27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 422 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 30 april 2018

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 24 april 2018 over Commissievoorstellen om restricties op te leggen aan het gebruik van drie neonicotinoïden (Kamerstuk 27 858, nr. 421).

De vragen en opmerkingen zijn op 25 april 2018 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 26 april 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Kuiken

De griffier van de commissie, Haveman-Schüssel

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

4

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

5

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

5

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

6

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

7

II

Antwoord/Reactie van de Minister

8

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met veel zorg kennisgenomen van de brief van de Minister waarin het standpunt met de Kamer wordt gedeeld over het gebruik van drie neonicotinoïden. Deze leden hebben de volgende vragen.

Kan de Minister aangeven waarom zij het standpunt van Nederland pas enkele dagen voor de definitieve stemming in de Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) met de Kamer heeft gedeeld?

In de brief schetst de Minister dat er in 2013 is ingegrepen in de goedkeuring op EU-niveau en in de nationale toelatingen van middelen. Klopt het dat over deze ingreep een zaak aanhangig is bij het Europees Hof? Klopt het dat de uitspraak van het Europese Hof op 17 mei 2018 te verwachten is? Kan de Minister aangeven waarom de informatie over deze zaak niet eerder met de Kamer is gedeeld? Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat het besluit wat nu voorligt raakvlakken heeft met de zaak die aanhangig is bij het Europese Hof? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de reden om nu een besluit te nemen en niet de uitspraak van het Europese Hof op 17 mei 2018 af te wachten?

Kan de Minister uitgebreid ingaan op het richtsnoer voor de beoordeling van risico’s voor bijen (Guidance document on Bees) die bij de herevaluatie van de drie stoffen gebruikt is? Klopt het dat dit richtsnoer nog niet is goedgekeurd door de Europese Commissie?

Kan de Minister aangeven wat het oordeel van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is over dit (concept)richtsnoer? Is de Minister bereid deze analyse met de Kamer te delen?

Kan de Minister haar oordeel geven over de Bee Guidance zoals nu voorligt? Wat vindt de Minister van het feit dat wetenschappelijke organisaties, zoals de European Food Safety Authority (EFSA) en het Ctgb, een herevaluatie uitvoeren op basis van een niet goedgekeurd richtsnoer? Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat wetenschappelijke organisaties zich zouden moeten richten op een vastgesteld toetsingskader? Zo nee, waarom niet?

Hoe gaat de Minister borgen dat deze organisaties in de toekomst niet vaker een advies gaan geven op basis van niet vastgesteld toetsingskader? Deelt de Minister de analyse van de leden van de VVD-fractie dat bij het gebruik van een niet vastgesteld toetsingskader veel onzekerheid is bij de uitkomst van een toetsing en een wetenschappelijke borging ontbreekt?

Waarom is niet gewacht met het nemen van een definitief besluit nadat de Bee Guidance, al dan niet aangepast, wel is goedgekeurd door de Europese Commissie? Daarnaast zal het Europese Hof (de zaak waar eerder aan werd gerefereerd) zich buigen over de rechtmatigheid van de toepassing van het niet-goedgekeurde Guidance document voor de risicobeoordeling van bijen. Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat in het licht hiervan het verstandiger was geweest om deze uitspraak af te wachten? Zo nee, waarom niet?

Kan de Minister een overzicht geven van de laatste stand van de wetenschap waarop de EFSA zich heeft gebaseerd? Naar welke (wetenschappelijke) onderzoeken wordt verwezen waarbij ook de risico’s voor wilde bijen, zoals de hommel en solitaire bijen worden beoordeeld, zoals in de brief wordt aangehaald? Graag zien deze leden een verwijzing naar de verschillende rapporten, onderzoeken en andere documenten met datum van verschijnen en auteur. Kan de Minister de onderzoeken met de Kamer delen waaruit blijkt dat het behandelen van zaad met neonicotinoïden een verwaarloosbaar effect heeft op bijen?

Kan de Minister aangeven per soort wilde bij wat de stand van zaken is qua populatie? Welke soorten nemen toe, zijn stabiel of nemen af? Wat is de grootste bedreiging voor de populatie wilde bijen? Welke rol spelen neonicotinoïden hierin?

Onderschrijft de Minister de constatering van de leden van de VVD-fractie dat het voorgestelde verbod het paard achter de wagen spannen is? Kan de Minister aangeven waarom het advies van het Ctgb niet gevolgd wordt die toezien op maatregelen zoals geavanceerde zaadcoating- en zaaitechnieken of wachttijden voor het telen van bijenaantrekkelijke volggewassen, om de blootstelling van bijen aan stoffen te beperken? Beseft de Minister zich dat het voorliggende voorstel en het besluit van de Minister een stap terug in de tijd is (namelijk het niet langer toestaan van de innovatieve ontwikkelingen zoals zaadcoating- en zaaitechnieken waar Nederland wereldwijd mee voorop loopt)? En dat het milieu hier ook niet bij gebaat is? Wat vindt de Minister van de gevolgen van dit besluit waarin belangrijke teelten moeilijker of niet meer kunnen plaats vinden omdat er geen alternatieven beschikbaar zijn?

Kan de Minister aangeven op welke manier zij met het bedrijfsleven heeft afgestemd over het voorgenomen besluit, de gevolgen van het besluit en de beschikbaarheid van alternatieven? Kan de Minister aangeven welke additionele informatie door de toelatinghouders is aangeleverd en welk bezwaar tegen het gebruik van het niet-goedgekeurde toetsingskader is weggenomen?

Kan de Minister aangeven op basis waarvan het Ctgb tot haar oordeel is gekomen dat de beoordelingsrapporten van de EFSA (op basis van het niet-vastgestelde richtsnoer) algemeen aanvaardbaar zijn?

Kan de Minister aangeven of er eerder besluiten zijn genomen op niet-vastgestelde toetsingskaders? Zo ja, welke? En zo nee, waarom wordt dat nu wel gedaan?

Kan de Minister inzicht geven in welke risicobeperkende maatregelen worden voorgesteld? Kan er een uitgebreide toelichting gegeven worden waarom de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dit niet kan of wil handhaven?

Kan de Minister aangeven waarom langere wachttijden niet passen in de Nederlandse landbouwpraktijk? Kan de Minister aangeven waarom langere wachttijden niet uitvoerbaar, controleerbaar of handhaafbaar zijn? Kan de Minister aangeven of de NVWA op de hoogte is van alle gegevens die boeren en tuinders bijhouden om te voldoen aan de voorwaarden die bijvoorbeeld de afnemers, retail of industrie vragen en dat het daarom zeer inzichtelijk is welke middelen er wanneer gebruikt zijn?

Kan de Minister aangeven waarom het voor haar acceptabel is dat de Europese Commissie nog geen aanvullende eisen gaat stellen aan de kwaliteit van zaadcoating en zaaitechnieken waardoor een besluit (op een niet vastgesteld toetsingskader) nog enigszins uitlegbaar is? Waarom heeft de Minister geen onthouding van stemming overwogen?

Kan de Minister aangeven waarom zij in haar besluit voorbij gaat aan de in de update van de impactanalyse van de NVWA genoemde grote landbouwkundige impact (zoals dat in een aantal teelten bepaalde ziekten en plagen niet meer kunnen worden bestreden en een verbod op het gebruik van neonicotinoïden zal leiden tot het gebruik van meer middelen later in het teeltproces met een hogere druk op het milieu)?

