemaal niet, omdat ze net als de plofkip zijn doorgefokt om extra veel borstvlees te ontwikkelen en snel te groeien. In zeven weken tijd wordt een eendenkuikentje vetgemest tot een gewicht van meer dan drie kilo, met gewrichtsontstekingen en botafwijkingen als gevolg. Als ze vervolgens ruw worden gevangen en in kratten naar het slachthuis worden afgevoerd, worden ze daar bij volledig bewustzijn ondersteboven aan hun poten opgehangen aan haken. Dit is in strijd met de aangenomen motie van het lid Thieme uit 2013 (Kamerstuk 28 286, nr. 688). Vervolgens gaan de eenden met hun kop door een elektrisch waterbad, wat lang niet altijd leidt tot een volledige bedwelming. NVWA-inspecteurs constateren dan ook regelmatig dat eenden bij bewustzijn worden aangesneden bij eendenslachterij Tomassen, de enige eendenslachterij in Nederland9. Voorgangers van deze Minister beloofden al sinds 2009 dat deze methode zou worden uitgefaseerd. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister of hun indruk klopt dat zij deze ambitie volledig heeft losgelaten. Naast enorm dierenleed voor de eenden, levert de sector ook grote risico’s op voor de gezondheid van mens en dier, aangezien eenden vatbaarder zijn voor vogelgriep dan kippen. In de periode 2014–2018 zijn er in de eendenhouderij maar liefst zeven uitbraken geweest van de zeer besmettelijke vogelgriep. Volgens Wageningen University and Research is vogelgriep een voortdurende en onvoorspelbare bedreiging. Virologen van het Erasmus MC hebben aangetoond dat vogelgriep zich kan ontwikkelen tot een variant die makkelijk van mens op mens overdraagbaar is.

Nu de sector heeft besloten om voorlopig geen nieuwe dieren meer te houden en de laatste eenden op 8 mei zijn geslacht, staan we wat de leden van de Partij voor de Dieren-fractie betreft voor een keuze: gaan we deze sector weer opnieuw optuigen of grijpen we dit moment aan om een volgende stap te zetten in de richting van een diervriendelijke, natuurinclusieve kringlooplandbouw die binnen de milieu en klimaatgrenzen past? Wat deze leden betreft wordt dit moment dan ook benut om over te gaan tot beëindiging van de eendenhouderij.

Is de Minister nog steeds met de sector in gesprek over financiële steun? Is de Minister ervan op de hoogte dat het bedrijf Tomassen Duck-To, dat alle schakels in de eendensector in handen heeft, beursgenoteerd is in Thailand? Klopt het dat het bedrijf een omzet heeft van 20 miljoen euro per jaar en dat het hele concern waar Tomassen Duck-To onderdeel van is, een omzet heeft van een kwart miljard euro per jaar? Deelt de Minister de mening dat de eendensector in ieder geval geen steun zou moeten krijgen als de aandeelhouders niet eerst zelf meebetalen? Indien de Minister overgaat tot het bieden van financiële steun, kan deze wat de leden van de Partij voor de Dieren-fractie betreft worden gebruikt voor een warme sanering. Deze leden roepen de Minister nogmaals op om dit scenario serieus te onderzoeken.

Uitbraak bij nertsenfokkerijen

Nederland heeft de dubieuze eer om als eerste land ter wereld een uitbraak van het coronavirus te hebben in de veehouderij. Inmiddels zijn al op vijf bedrijven nertsen aangetroffen die zijn besmet met het coronavirus, en daar soms al aan overleden zijn. Gisteravond laat kwam hier het nieuws bij dat het virus van nertsen op mensen overdraagbaar blijkt te zijn. Wat de leden van de Partij voor de Dieren-fractie betreft is dit een zeer dringende reden om over te gaan tot versnelde beëindiging van deze sector. Deze leden gaan hierover graag zeer spoedig in debat met de Minister. Vooruitlopend daarop hebben zij alvast een aantal vragen. Erkent de Minister dat de adviezen die zij heeft gekregen, waarin werd geconcludeerd dat de impact van besmettingen bij dieren op de humane gezondheid verwaarloosbaar werd geacht, er drie weken later compleet naast bleken te zitten? Gaat de Minister, nu SARS-CoV-2 wordt aangewezen als besmettelijke dierziekte volgens artikel 15 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, per direct over tot het instellen van een fokverbod, gevolgd door definitieve vervroegde beëindiging van de sector vanuit het voorzorgsbeginsel?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren-fractie hebben op 28 april schriftelijke vragen gesteld over de eerste besmettingen bij nertsenfokkerijen en hebben de Minister verzocht deze vragen voorafgaand aan de eerstvolgende persconferentie te beantwoorden. De antwoorden zijn echter nog steeds niet binnengekomen. Deze leden verzoeken de Minister deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden. Ook hebben zij nog enkele aanvullende vragen. Is het virus rechtstreeks van nertsen op de medewerker overgesprongen? Wat hebben deze sprongen tussen diersoorten voor mogelijke gevolgen? Is er al meer bekend over de besmettelijkheid van het virus dat is gevonden stofdeeltjes in de stallen? Zijn de drie katten die het coronavirus hebben opgelopen bij een van de nertsenbedrijven besmet via de stofdeeltjes waarin het virus is aangetroffen of rechtstreeks via de besmette nertsen?

Konijnenhouderij

In de brief over de eerste twee nertsenfokkerijen waar het coronavirus werd aangetroffen, schreef de Minister dat ook de konijnenhouderijen in de omgeving zullen worden onderzocht. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister om hoeveel bedrijven dit gaat. Wat is er tot nu toe bekend over de vatbaarheid van konijnen voor het coronavirus? Op welke manier wordt hier nu onderzoek naar gedaan en wat zijn tot nu toe de bevindingen?

Steun aan kalversector

De Minister schreef in haar brief van 7 mei dat ze van mening is dat ook voor kalfsvlees op Europees niveau maatregelen nodig zijn. Voor wat voor steunmaatregelen voor de kalverhouderij pleit de Minister in Brussel, vragen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie haar. Daarbij schrijft de Minister «Ik vind het belangrijk dat eventuele steunmaatregelen voor de kalfsvleessector hand in hand gaan met verbetering van het dierenwelzijn.» Waar doelt de Minister hier op? Wat zou er concreet moeten worden verbeterd? Welke eisen stelt ze hierbij? Gaat de Minister dan ook steunmaatregelen afwijzen als deze verbeteringen hierbij niet als eis worden gesteld door de Europese Commissie? Kan de Minister bevestigen dat er al miljoenen euro’s steun gaan naar de kalversector? Kan de Minister bevestigen dat voor de jaren 2015 tot en met 2020 in totaal 50 miljoen euro van de voor de plattelandsgelden bestemde middelen zijn aangewend om het besluit om de kalversector minder inkomenssteun te geven vanuit het GLB de facto (grotendeels) teniet te doen? Erkent de Minister dat het een heel vreemd en onwenselijk signaal is naar alle ondernemers die op dit moment met veel moeite deze crisis proberen door te komen als het kabinet zich inzet voor steun voor een sector waar één bedrijf alle onderdelen van de keten in handen heeft, met een eigen vermogen van 1 miljard, geleid door een familie die op nummer 7 staat in de Quote 500? Wat heeft de Minister tot nu toe gedaan om de aangenomen motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 25 295, nr. 346) uit te voeren, die de regering opriep om de import van kalfjes tot een minimum te beperken? Is de Minister bereid zich in Europa in te zetten voor fokbeperkingen in de melkveehouderij, om daarmee zowel de overschotten aan zuivelproducten als aan kalfsvlees niet nog verder op te laten lopen? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid zich in Europa in te zetten voor fokbeperkingen in de varkenshouderij om het overschot aan varkensvlees niet verder op te laten lopen? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid zich in Europa in te zetten voor fokbeperkingen in de pluimveehouderij om het overschot aan kippenvlees niet verder op te laten lopen? Zo nee, waarom niet?

Europese importstop vlees uit derde landen

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen de regering er nadrukkelijk op wijzen dat door een opeenstapeling van handelsverdragen, in dit specifieke geval met name de verdragen met Oekraïne en de op handen zijnde deals met Thailand en de Mercosur-landen, boeren over de hele wereld meer en meer tegen elkaar uitgespeeld worden en gedwongen worden tot een keiharde strijd op de wereldmarkt. Dit leidt tot een concurrentie op kostprijs, met als gevolg schaalvergroting en intensivering, met desastreuze gevolgen voor de dieren, het klimaat en de natuur in zowel Europa als elders. Ook voor het welzijn en inkomen van Nederlandse boeren en boeren elders pakt deze concurrentiestrijd erg slecht uit.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen erop dat van kringlooplandbouw geen sprake kan zijn zolang de Europese markt wagenwijd wordt opengezet voor spotgoedkope landbouwproducten van buiten de EU, terwijl er voor de eigen Nederlandse landbouwsector wordt ingezet op een agressieve exportstrategie. Deze leden vragen de regering hoe eerlijk het is om van de Nederlandse boeren een inspanning te vragen om het stikstofprobleem helpen op te lossen, terwijl die boeren tegelijkertijd steeds meer worden blootgesteld aan oneerlijke concurrentie van boeren van buiten Europa.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het niet uit te leggen dat de import van kippenvlees uit landen als Brazilië, Oekraïne en Thailand gewoon doorgaat, terwijl er in Nederland en andere Europese landen duidelijke aanwijzingen zijn dat door het wegvallen van de vraag naar kippenvlees de stallen met vleeskuikens overbevolkt raken. Daarover hebben deze leden de volgende vragen. Is de regering bereid om zich in Europa hard te maken voor een volledige invoerbeperking van kippenvlees van buiten de EU? Is de regering bereid om alle mogelijkheden hiertoe te onderzoeken? Wat wil de regering zeggen tegen boerenbelangenorganisaties die pleiten voor het aan banden leggen van de import van kippenvlees van buiten Europa? Is de regering bereid om bij de regeringen van Brazilië, Oekraïne en Thailand op bilaterale of multilaterale basis te pleiten voor fokbeperkingen van in ieder geval kippen in die landen, mede om te voorkomen dat ook in die landen de stallen overvol raken?

Zoönosen

De coronapandemie waar we nu middenin zitten, is het zoveelste voorbeeld van een zoönose: een dierziekte die op mensen overdraagbaar is. Zo’n 75% van de infectieziekten van de afgelopen tien jaar zijn zoönosen; denk aan SARS, MERS, Q-koorts, de Mexicaanse griep, HIV, ebola, zika en nu het coronavirus COVID-19. Wetenschappers en de Wereldgezondheidsorganisatie waarschuwen al jaren dat het wachten was op de volgende ontwrichtende pandemie. Een alomvattend aanvalsplan is nodig om virusuitbraken als die van COVID-19 te voorkomen. De nietsontziende exploitatie van dieren en natuur door de mens heeft het risico op pandemieën aanzienlijk vergroot. De veehouderij moet op de schop, de ontbossing moet een halt toegeroepen worden en de handel in dieren moet worden aangepakt. In haar brief van 22 april beschrijft de Minister echter vooral de rol van dieren in de verspreiding van corona en gaat ze in op de vraag of dieren die door mensen zijn besmet, op hun beurt weer andere mensen kunnen besmetten. Over het ontstaan van zoönosen, het aanpakken van de oorzaken en dus het voorkomen van een volgende wereldwijde pandemie, rept de Minister met geen woord. Dat verbaast de leden van de Partij voor de Dieren-fractie zeer, want signaleren en bestrijden is één ding maar het gaat vooral om voorkomen. En de Landbouwminister van het meest veedichte land ter wereld, met een veehouderij die door de Minister zelf «omvangrijk en intensief» wordt genoemd, heeft hier nogal een grote verantwoordelijkheid in, vinden deze leden. De nuchtere stelling dat dieren een rol spelen bij de problematiek van zoönosen, boezemt hen niet veel vertrouwen in.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben dan ook een aantal vragen over de door de Minister geschetste «zoönosestructuur». Hoeveel mensen bij het Ministerie van LNV houden zich bezig met zoönosen? Hoeveel fte is dit? Hoe is het personeelsverloop op dit dossier? Hoeveel mensen bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Soport (VWS) houden zich bezig met zoönosen? Hoeveel fte is dit? Hoe is het personeelsverloop op dit dossier? Hoe vaak vinden de genoemde signaleringsoverleggen plaats binnen de zoönosenstructuur? Wie nemen er deel aan deze overleggen? Hoe vaak is de Minister zelf op jaarbasis bezig met dit onderwerp? Waarom laat de beantwoording van de schriftelijke vragen die de leden van de Partij voor de Dieren-fractie op 24 april hebben gesteld over zoönosen zo lang op zich wachten? Heeft de Minister niet eerder kennisgenomen van de in de vragen genoemde onderzoeksrapporten en bevindingen van deskundigen? Kan de Minister bevestigen dat de milieuorganisatie van de Verenigde Naties (UNEP) waarschuwt dat het risico op het overspringen van ziektes van dieren op mensen wordt vergroot door de grootschalige en intensieve veehouderij, door ontbossing, door de toename van contact tussen mensen en wilde dieren, door de illegale handel in wilde dieren, het gebruik van antibiotica in de veehouderij en klimaatverandering? Kan de Minister bevestigen dat tussen 2009 en 2015, met een gemiddelde van één per jaar, wereldwijd zes grote uitbraken zijn geweest van zoönosen, te weten: Q-koorts, het Schmallenbergvirus, MERS, vogelgriep, ebola en zika?10

De nachtmerrie is dat er nog zo’n virus ontstaat, en de vogelgriep wordt al sinds lang aangewezen als het rampscenario met een dodelijkheid van 60% volgens de WHO. Voordat het ook kan overspringen van mens naar mens, is een mutatie van het virus nodig. De WHO stelt dat als dat gebeurt, dit «zeer serieuze consequenties heeft voor de volksgezondheid»11.

Wetenschappers van het Erasmus MC hebben in 2011 al aangetoond dat vogelgriep via mutaties kan uitgroeien tot een zeer besmettelijke variant, die via de lucht van mens op mens overdraagbaar is. 12 Deze mutaties zouden ook op natuurlijke wijze kunnen ontstaan. Kan de Minister bevestigen dat er tussen 2014 en 2018 bij zeventien Nederlandse pluimveebedrijven uitbraken van hoog-pathogene vogelgriep zijn geweest, waarvan er zeven uitbraken waren bij vier eendenbedrijven?13 Kan de Minister bevestigen dat dit in totaal dus ten minste twintig uitbraken waren bij vier eendenbedrijven en dertien kippenbedrijven? Zo nee, hoeveel waren dit er dan? Kan de Minister bevestigen dat bij minstens één van deze kippenbedrijven twee keer een uitbraak van vogelgriep is geweest? Kan de Minister bevestigen dat minstens zeven van deze uitbraken van vogelgriep plaatsvonden op zes gesloten kippenbedrijven of bedrijven waar de kippen helemaal niet buiten kwamen? Kan de Minister bevestigen dat slechts vier van deze kippenbedrijven vrije uitloop hadden? Kan de Minister bevestigen dat dit betekent dat van de zeventien bedrijven met uitbraken van vogelgriep, er tien waren waar de dieren niet buiten kwamen? Zo nee, hoe zit dit dan? Kan de Minister bevestigen dat het aantal geiten sinds de Q-koorts epidemie die aan 95 mensen het leven kostte en daarnaast nog 500 mensen chronisch ziek heeft gemaakt, het aantal geiten nog veel verder is toegenomen, van 352.828 in 2010 naar 614.645 geiten in 2019? Kan de Minister bevestigen dat, ondanks de provinciale geitenstops, het aantal geiten in 2019 wederom is toegenomen, ook in Gelderland en Noord-Brabant?14 Waarom is de Minister nog altijd niet overgegaan tot het invoeren van een rechtenstelsel voor de geitenhouderij, zodat deze explosieve groei was voorkomen? Erkent de Minister dat omwonenden hierdoor nog altijd extra worden blootgesteld aan gezondheidsrisico’s, zoals een verhoogde kans op longontstekingen, waardoor deze groep extra kwetsbaar is bij besmetting met het coronavirus?

Voorwaarden aan steun voor de sierteelt en fritesaardappelsector

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat de COVID-19-crisis verschillende problemen van het geglobaliseerde voedselsysteem heeft blootgelegd. De Nederlandse landbouwsector, in het verleden vaak geprezen om zijn exportrecords, blijkt nu zeer kwetsbaar te zijn. Er zijn producenten die vrijwel uitsluitend voor de horeca produceren (fritesaardappelen, maar ook kooieieren) en er zijn hele sectoren die nagenoeg compleet afhankelijk zijn van de export (onder andere de sierteelt en eendenfokkerijen). Wanneer de export moeizaam gaat of geheel wegvalt door internationale ontwikkelingen, zoals nu de COVID-19-crisis, komen deze sectoren stil te liggen. Ook wordt in de huidige situatie (nogmaals) duidelijk dat deze sectoren bepaald niet cruciaal zijn voor de voedselzekerheid in Nederland.

De sierteeltsector, onderdelen van de voedingstuinbouw die exclusief voor de horeca telen en de fritesaardappelensector hebben hun problemen door vraaguitval tijdig en succesvol kenbaar gemaakt bij de Minister en zij ontvangen een steunpakket van het kabinet om de verliezen te compenseren. Voor de leden van de Partij voor de Dieren-fractie is het onbegrijpelijk dat er aan die steunpakketten geen voorwaarden verbonden zijn voor verduurzaming, in het belang van de volksgezondheid, de biodiversiteit en de waterkwaliteit. Daarnaast zijn deze leden onaangenaam getroffen door het feit dat de regeling reeds is opengesteld, nog voordat de Tweede Kamer deze heeft kunnen behandelen. Erkent de Minister dat zij de Kamer hiermee heeft gepasseerd? Op welke manier gaat zij de inbreng van de Tweede Kamer alsnog integreren in de reeds opengestelde regelingen voor financiële steun?

De teelt van consumptieaardappelen en de sierteelt (voornamelijk lelies en tulpen) zijn precies de sectoren waarin het meeste landbouwgif wordt gebruikt15. In 2016 werd 40% van alle landbouwgif in Nederland gebruikt voor de teelt van aardappelen. Op de tweede plek staan de bloembollen. Al jarenlang worden telers, hun gezinnen en omwonenden van percelen blootgesteld aan landbouwgif wanneer er wordt gespoten16, terwijl consumenten de resten van het gif op hun bord vinden (op 9% van de Nederlandse aardappelen zijn hormoonverstorende stoffen gevonden, terwijl die al sinds 2009 verboden zijn)17. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie herinneren de Minister eraan dat insectenpopulaties op het Nederlandse platteland in hoog tempo afnemen18, onder meer door het grote gebruik van landbouwgif. Daarnaast is de ecologische kwaliteit van ons oppervlaktewater slechts op 1% goed en ook hier speelt de vervuiling door landbouwgif een grote rol.19

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie stellen dat de Minister de problemen rondom het gebruik van landbouwgif wel lijkt te erkennen, maar dat zij er nog niet in geslaagd is deze op te lossen. In haar Toekomstvisie gewasbescherming 2030 schrijft de Minister dat de gehele landbouwsector in 2030 het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zo veel mogelijk moet voorkomen.20 Daarvoor wil zij inzetten op weerbare plant- en teeltsystemen, het verbinden van landbouw en natuur, en het nagenoeg uitsluiten van emissies naar het milieu en residuen op producten. De tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) maakt echter duidelijk dat reductiedoelen er op papier mooi uit kunnen zien, maar dat deze zonder verplichtende maatregelen voor telers (tot nu toe) niet gehaald worden. Deze leden vragen zich daarbij af of de vertraging die het uitvoeringsprogramma van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 heeft (deze stond gepland voor voorjaar 2019) erop duidt dat het maken van afspraken met de sector waarmee de doelen daadwerkelijk gehaald zullen worden, stroef verloopt. Zij ontvangen hier graag een reactie op van de Minister.

Daarbij merken de leden van de Partij voor de Dierenfractie op dat bijna 90% van de bloemen, planten en fritesaardappelen voor het buitenland wordt geproduceerd, terwijl de schadelijke gevolgen voor de natuur en omwonenden van het gifgebruik in Nederland achterblijven. 21 22 Door de vraaguitval uit het buitenland door de COVID-19-crisis hebben deze sectoren te maken met een gigantische overproductie. Deze leden wijzen de Minister op de pessimistische economische vooruitzichten voor de komende jaren, als gevolg van de COVID-19-crisis. Dit wijst erop dat de internationale handel niet spoedig aan zal trekken en er dus een langdurige disbalans zal zijn tussen vraag en aanbod. Deze leden zouden het als een gemiste kans beschouwen als deze crisis niet zou worden aangegrepen om dit deel van de tuinbouwsector ingrijpend te veranderen. In de transitie naar natuurinclusieve kringlooplandbouw is het belangrijk dat het landbouwareaal zo efficiënt mogelijk ingezet wordt om de lokale bevolking, op duurzame wijze, te voeden. Een omschakeling van een areaal bollenteelt (dat de afgelopen jaren sterk is toegenomen) naar duurzame voedingstuinbouw past in deze ontwikkeling. Voedingstuinbouw draagt bij aan de voedselzekerheid en heeft daarmee meer maatschappelijke waarde dan de op export georiënteerde sierteelt.

Deze ontwikkelingen beschouwend, stellen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat een steunpakket voor de aardappel- en sierteelt vanwege de coronacrisis voorwaarden moet bevatten voor het toekomstbestendig maken van de sectoren, onder andere door het in balans brengen van de lokale vraag en aanbod en het drastisch terugdringen van gifgebruik. Juist het geven van financiële steun biedt een uitgelezen kans om ook andere maatschappelijke doelen dichterbij te brengen. Deze leden ontvangen hier graag een reactie op van de Minister.

Wat betreft de sierteeltsector stellen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat de gangbare overproductie niet in stand gehouden moet worden met gemeenschapsgeld. De financiële steun die de sector ontvangt moet ingezet worden door telers om hun activiteit af te bouwen en om te schakelen op duurzame voedingstuinbouw. Voor siertelers die voor de lokale markt willen blijven produceren, stellen deze leden de voorwaarde dat zij alleen steun kunnen ontvangen wanneer zij hun gifgebruik drastisch verminderen. Zo moeten zij verplicht de principes van geïntegreerde gewasbescherming toepassen en mogen zij tot 250 meter van woningen, speelplekken en scholen niet spuiten. De milieukwaliteitsdoelen en drinkwaternormen mogen niet meer overschreden worden: de kwaliteit van het oppervlaktewater rond percelen zal daartoe veel strenger gecontroleerd moeten worden. Deze leden vragen waarom de Minister geen voorwaarden heeft verbonden aan de financiële steun voor de sierteeltsector.

Wat betreft de fritesaardappelen pleiten de leden van de Partij voor de Dieren-fractie voor de voorwaarde aan het steunpakket dat telers niet vaker dan eens in de vijf jaar aardappels op een perceel telen. Door deze ruimere vruchtrotatie krijgen bodem, milieu en biodiversiteit meer tijd om te herstellen van deze (relatief intensieve) teelt. De afname van de productie van fritesaardappelen die hierdoor zal ontstaan, zal de lokale vraag en aanbod meer in balans brengen. Daarnaast stellen deze leden dezelfde voorwaarde met betrekking tot een drastische reductie van het gifgebruik zoals hierboven uiteengezet voor de sierteelt. Zij vragen waarom de Minister geen verduurzamingsvoorwaarden heeft verbonden aan de financiële steun voor de fritesaardappelsector en of zij voornemens is dit alsnog te doen.

Visserij

Wat betreft de visserijsector vinden de leden van de Partij voor de Dieren-fractie het onaanvaardbaar dat overbevissing en natuurvernietiging in Nederlandse en Europese wateren in stand worden gehouden en zelfs worden gefaciliteerd met belastinggeld. Ook vissenleed in de aquacultuursector en bijvangst en doding van vissen zou niet in stand gehouden mogen worden met belastinggeld. Deze leden pleiten ervoor dat elke vorm van financiële steun, zowel bestaande subsidies als de steun die gegeven wordt om de gevolgen van de coronacrisis te bestrijden, nooit zonder voorwaarden gegeven wordt en alleen gekoppeld is aan substantiële verbeteringen op het gebied van natuurbescherming, verkleining van de vloot en het tegengaan van overbevissing.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zien mogelijkheden om in deze moeilijke periode de vloot versneld te verkleinen, zodat deze binnen de grenzen van de draagkracht van het mariene ecosysteem blijft. Zo mag de steun niet gaan naar het vergroten van de capaciteit van de vloot of naar grote pelagische bedrijven, noch naar kotters met sleepnetten. Is de Minister bereid financiële steun te koppelen aan verkleining van de vloot en de capaciteit? Is de Minister bereid in ieder geval grote pelagische bedrijven uit te zonderen van de steunmaatregelen? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid om een stillegregeling te koppelen aan warm saneren voor vissers die daar juist nu behoefte aan hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn is de Minister van plan dit te doen?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat tijdelijk ecologisch herstel kan plaatsvinden gedurende de coronacrisis en het stilliggen van de schepen. Tijdens deze periode kan daarom goed en gedegen onderzoek verricht worden naar de effecten van de visserij op de ecologie. Is de Minister bereid om een onderzoek naar de impact van de visserij op de ecologie in te stellen?

De Partij voor de Dieren-fractie vragen ook waarom de regeling afhankelijk is van het motorvermogen van de schepen. Deze leden zijn van mening dat de Minister hiermee juist overbevissing stimuleert, omdat er meer geld gaat naar grote schepen, die meer vissen. Dit betekent dat Nederland juist die sectoren steunt die de meeste schade aanrichten aan de vissenstand en ecologie, zoals grote pelagische bedrijven en demersale kotters. Kan de Minister aangeven waarom de stillegregeling gekoppeld wordt aan het motorvermogen? Kan de Minister aangeven welke andere voorwaarden er gelden om in aanmerking te kunnen komen voor de stillegregeling?

Ten slotte maken de leden van de Partij voor de Dieren-fractie zich zorgen over de periode na de stillegregeling, wanneer de vraag waarschijnlijk weer aantrekt. Deze leden vragen zich af wat de impact zal zijn op de visbestanden en ecologie wanneer vissers hun jaarlijkse quota in een kortere tijd zullen opvissen. Uit voorzorg pleiten zij daarom voor het bijstellen van de quota naar rato voor de maanden die overblijven na de stillegregeling. Kan de Minister aangeven wat de mogelijke schadelijke ecologische gevolgen zijn van het opvissen van de jaarlijkse quota in een kortere tijd? Kan de Minister onderzoek instellen om deze impact te monitoren? Kan de Minister uit voorzorg de huidige quota naar rato bijstellen voor de maanden die overblijven? Zo niet, waarom niet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende stukken en hebben nog enkele vragen over de gevolgen van de coronacrisis voor enkele veehouderijsectoren.

De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een inschatting van de gevolgen van de coronacrisis voor kalverhouders die niet verbonden zijn aan een integratie en niet op contract leveren en voor eendenhouders die inmiddels hun stallen leeghouden. Is de Minister voornemens te voorzien in gerichte ondersteuning?

De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor landbouwbedrijven op de Waddeneilanden. Zij bedrijven veelal multifunctionele landbouw en zijn afhankelijk van het toerisme. Deze leden hebben begrepen dat zij forse omzetverliezen lijden, terwijl zij niet altijd aanspraak kunnen maken op algemene steunregelingen. Overweegt de Minister gerichte ondersteuning?

II Antwoord / Reactie van de Minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brieven rond de mogelijke relatie van COVID-19 met dieren en de gevolgen van de COVID-19 crisis op de land-, tuinbouw- en visserijsectoren. Deze leden hebben zorgen over de ontwikkelingen rond het SARS-CoV-2-virus en (huis)dieren. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen. Voorafgaand aan de inbreng constateren zij dat er sinds de brief van 19 mei, 23.36 uur (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1092), weer een nieuwe, zorgelijke ontwikkeling is. Zij hebben inmiddels een verzoek gedaan tot het houden van een technische briefing. Vooruitlopend op deze briefing hebben zij ook op dit punt al enkele vragen.

Brief COVID-19 en mogelijke relatie met dieren

De leden van de VVD-fractie willen hun waardering uitspreken voor de flexibiliteit en de grote bereidheid van de verschillende partijen in het veterinaire veld om samen de impact van COVID-19 op de Nederlandse samenleving zo klein mogelijk te maken.

De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat er geen aanwijzingen zijn dat dieren een rol spelen in de verspreiding van COVID-19. Deze leden begrijpen dat er nog onvoldoende kennis is over het virus en de wijze waarop verspreiding plaatsvindt. Kan de Minister aangeven op basis van welke wetenschappelijke onderbouwde informatie deze stelling is ingenomen? Zij vragen dit gezien de gerapporteerde bevindingen in dezen en de ontwikkelingen van de laatste weken. Zij vragen de Minister om een uitgebreide toelichting.

Het RIVM en het Deskundigenberaad Zoönosen hebben aangegeven dat de verspreiding van het virus van mens op mens is toe te schrijven aan contacten tussen mensen en dat de drijver van de spreiding dus mens-mens contact is.

Er zijn behalve de gevallen van nerts-mens transmissie op de twee bedrijven geen andere gevallen bekend.

De leden van de VVD-fractie lezen over een aantal besmette dieren wereldwijd en enkele meldingen van zieke huisdieren uit gezinnen waar vermoedelijk het SARS-CoV-2 virus circuleert in Nederland. Deze leden vragen of de zieke huisdieren waarover gesproken wordt in de bijlage bij de brief (Kamerstukken 28 286 en 25 295 nr. 1088) getest zijn. Indien deze niet getest zijn, waarom zijn ze dat niet? Deelt de Minister de mening dat het bij de onzekerheid die er rondom dit virus heerst van belang is om zo veel mogelijk onderzoek te doen en dat testen daarvoor een belangrijk onderdeel is? Zo nee, waarom niet, temeer omdat het Deskundigenberaad Zoönosen (DB-Z) aangeeft dat er te weinig publicaties zijn en er beperkt onderzoek is gedaan?

Als er in de bijlage sprake is van zieke huisdieren ten gevolge van een infectie met SARS-CoV2, dan is dit gebaseerd op de testuitslag van een laboratorium. Dat is ook van toepassing op de gemelde gevallen wereldwijd.

Ik onderken het belang van onderzoek om meer te weten te komen over de verspreiding van het virus. Om over de rol van dieren meer te weten te komen laat ik onderzoek uitvoeren bij katten, nertsen, honden, konijnen en varkens.

De keuze hiervoor is gebaseerd op veldobservaties, wetenschappelijke publicaties en case reports uit binnen- en buitenland. Als er een vermoeden is van een infectie bij dieren, andere dan nertsen, dan kunnen monsters van die dieren worden getest op basis van een risicoanalyse van de NVWA. Dat is een van de acties die ik heb ingezet. Het willekeurig testen van alle zieke dieren zonder een gegrond vermoeden van een CoV-2-infectie is mijns inziens geen optimale inzet van mensen en middelen.

De leden van de VVD-fractie vragen welke onderzoeken er momenteel lopen naar de mogelijke relatie tussen COVID-19 met dieren en de mogelijke relatie tussen luchtkwaliteit, veehouderij en COVID-19 en wanneer de uitkomsten van deze onderzoeken worden verwacht.

Er loopt onderzoek naar katten, honden, konijnen, nertsen en varkens. Bij de varkens heb ik dit ingezet om uit te sluiten dat ze een rol spelen in de verspreiding; de katten en honden laat ik onderzoeken om te kunnen vaststellen of ze wellicht een reservoir kunnen vormen. Datzelfde geldt voor de nertsen en konijnen, waar ik onderzoek laat doen op alle bedrijven in Nederland om te kijken of en zo ja op welke schaal bedrijven zijn besmet. Tenslotte wordt er op de besmette nertsenbedrijven onderzoek gedaan naar de verspreiding in het milieu, naar de pathologie, de uitscheiding van virus door nertsen en naar het verloop van de infectie op het bedrijf. Voor het onderzoek naar luchtkwaliteit werkt het RIVM momenteel een voorstel uit.

De onderzoeken bij nertsen zijn begin juli afgerond; het onderzoek naar katten en honden start in juni en resultaten zijn niet op korte termijn te verwachten; het screeningsonderzoek bij nertsen en konijnen zal naar verwachting eveneens in juli zijn afgerond. Aangezien het onderzoek naar luchtkwaliteit en COVID-19 nog niet is gestart en er nu nog wordt gewerkt aan een voorstel kan ik geen indicatie geven van een termijn van afronding.

Naar welke dieren heeft het DB-Z inmiddels onderzoek gedaan, inclusief de diersoorten zoals in de bijlage beschreven? Waarom is er specifiek voor deze dieren gekozen? Welke conclusies zijn er getrokken? Bij welke diersoorten is de kans op overdragen van het virus verwaarloosbaar en bij welke diersoorten is deze wel aanwezig?