Klopt het dat in de impactanalyse geconcludeerd wordt dat telers meer inspanningen moeten leveren om het gewas te beschermen en dat dit tevens een toename kan betekenen voor de risico’s voor mens, dier en milieu waaronder meer risico’s voor bestuivende insecten en natuurlijke vijanden die van belang zijn voor de geïntegreerde gewasbescherming? Zo ja, welke afweging ligt ten grondslag aan het besluit om dit risico te nemen ten opzichte van het in de ogen van de leden van de VVD-fractie beperkende risico’s bij het gebruik van innovatieve oplossingen zoals zaadcoating en zaaitechnieken?

Kan de Minister inzicht geven in de economische gevolgen voor de landbouw? Zo nee, waarom niet?

Klopt het dat de economische gevolgen niet zijn onderzocht en gekwantificeerd? Waarom niet? Is de Minister bereid dit alsnog te doen en de Kamer hierover voor de zomer te informeren?

Ziet de Minister met de leden van de VVD-fractie het risico dat voor Nederland belangrijke teelten zoals de pootaardappelen, suikerbieten, bloemkool- en bloemknolgewassen en de kleine teelten zoals graszoden en hop ernstig onder druk komen te staan omdat zoals de Minister zelf in haar brief schrijft op korte termijn geen praktijkklare alternatieven zijn?

Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat de oproep om in de toekomst strengere Europese eisen aan zaadcoating en zaaitechnieken te stellen een wassen neus is als er op korte termijn geen oplossing komt voor het ontbreken van praktijkklare alternatieven?

Is de Minister bereid haar standpunt te heroverwegen en zich te onthouden van stemming totdat het richtsnoer (beoordelingskader) is vastgesteld, er een uitspraak van het Europese Hof is en de economische gevolgen gekwantificeerd zijn?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de Commissievoorstellen om restricties op te leggen aan het gebruik van drie neonicotinoïden.

Hierover hebben deze leden nog vragen.

De leden van de CDA-fractie zijn verrast door de standpuntbepaling. Vindt de Minister nog steeds dat de richtsnoer voor beoordeling van risico’s voor bijen op onderdelen moet worden verbeterd, zo vragen deze leden. Klopt het dat de praktische uitvoerbaarheid van het voorgestelde toetsingskader in dit richtsnoer de reden was dat deze nog niet is goedgekeurd door de lidstaten? Is het volgens de Minister op dit moment voor toelatingshouders mogelijk om voldoende informatie te verstrekken en te voldoen aan de eisen van het in ontwerp zijnde richtsnoer voor beoordeling van risico’s voor bijen? Is de Minister het met deze leden eens dat het richtsnoer voor beoordeling van risico’s voor bijen nog verbeterd moet worden voordat het kan worden gebruikt? Is de Minister bereid een uitstel van een beslissing over de Commissievoorstellen te vragen gezien het richtsnoer nog niet af is?

De Minister stelt dat zij geen ruimte ziet voor risicobeperkende maatregelen. Echter, het Ctgb geeft aan dat er in Nederland al verschillende risicomitigerende maatregelen zijn zoals driftreducerende maatregelen voor spuittoepassingen, de zuivering van afvalwater uit de kasteelt en wachttijden voor de teelt van bijaantrekkelijke volggewassen. Klopt dat, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Waarom kunnen volgens de Minister geen mitigerende risicobeperkende maatregelen genomen worden? Waarom houden de EFSA en de Europese Commissie geen rekening met de nationale bevoegdheid om middelvoorschriften en daarmee risicobeperkende maatregelen te treffen? Is de Minister bereid om op dit onderdeel de Europese Commissie te verzoeken om wijziging van het voorstel en zich zolang dat niet gebeurd is te onthouden van stemming?

De Minister beaamt dat de gevolgen van een verbod op het gebruik van de stof in alle teelten buiten kassen grote gevolgen heeft voor een groot aantal Nederlandse landbouwsectoren. De leden van de CDA-fractie zien echter niet dat de Minister hier verantwoordelijkheid voor neemt, terwijl zij wel voornemens is een voorstel te steunen dat volgens onze Nederlandse toezichthouder, het Ctgb, treedt in de nationale bevoegdheid. Dit proportionaliteitsvraagstuk benadrukt de verantwoordelijkheid van de Minister om te zorgen voor een zorgvuldige overgangstermijn voor deze sectoren, om te zoeken naar oplossingen en deze sectoren ook te ondersteunen. Hoe gaat zij daaraan gevolg geven?

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de kabinetsinzet ten aanzien van de Commissievoorstellen om restricties op te leggen aan het gebruik van de neonicotinoïden imidacloprid, clothianidin en thiamethoxam. Deze leden zijn verheugd te lezen dat het kabinet, in navolging van onder andere Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, besloten heeft de Europese Commissie te steunen om tot een totaalverbod op het buitengebruik van deze schadelijke neonicotinoïden te komen. Mede dankzij de inzet van de Minister kan het vrijdag 27 april 2018 ook een beetje (bijen)Koninginnedag worden. Leve de bijenkoningin.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben de volgende vragen aan de Minister. Mogen deze leden haar brief inderdaad zo lezen dat zij het door de Europese Commissie voorgestelde verbod op buitengebruik van imidacloprid, clothianidin en thiamethoxam onomwonden steunt? Mogen deze leden ervan uitgaan dat zij niet zal proberen uitzonderingen in te bouwen? Graag ontvangen zij een toezegging van de Minister op dit punt.

De leden van de GroenLinks-fractie willen ook graag van de Minister weten of Nederland tot op heden uitzonderingen heeft aangevraagd op de beperkingen voor het gebruik van neonicotinoïden, daarbij zowel doelend op de bestaande regels en mogelijkheid om nationale uitzonderingen aan te vragen, als ook op de nieuwe voorstellen en (eventuele) mogelijkheid om nationale uitzonderingen aan te vragen. Graag ontvangen deze leden een zo volledig mogelijk antwoord van de Minister. In welke mate heeft Nederland gebruik gemaakt van de mogelijkheid om uitzonderingen aan te vragen? Voor welke middelen en gewassen zijn uitzonderingen aangevraagd? Welke uitzonderingen zijn aan Nederland toegewezen? Is de Minister voornemens nationale uitzonderingen aan te vragen als de nieuwe Commissievoorstellen aangenomen en van kracht worden?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben de brief van 24 april jl. over het opleggen van restricties aan het gebruik van neonicotinoïden met belangstelling gelezen.

De leden zijn verheugd dat er eindelijk een einde lijkt te komen aan de patstelling over het al dan niet gebruiken van de betreffende bestrijdingsmiddelen, te weten imidacloprid, clothianidin en thiamethoxam. Reeds geruime tijd maken de leden van de SP-fractie zich zorgen over het effect dat deze bestrijdingsmiddelen hebben op onder meer de voedselveiligheid, de werkomstandigheden van producenten, het ecosysteem, de bijen- en insectenstand en de daar mee verbonden vogelstand. Daarbij vormen de bestrijdingsmiddelen een continue bedreiging voor de waterkwaliteit.

Deze leden juichen toe dat de zeer zorgwekkende stand van de insectenpopulatie nu in elk geval van deze bedreiging vanuit de land- en tuinbouw wordt verlost. Het recente oordeel van de EFSA vormt voor de leden van de SP-fractie een nieuwe bevestiging. Het mag dan ook niet verbazen dat de leden het voorstel van de Europese Commissie tot beperking voor gebruik buiten glastuinbouw volmondig steunen. Hiermee wordt naar mening van de leden van de SP-fractie recht gedaan aan het voorzorgsprincipe, iets dat helaas verre van vanzelfsprekend is gebleken bij meerdere discussies over potentieel gevaarlijke en persistente stoffen of landbouwgif zoals glyfosaat.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan de handhaving na de implementatie van de nieuwe restricties? Beschikt de NVWA over voldoende capaciteit om adequaat op te treden tegen telers die mogelijk van het middel gebruik blijven maken? En kan de Minister toelichten in welke vorm de regelgeving bindend wordt gemaakt voor de sector? Voorts zijn deze leden benieuwd wat er vanuit de Minister zal worden ondernomen om de sector te ondersteunen bij de overgang naar de nieuwe en schonere werkwijze.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief waarin de Minister steun uitspreekt voor het voorstel van de Europese Commissie dat een broodnodig totaalverbod op neonicotinoïden een stap dichterbij brengt.

Onder het motto «beter laat dan nooit» is het beperken van deze giftige stoffen uiteraard nog steeds een welkome eerste stap in de goede richting. Tegelijkertijd gaat het voorliggende voorstel nog lang niet ver genoeg om daadwerkelijk korte metten te maken met de langdurige schadelijke effecten van het gebruik van deze systemische vormen van landbouwgif: het voorstel omvat slechts drie neonicotinoïden en bovendien wordt het grootschalige gifgebruik in kassen nog steeds niet aangepakt.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie pleiten al jaren voor een totaalverbod op alle toepassingen van neonicotinoïden en fipronil omdat geen enkele toepassing van deze middelen veilig is bevonden voor mens, dier en milieu. De aangenomen motie van het lid Ouwehand voor een volledig nationaal verbod op alle neonicotinoïden en fipronil staat al sinds 2013 als een paal boven water (Kamerstuk 27 858, nr. 155). Zo ook de aangenomen motie van het lid Ouwehand c.s. over een volledig Europees moratorium op alle toepassingen van neonicotinoïden en fipronil (Kamerstuk 21 501-32, nr. 684).

Deelt de Minister de mening dat de neonicotinoïden ook voor gesloten teelten moeten worden uitgebannen? Zo nee, waarom niet? Juist in de Nederlandse glastuinbouw is het gifgebruik torenhoog en verloopt het terugdringen van deze gifverslaving zeer traag. Deelt de Minister de visie dat er een einde moet komen aan het met gif telen van groente, fruit of bloemen? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid dit momentum aan te grijpen om op Europees niveau de leiding te nemen en de omschakeling naar een volledig gifvrije landbouw te versnellen? Zo nee, waarom niet?

Waarschuwing op waarschuwing wordt in de wind geslagen. Ook als nu wordt gestopt zal het gif nog decennia in ons leefmilieu zijn terug te vinden. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen de Minister nog eens op de enorme insectensterfte en de conclusies uit de recent gepubliceerde State of the world’s birds van BirdLife International, waaruit blijkt dat de intensieve landbouw de grootste bedreiging is van 74% van alle bedreigde vogelsoorten (https://www.birdlife.org/sites/default/files/attachments/BL_ReportENG_V11_spreads.pdf, https://www.ad.nl/binnenland/een-op-acht-vogelsoorten-met-uitsterven-bedreigd~a2f17df8/, https://www.theguardian.com/environment/2018/apr/23/one-in-eight-birds-is-threatened-with-extinction-global-study-finds).

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie danken de Minister voor haar keuze om dit voorstel te steunen, maar wijzen haar tegelijkertijd op de aangenomen moties van het lid Ouwehand die vragen om een Europees totaalverbod op neonicotinoïden en fipronil. Elke dag die daarmee wordt gewacht is er een te veel. Al die tijd zullen we immers nog te maken hebben met een verdere daling van de insectenstand, het mede daardoor uitsterven van talloze vogelsoorten, enorme vervuiling van onze steeds schaarser wordende schoon waterbronnen en gezondheidsschade door restanten van landbouwgif op ons voedsel.

Het is nu tijd om door te pakken; tijd voor een totaalverbod op neonicotinoïden en fipronil.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende brief over het voorgenomen verbod van de Europese Commissie op het gebruik van neonicotinoïden buiten kassen. Zij kunnen de afweging die de Minister maakt niet volgen en hebben hierover enkele vragen.

In de brief van 10 juli 2017 geeft de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken aan dat alternatieven voor het gebruik van neonicotinoïden niet perse een lager risicoprofiel hebben en dat het kabinet bij de Europese Commissie zal aandringen om meer inzicht te krijgen in de risico’s van het gebruik van alternatieve middelen en om deze potentiele risico’s mee te nemen in de overwegingen (Kamerstuk 27 858, nr. 396). De Europese Commissie wil dat echter niet (Kamerstuk 27 858, nr. 415). Blijft staan dat deze potentiële risico’s van inzet van alternatieve middelen wel aanwezig zijn. De risico’s van mogelijk meer gebruik van alternatieve, maar minder effectieve middelen verderop in het teeltproces die evenzeer schadelijk kunnen zijn voor het milieu, worden in de voorliggende brief niet genoemd. Heeft dit Minister dit in haar afweging meegenomen?

Het verbod zoals voorgesteld door de Europese Commissie zal grote impact zal hebben voor onder meer de teelt van pootaardappelen (een belangrijk exportproduct), suiker- en voederbieten en bloembol- en bloemknolgewassen. Het kabinet geeft in de voorliggende brief aan dat alternatieven nog niet praktijkrijp zijn. Desondanks steunt het kabinet het voorgestelde verbod. Waarom negeert de Minister in haar uiteindelijke afweging de grote gevolgen voor de genoemde teelten, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Is zij voornemens maatregelen te nemen, anders dan ondersteuning van de sector bij het verder zoeken naar alternatieven, om op korte termijn de economische gevolgen te ondervangen?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de Minister het principiële punt van het Ctgb, dat de mogelijkheid om risicobeperkende maatregelen op te leggen op lidstaatniveau moet worden bekeken bij de beoordeling van een middel, deelt, maar dat de Europese Commissie hier niet aan wil. Verder constateren de leden van de SGP-fractie dat de Europese Commissie ook geen rekenschap wil geven van potentiële risico’s van (meer) inzet van alternatieve middelen die evenzeer schadelijk kunnen zijn. Dit gevoegd bij het feit dat het verbod grote impact zal hebben op verschillende teelten in Nederland. Zij begrijpen in dat licht niet waarom de Minister, alles afwegend, de voorstellen van de Europese Commissie wel steunt. Waarom heeft de Minister niet ten minste gekozen voor inzet op uitstel van stemmingen dan wel voor zich onthouden van stemming?

II Antwoord/Reactie van de Minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met veel zorg kennisgenomen van de brief van de Minister waarin het standpunt met de Kamer wordt gedeeld over het gebruik van drie neonicotinoïden. Deze leden hebben de volgende vragen.