Het DB-Z doet geen onderzoek naar dieren. Ik heb in overleg met de Deskundigengroep Dierziekten onderzoeken in gang gezet naar infecties bij katten en honden. Naar aanleiding van publicaties en de recente gevallen bij nertsen laat ik onderzoek doen bij nertsen en konijnen. Het onderzoek naar varkens was al gestart voor bekend werd dat uit experimenteel onderzoek bleek dat varkens niet besmet werden met het CoV-2-virus. Het onderzoek wordt uitgevoerd omdat ik het belangrijk vind om infecties uit te sluiten.

De leden van de VVD-fractie vragen een overzicht van het aantal meldingen door (huis)dierartsen of andere erfbetreders van verdenkingen van COVID-19. De leden vragen naar het aantal vragen om advies en daadwerkelijke aantal besmettingen (positief getest of aanwezigheid antistoffen). Zij ontvangen graag een uitsplitsing per diersoort.

Voor andere dieren dan nertsen betreft het een vrijwillige melding door dierenartsen. Dat is anders dan de meldplicht bij nertsen die verplicht is. Tot nu toe is alleen bij een hond vastgesteld dat deze antistoffen had tegen het virus. Verder zijn geen infecties bij huisdieren in Nederland bekend. Wel is er sprake van besmette «wilde» boerderijkatten op een van de besmette nertsenbedrijven.

Hieronder vindt u een overzicht met het aantal meldingen van COVID-19 bij de NVWA inclusief de nertsenbedrijven en runderen.

Tot en met 2 juni 2020 zijn 43 casus geregistreerd van dierenartsen die de NVWA hebben gebeld in verband met een vermoeden van een infectie bij een dier met CoV-2. Dit betrof 52 dieren en elf nertsenbedrijven (in enkele gevallen was er sprake van twee dieren met symptomen in één huishouden).

Op 9 van de elf nertsenbedrijven werd de PCR positief en is genetisch materiaal van CoV-2 aangetoond. Dit zijn de positieve bedrijven waarover de Kamer is geïnformeerd in eerdere brieven en ook weer per brief van 3 juni.

Over het positieve monster van de hond die bij de Faculteit Diergeneeskunde is onderzocht is de Kamer eveneens geïnformeerd.

De overige dieren die via de NVWA zijn ingestuurd voor laboratoriumonderzoek bij WBVR testten negatief in de PCR en er is dus geen virus aangetoond.

Het serum dat via de NVWA is ingestuurd voor onderzoek op de aanwezigheid van antistoffen tegen het virus is nog in onderzoek bij WBVR.

Niet alle cases zijn daadwerkelijk onderzocht; dit zijn bijvoorbeeld cases waarbij het dier niet viel in de criteria die de NVWA hanteert om een onderzoek te starten. De criteria zijn dat het dier ziek is geworden nadat het intensief contact heeft gehad met een persoon die klachten hebben gehad (of bevestigd zijn) van COVID-19. Dierenartsen bellen de NVWA nu laagdrempelig voor overleg bij huisdieren met ademhalingsklachten, maar vaak wordt pas na meerdere gesprekken duidelijk of onderzoek aangewezen is. In de meeste niet-onderzochte gevallen bleken de mensen in het gezin geen klachten te hebben gehad en bij enkele casus was dit wel het geval, maar heeft de eigenaar bijvoorbeeld niet mee willen werken met de monstername.

Het aantal dieren is hoger dan het aantal casus, omdat in sommige gevallen meer dieren uit eenzelfde huishouden zijn onderzocht. Alleen bij nertsenbedrijven geldt het aantal in plaats van het aantal dieren.

Brief over de infectie van nertsen met SARS-CoV-2

De leden van de VVD-fractie zijn geschrokken van de vaststelling van een besmetting met het SARS-CoV-2 virus op een tweetal nertsenbedrijven. Deze leden leven mee met de nertsenhouders, hun gezinnen en de medewerkers. Zij achten het verstandig dat de regering heeft besloten over te gaan tot een meldplicht voor nertsenhouders, dierenartsen en voor personen in onderzoeksinstellingen voor verschijnselen van besmetting met SARS-CoV-2 op nertsenbedrijven. Wat is het aantal meldingen als gevolg van deze meldplicht?

Tot nu toe zijn er twee meldingen gedaan. Monsters zijn getest en de bedrijven bleken niet besmet.

Brief update corona bij dieren

De leden van de VVD-fractie lezen in de brief van 15 mei dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) dierenartsen heeft gevraagd verdenkingen van het SARS-CoV-2- virus bij dieren (waaronder ook huisdieren) door te geven aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De leden lezen dat de NVWA de meldingen zal beoordelen. Zij hebben hierover de volgende vragen. Hoeveel meldingen van verdenkingen van COVID-19 hebben er sinds 27 februari (eerste geteste menselijke besmetting in Nederland) plaatsgevonden en bij welke dieren?

Welke beoordelingen door de NVWA hebben hierbij plaatsgevonden en wat was de uitkomst? Hoe vaak heeft er vervolgonderzoek plaatsgevonden en bij welke dieren?

Pas sinds de oproep aan dierenartsen en de meldplicht voor verschijnselen bij nertsen is er sprake van meldingen bij dieren die bij de NVWA worden geregistreerd.

Voor andere dieren dan nertsen betreft het een vrijwillige melding door dierenartsen. Dat is anders dan de meldplicht bij nertsen die verplicht is. Tot nu toe is voor huisdieren alleen bij een hond vastgesteld dat deze antistoffen had tegen het virus. Verder zijn geen infecties bij huisdieren in Nederland via de vrijwillige melding van dierenartsen aan de NVWA bekend. Wel is er sprake van besmette «wilde» boerderijkatten op een van de besmette nertsenbedrijven. Deze dieren zijn onderzocht in het kader van het lopend onderzoek op de besmette nertsenbedrijven.

Hieronder vindt u een overzicht met het aantal meldingen van COVID-19 bij de NVWA inclusief de nertsenbedrijven en runderen.

Tot en met 2 juni 2020 zijn 43 casus geregistreerd van dierenartsen die de NVWA hebben gebeld in verband met een vermoeden van een infectie bij een dier met CoV-2. Dit betrof 52 dieren en elf nertsenbedrijven (in enkele gevallen was er sprake van twee dieren met symptomen in één huishouden).

Op 9 van de elf nertsenbedrijven werd de PCR positief en is genetisch materiaal van CoV-2 aangetoond. Dit zijn de positieve bedrijven waarover de Kamer is geïnformeerd.

Het serum dat via de NVWA is ingestuurd is nog in onderzoek bij WBVR.

Over het positieve monster van de hond die bij de Faculteit Diergeneeskunde is onderzocht is de Kamer eveneens geïnformeerd.

Niet alle casus zijn daadwerkelijk onderzocht; dit zijn bijvoorbeeld casus waarbij het dier niet viel in de criteria van de NVWA om te onderzoeken.

De criteria zijn dat het dier ziek is geworden nadat het intensief contact heeft gehad met een persoon (personen) die klachten hebben gehad (of bevestigd zijn) van COVID-19. Dierenartsen bellen de NVWA nu laagdrempelig voor overleg bij huisdieren met ademhalingsklachten, maar vaak wordt pas na meerdere gesprekken duidelijk of onderzoek aangewezen is. In de meeste niet-onderzochte gevallen bleken de mensen in het gezin geen klachten te hebben gehad en bij enkele casus was dit wel het geval, maar heeft de eigenaar bijvoorbeeld niet mee willen werken met de monstername.

Het aantal dieren is hoger dan het aantal casus, omdat in sommige gevallen meer dieren uit eenzelfde huishouden zijn onderzocht. Alleen bij nertsenbedrijven geldt het aantal bedrijven in plaats van het aantal dieren.

De leden van de VVD-fractie lezen over commerciële aanbieders van COVID-19 testen bij dieren. Voldoen deze testen aan de eisen die hieraan gesteld worden, zodat een uitkomst ook betrouwbaar is? Hoeveel testuitslagen van deze commerciële aanbiedingen heeft de NVWA ontvangen? Bij welke dieren zijn deze tests afgenomen en wat was de uitslag?

Het is bekend dat er aanbieders zijn van testen. Het staat dierenartsen vrij die te gebruiken, maar bij een vermoeden van een infectie is het advies dit aan de NVWA te melden. Na beoordeling door de NVWA worden monsters getest door het nationaal referentielaboratorium Wageningen Bioveterinary Research (WBVR), dat gevalideerde tests in huis heeft. De karakteristieken van de tests van commerciële aanbieders zijn niet bekend. Een besmetting wordt nooit vastgesteld op de uitslag die een dierenarts genereert op basis van een commerciële test. Alleen uitslagen van WBVR of van de Faculteit Diergeneeskunde worden erkend door de NVWA.

Hoe vaak dierenartsen een commerciële test gebruiken en met monsters van welke dieren is mij niet bekend. Zoals gezegd geldt geen meldplicht voor een vermoeden van een infectie bij andere dieren dan nertsen.

De leden van de VVD-fractie lezen over de verschillende besmettingen van nertsen, katten en een hond in Nederland. Deze leden vragen op welke manier nertsen en andere marterachtigen COVID-19 kunnen overdragen en op welke manier dit verschilt van de manier waarop het SARS-CoV-2-virus van mens op mens wordt overgedragen.

Het is aangetoond dat fretten elkaar via indirect contact, via de lucht, over korte afstand kunnen besmetten. Ook voor katten is dit aangetoond. Van andere dieren zijn mij geen wetenschappelijke publicaties bekend. Op de besmette nertsenbedrijven is de spreiding daar het gevolg van overdracht van virus tussen nertsen. Het is aannemelijk dat de wijze van overdracht tussen katten, tussen nertsen, tussen fretten en tussen mensen op vergelijkbare wijze verloopt, namelijk via kleine druppeltjes met daarin virus in de lucht en over korte afstand.

Meer wetenschappelijke publicaties over transmissie tussen dieren en de wijze waarop dat mogelijk gebeurt zijn mij niet bekend.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister onderscheid maakt tussen een meldplicht en het verzoek om mogelijke besmettingen door te geven. De meldplicht geldt voor nertsen en het verzoek geldt voor overige diersoorten. Deze leden zijn hierover bezorgd. Een verzoek om mogelijke besmettingen door te geven is vrijblijvend en geeft ruimte om bewust of onbewust mogelijke besmettingen niet door te geven. Kan de Minister aangeven waarom zij het verantwoord vindt om alleen bij nertsenhouders over te gaan tot een meldplicht? Zoals ook aangegeven in de brief «Infectie van nertsen met SARS-CoV-2» (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1089) maakt de meldplicht bij nertsen het mogelijk om meer onderzoek te doen en meer epidemiologische kennis te vergaren over de relatie tussen dieren en COVID-19 en de verspreiding daarvan. De Minister schreef in de brieven van 22 april (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1088) en 26 april (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1092) dat een algehele meldplicht niet nodig is en dat andere dieren in de veehouderij niet gevoelig lijken voor SARS-CoV-2. Deze leden wijzen de Minister op de aanwezigheid van het SARS-CoV-2-virus bij dieren buiten de veehouderij en benadrukken dat het inzichtelijk maken van de verspreiding van het virus, zowel onder mensen als onder dieren, cruciaal is voor de bestrijding daarvan. Is de Minister het met deze leden eens dat (tijdig) testen een belangrijke voorwaarde is om de kennis en informatie over COVID-19 bij (huis)dieren te vergroten? Zo nee, kan de Minister hierop een uitgebreide toelichting geven?

Er is op dit moment geen aanleiding om het melden van een mogelijke infectie bij andere dieren dan nertsen te verplichten. Er zijn naast de gevonden besmetting bij nertsen en de overdracht van nerts op mens op dit moment nog geen gevallen bekend waarbij het coronavirus is geconstateerd bij landbouwhuisdieren. De infecties bij katten en honden zoals die zijn gemeld zijn tot nu toe beperkt gebleven. Het advies van het RIVM is om bij klachten die lijken op COVID je huisdier niet te knuffelen, zodat de kans op overdracht zo klein mogelijk wordt gemaakt.

Wel is het advies aan dierenartsen om een vermoeden van een besmetting contact op te nemen met de NVWA.

Ik ben het eens met de noodzaak om meer inzicht te krijgen in de verspreiding van het virus en ik laat daarom ook onderzoek uitvoeren bij verschillende diersoorten.

Er zijn mij behalve de gevallen van nerts-mens besmetting op dit moment geen andere gevallen bekend. De verspreiding tussen mensen is te wijten aan mens-mens contact.

De leden van de VVD-fractie zien de meldplicht voor nertsenhouders als een belangrijke en goede eerste stap. Deze leden verzoeken de regering echter ook een meldplicht in te voeren voor alle (huis)dierartsen en laboratoria. Is zij bereid het wettelijk kader hiervoor voor te bereiden? Zo nee, waarom niet?

Ik ben nu niet voornemens een algehele meldplicht in te stellen. De pandemie wordt veroorzaakt door mens-mens contact en (behoudens de bekende gevallen van nerts-mens besmetting) niet door dier-mens transmissie.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van 19 mei 2020 over de stand van zaken van het onderzoek COVID-19 naar nertsenbedrijven. Over deze brief hebben deze leden op dit moment enkele prangende vragen. Zij lezen in de brief dat het belangrijk is om de rol van katten bij potentiele virusoverdracht tussen bedrijven verder te onderzoeken. Hiermee lijkt het onderzoek beperkt te worden tot bedrijven waar katten verblijven (de zogenaamde boerderijkatten). Waarom worden de katten in andere situaties niet betrokken bij dit onderzoek? Waarom worden andere huisdieren (zoals bijvoorbeeld honden of cavia’s) niet betrokken bij dit onderzoek? Deze leden vragen of er (internationaal) onderzoek bekend is of katten en of andere huisdieren subklinisch COVID-19 kunnen doormaken. Zo ja, kan de Minister dit toelichten? Zo nee, wordt dit verder onderzocht?

Ik laat onderzoek doen naar het voorkomen van infecties bij katten en honden uit huishoudens van COVID patiënten. Het kattenonderzoek behelst dus meer dan alleen het onderzoek op besmette nertsenbedrijven. Ik kijk daarbij ook naar verspreiding bij katten die bijvoorbeeld in groepen worden gehouden zoals in catteries. Chinees onderzoek heeft al laten zien dat katten en honden een infectie mogelijk subklinisch kunnen doormaken. Alle informatie die ik op deze wijze vergaar geeft meer inzicht in het klinische of subklinische verloop bij honden en katten. Zolang ik daarover geen inzicht heb is het willekeurig testen van grote groepen huisdieren die verder geen verschijnselen vertonen niet zinvol. Ook bij mensen wordt alleen op geleide van verschijnselen getest.

Deze leden vragen ook hoeveel locaties (nertsenhouderijen) verplicht worden gescreend op COVID-19. Wordt voor deze screening extra capaciteit ingezet zodat de doorlooptijd beperkt blijft? Wat is de verwachte doorlooptijd van deze screening?

Er wordt op alle bedrijven verplicht gescreend. Er wordt extra capaciteit op ingezet, aangezien er geen reguliere screening van bedrijven plaatsvond.

De onderzoekers doen hun uiterste best zo snel mogelijk met resultaten te komen. Naar verwachting zijn volgende week de uitslagen van de screening van alle nertsenbedrijven bekend.

Brief over de gevolgen van COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren

De leden van de VVD-fractie juichen de tijdelijke verruiming van de Borgstelling MKB-landbouwkredieten toe. Deze leden vragen hoeveel ondernemers tot op heden gebruik hebben gemaakt van de (kortlopende kredieten in de) regeling Borgstelling MKB-landbouwkredieten en voor welk bedrag ondernemers hebben geleend.

Tot 22 mei 20 is door de banken, op grond van de BL-C, aan 76 bedrijven voor in totaal € 40,9 miljoen aan kredieten verstrekt. Daarbij gaat het onder meer om 31 bedrijven uit de glasbloemensector (€ 17,5 miljoen), 23 bedrijven uit de potplantensector (€ 14,9 miljoen), 5 bedrijven uit de glasgroentensector (€ 3,2 miljoen), vier bedrijven uit de bloembollensector (€ 2,0 miljoen), drie bedrijven uit de akkerbouw (€ 2,0 miljoen) en één bedrijf uit de visserij -en aquacultuur.

Welke afspraken zijn er gemaakt voor het terugbetalen van de kredieten?

Het aflossen van de lening is een afspraak tussen de ondernemer en de bank. Gewoonlijk gaat de aflossing van de lening gelijk op met de afbouw van de borgstelling van de overheid. De afbouw van borgstelling begint ten laatste op de 1e dag van het negende kwartaal en moet uiterlijk na vier jaren tot 0 euro zijn teruggebracht. Er kan echter ook eerder worden gestart met het aflossen.

Wanneer moet daarmee worden begonnen en is er voor ondernemers nog de mogelijkheid om, afhankelijk van de situatie, enige uitstel te krijgen?

Zie voor de beantwoording op deze vraag bovenstaande beantwoording. De opschorting van de afbouw van de borgstelling bij uitstel van afbetaling is mogelijk tot maximaal acht kwartalen (= 2 jaar).

Deze leden ontvangen signalen dat de looptijd van kortlopende kredieten (BL-C) onder de regeling Borgstelling MKB-landbouwkredieten voor een aantal bedrijven te kort is. Herkent de Minister deze signalen? Zo ja, is zij bereid om met de Minister van Economische Zaken en Klimaat in overleg te treden om te kijken of de looptijd van kortlopende kredieten (BL-C) onder de regeling Borgstelling MKB-landbouwkredieten verlengd kan worden? Zo nee, is zij bereid de komende maand signalen en ervaringen uit de praktijk met de Kamer te delen?

De looptijd van de kredieten op grond van de BL-C die door een financier kan worden verstrekt is, op basis van signalen uit de praktijk, op 19 mei 2020 in aansluiting met de BMKB-C van EZK (Stas EZK) gewijzigd. De looptijd van de BL-C is met terugwerkende kracht tot 18 maart 2020 verlengd van maximaal twee jaar naar maximaal vier jaar.

De leden van de VVD-fractie zijn blij dat de Minister het initiatief heeft genomen om onze boeren tegemoet te komen met een voorschotbetaling uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Deze leden betreuren de houding van de Europese Commissie in dezen. Kan de Minister aangeven waarom de Europese Commissie vasthoudt aan de datum van 16 oktober 2020 voor het uitbetalen van de directe betalingen? Kan de Minister aangeven wanneer de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) over kan gaan tot de voorschotbetaling?

Deze leden hebben bij het schriftelijk overleg over de videoconferentie van de EU Landbouw- en Visserijministers op 13 mei 2020 ook een aantal vragen gesteld over de voorschotbetaling. Wanneer kan de Kamer de antwoorden tegemoet zien?

Dat de Europese Commissie vasthoudt aan 16 oktober voor de bevoorschotting van de directe inkomenssteun, heeft te maken met het feit dat het Europese financieel boekjaar begint op 16 oktober. Eerder uitbetalen dan dat het financieel jaar start, is begrotingstechnisch niet mogelijk. RVO.nl zal de voorschotten op de directe inkomenssteun van het GLB kunnen uitbetalen in juli.

De leden van de VVD-fractie delen de mening dat het pakket aan maatregelen op EU-niveau nog niet compleet is. Deze leden herkennen de constatering dat de bestaande nationale noodmaatregelen zoals bijvoorbeeld de Noodfonds Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) niet altijd voldoende toereikend zijn. Zij zijn positief over de bestaande tegemoetkomingen in de sierteelt, voedingstuinbouw en fritesaardappelen. Zij willen benadrukken dat er meer sectoren binnen de agrofoodsector zwaar zijn geraakt en dat ook voor hen de NOW of andere genomen maatregelen rond COVID-19 niet voldoende toereikend zijn. Zij zien op dit moment vooral in dierlijke sectoren grote problemen en nog geen tot weinig oplossingsgerichte maatregelen. Zij maken zich grote zorgen om de verschillende sectoren zoals de (melk)veehouderij, de kalversector, de eendensector, de pluimveesector, de paardensector, de nertsenhouderijen. Zij verzoeken de Minister om ook voor de dierlijke sectoren toe te zien op (financiële) maatregelen en maatwerk in zowel nationaal als Europees verband. Welke stappen heeft de regering in Europees en nationaal verband gezet om te komen tot een (financiële) oplossing en maatwerk voor de verschillende sectoren en welke stappen is de regering voornemens nog te gaan zetten om ook andere zwaar geraakte sectoren in de agrofoodsector te helpen de COVID-19-crisis te overleven?

Deze leden wachten de beantwoording van deze en eerder gestelde vragen tijdens het schriftelijk overleg over de videoconferentie van de EU Landbouw- en Visserijministers op 13 mei 2020 over dit onderwerp, af. Zij willen benadrukken dat hun zorgen over agrarische ondernemers in de deze sectoren groot zijn.

De Europese Commissie heeft met de keuze van het instellen van particuliere opslagregelingen voor bepaalde producten rekening gehouden met de marktsituatie en is gebonden aan de reikwijdte van de Verordening (EU) 1308/2013 voor de Gemeenschappelijke marktordening. Particuliere opslag geldt alleen voor vers vlees dus als er sprake is van dieren die nog geslacht moeten worden en niet voor producten die al bevroren in opslag liggen. Verder moet rekening gehouden met het feit dat de producten als ze uit opslag komen ook een negatief markteffect kunnen veroorzaken. De Europese Commissie heeft besloten alleen particuliere opslag open te stellen voor rundvlees van runderen ouder dan acht maanden en schapen- en geitenvlees.

In de videoconferentie van de Landbouw- en Visserijministers van 13 mei jl. heb ik daarom gepleit voor om de huidige opslagregeling van runderen ouder dan acht maanden uit te breiden naar kalfsvlees. Daarbij heb ik gevraagd of er mogelijkheden zijn om voorwaarden voor dierenwelzijn aan deze steun te verbinden. De Nederlandse rundvleesproductie bestaat voor een groot deel uit kalfsvlees. Steun voor private opslag van kalfsvlees kan bijdragen aan zowel het stabiliseren van de markt voor kalfsvlees als voor rundvlees en werkt ook positief door naar de zuivelsector.

De Europese Commissie heeft echter laten weten op dit moment geen nieuwe marktmaatregelen te overwegen, maar dat zij de situatie goed zal monitoren.

Naast de Europese steunmaatregelen kan een aantal dierlijke sectoren een beroep doen op de nationale generieke steunregelingen uit het Noodpakket 2.0. Het intradepartementale marktteam van mijn ministerie monitort nauwgezet en in contact met de diverse brancheorganisaties de marktontwikkelingen in de verschillende sectoren.

De leden van de VVD-fractie lezen over toezicht door de NVWA en vragen op welk vlak de NVWA niet dezelfde (mate van) controle kan uitvoeren in vergelijking met de periode voor COVID-19. In welke sectoren en binnen welke divisies heeft het toezicht stilgelegen? Wat zijn de gevolgen geweest voor de sectoren en op welke manier is de Minister met de sectoren in gesprek (gegaan) om te komen tot mogelijke oplossingen?

In mijn brieven van 31 maart 2020 (Kamerstukken 21 502-32 en 35 420, nr. 1230) en 15 mei 2020 (Kamerstuk 35 420, nr. 30) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de gevolgen van COVID-19 en de getroffen maatregelen voor het toezicht door de NVWA. Om de continuïteit van de voedselvoorziening te waarborgen, zijn keurings-werkzaamheden door de NVWA op slachthuizen zoveel mogelijk doorgegaan. Daar waar ondanks de door de slachterijengenomen maatregelen niet conform de RIVM-richtlijnen kan worden gewerkt, heeft de NVWA de mogelijkheid om het slachtproces per direct te stoppen, totdat aan deze onveilige situatie een einde is gekomen en bedrijven er werk van hebben gemaakt om de naleving van de RIVM-richtlijnen beter te implementeren. Dit heeft er in de afgelopen twee maanden toe geleid dat de NVWA haar werkzaamheden op vier slachthuizen tijdelijk heeft opgeschort. De NVWA heeft op 20 mei jl. uit voorzorg besloten dierenartsen die werkzaam waren in een slachthuis in Groenlo op te dragen hun werkzaamheden te staken vanwege het feit dat een fors deel van de medewerkers van het slachthuis positief is getest op het coronavirus. Daarna is op last van de desbetreffende veiligheidsregio ook in Helmond een slachthuis gesloten vanwege besmetting van het personeel met het coronavirus.

Het kabinet is in overleg met de betrokken sectoren om de situatie in slachthuizen over de volle breedte te bespreken. Ik heb op 26 mei jl. de sector gesproken en de urgentie benadrukt van de eigen rol en verantwoordelijkheid van slachthuizen en opgeroepen verantwoordelijkheid te nemen voor een veilige omgeving voor hun medewerkers en om besmetting van de medewerkers zo veel mogelijk te voorkomen. Het gaat daarbij niet alleen om de werkplek, maar ook om de huisvesting en het vervoer van de medewerkers. Bedrijven hadden al protocollen gemaakt om te werken met de RIVM-richtlijnen, en diverse maatregelen genomen. De sector heeft mij toegezegd extra maatregelen te nemen, inclusief meer inzet op het naleven van de protocollen.

De certificering van levende dieren en producten voor het EU-handelsverkeer en voor derde landen heeft zoveel mogelijk doorgang gevonden. Deels door certificering op afstand. In de andere sectoren heeft de NVWA in eerste instantie de inspecties beperkt tot het noodzakelijke. Dat betrof bijvoorbeeld inspecties naar aanleiding van meldingen bij de NVWA die vanwege de ernst van de overtreding en/of de mogelijke gevolgen voor de voedselveiligheid, het dierenwelzijn, de diergezondheid of de plantgezondheid onmiddellijk om een inspectie vroegen. Inmiddels wordt het toezicht gefaseerd weer opgestart als dit met inachtneming van de richtlijnen van het RIVM mogelijk is.

Met betrekking tot de gevolgen van de coronacrisis op de visserij- en aquacultuur-sector ondersteunen de leden van de VVD-fractie de maatregelen die de Minister genomen heeft om vissers die noodgedwongen aan de wal moeten blijven, tegemoet te komen. Hoeveel vissers hebben tot dusver een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming? Klopt het dat als gevolg van Europese bepalingen bij de aanvraag van tegemoetkomingen de eis is gesteld dat deze aanvraag in de laatste week van de vijf stilligweken ingediend moet worden? Zo ja, is de Minister bekend met situaties waarin vissers als gevolg van deze eis een week vergoeding zijn misgelopen? Welke verwachtingen zijn er ten aanzien van de termijn van toekenning en uitbetaling van de tegemoetkoming?

Er zijn 124 subsidieaanvragen ingediend. Een aanvraag tot verlening van de subsidie moet worden ingediend voordat alle gewenste weken, met een maximum van vijf, is stil gelegen.

De regeling is op 15 mei, zo snel mogelijk na publicatie op 24 april van de gewijzigde EFMZV verordening, opengesteld. Het stilliggen kan worden vergoed vanaf 16 maart. Indien in de tussenliggende periode, van 16 maart tot 15 mei, reeds vijf weken is stilgelegen, wordt door een extra week stilliggen de subsidie verkregen.

In de regelgeving is bepaald dat de beslissing ten aanzien van de toekenning van de subsidieverlening(aanvraag) binnen maximaal 13 weken na ontvangst van de aanvraag moet worden gegeven. Betaalverzoeken worden ingediend nadat alle gewenste weken is stilgelegen. Voor deze betaalverzoeken geldt opnieuw een beslistermijn van maximaal 13 weken.

Met betrekking tot de steunmaatregelen voor de tuinbouwsector vragen de leden van de VVD-fractie naar de eerste ervaringen van ondernemers met de indiening en toekenning van aanvragen. Hoe ervaren indieners tot dusver het proces van het onderbouwen van de gemelde omzetderving? Zijn er tot dusver bepaalde vragen of problemen waar ondernemers in dit proces met regelmaat tegen aanlopen? Zo ja, welke zijn dit? Bestaat hierbij een verschil tussen ondernemers met een relatief grotere en kleinere omzet? Zo ja, welke specifieke problemen ervaren ondernemers met een relatief grote omzet (en daarmee een relatief groot omzetverlies)? In hoeverre bestaat er onduidelijkheid over de precieze definities en voorwaarden gehanteerd in de regeling? Op welke wijze worden deze onduidelijkheden weggenomen? Hoeveel aanvragen voor een tegemoetkoming zijn tot dusver ingediend en is aan te geven wat de gemiddelde gemelde omzetderving per bedrijf is?

Kan de Minister aangeven hoeveel van het voor de regeling geraamde bedrag op basis van de tot dusver ingediende aanvragen uitgekeerd zal worden? Wordt er gesproken met de sector over vervolgstappen of eventuele aanpassingen aan de regeling?

Met de crisisorganisatie van de tuinbouwsector die is ingericht onder Greenports Nederland wordt geregeld overlegd om vragen over de Regeling te bespreken. Sectorpartijen communiceren hier ook zelf over naar de leden. Mijn beeld is dat het aanvraagproces en de communicatie daarover goed loopt. Het loket voor het indienen van een aanvraag is op 7 mei geopend op de website van de RvO. Aan de hand van vragen die door ondernemers aan het contactcentrum van de RvO worden gesteld, worden geregeld de Q&A’s op de website van de RvO aangepast. Vooralsnog is er geen verschil in aard van de vragen die gesteld worden door ondernemers met een grotere omzet en ondernemers met een kleinere omzet.

Tot dusverre zijn er vanuit de tuinbouw ruim 900 aanvragen binnengekomen. Deze aanvragen zijn gebaseerd op de verwachte omzetderving over de periode van 12 maart t/m 11 juni 2020 ten opzichte van de voorgaande jaren, waarop binnen enkele dagen een voorschot wordt uitgekeerd. Achteraf dient de definitieve vaststelling plaats te vinden aan de hand van bewijsstukken of een accountantsverklaring. Een aantal vragen die door de brancheorganisaties is gesteld, leidt tot kleine aanpassingen ter verduidelijking van de Regeling. Daarbij worden de uitgangspunten van de regeling niet gewijzigd.

Daarnaast geldt voor zowel de tuinbouw als de visserij dat een belangrijke voorwaarde voor herstel van de omzet in de betrokken sectoren is dat het internationale goederenverkeer en de internationale handelsstromen zo snel mogelijk weer op gang komen. In dit verband is het zorgelijk dat een recente enquête van NLinBusiness aantoont dat ruim 60% van de internationaal opererende ondernemers groeiende handelsbarrières ervaart.

De leden van de VVD-fractie vragen om deze reden op welke wijze wordt gewerkt aan een inventarisatie van deze ervaren barrières onder met name ondernemers in de tuinbouw en op welke wijze wordt gehandeld om deze barrières weg te nemen.

De enquête van NLinBusiness dateert van 31 maart jl. en betrof een onderzoek dat bilaterale Kamers van Koophandel uitvoerden onder 180 Nederlandse bedrijven die in het buitenland waren gevestigd. De uitkomsten hadden betrekking op de lokale activiteiten en niet in het bijzonder op handelsbarrières of de in- en uitvoer met Nederland. 68% van de respondenten waren gevestigd in Thailand en Indonesië, en van alle antwoorden had 87% betrekking op vier landen. 15% van de respondenten was actief in de agribusiness.

Om Nederlandse ondernemers uit de agribusiness te informeren over handelsbarrières in het buitenland wordt er vanuit het Ministerie van LNV regelmatig een overzicht gestuurd naar onder meer brancheorganisaties met actuele berichtgeving van landbouwraden. Zij onderhouden waar mogelijk en nodig contact met lokale overheden.

Met name in de eerste weken van de crisis hebben ambassades zich zeer ingespannen om te bewerkstelligen dat bederfelijke producten konden worden vervoerd via zgn. Green Lanes.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie vinden het goed dat de regering noodlijdende sectoren steunt in deze tijden van crisis, zodat zij niet door de coronacrisis het loodje leggen. Deze leden hebben de volgende vragen. Nu vooral de export stilvalt zal Nederland van de landen in de Europese Unie (EU) relatief het hardst worden geraakt. Hoeveel geld gaat er meer naar de agrarische sector vanuit de EU vanwege de coronacrisis? Kan de Minister toelichten of Nederland een «fair share» krijgt? Kan de Kamer worden geïnformeerd over de extra EU-landbouwsteun per land als gevolg van de coronacrisis? Is er zicht op hervatting van de export van bloemen en planten? Is de Minister in overleg met haar EU-collega's om de export snel weer op peil te brengen?