Kan de Minister aangeven waarom zij het standpunt van Nederland pas enkele dagen voor de definitieve stemming in de Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) met de Kamer heeft gedeeld?

De Europese Commissie heeft de voorstellen op 10 april 2018 met de lidstaten gedeeld. Op 13 april heeft het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) mij vervolgens hierop geadviseerd. Ik heb uw Kamer eerder toegezegd om mijn standpunt tijdig voor de Europese stemming kenbaar te maken.

In de brief schetst de Minister dat er in 2013 is ingegrepen in de goedkeuring op EU-niveau en in de nationale toelatingen van middelen. Klopt het dat over deze ingreep een zaak aanhangig is bij het Europees Hof? Klopt het dat de uitspraak van het Europese Hof op 17 mei 2018 te verwachten is? Kan de Minister aangeven waarom de informatie over deze zaak niet eerder met de Kamer is gedeeld? Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat het besluit wat nu voorligt raakvlakken heeft met de zaak die aanhangig is bij het Europese Hof? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de reden om nu een besluit te nemen en niet de uitspraak van het Europese Hof op 17 mei 2018 af te wachten?

Het klopt dat de betreffende zaak aanhangig is bij het Europese Hof. Of het Europese Hof op 17 mei met een uitspraak komt is niet bekend. Het is de keus van de Europese Commissie om deze drie neonicotinoïden voorstellen nu ter stemming te brengen.

Kan de Minister uitgebreid ingaan op het richtsnoer voor de beoordeling van risico’s voor bijen (Guidance document on Bees) die bij de herevaluatie van de drie stoffen gebruikt is? Klopt het dat dit richtsnoer nog niet is goedgekeurd door de Europese Commissie?

Binnen de EU is van het Guidance Document Bijen nog geen nota («take note») genomen. Volgens de geldende procedures, wordt het kader dan nog niet toegepast. Volgens EFSA is dit document echter de enige manier om deze herevaluatie uit te voeren omdat er geen ander valide toetsingskader bestaat waarmee de risicobeoordeling ten aanzien van bijen en andere bestuivers mogelijk is. EFSA geeft aan dat het toetsingskader gebruikt is op verzoek van de Europese Commissie (EC). De EC verantwoordt dit door artikel 21 van de Verordening 1107/2009 toe te passen. Dit artikel stelt dat goedkeuringen kunnen worden herzien aan de hand van de laatste stand der wetenschap.

Een belangrijk bezwaar tegen het gebruik van een niet-goedgekeurd toetsingskader is dat toelatinghouders niet in de gelegenheid worden gesteld om informatie aan te leveren die voldoet aan de eisen van het toetsingskader. Toelatinghouders zijn in dit specifieke geval echter wel in de gelegenheid gesteld om informatie aan te leveren. Hiermee is een belangrijk bezwaar weggenomen voor het gebruik van het niet-goedgekeurde toetsingskader.

Kan de Minister aangeven wat het oordeel van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is over dit (concept)richtsnoer? Is de Minister bereid deze analyse met de Kamer te delen?

Het oordeel van het Ctgb over dit (concept) richtsnoer is onderdeel van het advies van dit College, dat aan Uw Kamer is toegegaan (Kamerstuk 27 858, nr. 421). Het Ctgb geeft aan procedurele bezwaren te hebben tegen het gebruik van dit richtsnoer. Tegelijkertijd geeft het Ctgb aan dat een belangrijk bezwaar van het gebruik van een niet-goedgekeurd toetsingskader, namelijk dat toelatinghouders niet in de gelegenheid zijn gesteld om aanvullende informatie aan te leveren, hiermee voor een deel is weggenomen.

Kan de Minister haar oordeel geven over de Bee Guidance zoals nu voorligt? Wat vindt de Minister van het feit dat wetenschappelijke organisaties, zoals de European Food Safety Authority (EFSA) en het Ctgb, een herevaluatie uitvoeren op basis van een niet goedgekeurd richtsnoer? Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat wetenschappelijke organisaties zich zouden moeten richten op een vastgesteld toetsingskader? Zo nee, waarom niet?

Zie mijn antwoord hierboven.

Hoe gaat de Minister borgen dat deze organisaties in de toekomst niet vaker een advies gaan geven op basis van niet vastgesteld toetsingskader? Deelt de Minister de analyse van de leden van de VVD-fractie dat bij het gebruik van een niet vastgesteld toetsingskader veel onzekerheid is bij de uitkomst van een toetsing en een wetenschappelijke borging ontbreekt?

In de basis dienen stoffen alleen te worden beoordeeld door het wettelijke toetsingskader. In dit geval is het gebruikte toetsingskader de enige mogelijkheid om de risico’s voor honingbijen, hommels en wilde bijen afdoende te kunnen beoordelen. Conform artikel 21 van de Verordening 1107/2009 is dit toegestaan.

Waarom is niet gewacht met het nemen van een definitief besluit nadat de Bee Guidance, al dan niet aangepast, wel is goedgekeurd door de Europese Commissie? Daarnaast zal het Europese Hof (de zaak waar eerder aan werd gerefereerd) zich buigen over de rechtmatigheid van de toepassing van het niet-goedgekeurde Guidance document voor de risicobeoordeling van bijen. Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat in het licht hiervan het verstandiger was geweest om deze uitspraak af te wachten? Zo nee, waarom niet?

Zie antwoord hierboven. Omdat toelatinghouders in de gelegenheid zijn gesteld om informatie aan te leveren, is het bezwaar weggenomen tegen het gebruik van een niet-goedgekeurd toetsingskader. Verder is het aan de EC om al dan niet te wachten op het Europese Hof om de voorstellen ter stemming te brengen.

Kan de Minister een overzicht geven van de laatste stand van de wetenschap waarop de EFSA zich heeft gebaseerd? Naar welke (wetenschappelijke) onderzoeken wordt verwezen waarbij ook de risico’s voor wilde bijen, zoals de hommel en solitaire bijen worden beoordeeld, zoals in de brief wordt aangehaald? Graag zien deze leden een verwijzing naar de verschillende rapporten, onderzoeken en andere documenten met datum van verschijnen en auteur. Kan de Minister de onderzoeken met de Kamer delen waaruit blijkt dat het behandelen van zaad met neonicotinoïden een verwaarloosbaar effect heeft op bijen?

De EFSA heeft zich gebaseerd op het toetsingskader voor bijen, alle aangeleverde wetenschappelijke informatie door toelatinghouders en alle beschikbare (openbare) wetenschappelijk informatie. Al deze informatie is te vinden op de website van EFSA (www.efsa.europa.eu).

Kan de Minister aangeven per soort wilde bij wat de stand van zaken is qua populatie? Welke soorten nemen toe, zijn stabiel of nemen af? Wat is de grootste bedreiging voor de populatie wilde bijen? Welke rol spelen neonicotinoïden hierin?

Recent is de «Rode lijst Bijen» in mijn opdracht geactualiseerd. Uw Kamer zal hierover op korte termijn worden geïnformeerd. Van de 358 Nederlandse soorten zijn 188 bedreigd in hun voortbestaan.

Als één van de belangrijke oorzaken voor de achteruitgang van bijen meldt onder meer de VN – naast achteruitgang van leefgebied en biodiversiteit – intensieve landbouw en- landgebruik en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, specifiek de systemische werkende neonicotinoïden (Kamerstuk 27 858, nr. 224).

Onderschrijft de Minister de constatering van de leden van de VVD-fractie dat het voorgestelde verbod het paard achter de wagen spannen is? Kan de Minister aangeven waarom het advies van het Ctgb niet gevolgd wordt die toezien op maatregelen zoals geavanceerde zaadcoating- en zaaitechnieken of wachttijden voor het telen van bijenaantrekkelijke volggewassen, om de blootstelling van bijen aan stoffen te beperken? Beseft de Minister zich dat het voorliggende voorstel en het besluit van de Minister een stap terug in de tijd is (namelijk het niet langer toestaan van de innovatieve ontwikkelingen zoals zaadcoating- en zaaitechnieken waar Nederland wereldwijd mee voorop loopt)? En dat het milieu hier ook niet bij gebaat is? Wat vindt de Minister van de gevolgen van dit besluit waarin belangrijke teelten moeilijker of niet meer kunnen plaats vinden omdat er geen alternatieven beschikbaar zijn?

Kan de Minister aangeven op welke manier zij met het bedrijfsleven heeft afgestemd over het voorgenomen besluit, de gevolgen van het besluit en de beschikbaarheid van alternatieven?

Ik ben mij ervan bewust dat deze restricties grote impact kunnen hebben voor de Nederlandse landbouw en wil daarom samen met de sector zoeken naar alternatieven.

Leidend voor mijn standpuntbepaling is echter de wetenschappelijke evaluatie van EFSA, de rapporterende lidstaat en het Ctgb en de daarbij geconstateerde risico’s voor bijen. De mogelijke risicobeperkende maatregelen die volgens het Ctgb op lidstaatniveau moeten worden bekeken, zijn in de praktijk niet uitvoerbaar, handhaafbaar en naleefbaar.

Voor wat betreft de zaadcoatingtechnieken heb ik zoals eerder aangegeven bij de EC gepleit om de Nederlandse om rekening te houden met hoogwaardige coatings- en zaaitechnieken en met de risico’s van alternatieve werkzame stoffen zoals we die in Nederland toepassen (Kamerstuk 27 858, nr. 415). Hier heeft de EC echter geen gehoor aan gegeven.

Daarom zal ik EC door middel van een stemverklaring oproepen om in de toekomst strengere Europese eisen aan zaadcoating en zaaitechnieken verplicht te stellen, zodat er wellicht in de toekomst op dit terrein wel risicoreducerende maatregelen op lidstaat niveau kunnen worden genomen. Er is dan namelijk geborgd dat alleen hoogwaardig gecoat zaad in Europa gebruikt mag worden.

Kan de Minister aangeven welke additionele informatie door de toelatinghouders is aangeleverd en welk bezwaar tegen het gebruik van het niet-goedgekeurde toetsingskader is weggenomen?

De toelatinghouders hebben alle beschikbare wetenschappelijke informatie aangeleverd aan EFSA en rapporterende lidstaten. Hierdoor is het bezwaar dat toelatinghouders niet in de gelegenheid zijn gesteld om aanvullende informatie aan te leveren, weggenomen.

Kan de Minister aangeven op basis waarvan het Ctgb tot haar oordeel is gekomen dat de beoordelingsrapporten van de EFSA (op basis van het niet-vastgestelde richtsnoer) algemeen aanvaardbaar zijn?

Het Ctgb advies heb ik meegestuurd met mijn Kamerbrief van 24 april jl. (Kamerstuk 27 858, nr. 421). Hierin geeft het Ctgb aan dat de EFSA een zeer grondige beoordeling heeft uitgevoerd en op basis van het toetsingskader de gerapporteerde risico’s correct heeft afgeleid ten behoeve van de besluitvorming over de goedkeuringsvoorwaarden van de drie werkzame stoffen op Europees niveau.

Kan de Minister aangeven of er eerder besluiten zijn genomen op niet-vastgestelde toetsingskaders? Zo ja, welke? En zo nee, waarom wordt dat nu wel gedaan?

Ten principale worden geen besluiten genomen op basis van niet-goedgekeurd toetsingskader. In dit geval was het betreffende EFSA-richtsnoer het enige valide document om de risico’s voor honingbijen, hommels en wilde bijen afdoende te kunnen beoordelen.

Kan de Minister inzicht geven in welke risicobeperkende maatregelen worden voorgesteld? Kan er een uitgebreide toelichting gegeven worden waarom de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dit niet kan of wil handhaven?

Kan de Minister aangeven waarom langere wachttijden niet passen in de Nederlandse landbouwpraktijk? Kan de Minister aangeven waarom langere wachttijden niet uitvoerbaar, controleerbaar of handhaafbaar zijn? Kan de Minister aangeven of de NVWA op de hoogte is van alle gegevens die boeren en tuinders bijhouden om te voldoen aan de voorwaarden die bijvoorbeeld de afnemers, retail of industrie vragen en dat het daarom zeer inzichtelijk is welke middelen er wanneer gebruikt zijn?

De NVWA geeft aan dat lange wachttijden – meerdere jaren – voor bijaantrekkelijke volggewassen niet passen vanwege onder andere economische overwegingen in de gangbare rotatieschema’s en landbouwkundige praktijk in Nederland. Daarnaast vindt veel ruil, verhuur en opsplitsing plaats van percelen in Nederland, waardoor het moeilijk te achterhalen is welke middelen in het verleden op een perceel zijn gebruikt.

Kan de Minister aangeven waarom het voor haar acceptabel is dat de Europese Commissie nog geen aanvullende eisen gaat stellen aan de kwaliteit van zaadcoating en zaaitechnieken waardoor een besluit (op een niet vastgesteld toetsingskader) nog enigszins uitlegbaar is? Waarom heeft de Minister geen onthouding van stemming overwogen?

Ik ben voorstander van dergelijke eisen en zal daarom de Europese Commissie in mijn stemverklaring oproepen om de hoogwaardige eisen die in Nederland worden gesteld aan zaadcoating op EU niveau verplicht voor te schrijven.

Voor mijn standpuntbepaling zijn voor mij geïdentificeerde risico’s voor bijen leidend.

Kan de Minister aangeven waarom zij in haar besluit voorbij gaat aan de in de update van de impactanalyse van de NVWA genoemde grote landbouwkundige impact (zoals dat in een aantal teelten bepaalde ziekten en plagen niet meer kunnen worden bestreden en een verbod op het gebruik van neonicotinoïden zal leiden tot het gebruik van meer middelen later in het teeltproces met een hogere druk op het milieu)?

Ik ben mij ervan bewust dat dit grote impact zal hebben voor deze teelten. Ik wil daarom in gesprek met de sector om samen te zoeken hoe we praktijkklare alternatieven kunnen ontwikkelen die passen in de principes van geïntegreerde gewasbescherming. Denk daarbij onder andere aan nieuwe veredelingstechnieken en onderzoeksprogramma’s van de topsectoren.

Klopt het dat in de impactanalyse geconcludeerd wordt dat telers meer inspanningen moeten leveren om het gewas te beschermen en dat dit tevens een toename kan betekenen voor de risico’s voor mens, dier en milieu waaronder meer risico’s voor bestuivende insecten en natuurlijke vijanden die van belang zijn voor de geïntegreerde gewasbescherming? Zo ja, welke afweging ligt ten grondslag aan het besluit om dit risico te nemen ten opzichte van het in de ogen van de leden van de VVD-fractie beperkende risico’s bij het gebruik van innovatieve oplossingen zoals zaadcoating en zaaitechnieken?