De maatregelen van de EU om de landbouwsector te helpen om de effecten van de Coronacrisis op te vangen betekenen vooral dat de mogelijkheden om bestaande EU-middelen voor landbouwbeleid anders, of onder (tijdelijk) andere voorwaarden in te zetten dan anders het geval zou zijn geweest. Deze middelen komen uit de lopende EU-landbouwbegroting. Het gaat dus niet om meer financiële middelen. Daar waar het de middelen voor directe betalingen en voor plattelandsontwikkeling betreft zijn deze dus niet anders verdeeld tussen de lidstaten. Lidstaten hebben alleen mogelijkheden gekregen om flexibeler om te gaan met het tijdstip van uitbetaling bij de directe betalingen of nog niet verplichte middelen voor plattelandsontwikkeling ruimer toe te passen. Voor de marktmaatregelen die in het kader van de verordening voor de Gemeenschappelijke Marktordening (Vo. (EU) 1308/2013) zijn ingezet (bijvoorbeeld voor publieke opkoop of voor steun voor particuliere opslag) geldt dat de middelen uit eerder onbenut EU-landbouwbudget afkomstig zijn. Deze maatregelen gelden EU-breed en zijn erop gericht om de markt in de gehele EU te stabiliseren. Steun voor particuliere opslag staat open voor alle marktdeelnemers binnen de EU. Alle marktdeelnemers hebben een gelijke kans om er gebruik van te maken. De mate van gebruik kan per lidstaat wel verschillen.

Met uitzondering van steun voor private opslag van kaas waar een evenredige verdeling is gemaakt op basis van de productiecijfers in de EU per lidstaat, zijn er ook geen plafonds per lidstaat bij deze maatregelen. Aangezien de regelingen nog open staan kan op dit moment niet worden aangeven welke lidstaat in welke mate gebruik maakt van de regelingen. Het beeld in de eerste weken van openstelling is dat ook marktdeelnemers in Nederland gebruik maken van de diverse regelingen. Wat betreft de export van landbouwproducten inclusief bloemen en planten naar andere lidstaten van de EU, is er al vroeg aandacht geweest voor het openhouden van grenzen en het belang van goede transportmogelijkheden in de gehele EU. Afgezien van enkele problemen in de eerste weken van de Coronacrisis, lijken deze maatregelen effectief geweest te zijn.

Herstel van de vraag naar landbouwproducten die vooral geraakt zijn door het geheel of gedeeltelijk sluiten van onder andere horeca, foodservice en winkels in de EU is in grote mate afhankelijk van het tempo waarin in de verschillende lidstaten de betreffende afzetkanalen weer open gaan en de snelheid en mate waarin de consumptie van die producten weer op het niveau van voor de crisis komt.

Hoe staat het met de veiligheid in de vleesverwerkende sector nu er in Duitsland groot besmettingsgevaar is gebleken?

Op 20 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het feit dat de inspecteur-generaal van de NVWA op die dag heeft besloten om de NVWA-werknemers terug te trekken van de vestiging van een slachthuis in Groenlo. Dit besluit heeft hij genomen op basis van de eerste bevindingen van een steekproef die de GGD heeft geïnitieerd onder andere bij de medewerkers van het betreffende slachthuis. Uit die steekproef bleek dat mogelijk 20% van de medewerkers van het slachthuis besmet is met het COVID-19 virus. In de afgelopen periode is er ook getest op andere slachthuizen. Zoals toegezegd in mijn brief van 20 mei jl. (Kamerstuk 33 835, nr. 159) zal ik uw Kamer samen met de Minister van VWS en de Staatssecretaris van SZW op korte termijn informeren over de laatste ontwikkelingen op de slachthuizen, waaronder het testbeleid op de slachthuizen.

De leden van de PVV-fractie hebben een noodoproep gekregen dat de situatie in de nertsenhouderij kritiek is en dat deze sector vooralsnog niet kan rekenen op enige steun.

Is de Minister zich van de situatie bewust dat vanwege de coronacrisis de verkoop van pelzen vrijwel volledig is stilgevallen en dat een voerleverancier heeft aangekondigd te stoppen met het leveren van voer? Wat gaat de Minister ondernemen om deze zwaar getroffen sector te steunen? Is de Minister bereid om de ambitie van het uitfaseren van de nertsenhouderij in Nederland te bespoedigen nu blijkt dat nertsen het coronavirus kunnen overdragen? Welke problemen ziet de Minister bij een eventueel snellere afbouw van de overgebleven nertsenhouders? Is de Minister van mening dat de nertsenhouders de afgelopen jaren goed begeleid zijn bij het staken van de ondernemingen en/of in een eventuele doorstart in een andere sector?

Het is mij bekend dat als gevolg van de coronamaatregelen de verkoop van pelzen sterk is gedaald en dat pelsdierbedrijven in liquiditeitsproblemen kunnen komen. Ik werk aan een wijziging van de bestaande subsidieregeling voor sloop- en ombouw om pelsdierhouders beter te kunnen ondersteunen bij het stoppen en bij het slopen of ombouwen van hun voormalige pelsdierhouderijen. Ik ben voornemens deze wijziging op korte termijn voor te hangen bij de Tweede en Eerste Kamer en onderzoek mogelijkheden om de inwerkingtreding te versnellen. Daarnaast heb ik onlangs subsidie van € 4.6 miljoen verleend aan de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders (NFE) voor de uitvoering van een door NFE en LTO opgesteld Sociaal Economisch Plan (SEP). Hiermee kunnen pelsdierhouders door NFE en LTO worden begeleid en ondersteund bij de afbouw van hun pelsdierhouderij. Met de banken is besproken dat de tijdelijke verruiming van de Borgstelling Landbouw Corona (BL-C) gebruikt kan worden voor kredietverstrekking aan nertsenbedrijven.

Zoals in de brief van 3 juni is gemeld, onderzoekt het kabinet of en zo ja hoe een eenmalige stoppersregeling kan worden vormgegeven waarmee deze bedrijven op korte termijn vrijwillig hun bedrijfsvoering kunnen beëindigen. Uw Kamer wordt daar binnenkort nader over geïnformeerd.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

Stand van zaken onderzoek COVID-19 naar nertsenbedrijven

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de regering over de stand van zaken onderzoek COVID-19 naar nertsenbedrijven en hebben hierover nog vragen.

De leden van de CDA-fractie lezen dat het aannemelijk is dat één medewerker van een besmet nertsenbedrijf door nertsen is besmet met COVID-19. Zij vragen de Minister of er ook informatie beschikbaar is over op welke wijze deze medewerker door de nertsen is besmet. Is het aannemelijk dat dit door fysiek contact met de nertsen is gebeurd of juist door het inademen van druppeltjes in de lucht?

Vermoedelijk heeft intensief contact door de verzorging met deze dieren geleid tot besmetting. Dieren worden in de hand genomen en mogelijk dat de nerts, via faeces of druppeltjes uitademingslucht de medewerker heeft besmet. Ook is het mogelijk dat de medewerker tijdens het verblijf in de stallen de infectie heeft opgelopen door inhalatie van virus bevattende stofdeeltjes; immers in monsters van lucht en stof die in de stal zijn genomen is het virus aangetroffen. De precieze route is echter niet vast te stellen.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de screening van nertsenbedrijven wordt uitgebreid naar alle nertsenbedrijven in Nederland en wordt verplicht. Deze leden vragen de Minister op welke termijn deze screening bij alle nertsenbedrijven in Nederland kan worden uitgevoerd. Om hoeveel bedrijven gaat het in totaal en hoeveel bedrijven kunnen er per dag worden gescreend? Welke mogelijkheden ziet de Minister om deze screening zo veel mogelijk te versnellen en wat is daarvoor nodig?

Deze screening wordt momenteel uitgevoerd, door veel dierenartsen die door de Gezondheidsdienst voor Dieren hiervoor speciaal zijn vrijgemaakt. Naar verwachting zijn de resultaten volgende week bekend. Het gaat in totaal om ongeveer 140 nertsenbedrijven, zoveel als er in Nederland zijn.

De leden van de CDA-fractie lezen dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) de kans dat een kat met COVID-19 een mens kan besmetten nog steeds als heel klein beoordeelt en dat adviezen over de omgang met dieren ongewijzigd blijven. Deze leden zijn van mening dat het van belang is om te zorgen voor goede publieksvoorlichting op dit punt en dat adviezen over de omgang met dieren goed onder de aandacht van inwoners moeten worden gebracht. Zij vragen de Minister in hoeverre deze adviezen op dit moment actief gecommuniceerd worden en welke mogelijkheden zij ziet om de publieksvoorlichting over COVID-19 en de omgang met dieren te intensiveren.

Het RIVM publiceert op zijn website de adviezen (https://www.rivm.nl/coronavirus-covid-19/huisdieren), mijn ministerie geeft ook via de website informatie en er is een lijst met Q&A’s zodat mensen meer informatie kunnen krijgen. Ook dierenartsen spelen een rol bij de voorlichting. Verder zijn er wetenschappers die in diverse media informatie geven.

Dierenartsen krijgen via mijn ministerie, via de NVWA, onderzoekers en via aparte mailings de nodige informatie. Dierenartsen is gevraagd een vermoeden van een infectie bij huisdieren te melden bij de NVWA.

COVID-19 en dieren

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de regering over COVID-19 en mogelijke relatie met dieren en hebben hierover nog enkele vragen. Deze leden vragen de Minister in hoeverre het met zekerheid te stellen is dat de overdracht van corona bij huisdieren van baas naar hond of kat is gegaan en niet andersom. Wat kunnen we op dit vlak leren van buitenlandse ervaringen en in hoeverre is er op dit vlak sprake van internationale samenwerking?

Aangezien de drijvende kracht achter de wereldwijde verspreiding van het virus de mens is, en er veel patiënten of subklinisch geïnfecteerde mensen zijn, is het het meest waarschijnlijk dat COVID-19 patiënten de infectie hebben overgedragen aan hun huisdier. Er zijn wereldwijd geen aanwijzingen dat huisdieren op grote schaal zijn besmet, wat het dus onwaarschijnlijk maakt dat de route andersom is.

Er wordt internationaal veel kennis uitgewisseld. De Europese Commissie is aan het uitwerken hoe we in de Europese Unie gezamenlijk kunnen optrekken wat betreft het doen van (wetenschappelijk) onderzoek naar CoV-2 infecties bij dieren.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister ook om duidelijk te maken hoe de algemene voorlichting plaatsvindt over besmetting van dieren en daarbij tevens in te gaan op hoe diereigenaren met corona op de hoogte zijn gesteld van het besmettingsrisico. Zijn mensen die in contact komen met coronapatiënten gewezen op besmettingsrisico van mogelijk aanwezige huisdieren, zoals katten, honden en fretten? Hoe worden dierenartsen geïnformeerd over de besmettingsrisico's bij huisdieren? Zijn dierenartsen verplicht om bij coronaverschijnselen of positieve testen van huisdieren dit aan de overheid te melden? Zo ja, op basis van welke regelgeving is dit het geval. Zo nee, waarom niet?

Het RIVM publiceert op zijn website de adviezen, mijn ministerie geeft ook via de website informatie en er is een lijst met Q&A’s zodat mensen meer informatie kunnen krijgen. Ook dierenartsen spelen een rol bij de voorlichting. Verder zijn er wetenschappers die in diverse media informatie geven.

Dierenartsen krijgen via mijn ministerie, via de NVWA, onderzoekers en via aparte mailings de nodige informatie. Dierenartsen is gevraagd een vermoeden van een infectie bij huisdieren te melden bij de NVWA.

De leden van de CDA-fractie vragen tevens welke informatie beschikbaar is over besmettingen bij muizen en ratten. Daarnaast vragen deze leden of mopshonden gezien hun korte snuit en mogelijk achterliggende ademhalingsproblemen gevoeliger zijn voor corona. Zij vragen de Minister ook in te gaan op de rol die (kamer)vliegen al dan niet zouden kunnen spelen bij het verspreiden van het coronavirus. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) zijn kamervliegen dragers van bijvoorbeeld diarreeziektes en huid- en ooginfecties. Hoewel kamervliegen geen bijtende insecten zijn, kunnen zij wel indirecte overbrengers van deze ziektes zijn. In hoeverre is in het kader van COVID-19 onderzoek gedaan naar het indirect overbrengen van deze ziekte door vliegen en wat zijn daar de uitkomsten van?

Muizen en ratten zijn niet gevoelig gebleken voor infectie, blijkt uit wetenschappelijke publicaties. De deskundigengroep dierziekten heeft aangegeven deze dieren niet als risico te zien (www.deskundigengroepdierziekten.nl).

Er zijn maar enkele cases van honden bekend. Er is niet bekend of bepaalde rassen meer risico lopen en uit die paar gevallen kan daarover nu ook niet iets worden gezegd. Bovendien is er een verschil tussen gevoeligheid voor infectie en gevoeligheid voor de symptomen ervan. Als een hond of kat in een huishouden besmet is dan dient de eigenaar het dier een goede verzorging te bieden.

Vliegen kunnen het virus mogelijk passief overbrengen. Dat is echter niet vast te stellen. De belangrijkste wijze van verspreiden gaat volgens experts via kleine druppeltjes. Het advies van het RIVM is om vaak de handen te wassen en de normale hygiënemaatregelen in acht te nemen. Over de rol van vliegen in de verspreiding is niets bekend en ik acht het niet opportuun dat te onderzoeken.

Gevolgen van COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de regering over de gevolgen van de COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren en hebben hierover nog enkele vragen. De Minister merkt terecht op dat hoe langer de crisis aanhoudt, hoe nijpender de financiële situatie voor agrarische ondernemers en vissers wordt. Deze leden vragen de Minister om aan te geven in welke sectoren de financiële situatie het meeste nijpend is en in welke mate de in de brief genoemde maatregelen de situatie in deze sectoren zal verbeteren.

De sectoren die als gevolg van nationale en internationale overheidsmaatregelen om de verdere verspreiding van COVID-19 tegen te gaan, in het bijzonder het horecaverbod en het verbod op het houden van evenementen, te maken hebben met een acute daling van de vraag naar producten die slecht of niet houdbaar zijn vanwege bederfelijkheid en waarvoor geen of beperkte alternatieve toepassingsmogelijkheden zijn, en die bovendien een groot deel van hun omzet realiseren in de piekmaanden maart tot en met juni, zijn het hardst getroffen. Dit betreft vooral de sierteelt, delen van de voedingstuinbouw die exclusief produceren voor de horeca en foodservice en fritesaardappelen.

Omdat de bestaande noodmaatregelen zoals de NOW in deze specifieke situaties onvoldoende soelaas bieden, heeft het Kabinet besloten om voor deze specifieke sectoren te komen met de aanvullende Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID 19

Ook een aantal dierlijke sectoren en de aquacultuur- en visserijsector hebben om nationale en/of EU steun gevraagd. Zoals aangegeven in mijn brief hebben zij te kampen met (financiële) problemen, als gevolg van vraaguitval en daardoor lagere marktprijzen. Deze sectoren kunnen veelal gebruik maken van maatregelen die in EU-verband worden genomen, zoals voorschotbetaling, private opslag, publieke interventie, crisiskartel of – in het geval van visserij – de stillegregeling.

Daarnaast kunnen alle sectoren gebruik maken van de meer (sector)generieke steun- en kredietmaatregelen zoals de tijdelijke verruiming van de regeling Borgstelling MKB-Landbouw-kredieten met een faciliteit voor kortlopende kredieten (BL-C), de NOW of de TOGS (in het bijzonder voor multifunctionele landbouw en paardensport)

De nationale LNV-sectorspecifieke steunmaatregelen zijn bedoeld voor het ledigen van de acute financiële nood die is ontstaan door het wegvallen van de vraag door beperkende maatregelen als gevolg van corona en tegelijkertijd het doorlopen van kosten, waaronder de loonkosten van werknemers. De steunmaatregelen helpt bedrijven met toekomstperspectief om de sector zo goed mogelijk door de crisis heen te helpen. Dat is ook nodig om na de coronacrisis weer de investeringen te kunnen doen die voor verdergaande verduurzaming nodig zijn. Het is op dit moment echter nog te vroeg om te kunnen zeggen in hoeverre de genoemde maatregelen de situatie in deze sectoren verbeterd heeft of nog zal verbeteren. Het spreekt voor zich dat ik de situatie blijf monitoren.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister ook langetermijneffecten van de coronacrisis verwacht, hetgeen een grote impact kan hebben op de land- en tuinbouw. Deze leden vragen de Minister toe te lichten om welke langetermijneffecten het hier gaat, welke omvang de te verwachten impact daarvan op de land- en tuinbouw zou kunnen hebben en waar de Minister aan denkt qua maatregelen om de negatieve langetermijnimpact zo klein mogelijk te houden.

Het is op dit moment gezien de onzekerheid omtrent de duur en verloop van de coronacrisis nog moeilijk vast te stellen wat de langetermijneffecten van de coronacrisis op de land- en tuinbouw zijn. Onderzoeksbureau Panteia23 heeft al wel een doorrekening gemaakt van de economische effecten op sectoren op basis van de scenario’s van het Centraal Planbureau (CPB) van 26 maart jl., waaronder ook de landbouwsector. Panteia geeft aan dat door de coronacrisis de landbouwsector te maken heeft met het wegvallen van binnenlandse afzetmarkten (mede door het sluiten van de horeca) en export.

Panteia heeft een eerste inschatting gedaan van de ontwikkeling van de toegevoegde waarde en arbeidsvolume in landbouw, bosbouw en visserij in 2020 en 2021 op basis van vier verschillende CPB-scenario’s24: Scenario 1: 3 maand beperkingen; scenario 2: 6 maand beperkingen; scenario 3: 6 maand beperkingen, doorwerking negatiever; scenario 4: 12 maand beperkingen, aanvullende problemen vanuit buitenland en financiële sector.

Ontwikkeling toegevoegde waarde en arbeidsvolume in landbouw, bosbouw en visserij (in %)

Ontwikkeling toegevoegde waarde en arbeidsvolume in landbouw, bosbouw en visserij (in %)

Omdat het op dit moment nog onduidelijk is wat de lange termijn impact is op de land- en tuinbouw is het nog te vroeg om te bepalen of aanvullende maatregelen nodig zijn. Het kabinet heeft in de kamerbrief noodpakket 2.025 aangegeven dat het de ontwikkelingen in diverse sectoren intensief volgt, in binnen- en buitenland en op financiële markten en waar nodig zal het kabinet aanvullende actie blijven ondernemen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regeling voor de sierteelt en onderdelen van de voedingstuinbouw en fritesaardappelen via een spoedprocedure voor goedkeuring aan de Europese Commissie is voorgelegd. Zijn alle goedkeuringen door de Europese Commissie voor deze regeling binnen?

De Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 is 8 mei jl. goedgekeurd door de Europese Commissie en gepubliceerd in de Staatscourant (Kamerstuk 35 420, nr. 32.).

De leden van de CDA-fractie lezen dat boeren die geen gebruik kunnen maken van de maximale de-minimis ruimte een beroep kunnen doen op de tijdelijk verruimde Borgstelling Landbouw (BL-C). Kan de Minister aangeven in welke gevallen boeren geen gebruik zouden kunnen maken van de maximale de-minimisruimte? Om hoeveel gevallen zal dit naar verwachting gaan?

Alle overheden, dus ook de provincies, gemeenten en waterschappen, kunnen subsidies verstrekken onder de de-minimisregeling. In totaal mag een landbouwer maximaal € 20.000 aan de-minimissteun ontvangen in de afgelopen twee belastingjaren en het lopende belastingjaar.

De landbouwer dient te verklaren dat hij niet over deze grens heengaat. Boeren die de maximale de-minimis ruimte al hebben opgebruikt, kunnen geen gebruik maken van het voorschot.

Ik heb geen beeld hoeveel de-minimissteun boeren al hebben ontvangen in de afgelopen jaren. Naar verwachting is het aantal boeren dat om deze reden geen voorschot kan aanvragen zeer beperkt.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Minister aangeeft dat de kalversector zelf verantwoordelijk is voor het voorkomen van dierenwelzijnsproblemen en dat de NVWA handhaaft indien nodig. Deze leden vragen of de Minister signalen heeft ontvangen van dierenwelzijnsproblemen in deze sector en of er tot op heden gevallen zijn geweest waarbij de NVWA tot handhaving heeft moeten overgaan.

De Corona-crisis veroorzaakt in de kalversector een forse afzet- en omzetdaling. Daarom worden minder kalveren geslacht dan gebruikelijk. Kalveren blijven langer op het kalverbedrijf. De NVWA zal handhaven als dierenwelzijnsproblemen optreden, maar heeft tot op heden niet hoeven ingrijpen.

In de Kamerbrief van 7 mei 2020 geeft de Minister aan: «Ik vind het belangrijk dat eventuele steunmaatregelen voor de kalfsvleessector hand in hand gaan met verbetering van het dierenwelzijn.». Deze leden verwonderen zich erover dat de Minister ondanks de crisissituatie juist nu extra eisen stelt aan particulier opslag van kalfsvlees, terwijl er nog geen nieuwe Europese wetgeving voorligt en steunmaatregelen vanuit de EU een EU-bevoegdheid betreft. Zij ontvangen graag een reactie van de Minister of zij nu voornemens is om Nederlandse koppen op EU regelgeving is te plaatsen.

De kalversector heeft mijn politieke steun gevraagd voor particuliere opslag. Ik heb toegezegd, dat ik me in Brussel hard ga maken voor steun voor particuliere opslag, waarbij ik heb aangegeven dat ik verwacht dat de kalversector de lange afstandstransporten gaat beperken. De Nederlandse kalversector importeerde in 2019 ruim 860.000 kalveren. Tachtig procent van de geïmporteerde kalveren kwamen uit Duitsland, België of Luxemburg, 20% uit landen die verder weg liggen zoals Letland en Ierland. Aanvoeren van kalveren uit andere lidstaten is wettelijk toegestaan; de EU heeft één interne markt. Een transporteur moet zich wel houden aan de geldende regels, waaronder de Europese Transportverordening, en de omstandigheden waaronder de kalveren worden vervoerd verdienen meer aandacht. De Nederlandse kalverhouderij is wereldmarktleider en heeft daardoor een grote verantwoordelijkheid. Om die reden heb ik de verwachting richting de kalversector uitgesproken dat zij actie neemt voor beperking van lange afstandstransporten en verbetering van dierenwelzijn. Ik pleit, samen met andere Europese collega’s, voor het aanscherpen van de Transportverordening, zoals aangegeven in de voortgangsbrief dierenwelzijn landbouwhuisdieren van 4 september 2019 (Kamerstuk 28 286, nr. 1063).

Heeft de Minister ook zicht op de situatie van de zogenoemde «vrije kalvermesters» die niet in een integratieverband zijn aangesloten?

Ik ben op de hoogte dat vrij-kalvermesters te maken hebben met een forse inkomensafname.

De leden van de CDA-fractie gaan ervan uit dat Nederland, de Europese Commissie en andere lidstaten de ontwikkelingen in de verschillende landbouwsectoren nauwgezet monitoren. Kan de Minister aangeven wat de monitoring aan informatie al heeft opgeleverd? Op welke wijze wordt voorkomen dat problemen in land-, tuinbouw- en visserijsectoren ontstaan of verergeren?

De Europese Commissie bespreekt regelmatig met de lidstaten de marktsituatie van de verschilleden landbouwsectoren in de Landbouwraad, het CSA en de comités voor de gemeenschappelijke marktordening en in voorkomend geval de Visserijraad. Hierbij wordt ook uitgewisseld of de inzet van de CAP of steunmaatregelen uit de gemeenschappelijke ordening ingezet kunnen worden om sectoren met problemen te ondersteunen.

Op nationaal niveau monitort het intradepartementale marktteam van mijn ministerie nauwgezet en in contact met de diverse brancheorganisaties de marktontwikkelingen en de bedrijfseconomische situatie van de sectoren. Deze informatie is afgelopen maanden zeer waardevol gebleken om knelpunten te signaleren en waar nodig ondersteunende maatregelen te treffen, sectorspecifiek, generiek of in EU-verband. Hierover is uw Kamer in mijn brief over de gevolgen van de COVID-19 crisis op de land-, tuinbouw- en visserijsectoren van 7 mei jl. geïnformeerd. Ook de komende maanden zullen we op deze manier de ontwikkelingen blijven volgen.

Daarnaast heeft ons internationale landbouwradennetwerk op de posten een belangrijke rol gespeeld bij het in kaart brengen en waar mogelijk wegnemen van knelpunten die ontstaan zijn bij de import en export van agrofoodproducten. Een voorbeeld hiervan zijn de green lanes. Ook de komende tijd zal ik de informatie en ondersteuning van het landbouwradennetwerk levert nodig hebben om de handel weer op gang te brengen.

De eendenhouderij in Nederland is een relatief kleine gespecialiseerde sector die zwaar getroffen is vanwege de genomen overheidsmaatregelen die stillegging van de horeca tot gevolg had. Medio maart heeft deze sector besloten de productie op een ordentelijke manier af te bouwen. Op welke wijze denkt de Minister een toekomst voor deze sector in Nederland te kunnen garanderen?

Zoals aangegeven in antwoorden op Kamervragen van het lid Ouwehand van 28 april 202026heeft de eendensector mij geïnformeerd over het besluit om voorlopig geen nieuwe broedeieren in te leggen. De eendensector neemt hiermee een maatregel om de economische gevolgen van de crisis voor de keten te beperken. Het perspectief voor de sector is afhankelijk van de duur van de uitval van de afzet naar horeca en foodservice. De bedrijven uit deze sector kunnen voor de overbrugging van de huidige marktsituatie gebruik maken van de generieke steunmaatregelen uit de noodpakketten zoals de NOW en de tijdelijke verruiming van de Borgstelling Landbouw in verband met Corona.

De leden van de CDA-fractie hebben vernomen dat de situatie met betrekking tot de nertsenhouderij door de coronacrisis penibel is geworden. De internationale markt is ingestort doordat kopers onder andere niet kunnen reizen en daarmee is de verkoop tot stilstand gekomen. Deze leden hebben vernomen dat de overheden van Denemarken en Finland hulpprogramma’s in het leven hebben geroepen voor de nertsenhouders. Is de Minister dit bekend? Waaruit bestaan deze hulpprogramma’s? Wat is de Minister voornemens voor de nertsenhouders in Nederland te ondernemen?

Het is mij bekend dat de overheden in Denemarken en Finland programma’s hebben opgesteld voor de ondersteuning van nertsenhouders. De wijze waarop deze sector in deze landen wordt ondersteund is mij niet bekend. Met de banken is besproken dat de tijdelijke verruiming van de Borgstelling Landbouw Corona (BL-C) gebruikt kan worden voor kredietverstrekking aan nertsenbedrijven.

Zoals in de brief van 3 juni is gemeld, onderzoekt het kabinet of en zo ja hoe een eenmalige stoppersregeling kan worden vormgegeven waarmee deze bedrijven op korte termijn vrijwillig hun bedrijfsvoering kunnen beëindigen. Uw Kamer wordt daar binnenkort nader over geïnformeerd.

De leden van de CDA-fractie hebben vernomen dat verzekeraars bij afloop van bijvoorbeeld een brandverzekering geen nieuwe dekking aangaan omdat een bedrijfsbezoek (inspectie) vanwege corona niet plaatsvindt. Is de Minister hiervan op de hoogte? Zo ja, welke actie kan de Minister hierop ondernemen?

Het Verbond van Verzekeraars geeft aan dat aflopende polissen normaal gesproken gewoon in het geheel worden verlengd. Wel zien ook verzekeraars zich geconfronteerd met Covid-19 gerelateerde uitdagingen. Risicodeskundigen van verzekeraars zijn zo veel mogelijk op pad, maar vaak moet er uit veiligheidsoverwegingen aangepast worden gewerkt. De klant moet hier soms zelf actie voor ondernemen. Heel soms lukt inspecteren echt niet. Verzekeraars kijken daarom per geval naar de (alternatieve) mogelijkheden, dit in overleg met de klant en eventueel hun adviseur. Met name nieuwe aangeboden risico’s, zoals nieuwe klanten, bedrijfsdiversificatie of een forse bedrijfsuitbreiding, moeten veelal eerst geïnspecteerd worden. Daar kan enige vertraging zijn ontstaan. Het is daarom zaak dat klanten en hun adviseur het niet op het laatste moment laten aankomen. Dat geldt overigens ook in reguliere tijden. Een inspectie kost tijd en levert vaak ook aanbevelingen ter verbetering op, voordat een risico aanvaardbaar is.

De leden van de CDA-fractie horen graag van de Minister hoe de NVWA de exportcertificering vorm blijft geven de komende maanden.

Bij de uitbraak van de COVID-19 crisis had de NVWA onvoldoende capaciteit om alle exportcertificeringen van levende dieren en sperma/embryo’s naar EU lidstaten en derde landen uit te voeren. De NVWA heeft een prioritering aangebracht in relatie tot de borging van de voedselketen en het dierenwelzijn. In de daaropvolgende weken heeft de NVWA geleidelijk de activiteiten voor exportcertificering opgeschaald en wordt momenteel het grootste deel van de werkzaamheden uitgevoerd. Voor schapen, geiten en slachtrunderen zijn geen beperkingen meer. De huidige beperkingen betreffen voornamelijk paarden en de export van fokvee vanuit primaire bedrijven. Uiteraard blijven de RIVM-maatregelen onverkort van toepassing zodat de NVWA medewerkers in een veilige omgeving kunnen werken. Waar nodig worden hiervoor bedrijfsspecifieke protocollen uitgewerkt. In relatie tot de beschikbare capaciteit wordt er de komende maanden verder opgeschaald. Daar wordt het bedrijfsleven bij betrokken. De actuele situatie is te vinden op de NVWA website.

Er zijn op dit moment geen beperkingen in het proces van exportcertificering van dierlijke producten als gevolg van Covid-19.

De leden van de CDA-fractie constateren dat het Wereldvoedselprogramma (WFP) van de Verenigde Naties waarschuwt dat door de coronacrisis het aantal mensen in acute hongersnood nagenoeg zal verdubbelen van 135 naar 260 miljoen aan het eind van dit jaar. Deze leden vragen of de Minister in beeld heeft waar een dergelijk «dubbele pandemie» (na corona een van honger) in de wereld ontstaan is of dreigt te ontstaan. Heeft de Minister ook in beeld welke landen protectionistische maatregelen met betrekking tot voedsel hebben ingesteld? Welke mogelijkheden ziet de Minister om deze dreigende dubbele crisis te voorkomen? Heeft de Minister in beeld hoe overschotten van voedsel die hier ontstaan kunnen worden ingezet daar op de wereld waar hongersnoden zijn? Hoe kan de kennis van onze agrarische sector worden ingezet in de crisis van landen met voedseltekorten?

De voedselcrisis die dreigt te volgen op de gezondheidscrisis hangt samen met de toegang tot voedsel, het sluiten van, vaak regionale, markten en de restricties op reizen van arbeid. Met name in Afrika maar ook in Azië en Latijns Amerika is de situatie in sommige landen en gebieden urgent. Het openhouden van handelsstromen, zowel nationaal als internationaal is cruciaal om de toegang tot voedsel te verzekeren.

Het WFP is een programma voor noodhulp gestart om daar waar acute hongersnoden aan de orde zijn de nood te ledigen.

De huidige situatie legt de kwetsbaarheden in voedselsystemen in en tussen landen bloot. De FAO en de Wereldbank maken hier per land een analyse van. Ik wil met het Nederlandse innovatieve bedrijfsleven bekijken hoe we, onder andere met het landbouwradennetwerk, kunnen bijdragen aan het robuuster en duurzamer maken van de voedselsystemen in deze landen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken ten behoeve van het schriftelijk overleg over de mogelijke relatie van COVID-19 met dieren en de gevolgen van de COVID-19-crisis op de land-, tuinbouw- en visserijsectoren op 20 mei 2020. Deze leden hebben nog vragen over de desbetreffende stukken.

De leden van de D66-fractie hebben de brief van de Minister inzake de mogelijke relatie tussen corona en dieren (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1088) gelezen en hebben hier nog enkele vragen over. Deze leden lezen in de brief dat de Minister erkent dat veel verschillende factoren invloed hebben op de problematiek rondom zoönosen. Zo noemt de Minister de manier waarop we met wilde dieren omgaan, het verlies van biodiversiteit wereldwijd en dieren in de veehouderij als factoren die een rol spelen bij het verspreiden van virussen. Deze leden zijn positief dat de Minister deze factoren als invloedrijk erkent. Zij constateren dat de illegale internationale handel in planten en dieren immers wordt gezien als groot risico voor de wereldvolksgezondheid. Zo zijn er de laatste twee decennia meerdere virusuitbraken geweest die te herleiden zijn tot de handel en consumptie van wilde dieren. Voorbeelden hiervan zijn SARS, MERS, ebola en het nieuwe coronavirus SARS-CoV-2. Deze leden zijn van mening dat het van groot belang is dat de internationale illegale handel in planten en dieren wordt gestopt om het verdere verlies van biodiversiteit te voorkomen en om mogelijke verspreiding van ziektes in de toekomst te voorkomen. Daarbij is Nederland een belangrijk knooppunt waar illegale handel Europa binnenkomt. Is de Minister het met deze leden eens dat er zo snel mogelijk stappen moeten worden gezet om de illegale internationale handel in planten en dieren te stoppen om nieuwe virusuitbraken te voorkomen, zowel op nationaal als Europees niveau? Zo ja, welke stappen gaat zij zetten om dit doel te bereiken?