Mijn standpunt heb ik bepaald op basis van de door EFSA geïdentificeerde risico’s van het gebruik van deze neonicotinoiden voor bijen. Innovatieve oplossingen, waaronder zaadcoating, zal ik blijven aanmoedigen omdat deze in de toekomst de risico’s voor gewasbeschermingsmiddelen in het algemeen kunnen beperken.

Kan de Minister inzicht geven in de economische gevolgen voor de landbouw? Zo nee, waarom niet?

Klopt het dat de economische gevolgen niet zijn onderzocht en gekwantificeerd? Waarom niet? Is de Minister bereid dit alsnog te doen en de Kamer hierover voor de zomer te informeren?

Ik heb de impactanalyse van de NVWA op 4 april jl. naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 27 858, nr. 418). Hierin is de impact voor verschillende teelten bekeken. De gedetailleerde economische gevolgen zijn moeilijk te bepalen.

Ziet de Minister met de leden van de VVD-fractie het risico dat voor Nederland belangrijke teelten zoals de pootaardappelen, suikerbieten, bloemkool- en bloemknolgewassen en de kleine teelten zoals graszoden en hop ernstig onder druk komen te staan omdat zoals de Minister zelf in haar brief schrijft op korte termijn geen praktijkklare alternatieven zijn?

Ik zie dit en wil daarom met de sector in gesprek hoe we lopende initiatieven kunnen versnellen en praktijkklare alternatieven kunnen ontwikkelen.

Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat de oproep om in de toekomst strengere Europese eisen aan zaadcoating en zaaitechnieken te stellen een wassen neus is als er op korte termijn geen oplossing komt voor het ontbreken van praktijkklare alternatieven?

Strengere zaadcoating en zaaitechnieken zullen in de toekomst leiden tot minder risico’s van gewasbeschermingsmiddelen in het algemeen. Daarmee is dit zeer waardevol voor de duurzame landbouw.

Is de Minister bereid haar standpunt te heroverwegen en zich te onthouden van stemming totdat het richtsnoer (beoordelingskader) is vastgesteld, er een uitspraak van het Europese Hof is en de economische gevolgen gekwantificeerd zijn?

Hoe ik tot mijn standpunt ben gekomen heb ik uitvoerig uiteengezet in mijn Kamerbrief van 24 april jl. (Kamerstuk 27 858, nr. 421). De stemming in het SCoPAFF vindt a.s. vrijdag plaats en daarom informeer ik u nu over mijn standpunt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de Commissievoorstellen om restricties op te leggen aan het gebruik van drie neonicotinoïden.

Hierover hebben deze leden nog vragen.

De leden van de CDA-fractie zijn verrast door de standpuntbepaling. Vindt de Minister nog steeds dat de richtsnoer voor beoordeling van risico’s voor bijen op onderdelen moet worden verbeterd, zo vragen deze leden. Klopt het dat de praktische uitvoerbaarheid van het voorgestelde toetsingskader in dit richtsnoer de reden was dat deze nog niet is goedgekeurd door de lidstaten? Is het volgens de Minister op dit moment voor toelatingshouders mogelijk om voldoende informatie te verstrekken en te voldoen aan de eisen van het in ontwerp zijnde richtsnoer voor beoordeling van risico’s voor bijen? Is de Minister het met deze leden eens dat het richtsnoer voor beoordeling van risico’s voor bijen nog verbeterd moet worden voordat het kan worden gebruikt? Is de Minister bereid een uitstel van een beslissing over de Commissievoorstellen te vragen gezien het richtsnoer nog niet af is?

Volgens EFSA is dit richtsnoer de enige manier om deze herevaluatie uit te voeren omdat er geen ander valide toetsingskader bestaat waarmee de risicobeoordeling ten aanzien van bijen en andere bestuivers mogelijk is.

Een belangrijk bezwaar tegen het gebruik van een niet-goedgekeurd toetsingskader is dat toelatinghouders niet in de gelegenheid worden gesteld om informatie aan te leveren die voldoet aan de eisen van het toetsingskader. Toelatinghouders zijn in dit specifieke geval echter wel in de gelegenheid gesteld om informatie aan te leveren. Hiermee is een belangrijk bezwaar weggenomen voor het gebruik van het niet-goedgekeurde toetsingskader.

De Minister stelt dat zij geen ruimte ziet voor risicobeperkende maatregelen. Echter, het Ctgb geeft aan dat er in Nederland al verschillende risicomitigerende maatregelen zijn zoals driftreducerende maatregelen voor spuittoepassingen, de zuivering van afvalwater uit de kasteelt en wachttijden voor de teelt van bijaantrekkelijke volggewassen. Klopt dat, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Waarom kunnen volgens de Minister geen mitigerende risicobeperkende maatregelen genomen worden? Waarom houden de EFSA en de Europese Commissie geen rekening met de nationale bevoegdheid om middelvoorschriften en daarmee risicobeperkende maatregelen te treffen? Is de Minister bereid om op dit onderdeel de Europese Commissie te verzoeken om wijziging van het voorstel en zich zolang dat niet gebeurd is te onthouden van stemming?

Het Ctgb is principieel van mening dat de mogelijkheid om risicobeperkende maatregelen te nemen op lidstaat niveau moet worden genomen. Ik ben het hier in de basis mee eens.

De meest beperkende blootstellingsroute van de drie neonicotinoïden aan bijen in de EFSA bevindingen is de mogelijkheid om wachttijden voor bijaantrekkelijke volggewassen voor te schrijven. Het Ctgb verwacht, op basis van de EFSA bevindingen, dat langere wachttijden nodig zullen zijn dan binnen huidige toelatingen worden voorgeschreven. Deze langere wachttijden passen niet in de Nederlandse landbouwpraktijk, omdat deze niet uitvoerbaar, controleerbaar of handhaafbaar zijn. Ondanks dat het Ctgb van mening is dat de mogelijkheid van wachttijden voor bijaantrekkelijke volggewassen op lidstaat niveau moet worden bekeken, is het zeer waarschijnlijk dat deze maatregel vervolgens niet kan worden opgelegd.

Vanwege het vrije verkeer van zaaizaad binnen de EU kan niet worden gegarandeerd dat in Nederland uitgezaaid zaad van de kwaliteit is die aan behandeld zaad (in Nederland) wordt gesteld. Het is daarom van belang dat dergelijke strenge eisen aan de zaadcoating en zaadtechnieken voor alle lidstaten hetzelfde zijn. Dat is op dit moment niet het geval. Ik zal de EC dan ook oproepen om in de toekomst strengere Europese eisen te stellen aan zaadcoating en zaaitechnieken.

Omdat ik op korte termijn geen mogelijkheid zie om de risico’s voor bijen afdoende te kunnen beperken, zal ik de voorstellen van de EC steunen.