Momenteel zijn er géén aanwijzingen dat de internationale handel – legaal of illegaal – een groot risico betreft voor de wereldvolksgezondheid. Het beeld is dat lokaal de besmetting van dier op mens heeft plaatsgevonden. Er is nog veel onderzoek naar de uitbraak, de bronnen en overdracht. Indien er signalen zijn dat de internationale handel in (wilde) dieren of planten bij de verspreiding van een zoönose een rol speelt, zal Nederland dit in Europees verband aankaarten. Er is ook een bestaand Europees juridisch kader om importmaatregelen te treffen ten behoeve van de dier- of volksgezondheid, als dat nodig en proportioneel is. De illegale handel in beschermde of bedreigde planten en dieren is een bedreiging van de biodiversiteit en onacceptabel. Hierop wordt blijvend gehandhaafd in nauwe samenwerking met Europese en internationale partners.

De leden van de D66-fractie lezen dat China een verbod heeft ingesteld op de consumptie van wilde dieren na de uitbraak van het coronavirus. Deze leden zijn van mening dat dit verbod een stap in de goede richting is, maar hebben nog wel zorgen over de situatie in het land. Zo blijft Traditional Chinese Medicine (TCM) buiten schot, waardoor zogenaamde loopholes in de illegale handel in wilde dieren blijven bestaan, en dus ook een verhoogde kans op verspreiding van zoönosen.

Zij zijn niet tegen het gebruik van TCM maar wel wanneer hiervoor wilde dieren worden gebruikt die de volksgezondheid en biodiversiteit in gevaar brengen. Slechts zo’n 3% van TCM is van dierlijke oorsprong. Echter, deze 3% heeft wel grote gevolgen. Zo worden er vaak bedreigde en wilde diersoorten gedood om deze te verwerken in medicijnen. De handel in deze bedreigde diersoorten is soms legaal maar ook vaak illegaal. Zo is een van de meest verhandelde dieren ter wereld de pangolin, het dier waar waarschijnlijk ook de oorsprong ligt van het coronavirus. De Chinese overheid stelt dat zij strikte voorwaardes hanteert voor het gebruik van wilde dieren zoals pangolins in TCM. Alleen farmaceutische bedrijven die erkend worden door de regering mogen dit soort medicijnen verkopen om de boel zo te reguleren. Onderzoek maakt echter inzichtelijk dat de grote vraag naar pangolinschubben het aanbod vele malen overtreft, met als gevolg; illegale handel in dit dier. Daarbij schrijft de Chinese regering soms openlijk medicijnen voor die helend zouden werken tegen het coronavirus, zoals injecties die berengal bevatten. Hoewel de meeste beren op zogenaamde «farms» gefokt worden, stellen natuurbeschermers dat hiermee ook een illegale handel gevoed wordt. Is de Minister bereid om zich in Europees verband in te zetten voor een verbod op het gebruik van wilde dieren bij TCM, zodat de kans op zoönose wordt ingeperkt en het verlies van biodiversiteit wordt voorkomen? Wat wordt de inzet van de Minister op Europees niveau om ervoor te zorgen dat China haar markten met wilde dieren nu voorgoed sluit, zodat zij niet opnieuw opengaan zoals na SARS het geval was?

Tot op heden zijn er geen aanwijzingen dat zoönosen zijn overgedragen via TCM. Het sluiten van de markten in China is een belangrijke nationale maatregel die genomen is door de Chinese autoriteiten in het licht van de uitbraak. Er is nog veel onderzoek naar de uitbraak, bronnen en overdracht. Er is geen aanleiding om nu een dergelijke oproep te doen. Indien er signalen zijn dat de internationale handel in (wilde) dieren of producten ervan bij de verspreiding van een zoönose een rol speelt, zal Nederland dit Europees aankaarten. Er is ook een bestaand Europees juridisch kader om importmaatregelen te treffen ten behoeve van de dier- of volksgezondheid, als dat nodig en proportioneel is. Zoals eerder toegezegd (Kamerstuk 25 295, nr. 200) zal de Chief Veterinary Officer het onderwerp inzake handel in wilde dieren als mogelijke bron van nieuwe infectieziekten bespreken met haar Europese collega’s. De illegale handel in beschermde diersoorten is een bedreiging voor de biodiversiteit en onacceptabel. Hierop wordt blijvend gehandhaafd in nauwe samenwerking met Europese en internationale partners.

De leden van de D66-fractie zien de risico’s van habitatverlies door ontbossing, klimaatverandering en verlies van biodiversiteit als groot risico voor de volksgezondheid. Zo zijn gebieden waar tropische bossen worden gekapt plekken waar infectieziekten kunnen overspringen omdat mens en dier steeds dichter op elkaar leven. Kan de Minister toelichten of zij de risico’s van ontbossing, klimaatverandering en verlies van biodiversiteit ook ziet in relatie tot het verspreiden van virussen? Zo ja, welke acties gaat zij ondernemen om deze risico’s te voorkomen?

Wetenschappelijk onderzoek geeft aan dat verandering van landgebruik, waaronder het kappen van bossen, verlies van biodiversiteit en klimaatverandering de kans aanzienlijk vergroot op de overdracht van zoönosen. De acties om ontbossing en verlies aan biodiversiteit tegen te gaan zijn uiteengezet in twee Kamerbrieven over internationale inzet bosbehoud en bosherstel (Kamerstuk 30 196, nr. 708) en internationale inzet op biodiversiteit (Kamerstuk 26 407, nr. 134).

De leden van de D66-fractie achten naast habitatverlies en de internationale illegale handel in wilde dieren en planten ook de intensieve veehouderij een belangrijke factor in het verspreiden van ziektes. Zo zijn deze leden van mening dat de Q-koortsepidemie die ontstond in 2007 helaas een illustratie van dit risico was. De Q-koortsepidemie groeide immers uit tot de grootste Q-koortsepidemie wereldwijd en naar schatting waren er 50.000 besmettingen in Nederland. Bovendien is uit onderzoek gebleken dat mensen die vandaag de dag vlakbij geitenhouderijen wonen nog steeds een verhoogde kans hebben op longontsteking. Het RIVM gaat onderzoek doen naar het verband tussen het coronavirus en de veehouderij. Is de Minister bereid voor alle type veehouderijen te onderzoeken welke gezondheidsrisico’s zij meebrengen voor omwonenden, niet alleen betreffende het coronavirus, maar ook in het algemeen?

In Nederland wordt sinds 2011 grootschalig onderzoek gedaan naar het verband tussen veehouderijen en gezondheid. Na het eerste onderzoek «Intensieve Veehouderij en Gezondheid» (2011) is het programma «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden» (VGO) gestart. Uit de VGO-onderzoeken is naar voren gekomen dat het wonen in de nabijheid van een veehouderij zowel positieve als negatieve effecten op de gezondheid van omwonenden kan hebben. Uit deze onderzoeken is gebleken dat in plattelandsgemeenten met veel intensieve veehouderij meer longontstekingen voorkomen. In de onderzoeken is ook gekeken naar mogelijke gezondheidseffecten per type veehouderij. Voor het wonen in de nabijheid van een geitenhouderij wordt over de jaren heen, in verschillende onderzoeksgebieden, een associatie gevonden met een verhoogde kans op longontsteking. Deze associatie wordt sinds 2018 nader onderzocht in het programma «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden III» (VGO-III).

Ik heb het RIVM daarnaast gevraagd een onderzoeksvoorstel te schrijven naar mogelijke relaties tussen het coronavirus, luchtkwaliteit en veehouderij. Ik wacht dit onderzoeksvoorstel af.

Op dit moment zijn er in Nederland steeds meer pluimveehouderijen met buiten-uitloop. Deze leden zien dit als een zeer positieve ontwikkeling voor het welzijn van het dier en staan hier positief tegenover. Wel vragen zij zich af hoe pluimvee wordt behoed voor eventuele influenzavirussen die afkomstig zijn van trekvogels. Op dit moment is de vogelinfluenza nog niet zo gevaarlijk voor de mens maar dit kan in de toekomst veranderen.

Deskundigen zijn namelijk bezorgd dat het virus in de toekomst erfelijke informatie uitwisselt met een menselijk virus. Er ontstaat dan een nieuwe variant die wel dodelijk is voor de mens. Hoe anticipeert de Minister op dit soort situaties?

Ik houd de situatie wat betreft het voorkomen van besmettingen met AI in de wilde vogels en op bedrijven in buurlanden nauwlettend in de gaten. Op basis van risicoanalyses, onder andere door de deskundigengroep dierziekten, neem ik passende maatregelen. Verder zijn er adviezen om wilde vogels uit de buitenuitloop te weren. Op deze wijze doen de sector en mijn ministerie er alles aan om de kans op introductie van AI virussen in de Nederlandse pluimveesector zo klein mogelijk te maken. De roadmap strategische aanpak vogelgriep is een van de acties die ik heb uitgevoerd om het risico op en gevolgen van uitbraken met hoog pathogene vogelgriep (HPAI) te verkleinen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat op een aantal nertsenbedrijven dieren en medewerkers met het coronavirus besmet zijn geraakt. Deze leden hebben de Kamerbrief van 19 mei gelezen, met daarin een actuele stand van zaken. De Minister geeft aan dat uit onderzoek is gebleken dat het aannemelijk is dat één medewerker van een besmet nertsenbedrijf door nertsen is besmet, terwijl tot nu toe werd aangenomen dat mensen dieren besmetten en niet andersom. Wat betekent dit voor de getroffen boerderijen? Worden er nertsen geruimd? Zo nee, waarom niet en welke argumenten heeft de Minister om deze dieren niet te ruimen? Zo ja, hoe gaat de Minister dierenwelzijn waarborgen bij het ruimen? Hoe voorkomt de Minister dat er infectiehaarden ontstaan? Welke controle vindt plaats om te onderzoeken of de medewerkers op nertsenbedrijven de voorzorgsmaatregelen goed in acht nemen? Waarom sluit het kabinet alleen bedrijven voor bezoekers waar besmettingen al zijn geconstateerd, gelet op het risico dat het virus ook subklinisch kan voorkomen (ziek zonder symptomen)? Wat betekent dit voor onze huisdieren, gezien ook fretten en konijnen vatbaar zouden zijn voor het coronavirus?

Eerder was er geen grond om besmette bedrijven te ruimen, afgaande op de resultaten van het lopend onderzoek op de besmette locaties en de beoordeling van die resultaten door humane en veterinaire deskundigen. In de brieven van 28 mei en 1 juni jl. hebben wij aangegeven het OMT-Z om advies te vragen nu de laatste onderzoeken op de drie besmette bedrijven zijn afgerond.

Het OMT-Z heeft op 3 juni jl. geconcludeerd dat het risico bestaat dat SARS-CoV-2 langdurig blijft circuleren op nertsenbedrijven, dat nertsen daarmee een ongewenst reservoir voor het virus kunnen worden van waaruit herintroductie van het virus kan plaatsvinden naar mens en dier, en daarmee een risico kunnen vormen voor de volksgezondheid en de diergezondheid. Het kabinet heeft op basis van het advies van het OMT-Z besloten de besmette bedrijven te ruimen. Ik verwijs u naar de brief van 3 juni aan uw Kamer daarover.

Zoals in de brief aan uw Kamer van 28 mei jl. is gemeld, gelden uit voorzorg – zolang de uitslag van de screening van alle bedrijven nog niet bekend is – voor alle nertsenbedrijven in Nederland veterinaire maatregelen, waaronder een bezoekersverbod voor de stal, wat een beperking betekent van personen, die de stallen met de nertsen mogen betreden.

Er wordt onderzoek uitgevoerd naar het vóórkomen van een infectie bij konijnen. Dat onderzoek moet nog worden gestart.

D66 heeft in 2018 een motie ingediend over het chippen van katten (Kamerstuk 28 286, nr. 958). Gaat deze aangenomen motie nu versneld worden uitgevoerd? Gaat de Minister een landelijke chipplicht van katten invoeren?

De kans dat huisdieren besmet raken met het virus is klein. Mens op mens besmettingen blijven de drijvende kracht achter de verspreiding van het virus. Desalniettemin zijn er richtlijnen opgesteld over de omgang met huisdieren in relatie tot COVID-19. Als je zelf ziek bent of verschijnselen hebt, en je huisdier is ziek, houd je je huisdier binnen. De mogelijke rol van katten in de verspreiding van het virus wordt momenteel onderzocht. Zwerfkatten worden in dat onderzoek meegenomen. Als blijkt dat katten een rol spelen bij de verspreiding van het virus, kan het nuttig zijn om te weten of en welke eigenaar een dier heeft. Iedereen in Nederland kan op dit moment zijn kat al laten chippen. Het is verstandig om je kat te laten chippen, en een deel van de katten in Nederland is dan ook gechipt en geregistreerd. Momenteel werk ik samen met drie belangstellende gemeenten om een pilot in te richten om ervaring op te doen met een lokale chipplicht voor katten. De planning is dat deze pilot direct na de zomer kan starten.

Het RIVM oordeelt dat het risico op blootstelling van mensen aan het virus buiten de stal nog steeds verwaarloosbaar is en door deze nieuwe onderzoeksresultaten niet is veranderd. Op basis van welke gegevens komt het RIVM tot deze conclusie?

De aannemelijke besmetting van dier op mens heeft plaatsgevonden in de stallen voordat er persoonlijke beschermingsmiddelen werden gebruikt. Inmiddels worden deze beschermingsmiddelen wel gebruikt.

Buiten de stallen is geen virus aangetroffen. Volgens het RIVM is het risico van de besmette bedrijven voor mensen in de omgeving daarom verwaarloosbaar.

Daarnaast wordt de nertsenhouderij per 2024 verboden. Wordt overwogen om dit verbod naar voren te halen?

Zoals ik op eenzelfde vraag van de Partij voor de Vrijheid heb aangegeven, is het beëindigen van een bedrijf vóór het einde van de overgangstermijn van de Wet verbod pelsdierhouderij een beslissing van een individuele ondernemer.

Zoals in de brief van 3 juni aan uw kamer is aangegeven, onderzoekt het kabinet of en zo ja hoe, een eenmalige stoppersregeling kan worden vormgegeven waarmee nertsenbedrijven op korte termijn vrijwillig hun bedrijfsvoering kunnen beëindigen. Uw Kamer wordt hier binnenkort nader over geïnformeerd.

De leden van de D66-fractie vragen aandacht voor de boeren op de Waddeneilanden. Deze ondernemers zijn gericht op multifunctionele landbouw, waarbij ze volledig afhankelijk zijn van de inkomsten uit het toerisme. Deze leden hebben signalen ontvangen dat deze boeren het water aan de lippen staat en vragen de Minister wat zij gaat doen om deze boeren te helpen.

De multifunctionele landbouwsector is een belangrijke sector binnen de land- en tuinbouw waarvan ik de ontwikkeling ondersteun en stimuleer, en waarvoor ik vorig jaar ook het Platform Multifunctionele Landbouw heb ingesteld. Het ministerie houdt de ontwikkelingen van deze sector dan ook nauwlettend in de gaten. Ook multifunctionele landbouwbedrijven ondervinden de gevolgen van de coronacrisis, bijvoorbeeld bij agrarische recreatieondernemingen waar boekingen geannuleerd werden of accommodaties nog gesloten zijn. Anderzijds zien we ook positieve signalen in de multifunctionele sector bijvoorbeeld omdat de interesse van de consument voor boerderijwinkels toeneemt. Om de economische gevolgen van de COVID-19-crisis het hoofd te kunnen bieden heeft het kabinet op 17 maart jl. en 20 mei jl. een eerste en tweede noodpakket voor banen en economie aangekondigd. Multifunctionele bedrijven kunnen waar mogelijk hier ook gebruik van maken. Zo staat de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS) ook open voor multifunctionele agrarische bedrijven waarvan de neventak onder de getroffen sectoren valt, bijvoorbeeld agrarische recreatiebedrijven.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met grote zorg kennisgenomen van de Kamerbrieven over COVID-19 en de relatie met dieren en de landbouw. Deze leden hebben daarom nog een aantal vragen over dier-op-menstransmissies, de situatie bij nertsenhouders, de invloed van slachterijen op de verspreiding van zoönosen, de rol van ontbossing en aantasting van natuurgebieden in de verspreiding van zoönosen, en de invloed van luchtkwaliteit op de verspreiding van COVID-19. Deze vragen worden hieronder nader toegelicht.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de Minister recentelijk heeft laten weten dat het aannemelijk is dat een nerts een mens met COVID-19 heeft besmet27. Desondanks wordt de rol van dieren bij de pandemie nog steeds als klein beschouwd en kiest de Minister ervoor om de nertsenhouderijen niet te ruimen, omdat zij eerst wil onderzoeken hoe de dier-op-menstransmissies verlopen. Deze leden vinden dit onbegrijpelijk en vragen zich ten zeerste af waarom de Minister het voorzorgprincipe niet hanteert. Hoe kan het dat de Minister «besmette» bedrijven niet ruimt en geen preventieve maatregelen voor overige nertsenbedrijven opstelt? Heeft de Minister onderzocht of de Wet publieke gezondheid haar de mogelijkheid biedt om in te grijpen en over te gaan tot ontruiming? Waarom stelt de Minister het economische belang voor deze houderijen boven het algemeen belang van de volksgezondheid? Is de Minister bekend met het feit dat er met regelmaat nertsen ontsnappen en dat zij ook andere dieren kunnen besmetten?28 Deze leden raden de Minister daarom ten zeerste af om dit risico te nemen en vragen haar om zo snel mogelijk over te gaan tot het sluiten van de besmette nertsenhouderijen.

Eerder was er geen grond om besmette bedrijven te ruimen, afgaande op de resultaten van het lopend onderzoek op de besmette locaties en de beoordeling van die resultaten door humane en veterinaire deskundigen. In de brieven van 28 mei en 1 juni jl. hebben wij aangegeven het OMT-Z om advies te vragen nu de laatste onderzoeken op de drie besmette bedrijven zijn afgerond.

Het OMT-Z heeft op 3 juni jl. geconcludeerd dat het risico bestaat dat SARS-CoV-2 langdurig blijft circuleren op nertsenbedrijven, dat nertsen daarmee een ongewenst reservoir voor het virus kunnen worden van waaruit herintroductie van het virus kan plaatsvinden naar mens en dier, en daarmee een risico kunnen vormen voor de volksgezondheid en de diergezondheid. Het kabinet heeft op basis van het advies van het OMT-Z besloten de besmette bedrijven te ruimen. Ik verwijs u naar de brief van 3 juni aan uw Kamer daarover.

Voor de overige bedrijven zijn landelijke maatregelen van toepassing. Deze zijn uiteengezet in de brief van 28 mei en 1 juni jl.

Het is mij bekend dat er af en toe nertsen ontsnappen. De kans dat zij de ziekte overbrengen is naar verwachting echter klein. De houders zetten zich in ontsnappingen zo veel mogelijk te voorkomen.

Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-fractie zich af hoe er gesteld kan worden dat de rol van dieren bij de COVID-19 pandemie klein is terwijl er nog weinig over dier-op-menstransmissies bekend is en het aannemelijk wordt geacht dat een nerts een mens heeft besmet. Hoe kan dit gesteld worden zonder dat de Minister over deze informatie beschikt? Kunnen dier-op-menstransmissies in een later stadium niet mogelijk alsnog een belangrijke besmettingsbron vormen als het virus bij mensen onder controle is, als het virus zich dusdanig ontwikkelt dat het dier-op-menstransmissies faciliteert of als het virus bijvoorbeeld op een andere diersoort overspringt die het gemakkelijker op mensen overbrengt? Is hier al voldoende kennis over om überhaupt iets over de rol van dieren te concluderen? Vindt de Minister het niet voorbarig om de rol van dieren als klein te bestempelen indien de bovengenoemde scenario’s niet uitgesloten kunnen worden? Heeft de Minister de rol van boerderijkatten in het mogelijk besmetten van mensen en andere dieren goed in beeld? In hoeverre vormen deze boerderijkatten een risico voor de volksgezondheid en de verspreiding van COVID-19? Kan de Minister haar antwoord toelichten?

Voor de maatregelen op besmette nertsenbedrijven verwijzen wij naar de brief van 3 juni.

Het OMT-Z heeft in zijn advies op 3 juni geconcludeerd dat de verwilderde katten op de nertsenbedrijven geen risico vormen voor huiskatten in de omgeving en voor de volksgezondheid. Om verspreiding van de verwilderde katten van de besmette bedrijven te voorkomen, zullen deze de komende periode op het bedrijf worden gevoerd.

Er zijn verder geen aanwijzingen van andere humane besmettingen uit dierpopulaties. Overdracht van mens naar mens is volgens experts wereldwijd de drijvende factor achter de huidige epidemie. Er is maar heel beperkt kennis over besmettingen bij dieren bekend. Ik laat daarom onderzoek doen naar de verspreiding van CoV-2 bij katten en honden uit huishoudens, konijnen en varkens om inzicht te krijgen of er mogelijk straks een reservoir is als de epidemie bij de mens onder controle is. Onderzoekers hebben nauw contact met collega’s in andere landen.

De rol van dieren in de humane epidemie wordt door experts als klein ingeschat. Er zijn tot nu toe weinig meldingen van besmette dieren en de infecties van de medewerkers door nertsen op twee bedrijven zij de eerste bekende gevallen van dier naar mens transmissie.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de Minister met betrekking tot het mogelijk ontstaan van zoönosen in de veehouderij in haar eerdere brieven voornamelijk ingaat op het huidige beleid waarin veterinaire en humanitaire zorg beter met elkaar samenwerken om virusuitbraken sneller te voorkomen, te ontdekken, te beheersen of te bestrijden. Dit beleid zou een virusuitbraak op grote schaal in de toekomst moeten voorkomen. Ook al vinden deze leden dit een goed streven, met dit antwoord biedt de Minister volgens hen een bepaalde mate van schijnveiligheid zonder het probleem bij de bron aan te pakken. COVID-19 heeft namelijk juist laten zien hoe kwetsbaar onze wereldbevolking is bij dergelijke virusuitbraken en wat voor uitdaging het is om deze virussen in te dammen. Het indammen van virussen veroorzaakt door zoönosen kan daarom niet worden gegarandeerd door in te zetten op verspreidingspreventie zonder hiernaast ook de veehouderij in te perken of anders in te richten om het ontwikkelingsrisico van dergelijke zoönosen te reduceren. Deze leden missen dergelijke maatregelen die het risico bij de bron aanpakken en vragen zich daarom af hoe de Minister van plan is het ontwikkelingsrisico van zoönosen in de veehouderij aan banden te leggen en of zij bereid is de intensieve veehouderij in te perken of anders in te richten om dit risico te verkleinen. Hoe is de Minister van plan dit te bewerkstelligen? Wat kan de NVWA hierin betekenen? Wat heeft de Minister geleerd van andere uitbraken zoals die van de Q-koorts? Kan de Minister haar antwoorden nader toelichten?

Veel factoren zijn van invloed op de problematiek van zoönosen. Dieren spelen daar een rol in, bijvoorbeeld de manier waarop we met wilde dieren omgaan, en ook de wijze waarop we met de natuur omgaan en het verlies van biodiversiteit in de wereld zijn van invloed. Ook dieren in de veehouderij kunnen een rol spelen. Het is van groot belang alert te zijn op het vóórkomen van zoönosen in de veehouderij. De Nederlandse veehouderij is omvangrijk en intensief. Een goed monitoringssysteem, goede hygiënemaatregelen, weinig contacten tussen dieren en mensen en snel ingrijpen bij een mogelijke uitbraak van een ziekte die grote gevolgen heeft voor de volksgezondheid dragen bij aan het verkleinen van de kans op het ontstaan of de verspreiding van zoönosen of opkomende ziekten. Het is echter nooit 100% te voorkomen. Het aan banden leggen van de veehouderij in Nederland alleen is daarbij niet opportuun.

De wetmarkets in Azië maar ook de veehouderij in andere landen vormen een risico op transmissie van virussen tussen verschillende diersoorten en naar de mens.

De NVWA is nauw betrokken bij toezicht op de bedrijven en uitvoer van maatregelen. Ik heb met de NVWA hierover geregeld overleg. De ervaringen uit de Q-koorts epidemie hebben geleid tot de zoönosestructuur, een betere transparantie en een snelle en adequate aanpak van zoönosen. Ik stel altijd volksgezondheid voorop bij het uitwerken en toepassen van maatregelen en doe dat in nauw overleg met mijn collega van VWS. Dat is ook bij de huidige epidemie het geval.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren daarnaast dat de rol van ontbossing en biodiversiteitsverlies in het ontwikkelen van zoönosen buiten beschouwing wordt gelaten, ondanks het feit dat wetenschappers het erover eens zijn dat deze processen bijdragen aan de ontwikkeling van zoönosen en dat we hierdoor steeds meer epidemieën moeten verwachten29. Is de Minister bekend met deze informatie en beaamt zij dat deze processen een rol spelen bij het ontstaan en overspringen van zoönosen? Wat voor maatregelen gaat de Minister treffen om het tegengaan van ontbossing en aantasting van natuurgebieden mee te nemen in het preventiebeleid omtrent de ontwikkeling van zoönosen? Kan de Minister haar antwoord toelichten?

Wetenschappelijk onderzoek geeft aan dat verandering van landgebruik, waaronder het kappen van bossen, verlies van biodiversiteit en klimaatverandering de kans aanzienlijk vergroot op de overdracht van zoönosen. Het tegengaan van ontbossing maakt geen onderdeel uit van het preventiebeleid in Nederland. De internationale inzet op de bescherming van leefgebieden en het stoppen van ontbossing is onderdeel van het gezamenlijke beleid van de Ministeries van LNV, BZ en IenW. De maatregelen om ontbossing en verlies aan biodiversiteit tegen te gaan zijn uiteengezet in twee Kamerbrieven over internationale inzet bosbehoud en bosherstel (Kamerstuk 30 196, nr. 70) en internationale inzet op biodiversiteit (Kamerstuk 26 407, nr. 134).

De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook vernomen dat slachthuizen in Duitsland grote coronabesmettingshaarden vormen30. De coronabesmettingen worden hierbij voornamelijk in verband gebracht met de huisvesting van Oost-Europese werknemers die met velen in een huis wonen en in kleine busjes naar hun werk worden vervoerd. In hoeverre verschilt de situatie in Duitsland met die in Nederland? Hoe is het met de huisvesting van Oost-Europese werknemers in de Nederlandse landbouwsector gesteld?

Vormt de huisvesting van deze groep werknemers ook een besmettingsrisico in Nederland en heeft de Minister dit risico goed in beeld?

De situatie rondom slachthuizen in Duitsland en Nederland is (op onderdelen) vergelijkbaar. In beide landen speelt ook de problematiek rondom het transport van medewerkers en de (soms) krappe huisvesting een grote rol. Deze risico’s zijn bekend en worden in beide landen gemonitord. Er is tevens contact met Duitsland om deze problematiek verder op te pakken. De veiligheidsregio’s zelf hebben bij concrete uitbraken de leiding over het onderzoek naar de omstandigheden, zoals bijv. huisvesting, om verdere verspreiding te voorkomen.

In Nederland hebben de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Inspectie SZW alle grote pluimvee- en roodvleesslachthuizen een brief gestuurd om deze bedrijven te wijzen op hun verantwoordelijkheid voor een veilige werkomgeving. In de brief staat welke maatregen de slachthuizen moeten nemen om eventuele verspreiding van het Coronavirus te voorkomen. Daarnaast zal het aanjaagteam Arbeidsmigranten onder leiding van Emile Roemer op korte termijn met concrete aanbevelingen komen met betrekking tot onder andere het vervoer en de huisvesting van arbeidsmigranten om de positie van arbeidsmigranten (in alle sectoren, dus ook zij die werkzaam zijn in de slachthuizen) te verbeteren.

De leden van GroenLinks-fractie vragen zich daarnaast af of de rol van slachthuizen als coronabesmettingshaarden alleen te verklaren is door de werkomstandigheden of dat hierbij ook de luchtkwaliteit een rol speelt. Verschillende onderzoeken van onder anderen Harvard University en de World Bank tonen aan dat er een verband lijkt te zijn tussen de regionale luchtkwaliteit, de ernst van het verloop en de besmettingsgraad van COVID-1931 32. Hiervoor is onder andere Nederland bestudeerd. Ook lijkt er een overlap te zijn tussen de gebieden die relatief het hardst worden geraakt door het coronavirus en gebieden die relatief hard door de Q-koorts en de varkenspest getroffen zijn. De Minister laat weten dat zij het RIVM de opdracht gegeven heeft om het verband tussen COVID-19 en de luchtkwaliteit nader te onderzoeken. Deze leden zijn content met dit verzoek. Zij vragen zich echter af welke maatregelen de Minister bereid is te treffen indien dit onderzoek aantoont dat er een verband tussen COVID-19 en de luchtkwaliteit is. Is de Minister bereid de luchtvervuiling versneld te reduceren om de verspreiding van COVID-19 en andere virussen in de toekomst te beperken? Zo ja, hoe wil de Minister dit in de praktijk realiseren?

Ik ken de onderzoeken waar een relatie lijkt te zijn tussen de ernst van humane klachten en luchtvervuiling. In de slachthuizen is geen sprake van luchtvervuiling en ik zie dit niet als mogelijke verklaring. Wel zijn er andere factoren in de slachthuizen die tot de besmettingen bij het personeel kunnen hebben geleid. Het onderzoek hiernaar ligt bij de GGD en VWS.

In het deel van Noord Brabant liggen inderdaad veel veehouderijen, met name pluimvee, varkens en nertsen. Ik heb het RIVM gevraagd de onderzoeksmogelijkheden te verkennen naar een eventuele relatie tussen luchtkwaliteit, veehouderij en gevoeligheid van mensen voor COVID-19. Ook andere factoren naast veehouderij die een rol kunnen spelen zullen daarbij worden meegenomen. Het RIVM stelt momenteel een voorstel op, op basis waarvan het onderzoek uitgevoerd kan worden.

Ik zal mijn beleid aanpassen indien resultaten uit dit onderzoek daartoe aanleiding geven. Ik wacht eerst resultaten van een dergelijk onderzoek af.

Ten slotte constateren de leden van de GroenLinks-fractie dat er een aanvullende tegemoetkoming van 650 miljoen euro beschikbaar is voor sierteelt, onderdelen van de voedingstuinbouw en fritesaardappelen. Deze leden vinden het een gemiste kans dat de steun voor zowel deze sectoren als de bio en zuivelindustrie niet gekoppeld wordt aan duurzaamheidsdoelen en verzoeken de Minister om bij toekomstige steunpakketten wel duurzaamheidseisen te stellen. De Minister zou hier op verschillende manieren invulling aan kunnen geven, waarbij financiële compensatie gecombineerd zou kunnen worden met sanering van sectoren. Sanering ligt voor de hand omdat er waarschijnlijk meerdere maanden en mogelijk zelfs jaren uitval van vraag zal zijn op de internationale markt. Het is derhalve te overwegen om alle sectoren waaraan steun wordt verleend te laten krimpen. Zo kan steun aan een sector ook bijdragen aan herstel van evenwicht van vraag en aanbod op de verschillende markten. Daarnaast zou de Minister ook andere financiële middelen aan de verduurzaming van de sectoren kunnen koppelen. Zo kan de Minister subsidies voor verduurzamingsmaatregelen aanbieden die aantrekkelijker zijn dan de compensatie van omzetverlies, kan de compensatie voor het geleden omzetverlies gekoppeld worden aan de duurzaamheid van de huidige bedrijfsvoering of kan de compensatie voor het geleden omzetverlies gekoppeld worden aan afspraken over een duurzamere bedrijfsvoering in de toekomst. Hierbij kunnen bijvoorbeeld eisen vastgesteld worden die nodig zijn voor het behalen van PlanetProof certificering33. Deze vorm zou bij uitstek moeten worden overwogen voor steun aan de sierteeltsector, waarbij het aantrekkelijk kan zijn om de financiële compensatie aan te bieden in de vorm van een lening die deels kan worden kwijtgescholden als de gemaakte afspraken worden nagekomen. Deze leden verzoeken de Minister om de mogelijkheid tot het stellen van duurzaamheidseisen bij het opstellen van steunpakketten nader te onderzoeken. Is de Minister bereid dit te overwegen? Zo ja, wat voor middelen en duurzaamheidsvoorwaarden is de Minister bereid aan de steunpakketten in de land- en tuinbouwsector te koppelen? Kan de Minister haar antwoord toelichten?