De Minister beaamt dat de gevolgen van een verbod op het gebruik van de stof in alle teelten buiten kassen grote gevolgen heeft voor een groot aantal Nederlandse landbouwsectoren. De leden van de CDA-fractie zien echter niet dat de Minister hier verantwoordelijkheid voor neemt, terwijl zij wel voornemens is een voorstel te steunen dat volgens onze Nederlandse toezichthouder, het Ctgb, treedt in de nationale bevoegdheid. Dit proportionaliteitsvraagstuk benadrukt de verantwoordelijkheid van de Minister om te zorgen voor een zorgvuldige overgangstermijn voor deze sectoren, om te zoeken naar oplossingen en deze sectoren ook te ondersteunen. Hoe gaat zij daaraan gevolg geven?

De overgangstermijnen zijn wettelijk vastgelegd in de Verordening (EC) 1107/2009 voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen.

Echter, zoals ik heb aangegeven ben ik bereid om met de sector verder te zoeken naar mogelijkheden voor alternatieven (Kamerstuk 27 858, nr. 421).

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de kabinetsinzet ten aanzien van de Commissievoorstellen om restricties op te leggen aan het gebruik van de neonicotinoïden imidacloprid, clothianidin en thiamethoxam. Deze leden zijn verheugd te lezen dat het kabinet, in navolging van onder andere Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, besloten heeft de Europese Commissie te steunen om tot een totaalverbod op het buitengebruik van deze schadelijke neonicotinoïden te komen. Mede dankzij de inzet van de Minister kan het vrijdag 27 april 2018 ook een beetje (bijen)Koninginnedag worden. Leve de bijenkoningin.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben de volgende vragen aan de Minister. Mogen deze leden haar brief inderdaad zo lezen dat zij het door de Europese Commissie voorgestelde verbod op buitengebruik van imidacloprid, clothianidin en thiamethoxam onomwonden steunt? Mogen deze leden ervan uitgaan dat zij niet zal proberen uitzonderingen in te bouwen? Graag ontvangen zij een toezegging van de Minister op dit punt.

Het voorliggende voorstel van de EC steun ik. Dit voorstel voorziet niet in uitzonderingen. Wel zal ik de EC oproepen door middel van een stemverklaring om in de toekomst strengere Europese eisen aan zaadcoating en zaaitechnieken verplicht te stellen.

De leden van de GroenLinks-fractie willen ook graag van de Minister weten of Nederland tot op heden uitzonderingen heeft aangevraagd op de beperkingen voor het gebruik van neonicotinoïden, daarbij zowel doelend op de bestaande regels en mogelijkheid om nationale uitzonderingen aan te vragen, als ook op de nieuwe voorstellen en (eventuele) mogelijkheid om nationale uitzonderingen aan te vragen. Graag ontvangen deze leden een zo volledig mogelijk antwoord van de Minister. In welke mate heeft Nederland gebruik gemaakt van de mogelijkheid om uitzonderingen aan te vragen? Voor welke middelen en gewassen zijn uitzonderingen aangevraagd? Welke uitzonderingen zijn aan Nederland toegewezen?

Ik lees uw vragen zo dat u wilt weten of Nederland tot op heden vrijstellingen heeft verleend voor het gebruik van neonicotinoïden in zogeheten noodsituaties, op grond van artikel 53 van de Verordening Gewasbescherming (EC 1107/2009). Dit is niet het geval.

Is de Minister voornemens nationale uitzonderingen aan te vragen als de nieuwe Commissievoorstellen aangenomen en van kracht worden?

Indien de sector in de toekomst aanvragen indient voor vrijstellingen voor het gebruik van neonicotinoïden waarvoor geen reguliere toelatingen zijn verleend, zal ik mij daarop – conform huidige procedure – laten adviseren door de NVWA en Ctgb. Ik wijs u erop dat de sector op grond van wet- en regelgeving in haar recht staat om dergelijke vrijstellingsaanvragen in te dienen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben de brief van 24 april jl. over het opleggen van restricties aan het gebruik van neonicotinoïden met belangstelling gelezen.

De leden zijn verheugd dat er eindelijk een einde lijkt te komen aan de patstelling over het al dan niet gebruiken van de betreffende bestrijdingsmiddelen, te weten imidacloprid, clothianidin en thiamethoxam. Reeds geruime tijd maken de leden van de SP-fractie zich zorgen over het effect dat deze bestrijdingsmiddelen hebben op onder meer de voedselveiligheid, de werkomstandigheden van producenten, het ecosysteem, de bijen- en insectenstand en de daar mee verbonden vogelstand. Daarbij vormen de bestrijdingsmiddelen een continue bedreiging voor de waterkwaliteit.

Deze leden juichen toe dat de zeer zorgwekkende stand van de insectenpopulatie nu in elk geval van deze bedreiging vanuit de land- en tuinbouw wordt verlost. Het recente oordeel van de EFSA vormt voor de leden van de SP-fractie een nieuwe bevestiging. Het mag dan ook niet verbazen dat de leden het voorstel van de Europese Commissie tot beperking voor gebruik buiten glastuinbouw volmondig steunen. Hiermee wordt naar mening van de leden van de SP-fractie recht gedaan aan het voorzorgsprincipe, iets dat helaas verre van vanzelfsprekend is gebleken bij meerdere discussies over potentieel gevaarlijke en persistente stoffen of landbouwgif zoals glyfosaat.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan de handhaving na de implementatie van de nieuwe restricties? Beschikt de NVWA over voldoende capaciteit om adequaat op te treden tegen telers die mogelijk van het middel gebruik blijven maken?

De NVWA is bevoegd gezag voor het controleren op het juist gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, waaronder de neonicotinoïden. Zoals bekend handhaaft de NVWA risico-gebaseerd en zet haar capaciteit in daar waar de risico’s het grootst zijn.

En kan de Minister toelichten in welke vorm de regelgeving bindend wordt gemaakt voor de sector?

De regelgeving wordt bindend gemaakt via toelatingsbesluiten van het Ctgb. Gewasbeschermingsmiddelen mogen in Nederland alleen worden gebruikt indien deze zijn beoordeeld en toegelaten door het Ctgb. Het Ctgb legt in haar toelatingsbesluiten vast welke (gebruiks)voorwaarden daarbij gelden.

Voorts zijn deze leden benieuwd wat er vanuit de Minister zal worden ondernomen om de sector te ondersteunen bij de overgang naar de nieuwe en schonere werkwijze.

Zoals ik heb aangegeven in mijn Kamerbrief ga ik in gesprek met de sector over de mogelijkheden voor alternatieven (Kamerstuk 27 858, nr. 421).

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief waarin de Minister steun uitspreekt voor het voorstel van de Europese Commissie dat een broodnodig totaalverbod op neonicotinoïden een stap dichterbij brengt.

Onder het motto «beter laat dan nooit» is het beperken van deze giftige stoffen uiteraard nog steeds een welkome eerste stap in de goede richting. Tegelijkertijd gaat het voorliggende voorstel nog lang niet ver genoeg om daadwerkelijk korte metten te maken met de langdurige schadelijke effecten van het gebruik van deze systemische vormen van landbouwgif: het voorstel omvat slechts drie neonicotinoïden en bovendien wordt het grootschalige gifgebruik in kassen nog steeds niet aangepakt.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie pleiten al jaren voor een totaalverbod op alle toepassingen van neonicotinoïden en fipronil omdat geen enkele toepassing van deze middelen veilig is bevonden voor mens, dier en milieu. De aangenomen motie van het lid Ouwehand voor een volledig nationaal verbod op alle neonicotinoïden en fipronil staat al sinds 2013 als een paal boven water (Kamerstuk 27 858, nr. 155). Zo ook de aangenomen motie van het lid Ouwehand c.s. over een volledig Europees moratorium op alle toepassingen van neonicotinoïden en fipronil (Kamerstuk 21 501-32, nr. 684).