De leden van de fractie van GroenLinks geven aan het een gemiste kans te vinden dat aan de aanvullende tegemoetkoming voor de sierteelt, onderdelen van de voedingstuinbouw en fritesaardappelen geen duurzaamheidseisen als randvoorwaarden zijn gekoppeld. Vervolgens doet zij een aantal suggesties hoe aan een dergelijke randvoorwaarde vorm gegeven zou kunnen worden en verzoeken mij om bij toekomstige steunpakketten het onderzoeken van het stellen van duurzaamheidseisen als randvoorwaarde te overwegen. Ik ben de leden van de fractie van Groen Links erkentelijk voor hun suggesties in deze, maar acht deze niet opportuun omdat niet te verwachten is dat in aanvulling op de huidige aanvullende tegemoetkoming en het Noodpakket 2.0 extra maatregelen specifiek voor de land- en tuinbouw nodig zijn.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agenda voor het schriftelijk overleg over COVID-19 en de mogelijke relatie met dieren en over de gevolgen van COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren. Hierbij hebben deze leden nog enkele vragen en opmerkingen.

COVID-19 en mogelijke relatie met dieren

Het baart de leden van de SP-fractie zorgen dat COVID-19 is aangetroffen bij dieren. Deze leden vragen zich af in hoeverre dieren een rol kunnen spelen bij de overdracht van het virus en zijn verheugd om te constateren dat de Deskundigengroep Dierziekten en het Deskundigenberaad Zoönosen spoedig zijn geraadpleegd om hier meer helderheid over te verkrijgen.

Zoönosen en de veehouderij

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de aard, intensiteit en omvang van de veehouderijsector in ons land. Niet voor niets pleiten deze leden reeds geruime tijd voor het inperken van de bioindustrie, met name in de meest veedichte gebieden. Naar hun mening zou de huidige crisis een uitgelezen moment zijn om op zijn minst de luchtvervuiling die de veehouderij met zich meebrengt met voorrang aan te pakken, ongeacht de rol die dieren in de veehouderij mogelijk vervullen bij het verspreiden van virussen. Zij wijzen daarbij op de waarschuwingen die diverse deskundigen hebben geuit omtrent toekomstige virussen die op den duur nieuwe pandemieën met zich mee kunnen brengen. Daarnaast zijn zij bezorgd over de effecten van de intensieve veehouderij op de kwaliteit van leven voor zowel mens, dier als natuur.

De VGO onderzoeken hebben laten zien dat mensen in veedichte gebieden een hogere kans hadden om longontstekingen te krijgen. Het laatste rapport (VGO III) benadrukt het belang van inzicht in de oorzaak van de verhoogde ziektedruk rond geitenhouderijen. Wij laten onderzoek uitvoeren naar de oorzaak van de verhoogde ziektedruk om uiteindelijk risico-reducerende maatregelen te kunnen nemen. Vanwege de coronacrisis lopen de vervolgonderzoeken enkele maanden vertraging op. Naar verwachting wordt het totale VGO III onderzoek in plaats van eind 2021, nu medio 2022 afgerond. Zodra deelonderzoeken afgerond zijn, kan ik mijn beleid indien van toepassing aanpassen. De afgelopen jaren hebben diverse provincies vanuit het voorzorgsprincipe een moratorium ingesteld om uitbreiding en/of nieuwvesting van geitenhouderijen (tijdelijk) tegen te gaan. De bevoegdheid hiervoor ligt bij de provincies. Mede in het licht van de onderzoeksresultaten ondersteun ik dit door de provincies ingezette beleid.

Het vervolgadvies van de Gezondheidsraad benadrukt de risico’s van fijnstof en adviseert daarom reductie van fijnstof ter verbetering van de luchtkwaliteit. Ik heb daaraan invulling gegeven met een plan voor de reductie van fijnstof.

De leden van de SP-fractie achten het van belang dat mensen die werkzaam zijn in de veterinaire zorg op veilige wijze hun werk kunnen blijven uitoefenen gedurende de COVID-19-crisis. Deze leden benadrukken daarbij graag dat zij deze beroepsgroep als vitaal aangemerkt willen zien zodra de lockdownmaatregelen van dien aard zijn dat werkzaamheden in de veterinaire zorg in het geding zouden komen. Zij erkennen dat hier momenteel nog geen noodzaak toe is.

Daarnaast vernemen zij gaarne of er bij de NVWA thans belemmeringen worden ervaren bij de controle en handhaving op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid, zeker gezien de krapte aan beschikbare dierenartsen en inspecteurs binnen deze organisatie.

Bij de controle en handhaving op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid neemt de NVWA de richtlijnen van het RIVM in acht. Dat vraagt aanpassing van de wijze waarop een controle wordt uitgevoerd, maar is geen belemmering om te controleren en te handhaven.

Veterinaire inzet t.b.v. humane gezondheidszorg

Het verdient wat de leden van de SP-fractie betreft een groot compliment dat de veterinaire zorg meedenkt en meewerkt bij de ondersteuning van de humane gezondheidszorg in de vorm van het ter beschikking stellen van geneesmiddelen, expertise en medische apparatuur. Deze leden vernemen graag van de Minister of er signalen vanuit het veterinaire werkveld bekend zijn die wijzen op (dreigende) tekorten aan diergeneesmiddelen nu aanvoerlijnen mogelijk problematischer zijn vanwege lockdownmaatregelen en het wegvallen van importmogelijkheden.

Vanwege de verstoorde aanvoer van grondstoffen voor diergeneesmiddelen en geneesmiddelen uit China en India, kunnen er in de loop van dit jaar tekorten ontstaan van diergeneesmiddelen. Er is een gezamenlijk coördinatiepunt ingericht bij het College ter Beoordeling Geneesmiddelen (CBG) voor producenten om tekorten te aan grondstoffen melden. Op deze manier kan er snel ingesprongen worden door de industrie en het CBG om gezamenlijk tot een oplossing hiervoor te komen. Ook de Europese Commissie heeft via de European Medicines Agency (EMA) guidelines en Q&As opgesteld voor de industrie en de nationale toelatingsautoriteiten als hulp hiervoor.

Zo is er al een vrijstelling afgegeven door LNV voor een insulinediergeneesmiddel uit de VS en Canada voor de hond en kat, vanwege een tekort aan een hulpstof voor het Europese insulinemiddel, dat hierdoor niet meer geproduceerd kan worden.

De bevinding van infecties met SARS-CoV-2

De leden van de SP-fractie vragen of bekend is waarom de werknemers van de nertsenhouderij in de gemeenten Gemert-Bakel en Beek en Donk niet zijn getest op COVID-19. Verder zijn deze leden benieuwd in hoeverre het risico van besmetting van dieren op de humane gezondheid nog steeds kan worden aangemerkt als verwaarloosbaar. Ook zouden zij graag vernemen welk deel van de nertsenpopulatie met het virus is besmet en hoe groot de verhoogde sterfte onder de dieren is geweest die aan deze ontdekking ten grondslag heeft gelegen. Zij ontvangen hier graag een reactie op van de Minister. Zij onderschrijven het belang van de blokkade die op de betreffende bedrijven heeft plaatsgevonden en spreken de verwachting uit dat dergelijke veiligheidsmaatregelen ook bij andere besmettingen in de veehouderij gangbaar blijven.

Medewerkers zijn op geleide van hun klachten getest op het voorkomen van het virus.

Het percentage besmette nertsen is nog niet precies bekend, aangezien de resultaten van het serologisch onderzoek nog niet zijn afgerond. Ik verwacht hierover meer te kunnen berichten als deze gegevens beschikbaar zijn. De sterfte op het eerste besmette bedrijf lag rond de 0,2%, op het tweede bedrijf lag dat rond de 1%. Begin juli, als alle onderzoeksresultaten zijn afgerond, kan ik daarover een nauwgezetter beeld geven.

Wat betreft mijn beleid ten aanzien van besmettelijke ziekten in het algemeen het volgende.

Maatregelen op bedrijven die zijn besmet met een besmettelijke dierziekte in bredere zin vragen maatwerk, maar zijn er te allen tijde op gericht verspreiding van ziektekiemen naar mensen en dieren te voorkomen.

Wat betreft de maatregelen op de besmette nertsenbedrijven verwijs ik naar de brief van 3 juni jl.

Voorts wensen de leden van de SP-fractie te benadrukken dat nertsenhouderijen waar besmettingen zijn geconstateerd wat hen betreft versneld zouden moeten worden afgebouwd qua bedrijfsactiviteiten, teneinde verdere verspreiding van het virus zo veel mogelijk te voorkomen. Zij zouden graag vernemen in hoeverre hier mogelijkheden toe zijn.

Het beëindigen van een nertsenbedrijf vóór het wettelijk verbod per 2024 is een beslissing van de ondernemer. Daar treedt de overheid niet in. Ik werk aan een wijziging van de bestaande sloop- en ombouwregeling om nertsenhouders beter te kunnen ondersteunen bij het stoppen of omschakeling naar een andere economische activiteit. Daarbij kijk ik ook naar manieren om het proces voor het openstellen van deze regeling zo snel mogelijk te doorlopen. Zoals in de brief van 3 juni aan uw kamer is aangegeven, onderzoekt het kabinet of en zo ja hoe, een eenmalige stoppersregeling kan worden vormgegeven waarmee nertsenbedrijven op korte termijn vrijwillig hun bedrijfsvoering kunnen beëindigen. Uw Kamer wordt hier binnenkort nader over geïnformeerd.

Gevolgen van COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren

De leden van de SP-fractie realiseren zich dat de huidige crisis pijnlijke gevolgen met zich meebrengt voor veel bedrijven in de land- en tuinbouwsectoren. Zowel logistieke problemen als het wegvallen van vraag op de markt vormen voor producenten een grote belemmering en deze leden achten de aangekondigde pakketten met steunmaatregelen noodzakelijk.

Het is zeer onwenselijk dat kwalitatief hoogstaande voedselproducten moeten worden weggegooid of vernietigd terwijl grote groepen mensen kampen met onverwacht verlies van werk en inkomen als gevolg van de huidige crisis. De leden van de SP-fractie horen graag wat de Minister heeft ondernomen om producenten te helpen bij het afzetten van plotselinge overschotten.

Zij vragen of de Minister de mening deelt dat donaties aan voedselbanken en supermarkten te allen tijde de voorkeur genieten boven vernietiging van voedselvoorraden. Daarbij herinneren zij de Minister graag aan haar ambitie om ervoor te zorgen dat een groter aandeel van de omzet uit de voedselketen terecht komt bij de producenten.

De maatregelen die genomen zijn om de Covid-19 pandemie in te dammen hebben mede geleid tot een directe vraaguitval bij met name de horeca, het ontstaan van plotselinge overschotten en een dreigend verloren gaan van kwalitatief hoogwaardige voedselproducten. Om dit laatste te voorkomen zijn naast diverse lokale initiatieven ook enkele «bredere» initiatieven ontplooit, zoals het meldpunt dat de stichting Samen tegen Voedselverspilling met mijn steun heeft opgericht.

Ondernemers met een overschot kunnen zich bij het meldpunt melden en worden vervolgens gekoppeld aan bedrijven die productiefaciliteiten hebben, zodat het product wordt verwerkt tot een product dat een langere houdbaarheid heeft en naar verschillende kanalen, zowel voedselbanken, als commercieel/institutioneel, uitgezet kan worden. Aan de hand van een aantal concrete pilots wordt nu uitgewerkt hoe dit meldpunt grootschalig kan gaan werken. Ook wil ik in dit verband de campagne #KoopOnzeOogst noemen die ZLTO gelanceerd heeft als vervolg op de door mij ondersteunde campagne #HeteZomerOogst. Met de campagne #KoopOnzeOogst wordt boeren hulp geboden bij promotie en afzet van hun verse voorraad die ze niet kwijt kunnen door sluiting van horeca en catering. Via een Facebookpagina brengt ZLTO vraag en aanbod samen en worden lokale initiatieven gepromoot, zoals Support Your Locals, EtenOver, Boerschappen, De Streekboer, Korte Keten Coalitie en andere consumentenacties.

De plotse vraaguitval bij de horeca dreigde ook te leiden het ontstaan van overschotten van met name verse en kort houdbare voedselproducten bij zelfbediening groothandels. Met tussenkomst van mijn ministerie heeft de VNG bespoedigd dat gemeenten hun medewerking gaven aan het verzoek van groothandels tot het verlenen van ontheffing om direct aan consumenten te mogen leveren.

Met bovenstaande en ook andere initiatieven is het verloren gaan van kwalitatief hoogwaardige voedselproducten beperkt, zoals ook mijn oproep aan consumenten om hun voedsel lokaal en rechtstreeks bij boeren en tuinders te kopen daaraan heeft bijgedragen. Overigens ben ik van mening dat dat voedselproducten in principe altijd door mensen geconsumeerd moeten worden. Donatie van (dreigende) voedseloverschotten aan voedselbanken draagt daar zeker aan bij.

De leden van de SP-fractie vragen daarnaast of een overzicht kan worden geschetst van het aantal aanspraken dat bedrijven tot op heden hebben gemaakt op de diverse ingestelde krediet- en steunregelingen.

Tot en met 22 mei 2020 is door de banken aan 76 bedrijven BL-C krediet verleend. Voor de tuinbouw verwijs ik naar de beantwoording van de vragen van de VVD. De periode voor de regeling aanvullende tegemoetkoming fritesaardappeltelers staat open tot 4 juni 2020.

Daarna zal duidelijk worden hoeveel telers gebruik willen maken van deze regeling.

Voorts zijn deze leden benieuwd waarom bij voorschotbetalingen wordt vastgehouden aan een forfait per subsidiabele hectare. Wat hen betreft behoort de systematiek voor verdeling van fondsen per strekkende meter tot het verleden en doet deze geen recht aan bijdrages die bedrijven leveren op het gebied van milieu, landschapsbeheer en dierenwelzijn. Zij zijn dan ook benieuwd in hoeverre bedrijven bij verdeling van publiek gefinancierde steunfondsen worden beoordeeld op de bijdrage die zij leveren op deze terreinen. Wellicht kan de Minister daarover uitweiden.

Het voorschot bedraagt in principe 80% van de basispremie en vergroening. Het exacte budget is nog niet bekend, met name omdat er nog geen akkoord is over het Meerjarig Financieel Kader van de EU. Op basis van het verwachte bedrag is besloten tot een afgerond forfait van € 300 per betalingsrecht waarvoor de boer subsidiabele grond heeft. Dit sluit aan bij de nu geldende systematiek en EU-regelgeving op basis waarvan de basis- en vergroeningspremie wordt verstrekt. Van de vigerende subsidievoorwaarden kan niet worden afgeweken. Bij andere regelingen binnen het GLB, zoals het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer is de subsidie overigens wel afhankelijk van de bijdrage aan duurzaamheidsdoelen. Er zijn ruim 44.000 aanvragen voor de basis- en vergroeningspremie ontvangen. Vanaf 18 mei is het mogelijk de voorschotten aan te vragen en op 25 mei had RVO 5470 aanvragen voor het voorschot ontvangen.

De nationale LNV-sectorspecifieke steunmaatregelen zijn bedoeld voor het ledigen van de acute financiële nood die is ontstaan door het wegvallen van de vraag door beperkende maatregelen als gevolg van corona en tegelijkertijd het doorlopen van kosten, waaronder de loonkosten van werknemers. De corona-uitbraak leidt ertoe dat ondernemers directe schade ondervinden die door de ondernemers niet alleen gedragen kan worden. De steunmaatregelen helpt bedrijven met toekomstperspectief om de sector zo goed mogelijk door de crisis heen te helpen. Dat is ook nodig om na de coronacrisis weer de investeringen te kunnen doen die voor verdergaande verduurzaming nodig zijn.

In haar brief schrijft de Minister daarnaast dat eventuele steunmaatregelen voor de kalversector gepaard dienen te gaan met verbeteringen van dierenwelzijn. De leden van de SP-fractie onderschrijven de noodzaak tot verbetering op dit vlak van harte en zij vernemen graag van de Minister welke eisen derhalve gesteld zullen worden aan partijen uit deze sector, naast het reduceren van transporttijden. Tevens achten deze leden de tijd rijp voor een gereguleerde stop op de import van kalveren, zoals zij eerder in diverse debatten hebben bepleit. Zij wijzen daarnaast op de oproep vanuit de vleessector om de import van buiten de Europese Unie te beperken om overaanbod en voedselverspilling te voorkomen. Gezien de uitzonderlijke situatie achten zij noodmaatregelen hiertoe proportioneel.

In 2019 heb ik de kalversector gevraagd om een verduurzamingsplan te schrijven. Hierbij heb ik gevraagd om geïntegreerde verbeteringen op het gebied van dierenwelzijn, diergezondheid, volksgezondheid, milieu, biodiversiteit en het verdienmodel. In het eerste plan stelde de sector eisen die ik niet steunde (Kamerstuk 28 973, nr. 218). Ik ben op dit moment met de sector in gesprek. Zoals ik aangaf in de voortgangsbrief dierenwelzijn landbouwhuisdieren (Kamerstuk 28 286, nr. 1063) pleit ik, samen met andere Europese collega’s, voor het aanscherpen van de Transportverordening.

Situatie in de dierlijke sectoren

De leden van de SP-fractie achten het verstandig en wenselijk dat bedrijven in de diverse dierlijke sectoren maatregelen treffen om hun productiecapaciteit te beperken. Deze leden vernemen graag in hoeveel gevallen de NVWA in de sector controles heeft uitgevoerd op overbevolking van dieren in stallen nu de afzet van veel bedrijven krimpt of stagneert en producenten zich geconfronteerd zien met grotere achterblijvende veestapels dan gebruikelijk is. NVWA Voorts zijn zij van mening dat productiebeperkende maatregelen op hun plaats zijn zolang bedrijven grote delen van hun afzetmarkt zien wegvallen en niet volledig uitgesloten kan worden dat besmettingen door dieren worden doorgegeven.

Zoals ik in antwoord op Kamervragen van de Partij voor de Dieren op 28 april jl.34 heb aangegeven heb ik geen wettelijke mogelijkheden om, als crisismaatregel, aan dierlijke sectoren verplichte productiebeperkende maatregelen op te leggen omdat COVID-19 geen besmettelijke dierziekte is. Als dat wel zo zou zijn, kunnen dergelijke maatregelen worden opgelegd ter voorkoming van de verspreiding van de dierziekte. Mededingingsregels staan niet toe dat branche- en producentenorganisaties hun leden een bindend advies geven over beperking van de productie. Overigens worden vanwege de marktsituatie in de kalverhouderij minder kalveren opgezet en minder dieren geïmporteerd. In de vleeskuikenhouderij hebben individuele vleeskuikenbedrijven besloten voorlopig geen nieuwe mestrondes te starten. De eendensector heeft vanwege het wegvallen van de afzetmarkt zelf besloten de productie van vlees tijdelijk stil te leggen.

Dierenwelzijn

De leden van de SP-fractie zijn verontrust over het nieuws dat in de Nederlandse en Duitse vleessector meerdere malen grootschalige uitbraken van corona zijn geconstateerd. Deze leden vrezen voor de gezondheid van de medewerkers in deze sector. Daarnaast vragen zij zich af of slachterijen gegeven de huidige condities in staat zijn om het welzijn van de dieren voldoende te borgen. Zij roepen de Minister dan ook op om haast te maken met haar voornemen om het slachttempo omlaag te brengen en achten het van groot belang dat de NVWA onverkort toezicht blijft uitoefenen op de slachthuizen en diertransporten.

Voorts zijn zij benieuwd of er gevallen bekend zijn waarin de NVWA-medewerkers controles met betrekking tot de certificering ter plaatse niet hebben kunnen uitvoeren conform de RIVM-richtlijnen. Zo ja, hoe vaak dit is voortgekomen?

Gevallen waarin de NVWA-medewerkers controles met betrekking tot de certificering ter plaatse niet hebben kunnen uitvoeren conform de RIVM-richtlijnen, zijn mij niet bekend. Daar waar de NVWA constateert dat de richtlijnen van het RIVM niet adequaat kunnen worden opgevolgd, kan de NVWA-medewerker de dienstverlening per direct opschorten.

Stand van zaken corona en dieren

De leden van de SP-fractie zijn het van harte eens met het besluit om RIVM onderzoek te laten doen naar de relatie tussen luchtkwaliteit en de kwetsbaarheid van mensen voor COVID-19. Deze leden wijzen de Minister op de hoge urgentie van dit onderzoek voor de regio’s die het hardst zijn getroffen door de coronacrisis. Er dient zo spoedig mogelijk duidelijkheid te komen over een eventueel verband tussen bevattelijkheid van mensen voor COVID-19 en de aanwezigheid van grootschalige intensieve veehouderij. Zij vernemen graag van de Minister hoe lang dit onderzoek bij benadering gaat duren.

Ik heb het RIVM gevraagd een onderzoeksvoorstel te schrijven. Ik onderken het belang van meer inzicht in deze problematiek, maar hecht ook aan zorgvuldigheid en hoge wetenschappelijke kwaliteit. Ik wacht het voorstel van het RIVM af waardoor ik ook inzicht krijg in de duur van het onderzoek. Overigens loopt in andere landen ook onderzoek naar luchtkwaliteit en gevoeligheid voor symptomen van COVID-19.

Daarnaast verwachten zij dat in afwachting van de resultaten van het onderzoek reeds wordt gestart met het aanzienlijk verbeteren van de luchtkwaliteit in Oost-Brabant en Noord-Limburg. Het inkrimpen van de veestapel in deze gebieden heeft daarbij wat hen betreft voorrang. Zij benadrukken dat de gevolgen van de intensieve veehouderij voor deze regio reeds geruime tijd bekend zijn als het gaat om de natuurkwaliteit en de bevattelijkheid van mensen voor fijnstof en zoönosen.

Stand van zaken onderzoek COVID-19 naar nertsenbedrijven

De leden van de SP-fractie zijn bevreesd voor de gevolgen die het professioneel houden van nertsen kan hebben voor de volksgezondheid nu bekend is geworden dat het aannemelijk is dat COVID-19 verspreidt van dier op mens. De Minister schrijft in haar brief van 19 mei 2020 niet verrast te zijn door dit nieuws.

Bij deze leden is op basis van haar eerdere brieven over besmettingen op nertsenhouderijen echter een andere indruk ontstaan. Hoewel zij de aangekondigde aanvullende maatregelen steunen, zijn de aangekondigde beperkingen voor hen niet voldoende. Alleen directe sluitingen van de besmette bedrijven biedt volgens hen voldoende zekerheid om verdere verspreiding van het virus onder mens en dier tegen te gaan. Zij wijzen hierbij graag op de wettelijk vastgelegde beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van de nertsenhouderij per 2024 en vragen hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat de betreffende bedrijven in aanloop naar deze peildatum vervroegd gesloten kunnen worden.

Tevens verwachten zij dat bedrijven waar besmettingen worden geconstateerd altijd per direct geblokkeerd worden en dat daarbij ook het afvoeren van mest wordt verboden. Kan de Minister bevestigen of hiervan standaard sprake is?

Zoals ik op eenzelfde vraag van de Partij voor de Vrijheid heb aangegeven, Is het beëindigen van een bedrijf vóór het einde van de overgangstermijn van de Wet verbod pelsdierhouderij is een beslissing van een individuele ondernemer.

Zoals in de brief van 3 juni aan uw kamer is aangegeven, onderzoekt het kabinet of en zo ja hoe, een eenmalige stoppersregeling kan worden vormgegeven waarmee nertsenbedrijven op korte termijn vrijwillig hun bedrijfsvoering kunnen beëindigen. Uw Kamer wordt hier binnenkort nader over geïnformeerd.

Besmette bedrijven worden altijd per direct geblokkeerd, en ook het afvoeren van mest is verboden op deze bedrijven. Niet alleen voor de besmette bedrijven maar voor alle nertsenbedrijven gelden sinds 28 mei jl. uit voorzorg al veterinair strikte maatregelen zolang de uitslag van de screening van alle bedrijven nog niet bekend is. Deze maatregelen zijn u gemeld in de brief van 28 mei jl. en betreffen:

  • een vervoersverbod voor nertsen en mest van nertsen

  • een hygiëneprotocol voor bezoekers en vervoermiddelen

  • een bezoekersverbod voor de stal (beperking van personen, die de gebouwen met de nertsen mogen betreden)

  • de verplichting dat nertsenhouders er zoveel mogelijk voor moeten zorgen dat andere dieren (honden, katten en fretten) het bedrijf niet verlaten en niet kunnen binnenkomen.

Aan verdachte en besmette bedrijven is verder het gebruik van de persoonlijke beschermingsmiddelen geadviseerd.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brieven van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over COVID-19 en de mogelijke relatie met dieren en over de gevolgen van de COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren. Daarover hebben deze leden nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie lezen in brief van de Minister van 22 april jongstleden dat onderzoek wordt verricht naar het risico van overdracht van het coronavirus naar varkens. Zijn inmiddels (tussen)resultaten van dit onderzoek bekend? Zo nee, wanneer worden deze verwacht? Meer in het algemeen constateren deze leden dat over de jaren heen met regelmaat mensen in veedichte gebieden worden blootgesteld aan zoönosen en uitstoot van stoffen die schadelijk zijn voor de volksgezondheid, waarbij gedacht kan worden aan de overdracht van vogelgriep, die een besmette dierenarts fataal is geworden, de uitbraak van Q-koorts die geleid heeft tot dodelijke slachtoffers en veel chronisch zieken, de MRSA-overdracht en luchtwegklachten en ziektes veroorzaakt door fijnstof. Hoewel dit telkens een incidenteel karakter lijkt te hebben, is er naar het oordeel van deze leden sprake van een repeterend patroon en een voortdurend risico voor de volksgezondheid.

Is er naar het oordeel van de Minister reden om een breed onderzoek te laten verrichten naar de langjarige invloed van veehouderij in veedichte gebieden op de volksgezondheid en de risico’s die voortvloeien uit blootstelling aan zoönosen, de uitbraken van dierziekten en overdracht van ziektekiemen tussen dier en mens? Zo nee, waarom niet? Kan de Onderzoeksraad voor Veiligheid hierom worden verzocht? Zo nee, waarom niet?

De resultaten van het onderzoek bij varkens zijn waarschijnlijk eind augustus bekend. Langdurig onderzoek naar risico’s van de veehouderij voor omwonenden heb ik de afgelopen jaren laten uitvoeren. Dit zijn de VGO onderzoeken I-III. De resultaten daarvan heb ik de afgelopen jaren met de Kamer gedeeld.

Indien nodig laat ik meer onderzoek verrichten.

Het uitwerken van een voorstel van het door mij gevraagde onderzoek naar een mogelijke relatie tussen luchtkwaliteit, veehouderij en COVID-19 is in goede handen bij het RIVM dat ook trekker is geweest van eerdere onderzoeken naar de veehouderij en omwonenden.

In de brief van de Minister van 19 mei jongstleden lezen de leden van de PvdA-fractie over een aantal maatregelen die aanvullend worden getroffen naar aanleiding van het gegeven dat zich bij ten minste één persoon COVID-19 heeft ontwikkeld door overdracht van het coronavirus door nertsen. Tot deze maatregelen behoren kennelijk niet het instellen van een fokverbod, het houden van nieuwe lichtingen nertsen en het ruimen van nertsen. Waarom niet? Hoewel het ruimen van nertsen een ingrijpende maatregel is, kan dit verdedigbaar zijn door toepassing van het voorzorgsprincipe en in het licht van het gegeven dat de dieren te kampen hebben met forse dierenwelzijnsproblemen en het lot treft om later toch te worden gedood om bedrijfseconomische redenen. In hoeverre hebben deze overwegingen een rol gespeeld in de afweging van de Minister over de te treffen maatregelen? Is er voor de Minister aanleiding om het wettelijk verbod tot het houden van nertsen vervroegd te effectueren? Zo nee, waarom niet?

De aannemelijke besmetting van dier op mens heeft plaatsgevonden in de stallen voordat er persoonlijke beschermingsmiddelen werden gebruikt, daar waar de besmetting is aangetroffen. Inmiddels worden deze beschermingsmiddelen wel gebruikt.

Het ruimen van dieren op bedrijven is een zware maatregel en wordt alleen gedaan als er geen andere mogelijkheid bestaat om de volksgezondheid te beschermen of de dierziekte te controleren. Eerder was er geen grond om besmette bedrijven te ruimen, afgaande op de resultaten van het lopend onderzoek op de besmette locaties en de beoordeling van die resultaten door humane en veterinaire deskundigen. In de brieven van 28 mei en 1 juni jl. hebben wij aangegeven het OMT-Z om advies te vragen nu de laatste onderzoeken op de drie besmette bedrijven zijn afgerond.

Het OMT-Z heeft op 3 juni jl. geconcludeerd dat het risico bestaat dat SARS-CoV-2 langdurig blijft circuleren op nertsenbedrijven, dat nertsen daarmee een ongewenst reservoir voor het virus kunnen worden van waaruit herintroductie van het virus kan plaatsvinden naar mens en dier, en daarmee een risico kunnen vormen voor de volksgezondheid en de diergezondheid. Het kabinet heeft op basis van het advies van het OMT-Z besloten de besmette bedrijven te ruimen. Ik verwijs u naar de brief van 3 juni aan uw Kamer daarover.

Zoals in de brief van 3 juni aan uw kamer is aangegeven, onderzoekt het kabinet of en zo ja hoe, een eenmalige stoppersregeling kan worden vormgegeven waarmee nertsenbedrijven op korte termijn vrijwillig hun bedrijfsvoering kunnen beëindigen. Uw Kamer wordt hier binnenkort nader over geïnformeerd.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in de meest recente brief van de Minister geen melding gemaakt wordt van het risico dat het virus in nertsen muteert tot een gevaarlijker variant. Is dat risico afwezig? Kan dat risico volledig worden uitgesloten? Zo nee, zijn de getroffen maatregelen dan wel voldoende, bezien vanuit het oogpunt van het beschermen van de bevolking?

In de brief van 3 juni is uiteengezet wat het beleid is ten aanzien van besmette bedrijven nu de laatste onderzoeksresultaten bekend zijn geworden.

Er heeft uitgebreid onderzoek plaatsgevonden naar ontwikkelingen van de verspreiding en hoe het virus zich ontwikkelt op de besmette bedrijven. Daarbij is ook gekeken naar de sequentie van de isolaten en de mogelijke virulentiefactoren. Wat het betekent voor verspreiding naar andere bedrijven of naar de mens is echter niet gemakkelijk vast te stellen. Een virulenter virus betekent niet dat het virus ook gemakkelijker spreidt; evengoed kan het betekenen dat er minder spreiding optreedt, omdat dieren eerder dood gaan ten gevolge van een infectie. Ik onderken het belang van het onderzoek en ook mogelijke risico’s voor de volksgezondheid, zoals ik dat steeds heb gecommuniceerd. Dat is voor mij en mijn collega van VWS dan ook de reden voor het uitgebreide onderzoek op de bedrijven.

Het OMT-Z heeft in zijn advies van 3 juni aangegeven dat het niet uitgesloten is dat er bij voortgaande transmissie van dit virus in de nertsenbedrijven een risico ontstaat op nieuwe mutaties, gevolgd door selectie van bepaalde varianten die mogelijk een extra risico vormen voor verdere verspreiding onder nertsen of de mens. Het OMT-Z stelt vast dat hiervoor op dit moment geen aanwijzingen zijn en dat de waargenomen variatie in virus-sequentie beperkt is.

Tot slot onderschrijven de leden van de PvdA-fractie met betrekking tot de steunmaatregelen om ondernemingen in de agrarische sectoren bij te staan in het opvangen van de gevolgen van de coronacrisis, de noodzaak om in de kern gezonde bedrijven te helpen door ze te behoeden voor omvallen. Deze leden vragen wel wat de rechtvaardiging is voor het verlenen van steun aan ondernemers die kampen met vrijwel onverkoopbare voorraden (friet)aardappelen.

Dit in het licht van het gegeven dat ondernemers de mogelijkheid hebben om dit risico te vermijden door te kiezen voor contractteelt, waardoor afzet en prijzen zijn gegarandeerd of voor het afdekken van risico’s op de aardappeltermijnmarkt. Wat is de rechtvaardiging voor de Minister om risico’s over te nemen die ondernemers welbewust for better and worse hebben genomen, terwijl deze met gangbare middelen nagenoeg volledig waren af te dekken? Is hier sprake van het overnemen van risico’s die voortkomen uit speculatie? Ware het in deze situatie niet gepaster geweest om steun te verlenen in de vorm van overbruggingskredieten?