Deelt de Minister de mening dat de neonicotinoïden ook voor gesloten teelten moeten worden uitgebannen? Zo nee, waarom niet? Juist in de Nederlandse glastuinbouw is het gifgebruik torenhoog en verloopt het terugdringen van deze gifverslaving zeer traag.

De bevindingen van EFSA en het Ctgb wijzen erop dat neonicotinoïden in permanente kassen veilig gebruikt kunnen worden. Ik wijs u er daarnaast op dat voor de glastuinbouwbedrijven sinds 1 januari 2018, behoudens uitzonderingen, een zuiveringsplicht geldt. Hierover is uw Kamer herhaaldelijk geïnformeerd (Kamerstukken 32 627 en 27 858, nrs. 19 en 25, Kamerstuk 32 627, nrs. 20 en 21 en Kamerstuk 27 858, nrs. 344, 374 en 410).

Deelt de Minister de visie dat er een einde moet komen aan het met gif telen van groente, fruit of bloemen? Zo nee, waarom niet?

Daar waar effecten op mens, dier en milieu zijn beoordeeld en veilig gebruik mogelijk is, kunnen gewassen worden beschermd tegen zieketen, plagen en onkruiden. Uitgangspunt van mijn beleid is dat wordt gewerkt aan het terugbrengen van de milieubelasting van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in alle Nederlandse teelten.

Is de Minister bereid dit momentum aan te grijpen om op Europees niveau de leiding te nemen en de omschakeling naar een volledig gifvrije landbouw te versnellen? Zo nee, waarom niet?

Nederland zet zich al langer in Europees verband actief in op het versnellen van de verduurzaming van gewasbescherming, dat is uitgangspunt van mijn beleid. Dit richt zich bovenal op het bevorderen van de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming en het vergroten van het aanbod van laagrisico middelen, zoals uw Kamer recent is geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 417).

Waarschuwing op waarschuwing wordt in de wind geslagen. Ook als nu wordt gestopt zal het gif nog decennia in ons leefmilieu zijn terug te vinden. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen de Minister nog eens op de enorme insectensterfte en de conclusies uit de recent gepubliceerde State of the world’s birds van BirdLife International, waaruit blijkt dat de intensieve landbouw de grootste bedreiging is van 74% van alle bedreigde vogelsoorten (https://www.birdlife.org/sites/default/files/attachments/BL_ReportENG_V11_spreads.pdf, https://www.ad.nl/binnenland/een-op-acht-vogelsoorten-met-uitsterven-bedreigd~a2f17df8/, https://www.theguardian.com/environment/2018/apr/23/one-in-eight-birds-is-threatened-with-extinction-global-study-finds).

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie danken de Minister voor haar keuze om dit voorstel te steunen, maar wijzen haar tegelijkertijd op de aangenomen moties van het lid Ouwehand die vragen om een Europees totaalverbod op neonicotinoïden en fipronil. Elke dag die daarmee wordt gewacht is er een te veel. Al die tijd zullen we immers nog te maken hebben met een verdere daling van de insectenstand, het mede daardoor uitsterven van talloze vogelsoorten, enorme vervuiling van onze steeds schaarser wordende schoon waterbronnen en gezondheidsschade door restanten van landbouwgif op ons voedsel.

Het is nu tijd om door te pakken; tijd voor een totaalverbod op neonicotinoïden en fipronil.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende brief over het voorgenomen verbod van de Europese Commissie op het gebruik van neonicotinoïden buiten kassen. Zij kunnen de afweging die de Minister maakt niet volgen en hebben hierover enkele vragen.

In de brief van 10 juli 2017 geeft de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken aan dat alternatieven voor het gebruik van neonicotinoïden niet perse een lager risicoprofiel hebben en dat het kabinet bij de Europese Commissie zal aandringen om meer inzicht te krijgen in de risico’s van het gebruik van alternatieve middelen en om deze potentiele risico’s mee te nemen in de overwegingen (Kamerstuk 27 858, nr. 396). De Europese Commissie wil dat echter niet (Kamerstuk 27 858, nr. 415). Blijft staan dat deze potentiële risico’s van inzet van alternatieve middelen wel aanwezig zijn. De risico’s van mogelijk meer gebruik van alternatieve, maar minder effectieve middelen verderop in het teeltproces die evenzeer schadelijk kunnen zijn voor het milieu, worden in de voorliggende brief niet genoemd. Heeft dit Minister dit in haar afweging meegenomen?

Leidend voor mijn standpuntbepaling over het Europese Commissievoorstel voor de neonicotinoïden zijn de wetenschappelijke beoordeling van EFSA, de rapporteur lidstaat en het Ctgb en de daarbij geconstateerde risico’s voor bijen. Ik ben me bewust dat het gebruik van alternatieve insecticiden, ter vervanging van de neonicotinoïden, evenzeer risicovol kan zijn voor mens, dier en milieu. Dit onderstreept het belang van een gesprek met de sector over het ontwikkelen en gebruiken van alternatieve mogelijkheden. Dit pak ik op, zoals in mijn brief aan uw Kamer verwoord (Kamerstuk 27 858, nr. 421).

Het verbod zoals voorgesteld door de Europese Commissie zal grote impact zal hebben voor onder meer de teelt van pootaardappelen (een belangrijk exportproduct), suiker- en voederbieten en bloembol- en bloemknolgewassen. Het kabinet geeft in de voorliggende brief aan dat alternatieven nog niet praktijkrijp zijn. Desondanks steunt het kabinet het voorgestelde verbod. Waarom negeert de Minister in haar uiteindelijke afweging de grote gevolgen voor de genoemde teelten, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Is zij voornemens maatregelen te nemen, anders dan ondersteuning van de sector bij het verder zoeken naar alternatieven, om op korte termijn de economische gevolgen te ondervangen?

Het Europese Commissievoorstel biedt geen ruimte voor (afwijkende) nationale implementatie van de nieuwe restricties. Zo is het niet mogelijk op nationaal niveau langere termijnen te hanteren waarbinnen het gebruik van neonicotinoïden in buitenteelten moet zijn afgebouwd.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de Minister het principiële punt van het Ctgb, dat de mogelijkheid om risicobeperkende maatregelen op te leggen op lidstaatniveau moet worden bekeken bij de beoordeling van een middel, deelt, maar dat de Europese Commissie hier niet aan wil. Verder constateren de leden van de SGP-fractie dat de Europese Commissie ook geen rekenschap wil geven van potentiële risico’s van (meer) inzet van alternatieve middelen die evenzeer schadelijk kunnen zijn. Dit gevoegd bij het feit dat het verbod grote impact zal hebben op verschillende teelten in Nederland. Zij begrijpen in dat licht niet waarom de Minister, alles afwegend, de voorstellen van de Europese Commissie wel steunt. Waarom heeft de Minister niet ten minste gekozen voor inzet op uitstel van stemmingen dan wel voor zich onthouden van stemming?

Zie mijn antwoord op vragen van de VVD.

Naar boven