Door het sluiten van de horeca en binnen- en buitenland is de vraag naar frites enorm teruggelopen en zijn er naar schatting 1 miljoen ton aardappelen die niet meer verwerkt zullen worden tot frites. Uit gesprekken met de sector is gebleken dat een deel van deze aardappelen op contract is geteeld, maar dat het ontbinden van de contracten vooral nadelig zou uitpakken voor de telers. Daar zal volgens de sector zelf het grootste deel van de financiële gevolgen moeten worden opgevangen. Om die reden is er voor gekozen om ondanks de bestaande contracten telers in een compensatie te voorzien. Wanneer de contracten toch worden nageleefd, of telers een hoger bedrag ontvangen van de verwerkers om de contracten te ontbinden zal dit in mindering worden gebracht van de totale compensatie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brieven van de Minister over COVID-19 bij dieren en de gevolgen van de coronacrisis voor de Nederlandse agrarische sector. Deze leden waarderen de voortvarende aanpak van de Minister in monitoring en onderzoek van besmetting van COVID-19 bij dieren. Zij zijn geschrokken van de meest recente berichten over de waarschijnlijke besmettingen van dier naar mens. Zij begrijpen de zorgen die dit met zich meebrengt voor boeren en omwonenden. Zij steunen de Minister in de reeds genomen maatregelen. Zij hebben nog enkele vragen.

Kan de Minister verder toelichten hoe de besmetting waarschijnlijk heeft plaatsgevonden: was dat vanwege de aanraking met de besmette omgeving of door het directe contact met de dieren zelf? Heeft de grote hoeveelheid dieren in een besloten omgeving een rol gespeeld in de waarschijnlijkheid van een besmetting? Kan de Minister voorts uitleggen hoe nertsen mensen wel kunnen besmetten, maar katten niet? Worden er naast nertsenbedrijven ook andere sectoren getest op uitbraken, ook wanneer er geen ziektesymptomen bij de dieren aanwezig zijn? Wanneer verwacht de Minister de resultaten van het onderzoek naar COVID-19 bij katten?

Is het aannemelijk dat de katten elkaar onderling hebben besmet? Zo ja, wat betekent dit in de praktijk voor besmette katten die niet binnengehouden kunnen worden, zoals boerderijkatten?

De medewerker van het eerste bedrijf, maar ook die van het tweede bedrijf waarover ik 25 mei jl. heb gerapporteerd, kunnen besmet zijn geraakt door de omgang met de nertsen, zoals verzorging of in de hand nemen, maar ook tijdens het verblijf in de stallen. Er is immers virus aangetoond in lucht-/stofmonsters die waren genomen in de stallen dat afkomstig is van de besmette nertsen. Hoe meer besmette dieren hoe groter waarschijnlijk de hoeveelheid virus in de stal. De medewerkers kunnen deze stofdeeltjes hebben geïnhaleerd. De precieze route is niet bekend en niet vast te stellen.

De infectie is opgetreden toen nog niet bekend was dat het bedrijf was besmet en dus ook het advies om PBMs te gebruiken in de stallen nog niet van toepassing was.

De katten op het besmette nertsenbedrijf kunnen elkaar hebben besmet, maar kunnen ook individueel de infectie hebben opgelopen door verblijf in de stallen. Dat is niet te achterhalen, aangezien er bij zes van de zeven positieve katten alleen antilichamen zijn aangetoond en de contacten tussen de katten onderling en hun gedrag op de locaties niet bekend zijn. De verwilderde katten op de bedrijven zijn niet binnen te houden. Voor nertsenhouders geldt de verplichting dat zij er zoveel mogelijk voor moeten zorgen dat katten (en honden en fretten) het bedrijf niet verlaten en niet kunnen binnenkomen.

Naast nertsen laat ik onderzoek uitvoeren bij konijnen, honden en katten in huishoudens, varkens en alle nertsenbedrijven in Nederland.

Er zijn nu geen gevallen van kat-mens besmettingen bekend. Het is niet uitgesloten dat dit kan, vandaar ook de adviezen van RIVM, maar de kans daarop is gering. Mensen dienen echter de nodige hygiënemaatregelen in acht te nemen in de omgang met hun huisdieren. Het onderzoek bij katten start begin juni en zal enkele maanden in beslag nemen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vrezen voor de businesscase van besmette bedrijven. Deze leden vragen zich af hoe verstandig het is om een voorziening te treffen voor inkomstenderving nu al duidelijk is dat deze sector over enkele jaren in ons land niet meer zal bestaan, waarvoor dit kabinet reeds middelen heeft vrijgemaakt. Ziet de Minister mogelijkheden om in overleg met de sector middelen slim in te zetten en te komen tot een warme sanering voor bedrijven die daar nu voor open staan?

Het kabinet heeft € 8 miljoen euro extra toegevoegd aan de bestaande middelen voor het flankerend beleid voor de pelsdierhouderij. Hiervoor is in totaal € 36 miljoen beschikbaar. Naar verwachting zijn voor effectieve aanvullende maatregelen substantieel grotere budgetten nodig. Zoals in de brief van 3 juni aan uw kamer is aangegeven, onderzoekt het kabinet of en zo ja hoe, een eenmalige stoppersregeling kan worden vormgegeven waarmee nertsenbedrijven op korte termijn vrijwillig hun bedrijfsvoering kunnen beëindigen. Uw Kamer wordt hier binnenkort nader over geïnformeerd.

De leden van de ChristenUnie-fractie waarderen de inzet van de keten en de Minister om uitbraken van besmettelijke zieken te voorkomen. Uit de berichten over COVID-19 en uit eerdere voorbeelden als de Q-koorts-uitbraak blijkt echter dat de risico’s ondanks de vele voorzorgsmaatregelen reëel zijn.

Het houden van grote aantallen dieren op kleine oppervlakten en de directe nabijheid van mensen zijn belangrijke risicofactoren voor het verspreiden van infectieziekten. Welk langetermijnbeleid kan deze risicofactoren verminderen? In hoeverre kan kringlooplandbouw hierin een rol spelen?

Een hoge dichtheid van dieren, dus veel dieren op een kleine oppervlakte, kunnen de verspreiding van ziekten vergroten.

De kans op introductie van een ziektekiem hangt echter van veel factoren af, zoals de bedrijfsvoering, de toegepaste hygiënemaatregelen, afscherming van wilde fauna, en huisvestingssystemen. Ik ben voortdurend bezig beleid om de risico’s van insleep te verkleinen aan te passen op grond van de wetenschap en de ontwikkelingen in de houderijen. De kringlooplandbouw kan daar zeker aan bijdragen, maar we moeten ook bij deze ontwikkeling rekening houden met de mogelijke gevolgen voor de diergezondheid. Ook dit beleid wordt uitgevoerd zoals ik ook in mijn visie heb uitgedragen.

In haar brief is de Minister niet verder ingegaan op de relatie tussen zoönosen en exotische dieren. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben hier nog enkele vragen over. Een groot gedeelte van de te treffen preventiemaatregelen zal in het buitenland moeten plaatsvinden, zoals de bescherming van het leefgebied van wilde dieren en het stoppen met handel in en de verkoop van wilde dieren op markten. Is de Minister bereid met haar collega voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking te overleggen om deze ontwikkelingen in haar beleid zo veel mogelijk te steunen? Heeft de Minister inzicht in hoe groot de rol van Nederland is in de handel van exotische dieren? Is de Minister tevens bereid om te onderzoeken welke maatregelen ze kan treffen die de handel van exotische dieren in en door Nederland zo veel mogelijk beperken?

De internationale inzet op de bescherming van leefgebieden en het stoppen van ontbossing is onderdeel van het gezamenlijke beleid van de Ministeries van LNV, BZ en IenW, zoals uiteengezet in de Kamerbrieven over internationale inzet op biodiversiteit (Kamerstuk 26 407, nr. 134) en internationale inzet bosbehoud en -herstel (Kamerstuk 30 196, nr. 708). Veel factoren zijn van invloed op de problematiek van zoönosen. In het twitterbericht van UNEP van 1 april jl. wordt illegale en ongereguleerde handel in wilde dieren als een factor genoemd. Het beeld is nu dat de besmetting van dier op mens lokaal heeft plaatsgevonden. Het sluiten van de markten in China is een belangrijke nationale maatregel die genomen is door de Chinese autoriteiten in het licht van de uitbraak. Er is nog veel onderzoek naar de uitbraak, de bronnen en overdracht. Er zijn vooralsnog géén aanwijzingen dat de internationale handel in (wilde, bedreigde, beschermde, exotische) dieren een rol speelt bij de verspreiding van een zoönose. Het begrip «exotische dieren» is niet een vast gedefinieerde groep dieren, waardoor niet te zeggen is hoe groot de rol van Nederland is in de handel ervan. De handel in levende zoogdiersoorten die beschermd worden onder het CITES-verdrag betreft voor het grootste deel gefokte of gekweekte specimen. Er is geen signaal dat Nederland op deze wijze een mogelijke schakel is in de verspreiding van zoönosen. Maatregelen op dat vlak zijn nu niet aan de orde. Als er risico’s zijn met betrekking tot de verspreiding van een zoönose worden er Europees of internationaal maatregelen genomen door de daartoe bevoegde gremia. Zo geldt bijvoorbeeld een importverbod voor (uit het wild afkomstige) vogels in verband met de mogelijke verspreiding van vogelgriep.

De leden van de ChristenUnie-fractie delen de grote zorgen van de Minister over de ongekende economische terugval door de coronacrisis, die ook de land- en tuinbouwsector en de visserij- en aquacultuursector hard raakt. Deze leden zijn blij met alle lokale initiatieven die boeren een goed verdienmodel bieden en voedselverspilling tegengaan. Zij zijn ook blij met de steun van de Minister daarvoor. Op welke wijze kan de Minister deze initiatieven verder ondersteunen?

Zoals ik heb geschreven vind ik het bemoedigend om te zien dat agrarische ondernemers initiatieven hebben ontplooid om hun producten dichter bij de consument te brengen. Op diverse momenten heb ik mijn bewondering daarvoor uitgesproken en consumenten ook opgeroepen om hun voedsel rechtstreeks bij de lokale boer en tuinder te kopen. Al voor de crisis was de Taskforce Korte Ketens, met mijn steun, bezig met de vraag hoe lokale initiatieven (meer) te ondersteunen. Ik zal mijn steun aan de Taskforce voortzetten.

Daarnaast hebben de leden van de ChristenUnie-fractie nog vragen over de steun voor de sector vanuit Europa. Deze leden delen de conclusie van de Minister dat de Europese steunmaatregelen vooralsnog ontoereikend zijn en zijn blij te lezen dat de Europese Commissie schriftelijk akkoord is gegaan met de vervroeging van een nationale vooruitbetaling van 80%. Zal dit naar het inzicht van de Minister wel afdoende zijn, in combinatie van de verdere aangekondigde steunmaatregelen?

Omdat veel boeren nu liquiditeitsproblemen hebben of mogelijk snel zullen gaan krijgen, heb ik besloten circa 80% van de basis- en vergroeningspremie indien de boer dat wenst eerder uit te keren. Dat betreft potentieel ruim 44.000 boeren en ruim € 500 miljoen. Samen met de andere maatregelen zoals de tijdelijk verruimde Borgstelling Landbouw (BL-C) en de compensatieregelingen voor de sierteelt en frites aardappelen en het generieke steunpakket is dit een breed steunpakket, waarvan ik hoop dat het boeren door deze crisis heen kan helpen. De komende tijd zal ik de ontwikkelingen in de sector uiteraard blijven volgen.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen ook met instemming over de maatregelen van particuliere opslag en opkoop van producten door de Europese Commissie, aangezien deze ook voedselverspilling tegengaan. Deze leden vragen zich af of de interventieprijs hoog genoeg is om een bedrijf financieel overeind te houden, aangezien de Minister aangeeft dat deze lager ligt dan de huidige marktprijs waarin de huidige omstandigheden al in gereflecteerd zijn. Heeft de Minister daar inzicht in? Kan de Minister de mogelijkheden onderzoeken om deze maatregelen ook nationaal te steunen, mocht Europese steun onvoldoende blijken te zijn? Welke binnenlandse afzetmogelijkheden zijn er voor overschotten – deze leden denken hierbij bijvoorbeeld aan de voedselbank – en wat kan de Minister doen om deze (verder) te ondersteunen?

De interventieprijs bij openbare opkoop van magere melkpoeder en boter in bulk heeft tot doel om markten te stabiliseren bij zeer lage prijsniveaus. De interventieprijs is door de Europese Commissie in overleg met lidstaten vastgesteld. Interventie en particuliere opslag zijn onderdeel van de gemeenschappelijke marktordening. Binnen de Europese interne markt is het niet toegestaan dat lidstaten zich mengen in de marktwerking door nationaal producten te subsidiëren.

Om adequaat markten te monitoren noteren alle lidstaten de prijzen van landbouwproducten waarvoor de gemeenschappelijke marktordening steunmaatregelen kent zoals interventie en particuliere opslag. De noteringen worden wekelijks doorgegeven aan de Europese Commissie. Hierdoor hebben lidstaten en de Europese Commissie een actueel inzicht in marktontwikkelingen van deze landbouwgoederen.

Het is aan marktdeelnemers of zij producten willen aanbieden voor openbare interventie. Wanneer de marktprijzen hoger zijn dan de interventieprijzen zal het niet aantrekkelijk zijn voor handelaren om producten voor openbare interventie aan te bieden. Wanneer prijzen laag genoeg zijn, is er altijd belangstelling in de markt en is er alleen tijdelijk sprake van overschotten. Dat hebben we gezien in de periode 2018–2019 bij de verkoop van de Europese interventievoorraden van magere melkpoeder. Producten voor interventie zijn zonder verdere bewerking of andere verpakking niet geschikt om via de voedselbank afgezet te worden.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen met instemming over het toestaan van crisiskartels door de Europese Unie vanwege de belangen van verschillende deelsectoren binnen de agrarische sector. Deze leden vragen zich af of de toegestane zes maanden voldoende zijn en voldoende aansluiten bij de realiteit van het boerenerf.

Een Europees besluit tot het tijdelijk toestaan van uitzonderingen op het kartelverbod is altijd voor een tijdelijke periode van maximaal zes maanden, die eventueel met maximaal zes maanden verlengd kan worden. Bij het vaststellen van de periode is door de Europese Commissie gekeken naar de kenmerken van productiecycli in de betrokken sectoren en een verwachting van de periode van de verstoring van het internationale transport. Mochten er nieuwe knelpunten ontstaan door nieuwe of aanhoudende marktverstoringen dan kan de Commissie altijd nog besluiten tot verruiming van de uitzonderingen op het kartelverbod in deze sectoren of uitbreiding van het verbod naar ander sectoren. De Commissie neemt deze besluiten mede op verzoek van lidstaten of sectoren.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben enkele vragen over de nationale steunpakketten. Op welke termijn verwacht de Minister een definitief akkoord van de Europese Commissie voor het aanvullende steunpakket voor de sierteelt, onderdelen van de voedingstuinbouw en fritesaardappelen? Deze leden hebben veel waardering voor de vindingrijkheid in de agrarische sector om het gebrek aan arbeidskrachten op te lossen. Ze zijn opgelucht dat de beelden in de media niet altijd lijken te kloppen. Wat voor gevolgen gaat de anderhalvemetereconomie hebben voor het kunnen oogsten? Heeft de Minister daar inzicht in?

De Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 is 8 mei jl. goedgekeurd door de Europese Commissie en gepubliceerd in de Staatscourant (Kamerstuk 35 420, nr. 32.).

Sectoren zijn doorlopend bezig om uit te zoeken wat nodig is om hun activiteiten binnen de anderhalvemetersamenleving goed in te richten. Sectoren en bedrijven zijn, samen met hun werknemers, het beste in staat invulling te geven aan de richtlijnen van het RIVM en de handhaving daarvan binnen de bedrijven.

Ik deel uw waardering voor de vindingrijkheid van de sector om oplossingen te vinden in deze uitdagende omstandigheden. Hierdoor kunnen veelal de reguliere werkzaamheden doorgaan, dus ook het oogsten. Beschikbare expertise wordt benut, stakeholders worden betrokken en protocollen worden opgesteld. Vanuit LNV is contact met onze stakeholders en brancheorganisaties om de ontwikkelingen zo goed mogelijk te kunnen monitoren.

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen met instemming vast dat een bepaalde supermarkt in Nederland gedurende twee weken producten uit de Nederlandse land- en tuinbouw gaat promoten. Deze leden zouden graag zien dat alle supermarkten hieraan meedoen, en dan niet voor twee weken maar voor altijd. Hoe lopen de gesprekken van de Minister met de supermarkten hierover?

Ook ik heb vastgesteld dat een bepaalde supermarkt momenteel promotie voert voor producten uit de Nederlandse land- en tuinbouw. Ik ben hier verheugd over, maar wil wel opmerken dat bij tijd en wijlen ook andere supermarkten het Nederlandse product nadrukkelijk(er) onder de aandacht brengen van hun consumenten. Over het verloop van mijn gesprekken met de supermarkten over dit en andere zaken zal ik de Kamer binnenkort informeren.

Gaat de Nederlandse handelsmissie in eigen land deze zomer door ondanks de coronamaatregelen?

Door de beperkingen rond Covid-19 is de Nationale Handelsmissie verplaatst naar het najaar en is er gekozen voor een andere opzet dan een traditionele handelsmissie. De zomer zal gebruikt worden om digitaal aandacht te vragen voor de korte keten, in het najaar is een bijeenkomst met korte keten-initiatieven en provincies. Dit omdat er dan een bijeenkomst met maximaal 100 mensen mogelijk is. Bij dit alles worden de dan geldende coronamaatregelen nageleefd en de volksgezondheid niet in gevaar wordt gebracht.

De leden van de ChristenUnie-fractie verwachten tot slot dat de heropbouw van de economie na de coronacrisis een hoop uitdagingen met zich meebrengt maar ook kansen biedt voor een toekomstbestendigere sector. Hoe kan de agrarische sector weerbaarder worden zodat we minder afhankelijk zijn van export van producten en kunnen we de focus verschuiven naar export van kennis? Kan de Minister hierop reflecteren?

Ik deel uw verwachting dat de heropbouw van de economie na de coronacrisis ook kansen biedt voor een toekomstbestendigere sector. Het is de kunst die kansen te zien en te benutten. De leden van de ChristenUnie vragen in dit verband een reflectie op de mogelijkheden om de export van agro-kennis te vergroten.

Ook vóór de corona-uitbraak stonden wij al voor de opgave de externe effecten van de landbouw op de leefomgeving te verminderen. Dit bracht het kabinet tot het uitbrengen van de LNV-visie Waardevol en verbonden met het streven naar een zo circulair mogelijk landbouwsysteem. Hierin is een integrale en gezamenlijke aanpak van opgaven uitgangspunt, waarvoor middelen en kennis uit verschillende gebieden, technologieën en disciplines moeten worden samengebracht (cross-overs). Kennis en innovatie zijn essentieel voor het vinden van oplossingen. Nederland kan, door die te leveren, als innovatieve agro-wereldspeler een toppositie behouden. Zo kunnen duurzaamheidsopgaven en -doelen leiden tot nieuwe markten en verdienmodellen, zodat ons land zich behalve als exporteur van agrarische- en voedselproducten ook kan door-ontwikkelen als exporteur van technologie, kennis en systemen die andere landen in staat stellen zelf hun producten op een duurzame manier te produceren. Opkomende economieën maar ook middeninkomenslanden hebben behoefte aan dergelijke technologieën om hun landbouwproductie en -productiviteit te verhogen. Onze technologische innovaties in de landbouw gaan nu al de hele wereld over. Met het ontwikkelen van kringlooplandbouw ontstaan naar mijn verwachting nieuwe inzichten en technologieën die een economische waarde hebben, ook voor exportmarkten.

Hoe Deelt de Minister de visie van deze leden dat het coronavirus kwetsbaarheden in het landbouwsysteem blootlegt, zoals de export van miljoenen kuikens per vliegtuig? kan de Nederlandse land- en tuinbouw zich door de crisis heen ontwikkelen richting de kringlooplandbouwvisie? Welke stappen onderneemt de Minister om de Nederlandse land- en tuinbouw samen met de boeren en tuinders toekomstbestendiger te maken?

Ik deel de opvatting van deze leden dat de coronapandemie kwetsbaarheden in het landbouwsysteem blootlegt, zoals het virus dit ook in andere onderdelen van de economie heeft gedaan. De crisis toont naar mijn idee de noodzaak aan het systeem weerbaarder te maken door de kwetsbaarheid voor verstoringen te verminderen.

In de LNV-visie en het realisatieplan daarvoor is voor de land- en tuinbouw een koers uitgezet die agrarische ondernemers in staat stelt een goede boterham te verdienen en tegelijk leidt tot zorgvuldiger omgang met grondstoffen, lagere emissies en behoud van natuurlijke hulpbronnen. Ook meer variatie (in grondstoffen, teelten, teelttechnieken en in (op zo laag mogelijke schaal gesloten) ketens) maken de land- en tuinbouw en het voedselsysteem toekomstbestendiger. Voor het voorkomen en het bestrijden van de gevolgen van een pandemie zoals we nu meemaken, is dit alles hoogst relevant. De huidige crisis beschouw ik daarom als een aanmoediging om koers te houden op de weg die in de LNV-visie en het realisatieplan is ingeslagen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met de nodige verbazing kennisgenomen van de brieven van de Minister over de relatie tussen onze omgang met dieren en de coronacrisis waar we nu middenin zitten en over de gevolgen van deze crisis voor dieren in de veehouderij, en ook van de beantwoording van de schriftelijke vragen die deze leden over deze onderwerpen hebben gesteld. Het is veelzeggend dat de Minister in de gevraagde brief over de gevolgen van de coronamaatregelen voor dieren in de veehouderij begint met de opmerking «Hoe langer de crisis aanhoudt, hoe nijpender de financiële situatie voor agrarische ondernemers en vissers wordt.» Pas op pagina 6 komt de nijpende situatie voor de dieren aan bod.

Al in maart, na het afkondigen van de maatregelen, waarschuwde de leden van de Partij voor de Dieren-fractie voor de problemen die zouden ontstaan in de veehouderij als gevolg van de maatregelen tegen het coronavirus. Deze leden riepen op tot snel ingrijpen om ellende te voorkomen: stel fokbeperkingen in, verlaag de slachttempo’s om medewerkers te beschermen en grote risico’s voor de voedselveiligheid en dierenwelzijn te voorkomen en kondig een stop af op de langeafstandsdiertransporten. Sindsdien zagen zij dat er door de grenscontroles direct lange files ontstonden, waardoor vrachtwagens vol levende dieren nog veel langer onderweg waren.

Een groep van maar liefst 36 Europese dierenbeschermingsorganisaties deed een oproep om onder deze omstandigheden de transporten naar landen buiten Europa stil te leggen en ook transporten binnen Europa stil te leggen wanneer zij meer dan acht uur zouden duren. Ook ontstonden er al snel «overschotten» aan dieren. Door het sluiten van horecagelegenheden en beperkte exportmogelijkheden kelderde de vraag naar een aantal dierlijke producten, zoals kalfsvlees, eendenvlees, plofkippenvlees en kooieieren.

Er ontstond een «overschot» aan kalfjes die daardoor langer in de stallen bleven staan, terwijl in de melkveehouderij ondertussen nieuwe kalfjes geboren bleven worden om de melkproductie op gang te houden. Varkensslachterijen kregen meer varkens aangeboden dan ze door het slachthuis konden jagen. Pluimveeslachterijen raakten het kippenvlees niet meer kwijt en riepen pluimveehouders op minder dieren te fokken. Er was geen vraag meer naar eendenvlees, waarop de fok van eenden werd stilgelegd. Veel van het vlees van deze dieren is regelrecht de vriezer in gegaan.

Door uitval van slachthuismedewerkers, NVWA-toezichthouders en keuringsmedewerkers stond ook het slachtproces onder druk. Zelfs in Noord-Brabant, waar het coronavirus zich razendsnel verspreidde, bleven dagelijks tienduizenden varkens naar slachthuizen gestuurd worden, waar medewerkers schouder aan schouder moesten doorwerken om het hoge slachttempo te kunnen bijbenen. Inmiddels hebben we gezien dat in slachthuizen en bij vleesverwerkende bedrijven over de hele wereld al tienduizenden medewerkers zijn besmet en tientallen slachthuizen hun deuren daardoor hebben gesloten, met in de Verenigde Staten als gevolg dat er miljoenen levende dieren zijn vernietigd en hun karkassen werden begraven of verbrand.

En wat deed de Minister? De Minister steunde de oproep om de langeafstandsdiertransporten stil te leggen niet en ging hier dus ook niet op aandringen bij de Europese Commissie. Ze wees er hierbij op dat transporten langer dan 8 uur zijn toegestaan binnen Europa. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister of zij zich herinnert dat het beperken van de duur van diertransporten binnen Europa tot maximaal acht uur één van de speerpunten is van haar beleid. Erkent de Minister dat ze hiermee haar eigen belofte heeft verbroken?

Nederland roept al jaren op tot een aanpassing van de transportverordening, waarbij de maximale transportduur voor slachtdieren maximaal 8 uur mag zijn. Dit is ook mijn inzet en wordt nog steeds in de relevante Europese overleggen uitgedragen. Daarnaast span ik mij in om andere diertransporten te beperken, zoals dat van fokdieren naar landen buiten de EU, en van jonge kalveren die uit ver gelegen lidstaten komen. De Europese Commissie is bekend met deze inspanningen.

Terwijl stallen vol dreigden te lopen met dieren en er naarstig werd gezocht naar extra vriezers om al het onverkochte vlees in op te slaan, weigerde de Minister in te grijpen. Ze verschool zich achter het feit dat er in deze situatie geen wettelijke mogelijkheden zouden zijn om verplichte fokbeperkingen op te leggen, omdat COVID-19 geen besmettelijke dierziekte is. Ze hield het bij het verkennen van de mogelijkheden met de sectoren om op vrijwillige en tijdelijke basis productiebeperkende maatregelen te treffen.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben hierover enkele vragen. Heeft de Minister onderzocht op welke manier het wel wettelijk mogelijk zou zijn om verplichte fokbeperkingen in te stellen? Zo ja, wat waren hierbij haar bevindingen? Zo nee, waarom niet? Welke sectoren en hoeveel veehouders zijn overgegaan op vrijwillige productiebeperking? Hoeveel dieren zijn er hierdoor minder gefokt in de afgelopen maanden? Hoe houdt de Minister hier zicht op en wat is haar rol hierbij? Hoeveel kilo vlees, uitgesplitst per diersoort, exporteerde Nederland in 2019 en naar welke landen ging dit? Hoeveel kippenvlees, hoeveel eendenvlees, hoeveel kalfsvlees, hoeveel varkensvlees, hoeveel geitenbokjesvlees, hoeveel schapenvlees en hoeveel rundvlees ligt er op dit moment al in de vriezers? Hoeveel vlees ligt er verder nog opgeslagen in Europese vriezers? Om hoeveel dieren gaat het hierbij in totaal, uitgesplitst per diersoort? Hoeveel vlees zal hier naar verwachting de komende maanden nog bij komen? Hoeveel ruimte is er nog voor het invriezen van vlees? Hoe lang zou het, uitgesplitst naar vleessoort, duren voordat deze voorraad volledig is verkocht? Hoe lang kunnen deze voorraden, uitgesplitst per vleessoort, worden bewaard voordat ze moeten worden vernietigd? Erkent de Minister, die ook verantwoordelijk is voor het tegengaan van voedselverspilling, dat dit een geschikt moment is om te bezien of Nederland nog wel zulke enorme aantallen plofkippen, (blank) vleeskalfjes en kooikippen moet blijven fokken, gebruiken en doden voor de export? Heeft de Minister gezien dat vrieshuizen voor kippenvlees onder andere vol zitten doordat de markt voor kippenvlees van gangbare vleeskuikens, oftewel plofkippen, is ingestort omdat de vraag vanuit de horeca en extra (!) consumptie via fastfoodketens en snackbars is weggevallen nu «mensen wel chips eten voor de tv, maar om 22.00 uur geen kippenvleugels in het vet gooien»?35 Beschouwt de Minister het snacken van kippenvleugels als noodzakelijk voedsel? Kan de Minister bevestigen dat de gemiddelde Nederlander sowieso te veel eiwitten consumeert en dat daarbinnen het aandeel dierlijke eiwitten te hoog is?

Erkent de Minister dat dit een geschikt moment is om te bezien of Nederland nog wel zulke enorme aantallen plofkippen moet blijven fokken, gebruiken en doden voor fastfood?

Zoals ik in antwoord op Kamervragen van uw partij op 28 april jl.36 heb aangegeven heb ik geen wettelijke mogelijkheden om, als crisismaatregel, aan dierlijke sectoren verplichte productiebeperkende maatregelen op te leggen omdat COVID-19 geen besmettelijke dierziekte is. Als dat wel zo zou zijn, kunnen dergelijke maatregelen worden opgelegd ter voorkoming van de verspreiding van de dierziekte. Mededingingsregels staan niet toe dat branche- en producentenorganisaties hun leden een bindend advies geven over beperking van de productie. Overigens worden vanwege de marktsituatie in de kalver-, pluimvee- en eendenhouderij vrijwillig productiebeperkende maatregelen genomen. Ik heb geen inzicht op het totale aantal bedrijven, die vrijwillig de productie hebben beperkt, en het betreffende aantal dieren.

In bijlage 1 treft u aan op basis van de meest recente cijfers uit 2018 van CBS en bewerking door Wageningen Economic Research, de exportvolumestatistieken inclusief wederuitvoer van vlees in tonnen, uitgesplitst naar categorie vlees, en ingedeeld op basis van de grootte van de exportbestemming. Hierbij moet worden opgemerkt dat volumestatistieken minder betrouwbaar zijn dan waardestatistieken. Dit komt omdat veelal niet uit de facturen opgemaakt kan worden hoeveel er precies van welk product geëxporteerd is. Bovendien bevatten deze volumecijfers zowel uitgebeend vlees als vlees met been en betreft het zowel vlees als slachtafvallen. De cijfers moeten dan ook met enige voorzichtigheid worden bekeken. Daarnaast bevatten deze cijfers niet het vlees dat soms in broodartikelen is verwerkt en ook zijn in deze cijfers niet meegenomen bijv. vetten/meel of andere soortgelijke producten die ook van geslachte dieren afkomstig zijn.

De acute vraaguitval als gevolg van het sluiten van horecagelegenheden, het verbod op het houden van evenementen en bijeenkomsten en het dringende advies om zoveel mogelijk thuis te werken hebben ertoe geleid dat delen van de dierlijke sectoren die voornamelijk leveren aan de horeca en food servicesector tijdelijk te maken hebben met grote omzetverliezen. Eén van de elementen die de land- en tuinbouwsector onderscheiden van andere sectoren is dat deze sector niet de flexibiliteit heeft om de productie snel aan te passen aan de vraag. Dieren kunnen niet zomaar uitgezet of aangepast worden als de vraag wegvalt. Dit rechtvaardigt tijdelijke marktondersteunende maatregelen om de vraaguitval ten gevolge van nationale en internationale corona maatregelen op te vangen mits de noodzaak goed kan worden onderbouwd. Ik heb geen reden om de export van dierlijke producten en de verwerking van pluimveevlees in fastfoodketens tegen te gaan.

De private opslag van vlees door producenten en handelaren wordt niet bijgehouden door het CBS.

Marktwerking zal bepalen wanneer deze producten weer in de markt worden afgezet. Alleen de hoeveelheid rundvlees en schapen- en geitenvlees dat voor particuliere opslag wordt aangeboden is bekend en ook wanneer deze hoeveelheden weer beschikbaar komen voor de markt37.

De vereniging voor koel- en vrieshuizen (Nekrovi) heeft aangegeven dat er nog opslagcapaciteit is ook al is deze capaciteit beperkt.

Over de coronabesmettingen in slachthuizen en bij vleesverwerkende bedrijven hebben de leden van de Partij voor de Dieren-fractie een aantal sets schriftelijke vragen gesteld. Deze leden verzoeken de Minister deze spoedig te beantwoorden. Op 7 mei nam de Kamer tevens de motie van de leden Van Esch en Ouwehand aan (Kamerstuk 25 295, nr. 345 ) die de regering verzocht af te dwingen dat de RIVM-richtlijnen worden nageleefd in alle slachthuizen en vleesverwerkende bedrijven. De Kamer heeft nog altijd geen brief ontvangen van de Minister met uitleg op welke wijze ze deze motie uitvoert. Deze leden ontvangen deze graag per ommegaande.

Eendenhouderij

Een van de sectoren waarvan bekend is dat hij is overgegaan op productiebeperking, is de eendenhouderij. Eendenvlees wordt in Nederland nauwelijks gegeten en het vlees van de meer dan 8,5 miljoen eenden die jaarlijks worden gefokt, gebruikt en gedood wordt voornamelijk geëxporteerd voor de horeca elders. Hoewel de eendensector dus nagenoeg geen bijdrage levert aan de Nederlandse voedselvoorziening, levert hij wel enorme dierenwelzijnsproblemen op. De eenden worden binnen gehouden in stallen met stro, komen nooit buiten en kunnen niet zwemmen, niet op een natuurlijke manier voedsel zoeken, niet poetsen en niet vliegen. Terwijl eenden van nature een groot deel van de tijd in het water doorbrengen en er niet op zijn gebouwd om de hele dag op het droge door te brengen. De eenden in de vleeseendenhouderij zijn dat al helemaal niet, omdat ze net als de plofkip zijn doorgefokt om extra veel borstvlees te ontwikkelen en snel te groeien. In zeven weken tijd wordt een eendenkuikentje vetgemest tot een gewicht van meer dan drie kilo, met gewrichtsontstekingen en botafwijkingen als gevolg. Als ze vervolgens ruw worden gevangen en in kratten naar het slachthuis worden afgevoerd, worden ze daar bij volledig bewustzijn ondersteboven aan hun poten opgehangen aan haken. Dit is in strijd met de aangenomen motie van het lid Thieme uit 2013 (Kamerstuk 28 286, nr. 688 ). Vervolgens gaan de eenden met hun kop door een elektrisch waterbad, wat lang niet altijd leidt tot een volledige bedwelming. NVWA-inspecteurs constateren dan ook regelmatig dat eenden bij bewustzijn worden aangesneden bij eendenslachterij Tomassen, de enige eendenslachterij in Nederland38. Voorgangers van deze Minister beloofden al sinds 2009 dat deze methode zou worden uitgefaseerd. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister of hun indruk klopt dat zij deze ambitie volledig heeft losgelaten.

Deze ambitie heb ik niet losgelaten. Zoals ik heb aangegeven in antwoorden op Kamervragen van het lid Ouwehand (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2613) is nu geen werkbaar alternatief aanwezig. Ik houd de ontwikkelingen op dit gebied in de gaten.

Ontwikkeling van nieuwe bedwelmingsapparatuur is niet mijn taak, maar een taak van het bedrijfsleven. Nieuwe initiatieven die dierenwelzijn verbeteren juich ik wel toe. Zo heb ik in 2019 subsidie toegekend om een innovatie op het gebied van bedwelmen van pluimvee in het slachthuis als alternatief voor waterbadbedwelming door te ontwikkelen. Helaas heeft dit niet geleid tot een praktisch bruikbare methode, omdat het dierenwelzijn tijdens uitvoering van de pilot niet goed kon worden geborgd (Kamerstuk 28 286, nr. 1074).

Naast enorm dierenleed voor de eenden, levert de sector ook grote risico’s op voor de gezondheid van mens en dier, aangezien eenden vatbaarder zijn voor vogelgriep dan kippen. In de periode 2014–2018 zijn er in de eendenhouderij maar liefst zeven uitbraken geweest van de zeer besmettelijke vogelgriep. Volgens Wageningen University and Research is vogelgriep een voortdurende en onvoorspelbare bedreiging. Virologen van het Erasmus MC hebben aangetoond dat vogelgriep zich kan ontwikkelen tot een variant die makkelijk van mens op mens overdraagbaar is.

Nu de sector heeft besloten om voorlopig geen nieuwe dieren meer te houden en de laatste eenden op 8 mei zijn geslacht, staan we wat de leden van de Partij voor de Dieren-fractie betreft voor een keuze: gaan we deze sector weer opnieuw optuigen of grijpen we dit moment aan om een volgende stap te zetten in de richting van een diervriendelijke, natuurinclusieve kringlooplandbouw die binnen de milieu en klimaatgrenzen past? Wat deze leden betreft wordt dit moment dan ook benut om over te gaan tot beëindiging van de eendenhouderij.

Is de Minister nog steeds met de sector in gesprek over financiële steun?

De sector heeft een verzoek tot steun bij mij ingediend. Daar kijk ik naar net als de steunverzoeken van andere sectoren.

Is de Minister ervan op de hoogte dat het bedrijf Tomassen Duck-To, dat alle schakels in de eendensector in handen heeft, beursgenoteerd is in Thailand?

Het bedrijf Tomassen Duck-To is onderdeel van de Bangkok Ranch Group-Tomassen. Dit valt juridisch onder de Bangkok Ranch Group. De Bangkok Ranch Group is voor een gedeelte aan de beurs genoteerd. De grootste aandeelhouders zijn de oprichters van de beide bedrijven in Nederland en Thailand.

Klopt het dat het bedrijf een omzet heeft van 20 miljoen euro per jaar en dat het hele concern waar Tomassen Duck-To onderdeel van is, een omzet heeft van een kwart miljard euro per jaar?

Nee. Desgevraagd blijkt dat het bedrijf Tomassen een hogere omzet en het hele concern een iets lagere omzet heeft.

Deelt de Minister de mening dat de eendensector in ieder geval geen steun zou moeten krijgen als de aandeelhouders niet eerst zelf meebetalen?

Uitgangspunt voor eventuele toekomstige nationale LNV-sectorspecfieke maatregelen is bedrijven met toekomstperspectief te helpen om de sector zo goed mogelijk door de crisis heen te helpen. Dat is ook nodig om na de coronacrisis weer de investeringen te kunnen doen die voor verdergaande verduurzaming noodzakelijk zijn.

Indien de Minister overgaat tot het bieden van financiële steun, kan deze wat de leden van de Partij voor de Dieren-fractie betreft worden gebruikt voor een warme sanering. Deze leden roepen de Minister nogmaals op om dit scenario serieus te onderzoeken.

Uitbraak bij nertsenfokkerijen

Nederland heeft de dubieuze eer om als eerste land ter wereld een uitbraak van het coronavirus te hebben in de veehouderij. Inmiddels zijn al op vijf bedrijven nertsen aangetroffen die zijn besmet met het coronavirus, en daar soms al aan overleden zijn. Gisteravond laat kwam hier het nieuws bij dat het virus van nertsen op mensen overdraagbaar blijkt te zijn. Wat de leden van de Partij voor de Dieren-fractie betreft is dit een zeer dringende reden om over te gaan tot versnelde beëindiging van deze sector. Deze leden gaan hierover graag zeer spoedig in debat met de Minister. Vooruitlopend daarop hebben zij alvast een aantal vragen. Erkent de Minister dat de adviezen die zij heeft gekregen, waarin werd geconcludeerd dat de impact van besmettingen bij dieren op de humane gezondheid verwaarloosbaar werd geacht, er drie weken later compleet naast bleken te zitten? Gaat de Minister, nu SARS-CoV-2 wordt aangewezen als besmettelijke dierziekte volgens artikel 15 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, per direct over tot het instellen van een fokverbod, gevolgd door definitieve vervroegde beëindiging van de sector vanuit het voorzorgsbeginsel?

De experts baseren zich op de feiten en op onderzoeksresultaten. Daarover is de Tweede Kamer geregeld over geïnformeerd. Het beleid ten aanzien van besmette bedrijven is op grond van de laatste onderzoeksresultaten en op basis van het advies van het OMT-Z aangepast. Ik verwijs hiervoor naar de brief van 3 juni.

Op nertsenbedrijven wordt een keer per jaar gefokt (rond maart), waarbij de nertsen na een draagtijd van 50 dagen 4–6 pups krijgen. De nertsen hebben nu net pups gekregen of zijn nu in de laatste fase van de dracht. Op dit moment heeft een fokverbod daarom geen zin.

Wat betreft het beëindigen van een nertsenbedrijf vóór het wettelijk verbod per 2024 is dat een beslissing van de ondernemer.

Zoals in de brief van 3 juni aan uw kamer is aangegeven, onderzoekt het kabinet of en zo ja hoe, een eenmalige stoppersregeling kan worden vormgegeven waarmee nertsenbedrijven op korte termijn vrijwillig hun bedrijfsvoering kunnen beëindigen. Uw Kamer wordt hier binnenkort nader over geïnformeerd.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren-fractie hebben op 28 april schriftelijke vragen gesteld over de eerste besmettingen bij nertsenfokkerijen en hebben de Minister verzocht deze vragen voorafgaand aan de eerstvolgende persconferentie te beantwoorden. De antwoorden zijn echter nog steeds niet binnengekomen. Deze leden verzoeken de Minister deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.

Gezien de snelle opeenvolging van ontwikkelingen is de beantwoording van deze set vragen nog niet naar uw Kamer gestuurd. Ik zal uw de beantwoording zo snel mogelijk doen toe komen.

Ook hebben zij nog enkele aanvullende vragen. Is het virus rechtstreeks van nertsen op de medewerker overgesprongen? Wat hebben deze sprongen tussen diersoorten voor mogelijke gevolgen? Is er al meer bekend over de besmettelijkheid van het virus dat is gevonden stofdeeltjes in de stallen? Zijn de drie katten die het coronavirus hebben opgelopen bij een van de nertsenbedrijven besmet via de stofdeeltjes waarin het virus is aangetroffen of rechtstreeks via de besmette nertsen?

Hoe de precieze infectieroute is geweest is niet te achterhalen. Het meest waarschijnlijk is blootstelling aan het virus door het inademen van stofdeeltjes tijdens het verblijf in de stal of door intensief contact met een besmette nerts door bedrijfshandelingen. Dit is ook het meest waarschijnlijk voor de besmetting nerts-mens die heeft plaats gevonden op het tweede bedrijf.

Mogelijke gevolgen voor de huidige pandemie zijn tot nu toe niet aangegeven door experts. De spreiding tussen mensen is het gevolg van contacten tussen mensen onderling.

Er is virus aangetoond in stofdeeltjes in de stallen. De hoeveelheid virus was gering en er kon niet worden aangetoond of het virus nog infectieus is.

De wijze waarop de zeven katten op het eerste bedrijf besmet zijn geraakt is niet te achterhalen. Het kan zijn door het inademen van stofdeeltjes of door contact met verontreinigde materialen in de stallen.

Konijnenhouderij

In de brief over de eerste twee nertsenfokkerijen waar het coronavirus werd aangetroffen, schreef de Minister dat ook de konijnenhouderijen in de omgeving zullen worden onderzocht. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister om hoeveel bedrijven dit gaat. Wat is er tot nu toe bekend over de vatbaarheid van konijnen voor het coronavirus? Op welke manier wordt hier nu onderzoek naar gedaan en wat zijn tot nu toe de bevindingen?

Het precieze aantal bedrijven in de regio is nog niet bepaald, omdat het onderzoek nog niet is gestart. Experimenteel onderzoek heeft aangetoond dat konijnen na toediening van virus besmet werden. Het onderzoek dat ik laat uitvoeren betreft een screening van konijnen op bedrijven op aanwezigheid van antilichamen. Dit gebeurt door middel van bloedonderzoek. Mij is niet bekend welke onderzoeksgroepen er wereldwijd welk onderzoek bij welke diersoort uitvoeren. Dat is aan de individuele onderzoekers. Publicaties over infectieproeven of andere bevindingen houd ik uiteraard nauwlettend in de gaten.

Steun aan kalversector

De Minister schreef in haar brief van 7 mei dat ze van mening is dat ook voor kalfsvlees op Europees niveau maatregelen nodig zijn. Voor wat voor steunmaatregelen voor de kalverhouderij pleit de Minister in Brussel, vragen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie haar. Daarbij schrijft de Minister «Ik vind het belangrijk dat eventuele steunmaatregelen voor de kalfsvleessector hand in hand gaan met verbetering van het dierenwelzijn.» Waar doelt de Minister hier op? Wat zou er concreet moeten worden verbeterd? Welke eisen stelt ze hierbij? Gaat de Minister dan ook steunmaatregelen afwijzen als deze verbeteringen hierbij niet als eis worden gesteld door de Europese Commissie?

De Europese Commissie heeft 80 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het tijdelijk uit de markt nemen van zuivel, vlees, fruit en groenten. Voor vlees is 45 miljoen euro gereserveerd. 25 miljoen euro daarvan is bestemd voor rundvlees (inclusief vlees van kalveren ouder dan acht maanden) en 20 miljoen euro voor lams- en geitenvlees. Ik heb Landbouwcommissaris Wojciechowski gevraagd om particuliere opslag (PO) van kalfsvlees (tot 8 maanden) mogelijk te maken en zo de PO van rundvlees te ontlasten. Ik acht het daarbij ook van belang dat eventuele steunmaatregelen voor de kalfssector hand in hand gaan met verbetering van het dierenwelzijn bij lange afstandstransport. Ik kan de steunmaatregelen niet toewijzen, noch afwijzen, dat is de bevoegdheid van de Europese Commissie.

Kan de Minister bevestigen dat er al miljoenen euro’s steun gaan naar de kalversector? Kan de Minister bevestigen dat voor de jaren 2015 tot en met 2020 in totaal 50 miljoen euro van de voor de plattelandsgelden bestemde middelen zijn aangewend om het besluit om de kalversector minder inkomenssteun te geven vanuit het GLB de facto (grotendeels) teniet te doen? Erkent de Minister dat het een heel vreemd en onwenselijk signaal is naar alle ondernemers die op dit moment met veel moeite deze crisis proberen door te komen als het kabinet zich inzet voor steun voor een sector waar één bedrijf alle onderdelen van de keten in handen heeft, met een eigen vermogen van 1 miljard, geleid door een familie die op nummer 7 staat in de Quote 500?

De kalversector kreeg voorheen directe inkomenssteun vanuit het GLB. Die inkomenssteun is inmiddels afgebouwd. Omdat voorzien werd dat dit de vereiste innovatie onder druk zou zetten, heeft Staatssecretaris Dijksma destijds besloten de verduurzaming van de sector te ondersteunen. Het gaat hier om € 60 miljoen in de periode van 2015 tot en met 2020, betaald uit POP-gelden (Kamerstuk 28 625, nr. 194). In de afgelopen jaren is € 50 miljoen ingezet voor het versterken van het kwaliteitssysteem Vitaal Kalf, ammoniak reducerende maatregelen en welzijnsvriendelijke stalvloeren. Voor de laatste € 10 miljoen uit dit pakket heb ik in december aangetekend dat deze middelen gekoppeld moeten worden aan de eigen sectorplannen voor de verduurzaming van de veehouderij (Kamerstuk 28 625, nr. 281). Deze POP-gelden zijn beschikbaar voor alle kalverhouders: vrije-kalverhouders en kalverhouders die een contract hebben met een van de integraties. De bestedingen aan het POP-programma en de GLB-bestedingen gaan volgens programma door, ondanks de corona-crisis.

Wat heeft de Minister tot nu toe gedaan om de aangenomen motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 25 295, nr. 346) uit te voeren, die de regering opriep om de import van kalfjes tot een minimum te beperken?

Deze motie, waarin de regering wordt verzocht de sector op te roepen de import van kalveren tot een minimum te beperken, is besproken met de kalversector en staat tevens op de agenda van het bestuurlijk overleg dat ik een dezer dagen met de sector heb. De sector heeft de laatste weken de import met 50% teruggebracht ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar.

Is de Minister bereid zich in Europa in te zetten voor fokbeperkingen in de melkveehouderij, om daarmee zowel de overschotten aan zuivelproducten als aan kalfsvlees niet nog verder op te laten lopen? Zo nee, waarom niet?

Zowel de melkvee- als de kalversector stemmen hun productie af op de verwachte marktvraag. Melkkoeien hebben een drachtperiode van 9 maanden. Een fokbeperking heeft op korte termijn geen effect op de hoeveelheid geproduceerde melk en het aantal geboren kalveren.

Zoals ik in antwoord op Kamervragen van de Partij voor de Dieren op 28 april jl. (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2613) heb aangegeven heb ik geen wettelijke mogelijkheden om, als crisismaatregel, aan dierlijke sectoren verplichte productiebeperkende maatregelen zoals een fokbeperking op te leggen omdat COVID-19 geen besmettelijke dierziekte is. Als dat wel zo zou zijn, kunnen dergelijke maatregelen alleen worden opgelegd ter voorkoming van de verspreiding van de dierziekte. Mededingingsregels staan niet toe dat branche- en producentenorganisaties hun leden een bindend advies geven over beperking van de productie.

Is de Minister bereid zich in Europa in te zetten voor fokbeperkingen in de varkenshouderij om het overschot aan varkensvlees niet verder op te laten lopen? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid zich in Europa in te zetten voor fokbeperkingen in de pluimveehouderij om het overschot aan kippenvlees niet verder op te laten lopen? Zo nee, waarom niet?

Zoals ik in het antwoord op een eerdere vraag van de Partij voor de Dieren heb aangegeven heeft de acute vraaguitval als gevolg van het sluiten van horecagelegenheden, het verbod op het houden van evenementen en bijeenkomsten en het dringende advies om zoveel mogelijk thuis te werken ertoe geleid dat delen van de dierlijke sectoren die voornamelijk leveren aan de horeca en food servicesector tijdelijk te maken hebben met grote omzetverliezen. Eén van de elementen die de land- en tuinbouwsector onderscheiden van andere sectoren is dat deze sector niet de flexibiliteit heeft om de productie snel aan te passen aan de vraag. Dit rechtvaardigt tijdelijke veelal Europese marktondersteunende maatregelen wanneer de noodzaak daarvan goed kan worden onderbouwd. Ondertussen heeft de Europese Commissie voor een aantal sectoren specifieke steunmaatregelen getroffen. Overigens lijkt er geen sprake te zijn van een overschot van varkensvlees in de Europese Unie mede door de sterk gestegen export naar China in de afgelopen maanden. Zoals ik in antwoord op Kamervragen van de Partij voor de Dieren op 28 april jl.39 heb aangegeven heb ik geen wettelijke mogelijkheden om, als crisismaatregel, aan dierlijke sectoren verplichte productiebeperkende maatregelen zoals een fokbeperking op te leggen omdat COVID-19 geen besmettelijke dierziekte is. Als dat wel zo zou zijn, kunnen dergelijke maatregelen alleen worden opgelegd ter voorkoming van de verspreiding van de dierziekte. Mededingingsregels staan niet toe dat branche- en producentenorganisaties hun leden een bindend advies geven over beperking van de productie.

Europese importstop vlees uit derde landen

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen de regering er nadrukkelijk op wijzen dat door een opeenstapeling van handelsverdragen, in dit specifieke geval met name de verdragen met Oekraïne en de op handen zijnde deals met Thailand en de Mercosur-landen, boeren over de hele wereld meer en meer tegen elkaar uitgespeeld worden en gedwongen worden tot een keiharde strijd op de wereldmarkt. Dit leidt tot een concurrentie op kostprijs, met als gevolg schaalvergroting en intensivering, met desastreuze gevolgen voor de dieren, het klimaat en de natuur in zowel Europa als elders. Ook voor het welzijn en inkomen van Nederlandse boeren en boeren elders pakt deze concurrentiestrijd erg slecht uit.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen erop dat van kringlooplandbouw geen sprake kan zijn zolang de Europese markt wagenwijd wordt opengezet voor spotgoedkope landbouwproducten van buiten de EU, terwijl er voor de eigen Nederlandse landbouwsector wordt ingezet op een agressieve exportstrategie.

Deze leden vragen de regering hoe eerlijk het is om van de Nederlandse boeren een inspanning te vragen om het stikstofprobleem helpen op te lossen, terwijl die boeren tegelijkertijd steeds meer worden blootgesteld aan oneerlijke concurrentie van boeren van buiten Europa.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het niet uit te leggen dat de import van kippenvlees uit landen als Brazilië, Oekraïne en Thailand gewoon doorgaat, terwijl er in Nederland en andere Europese landen duidelijke aanwijzingen zijn dat door het wegvallen van de vraag naar kippenvlees de stallen met vleeskuikens overbevolkt raken. Daarover hebben deze leden de volgende vragen. Is de regering bereid om zich in Europa hard te maken voor een volledige invoerbeperking van kippenvlees van buiten de EU? Is de regering bereid om alle mogelijkheden hiertoe te onderzoeken?

Wat wil de regering zeggen tegen boerenbelangenorganisaties die pleiten voor het aan banden leggen van de import van kippenvlees van buiten Europa? Is de regering bereid om bij de regeringen van Brazilië, Oekraïne en Thailand op bilaterale of multilaterale basis te pleiten voor fokbeperkingen van in ieder geval kippen in die landen, mede om te voorkomen dat ook in die landen de stallen overvol raken?

Zoals eerder aan uw Kamer gemeld in mijn brief van 7 mei heb ik de Europese Commissie gevraagd welke mogelijkheden er zijn om de marktsituatie in de pluimveevleesmarkt te verbeteren.

Zoals eerder aangegeven zijn anti-dumping- en vrijwaringsmaatregelen vormen van importbeperkingen. Mocht een handelspartner zich oneerlijk opstellen, dan kan de EU het handelsdefensief instrumentarium inzetten ter bescherming van de Europese interne markt. Het gaat dan om antidumpingmaatregelen als exporteurs producten op de Europese markt aanbieden onder de kostprijs. Ook is het mogelijk om antisubsidiemaatregelen te nemen als exporteurs marktverstorende subsidies hebben ontvangen. Verder kan de EU ook vrijwaringsmaatregelen nemen als er sprake is van een onvoorziene, forse en plotse toename van de invoer uit derde landen. Vrijwaringsmaatregelen zijn bedoeld om de invoer van een bepaald product tijdelijk te beperken om zo de producenten de tijd te gunnen om zich aan te passen aan de gestegen invoer. Zowel de Europese Commissie als het kabinet achten noch antidumpingmaatregelen noch vrijwaringsmaatregelen passend bij de huidige marktsituatie en daarmee niet in lijn met bestaande afspraken in zowel bilateraal als WTO-verband.

Zoönosen

De coronapandemie waar we nu middenin zitten, is het zoveelste voorbeeld van een zoönose: een dierziekte die op mensen overdraagbaar is. Zo’n 75% van de infectieziekten van de afgelopen tien jaar zijn zoönosen; denk aan SARS, MERS, Q-koorts, de Mexicaanse griep, HIV, ebola, zika en nu het coronavirus COVID-19. Wetenschappers en de Wereldgezondheidsorganisatie waarschuwen al jaren dat het wachten was op de volgende ontwrichtende pandemie. Een alomvattend aanvalsplan is nodig om virusuitbraken als die van COVID-19 te voorkomen.

De nietsontziende exploitatie van dieren en natuur door de mens heeft het risico op pandemieën aanzienlijk vergroot. De veehouderij moet op de schop, de ontbossing moet een halt toegeroepen worden en de handel in dieren moet worden aangepakt. In haar brief van 22 april beschrijft de Minister echter vooral de rol van dieren in de verspreiding van corona en gaat ze in op de vraag of dieren die door mensen zijn besmet, op hun beurt weer andere mensen kunnen besmetten. Over het ontstaan van zoönosen, het aanpakken van de oorzaken en dus het voorkomen van een volgende wereldwijde pandemie, rept de Minister met geen woord. Dat verbaast de leden van de Partij voor de Dieren-fractie zeer, want signaleren en bestrijden is één ding maar het gaat vooral om voorkomen. En de Landbouwminister van het meest veedichte land ter wereld, met een veehouderij die door de Minister zelf «omvangrijk en intensief» wordt genoemd, heeft hier nogal een grote verantwoordelijkheid in, vinden deze leden. De nuchtere stelling dat dieren een rol spelen bij de problematiek van zoönosen, boezemt hen niet veel vertrouwen in.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben dan ook een aantal vragen over de door de Minister geschetste «zoönosestructuur». Hoeveel mensen bij het Ministerie van LNV houden zich bezig met zoönosen? Hoeveel fte is dit? Hoe is het personeelsverloop op dit dossier? Hoeveel mensen bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Soport (VWS) houden zich bezig met zoönosen? Hoeveel fte is dit? Hoe is het personeelsverloop op dit dossier? Hoe vaak vinden de genoemde signaleringsoverleggen plaats binnen de zoönosenstructuur? Wie nemen er deel aan deze overleggen? Hoe vaak is de Minister zelf op jaarbasis bezig met dit onderwerp? Waarom laat de beantwoording van de schriftelijke vragen die de leden van de Partij voor de Dieren-fractie op 24 april hebben gesteld over zoönosen zo lang op zich wachten? Heeft de Minister niet eerder kennisgenomen van de in de vragen genoemde onderzoeksrapporten en bevindingen van deskundigen? Kan de Minister bevestigen dat de milieuorganisatie van de Verenigde Naties (UNEP) waarschuwt dat het risico op het overspringen van ziektes van dieren op mensen wordt vergroot door de grootschalige en intensieve veehouderij, door ontbossing, door de toename van contact tussen mensen en wilde dieren, door de illegale handel in wilde dieren, het gebruik van antibiotica in de veehouderij en klimaatverandering? Kan de Minister bevestigen dat tussen 2009 en 2015, met een gemiddelde van één per jaar, wereldwijd zes grote uitbraken zijn geweest van zoönosen, te weten: Q-koorts, het Schmallenbergvirus, MERS, vogelgriep, ebola en zika?40

Er is geen eenduidig antwoord te geven op de vraag hoeveel mensen zich binnen LNV en VWS bezighouden met zoönosen. Zoönosen is geen afgebakend, op zichzelf staand dossier, maar zit verweven in allerlei thema’s zoals diergezondheid en voedselveiligheid. Ik kan daarom geen concreet aantal mensen/fte noemen.

Het signaleringsoverlegzoönosen (SO-Z) vindt maandelijks plaats. In het SO-Z beoordelen deskundigen uit zowel de humane als de veterinaire sector op gestructureerde wijze regionale, landelijke en internationale signalen van (mogelijk) zoönotische aard afkomstig uit verschillende sectoren en dierreservoirs. In het SO-Z wordt beoordeeld of er naar aanleiding van de signalen vervolgacties noodzakelijk zijn. De kerngroep bestaan uit een aantal vaste experts van het RIVM, GGD, de Gezondheidsdienst voor Dieren, Wageningen Bioveterinary Research, Faculteit Diergeneeskunde en de NVWA. Experts uit relevante geselecteerde instituten en organisaties worden ad hoc uitgenodigd.

Met betrekking tot de door u eerder gestelde schriftelijke vragen, heb ik op 24 april aangegeven dat deze vragen niet binnen de gebruikelijke termijn beantwoord konden worden, vanwege interdepartementale afstemming. Gezien de ontwikkelingen de afgelopen weken, kostte de beantwoording van de vragen ook extra tijd; deze moesten meermaals aangepast worden aan de veranderde actualiteit.

In het door u aangehaalde UNEP Frontiers rapport uit 2016 wordt gesteld dat productiedieren een zogenaamde epidemiologische brugfunctie kunnen vervullen bij het overspringen van infecties van wilde dieren naar de mens. Tevens wordt gesteld dat verandering van landgebruik in het verleden de belangrijkste risicofactor was voor het kunnen overdragen van infectieziekten van dier op mens. In het twitterbericht van UNEP van 1 april jl. wordt illegale en ongereguleerde handel in wilde dieren als een factor genoemd. Er wordt verwezen naar het UNEP Frontiers rapport uit 2016. Daarin wordt echter de illegale handel niet genoemd. Er wordt daarin wel aangegeven dat steeds meer dieren worden gehouden door steeds meer mensen en er daardoor meer mogelijkheden van overdracht ontstaan. Ook stelt UNEP in het rapport dat directe overdracht van wilde dieren naar mensen zelden voorkomt, maar dat gedomesticeerde dieren daarin een brugfunctie kunnen vervullen. Een infectieziekte die van dier op mens overgaat kan ook een resistente bacterie betreffen. Antibioticaresistentie is een bedreiging voor de gezondheid van mens en dier. Daarom wordt in binnen- en buitenland al jaren ingezet op verlaging van het antibioticumgebruik, humaan en veterinair. Dit is een effectieve manier om vermindering van antibioticaresistentie te bereiken. Klimaatverandering wordt tot slot inderdaad genoemd als risicofactor.

De nachtmerrie is dat er nog zo’n virus ontstaat, en de vogelgriep wordt al sinds lang aangewezen als het rampscenario met een dodelijkheid van 60% volgens de WHO. Voordat het ook kan overspringen van mens naar mens, is een mutatie van het virus nodig. De WHO stelt dat als dat gebeurt, dit «zeer serieuze consequenties heeft voor de volksgezondheid»41.

Wetenschappers van het Erasmus MC hebben in 2011 al aangetoond dat vogelgriep via mutaties kan uitgroeien tot een zeer besmettelijke variant, die via de lucht van mens op mens overdraagbaar is. 42 Deze mutaties zouden ook op natuurlijke wijze kunnen ontstaan.

Kan de Minister bevestigen dat er tussen 2014 en 2018 bij zeventien Nederlandse pluimveebedrijven uitbraken van hoog-pathogene vogelgriep zijn geweest, waarvan er zeven uitbraken waren bij vier eendenbedrijven?43 Kan de Minister bevestigen dat dit in totaal dus ten minste twintig uitbraken waren bij vier eendenbedrijven en dertien kippenbedrijven? Zo nee, hoeveel waren dit er dan? Kan de Minister bevestigen dat bij minstens één van deze kippenbedrijven twee keer een uitbraak van vogelgriep is geweest? Kan de Minister bevestigen dat minstens zeven van deze uitbraken van vogelgriep plaatsvonden op zes gesloten kippenbedrijven of bedrijven waar de kippen helemaal niet buiten kwamen? Kan de Minister bevestigen dat slechts vier van deze kippenbedrijven vrije uitloop hadden? Kan de Minister bevestigen dat dit betekent dat van de zeventien bedrijven met uitbraken van vogelgriep, er tien waren waar de dieren niet buiten kwamen? Zo nee, hoe zit dit dan?

Kan de Minister bevestigen dat het aantal geiten sinds de Q-koorts epidemie die aan 95 mensen het leven kostte en daarnaast nog 500 mensen chronisch ziek heeft gemaakt, het aantal geiten nog veel verder is toegenomen, van 352.828 in 2010 naar 614.645 geiten in 2019? Kan de Minister bevestigen dat, ondanks de provinciale geitenstops, het aantal geiten in 2019 wederom is toegenomen, ook in Gelderland en Noord-Brabant?44 Waarom is de Minister nog altijd niet overgegaan tot het invoeren van een rechtenstelsel voor de geitenhouderij, zodat deze explosieve groei was voorkomen. Erkent de Minister dat omwonenden hierdoor nog altijd extra worden blootgesteld aan gezondheidsrisico’s, zoals een verhoogde kans op longontstekingen, waardoor deze groep extra kwetsbaar is bij besmetting met het coronavirus?

In totaal negen provincies hebben sinds 2017 een verbod op nieuwbouw- en uitbreiding van geitenhouderijen ingevoerd. Sindsdien is het aantal geiten in deze provincies toegenomen. Deze toename heeft plaats kunnen vinden op grond van vergunningen die al verstrekt waren voor het afkondigen van de verboden. Provincies hebben op grond van het omgevingsrecht de bevoegdheid om vanuit het voorzorgprincipe tijdelijke maatregelen te nemen. De negen provincies hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt naar aanleiding van de conclusies uit het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid en Omwonenden (VGO), waarbij een verhoogde kans op longontstekingen in de buurt van geitenhouderijen werd geconstateerd. Provincies hebben hierin dus een eigen afweging gemaakt, die ik ondersteun.

Uit de VGO-onderzoeken is gebleken dat er een associatie is tussen het wonen in de nabijheid van een geitenhouderij en een verhoogde kans op longontsteking.

Op dit moment wordt nader onderzoek gedaan naar mogelijke oorzaken van deze associatie, wat nodig is voor het nemen van gerichte maatregelen. Of mensen die rondom veehouderijen wonen extra vatbaar zijn voor het coronavirus, of dat zij ergere klachten krijgen, is niet bekend. Hier is geen onderzoek naar gedaan.

Voorwaarden aan steun voor de sierteelt en fritesaardappelsector

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat de COVID-19-crisis verschillende problemen van het geglobaliseerde voedselsysteem heeft blootgelegd. De Nederlandse landbouwsector, in het verleden vaak geprezen om zijn exportrecords, blijkt nu zeer kwetsbaar te zijn. Er zijn producenten die vrijwel uitsluitend voor de horeca produceren (fritesaardappelen, maar ook kooieieren) en er zijn hele sectoren die nagenoeg compleet afhankelijk zijn van de export (onder andere de sierteelt en eendenfokkerijen). Wanneer de export moeizaam gaat of geheel wegvalt door internationale ontwikkelingen, zoals nu de COVID-19-crisis, komen deze sectoren stil te liggen. Ook wordt in de huidige situatie (nogmaals) duidelijk dat deze sectoren bepaald niet cruciaal zijn voor de voedselzekerheid in Nederland.

De sierteeltsector, onderdelen van de voedingstuinbouw die exclusief voor de horeca telen en de fritesaardappelensector hebben hun problemen door vraaguitval tijdig en succesvol kenbaar gemaakt bij de Minister en zij ontvangen een steunpakket van het kabinet om de verliezen te compenseren. Voor de leden van de Partij voor de Dieren-fractie is het onbegrijpelijk dat er aan die steunpakketten geen voorwaarden verbonden zijn voor verduurzaming, in het belang van de volksgezondheid, de biodiversiteit en de waterkwaliteit. Daarnaast zijn deze leden onaangenaam getroffen door het feit dat de regeling reeds is opengesteld, nog voordat de Tweede Kamer deze heeft kunnen behandelen. Erkent de Minister dat zij de Kamer hiermee heeft gepasseerd? Op welke manier gaat zij de inbreng van de Tweede Kamer alsnog integreren in de reeds opengestelde regelingen voor financiële steun?

Voor de regeling heb ik gebruikgemaakt van de bevoegdheid die mij krachtens artikelen 15 en 19 van de Landbouwwet is gegeven om gedupeerde ondernemingen en producenten een financiële tegemoetkoming te verstrekken ter verwezenlijking van de in het eerste lid van artikel 13 van dezelfde wet vermelde doeleinden. In heb uw Kamer op 15 april jl. per brief geïnformeerd over mijn voornemen om snel met een aanvullende regeling te komen en voor de openstelling nadere details verstrekt zoals toegezegd in voornoemde brief. Voor wat betreft de behandeling van de begrotingswet, heb ik in de aanbiedingsbrief van de derde incidentele suppletoire begroting toegelicht dat uitstel van de uitvoering van deze spoedeisende maatregelen niet in belang is van het Rijk. Vanwege deze bijzondere situatie hoeft niet gewacht te worden tot formele autorisatie van beide Kamers der Staten-Generaal. Ik ben daarom met de uitvoering van de regelingen gestart en daarmee handel ik conform het tweede lid van artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet 2016.

De teelt van consumptieaardappelen en de sierteelt (voornamelijk lelies en tulpen) zijn precies de sectoren waarin het meeste landbouwgif wordt gebruikt45. In 2016 werd 40% van alle landbouwgif in Nederland gebruikt voor de teelt van aardappelen. Op de tweede plek staan de bloembollen. Al jarenlang worden telers, hun gezinnen en omwonenden van percelen blootgesteld aan landbouwgif wanneer er wordt gespoten46, terwijl consumenten de resten van het gif op hun bord vinden (op 9% van de Nederlandse aardappelen zijn hormoonverstorende stoffen gevonden, terwijl die al sinds 2009 verboden zijn)47. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie herinneren de Minister eraan dat insectenpopulaties op het Nederlandse platteland in hoog tempo afnemen48, onder meer door het grote gebruik van landbouwgif. Daarnaast is de ecologische kwaliteit van ons oppervlaktewater slechts op 1% goed en ook hier speelt de vervuiling door landbouwgif een grote rol.49

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie stellen dat de Minister de problemen rondom het gebruik van landbouwgif wel lijkt te erkennen, maar dat zij er nog niet in geslaagd is deze op te lossen. In haar Toekomstvisie gewasbescherming 2030 schrijft de Minister dat de gehele landbouwsector in 2030 het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zo veel mogelijk moet voorkomen.50 Daarvoor wil zij inzetten op weerbare plant- en teeltsystemen, het verbinden van landbouw en natuur, en het nagenoeg uitsluiten van emissies naar het milieu en residuen op producten. De tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) maakt echter duidelijk dat reductiedoelen er op papier mooi uit kunnen zien, maar dat deze zonder verplichtende maatregelen voor telers (tot nu toe) niet gehaald worden. Deze leden vragen zich daarbij af of de vertraging die het uitvoeringsprogramma van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 heeft (deze stond gepland voor voorjaar 2019) erop duidt dat het maken van afspraken met de sector waarmee de doelen daadwerkelijk gehaald zullen worden, stroef verloopt. Zij ontvangen hier graag een reactie op van de Minister.

De Toekomstvisie Gewasbescherming is in het voorjaar van 2019 naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 27 858, nr. 449). Vervolgens is, na behandeling van de visie in de Tweede Kamer in juni 2019, gestart met het opstellen van een Uitvoeringsprogramma. Ik heb u in november 2019 geïnformeerd over de voortgang van het op te stellen Uitvoeringsprogramma (Kamerstuk 27 858, nr. 487) en recent aangegeven dat de uitzonderlijke omstandigheden als gevolg van de Corona/Covid pandemie tot vertraging hebben geleid in de afronding ervan.

Daarbij merken de leden van de Partij voor de Dierenfractie op dat bijna 90% van de bloemen, planten en fritesaardappelen voor het buitenland wordt geproduceerd, terwijl de schadelijke gevolgen voor de natuur en omwonenden van het gifgebruik in Nederland achterblijven. 51 52 Door de vraaguitval uit het buitenland door de COVID-19-crisis hebben deze sectoren te maken met een gigantische overproductie. Deze leden wijzen de Minister op de pessimistische economische vooruitzichten voor de komende jaren, als gevolg van de COVID-19-crisis. Dit wijst erop dat de internationale handel niet spoedig aan zal trekken en er dus een langdurige disbalans zal zijn tussen vraag en aanbod. Deze leden zouden het als een gemiste kans beschouwen als deze crisis niet zou worden aangegrepen om dit deel van de tuinbouwsector ingrijpend te veranderen. In de transitie naar natuurinclusieve kringlooplandbouw is het belangrijk dat het landbouwareaal zo efficiënt mogelijk ingezet wordt om de lokale bevolking, op duurzame wijze, te voeden. Een omschakeling van een areaal bollenteelt (dat de afgelopen jaren sterk is toegenomen) naar duurzame voedingstuinbouw past in deze ontwikkeling. Voedingstuinbouw draagt bij aan de voedselzekerheid en heeft daarmee meer maatschappelijke waarde dan de op export georiënteerde sierteelt.

Deze ontwikkelingen beschouwend, stellen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat een steunpakket voor de aardappel- en sierteelt vanwege de coronacrisis voorwaarden moet bevatten voor het toekomstbestendig maken van de sectoren, onder andere door het in balans brengen van de lokale vraag en aanbod en het drastisch terugdringen van gifgebruik. Juist het geven van financiële steun biedt een uitgelezen kans om ook andere maatschappelijke doelen dichterbij te brengen. Deze leden ontvangen hier graag een reactie op van de Minister.

De balans tussen vraag en aanbod is in eerste instantie aan de marktpartijen zelf. Het Kabinet heeft aangegeven dat ondernemers zich in algemene zin moeten voorbereiden op een toekomst in een veranderde marktsituatie. Echter, het huidige steunpakket richt zich op het ledigen van acute nood van levensvatbare bedrijven en behoud van werkgelegenheid.

Wat betreft de sierteeltsector stellen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat de gangbare overproductie niet in stand gehouden moet worden met gemeenschapsgeld. De financiële steun die de sector ontvangt moet ingezet worden door telers om hun activiteit af te bouwen en om te schakelen op duurzame voedingstuinbouw. Voor siertelers die voor de lokale markt willen blijven produceren, stellen deze leden de voorwaarde dat zij alleen steun kunnen ontvangen wanneer zij hun gifgebruik drastisch verminderen.

Zo moeten zij verplicht de principes van geïntegreerde gewasbescherming toepassen en mogen zij tot 250 meter van woningen, speelplekken en scholen niet spuiten. De milieukwaliteitsdoelen en drinkwaternormen mogen niet meer overschreden worden: de kwaliteit van het oppervlaktewater rond percelen zal daartoe veel strenger gecontroleerd moeten worden. Deze leden vragen waarom de Minister geen voorwaarden heeft verbonden aan de financiële steun voor de sierteeltsector.

De steun is gericht op het ledigen van acute nood. In het kader van andere programma’s zoals de LNV visie Waardevol en verbonden, de Toekomstvisie Gewasbescherming en het in ontwikkeling zijnde bijbehorende Uitvoeringsprogramma, wordt verder invulling gegeven aan de verduurzaming van de plantaardige sector, waaronder de sierteelt.

Wat betreft de fritesaardappelen pleiten de leden van de Partij voor de Dieren-fractie voor de voorwaarde aan het steunpakket dat telers niet vaker dan eens in de vijf jaar aardappels op een perceel telen. Door deze ruimere vruchtrotatie krijgen bodem, milieu en biodiversiteit meer tijd om te herstellen van deze (relatief intensieve) teelt. De afname van de productie van fritesaardappelen die hierdoor zal ontstaan, zal de lokale vraag en aanbod meer in balans brengen. Daarnaast stellen deze leden dezelfde voorwaarde met betrekking tot een drastische reductie van het gifgebruik zoals hierboven uiteengezet voor de sierteelt. Zij vragen waarom de Minister geen verduurzamingsvoorwaarden heeft verbonden aan de financiële steun voor de fritesaardappelsector en of zij voornemens is dit alsnog te doen.

De steun gericht op het ledigen van acute nood. In het kader van andere programma’s zoals de LNV visie Waardevol en verbonden, de Toekomstvisie Gewasbescherming en het in ontwikkeling zijnde bijbehorende Uitvoeringsprogramma, wordt verder invulling gegeven aan de verduurzaming van de plantaardige sector, waaronder de aardappelteelt.

Visserij

Wat betreft de visserijsector vinden de leden van de Partij voor de Dieren-fractie het onaanvaardbaar dat overbevissing en natuurvernietiging in Nederlandse en Europese wateren in stand worden gehouden en zelfs worden gefaciliteerd met belastinggeld. Ook vissenleed in de aquacultuursector en bijvangst en doding van vissen zou niet in stand gehouden mogen worden met belastinggeld. Deze leden pleiten ervoor dat elke vorm van financiële steun, zowel bestaande subsidies als de steun die gegeven wordt om de gevolgen van de coronacrisis te bestrijden, nooit zonder voorwaarden gegeven wordt en alleen gekoppeld is aan substantiële verbeteringen op het gebied van natuurbescherming, verkleining van de vloot en het tegengaan van overbevissing.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zien mogelijkheden om in deze moeilijke periode de vloot versneld te verkleinen, zodat deze binnen de grenzen van de draagkracht van het mariene ecosysteem blijft. Zo mag de steun niet gaan naar het vergroten van de capaciteit van de vloot of naar grote pelagische bedrijven, noch naar kotters met sleepnetten. Is de Minister bereid financiële steun te koppelen aan verkleining van de vloot en de capaciteit?

De steun die in verband met de gevolgen van de corona-uitbraak aangevraagd kan worden leidt niet tot uitbreiding van vlootcapaciteit. EU-regelgeving verbiedt dit. Steun moet direct gerelateerd zijn aan schade gerelateerd aan Corona. Over de toekomst van de visserijsector wordt gesproken in het kader van het Noordzeeakkoord en de kottervisie.

Is de Minister bereid in ieder geval grote pelagische bedrijven uit te zonderen van de steunmaatregelen? Zo nee, waarom niet?

Steunmaatregelen richten zich op bedrijven die in moeilijkheden verkeren door de gevolgen van de corona-uitbraak. De pelagische bedrijven hebben aangegeven de klappen tot nu toe zelf op te kunnen vangen. Daarnaast zie ik beleidsmatig noch juridisch een argument om bepaalde bedrijfstakken op voorhand uit te zonderen van deze steun.

Is de Minister bereid om een stillegregeling te koppelen aan warm saneren voor vissers die daar juist nu behoefte aan hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn is de Minister van plan dit te doen?

Nee, de stillegregeling is bedoeld om vissers een tegemoetkoming in de kosten te verstrekken, zodat zij hun bedrijf kunnen voortzetten. Een warme sanering dient een ander doel: de ecologische druk op de Noordzee verkleinen en draagt bij aan een toekomstbestendige visserijsector.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat tijdelijk ecologisch herstel kan plaatsvinden gedurende de coronacrisis en het stilliggen van de schepen. Tijdens deze periode kan daarom goed en gedegen onderzoek verricht worden naar de effecten van de visserij op de ecologie. Is de Minister bereid om een onderzoek naar de impact van de visserij op de ecologie in te stellen?

Veranderingen in ecosystemen gaan langzaam ook als een zekere factor als visserij plots wordt weggenomen. Ecologische effecten van stilleggen visserij vanwege Corona zijn over deze relatief korte periode nauwelijks te meten en leveren dan ook geen bruikbare data op.

De Partij voor de Dieren-fractie vragen ook waarom de regeling afhankelijk is van het motorvermogen van de schepen. Deze leden zijn van mening dat de Minister hiermee juist overbevissing stimuleert, omdat er meer geld gaat naar grote schepen, die meer vissen. Dit betekent dat Nederland juist die sectoren steunt die de meeste schade aanrichten aan de vissenstand en ecologie, zoals grote pelagische bedrijven en demersale kotters. Kan de Minister aangeven waarom de stillegregeling gekoppeld wordt aan het motorvermogen? Kan de Minister aangeven welke andere voorwaarden er gelden om in aanmerking te kunnen komen voor de stillegregeling?

De kosten- en opbrengstenstructuur van de diverse visserijsegmenten zijn door Wageningen Economic Research in beeld gebracht. Aan de hand van het motorvermogen zijn de verschillen inzichtelijk gemaakt en de categorieën voor de regeling bepaald. Hoe groter het motorvermogen, hoe hoger de kosten. De subsidiebedragen zijn hieraan gerelateerd.

Om in aanmerking te komen moet de aanvraag ontvankelijk zijn, hiertoe behoort onder andere het niet hebben gemaakt van ernstige inbreuken. Daarnaast moet het in het visserijregister geregistreerde vaartuig behoren tot het MFL- segment (Main Fleet Segment) en beschikken over Vessel Monitoring System (VMS), om zo het stilliggen op afstand te kunnen controleren. Ook moet het vaartuig in 2018 en 2019 gezamenlijk minimaal 120 dagen visserijactiviteiten op zee hebben verricht.

Ten slotte maken de leden van de Partij voor de Dieren-fractie zich zorgen over de periode na de stillegregeling, wanneer de vraag waarschijnlijk weer aantrekt. Deze leden vragen zich af wat de impact zal zijn op de visbestanden en ecologie wanneer vissers hun jaarlijkse quota in een kortere tijd zullen opvissen. Uit voorzorg pleiten zij daarom voor het bijstellen van de quota naar rato voor de maanden die overblijven na de stillegregeling. Kan de Minister aangeven wat de mogelijke schadelijke ecologische gevolgen zijn van het opvissen van de jaarlijkse quota in een kortere tijd? Kan de Minister onderzoek instellen om deze impact te monitoren? Kan de Minister uit voorzorg de huidige quota naar rato bijstellen voor de maanden die overblijven? Zo niet, waarom niet?

Op dit moment zie ik nog niet dat de benutting van de quota van de voor Nederland belangrijke visbestanden is afgenomen. Ik verwacht wel dat dit op termijn zichtbaar wordt in de benuttingscijfers, aangezien de vraag drastisch is afgenomen en er aanvoerbeperkende maatregelen worden genomen door de Producentenorganisaties (PO’s) met het oog op markstabilisatie. Daarnaast wordt veel vis nu op contract geleverd en opgeslagen in pakhuizen. Op het moment dat de vraag weer aantrekt verwacht ik niet dat het benutten van het quotum in een kortere periode tot meer ecologische schade lijdt. Er wordt bij de vaststelling van de Total Allowable Catch (TAC) immers uitgegaan van de totale hoeveelheid die wordt opgevist, niet van de periode waarin dit gebeurt. Daarbij vissen de vissers met dezelfde netten en zal de vangstsamenstelling naar verwachting niet veranderen. Bijstellen van het quotum is daarom dus ook niet aan de orde.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende stukken en hebben nog enkele vragen over de gevolgen van de coronacrisis voor enkele veehouderijsectoren.

De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een inschatting van de gevolgen van de coronacrisis voor kalverhouders die niet verbonden zijn aan een integratie en niet op contract leveren en voor eendenhouders die inmiddels hun stallen leeghouden. Is de Minister voornemens te voorzien in gerichte ondersteuning?

De kalverhouderij heeft, door de sluiting van de horeca, foodservices en scholen, last van een forse omzetdaling. Mede door de lockdown-maatregelen van Italië en Frankrijk als belangrijke afzetlanden voor kalfsvlees. Kalverhouders passen zich aan, ze laten stallen langer leegstaan tussen koppels en zetten minder kalveren op. Dit is een besluit van de integratie (kalverhouders met een contract), of een individueel besluit van de kalverhouder (vrije mesters).

Ook de eendensector heeft te maken met het wegvallen van de afzetmarkt als gevolg van het sluiten van de horeca in Nederland en andere landen in de EU. Zoals aangegeven in antwoorden op vragen van het lid Ouwehand (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2613) heeft de eendensector mij geïnformeerd over het besluit om voorlopig geen nieuwe broedeieren in te leggen. De eenden die nog in de stallen op de eendenbedrijven zaten, zijn inmiddels geslacht.

Door het verminderen van het aantal dieren dat wordt opgezet, hebben veehouders minder variabele kosten, maar de vaste kosten lopen door. Daarnaast zijn de inkomsten sterk verminderd of gestopt.

Het kabinet neemt generieke steunmaatregelen voor bedrijven. Het kabinet verwacht dat er meer Nederlandse bedrijven failliet zullen gaan dan gebruikelijk. Mogelijk zullen daar ook veehouders bij zitten. Zoals aangegeven in antwoorden op bovengenoemde vragen van het lid Ouwehand, wordt er verkend welke mogelijkheden er zijn voor (Europese) financiële steun van alle primaire landbouwsectoren die door de COVID-19 crisis zijn getroffen.

De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor landbouwbedrijven op de Waddeneilanden. Zij bedrijven veelal multifunctionele landbouw en zijn afhankelijk van het toerisme. Deze leden hebben begrepen dat zij forse omzetverliezen lijden, terwijl zij niet altijd aanspraak kunnen maken op algemene steunregelingen. Overweegt de Minister gerichte ondersteuning?

De multifunctionele landbouwsector is een belangrijke sector binnen de land- en tuinbouw waarvan ik de ontwikkeling ondersteun en stimuleer, en waarvoor ik vorig jaar ook het Platform Multifunctionele Landbouw heb ingesteld. Het ministerie houdt de ontwikkelingen van deze sector dan ook nauwlettend in de gaten. Ook multifunctionele landbouwbedrijven ondervinden de gevolgen van de coronacrisis, bijvoorbeeld bij agrarische recreatieondernemingen waar boekingen geannuleerd werden of accommodaties nog gesloten zijn. Anderzijds zien we ook positieve signalen in de multifunctionele sector bijvoorbeeld omdat de interesse van de consument voor boerderijwinkels toeneemt. Om de economische gevolgen van de COVID-19-crisis het hoofd te kunnen bieden heeft het kabinet op 17 maart jl. en 20 mei jl. een eerste en tweede noodpakket voor banen en economie aangekondigd. Multifunctionele bedrijven kunnen waar mogelijk hier ook gebruik van maken. Zo staat de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS) ook open voor multifunctionele agrarische bedrijven waarvan de neventak onder de getroffen sectoren valt, bijvoorbeeld agrarische recreatiebedrijven.

BIJLAGE 1: EXPORTVOLUME INCLUSIEF WEDERUITVOER VAN VLEES IN TONNEN IN 2018 (BRON: CBS, BEWERKING WAGENINGEN ECONOMIC RESEACH)

Categorie: Kippenvlees

Land

Exporthoeveelheid in tonnen

1

Duitsland

362.000

2

Verenigd Koninkrijk

285.000

3

België

133.000

4

Frankrijk

128.000

5

Ghana

118.000

6

Filippijnen

83.000

7

Ierland

68.000

8

Denemarken

50.000

9

Congo (Democratische Republiek)

36.000

10

Vietnam

33.000

11

Italië

24.000

12

Griekenland

17.000

13

Spanje

16.000

14

Hongkong

16.000

15

Maleisië

15.000

16

Roemenië

15.000

17

Gabon

11.000

18

Kaapverdië

8.000

19

Zweden

8.000

20

Zweden

8.000

 

overige landen

124.000

 

Totaal

1.558.000

Categorie: Varkensvlees

Land

Exporthoeveelheid in tonnen

1

China

190.000

2

Duitsland

173.000

3

Verenigd Koninkrijk

168.000

4

Italië

145.000

5

België

108.000

6

Griekenland

103.000

7

Polen

89.000

8

Japan

48.000

9

Hongkong

37.000

10

Zuid-Korea

30.000

11

Roemenië

29.000

12

Australië

27.000

13

Filippijnen

26.000

14

Denemarken

24.000

15

Frankrijk

23.000

16

Spanje

21.000

17

Tsjechië

19.000

18

Singapore

17.000

19

Ierland

17.000

20

Kroatië

10.000

 

overige landen

79.000

 

Totaal

1.383.000

Categorie: Rundvlees

Land

Exporthoeveelheid in tonnen

1

Duitsland

146.000

2

Frankrijk

84.000

3

Italië

61.000

4

Verenigd Koninkrijk

39.000

5

Denemarken

29.000

6

België

29.000

7

Spanje

21.000

8

Zweden

19.000

9

Portugal

13.000

10

Oostenrijk

13.000

11

Griekenland

13.000

12

Bosnië-Herzegovina

9.000

13

Kroatië

8.000

14

Tsjechië

7.000

15

Polen

7.000

16

Filippijnen

6.000

17

Hongkong

6.000

18

Ghana

6.000

19

China

5.000

20

Hongarije

3.000

 

overige landen

32.000

 

Totaal

556.000

Categorie: Geitenvlees

Land

Exporthoeveelheid in tonnen

1

Verenigd Koninkrijk

268

2

Portugal

117

3

Duitsland

81

4

Frankrijk

27

5

Sint Maarten (Nederlands deel)

23

6

België

22

7

Italië

17

8

Curaçao

13

9

Zweden

13

10

Zwitserland

10

 

overige landen

28

 

Totaal

620

Categorie: Konijnenvlees

Land

Exporthoeveelheid in tonnen

1

Duitsland

544

2

België

251

3

Frankrijk

92

4

Italië

67

5

Tsjechië

20

6

Spanje

16

7

Oostenrijk

13

8

Polen

12

9

Verenigd Koninkrijk

11

10

Cyprus

10

 

overige landen

66

 

Totaal

1.102

Categorie: Schapenvlees

Land

Exporthoeveelheid in tonnen

1

Duitsland

6.805

2

Frankrijk

4.479

3

België

3.673

4

Verenigd Koninkrijk

2.045

5

Zweden

1.678

6

Italië

1.158

7

Zwitserland

876

8

Finland

746

9

Denemarken

475

10

Spanje

340

 

overige landen

2.017

 

Totaal

24.290

Categorie: Vlees of slachtafvallen van eenden-, ganzen- en kalkoenen, parelhoenders

Land

Exporthoeveelheid in tonnen

1

Duitsland

14.600

2

België

6.700

3

Spanje

3.900

4

Benin

3.700

5

Griekenland

3.400

6

Frankrijk

3.400

7

Congo (Democratische Republiek)

3.200

8

Verenigd Koninkrijk

2.500

9

Hongkong

2.000

10

Ghana

1.200

 

overige landen

10.200

 

Totaal

54.800

Categorie: Overige veehouderij (o.a. paardenvlees)

 

Exporthoeveelheid in tonnen

1

België

4.500

2

Duitsland

3.200

3

Zweden

900

4

Suriname

300

5

Ghana

300

6

Italië

200

7

Frankrijk

200

8

Spanje

200

9

Zwitserland

100

10

Curaçao

100

 

overige landen

290

 

Totaal

10.290

Categorie: Overig niet in te delen wel vlees (zijn o.a.in de omschrijving niet duidelijk aangegeven om welk vlees het gaat en om bijvoorbeeld samenvoegingen van geiten en schapenvlees)

Land

Exporthoeveelheid in tonnen

1

Duitsland

36.800

2

Verenigd Koninkrijk

11.300

3

België

7.300

4

Zweden

6.100

5

Frankrijk

5.200

6

Denemarken

5.000

7

Ierland

3.400

8

Spanje

3.000

9

Oostenrijk

2.600

10

Italië

2.000

 

overige landen

7.120

 

Totaal

89.820

III Volledige agenda

COVID-19 en mogelijke relatie met dieren. Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1088 – Brief regering d.d. 22-04-2020, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

De bevinding van infecties met SARS-CoV-2. Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1089 – Brief regering d.d. 26-04-2020, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Gevolgen van COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren. Kamerstuk 35 420, nr. 30 – Brief regering d.d. 07-05-2020, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Stand van zaken corona en dieren. Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1090 – Brief regering d.d. 08-05-2020, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Update corona bij dieren. Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1091 – Brief regering d.d. 15-05-2020, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Stand van zaken onderzoek COVID-19 naar nertsenbedrijven. Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1092 – Brief regering d.d. 19-05-2020, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

NOS, 19 mei 2020, «Minister Schouten: besmetting coronavirus van nerts op mens aannemelijk», https://nos.nl/video/2334465-minister-schouten-besmetting-coronavirus-van-nerts-op-mens-aannemelijk.html

X Noot
2

Eindhovens Dagblad, 14 mei 2020, «Overheid neemt risico met besmette nertsenbedrijven», https://www.ed.nl/opinie/overheid-neemt-risico-met-besmette-nertsenbedrijven~a4578cf1/

X Noot
3

De Groene Amsterdammer, 8 april 2020, «Het is niet de schuld van de vleermuis», https://www.groene.nl/artikel/het-is-niet-de-schuld-van-de-vleermuis

X Noot
4

Website NOS, 18 mei 2020, «Duitse vleesindustrie brandhaard corona, tot ergernis van Merkel», https://nos.nl/l/2334259

X Noot
5

Website medRxiv, 27 april 2020, «Exposure to air pollution and COVID-19 mortality in the United States: a nationwide cross-sectional study», https://www.medrxiv.org/content/10.1101/2020.04.05.20054502v1

X Noot
6

Website The World Bank, 24 april 2020, «Incidence of COVID-19 and Connections with Air Pollution Exposure: Evidence from the Netherlands «, http://documents.worldbank.org/curated/en/462481587756439003/Incidence-of-COVID-19-and-Connections-with-Air-Pollution-Exposure-Evidence-from-the-Netherlands

X Noot
7

Website On the way to PlanetProof, «Voor nieuwe deelnemers van On the way to PlanetProof voor Plantaardige producten is er een stappenplan», https://www.planetproof.eu/518/certificeren/per-sector/plantaardige-producten/stappenplan.html

X Noot
8

Boerderij, 2 april 2020, «Wegvallen horeca zet vleeskuikenmarkt op slot» (https://www.boerderij.nl/Pluimveehouderij/Achtergrond/2020/4/Wegvallen-horeca-zet-vleeskuikenmarkt-op-slot-565318E/)

X Noot
9

Animals Today, 26 februari 2020, «Boetes helpen niet tegen dierenleed bij eendenslachter Tomassen Duck-To» (https://www.animalstoday.nl/structureel-dierenleed-tomassen-duck-to/)

X Noot
10

AD, 30 november 2018, Wereldwijde ziekte-uitbraak? «We maken het virussen veel te makkelijk» (https://www.ad.nl/wetenschap/wereldwijde-ziekte-uitbraak-we-maken-het-virussen-veel-te-makkelijk~afa98c26c/)

X Noot
11

Website WHO, geraadpleegd 20 mei 2020, «FAQs: H5N1 influenza» (https://www.who.int/influenza/human_animal_interface/avian_influenza/h5n1_research/faqs/en/)

X Noot
12

Erasmus Magazine, 25 november 2011, «Erasmus MC ontwikkelt dodelijk griepvirus» (https://www.erasmusmagazine.nl/2011/11/25/erasmus-mc-ontwikkelt-dodelijk-griepvirus/)

X Noot
13

Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2092

X Noot
14

Het aantal dieren in die provincies is dit jaar vergeleken met 2018 in Gelderland met 6 en in Brabant met 2 procent toegenomen. In Gelderland groeide het aantal geiten met ongeveer 8,6 duizend. De groei was in Noord-Brabant met iets meer dan 3 duizend dieren minder groot. Meer dan de helft van het aantal geiten in Nederland is in deze twee provincies te vinden.

X Noot
15

PBL, Tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst, 2019, p. 81

X Noot
16

RIVM, Onderzoek Blootstelling Omwonenden, 2018

X Noot
18

NRC, 31 oktober 2019, «Massale insectensterfte in landbouwgebieden» (https://www.nrc.nl/nieuws/2019/10/31/insectensterfte-door-landbouw-a3978794)

X Noot
20

Kamerstuk 27 858, nr. 449

X Noot
21

Royal FloraHolland, 15 maart 2020, «Persbericht: Nederlandse sierteelt dreigt om te vallen» (https://www.royalfloraholland.com/nederlandse-sierteelt-dreigt-om-te-vallen) en

X Noot
22

Agraaf, 16 april 2020, «Compensatie fritesaardappelen valt tegen» (https://www.agraaf.nl/artikel/245162-compensatie-fritesaardappelen-valt-tegen/)

X Noot
24

CPB, 26 maart 2020 «Scenario’s coronacrisis: recessie onvermijdelijk, oploop staatsschuld blijft te dragen» (https://www.cpb.nl/scenarios-coronacrisis)

X Noot
25

Kamerstuk 35 420, nr. 38

X Noot
26

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2613

X Noot
27

NOS, 19 mei 2020, «Minister Schouten: besmetting coronavirus van nerts op mens aannemelijk», https://nos.nl/video/2334465-minister-schouten-besmetting-coronavirus-van-nerts-op-mens-aannemelijk.html

X Noot
28

Eindhovens Dagblad, 14 mei 2020, «Overheid neemt risico met besmette nertsenbedrijven», https://www.ed.nl/opinie/overheid-neemt-risico-met-besmette-nertsenbedrijven~a4578cf1/

X Noot
29

De Groene Amsterdammer, 8 april 2020, «Het is niet de schuld van de vleermuis», https://www.groene.nl/artikel/het-is-niet-de-schuld-van-de-vleermuis

X Noot
30

Website NOS, 18 mei 2020, «Duitse vleesindustrie brandhaard corona, tot ergernis van Merkel», https://nos.nl/l/2334259

X Noot
31

Website medRxiv, 27 april 2020, «Exposure to air pollution and COVID-19 mortality in the United States: a nationwide cross-sectional study», https://www.medrxiv.org/content/10.1101/2020.04.05.20054502v1

X Noot
32

Website The World Bank, 24 april 2020, «Incidence of COVID-19 and Connections with Air Pollution Exposure: Evidence from the Netherlands «, http://documents.worldbank.org/curated/en/462481587756439003/Incidence-of-COVID-19-and-Connections-with-Air-Pollution-Exposure-Evidence-from-the-Netherlands

X Noot
33

Website On the way to PlanetProof, «Voor nieuwe deelnemers van On the way to PlanetProof voor Plantaardige producten is er een stappenplan», https://www.planetproof.eu/518/certificeren/per-sector/plantaardige-producten/stappenplan.html

X Noot
34

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2613

X Noot
35

Boerderij, 2 april 2020, «Wegvallen horeca zet vleeskuikenmarkt op slot» (https://www.boerderij.nl/Pluimveehouderij/Achtergrond/2020/4/Wegvallen-horeca-zet-vleeskuikenmarkt-op-slot-565318E/)

X Noot
36

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2613

X Noot
38

Animals Today, 26 februari 2020, «Boetes helpen niet tegen dierenleed bij eendenslachter Tomassen Duck-To» (https://www.animalstoday.nl/structureel-dierenleed-tomassen-duck-to/)

X Noot
39

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2613

X Noot
40

AD, 30 november 2018, Wereldwijde ziekte-uitbraak? «We maken het virussen veel te makkelijk» (https://www.ad.nl/wetenschap/wereldwijde-ziekte-uitbraak-we-maken-het-virussen-veel-te-makkelijk~afa98c26c/)

X Noot
41

Website WHO, geraadpleegd 20 mei 2020, «FAQs: H5N1 influenza» (https://www.who.int/influenza/human_animal_interface/avian_influenza/h5n1_research/faqs/en/)

X Noot
42

Erasmus Magazine, 25 november 2011, «Erasmus MC ontwikkelt dodelijk griepvirus» (https://www.erasmusmagazine.nl/2011/11/25/erasmus-mc-ontwikkelt-dodelijk-griepvirus/)

X Noot
43

Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2092

X Noot
44

Het aantal dieren in die provincies is dit jaar vergeleken met 2018 in Gelderland met 6 en in Brabant met 2 procent toegenomen. In Gelderland groeide het aantal geiten met ongeveer 8,6 duizend. De groei was in Noord-Brabant met iets meer dan 3 duizend dieren minder groot. Meer dan de helft van het aantal geiten in Nederland is in deze twee provincies te vinden.

X Noot
45

PBL, Tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst, 2019, p. 81

X Noot
46

RIVM, Onderzoek Blootstelling Omwonenden, 2018

X Noot
48

NRC, 31 oktober 2019, «Massale insectensterfte in landbouwgebieden» (https://www.nrc.nl/nieuws/2019/10/31/insectensterfte-door-landbouw-a3978794)

X Noot
50

Kamerstuk 27 858, nr. 449

X Noot
51

Royal FloraHolland, 15 maart 2020, «Persbericht: Nederlandse sierteelt dreigt om te vallen» (https://www.royalfloraholland.com/nederlandse-sierteelt-dreigt-om-te-vallen) en

X Noot
52

Agraaf, 16 april 2020, «Compensatie fritesaardappelen valt tegen» (https://www.agraaf.nl/artikel/245162-compensatie-fritesaardappelen-valt-tegen/)

Naar boven